Wat is precies de reden dat het radioactieve afval in kwestie op dit moment getransporteerd moet worden naar de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) en er niet gewacht kan worden tot er een veiligere oplossing is gevonden? Zijn er termijnen van toepassing en zo ja, welke?1
NRG moet op grond van haar inrichtingsvergunning radioactief afval zo spoedig mogelijk afvoeren naar COVRA, maar in ieder geval binnen 2 jaar. NRG heeft januari 2016 bij COVRA het verzoek ingediend voor afvoer van de bronnen. COVRA onderzoekt al sinds haar oprichting naar geschikte B transportverpakkingen voor diverse bronnen en heeft ook voor de hier bedoelde bronnen onderzoek gedaan. Alle tot nu toe gevonden B containers zijn vervaardigd voor een beperkt aantal radioactieve stoffen en met een zeer beperkt volume en niet geschikt voor de afvoer van de bronnen van NRG.
Zoals ik in mijn brief van 31 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3374) heb aangegeven heeft de ANVS gemeld dat zowel de vergunning als de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Hoe lang zijn de certificaten in kwestie al verlopen?
Het is niet bekend hoe lang de originele certificaten voor het ontwerp en de productie van de ingekapselde bronnen zijn verlopen aangezien deze niet kunnen worden overlegd.
Indien een fabrikant besluit te stoppen met de productie van een bepaald type ingekapselde bronnen en hij geen verlenging aanvraagt van het certificaat, verloopt het certificaat. Dit is niet meldingsplichtig op grond van internationale wet- en regelgeving.
Het verlopen van het certificaat voor de productie betekent niet dat de bron niet meer kan worden gebruikt. Tijdens de gebruiksfase is vereist dat het bedrijf controleert of de ingekapselde bron intact is. De ANVS houdt hier toezicht op. De twee bronnen zijn daarnaast geregistreerd conform de op 31 december 2003 inwerking getreden Europese richtlijn controle op hoog radioactieve ingekapselde bronnen en sindsdien bij de ANVS bekend.
Wat is de standaardprocedure omtrent het verlopen van certificaten? Dient een bedrijf dit te melden aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)? Houdt de ANVS toezicht op de verplichting dat het bedrijf bij het verlopen van een certificaat controleert of de ingekapselde bron nog wel intact is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zit het met de certificaten van de bronhouders waarin de bronnen zijn opgeslagen die in zijn geheel niet meer aanwezig zijn? Kunt u alsnog ingaan op de vraag wat de procedure is omtrent de bronhouders waarvan simpelweg geen certificaat meer aanwezig is? Zo nee, waarom niet?
Voor bronhouders die worden gebruikt voor de opslag van bronnen zijn geen certificaten vereist, maar gelden de eisen die zijn opgenomen in de inrichtingsvergunning.
Wat zijn de mogelijke (gezondheids)risico’s van een ongeval met een type A-verpakking, in de wetenschap dat er weliswaar een limiet is voor de hoeveelheid radioactieve stoffen die erin mag worden vervoerd maar er bij een ongeluk nog altijd materiaal vrij kan komen?
Bij ongevallen met radioactieve stoffen zijn er twee mogelijke blootstellingsroutes. De eerste is blootstelling door het vrijkomen van de radioactieve stoffen, de tweede is externe blootstelling aan de straling van de radioactieve stoffen.
Het risico op blootstelling via de eerste route bij een ongeval is vanwege de inkapseling verwaarloosbaar. Eventuele externe blootstelling aan de bron na een ongeval wordt beperkt door de voorgeschreven limiet voor de maximale hoeveelheid radioactieve stoffen die een ingekapselde bron, die in een type A verpakking wordt vervoerd, mag bevatten. Zoals ik in mijn eerdere brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft de ANVS op grond van drie aanwezige veiligheidsbarrières2 en de aanvullende voorschriften in de vergunning geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden. Daarmee wordt verspreiding van radioactieve stoffen, ook in geval van ongevallen, voorkomen.
Kun u aangeven hoe vaak er in de toekomst nog sprake zal zijn van vervoer van radioactief afval op grond van een speciale regeling? Met andere woorden: hoeveel radioactief afval is er aanwezig dat naar verwachting middels vervoer op grond van een speciale regeling naar de COVRA moet worden vervoerd? Zo nee, waarom niet?
Gemiddeld komt het eens in de twee jaar voor dat radioactieve bronnen afgevoerd moeten worden naar COVRA waarvoor geen geschikte gecertificeerde verpakking beschikbaar is. Dit vervoer kan dus alleen plaatsvinden op grond van een speciale regeling.
Is er ook historisch afval dat naar verwachting middels vervoer op grond van een speciale regeling naar de COVRA moet worden vervoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak zal men transporten van dit type met historisch afval zien?
Ja, voor enkele transporten zal dit het geval zijn. De verwachting is dat er in totaal enkele tientallen transporten nodig zijn om het historisch afval van NRG af te voeren waarvan enkele zullen plaatsvinden onder een speciale regeling.
Er zijn in totaal vier transportstromen met betrekking tot het historisch afval.
Het merendeel van het historisch afval van NRG dat nu ligt opgeslagen in de waste storage facility van NRG kan na sorteren middels een type A transportverpakking rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd. Dit vervoer is meldingsplichtig.
Het overige historisch afval kan niet rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, omdat het eerst in België moet worden geconditioneerd voor opslag bij COVRA. Conditioneren wil zeggen het afval samenpersen zodat de volume van het afval kleiner wordt. Om het afval te conditioneren wordt gebruik gemaakt van een speciaal hiervoor uitgeruste installatie in België. In Nederland is dit bewerkingsproces niet mogelijk. Speciaal voor het vervoer van dit deel van het historisch afval van NRG naar België laat NRG overigens een geschikte type B transportverpakking ontwikkelen. Deze container wordt gecertificeerd door de
ANVS in samenwerking met de Belgische toezichthouder FANC. Dit vervoer is dan meldingsplichtig.
Een deel van het geconditioneerde afval wordt na het doen van een vervoersmelding in een geschikte transportverpakking vervoerd van België naar het LOG (Laag- en middelradioactief afval OpslagGebouw) van COVRA.
Het resterende deel van het geconditioneerde afval moet van België naar het HABOG (Hoogradioactief Afval Behandeling- en Opslag Gebouw) van COVRA worden vervoerd op grond van een speciale regeling. De reden is dat COVRA in het HABOG alleen één bepaald type transportcontainer kan ontvangen en behandelen, en deze transportcontainer, de MTR-2, niet is gecertificeerd voor dit specifieke afval. Het laten aanpassen van de certificering van de MTR-2 transportcontainer voor dit specifieke afval is door NRG en COVRA onderzocht, maar uiteindelijk heeft de Duitse fabrikant laten weten deze aanpassing niet te willen verzorgen. De veiligheidstechnische beoordeling van de vergunningaanvraag zal worden gedaan door ANVS in samenwerking met het FANC, omdat in België eveneens een vergunning nodig is voor het vervoer op grond van een speciale regeling.
Bent u bereid de vergunning voor dit vervoer op te schorten totdat u de Kamer heeft voorzien van de antwoorden op bovenstaande aanvullende vragen? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat de vergunning alleen kan worden opgeschort, indien bij de Raad van State naast bezwaar ook een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Er is geen verzoek voor voorlopige voorziening ingediend bij de Raad van State, derhalve kan de vergunning niet worden opgeschort.
Het nog steeds couperen van paardenstaarten ondanks het verbod sinds 2001 |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat praktisch alle trekpaarden bij de Nationale Tentoonstelling van 18, 19 en 20 augustus jl. een geamputeerde (gecoupeerde) staart hebben?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 5 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Welke controles hebben plaatsgevonden bij de Nationale Tentoonstelling? Welke instructie heeft het personeel van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) meegekregen betreffende paarden met gecoupeerde staarten? Vraagt de NVWA bezitters van een gecoupeerd paard naar een bewijs van medische noodzaak?
Kunt u de beantwoording op eerdere toelichten, waarin u aangaf: «Gelet hierop ben ik voornemens de komende periode bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod»?2
Hoeveel en welke controles hebben plaatsgevonden in het jaar 2016?
Zijn overtredingen geconstateerd en zo ja, welke, en welke vervolgactie is hierop genomen?
Is het inderdaad noodzakelijk dat een paard aan iemand in het buitenland verkocht moet zijn, vervolgens gecoupeerd en daarna weer teruggekocht, zoals tijdens de uitzending wordt beweerd, en wordt hierop gecontroleerd?
Het couperen van paarden is een verboden lichamelijke ingreep, tenzij de ingreep uit diergeneeskundige noodzaak wordt verricht. In geval van het aantreffen van een gecoupeerd paard op een tentoonstelling zal de organisator van de tentoonstelling c.q. de houder van het paard moeten kunnen aantonen niet in overtreding te zijn door middel van een diergeneeskundige verklaring waaruit blijkt dat het dier op grond van een diergeneeskundige verklaring is gecoupeerd.
Kunt u toelichten op welke recente ontwikkelingen werd gewezen toen de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken in het Algemeen overleg Paardenhouderij op 28 januari 2015 zei: «In de rechtspraak hebben zich heel recentelijk ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot hondententoonstellingen. Daarom zie ik nu ook mogelijkheden om het tentoonstellingsverbod van gecoupeerde dieren beter te handhaven, ook voor dieren die legaal in het buitenland gecoupeerd zijn»? Op welke uitspraak en op welke mogelijkheden wordt er gedoeld? Wilt u de betreffende uitspraak over de hondententoonstelling toevoegen?
Het ten tijde van het Algemeen Overleg Paardenhouderij gedane uitspraak berust op een misverstand. Er hebben zich geen ontwikkelingen in de rechtspraak voorgedaan inzake hondententoonstellingen op grond waarvan een verbod op deelname van gecoupeerde dieren beter handhaafbaar zou zijn. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de door u gestelde vragen 2 t/m 6 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Onderschrijft u dat het beleid voor handhaving – wat neerkomt op vriendelijk vragen aan de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) – niet effectief geweest is?
Zie antwoord vraag 7.
Onderkent u dat als de KVTH een verbod op deelname van veulens met gecoupeerde staarten opneemt in haar wedstrijdreglementen (of het hebben van een staart als positief beoordelingscriterium voor winnaars) en het afwijzen van couperen opneemt in haar statuten, het probleem is opgelost?
De KVTH kan het deelnemen aan tentoonstellingen met gecoupeerde paarden in haar wedstrijdreglementen uitsluiten. Hiermee zou mogelijk een deel van het probleem opgelost kunnen worden. Van belang hierbij is dat naast de KVTH ook andere organisatoren van tentoonstellingen deze uitsluiting in hun wedstrijdreglementen opnemen.
In de uitzending van Reporter Radio beweert een woordvoerder van de KVTH dat de KVTH geen bepaling over gecoupeerde staarten in haar wedstrijdreglement op kan nemen vanwege de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit 2002; de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) sluit echter wel paarden met gecoupeerde staarten uit van wedstrijden; onderschrijft u dat de uitspraak van de KVTH niet klopt en dat zij wel bepalingen omtrent gecoupeerde paardenstaarten op kunnen nemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Mijn opvatting is dat elke vereniging binnen de kaders van de wet dergelijke voorwaarden kan opnemen in haar statuten en reglementen. De uitspraak van het CBb doet daar niet aan af.
Bent u bereid de KVTH steviger aan te pakken en ervoor te zorgen dat zij dergelijke bepalingen opnemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de door u gestelde vraag 7 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Bent u bereid de KVTH stamboekerkenning te onthouden als zij niet hun wedstrijdreglement en statuten aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u dat het verbod tot deelname aan een tentoonstelling in de Memorie van Antwoord van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in 1987 niet werd gezien als een belemmering van verkeer van personen of goederen en onderschrijft u dat verleende ontheffingen in 2001 en 2002 dieren betroffen die «afkomstig zijn uit» landen waar couperen is toegestaan en dat dit iets anders is dan een dier waarbij de ingreep is «gedaan in» een land waar dat is toegelaten?
Voor mij doet een eventueel onderscheid tussen een dier dat afkomstig is uit het buitenland, dan wel een dier dat in het buitenland is gecoupeerd, er niet toe. Ik ben van mening dat in beide gevallen het dier niet mag deelnemen aan een in Nederland georganiseerde keuring of tentoonstelling indien het couperen niet heeft plaatsgevonden op grond van een diergeneeskundige noodzaak.
Kunt u aangeven wanneer u het couperen van Nederlandse paardenstaarten heeft beëindigd en de wet uit 2001 effectief handhaaft?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Het bericht ‘Meer treinen met giftige stoffen dan toegestaan’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer treinen met giftige stoffen dan toegestaan»?1
Ja.
Kunt u de aantallen en conclusies uit de brief van de gemeente Utrecht bevestigen waarvan de hoofdconclusie is dat er fors meer treinen met gevaarlijke stoffen (vooral met brandbaar gas) door de stad rijden dan is toegestaan? Kunt u op ieder afzonderlijk element van de brief ingaan?
De aantallen wagens met brandbare gassen die in de brief van de gemeente Utrecht worden genoemd, kloppen. Mede door deze aantallen zijn in Utrecht in 2015 risicoplafonds uit de wet Basisnet overschreden. Uit de analyse van ProRail2 is gebleken dat deze overschrijdingen voor een fors deel zijn veroorzaakt door een trein die enkele keren per week brandbaar gas vervoerde tussen Geleen en Tsjechië via de Bentheimroute. In totaal ging het in 2015 om 1450 wagons. Sinds december 2015 rijdt deze trein niet meer structureel via de Bentheimroute. De herroutering leidt tot een forse afname van het gasvervoer door steden als Utrecht, Amersfoort en Apeldoorn. In mijn brief van 3 oktober jl.3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak om de overschrijdingen van de risicoplafonds weg te nemen en de maatregelen om de monitoring en informatievoorziening te verbeteren. Deze aanpak heb ik toegelicht in het bestuurlijk overleg van 3 oktober 2016 waarvoor de gemeente Utrecht ook was uitgenodigd.
Zijn de hierboven genoemde aantallen wel of niet wettelijk toegestaan? Zo ja, kunt u in detail aangeven of u van mening bent dat de totale risico’s die met deze transporten gepaard gaan verantwoord zijn en of deze zich op een zo laag mogelijk niveau bevinden? Kunt u daarbij ingaan op de onderzoeken die worden genoemd door de gemeente Utrecht die zouden bewijzen dat de risico’s op sommige plekken in de stad onacceptabel groot zijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen wagens met gevaarlijke stoffen. Evenmin stelt Basisnet een verbod voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen. Er worden grenzen gesteld aan de risico's. Of die zijn overschreden, wordt aan de hand van risicoberekeningen bepaald, waarbij naast de vervoersaantallen ook de spoorsituatie ter plaatse (onder andere de breedte en samenstelling van het spoor) een rol speelt. Omdat de risicoplafonds zijn overschreden heb ik een maatregelenpakket vastgesteld, waarover ik uw Kamer op 3 oktober 2016 heb geïnformeerd.
Ik wil benadrukken dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving. Andere landen volstaan met deze regelgeving en stellen geen aanvullende grenzen aan de risico’s van het vervoer.
De gemeente Utrecht heeft risicoberekeningen laten uitvoeren en ik begrijp dat daaruit blijkt dat het groepsrisico weliswaar is toegenomen als gevolg van het grotere aantal gaswagens, maar dat het groepsrisico niet boven de oriënterende waarde uitkomt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is een ijkpunt voor de maatschappelijk geaccepteerde kans per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Indien de hierboven genoemde getallen niet wettelijk zijn toegestaan, hoe verklaart u dan dat er meer treinen rijden dan wettelijk is toegestaan? Is dit volgens u het bewijs dat de nieuwe wet- en regelgeving niet toereikend is? Zo nee, wat is dan de oorzaak van deze overschrijding en wat zijn hiervan de consequenties voor de betrokkenen?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid zo snel mogelijk de gemeente Utrecht inzicht te geven in het aantal gespecialiseerde transporten gedurende het eerste halfjaar van 2016, zoals de gemeente in haar brief vraagt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals aangekondigd in mijn brief van 3 oktober 2016 zal ik vanaf heden de vervoerscijfers, zodra deze door ProRail beschikbaar zijn gesteld, publiceren op de website van Kenniscentrum Infomil. Dat gebeurt per kwartaal. Op die website staan alle cijfers vanaf het jaar 2003. Bij de publicatie zal er op worden gewezen dat op basis van deze «kale» realisatiecijfers nog geen conclusies kunnen worden getrokken over mogelijke overschrijdingen van de risicoplafonds. Daarvoor zijn, zoals gezegd, risicoberekeningen met gegevens over een geheel jaar nodig.
Op maandag 10 oktober 2016 zijn de cijfers over het eerste half jaar van 2016 toegevoegd.
Gaat u een betere regie voeren op de sturing van de capaciteitsverdeling op het spoor en de monitoring van het vervoer van gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen en op welke termijn?
ProRail zal, binnen haar mogelijkheden, eventuele afwijkende vervoersstromen op de omleidingsroutes signaleren. In overleg met de sector kan vervolgens proactief worden gehandeld om potentiële overschrijdingen gezamenlijk te voorkomen. Daarnaast wordt, zoals aangekondigd in mijn brief van 3 oktober 2016, uitbreiding van het instrumentarium om ProRail meer vooraf te kunnen laten sturen, onderzocht.
Heeft u geïnvesteerd in tijdelijke maatregelen omtrent vervoer van gevaarlijk stoffen door dichtbevolkt gebied (steden) in Nederland en voert u deze inmiddels uit? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en vanaf wanneer zijn deze van kracht? Zo nee, waarom niet?
Met mijn brief van 3 oktober 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket voor de korte en middellange termijn.
Bent u bereid om ook op andere trajecten waar er vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor plaatsvindt te onderzoeken hoeveel treinen er sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wet- en regelgeving inmiddels door dichtbevolkte gebieden zijn gepasseerd, zoals in veel Brabantse steden? Zo nee, deelt u niet de mening dat de bevolking in deze gebieden er recht op weet om te weten wat er door hun stad komt rijden?
Ik ben bereid en heb actie ondernomen om een beeld te geven van het vervoer op alle trajecten waar in Nederland met gevaarlijke stoffen wordt gereden. Deze gegevens zijn te vinden op de hiervoor ingerichte website www.infomil.nl.
Bent u voorstander van een zogenaamde zwarte lijst voor vervoerders die niet eerlijk opgeven hoeveel en welke stoffen ze vervoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt deze lijst er en bent u voornemens ook sancties te treffen tegen vervoerders die op deze zwarte lijst komen te staan?
Ik ben voor transparantie, maar niet voor het enkel publiceren van een zwarte lijst van vervoerders. De ILT heeft de ambitie om de inspectieresultaten van al haar werkzaamheden openbaar te maken. Dat geldt ook voor de resultaten van de inspecties op het terrein van de registratie van gevaarlijke stoffen. Dit proces wordt de komende jaren ingericht en moet zorgvuldig worden uitgewerkt. Het adagium is »openbaar, tenzij». Als er geen overwegingen zijn om informatie niet beschikbaar te stellen dan wordt de informatie gepubliceerd. Met mijn brief van
26 mei 20164 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat uit inspecties van de ILT bleek dat de wettelijke plicht om gevaarlijke stoffen te registreren op emplacementen (en dus niet van rijdende treinen, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 11) onvoldoende wordt nageleefd. Deze situatie is onacceptabel. Om de betrouwbaarheid van het registratiesysteem te verbeteren heeft de ILT haar handhavingsactiviteiten geïntensiveerd en zijn met de sector verbetermaatregelen overeengekomen. De ILT zal mij eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen van zowel rijdende treinen als losse wagens op emplacementen. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten ervan.
Kunt u ingaan op de vraag of de verantwoordelijke inspectie ten aanzien van deze materie wel adequaat te werk gaat?
Ik heb geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de handhaving van de registratieplicht voor gevaarlijke stoffen door de ILT.
Kunt u garanderen dat er te allen tijde bij de overheid bekend is wat de inhoud is van transporten met gevaarlijke stoffen, zodat bij een calamiteit het altijd duidelijk is waar we mee te maken hebben en welke maatregelen er getroffen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Wat moet er volgens u gebeuren om dit gewenste niveau wél te bereiken en op welke termijn gaat u hier actie op ondernemen?
Op grond van het RID5 is er een wettelijke plicht tot het geven van informatie over gevaarlijke stoffen op het spoor. De afzender, de vervoerder en de infrastructuurbeheerder hebben elk een verplichting met betrekking tot het aanleveren van informatie over treinen en losse wagens met gevaarlijke stoffen. De ILT handhaaft de naleving hiervan. Zoals aan uw Kamer gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Van Helvert6 bleek uit een steekproef van ProRail dat in circa 95% van de gevallen de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen accuraat is. Deze registratie gebeurt met behulp van het Online registratiesysteem Vervoer Gevaarlijke Stoffen (OVGS). Dit is een systeem dat het registreren van wagenlijsten van rijdende treinen op de vrije baan ondersteunt. ProRail beheert het OVGS-systeem en kan de informatie binnen 15 minuten leveren aan hulpdiensten. Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om de wagenlijsten tijdig en correct bij ProRail aan te leveren. In overleg met vervoerders heeft ProRail maatregelen genomen ter verbetering van het gebruik van het OVGS.
Zoals ook gemeld in mijn antwoord op vraag 9 zal de ILT eind dit jaar opnieuw rapporteren over de naleving van de wettelijke verplichtingen.
De berichten ‘Ministerie: Schiphol moet lawaai beter berekenen. Milieurapport zaait twijfel over stillere startmethode' en ‘Gesjoemel met herrie’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie: Schiphol moet lawaai beter berekenen. Milieurapport zaait twijfel over stillere startmethode»1 en «Gesjoemel met herrie»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de belangrijkste conclusie van het onlangs uitgekomen advies van de Commissie voor de Milieueffectrapportage (MER) is dat Schiphol een verouderde rekenmethode gebruikt voor het bepalen van de geluidshinder door opstijgende vliegtuigen en dat de bevindingen uitwijzen dat de nieuwe procedures minder geluidswinst opleveren voor verdere groei van de luchthaven dan gedacht?
Ik vind het belangrijk te benadrukken dat de rekenmethode die Schiphol heeft toegepast voor het Milieueffectrapport (MER) wordt voorgeschreven in de vigerende ministeriële Regeling milieu-informatie luchthaven Schiphol (RMI). Het betreft het zogenoemde Nederlands Rekenmodel. Bij de start van de m.e.r.-procedure – en bij de introductie van de nieuwe startprocedure – was dit in Nederland het enige in voorschriften uitgewerkte en gestandaardiseerde model.
De mate van geluidwinst die de in 2014 geïntroduceerde nieuwe startprocedure oplevert, is afgelopen drie jaren steeds opnieuw een punt van discussie gebleken. Hetzelfde geldt voor de geluidswinst van de landingsprocedure met glijvluchtnadering. Om hierover uitsluitsel te verkrijgen, heb ik de Commissie m.e.r. gevraagd in een tussenadvies – vooruitlopend op het advies over de MER – specifiek op deze punten in te gaan. Uit dit tussenadvies blijkt dat Schiphol de berekeningen correct heeft uitgevoerd volgens de regels van het Nederlandse rekenvoorschrift.
Wel constateert de Commissie voor wat betreft de startprocedure dat resultaten van het Nederlands Rekenmodel afwijken van de resultaten verkregen met actuelere rekenvoorschriften, waaronder het nieuwe Europese voorschrift (Doc29) waaraan lange tijd gewerkt is.
Deze Europese voorschriften zijn echter nog niet formeel vastgesteld. Niettemin zijn er internationaal wel een aantal rekenmodellen op gebaseerd. De Commissie m.e.r. geeft aan dat de resultaten verkregen met actuelere rekenvoorschriften laten zien dat er wel geluidswinst is, maar minder dan met het Nederlands Rekenmodel.
Bij de onderzochte landingsprocedure is de geluidswinst iets groter dan bij het bestaande Nederlandse rekenmodel.
Kunt u de reactie van Schiphol duiden, namelijk dat er met de nu toegepaste rekenmethode eveneens «geluidsreductie wordt bereikt»? Deelt u de mening dat het voornamelijk gaat om de vraag hoeveel geluidsreductie er precies kan worden bereikt?
Ja. Hoewel berekeningen conform het nieuwe Europese rekenvoorschrift tot een andere omvang van de geluidwinst komen, laten zij eveneens een geluidsreductie zien. Behalve de omvang van deze geluidsreductie is overigens ook de ruimtelijke neerslag relevant om de geluidhinder voor de omgeving te kunnen bepalen.
Bent u van mening dat de twijfel van de omgeving over de positieve milieueffecten van de nieuwe procedures nu werkelijkheid is geworden, en dat Schiphol al dan niet opzettelijk de te verwachten geluidsreductie te rooskleurig heeft voorgesteld?
Mede vanwege de twijfel in de omgeving heb ik aan de Commissie m.e.r. een tussenadvies gevraagd op het MER. Het advies is in mijn optiek zeer waardevol voor het vervolggesprek met alle belanghebbende partijen. Het geeft mij concrete handvatten om samen met de omgeving en de luchtvaartsector toe te werken naar een actualisatie van het rekenmodel zodat beter aangesloten wordt bij de meest recente inzichten in de praktijk van de geluidseffecten.
Daarbij neem ik nadrukkelijk afstand van een met opzet te rooskleurige voorstelling over de geluidseffecten. Zoals ik hierboven heb uiteengezet betreft het hier een toepassing van de vigerende regelgeving waaraan Schiphol is gehouden en deze regelgeving is correct toegepast door Schiphol.
Is het waar dat u naar aanleiding van dit advies Schiphol heeft opgedragen of gaat opdragen internationaal gehanteerde rekenmethoden te gebruiken in plaats van de methoden die nu gebruikt worden door de luchthaven? Zo ja, kunt u aangeven of Schiphol hiertoe bereid is? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u dan ondernemen in de richting van Schiphol en het besluitvormingsproces dat volgt?
In lijn met het advies van de Commissie m.e.r. wil ik inzicht krijgen in de geluidseffecten indien deze berekend worden conform de nieuwste inzichten. Dit in aanvulling op het MER dat thans wordt opgesteld met de geluidsberekeningen volgens het Nederlands Rekenmodel. Daarbij hecht ik er aan om hierbij een totaalbeeld te krijgen. Om hiertoe te komen heb ik reeds actie ondernomen langs de volgende drie lijnen:
Bij uitvoering van deze vervolgstappen zal ik de omgevingspartijen in de Omgevingsraad Schiphol nadrukkelijk betrekken. Als er meer duidelijkheid is over dit verdere traject zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat eerst de methoden waarmee de geluidswinst van procedurewijzigingen wordt berekend geactualiseerd moet worden voordat er een goed onderbouwd besluit kan worden genomen over de verdeling van de vrijkomende geluidsruimte voor de verdere groei van de luchthaven? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het besluitvormingsproces dat volgt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij het voorhangen bij de Kamer van de onderliggende regelgeving behorende bij het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol zal de Kamer ook kunnen beschikken over de hierboven bedoelde aanvulling op het MER.
Bent u er voorstander van om geluidshinder te meten in plaats van te berekenen en geeft dit advies aanleiding om uw positie ten aanzien hiervan te wijzigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het meten van geluid voor informatiedoeleinden is een geluidsmeetsysteem (NOMOS) in gebruik met ca. 30 meetpunten rondom Schiphol. Het wordt gebruikt om de omgeving te informeren over de gemeten geluidbelasting, zoals via de website www.bezoekbas.nl. In het kader van de uitvoering van de eerder dit jaar ingediende motie Belhaj wordt bezien hoe deze informatieverstrekking in samenhang verder kan worden verbeterd.
Bij de behandeling van de wetgeving van het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol is toegelicht dat meten in het kader van handhaving niet mogelijk is vanwege de grote meetmarges van 7 á 10 dB(A) die uit juridisch oogpunt voor deze toepassing dienen te worden gehanteerd. Met dergelijke marges kan aan de omgeving geen goede bescherming worden geboden. Geluidsexperts zijn het erover eens dat berekeningen betrouwbaardere gegevens opleveren dan metingen.
Dit heeft onder andere te maken met het feit dat het aantal meetpunten altijd beperkt is, dat wisselende meteorologische omstandigheden de kwaliteit van metingen beïnvloeden (en tenminste 15% van de tijd überhaupt geen geldige metingen kunnen worden gedaan) en dat meetgegevens worden «vervuild» met geluid uit andere bronnen (of juist vliegtuigpassages missen) en met geluidreflecties van of juist -afscherming door gebouwen en ondergrond. Meetgegevens zijn hierdoor lastig te interpreteren en slecht reproduceerbaar.
Bovendien worden berekeningen ook verricht ten behoeve van prognoses. De berekeningen in het kader van het MER zijn hier een voorbeeld van. Geluideffecten die zich in de toekomst mogelijk voor gaan doen, kunnen per definitie niet gemeten worden. Het advies van de Commissie m.e.r. geeft mij daarom geen aanleiding om mijn voorkeur voor geluidsberekeningen te wijzigen.
Welke actie gaat u ondernemen richting de Omgevingsraad Schiphol, teneinde een constructieve dialoog te waarborgen?
Zie antwoord op vraag 5. Daarnaast zal ik binnenkort zelf de vergadering bijwonen van het College van Advies van de ORS bij de start van de behandeling van de door mij voorgelegde vragen met betrekking tot een toekomstbestendig normen- en handhavingstelsel en het vraagstuk wonen en vliegen. Dit stelt mij in staat om nog eens het belang te benadrukken dat de sector en omgevingspartijen in dialoog tot een robuust ontwikkelperspectief komen voor Schiphol binnen de door mij gestelde kaders en binnen de ORS.
Het door de NAM opzeggen van het vertrouwen in Leekster contra-expertisebureau |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise uit Leek?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de NAM het vertrouwen opzegt in een van de grotere contra-expertisebedrijven, dat meer dan 2.000 Groningse aardbevingsschadedossiers naar tevredenheid van hun opdrachtgevers afgehandeld heeft en waarbij in 95% van de gevallen bleek dat de eerdere schadebeoordeling niet correct was?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
De samenwerkingsrelatie tussen NAM en Vergnes betreft een samenwerking tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Wat vindt u van het feit dat de NAM eenzijdig bepaalt dat zij niet langer wensen te werken met een contra-expertisebureau dat met – voor de NAM – afwijkende conclusies komt? Is het überhaupt aan de NAM om een dergelijk besluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat – in lijn met eerder gestelde schriftelijke vragen van het lid Smaling – de NAM haar positie wederom lijkt te misbruiken door de bedrijfsvoering van het expertisebureau Vergnes Expertise ernstig te bemoeilijken door het traineren van de betaling van tonnen euro’s aan uitstaande nota’s voor geleverde contra-expertise?2
NAM laat weten bij de afhandeling van facturen van Vergnes dezelfde termijnen en procedures te hanteren als bij alle andere contra-experts. In het geval van onduidelijkheden wordt om nadere toelichting verzocht en vinden eventueel gesprekken plaats. Indien Vergnes van mening is dat NAM ten onrechte facturen niet betaalt kan zij naar de rechter gaan.
Wat vindt u van het feit dat geëist wordt te werken naar de inhoud van een zogenaamd aardbevingshandboek, opgesteld door de NAM, met als validatie een door de NAM ingehuurd schadetaxatiebureau? Bent u bereid het een en ander te (laten) toetsen in lijn met de toezegging naar aanleiding van het amendement van het lid Smaling betreffende de instelling van een onafhankelijk wetenschappelijk kennisprogramma?3
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat het Handboek Aardbevingsschade extern gevalideerd wordt. Dit gebeurt momenteel door de TU Eindhoven. Dit laat onverlet dat NAM wettelijk gezien aansprakelijk is voor het herstel van mijnbouwschade. Als onderdeel van die aansprakelijkheid heeft NAM ervoor gekozen het Handboek Aardbevingsschade te hanteren.
Hoe verhoudt het opzeggen van het vertrouwen door de NAM in het contra-expertisebureau zich naar uw mening tot uw brief over de validatie van het Arcadisonderzoek over de schademeldingen buiten de contour4, met als belangrijkste conclusie dat het door de NAM gebruikte rapport «onvoldoende basis is om schade aan woningen buiten de contour door beweging van de bodem als gevolg van gaswinning op voorhand uit te sluiten»?5
Tussen de beëindiging door NAM van de samenwerking met Vergnes en het validatieonderzoek van de TU Delft bestaat geen inhoudelijk verband.
Is het diskwalificeren van het genoemde contra-expertisebureau overlegd met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) of met uw ministerie? Zo ja, op welke wijze?
Het besluit om de samenwerking te beëindigen is een zelfstandig besluit van NAM. De samenwerkingsrelatie tussen NAM en Vergnes betreft een samenwerking tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn. Wel heeft NAM de NCG op hoofdlijnen geïnformeerd over de ontwikkelingen in haar relatie met Vergnes.
Bent u bereid in het licht van eerder geconstateerde ongewenste gedragingen van NAM, waaronder de btw-kwestie6, de kwestie van de schadeafwikkeling en de sloop en nieuwbouw van de boerderij in Bedum7 etcetera, te besluiten de NAM verder op afstand te zetten bij de afhandeling van de aardbevingsschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise worden verricht door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma die eind dit jaar wordt vastgesteld te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Deelt u de mening dat het verder op afstand zetten van de NAM bij schadeafwikkeling bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in Groningen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid tot nader onderzoek heeft plaats gevonden, opdracht te geven aan de NAM om contra-expertise door Vergnes Expertise toe te blijven staan? Gaat u er, eventueel via de NCG, zorg voor dragen dat de openstaande facturen met de meeste spoed worden voldaan?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het protocol schadeafhandeling welke worden vergoed door NAM. Voor wat betreft de openstaande facturen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
De NAM die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertise bureau |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertisebureau, Vergnes Expertise?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat de NAM niet meer wil samenwerken met dit expertisebureau?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Zijn er meer gevallen bekend waarin de NAM niet meer wil samenwerken met expertisebureaus?
Mij zijn geen andere gevallen bekend.
Kan de NAM zomaar de samenwerking opzeggen met een expertisebureau? Is hiervoor geen overleg vereist met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Ja. Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Klopt het dat de NAM vindt dat de schadebedragen, waar sommige expertisebureaus op uit komen, in de ogen van de NAM te hoog zijn?
NAM laat weten dat zij als privaat bedrijf verantwoording aflegt aan haar aandeelhouders over haar handelen en financiële resultaten en zich tegen die achtergrond inspant voor een zorgvuldige en voor alle partijen rechtvaardige afhandeling van schade. Dit laat onverlet dat dit kan leiden tot een andere perceptie van bewoners.
Klopt het dan ook dat in de perceptie van bewoners de NAM nog steeds probeert de kosten van de schadevergoedingen te minimaliseren ten koste van de gedupeerden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de perceptie van de bewoners aan de onafhankelijkheid van de contra-expertise nu afbreuk wordt gedaan, omdat nu gebleken is dat de NAM op ieder moment de samenwerking met expertisebureaus kan opzeggen?
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
Toont dit in uw ogen niet andermaal aan dat de schadebeoordeling, en de second opinion daarop, zo snel mogelijk weg moet bij de NAM, en bij de NCG ondergebracht moet worden?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise, worden uitgevoerd door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG.
In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma, die eind dit jaar wordt vastgesteld, te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Kunt u bevestigen dat de lopende zaken die bij expertisebureaus ondergebracht zijn daar ook zullen worden afgewikkeld, ook als de NAM de samenwerking daarmee opzegt?
NAM vergoedt vanaf 1 september 2016 geen nieuwe contra-expertises door Vergnes. Reeds lopende contra-expertises door Vergnes zullen worden afgerond en vergoed.
Klopt het dat het om ongeveer 1.500 gevallen gaat? Kunt u helderheid aan deze mensen verschaffen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u met de NCG bespreken of, als de schadebeoordeling definitief bij de NAM weg is, de expertisebureaus waarvan de NAM afscheid had genomen weer opnieuw ingeschakeld kunnen worden bij de contra-expertise?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het huidige protocol schadeafhandeling. Ook binnen de huidige rolverdeling is dit dus mogelijk.
De verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek in relatie tot oude milieumisdrijven |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Op welke wijze is rondom de mogelijke verdieping van de Nieuwe Waterweg onderzocht of de bodem schoon (genoeg) is? In hoeverre is bij de indiening van de ontgrondingsvergunning, de milieueffectrapportage en/of de natuurbeschermingswetvergunning informatie gevoegd omtrent de vervuiling van de bodem in het betreffende gebied?
In het Milieueffectrapport (MER) Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek, 2e Petroleumhaven is de waterbodemkwaliteit van de Nieuwe Waterweg, de Botlekhaven en de 2e Petroleumhaven uitgebreid onderzocht op mogelijk verdachte activiteiten en is er waterbodemonderzoek uitgevoerd. In totaal betreft dit bijna 8000 pagina’s aan informatie. Alle MER-onderzoeken zijn in het kader van de vergunningprocedure Ontgrondingenwet gepubliceerd tezamen met het hoofdrapport van het MER. Deze zijn in te zien op de website van het platform publieksparticipatie: http://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/verdieping-nieuwe-waterweg/
In hoeverre is na milieuschandalen in dit gebied (met name in de jaren zeventig, tachtig en negentig; zoals Booy Clean, Odjfell, TCR en mogelijk anderen) systematisch onderzocht of de bodem vervuild is? Indien dit systematisch is onderzocht, kunt u de Kamer inzicht geven in de uitkomsten van dit onderzoek?
In juni 2015 heeft het bureau TAUW systematisch onderzoek uitgevoerd naar de bodemvervuiling in het kader van het vooronderzoek Verdieping Nieuwe Waterweg. Het document (deel I en II) is als een van de achtergronddocumenten bij het MER in te zien op de website van het platform participatie:
De resultaten van het onderzoek naar bodemopbouw en verontreiniging laten zien dat een groot deel van de zand, klei- en sliblagen die tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden vrijkomen schoon genoeg is en elders hergebruikt kan worden. Ook zal er bij de verdieping van de Nieuwe Waterweg, Botlek en 2e Petroleumhaven (licht) vervuild materiaal vrijkomen. Tijdens de uitvoering zullen de specifieke voorschriften worden opgevolgd die verspreiding van deze vervuiling moeten voorkomen. De verontreinigde bodemlagen zullen in het baggerdepot voor verontreinigd slib (de Slufter) worden afgezet.
Deelt u de mening dat voordat wordt overgegaan tot verdere verdieping goed inzicht in de staat van de bodem en de mogelijke vervuiling hiervan van belang is? Zo ja, is er naar uw oordeel momenteel voldoende inzicht? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Met de uitgevoerde onderzoeken is voldoende inzicht gekregen in de staat van de bodem. Het MER met de bijbehorende achtergronddocumenten is getoetst door de Commissie voor de Milieueffectrapportage. Ook zij vindt dat het rapport de milieueffecten en maatregelen goed beschrijft en een goede basis vormt voor het meewegen van milieubelangen bij de besluitvorming. Ook deze documenten zijn te vinden op de eerder vermelde website en de eigen website van de Commissie voor de Milieueffectrapportage.
Waar zal het (haven)slib uit de verdiepte Nieuwe Waterweg en de Botlek worden gestort?
Dat is afhankelijk van de kwaliteit en mogelijkheden voor hergebruik. Partijen van voldoende kwaliteit worden hergebruikt voor erosiebestrijding Oude Maas en in natuur- en groenprojecten of gestort op de Noordzee. Partijen met een ontoereikende kwaliteit worden gestort in de Slufter (opslagdepot voor verontreinigd slib op de Maasvlakte).
De inzameling van scheepsbedrijfsafval in de binnenvaart |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) zich terug heeft getrokken uit het overleg met u over het scheepsbedrijfsafval? Zo ja, hoe zorgt u dat mogelijke maatregelen gezamenlijk en zorgvuldig worden uitgewerkt?
De ASV heeft inderdaad in eerste instantie besloten de uitnodiging om over het rapport te spreken niet aan te nemen. Desgevraagd is de ASV wel bereid in een separaat gesprek hun ideeën over mogelijke verbeteringen van het inzamelsysteem te geven. ASV wordt ook uitgenodigd deze ideeën in het volgend overleg met de sectorvertegenwoordigers, begin oktober, toe te lichten. Ik wil graag de ideeën vanuit de sector met alle betrokken partijen tegelijk bespreken en gezamenlijk bezien welke verbeteringen haalbaar zijn (binnen de randvoorwaarde van kostendekkendheid).
Hoe ziet u het vervolgproces voor u – na de uitkomsten van de evaluatie – nu een belangrijke vertegenwoordiger van de binnenvaartondernemers, indien het antwoord op vraag één bevestigend is, niet meer wenst mee te werken?
Zie onder 1.
Bent u bereid bij de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) aan te dringen op het plaatsen van meer containers (of op betere locaties), in ieder geval bij de Volkeraksluizen en de Oranjesluizen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 122) heb geschreven zal ik samen met de sector bepalen welke verbeteringen door de binnenvaartgebruikers het meest gewenst zijn en haalbaar zijn binnen het uitgangspunt van kostendekkendheid. Dit overleg is gestart. Ik wil op de resultaten van dat overleg niet vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van Rebel om «eventuele (tijdelijke) meerkosten» niet op de binnenvaartondernemers te verhalen?1 Bent u bereid serieus te kijken naar mogelijkheden om de abonnementsprijs te drukken, om zo meer schippers op het systeem aangesloten te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deze suggestie wordt, net als de overige suggesties uit het evaluatierapport in overleg met de sector bezien. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de aantrekkelijkheid van het systeem te vergroten om zo meer schippers te interesseren en gewenste verbeteringen te kunnen bekostigen. Het tarief is daar onderdeel van.
Bent u bereid het systeem zodanig aan te passen dat meer mogelijkheden ontstaan om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hierin bovendien kansen om het abonnementensysteem in zijn totaliteit goedkoper te maken? Zo ja, bent u bereid deze kansen te benutten?
In het gesprek met de sector wordt uitbreiding van de huidige mogelijkheid van afgifte van gescheiden afval als mogelijke verbetering nadrukkelijk meegenomen.
Stimulering van afvalscheiding maakt onderdeel uit van mijn beleid. Ook voor de binnenvaart zal worden gezocht naar mogelijkheden ter verbetering.
Welk effect dit op de kosten zal hebben, zal moeten worden bekeken, maar als dit ook de kosten van het abonnementensysteem kan terugdringen zal deze kans zeker worden benut.
Het bericht ‘NAM stuurt experts weg’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM stuurt experts weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise dat door Groningers met aardbevingsschade veel geconsulteerd is?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Kunt u toelichten wie de kwaliteitseisen heeft bepaald, waarnaar wordt gerefereerd in het bericht «NAM stuurt experts weg», die worden vastgesteld in de rapporten door de experts?
NAM stelt de kwaliteitseisen vast waar de contra-rapportages aan moeten voldoen om onder het schadeprotocol door NAM te worden vergoed.
Kunt u aangeven wat een goede onderbouwing van aardbevingsschade is en hoe het komt dat de NAM en het expertisebureau daar onenigheid over hebben?
NAM heeft een Handboek Aardbevingsschade vastgesteld waarvan de ingeschakelde eerstelijnsexperts en contra-experts worden geacht gebruik te maken voor de onderbouwing van schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van het Groningenveld. NAM laat weten dat zij bij herhaling heeft moeten constateren dat deze onderbouwing ontbrak in rapportages van Vergnes Expertise BV.
Bent u bereid met beide partijen, de NAM en het expertisebureau, om de tafel te gaan om de onenigheid over de schadevaststelling en het al dan niet vergoeden van de schade te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden.
Deelt u de mening dat als het expertisebureau op verzoek van de NAM haar werkzaamheden neer moet leggen vele Groningers kunnen fluiten naar hun schadevergoeding? Bent u bereid er alles aan te doen te voorkomen dat de Groningers wederom de dupe worden?
Nee, die mening deel ik niet. Vergnes wordt geacht de lopende procedures af te handelen. Het huidige schadeprotocol blijft daarvoor onverkort van kracht. In het algemeen geldt dat als een bewoner zich niet kan vinden in het rapport van de eerstelijnsexpert, op kosten van NAM een contra-expertise kan worden uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere expertisebureaus beschikbaar. Het beëindigen van de samenwerking tussen NAM en Vergnes betekent dus niet dat bewoners geen contra-expertise meer kunnen laten uitvoeren. Indien na een contra-expertise onenigheid tussen de bewoner en NAM resteert, kan de bewoner een beroep doen op de Arbiter Aardbevingsschade.
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Controles op staarten van trekpaarden» en «Nostalgie van het trekpaard», waaruit blijkt dat vrijwel alle paarden op de Nationale Tentoonstelling voor trekpaarden gecoupeerd waren ondanks het wettelijke verbod hierop?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel processen-verbaal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens deze tentoonstelling heeft opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen inzake het meedoen van gecoupeerde paarden aan hengstenkeuringen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) heb ik aan uw Kamer aangegeven voornemens te zijn bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De NVWA doet momenteel onderzoek naar aanleiding van tentoongestelde, gecoupeerde paarden. In het kader van dit onderzoek heeft de NVWA controles uitgevoerd op tentoonstellingen in Zeeland en Limburg. Het onderzoek is onderdeel van een bestuursrechtelijk handhavingstraject. Proces-verbaal wordt opgemaakt in het kader van strafrecht en is hier derhalve niet aan de orde. Wanneer op basis van het lopende onderzoek overtredingen worden vastgesteld, kan hiertegen bestuursrechtelijk worden opgetreden door bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom.
Hoe is het op grote schaal tentoonstellen van gecoupeerde paarden te rijmen met uw antwoord op eerdere vragen, namelijk dat u bestuursrechtelijk zal handhaven op het tentoonstellingsverbod van paarden met geamputeerde staarten?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vordert uw onderzoek naar effectievere handhaving van dit tentoonstellingsverbod? Op welke termijn en op welke wijze verwacht u de resultaten hiervan te kunnen implementeren?
Het resultaat van het ingezette bestuurlijke handhavingstraject vormt de basis voor het onderzoek. Dit resultaat is bepalend voor het kunnen vaststellen van de effectiviteit ervan en de wijze waarop deze kan worden verbeterd om aan de ongewenste situatie een einde te maken. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat ondanks diverse verzoeken de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) het couperen niet op vrijwillige basis wil uitbannen en dat het zorgwekkend is dat het dreigen met boetes en controles door de NVWA kennelijk geen effect sorteert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens zich in te spannen voor een cultuuromslag bij de KVTH?
Ik vind het altijd teleurstellend dat een sector, welke sector dan ook, niet in staat is zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en daarop vervolgens aangesproken moet worden middels handhaving. Om deze reden ben ik ook begonnen met het bestuursrechtelijke handhaven.
De Volkswagen dieselgate |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dieselschandaal Volkswagen dreigt opnieuw op te laaien»1 waarin staat dat de update van de Audi Q5 tot gevolg heeft dat de testemissies stijgen in plaats van dalen en het bericht «Rapport uitstoot Renault verzweeg belangrijke details»?2
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse consumentenorganisatie VZBV dat Volkswagen de uitstoot van modellen die een update hebben gekregen onafhankelijk dient te laten testen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid u in Europa in te zetten voor zo’n onafhankelijke test van automodellen van alle fabrikanten die in verband met te hoge emissies teruggeroepen worden?
Europese wetgeving vereist dat de Duitse typekeuringsautoriteit KBA de door Volkswagen voorgestelde aanpassingen eerst goedkeurt, voordat de update wordt doorgevoerd. Voor het verkrijgen van deze goedkeuring moet Volkswagen testen uitvoeren. Een onafhankelijke technische dienst ziet er hierbij op toe dat dit op de juiste wijze gebeurt. De modellen die voor een software update worden teruggeroepen, worden dus al onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke partij getest. In deze systematiek past het niet dat een lidstaat een door een andere lidstaat afgegeven goedkeuring gaat hertesten. Op verzoek van uw Kamer3 voeren de RDW en TNO wel een second opinion uit naar de door KBA goedgekeurde oplossing. De RDW en TNO brengen hiertoe een bezoek aan Duitsland. Ik verwacht de resultaten hiervan op korte termijn.
Wat betekent de hogere uitstoot van de Audi Q5 na de update in testomstandigheden voor de nieuwe praktijkemissies van de Audi Q5?
Het is aan de KBA om de door Volkswagen voorgestelde aanpassing te onderzoeken en te bezien of de aanpassingen leiden tot prestaties die binnen de gestelde marges liggen. De software update zorgt er in dit geval voor dat de aangepaste modellen tijdens de typekeuringstest op de rollenbank aan de Euro-5 NOx-norm van 180 mg/km voldoen. Dit betekent echter niet dat de emissies van de aangepaste auto’s in de praktijk ook aan deze waarde voldoen. Euro-5 dieselpersonenauto’s stoten in de praktijk gemiddeld 500 mg/km uit, dat wil zeggen ongeveer drie keer de norm. Nederland heeft de Europese Commissie er tijdens het Nederlandse voorzitterschap op aangesproken dat de praktijkemissies van stikstofoxiden door nieuwe dieselauto’s zoveel hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven zo snel mogelijk meer duidelijkheid te geven over de interpretatie van wet- en regelgeving omtrent deze bepaling.
Is bekend of er meer modellen van de Volkswagen-groep zijn waarbij de testemissies na de update verslechteren in plaats van verbeteren?
Ik heb hier geen informatie over.
Bent u van plan bij uw Franse collega om opheldering te vragen over het mogelijk weglaten van belangrijke details in het onderzoek naar de emissies bij Renault en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Heeft TNO onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur? Zo ja, heeft TNO in haar praktijkonderzoeken aanwijzingen gevonden dat het stikstoffilter in de Renault Captur dieselauto harder werkt tijdens testcycli dan in de praktijktest?
TNO heeft geen onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur. TNO heeft het afgelopen jaar in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wel metingen uitgevoerd naar de praktijkemissies van een Renault Clio en twee Renault Meganes, alle met dieselmotor. De resultaten van deze metingen worden binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Overweegt u om Volkswagen en Renault te verplichten om voor de modellen die een update hebben gekregen een praktijktest door TNO of een andere onafhankelijke keuringsinstantie te laten uitvoeren om te zien wat het effect is op de praktijkemissies? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven, en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan de geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet. Er is geen juridische basis om fabrikanten te verplichten om praktijktesten uit te laten voeren aan modellen die een software update hebben gekregen. Praktijktesten worden als onderdeel van de typekeuring binnenkort wel verplicht bij de introductie van de nieuwe Real Driving Emissions test procedure in 2017.
Het bericht dat diverse bospaden vol asbest blijken te liggen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie in de Stentor van vandaag over diverse bospaden die vol asbest zitten?1
Ja.
Weet u hoe omvangrijk dit probleem is? Gaat het hier alleen om Apeldoorn of om een veel groter gebied?
In het verleden is in heel Nederland asbesthoudend puin gebruikt om wegen en paden te verstevigen. Het betreft fiets- en wandelpaden en wegen en erven van zowel private als publieke eigenaren in de voornamelijk agrarische buitengebieden. Het is onbekend welke wegen op deze wijze zijn versterkt. Na de asbestmelding in het bos in Apeldoorn voert de gemeente Apeldoorn een inventarisatie uit in het bos waar het asbest ligt. Dit neemt enige weken in beslag. Op basis van de uitkomsten zal de gemeente Apeldoorn in overleg met de andere beheerders beoordelen of de situatie in het Apeldoornse bos representatief is voor een groter gebied.
In het artikel wordt gemeld dat het bosgebied vol ligt met kankerverwekkend materiaal; wat is uw inschatting over de ernst van de situatie?
De onverharde bospaden in het bos zijn verstevigd met puin waarin hechtgebonden asbest kan voorkomen. Dit komt nu naar de oppervlakte. Ook is er in het verleden puin gestort waarin asbesthoudend materiaal kan hebben gezeten. Bij iedere asbestvondst moet in beeld worden gebracht of er gevaar is voor de leefomgeving. De gemeente Apeldoorn doet nader onderzoek naar de verspreiding van het asbest in het bos.
Heeft het gevolgen voor de volksgezondheid en milieu? Welke maatregelen dienen genomen te worden? Wat kunt u op korte termijn doen?
Asbestwegen kunnen een gezondheidsrisico opleveren voor de gebruikers. Daarom zijn asbestwegen verboden sinds 1 januari 2000. Asbestwegen dienen conform het Besluit asbestwegen gemeld te worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De gemeente heeft inmiddels contact opgenomen met de Inspectie. Op basis van de inventarisatie en nadere onderzoeken zal een plan tot sanering worden opgesteld. Indien blijkt dat de norm (100 mg/kg gewogen droge stof) wordt overschreden, zal de weg conform het Besluit asbestwegen moeten worden gesaneerd.
Leiden deze vondsten ertoe dat de toegang tot natuurgebieden voor recreanten, toeristen en overige gebruikers beperkt dient te worden? Zo ja, voor hoe lang worden dergelijke gebieden afgezet?
Uit een eerste inventarisatie en bodemonderzoek is gebleken dat het gaat om hechtgebonden asbest, dat zich naar zijn aard niet verspreidt in de leefomgeving. Uit de in antwoord op vraag 2 gemelde inventarisatie door de gemeente zal blijken of de conclusie van de eerste inventarisatie bevestigd wordt. Op grond van de eerste inventarisatie acht het bevoegd gezag afzetting van het gebied niet nodig.
Onlangs werd ook al asbest aangetroffen in het Huis der Provincie in Gelderland en in het congres- en muziekcentrum Musis Sacrum in Arnhem; deelt u de verontrusting over de telkens nieuwe vondsten van asbest in zowel gebouwen als in de natuur? Heeft u wel inzicht in de omvang van het gebruik van asbest in de vorige eeuw of zullen we telkens opnieuw verrast worden? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke maatregelen voor dergelijke vondsten toegepast kunnen worden vanuit de rijksoverheid?
In 2010 constateerde de Gezondheidsraad dat asbest gevaarlijker is dan tot dan toe werd aangenomen. Gegeven deze constatering is de focus van het asbestbeleid nadrukkelijker dan in het verleden gericht op het maximaal beheersen van de risico's van asbest, om zo de gezondheidsrisico's te beperken.
In eerste instantie zijn de asbesthoudende remvoeringen van auto's verboden. In 1994 volgde een verbod op het gebruik van nieuw asbest. Vervolgens zijn de bekende asbestwegen in de regio's Goor en Harderwijk uitgefaseerd. Het is landelijk onbekend hoeveel asbestwegen er nog zijn en waar deze zich bevinden. De ILT reageert op meldingen die door wegeigenaren worden ingediend bij het meldpunt van de Inspectie. Jaarlijks worden er 100–150 wegen gemeld voor sanering. Asbestdaken worden vanaf 2024 verboden omdat deze daken verweren en een gevaar kunnen vormen voor de leefomgeving.
Waar asbest veilig aanwezig is, kan het blijven zitten. Zolang asbest in gebouwen en installaties niet geraakt wordt, vormt dit geen gezondheidsrisico. Zodra asbest niet meer veilig aanwezig is (bijvoorbeeld afbrokkelt), moet het op verantwoorde wijze verwijderd worden. Als er verbouwd, gerenoveerd of gesloopt wordt, moet asbest eerst geïnventariseerd worden en vervolgens op de voorgeschreven wijze verwijderd worden.
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijk nucleair afval wordt verkeerd vervoerd»1 en de in dat bericht genoemde vergunning voor het vervoer van twee hoogradioactieve bronnen (Americium/Beryllium en Cesium) van NRG (kernreactor te Petten) naar de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) (opslaglocatie nucleair afval te Vlissingen)?2 Kunt u voorts bevestigen dat de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) toestemming heeft gegeven voor het gebruik van een ander soort verpakking dan eigenlijk is vereist voor het transport van deze hoogradioactieve bronnen van NRG naar de COVRA?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft vergunning verleend voor het vervoer op grond van een speciale regeling van twee hoogradioactieve, ingekapselde bronnen van NRG naar COVRA. Deze vergunning en de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Zo ja, kunt u bevestigen dat hoog radioactieve bronnen zoals Americium/Beryllium en Cesium normaliter in gecertificeerde type B-verpakking moeten worden vervoerd, aangezien deze verpakkingen een zwaar ongeluk ongeschonden kunnen doorstaan zodat dat de omgeving niet radioactief wordt besmet? Zo nee, kunt u aangeven wat precies de standaardprocedure is voor het vervoer van dit soort radioactief afval?
Nee dat kan ik niet bevestigen.
Op grond van het ADR en het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Bvser) is voor het vervoer van dit soort hoogradioactieve, ingekapselde bronnen een geschikte type A verpakking vereist, mits een geldig certificaat aanwezig is van de ingekapselde bronnen. Wanneer dit het geval is, is er geen vervoersvergunning vereist en kan het vervoer plaatsvinden na het doen van een vervoersmelding aan de ANVS.
Als geen geldig certificaat van de ingekapselde bron overlegd kan worden, zoals bij de betreffende bronnen het geval is, dan kan de bron niet zondermeer in een type A verpakking worden vervoerd. Om de bron toch veilig te kunnen vervoeren biedt het ADR twee mogelijkheden:
Het bevoegd gezag beoordeelt de aanvraag en verleent een vergunning indien de transportveiligheid is gewaarborgd.
Waarom is er besloten deze afwijking toe te staan zodat dit transport plaats kan vinden onder andere condities dan gebruikelijk, namelijk met een type A-verpakking? Wat zijn de precieze redenen geweest voor de ANVS om deze uitzondering op de regel toe te staan?
Er is geen sprake van afwijking of uitzondering op de regels. De vergunning en de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Omdat er van de twee ingekapselde bronnen geen geldige certificaten overlegd kunnen worden, kunnen de bronnen niet zondermeer in type A verpakkingen worden vervoerd.
De mogelijkheid om het vervoer van de bronnen in gecertificeerde type B verpakkingen te laten plaatsvinden is door NRG en COVRA zorgvuldig onderzocht. Er bleken voor deze bronnen geen geschikte en gecertificeerde type B verpakkingen beschikbaar en er is ook geen zicht op de verkrijgbaarheid ervan.
Om die reden heeft de aanvrager gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid die het ADR en Bvser biedt, namelijk het bij de ANVS indienen van een aanvraag voor een vergunning voor het vervoer op grond van een speciale regeling («special arrangement»).
Daarbij moet door de aanvrager aangetoond worden dat de vereiste transportveiligheid is gewaarborgd. In dit geval moet de aanvrager aantonen dat het totale veiligheidsniveau tijdens het vervoer tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen dat zou worden bereikt, wanneer wel geldige certificaten van de ingekapselde bronnen overlegd hadden kunnen worden, en de bronnen in voor deze bronnen geschikte type A verpakkingen vervoerd hadden kunnen worden. Hiervoor beoordeelt de ANVS de aanwezige veiligheidsbarrières.
De volgende veiligheidsbarrières zijn in dit geval aanwezig:
In plaats van de twee barrières (ingekapselde bronnen met geldige certificaten en type A transportverpakkingen) is er nu dus sprake van drie barrières.
Bovendien zijn de volgende aanvullende voorschriften aan de vergunning verbonden:
De ANVS heeft op grond van bovenstaande geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden, indien alle voorschriften van de vergunning worden nageleefd. Hierop zal worden toegezien.
Waarom is de aanvraag voor genoemde vergunning op 8 juni jongstleden door de COVRA ingediend? Wat waren daar precies de redenen voor en wat is de urgentie? Bent u bereid de aanvraagdocumenten openbaar te maken? Waarom heeft NRG deze aanvraag niet ingediend, aangezien het afval van NRG afkomstig is?
NRG moet op grond van haar inrichtingsvergunning radioactief afval zo spoedig mogelijk afvoeren naar COVRA. NRG en COVRA zijn al geruime tijd op zoek naar een geschikte gecertificeerde verpakking voor het afvoeren van deze ingekapselde radioactieve bronnen. Er bleken voor deze bronnen geen geschikte en gecertificeerde type B verpakkingen beschikbaar en er is ook geen zicht op de verkrijgbaarheid ervan. Er is geconcludeerd dat afvoer alleen op grond van speciale regeling kan.
Bij vervoersvergunningen maakt de aanvraag doorgaans geen deel uit van de vergunning. De aanvraagdocumenten kunnen openbaar worden gemaakt, met toepassing van de Wet openbaarheid bestuur, indien daartoe een verzoek wordt gedaan.
Vervoersvergunningen mogen op grond van de Kernenergiewet worden aangevraagd door de afzender, de ontvanger of de vervoerder. Als vervoerder en ontvanger is COVRA in dit geval daartoe gerechtigd, NRG heeft COVRA hierom verzocht.
Wat zijn precies de risico’s van het vervoeren van deze hoogradioactieve bronnen middels een type A-verpakking versus een type B-verpakking? Kunt u daarbij bevestigen dat type A-verpakkingen bij een ongeval niet kunnen garanderen dat de inhoud niet vrijkomt?
Type B transportverpakkingen zijn zodanig ontworpen dat zij bestand zijn tegen ongevallen. Type A verpakkingen zijn dat niet. Voor type A verpakkingen geldt daarom een limiet voor de hoeveelheid radioactieve stoffen die erin mag worden vervoerd.
Deze twee ingekapselde bronnen voldoen aan de limieten voor vervoer in type A verpakkingen.
Zoals in vraag 3 toegelicht heeft de ANVS op grond van de drie aanwezige veiligheidsbarrières en de aanvullende voorschriften in de vergunning geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden. Met deze vergunning wordt verspreiding van radioactieve stoffen, ook in geval van ongevallen, voorkomen.
Waarom heeft het bevoegd gezag aanvullende informatie gevraagd over de te gebruiken verpakking voor dit transport, welke op 6 juli 2016 door NRG is verstrekt, en kunt u voorts aangeven welke conclusies daar vervolgens door de ANVS uit zijn getrokken? Zo nee, waarom niet?
Door de ANVS is niet verzocht om aanvullende informatie, COVRA heeft tijdens de behandeling van de aanvraag door ANVS op eigen initiatief op 6 juli 2016 een aanvulling gestuurd. De ANVS heeft deze aanvulling meegenomen in haar beoordeling.
Hoe is het mogelijk dat beide bronnen zich bevinden in een capsule waarvoor in het verleden een «special form» certificaat is verstrekt maar dat deze certificaten beide niet meer geldig zijn en dat bovendien de certificaten van de bronhouders waarin de bronnen zijn opgeslagen niet meer aanwezig zijn? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wordt hier geen toezicht op gehouden en zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is de controle op de certificaten volgens u tekort geschoten?
Een fabrikant die ingekapselde bronnen produceert, moet beschikken over een geldig certificaat («special form»). Dit certificaat wordt onder het bevoegd gezag van het land van herkomst voor een bepaalde tijd afgegeven. De maximale geldigheidsduur van deze certificaten is doorgaans 5 jaar.
Indien een fabrikant besluit te stoppen met de productie van dit type ingekapselde bronnen en hij geen verlenging aanvraagt, verloopt het certificaat. Deze situatie doet zich voor in dit geval. Het verlopen van het certificaat betekent niet dat de bron niet meer kan worden gebruikt. Tijdens de gebruiksfase is vereist dat het bedrijf controleert of de ingekapselde bron intact is.
De tweede barrière, de stevige omhullingen, worden gebruikt voor de veilige opslag en de afscherming van een ingekapselde bron, waarvoor eisen gelden.
Er is hier dus geen sprake van een tekortschietende controle op certificaten.
Hoe heeft de COVRA de ANVS ervan kunnen overtuigen dat het algemene veiligheidsniveau van het vervoer ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat bereikt wordt indien aan alle van toepassing zijnde bepalingen van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen is voldaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat er geen type B-verpakkingen beschikbaar of verkrijgbaar zouden zijn? Wat is hiervoor de reden en waarom is er niet besloten om dat probleem op te lossen maar in plaats daarvan een uitzondering op de regel toe te staan, met alle risico’s van dien?
De markt van gecertificeerde type B verpakkingen is klein. Bovendien worden type B verpakkingen gecertificeerd voor een specifieke inhoud. Het laten ontwikkelen en certificeren van een type B verpakking is een complex en langdurig traject.
Er is geen sprake van uitzondering op de regels.
De ANVS heeft geoordeeld dat het verlenen van de vergunning voor vervoer op grond van de speciale regeling in dit geval gerechtvaardigd is.
Zoals in vraag 3 toegelicht is bij vervoer op grond van de speciale regeling de transportveiligheid gewaarborgd.
Kunt u zo specifiek mogelijk beargumenteren waarom er akkoord is gegaan met de in de vergunning omschreven «oplossing»3 voor het ontbreken van een type B-verpakking?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de risico inschatting voor de genoemde oplossing voor te leggen aan externe experts, zoals van het Internationaal Atoomagentschap (IAEA), TNO en/of een instantie die dit soort verpakkingen certificeert, zodat u tenminste een second opinion heeft voordat er hoogradioactief materiaal door de Randstad wordt vervoerd met alle mogelijk risico’s van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de ANVS ter zake een onjuiste beoordeling heeft gemaakt.
De vergunning maakt er melding van dat de radioactieve bronnen door NRG zijn aangemerkt als radioactieve afvalstoffen en afgevoerd dienen te worden naar de COVRA; kunt u aangeven hoe NRG de inhoud van deze radioactieve bronnen heeft kunnen vaststellen? Kunt u daarbij ingaan op de vraag hoe dat zich verhoudt tot de kwestie van de falende apparatuur die tot nu toe belet dat NRG het radioactief afval op het benodigde nauwkeurigheidsniveau kan «scannen» om te voldoen aan de regels van de COVRA voor het aanleveren van nucleair afval? Zo nee, waarom niet?
Hier is geen sprake van historisch afval.
Van deze twee ingekapselde bronnen zijn alle relevante gegevens beschikbaar om het vervoer en opslag bij COVRA veilig te laten plaatsvinden.
Kunt u nog altijd volhouden dat, gelet op het bovenstaande, de voordelen van het aangevraagde vervoer opwegen tegen de nadelen ervan en kunt u nogmaals beargumenteren dat uit deze overwegingen volgt dat verlening van het vervoer gerechtvaardigd is, zoals dit door de ANVS in de vergunning zelf wordt bepleit?4
Ja.
De transportveiligheid is zorgvuldig beoordeeld door de ANVS. Het vervoer is gerechtvaardigd en kan veilig plaatsvinden.
Kunt bevestigen dat het transport niet zal plaatsvinden vóór 31 augustus 2016, wanneer de bezwaartermijn van zes weken afloopt? Indien u vóór 31 augustus 2016 niet in staat bent geweest de Kamer hierover te informeren, bent u dan bereid deze vergunning op te schorten dan wel in te trekken totdat u de Kamer over deze kwestie hebt geïnformeerd?
Het vervoer kan niet plaatsvinden voor 31 augustus 2016 omdat de vergunning nog niet van kracht is overeenkomstig artikel 20.3 van de Wet milieubeheer.
Het bericht ‘Afval van zolder kan mee in de kolencentrale’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Afval van zolder kan mee in de kolencentrale» uit Trouw van 9 augustus 2016?1
Ja.
Bent u bekend met het product subcoal? Zo ja, hoe?
Subcoal is een merknaam voor brandstofpellets gefabriceerd uit diverse soorten afval. De input voor de fabricage van deze pellets bestaat uit zogeheten «rejects» van de papier- en kartonindustrie en sorteerresten uit huishoudelijk afval en uit bouw- en sloopafval; allemaal afvalstromen die moeilijk of niet te recyclen zijn. De brandstofpellets worden gebruikt voor verbranding in energiecentrales en de cementindustrie. Gegeven de samenstelling van Subcoal wordt de hiermee opgewekte energie niet als hernieuwbare energie aangemerkt.
Ten eerste ben ik met Subcoal bekend omdat ILT regelmatig aanvragen beoordeelt voor de invoer van afval ten behoeve van de productie van deze pellets. Momenteel onderzoekt IenM op verzoek van de producent van Subcoal of het materiaal een zogeheten einde-afvalstatus kan krijgen (zie het antwoord op vraag 3). Het is mij ook bekend dat de provincie Groningen een omgevingsvergunning heeft verleend voor de productie van Subcoal.
Waarom kent subcoal een afvalstatus? Zou er een einde kunnen worden gemaakt aan de afvalstatus van dit product? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen centrales dan een milieuvergunning aanvragen voor het meestoken van subcoal?
Subcoal wordt gefabriceerd uit afval. Producten van afvalverwerking kunnen de afvalstatus verliezen op grond van een beoordeling of aan de voorwaarden voor de einde-afvalstatus wordt voldaan. De Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen, Richtlijn EG/2008/98, artikel 6 (hierna: Kaderrichtlijn) geeft aan dat voor de einde-afvalstatus aan vier voorwaarden moet worden voldaan. Naar deze vier voorwaarden wordt rechtstreeks verwezen in artikel 1.1, zesde lid, van de Wet milieubeheer.
Momenteel onderzoekt IenM op verzoek van de producent van Subcoal of het materiaal een einde-afvalstatus kan krijgen, dus of aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit onderzoek zal binnen enkele maanden leiden tot een rechtsoordeel. Dit rechtsoordeel heeft een informatief karakter en kan als zodanig door het bedrijf worden ingebracht bij beoordelingen en beschikkingen door het bestuursorgaan dat bevoegd gezag is ten aanzien van de activiteiten van het bedrijf. De competentie voor de beoordeling of een stof of materiaal een afvalstof is of niet ligt namelijk steeds bij het bevoegd gezag.
Ook als Subcoal wel de status van afvalstof heeft, kan het door elektriciteitscentrales worden gebruikt mits dit in de omgevingsvergunning is voorzien.
Heeft u ervaring met een kolencentrale die een vergunning heeft ontvangen en subcoal meestookt?
Ja, in elk geval in één kolengestookte energiecentrale is Subcoal in het verleden al enige malen meeverbrand (met de status van afvalstof). De omgevingsvergunning van deze centrale voorziet in het met kolen meeverbranden van afvalstoffen. Op grond van artikel 5.15 en volgende van het Activiteitenbesluit gelden dan strengere voorschriften om een verantwoorde uitstoot van rookgassen te borgen.
Welke mogelijkheden ziet u om restproducten – die in de vrije markt een positieve waarde hebben en geen gevaar vormen voor de volksgezondheid – te ontdoen van het afvalstempel, zodat meer toepassingen en hergebruik eenvoudiger worden?
Producten van afvalverwerking kunnen de afvalstatus verliezen na een beoordeling of aan de voorwaarden voor de einde-afvalstatus wordt voldaan. Een vergelijkbare beoordeling voorziet de Kaderrichtlijn voor stoffen die naast een hoofdproduct ontstaan in een productieproces (productieresiduen). Deze hebben geen afvalstatus als ze voldoen aan de voorwaarden voor de status van «bijproduct». Ook voor deze voorwaarden verwijst de Wet Milieubeheer (artikel 1.1, zesde lid) rechtstreeks naar de Kaderrichtlijn.
Om te stimuleren dat de Europees gestelde voorwaarden op uniforme wijze worden meegenomen in beoordelingen door het bevoegd gezag, zal ik in het komende Derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) de toepassing van de voorwaarden nader toelichten. Ditzelfde doe ik nu al in de rechtsoordelen die bedrijven bij IenM kunnen aanvragen en die zij als mogelijke redeneerlijn kunnen aanreiken aan het bevoegd gezag voor hun activiteiten. De rechtsoordelen worden bovendien gepubliceerd op de website van Rijkswaterstaat,2 zodat andere bedrijven en overheden kennis kunnen nemen van de gevolgde redenering.
In hoeverre geeft u uitvoering aan het afvalplan «haal meer uit afval» van mei 2015? Kunt u een overzicht geven van de resultaten en de voortgang?2
In zijn plan «haal meer uit afval» komt de heer Dijkstra met goede suggesties om te bekijken hoe we van afval naar grondstof kunnen komen. Ik spreek daarvoor nogmaals mijn waardering uit. Met door hem aangesneden thema’s zoals de noodzaak van het afvalstempel en het vergemakkelijken van import en export van afvalstoffen, ben ik in het VANG programma aan de slag gegaan. Over de voortgang wordt u nader geïnformeerd in de VANG voortgangsrapportage die uw Kamer in september 2016 ontvangt.
De veiligheid van Belgische kernreactor Tihange 2 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sjoemelstaal in «scheurtjescentrale» Tihange»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dit voor de inwoners uit de omliggende gemeenten wederom een zeer zorgelijke zaak is? En wat is het gevaar voor de omwonenden?
Ik heb begrip voor de zorgen van inwoners in de omgeving over dergelijke berichtgevingen. Echter, het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) heeft aangegeven dat de kwaliteit van de onderdelen niet in het geding is en dat er daarom ook geen gevaar voor omwonenden is. Het FANC geeft aan dat het gaat om onderdelen die de juiste kwaliteit hebben en tijdens de productie ook de juiste productieprocessen hebben doorlopen. Echter, het dossier over de productie van de onderdelen was onvolledig (één productiestap is eenmaal herhaald nadat deze in eerste instantie niet volledig was uitgevoerd zonder dat dit gedocumenteerd is).
Heeft het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) contact gehad met u, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) of andere Nederlandse autoriteiten over deze onregelmatigheid?2 Zo ja, kunt u de Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren?
Ja, de ANVS heeft op 12 augustus 2016 contact gehad met het FANC. Hierbij heeft het FANC toelichting gegeven over het gevolgde onderzoekstraject, over specifiek welke onderdelen het ging en over het toezicht van het FANC op dit onderzoekstraject. De ANVS is in mei 2016 al in internationaal verband geïnformeerd over de onregelmatigheden. Eerst door de Franse toezichthouder Autorité de Sûreté Nucléaire (ASN) toen de onregelmatigheden bij de Creusot smederij werden ontdekt. Later ook door het FANC toen bleek dat bij enkele onderdelen in de kernreactor Tihange 2 afkomstig van deze smederij in Frankrijk het dossier over de productie onvolledig was. Zowel ASN als het FANC hebben hier meerdere keren ook op hun website over gecommuniceerd.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Belgische autoriteiten over deze onregelmatigheid? En bent u bereid de Kamer over dit contact op de hoogte te stellen?
Tijdens het Algemeen Overleg van 24 mei 2016 (Kamerstuk 32 645, nr. 84) heb ik met uw Kamer gesproken over de bevindingen in de Creusot smederijen en de eventuele aanwezigheid van onderdelen in Belgische kerncentrales met onvolledige of onjuiste productiedossiers. Zoals ik toen heb aangegeven was het onderzoek indertijd nog niet zover dat er conclusies getrokken konden worden. Op 22 juni 2016 heeft het FANC op zijn website in meer detail gecommuniceerd over de desbetreffende problematiek, de eerste onderzoeksconclusies en de gevolgen hiervan voor de veiligheid. De communicatie van het FANC van 8 augustus 2016 waar het hierboven genoemde artikel over schrijft, betreft de afronding van het onderzoek, is een herhaling/bevestiging van de conclusies van juni dit jaar en geeft een toelichting op de verificatie en inspecties op de eerdere onderzoeksresultaten. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven concludeert het FANC dat de kwaliteit van de onderdelen zelf niet ter discussie staat. Er zijn op dit moment dan ook geen inzichten die aanleiding geven om extra contact te zoeken met de Belgische overheid. Wel heb ik aan de ANVS gevraagd om de zaak rondom de onregelmatigheden bij de Creusot smederij te blijven volgen en mij te informeren wanneer er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen die voor de veiligheid van Nederlandse burgers van belang zijn.
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen de onregelmatigheid in de behandeling van het voor het reactorvat van Tihange 2 gebruikte smeedijzer en de scheurtjes in dit reactorvat?
Nee, die relatie is er niet. De waterstofvlokken waar u op doelt, bevinden zich in de circa 20 centimeter dikke wand van het reactorvat. De onregelmatigheden in het productiedossier ter zake hebben geen betrekking op het reactorvat zelf maar op interne onderdelen die in het reactorvat gesitueerd zijn. Het zijn dus geen onderdelen van het reactorvat zelf en de productie hiervan bij de Creusot smederij had geen relatie met het productieproces van de reactorvaten zelf.
Kunt u een stand van zaken geven van de gesprekken die Nederland voert met de Belgische autoriteiten over de communicatie betreffende nucleaire instellingen?
In het Algemeen Overleg van 24 mei jongstleden (Kamerstuk 32 645, nr. 84) heb ik uw Kamer geïnformeerd over een landelijke communicatiewerkgroep in samenwerking met de veiligheidspartners die werkt aan het actualiseren van de risico- en crisiscommunicatie en aan een herzien communicatieplan voor stralingsincidenten. De gesprekken over het maken en verder uitwerken van de verschillende werkafspraken in dit verband lopen nog.
Ik vind het hierbij van belang dat de rol van de regionale veiligheidsregio’s duidelijk is en dat zij de juiste afspraken hebben, met zowel de ANVS als met partners over de grens, om op tijd en zonder omweg de juiste informatie en duiding te ontvangen en hierover naar behoefte te kunnen communiceren. Daarnaast wordt ook onderzocht waar nu precies de behoeften en hiaten zitten in de kennis die mensen over dergelijke ongevallen hebben. Onderzoek zoals dat recent door het RIVM is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS levert hier waardevolle input voor. Ik verwacht uw Kamer binnenkort meer concreet te kunnen informeren over de afspraken op het gebied van communicatie waar u naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 24 mei jl. (Kamerstuk 32 645, nr. 84) op hebt aangedrongen.
Het bericht dat huishoudens veel meer milieubelasting betalen dan de vervuilende industrie |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat huishoudens veel meer milieubelasting betalen dan de vervuilende industrie?1
Ja.
Hoe ligt op dit moment de verhouding tussen de milieu en energiebelasting (per m3 en per KWh) die wordt opgelegd aan de huishoudens en aan de industrie (ETS en non-ETS)?
In onderstaande tabel 1 is voor een aantal voorbeeldhuishoudens/bedrijven indicatief weergegeven hoeveel energiebelasting (exclusief ODE) verschuldigd is in 2016. Daarbij is tevens weergegeven wat het gemiddelde tarief is dat deze huishoudens en bedrijven betalen per m3 en kWh.
verbruik
EB (€)
gem. tarief (€ cent)
gas (m3)
1.600
403
25,2
elektra (kWh)
3.500
352
10,1
totaal
755
gas (m3)
380.000
57.389
15,1
elektra (kWh)
170.000
4.603
2,7
totaal
61.992
gas (m3)
170.000
42.786
25,2
elektra (kWh)
700.000
11.657
1,7
totaal
54.443
gas (m3)
12.000.000
353.074
2,9
elektra (kWh)
20.000.000
140.740
0,7
totaal
493.814
Dit betreffen indicatieve cijfers.
Hoe verhouden de relatieve milieu en energiekosten (kosten voor gebruik en belasting) zich tussen hogere en lagere inkomens in Nederland?
Het CBS heeft een statistiek beschikbaar waarin de relatie gelegd wordt tussen de betaalde milieubelastingen en de hoogte van het inkomen. De meest recente cijfers die beschikbaar zijn dateren uit 2013. Hieronder zijn deze weergegeven:
Besteedbaar inkomen (in € 1.000)
14,1
24,7
35,3
60,3
Milieubelasting op energie
270
320
415
535
Bron: Statline: Indirecte belastingen en bestedingen; kenmerken particuliere huishoudens, http://statline.cbs.nl/Statweb/
Over de totale relatieve milieu en energiekosten (verbruik en belasting) in relatie tot het huishoudinkomen zijn geen recente data beschikbaar. Wel is in 2009 door het Nibud onderzoek verricht naar de verschillen in energielasten tussen huishoudens.2 In dit onderzoek wordt gesteld dat lagere inkomens in absolute termen gemiddeld lagere energiekosten hebben dan hogere inkomens, maar in relatieve termen hoger. Deze bevindingen komen derhalve overeen met de beschikbare gegevens van het CBS zoals in tabel 2 weergegeven.
De kosten voor energie – en ook de te betalen belasting daarover – hangen echter niet af van het inkomen, maar worden bepaald aan de hand van het verbruik. Het verbruik wordt met name bepaald door de omvang van de woning, de mate van isolatie van de woning en het aantal personen in het huishouden. In onderstaande tabel 3 zijn bij benadering de totale kosten voor het gebruik van aardgas en elektriciteit in 2016 weergegeven voor verschillende woningen en 2 respectievelijk 4 personen in het huishouden. In de kosten is rekening gehouden met gemiddelde leveringskosten, gemiddelde vaste kosten (vastrecht, transport- en netwerkkosten), energiebelasting aardgas en elektriciteit, ODE, belastingvermindering en btw.
aantal personen
2
4
2
4
gas (m3)
1.100
1.550
1.400
1.950
elektra (kWh)
3.000
4.200
gas (m3)
1.300
1.600
1.550
2.000
elektra (kWh)
3.150
4.300
gas (m3)
1.700
1.900
1.900
2.250
elektra (kWh)
3.450
4.550
gas (m3)
2.300
2.400
2.400
2.700
elektra (kWh)
4.150
5.200
Bron: gemiddeld verbruik overgenomen van energieleveranciers.nl, berekening energierekening op basis van CBS-cijfers (conform vraag 5).
Bent u van plan om de belastingverschillen tussen laag-inkomen consument, hoog-inkomen consument en producent te verkleinen in het komende Belastingplan? Zo ja, tot welk niveau? Zo nee, waarom niet?
De energiebelasting haakt – net als de andere indirecte belastingen – bewust aan bij verschil in verbruik en juist niet bij inkomensverschillen. Ieder jaar wordt in augustus naar het integrale koopkrachtbeeld van verschillende (inkomens)groepen in Nederland gekeken. In dit koopkrachtbeeld is ook de gemiddelde ontwikkeling van de energielasten (inclusief belastingen) meegenomen (via de inflatie). Op basis van dit integrale koopkrachtbeeld wordt gekeken of het nodig is om bij te sturen.
Gaat de consument werkelijk profiteren van de lagere energierekening2 of zorgt de som van verbruik, energiebelasting en de opslag duurzame energie toch voor gelijkblijvende lasten?
Het artikel waar naar verwezen wordt maakt gebruik van een publicatie van het CBS.4 Het CBS houdt daarbij rekening met de verschillende onderdelen van de energierekening (leveringskosten, vaste kosten, energiebelasting aardgas en elektriciteit, ODE, btw en belastingvermindering). Een huishouden met een gemiddeld verbruik gaat naar verwachting daadwerkelijk profiteren van een lagere energierekening. De energiebelasting op aardgas is weliswaar omhoog gegaan, maar de leveringkosten voor aardgas zijn ongeveer evenveel omlaag gegaan, waarmee de totale kosten voor aardgas in 2016 nagenoeg gelijk gebleven zijn. De energiebelasting op elektriciteit is omlaag gegaan en de leveringskosten van elektriciteit zijn gemiddeld ook licht gedaald. In totaal neemt de energierekening van een huishouden met gemiddeld verbruik af met circa € 100.
Hoe werkt de transitie van hogere lasten voor gas tegenover lagere lasten voor elektriciteit door in de portemonnee van huishoudens wanneer je die indeelt in groepen die geen, weinig of royaal toegang hebben tot de overstap van een gas-gedreven woning tot een elektriciteit-gedreven woning?
De verhoging van de belasting op gasverbruik ten gunste van (relatief) lagere lasten op elektriciteit is ingegeven door de wens om de mate van milieubelasting beter in de prijs tot uitdrukking te laten komen. Het kabinet zet in op het verduurzamen van de woningvoorraad, zodat CO2 emissies door particuliere eindgebruikers worden teruggedrongen. Deze verduurzaming kan leiden tot woningen die geheel elektrisch gedreven worden, maar ook bijna energieneutrale woningen op aardgas of warmte vallen onder deze gewenste duurzame ontwikkeling in de gebouwde omgeving. In het Energieakkoord zijn onder andere maatregelen opgenomen om verduurzaming bij verhuurders, huurders en woningeigenaren te stimuleren.
Tunnels voor dassen en otters |
|
Duco Hoogland (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio over de knelpunten bij dassen- en ottertunnels?1
Ja.
Welk gevolg heeft u gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (2014) dat het onderhoud van de tunnels in 2015, 2016 en 2017 moest (of moet) worden gerealiseerd?
Volgens de uitspraak van 4 november 2014 van het Gerechtshof in Den Haag moet de Staat 21 urgente verkeersknelpunten voor otters oplossen. Het Hof stelde gefaseerde termijnen vast waarbinnen voorzieningen, zoals aanleg of herstel van looprichels, rasters of duikers, getroffen dienen te worden.
Mijn voorganger heeft in 2014 aan Rijkswaterstaat een bedrag van € 655.000 beschikbaar gesteld voor het oplossen van urgente otterknelpunten in rijkswegen. Deze maatregelen zijn inmiddels vrijwel geheel gerealiseerd. Voorts is er zowel in 2015 als in 2016 overleg gevoerd met de provincies Friesland en Overijssel met betrekking tot de voorgestelde maatregelen voor het oplossen van de in de uitspraak benoemde verkeersknelpunten voor de otter.
Wat is de reden dat, van de dertien tunnels waar problemen opgelost moesten worden die in 2015 en 2016 opgelost hadden moeten zijn, er bij twaalf tunnels nog steeds problemen zijn?
In vervolg op de antwoorden aan uw Kamer van juni 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2014–2015, nr. 2654) heb ik begin 2016 opdracht gegeven aan onderzoeksinstituut Alterra om een inventarisatie te maken van de situatie met betrekking tot het oplossen van de 21 urgente otterknelpunten.
Aan de hand van veldbezoeken op 2 en 3 februari 2016 is door Alterra een beoordeling gemaakt van de stand van zaken. De onderzoekers hebben de resultaten met de betreffende wegbeheerders (Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten) besproken en informatie verkregen over de plannen en planning met betrekking tot het oplossen van de knelpunten die nog niet zijn opgelost.
De resultaten van deze inventarisatie wijzen uit dat het in een aantal gevallen gaat om een complexe problematiek, waar in de praktijk in samenwerking met meerdere partijen gezocht wordt naar praktisch uitvoerbare en technisch haalbare en betaalbare oplossingen. Bij een aantal urgente verkeersknelpunten blijkt een eerder gegeven advies van Alterra voor de aanleg van faunabuizen met geleidende rasters op praktische of maatschappelijke problemen (zoals waterveiligheid) te stuiten. Het rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» van 10 mei 2016, inclusief een addendum van september 2016 met de nadere details per knelpunt, treft u hierbij als bijlage aan2.
Waar ligt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de tunnels die onderhouden zouden moeten worden bij de N351, Lemsterweg, Heidenskipsterdyk, De Auken, N331, Meenteweg en N334?
De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van faunavoorzieningen ligt bij de betreffende wegbeheerders. In dit geval zijn dat de provincies Friesland en Overijssel voor provinciale wegen en de betrokken gemeenten voor de gemeentelijke wegen.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid bij het onderhoud van dassen- en ottertunnels in het algemeen, en bij de genoemde tunnels in het bijzonder? Heeft de rijksoverheid een coördinerende verantwoordelijkheid? Welke afspraken zijn er gemaakt met andere overheden of organisaties? Hoe is de financiering voor het onderhoud geregeld?
Het Rijk is alleen verantwoordelijk voor het onderhoud van de tunnels bij wegen waar het Rijk wegbeheerder is. In dit geval gaat het om de door Rijkswaterstaat gerealiseerde tunnels en andere voorzieningen zoals al genoemd in het antwoord op vraag 2. De financiering van het onderhoud aan deze voorzieningen is onderdeel van het onderhoudsbudget van Rijkswaterstaat zoals opgenomen in de begroting van het Infrastructuurfonds. Rijk en provincies hebben conform het Bestuursakkoord (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van het knelpunt bij de N351, dat in 2015 opgelost had moeten zijn?
Uit het Alterra-rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» blijkt dat het knelpunt N351 (Friesland) Kuinre-Wolvega ter hoogte van de Scheene is opgelost. Voor knelpunt N351 Kuinre-Wolvega ter hoogte van Spanga is groot onderhoud in voorbereiding. De provincie Friesland onderzoekt in het kader van werk met werk maken welke mogelijkheden er zijn om ook een oplossing voor het otterknelpunt hierin mee te nemen. De oplossing van dit knelpunt hangt bovendien nauw samen met de veenweideproblematiek ter plaatse. Het waterpeil gaat de komende jaren mogelijk omhoog en daarmee zouden thans aan te leggen faunabuizen onder water lopen en hun functie verliezen. Een voorverkenning is in gang gezet en volgens planning is dit knelpunt in 2018 opgelost. In de tussentijd wordt gekeken of tijdelijke alternatieven ingezet kunnen worden.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van knelpunten bij de elf tunnels waar nog problemen zijn, die begin 2016 opgelost hadden moeten zijn?
De slotsom van het Alterrarapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» inclusief het addendum september 2016 is dat de wegbeheerder, overige betrokkenen en Alterra voor een aantal knelpunten verder overleg moeten voeren en dat een nadere analyse nodig is.
Met de betrokken provincies en Rijkswaterstaat is overleg gevoerd over de urgentie om deze knelpunten op te lossen waarbij, zoals uit de inventarisatie blijkt, elk knelpunt om maatwerk vraagt. Het knelpunt Heidenskipsterdyk is volgens de onderzoekers geen probleem meer, vanwege zijn ligging aan de rand van het verspreidingsgebied van de otter en omdat er al jaren geen otteractiviteiten zijn waargenomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de knelpunten bij tunnels bij de A32 en N361, die in 2017 opgelost moeten zijn, ook daadwerkelijk opgelost worden?
De voorziening aan de N361 zal in het kader van de realisatie van de Centrale As voor 1 mei 2017 worden opgeleverd, waarmee de oplossing van dit knelpunt aansluit bij het arrest.
Voor het knelpunt A32 lijkt op basis van een eerste analyse geen adequate oplossing voorhanden. Als vervolgstap wordt nu gekeken of er alternatieve oplossingen zijn.
Hoe moet dit probleem worden gezien in relatie tot de Europese verplichting, voortkomend uit de Habitatrichtlijn, om de otter als beschermde diersoort te beschermen?
Nederland heeft de verantwoordelijkheid voor het treffen van passende maatregelen voor het in stand houden van natuurlijke habitats en de in het wild levende flora en fauna. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 5 en 7.
Het bericht 'Illegale inzet koper in biologische aardappel' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Illegale inzet koper in biologische aardappel»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat biologische aardappeltelers koperoxichloride ongeoorloofd toepassen als bestrijdingsmiddel tegen phytophthora?
Het gebruik van koperverbindingen als gewasbeschermingsmiddel in de verschillende biologische teelten is in principe mogelijk op grond van bijlage II van de Verordening (EG) nr. 889/20082. Dit kan echter alleen als deze gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn toegelaten op grond van Verordening (EG) nr. 1107/20093. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof koperoxychloride zijn in Nederland sinds 1 maart 2000 niet meer toegelaten. Dit betekent dat aardappeltelers die middelen met koperoxychloride gebruiken ter bestrijding van Phytophthora de wet overtreden.
Wat vindt u van de reactie van Skal, dat zij niet kan handhaven omdat de overtreding juridisch niet aantoonbaar te maken is?
Het juridisch aantoonbaar maken van het gebruik van koperoxychloride als gewasbeschermingsmiddel tegen Phytophthora is lastig, omdat het gebruik van koperoxychloride in Nederland wel is toegestaan als bladmeststof op grond van de Verordening (EG) nr. 2003/20034, waarnaar ook wordt verwezen in de Verordening (EG) nr. 889/2008. Op uw vraag of ik Skal wil verzoeken controles te verscherpen, verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 tot en met 8.
Kunt u aangeven waar de onmogelijkheid van juridische aantoonbaarheid zit? Bent u voornemens Skal te verzoeken de controles in het veld te verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet vreemd dat er relatief meer/veel koperoxichloride wordt afgenomen terwijl het gewas waar dit voor bedoeld is, in veel gevallen de tarwe in geval van kopertekort, geen bladbemesting meer nodig heeft?
Het gebruik van sporenelementen, zoals koper, is bedoeld om de groei van een plant te bevorderen en beperkt zich niet tot de toepassing bij tarwe.
Welke rol heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het toezien op naleving van de voorschriften van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)-besluit? Wordt er in dit geval ook actief toezicht gehouden? Zo nee, waarom niet?
Skal is niet aangewezen als toezichthouder in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit betekent dat Skal de NVWA – die wel is aangewezen als toezichthouder – op de hoogte moet brengen van een vermoeden van het overtreden van deze wet; in dit geval het gebruik van koperoxychloride in de biologische teelt van aardappelen ter bestrijding van Phytophthora. De NVWA pakt zo’n signaal op en zal – ook in dit geval – toezien of gewasbeschermingsmiddelen volgens de regels worden toegepast. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gangbare en biologische landbouw.
Is er onderscheid in het toezicht op gangbare landbouw en biologische landbouw? Kunt u de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens de NVWA gerichte controles uit te laten voeren op naleving van de besluiten van het Ctgb zoals zij dat ook voor de gangbare landbouw doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het toelaatbaar dat koperoxichloride gebruikt wordt tegen phytophthora om de biologische oogst daarmee te beschermen?
Nee, ik acht dit niet toelaatbaar en vind dit strijdig met het streven naar verdere verduurzaming van de landbouw. Het biologische bedrijfsleven heeft zich vergelijkbaar hierover geuit en grijpt deze situatie nu aan om de aanpak gericht op de productie van robuuste biologische aardappels te intensiveren. Daarbij wil men tevens regie voeren op afstemming tussen marktpartijen in de keten om acceptatie bij de consument van deze aardappels te vergroten, een belangrijk aandachtspunt voor verdere marktintroductie.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert samen met de sector in verschillende methoden om op verantwoorde wijze biologische aardappelen te telen. In het door het Ministerie van Economische Zaken gefinancierde programma «Groene Veredeling» wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Phytophthora-resistente aardappels.
Bent u bekend met het feit dat op percelen waar vorig jaar biologische aardappelen geteeld werden, dit jaar de spinazie niet wilde groeien vanwege de grote hoeveelheid koperoxichloride in de grond? Wat vindt u hiervan?
Nee, dit specifieke geval is mij niet bekend.
De hervatting van de injectie van productiewater in Twente |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) over de hervatting van de injectie van productiewater in Twente?1
Ja.
Is het waar dat de aanvoerbuizen met dit giftige afvalwater dwars door een Natura2000-gebied en door een waterwingebied lopen?
Op 29 april 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat het injectiewater conform de Europese regelgeving geclassificeerd wordt als «niet gevaarlijk». Het injectiewater bestaat uit 99,97% zout water en 0,03% andere componenten (zoals anti-corrosiemiddelen, antibacteriële middelen en componenten afkomstig uit de aardolie waarmee het injectiewater in de diepe ondergrond in Schoonebeek in contact was). De exacte samenstelling van het productiewater wordt jaarlijks door NAM gerapporteerd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Deze rapportage is beschikbaar op de website van NAM.
Het leidingnetwerk en de injectielocaties zijn voor het grootste gedeelte gelegen op een afstand van 800 en 2.500 meter van Natura 2000-gebieden. Er zijn drie uitzonderingen:
Er zijn geen watertransportleidingen of locaties van NAM binnen de grenzen van de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden van Vitens. De desbetreffende gebieden van Vitens in Twente liggen meer dan 1 kilometer van de transportleiding en waterinjectielocaties.
Is het waar dat dit veel onrust veroorzaakt onder de bewoners van dit gebied?
Ja, ik heb begrepen dat er onrust bij bewoners in het gebied is.
Is het waar dat 30.000 bewoners een petitie hebben ondertekend, waarin gesteld wordt dat de injectie van productiewater in Twente niet moet worden hervat?
Ja.
Is het waar dat de NAM de productie wil hervatten, terwijl nog niet duidelijk is of de NAM de daarvoor benodigde vergunningen heeft?
Ik deel de mening dat NAM over de juiste vergunningen moet beschikken. NAM beschikt over de juiste vergunningen om olie te winnen in Schoonebeek en het productiewater te injecteren in Twente, ik heb u dit toegelicht in mijn brief van heden.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de benodigde vergunningen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de injectie van productiewater in Twente niet kan worden hervat zolang de benodigde vergunningen daarvoor niet zijn verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaan u en het Staatstoezicht op de Mijnen hierop toezien?
Toezicht op de juiste uitvoering van de vergunningen valt onder de verantwoordelijkheid van SodM. Net als veel andere inspecties in Nederland, werkt SodM op basis van systeemtoezicht en risicosturing. Bij systeemtoezicht wordt door middel van inspecties onderzocht in hoeverre een bedrijf aantoonbaar zijn processen beheerst, waarbij de focus ligt op grote risico’s. Indien NAM niet voldoet aan hetgeen in de vergunningen is voorgeschreven, dan kan SodM hier tegen optreden.
De heropstart van de olieproductie in Schoonebeek en afvalwaterinjectie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM: lozing afvalwater bijna hervat»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) u op de hoogte gesteld van het voornemen om de lozing van afvalwater te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
NAM heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op 19 juli 2016 het verzoek tot instemming met de nieuwe pijpleiding gestuurd en dit op 3 augustus 2016 aangevuld met het definitieve deskundigenrapport. Eind juli 2016 is mijn ministerie geïnformeerd dat NAM rond 8 augustus 2016 de winning zou willen hervatten.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft: «Bij de waterinjectie in Twente gaat het om productiewater vanuit Schoonebeek. Dat is stilgelegd. Er was over anderhalf jaar een evaluatie voorzien van wat wij daar aan het doen zijn. Ik heb die evaluatie anderhalf jaar naar voren gehaald. Vervolgens is op die evaluatie een begeleidingscommissie gezet van bestuurders uit Overijssel en Drenthe, die die evaluatie helemaal volgt. Op het resultaat van die evaluatie laat ik weer een second opinion los van Deltares om te bezien hoe Deltares aankijkt tegen het werk dat gedaan is. Vervolgens ga ik het geheel bespreken met de bestuurders in Overijssel en Drenthe. Op grond van de evaluatie, de second opinion, de bevindingen van de begeleidingscommissie en het overleg met de bestuurders ga ik bekijken wat voor de toekomst het beste is, of het op deze manier kan of dat het op een aangepaste manier moet. Zo doen wij dat. Wij doen geen onverantwoorde dingen. Wij doen dingen nadat daar goed over is nagedacht en daartoe besloten is. Wij zijn ook voortdurend bereid om op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe signalen over problemen die zich voordoen zaken te evalueren en te bekijken of het beter kan. Daar ben ik ook in dit geval toe bereid. Tot dat moment ligt de injectie van productiewater stil. Tot dat moment ligt ook de oliewinning in Schoonebeek stil.»?2
Ja, dat herinner ik mij. Op het moment dat wij hierover met elkaar spraken, was de verwachting dat ik begin van de zomer een besluit zou nemen over de verwerkingsmethode en dat de pijpleiding pas na de zomer hersteld zou zijn. Er was daarom voldoende ruimte om eerst met elkaar van gedachte te wisselen. Enkele dagen later kreeg ik echter het advies van de commissie voor de m.e.r. om een tussenstap in te bouwen, zodat in overleg met de regio een nadere selectie van alternatieven kan worden gemaakt. Hierdoor is de besluitvorming naar eind van dit jaar geschoven, terwijl de planning van het herstel van de pijpleiding na de zomer lag. Zolang NAM opereert binnen de huidige vergunning en niet is aangetoond dat er onaanvaardbare risico’s zijn dan wel dat de injectie van het productiewater milieutechnisch niet aanvaardbaar is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden het hervatten van de productie tegen te houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van heden.
Kunt u de evaluatie, het rapport van Deltares en de notulen van de gesprekken met de Twentse bestuurders aan de Kamer doen toekomen?
NAM heeft op 28 juni 2016 het «Tussenrapport alternatievenafweging: Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek» op haar website gepubliceerd. De begeleidingscommissie, bestaande uit bestuurders uit de regio, heeft geconcludeerd dat dit onderzoek helder en transparant is uitgevoerd en de zorgen in de regio adresseert. De Commissie voor de m.e.r. werkt op dit moment aan haar advies over dit tussenrapport en neemt daarbij de second opinion van Deltares mee. Ik verwacht het advies van de Commissie en de second opinion van Deltares begin september 2016 naar uw Kamer toe te sturen. Op basis van de uitkomsten van het tussenrapport en de verschillende adviezen ga ik eind september 2016 in overleg met de regio na welke alternatieven nog verdere uitwerking behoeven.
Welk besluit heeft u genomen over de oliewinning in Schoonebeek en wanneer heeft u dat besluit genomen?
In mijn brief van heden ben ik ingegaan op het proces rondom de reparatie van de pijpleiding en het evaluatieonderzoek dat plaatsvindt over de verwerkingsmethode.
Waarom heeft u de Kamer daar niet onmiddellijk van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de belofte om eerst met de Kamer van gedachten te wisselen over dit besluit alvorens het uitgevoerd zou worden?3
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 3.
Waarom wacht u niet op de uitkomsten van de in voorbereiding zijnde milieueffectrapportage met betrekking tot de heroverweging van mogelijkheden van de verwerking van het afvalwater uit het Schoonebeekerveld?
Zoals in mijn brief van heden aangegeven kan NAM, na reparatie, op basis van de huidige vergunning de productie hervatten inclusief de injectie van het productiewater.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van de hervatting van de afvalwaterinjectie beantwoorden?
Ja.