Het bericht 'Vervuilde bodem NAM in Manderveen geen gevaar voor gezondheid' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vervuilde bodem NAM in Manderveen geen gevaar voor gezondheid»?1
Ja.
Welke locaties waar nu of in het verleden aardgas of olie wordt dan wel werd gewonnen zijn verontreinigd? Kunt u hiervan een overzicht geven, inclusief locaties op zee?
Het toezicht op bodemverontreiniging is vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb stelt sinds 1 januari 1987 duidelijke regels ten aanzien van het optreden van verontreinigingen. Eerder opgetreden verontreinigingen worden historische verontreinigingen genoemd. Bij deze historische verontreinigingen is doorgaans niet te achterhalen hoe en door wie deze zijn ontstaan. Het streven is wel om alle ernstige gevallen van historische verontreiniging te saneren. De desbetreffende provincie en soms een gemeente ziet hierop toe.
Vanaf 1987 geldt een ander regime. Volgens artikel 13 van de Wet bodembescherming is een ieder verplicht om nieuwe bodemverontreinigingen te voorkomen en deze zoveel mogelijk te verwijderen als deze toch ontstaan. De bevoegdheid voor wat betreft toezicht bij deze nieuwe bodemverontreinigingen is neergelegd bij gemeenten, provincie en de rijksoverheid. De informatie over verontreinigde locaties op het land is daarom verspreid. Ik beschik op dit moment dan ook niet over het door uw Kamer gevraagde overzicht. Om het overzicht te verkrijgen heb ik aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gevraagd om een overzicht te maken van alle nieuwe verontreinigde locaties (na 1 januari 1987) waar nu of in het verleden aardgas of olie wordt dan wel werd gewonnen. SodM zal de informatie over verontreinigingen op land bij de desbetreffende mijnbouwondernemingen opvragen.
Het Ministerie van Economische Zaken is bevoegd gezag voor mijnbouwinstallaties op zee. Ten aanzien van het toezicht op het ongedaan maken van verontreinigingen op zee is Rijkswaterstaat (I&M) op grond van de Waterwet bevoegd. Ik heb SodM verzocht om een overzicht te maken van alle verontreiniging die in de afgelopen drie jaar rond winningslocaties op zee zijn opgetreden. Ik verwacht medio december 2017 over de genoemde overzichten te beschikken en zal deze vervolgens aan uw Kamer toesturen.
Wat is de stand van zaken bij de gaswinlocaties Coevorden 5 en 17 (gemeente Hardenberg)? Klopt het dat op deze locaties de sanering opnieuw is opgestart? Zo ja, wat is de reden hiervan?
De gedeputeerde staten van de provincie Overijssel (GS) heeft op 12 mei 2016 een overzicht2 van de verontreinigde locatie naar de provinciale staten van Overijssel gestuurd. Op 15 december 2016 heeft GS een actualisatie3 van deze lijst gestuurd.
Bij de locaties Coevorden 5 (COV-5) en Coevorden 17 (COV-17) gaat het om historische verontreinigingen (voor 1987) waarvoor de provincie Overijssel het bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming is. Op de locatie Coevorden 5 zijn de toezichthouder bodem (provincie Overijssel) en toezichthouder SodM in overeenstemming dat op dit moment geen sanering noodzakelijk is. Bij de locatie Coevorden 17 wordt sinds 2016 een aanvullende bodemsanering uitgevoerd, omdat de eerdere saneringsaanpak niet tot het gewenste resultaat leidde.
Welke andere locaties zijn gesaneerd of moeten nog worden gesaneerd?
Ik beschik niet over een overzicht van historische bodemverontreinigingen waarvoor de provincies of gemeenten het bevoegd gezag zijn, en dus ook niet over een overzicht van locaties waar gesaneerd is of gesaneerd moet worden.
Hoe ziet u toe op de verontreinigingen in of nabij de natuurgebieden Weerribben-Wieden, Voltherbroek en het Springendal?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor deze verontreinigingen op grond van de Wet bodembescherming.
Deelt u de mening dat alle locaties die vervuild zijn door de olie- of gaswinning moeten worden gesaneerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om dat te bereiken?
Voor verontreinigingen die zijn veroorzaakt binnen een bedrijfslocatie of veroorzaakt na 1987 bestaat de verplichting om de verontreiniging, zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is, te verwijderen. SodM ziet toe op de sanering van nieuwe verontreinigingen binnen een bedrijfslocatie. De Wet bodembescherming legt de saneringsverplichting op aan de bodemverontreiniger voor zowel de historische verontreinigingen als voor de verontreinigingen die zijn veroorzaakt na 1987. Verontreinigingen veroorzaakt voor 1987 moeten worden gesaneerd indien de concentraties boven de interventiewaarde komen.
Wat gebeurt er met de verontreinigingen binnen en buiten de winlocaties wanneer de veroorzaker van de vervuiling niet meer aanspreekbaar is op de vervuiling?
Het staat voorop dat zoveel mogelijk de veroorzaker wordt aangesproken op de verontreiniging. Mocht dat niet mogelijk zijn dan kan de eigenaar van het terrein worden aangesproken indien het een bedrijventerrein is. Is dat niet het geval dan zal het bevoegd gezag volgens de Wbb de sanering uitvoeren.
Het bericht ‘Jagersvereniging waarschuwt leden: totaalverbod op het gebruik van lokmiddelen bij landelijke vrijstelling’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jagersvereniging waarschuwt leden: totaalverbod op het gebruik van lokmiddelen bij landelijke vrijstelling»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Waarom is er in de Wet Natuurbescherming die op 1 januari 2017 is ingegaan een passage opgenomen waarin het gebruik van lokgeluiden en lokvogels bij de bejaging van soorten op landelijke vrijstelling niet langer is toegestaan? Is dit besluit bewust genomen? Zo ja, kunt u aangeven welke afweging u heeft gemaakt om tot dit besluit te komen?
In artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming is vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor schadebestrijding op hun gronden. In artikel 3.3 van de Regeling natuurbescherming zijn de middelen aangewezen die ter uitvoering van deze vrijstelling mogen worden gebruikt. Voor de vogels ten aanzien waarvan de vrijstelling geldt – te weten Canadese ganzen, houtduiven, kauwen en zwarte kraaien – zijn ook de methoden aangewezen die mogen worden gebruikt ter uitvoering van de vrijstelling. Bij de aanwijzing van laatstgenoemde methoden zijn de methoden vangen en doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels en middelen waarmee lokgeluiden kunnen gemaakt en lokvoer niet aangewezen. Dat betekent dat thans deze methoden niet kunnen worden gebruikt ter uitvoering van deze vrijstelling ten aanzien van voornoemde vogelsoorten. In het licht van het feit dat deze methoden onder de Flora- en faunawet wel konden worden gebruikt bij de uitvoering van deze vrijstelling, ligt het in de rede Regeling natuurbescherming op dit punt te wijzigen. Deze wijziging zal op de kortst mogelijke termijn worden gerealiseerd.
Overigens kan voor het gebruik van deze methoden en middelen ontheffing worden aangevraagd bij gedeputeerde staten van de provincies.
Bent u zich bewust van de gevolgen van dit besluit? Bent u ervan op de hoogte dat de Jagersvereniging heeft aangegeven zonder het inzetten van lokmiddelen niet meer op een nette manier te kunnen jagen op soorten op de landelijke vrijstellingslijst? Wat vindt u hiervan? Hoe valt het besluit te rijmen met de regels waaraan jagers willen en moeten voldoen, zoals bijvoorbeeld de weidelijkheidsregels?
Ik verwacht dat de gevolgen beperkt zijn, gezien het feit dat de Regeling natuurbescherming op dit punt op korte termijn zal worden gewijzigd en dat er ontheffing voor het gebruik van deze middelen kan worden aangevraagd.
Realiseert u zich ook wat voor een gevolgen dit besluit heeft voor de landbouw? Erkent u dat het niet bejagen van soorten op landelijke vrijstellingen kan leiden tot grote schade aan bijvoorbeeld gewassen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een schatting maken van de financiële gevolgen van dit besluit? Kunt u in kaart brengen wie er (financieel) voor zullen opdraaien als een kraai, een kauw of een vos grote schade heeft aangericht op bijvoorbeeld een perceel met fruitbomen? Bij wie komt de rekening van de schade te liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Dit besluit heeft toch ook gevolgen voor de predatie op bedreigde diersoorten, zoals de weidevogel en de korenwolf? Is dit wenselijk? Kunt u hierop een reactie geven?
Er zijn geen gevolgen ten aanzien van de vos, aangezien de in het antwoord op vraag 2 beschreven beperking van de bij de vrijstelling te gebruiken methoden enkel gelden ten aanzien van de bestrijding van vogels.
Bent u bereid dit besluit terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
De voorgestelde forse daling van de subsidiebedragen voor duurzame energie productie (SDE+) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voorgestelde SDE+ tarieven baren zorgen», waaruit blijkt dat de voorgestelde subsidiebedragen in de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) in 2018 onverwacht laag uitvallen ten opzichte van 2017 (een daling van meer dan 15%)?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de doelstelling dat in 2020 14% van de gebruikte energie duurzaam wordt opgewekt? Kunt u aangeven hoe het verlagen van de SDE+ subsidies bijdraagt aan het halen van deze doelstelling?
Ja. Ter voorbereiding van de SDE+ 2018 heb ik de adviesbureaus ECN en DVN GL, net als in voorgaande jaren, gevraagd een advies uit te brengen over de basisbedragen voor de SDE+ 2018. Dit advies wordt onderworpen aan een review door gezaghebbende partijen uit het buitenland, in dit geval Fraunhofer-Institut en TU Wien. Het doel bij de vaststelling van de basisbedragen is om te komen tot bedragen waarmee het merendeel van de projecten uit moet kunnen. Daarbij wordt de markt gevolgd. Met andere woorden, lagere kostprijzen voor hernieuwbare energie in de markt leiden tot lagere basisbedragen. Op deze manier worden de doelstellingen van het Energieakkoord op een kosteneffectieve wijze gerealiseerd en de risico’s op overstimulering beperkt. Als onderdeel van het proces om te komen tot het advies voor de basisbedragen hebben ECN en DVN GL op 25 juli 2017 het conceptadvies basisbedragen gepubliceerd. Dit advies is beschikbaar op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Met dit conceptadvies zijn belanghebbenden uitgenodigd om te reageren op de voorgestelde basisbedragen en verdere informatie aan te leveren over de kosten van hernieuwbare energieprojecten. De consultatieperiode is op 18 augustus 2017 gesloten. Op dit moment worden de reacties die zijn ontvangen op het conceptadvies door ECN en DVN GL verwerkt, waarna het eindadvies wordt opgesteld. Op basis van het eindadvies zal ik samen met de Minister van Financiën besluiten over de openstelling van de SDE+ 2018. Hier zal ik uw Kamer in het najaar over informeren.
Deelt u de mening dat het de taak van de overheid is om aanjager van de energietransitie te zijn en dat de SDE+ regeling momenteel een van de belangrijkste instrumenten daarvoor is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet spant zich samen met de andere partijen uit het Energieakkoord in om in 2020 14% hernieuwbare energie en in 2023 16% hernieuwbare energie te realiseren. De SDE+ is het belangrijkste instrument dat het kabinet hiervoor inzet.
Welk signaal geeft u af aan zowel de maatschappij als het bedrijfsleven die zich inspannen voor de energietransitie indien u besluit tot verlaging van de subsidiebedragen? Deelt u de mening dat u daarmee afbreuk doet aan uw aanjaagfunctie?
Zie voor het proces rondom de basisbedragen voor de SDE+ 2018 mijn antwoord op vraag 2. Indien er in het najaar besloten zal worden tot een verlaging van de basisbedragen, is dit enkel vanwege een verlaging van de kostprijs van hernieuwbare energie in de markt en niet vanwege lagere ambities van het kabinet op het gebied van hernieuwbare energie.
Deelt u de zorg dat de focus van de SDE+ regeling op de goedkoopste technologieën en verlaging ervan ten koste kan gaan van de zorgvuldigheid van duurzame energiewinning en mogelijk kan leiden tot onnodige veiligheids- en milieurisico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. De SDE+ heeft als doel om de grootschalige uitrol van hernieuwbare energieproductie op een kosteneffectieve wijze te bespoedigen. Daartoe worden basisbedragen vastgesteld waarvoor het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden. Hierbij wordt uitgegaan van de bestaande wet- en regelgeving en de meest gangbare technieken. Het is dus niet zo dat de basisbedragen op zo’n manier worden vastgesteld dat projecten enkel kunnen worden gerealiseerd indien er onnodige veiligheids- en milieurisico’s worden genomen. Daarbij blijft de projectontwikkelaar uiteraard verantwoordelijk voor een zorgvuldige uitvoering van het project en het besluit om wel of niet subsidie aan te vragen.
Deelt u de mening dat de transitie naar een duurzame energievoorziening ingrijpende gevolgen heeft voor het landschap en dat daarom bij het plannen, ontwerpen en bouwen van duurzame energieprojecten voldoende rekening dient te worden gehouden met omwonenden, natuur en dieren?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, de transitie naar een duurzame energievoorziening heeft aanzienlijke ruimtelijke gevolgen. De kaders waarbinnen ruimtelijke inpassing van specifieke projecten plaatsvindt, liggen vast in wetgeving en beleid op het gebied van ruimtelijke ordening. Deze zijn erop gericht dat onder meer met landschap, natuur en leefomgevingskwaliteit rekening wordt gehouden. De Omgevingswet biedt hiervoor het toekomstig instrumentarium.
Deelt u de mening dat de focus op de goedkoopste technologieën deze zorgvuldige afstemming mogelijk in de weg staat, zoals in het geval van de aan te leggen hoogspanningskabel van de Eemshaven naar Groningen, waar niet gekozen is voor een (gedeeltelijk) ondergronds traject, maar voor de goedkope bovengrondse variant die ten koste gaat van de natuur en het landschap en die belangrijke vogelbroedgebieden verstoort? Zo nee, waarom niet?3 Hoe gaat u bewerkstelligen dat bij het plannen van toekomstige duurzame energieprojecten hier standaard rekening mee gehouden zal worden?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals uiteengezet in mijn brief van 7 december 2016 (Kamerstuk 29 023, nr. 212) heb ik voor het bepalen van een voorkeurstracé tussen de hoogspanningsstations in de Eemshaven en in Vierverlaten de meerwaarde van gedeeltelijke ondergrondse aanleg afgewogen tegen de meerkosten. Om die afweging te kunnen maken, heb ik de gevolgen voor natuur, landschap en leefomgevingskwaliteit van zowel boven- als ondergrondse aanleg in het milieuonderzoek inzichtelijk gemaakt. Mijn afweging daarbij is dat de meerkosten van ondergrondse aanleg in dit specifieke project niet opwegen tegen de maatschappelijke meerwaarde.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 liggen de kaders voor een ruimtelijk besluit voor een energieproject vast in beleid en regelgeving. Dit besluit is daarmee altijd het resultaat van een zorgvuldige belangenafweging.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het dertigledendebat over het aandeel hernieuwbare energie?
Ja.
Het steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen |
|
Sandra Beckerman , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Voor welke periode gelden de cijfers die u noemt in uw eerdere antwoorden op Kamervragen over exportkredietverzekeringen (EKV)?1 Wat is de onderbouwing van deze cijfers? Hoe zijn ze tot stand gekomen? Hoe verhoudt het aantal verzekerde projecten voor hernieuwbare energie zich tot het aantal projecten voor fossiele energie? Op welke manier worden deze cijfers in andere rapportages gepubliceerd?
Bij het berekenen van de cijfers moest een aantal keuzes worden gemaakt: het moment van meten, de gehanteerde obligodefinitie, de toerekening aan de fossiele sector en de vraag of alleen definitieve of ook voorlopige verplichtingen worden meegenomen.
Bij de beantwoording op 12 juli 2017 is de meest actuele stand van de verplichtingen als uitgangspunt genomen – mei 2017 – en zijn de cijfers voor het zogeheten netto reëel obligo gehanteerd. Dat wil zeggen de bedragen op basis van alle verzekerde transacties die de Nederlandse staat eind mei nog maximaal zou hebben moeten uitkeren als de gehele verzekeringsportefeuille volledig in de schade zou lopen. Deze bedragen zijn dus geschoond van reeds ontvangen betalingstermijnen en voor herverzekering. De bedragen zijn de zogeheten maximale schades van transacties, en met name bij transacties met een lange krediettermijn komen deze bedragen hoger uit (tot 1,5 keer) dan de omvang van de onderliggende exportcontracten. De cijfers gelden dus niet over een afgebakende periode, maar zijn gemeten per eind mei 2017. Aangezien transacties voor fossiele projecten doorgaans een (middel)lange looptijd hebben bevonden de meeste van dergelijke transacties die de staat de afgelopen jaren heeft verzekerd zich eind mei 2017 nog in de portefeuille.
In alle (begrotings)stukken van het Ministerie van Financiën wordt het geheel aan verplichtingen van de staat gepresenteerd. Met andere woorden, zowel polissen – definitieve verplichtingen – als dekkingstoezeggingen – voorlopige verplichtingen – worden verantwoord, omdat dit immers ook de verplichtingen zijn die de staat is aangegaan als verzekeraar. Een dekkingstoezegging verschaft alle bij een transactie betrokken partijen zekerheid dat als de transactie daadwerkelijk tot stand komt, de staat een verzekering zal verstrekken. Vaak komen transacties via bijvoorbeeld een aanbestedingsprocedure tot stand, en dan is het nog niet zeker of de Nederlandse exporteur een opdracht gaat krijgen.
In totaal gaat het om alle 513 transacties die in de loop van meer dan tien jaar zijn geaccepteerd en waarop de staat op dit moment nog verplichtingen heeft uitstaan. Het is niet altijd meteen duidelijk of een transactie gerelateerd is aan fossiele projecten. Het gaat bij de verzekerde transacties meestal niet om bedrijven die zelf actief zijn in de olie- en gassector maar doorgaans om baggeraars, scheepsbouwers en aannemers. Om het aandeel fossiele brandstoffen in de portefeuille te kunnen vaststellen moet polis voor polis worden bekeken welke van deze transacties in beslissende mate zijn gerelateerd aan fossiele brandstoffen. De 62 grootste transacties in termen van verzekerd bedrag zijn in de praktijk goed voor meer dan 80% van de totale portefeuille. Daarom zijn deze 62 transacties stuk voor stuk nauwkeurig bekeken en is vastgesteld of deze in beslissende mate gerelateerd zijn aan fossiele brandstoffen. Voor de overige 451 transacties is gekeken naar exporteur, NACE-indeling, debiteur en bestemmingsland; twijfelgevallen onder deze 451 transacties zijn in alle gevallen toegerekend aan de fossiele sector, zodat het berekende percentage voor de fossiele sector in werkelijkheid zeker niet hoger maar wellicht lager is. Het berekenen van deze cijfers gaat dus gepaard met een grote hoeveelheid handwerk.
Zoals ook aangegeven in de beleidsdoorlichting van artikel 5 van begroting IX van het Ministerie van Financiën vormt de fossiele sector als afnemer van transacties een bijzonder groot aandeel in de verzekerde portefeuille. Deze sector is de grootste «debiteur» bij Nederlandse ekv-gedekte transacties. De vraag naar verzekeringen voor hernieuwbare energie is ondanks het ruime beleid voor dergelijke transacties tot op heden relatief beperkt geweest. Zoals aangegeven in de antwoorden van 12 juli 2017 worden verdere initiatieven genomen, zowel nationaal als internationaal, om het verzekeringsinstrumentarium nog aantrekkelijker te maken voor toepassing op hernieuwbare energie projecten.
Zoals blijkt uit het voorafgaande zijn deze cijfers niet standaard beschikbaar en worden ze dus ook niet gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de omvang van EKV-steun voor fossiel-gerelateerde projecten slecht strookt met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs? Bent u bereid een afbouwplan voor exportkredietverzekeringen voor fossiel-gerelateerde projecten te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Akkoord van Parijs spreekt niet over exportkredietverzekering, dus ook niet over wat de samenstelling van de verzekeringsportefeuille op dit moment zou moeten zijn. De ekv is een generiek en vraaggestuurd instrument dat ertoe bijdraagt dat Nederlandse exporteurs op gelijke voet kunnen concurreren met het buitenland. Het CBS heeft becijferd dat hiermee jaarlijks gemiddeld 20.000 banen gemoeid zijn. De ekv is beschikbaar voor Nederlandse export in den brede. Er worden geen sectoren uitgesloten, ekv-steun is ook toegankelijk voor sectoren die niet bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van Parijs. Mocht Nederland unilateraal besluiten leveringen aan fossiele projecten uit te sluiten van verzekeringen, dan is het enige effect dat Nederlandse export en werkgelegenheid verschuift naar het buitenland, wat vooral de Nederlandse watersector zou schaden. De uitsluiting door Nederland heeft namelijk geen gevolgen voor de afweging van het buitenlandse bedrijf dat heeft besloten te investeren in de fossiele sector en brengt het behalen van de doelstellingen van Parijs niet dichterbij.
Daar komt bij dat de onderliggende transacties uit de categorie olie- en gassector een grote verscheidenheid kennen wat betreft de effecten op het klimaat. Zo komt het vaak voor dat de verzekerde transacties uit de olie- en gassector ertoe bijdragen dat de afnemer juist schonere, veiligere en milieuvriendelijkere technologieën gebruikt. Voor alle transacties geldt dat de staat alleen verzekeringen afgeeft voor transacties waarvan de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar zijn bevonden na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Omdat de ekv een vraaggestuurd instrument is ligt het voor de hand dat de portefeuille in de komende jaren langs natuurlijke weg, door vraageffecten, zal verschuiven naar meer duurzame projecten. Daarbij is het waardevol dat de bekendheid van de ekv bij exporteurs in de hernieuwbare energiesector wordt vergroot. Ten slotte is het zo dat de bestaande portefeuille zoals eerder vermeld bestaat uit verzekeringsverplichtingen van transacties die in de afgelopen tien jaar zijn aangegaan. Het gaat bij de ekv doorgaans – zeker bij de grotere transacties – om middellange of langlopende verplichtingen. De huidige portefeuille is dus voor het overgrote deel tot stand gekomen voordat het Akkoord van Parijs werd gesloten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voortgang en monitoring van een afbouwplan voor EKV-steun voor fossiel-gerelateerde transacties publiekelijk inzichtelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven wordt er niet gewerkt aan een dergelijk plan.
Deelt u de mening dat EKV's verlenen aan duurzame energieprojecten leidt tot een betere verhouding tussen (economisch) rendement en risico van die projecten? Zo nee, waarom niet?
Bij de ekv worden betalingsrisico’s van transacties verzekerd die bijvoorbeeld door hun lange looptijd of hun omvang, of een combinatie van beide, niet door de private markt kunnen worden verzekerd. Zonder de ekv komen deze transacties in het geheel niet tot stand. Door de unieke eigenschappen van het instrument dat de staat aanbiedt, wordt het risico beheers- en betaalbaar. Zo bezien is het antwoord op de vraag ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering het EKV-instrumentarium dient te gebruiken voor economische sectoren die gestimuleerd moet worden en niet voor sectoren die afgebouwd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. De ekv is een generiek instrument ter ondersteuning van de Nederlandse export in den brede. Uit de verruimde verzekeringsmogelijkheden voor hernieuwbare energie blijkt dat de Nederlandse staat dergelijke transacties graag met behulp van ekv mogelijk wil maken. Gezien de concurrentie met het buitenland waarin de Nederlandse exporteurs verwikkeld zijn, is het onverstandig om unilateraal binnen het ekv-instrumentarium specifieke economische sectoren af te bouwen. De transacties in deze sectoren gaan namelijk gewoon door, alleen met een niet-Nederlandse leverancier.
Wat is het tijdpad voor het introduceren van een «information disclosure»-beleid bij de EKV? Wanneer verwacht u een definitieve versie van dit beleid met de Kamer te kunnen delen?
Het streven is om de information disclosure policy rond de jaarwisseling publiek te maken. In het najaar is een tweede consultatieronde gepland.
Bent u bereid in het «information disclosure»-beleid van de EKV op te nemen dat Atradius DSB (ADSB) publiekelijk elk jaar in het duurzaamheidsverslag presenteert in welke mate de EKV de fossiele-energiesector ondersteunt, waarbij exact wordt aangegeven hoe gepubliceerde cijfers worden onderbouwd? Deelt u de mening dat hierbij ook moet worden aangegeven welke stappen het ministerie en ADSB hebben gezet om meer duurzame energietransacties te verzekeren? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Atradius DSB publiceert jaarlijks een duurzaamheidsverslag. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op het mvo-beleid, de geldende internationale afspraken, beleidsontwikkelingen op alle gebieden van duurzaamheid, een doorkijk naar de toekomst en op de gescreende en beoordeelde aanvragen. Ik blijf u graag informeren over onze inzet om het aandeel van hernieuwbare energie in de ekv-portefeuille te vergroten. Dit zal ook aandacht krijgen in het duurzaamheidsverslag van Atradius DSB. We blijven echter afhankelijk van de kansen die Nederlandse exporteurs op het gebied van hernieuwbare energie zien en krijgen om het aandeel hiervan in de ekv-portefeuille te vergroten. Het kabinet zal aan de Tweede Kamer blijven rapporteren in welke mate de portefeuille blootgesteld is aan risico op de olie- en gassector.
Welke opdracht(en) heeft u aan ADSB gegeven om invulling te geven aan de aangenomen motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?2
In het stelsel van de ekv is de staat verzekeraar en Atradius DSB uitvoerder. Omdat de staat geen financiële instelling is, heeft de motie geen betrekking op de activiteiten van de staat. In tegenstelling tot private instellingen onderneemt de staat als verzekeraar geen beleggingsactiviteiten (en Atradius DSB uiteraard evenmin), dus ook materieel heeft de motie geen betrekking op de ekv. Dit neemt niet weg dat zowel op nationaal als op internationaal niveau initiatieven worden ontplooid om de ekv optimaal in te richten voor toepassing op duurzame projecten. Zie onder andere de antwoorden op Kamervragen die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Wat is het tijdpad voor het nieuwe beleidsdocument maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) voor de EKV? Hoe worden de risico’s van broeikasgasemissies meegenomen in het nieuwe mvo-beleidsdocument?
Naar verwachting zal nog dit jaar een consultatie op het geactualiseerde mvo-beleidsdocument plaatsvinden. Nadat de eventuele input uit deze consultatie is verwerkt kan het kabinet het nieuwe beleidsdocument zo snel mogelijk vaststellen. Er zijn veel inhoudelijke facetten voor de mvo-beoordeling, waaronder broeikasgasemissies, die waar relevant mee worden genomen tijdens het beoordelingsproces. Deze facetten volgen uit de voor de ekv relevante standaarden waaraan wordt getoetst. In het mvo-beleidsdocument wordt beschreven wat het internationale en nationale beleidskader – inclusief de standaarden voor toetsing – is en wat de werkwijze ten aanzien van mvo-beoordeling inhoudt.
Het proces van toetsing en beoordeling van de milieu en sociale gevolgen geschiedt volgens in OESO-verband gemaakte afspraken, de Common Approaches. Deze vormen een relatief streng en voor de ekv op maat gemaakt beoordelingskader. De Common Approaches verwijzen naar de Worldbank and IFC Performance Standards en Environmental, Health and Safety Guidelines en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, die het inhoudelijke referentiekader vormen voor toetsing. Indien deze standaarden in specifieke gevallen niet (volledig) voorzien in een passend beoordelingskader voor de mvo-toets, wordt er gezocht naar mogelijke andere internationale standaarden die als benchmark kunnen worden gebruikt. We zullen in het nieuwe beleidsdocument nadrukkelijk aangeven welke standaarden (denk hierbij vooral aan mensenrechten en emissies) versterkt worden in de toetsing.
Bent u zich ervan bewust dat het gebruik van de bestaande reserves in de momenteel operationele olie- en gasvelden alleen, ook zonder kolen, de opwarming van de aarde boven de 1,5°C brengt? Bent u er zich van bewust dat voor de 2°C- of de 1,5°C-limiet, respectievelijk ongeveer 68% of 85% van de reserves in de grond moet blijven (ondanks rendementsverbeteringen en innovaties in verbranding en CO2-opslag)?3 Zo nee, waarom niet? Deelt u, aangezien de EKV een instrument is ter ondervanging van langetermijnfinancieringsrisico’s, de mening dat dit vraagt om een afbouw van ondersteuning voor de ontwikkeling van projecten voor het op de markt brengen van nieuwe fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met publicaties van studies die een verband leggen tussen fossiele reserves en het koolstofbudget behorend bij een scenario van 2°C en 1,5°C klimaatverandering, en wijs graag op de bredere analyses van emissiereductiepaden zoals uitgewerkt door onder andere IPCC en PBL. Een van de doelen van het Akkoord van Parijs is om financieringsstromen in overeenstemming te brengen met de overgang naar een koolstofarme en klimaatweerbare samenleving. Het kabinet richt zich op nationale en internationale initiatieven om de ekv zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor duurzame projecten. Zoals gesteld in antwoord op de vragen 2, 3 en 5 is een afbouwplan geen doelmatige of doeltreffende manier om de doelstellingen van Parijs te halen.
Welke concrete stappen zet u om uw wens om projecten voor duurzame energie, klimaatmitigatie en -adaptatie meer te ondersteunen vanuit de EKV te bereiken?
Zie hiervoor de antwoorden die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Hoe geeft u uitvoering aan Artikel 46 van de Common Approaches? Kunt u eventuele rapportages in dit kader aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verstrekt met de Kamer delen?
In de mvo-beoordeling van een te verzekeren transactie worden broeikasemissies meegenomen conform het beleid zoals neergelegd in het mvo-beleidsdocument. Indien tot afgifte van een polis wordt overgegaan, wordt volgens een vast format aan de OESO gerapporteerd. Het betreft dus steeds rapportages op transactieniveau, die grotendeels bestaan uit bedrijfsvertrouwelijke informatie. Door de OESO wordt niet op generiek niveau bijgehouden in welke mate verzekerde transacties invloed hebben op emissies. De OESO publiceert jaarlijks een geaggregeerd overzicht van de ondersteunde categorie A- en B-projecten op http://www.oecd.org/trade/xcred/category-a-and-b-projects.htm.
Deelt u nog steeds de mening dat EKV voor kolen gestopt moet worden bij de OESO, de positie die premier Rutte en president Obama innamen in 2014?4
Het kabinet staat nog steeds achter het standpunt van premier Rutte en president Obama, zoals destijds verwoord in het statement: «We emphasize that our work to scale up climate friendly investments in developing countries is most effective when combined with reducing public incentives for high-carbon infrastructure. To this end, the Netherlands is joining the United States, the United Kingdom, and others in agreeing to end support for public financing of new coal-fired power plants abroad except in rare circumstances.» Zie voor het volledige statement: https://www.government.nl/documents/reports/2014/03/24/joint-statement-by-the-united-states-and-the-netherlands-on-climate-change-and-financing-the-transition-to-low-carbon-investmen. In 2015 zijn vervolgens internationale afspraken gemaakt over het beperken van de mogelijkheden om exportkredietverzekeringen af te geven ten behoeve van de export van kolencentrales. Op 1 december 2015 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Nederland heeft samen met de VS het voortouw genomen om te komen tot een zo sterk mogelijk akkoord. In zijn algemeenheid behoort Nederland tot de meest ambitieuze landen bij het maken van internationale afspraken op het terrein van ekv en duurzaamheid. Het uitsluiten van projecten gerelateerd aan olie en gas zou echter een onrealistische onderhandelingsinzet zijn en is niet in lijn met het kabinetsbeleid.
Bent u bereid om bij de OESO en/of de EU te pleiten voor een uitsluitingslijst voor ondersteuning aan kolen, olie en gas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke concrete manier (of anderszins) heeft het Nederlandse bedrijfsleven kunnen profiteren van de Climate Change Sector Understanding (CCSU) en de Sector Understanding on export credits for coal-fired electricity generation projects (CFSU)?
Aangezien er nog (nagenoeg) geen aanvragen ontvangen zijn voor klimaatrelevante transacties profiteren Nederlandse transacties ook nog niet van de mogelijkheden die het CCSU en CFSU bieden. Overigens is het CFSU pas sinds begin van dit jaar van kracht en zal er daarom in het algemeen nog beperkte ervaring zijn met het gebruik van deze sector understanding. Atradius DSB informeert exporteurs nadrukkelijk over de mogelijkheden die de understandings bieden.
Op welke manier laat het initiatief om in OESO-verband een gezamenlijk systeem te ontwikkelen voor de rapportage over de klimaatrelevantie van de verzekerde transacties ook de negatieve klimaatimpact zien?
Het initiatief is erop gericht om de Participanten van de Arrangement bewust te laten worden van de positieve bijdrage die de ekv kan leveren aan klimaatrelevante projecten. Het gaat niet om een systeem voor rapportages over klimaatrelevantie van de verzekerde transacties. De gedachte is om hierdoor bewustzijn te creëren voor de aanvullende mogelijkheden die ekv wellicht kan bieden aan partijen met een tekort aan financieringsmogelijkheden voor dergelijke projecten. Het kabinet ondersteunt dit initiatief van harte.
Bent u bereid om, net zoals het CBS de economische toegevoegde waarde heeft onderzocht, te laten onderzoeken in welke mate de EKV bijdraagt aan de doelstellingen van Parijs?
Het kabinet zal samen met Atradius DSB bekijken of het mogelijk is in het duurzaamheidsverslag verzekerde transacties te vermelden die bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs in de landen waaraan de Nederlandse goederen of diensten worden geleverd.
Op welke manier bent u van plan om de EKV in te zetten in het nieuwe fonds Climate Investor One?
Climate Investor One richt zich op het bij elkaar brengen van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden enerzijds en (institutionele) investeerders in ontwikkelde landen anderzijds. Het fonds zal naar verwachting een omvang van 1 miljard euro krijgen en beoogt telkens nieuwe projecten te ondersteunen gedurende de looptijd van twintig jaar. De ekv-dekking wordt toegepast om maximaal 200 miljoen euro aan private investeringen te verzekeren (en daardoor te mobiliseren) die door beleggers worden ingebracht in het fonds. De ekv-dekking richt zich hierbij op de (relatief risicovolle) bouwfase van projecten. Het marktfalen dat de ekv hiermee (vergelijkbaar met de «reguliere» operaties) adresseert, is de private onderinvestering in relevante projecten als gevolg van ontbrekende ervaring van veel investeerders met het financieren van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden. De aan dergelijke investeringen verbonden risico’s zijn niet noodzakelijkerwijs te groot, maar onbekendheid maakt dat veel investeerders hier – zonder garanties – niet aan beginnen. Relevant voor de toepassing van de ekv is ook dat de structuur van het fonds de kostendekkendheid van de ekv waarborgt. Door de ekv in te zetten wordt het fonds in de gelegenheid gesteld om private investeringen aan te trekken voor duurzame projecten, waarbij het gaat om een veelvoud van de verzekerde 200 miljoen euro.
Het bericht 'Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen' |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de partijen die deze zaak hebben aangespannen dat het van groot belang is dat er goede, inhoudelijke afspraken komen over de herkomst van het zaagsel vóórdat wordt begonnen met het bijstoken?
Zoals ik uw Kamer op 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) heb geïnformeerd zijn er naar aanleiding van het Energieakkoord (waarbij de rijksoverheid partij is) afspraken gemaakt over de duurzaamheidscriteria van biomassa voor energietoepassingen. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen biomassa die direct uit het bos wordt gehaald (primaire residuen) en biomassa die in zagerijen (als zaagsel) vrijkomt bij de productie van bijvoorbeeld bouwmaterialen (secundaire residuen). Deze biomassastromen kunnen beiden worden gebruikt voor de productie van houtpellets die als brandstof in de kolencentrales worden toegepast. De afspraken over de duurzaamheidscriteria heb ik opgenomen in de SDE+ regeling en in de afgegeven subsidiebeschikkingen. Voor zover zij voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de SDE+, is het aan de energiebedrijven zelf om te bepalen bij welke producent zij welke biomassa kopen.
Daarnaast hebben de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties een privaatrechtelijk convenant met aanvullende afspraken afgesloten, om het vertrouwen tussen de partijen te vergroten dat de bij- en meestook op verantwoorde wijze plaatsvindt. De rijksoverheid is geen partij bij dit convenant. Voor de beoordeling of een energiebedrijf voor subsidie in aanmerking komt voor de bij- en meestook van biomassa zijn de afspraken die zijn gemaakt in het private convenant niet relevant.
In het private convenant is een geschillenprocedure opgenomen, die nu wordt toegepast voor het geschil over de bij- en meestook van houtpellets uit zaagsel (secundaire residuen). Dit geschil betreft een verschil van interpretatie ten aanzien van de gemaakte afspraken. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van de afspraken uit het convenant, wil ik mij niet mengen in deze discussie. Eventuele niet-nakoming van afspraken uit dit convenant heeft, tenzij daarmee tevens de duurzaamheidscriteria uit de SDE+ worden geschonden, ook geen consequenties voor het publiekrechtelijke subsidieverlening voor de bij- en meestook van biomassa.
Klopt het dat er slechts procesafspraken zijn gemaakt over de herkomst van het zaagsel en dat hier nog geen inhoudelijke overeenstemming over is bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voorbarig was om de subsidie voor biomassabijstook uit te keren voordat er duidelijke, inhoudelijke afspraken waren over de herkomst van het zaagsel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de subsidie voor biomassabijstook terug te trekken totdat er een duidelijke afspraak over de herkomst van het zaagsel is gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden»1 en «Geloosde paraffine doodt vogels»?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel paraffine de afgelopen zomermaanden is aangespoeld op de Nederlandse stranden? Kunt u tevens aangeven welke kosten er voor Rijkswaterstaat mee gemoeid zijn om de (aangespoelde) paraffine te verwijderen?
Over de hoeveelheid aangespoelde paraffine van de afgelopen maanden en kosten voor het ruimen ervan kan ik u nog niet informeren. De kosten zijn nog in onderhandeling met de aannemer die de paraffine heeft opgeruimd en bij die onderhandeling zal ook de hoeveelheid opgeruimde paraffine duidelijk worden. Normaliter variëren de hoeveelheden grofweg tussen de 10m3 en 50m3 per jaar, op een enkele uitschieter naar boven en naar beneden na. Jaarlijks houdt Rijkswaterstaat € 80k als gemiddelde kosten voor het ruimen van paraffine aan. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en specifieke situatie waar de paraffine is aangespoeld.
Welke voorzorgsmaatregelen worden momenteel getroffen om te voorkomen dat er schadelijke chemicaliën, zoals paraffine, worden geloosd? Is bekend hoeveel schepen jaarlijks in Nederland paraffine vervoeren? Worden er momenteel extra controles uitgeoefend op zee om te kijken of er ongeoorloofd wordt geloosd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is wettelijk geregeld dat havenbedrijven zorg dienen te dragen voor toereikende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingrestanten, waaronder paraffine. De havenbedrijven informeren de bezoekende schepen hierover. Bij afgifte wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de afgifte op een veilige manier wordt uitgevoerd.
Uit navraag bij het havenbedrijf Rotterdam blijkt dat in 2016 in totaal 20 (zeegaande) tankers wax en paraffine in Rotterdam en Moerdijk hebben gelost. Van die 20 reizen zijn twaalf keer de tanks gewassen en zijn de waswaters afgegeven aan een havenontvangstvoorziening. In de overige acht gevallen is het schip naar zee vertrokken, zijn de tanks op zee gewassen en is het waswater (legaal) geloosd.
De Kustwacht inspecteert dagelijks de scheepvaart en andere zaken op de Noordzee door middel van een uitgebreid inspectieprogramma. Er wordt momenteel niet extra gecontroleerd op lozingen op zee. Mijn inzet is primair gericht op een internationaal lozingsverbod voor waswater met ladingrestanten van alle persistente, hoogvisceuze stoffen die op het water blijven drijven, zoals paraffine en wax. De effectiviteit van de inspecties zal worden vergroot als dit lozingsverbod van kracht is, omdat lozingen van deze stoffen dan per definitie illegaal zijn.
Hoe staat het met internationaal overleg in om de eisen van voor het lozen van een chemicaliën, zoals paraffine, binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verder te verscherpen? Is daar al voortgang op geboekt? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om daarnaast ook aanvullende nationale maatregelen te nemen om zo lozing van paraffine tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Door inzet van Nederland en een aantal andere Europese landen ligt er in IMO een concepttekst voor een mondiaal verbod op tafel. Daarnaast heeft Nederland een voorstel ingediend voor de IMO-vergadering van oktober 2017 over een gefaseerde inwerkingtreding, waarmee het lozingsverbod juist in Europese wateren eerder kan gelden. Aanpassing van een mondiaal verdrag vereist zorgvuldigheid en is helaas geen snel proces. Verdere besluitvorming zal in 2018 plaatsvinden.
Voor de periode totdat een lozingsverbod effectief is, ga ik met havenbedrijven en afnemers van de lading verkennen of effectieve en efficiënte maatregelen genomen kunnen worden om de afgifte van waswater met restanten van paraffine en waxen aantrekkelijker te maken. Net zoals dat geldt voor alle scheepsafvalstoffen hecht ik hierbij belang aan het toepassen van het principe vervuiler/afgever betaalt.
Welke acties worden ondernomen om bezoekers van stranden te waarschuwen over mogelijke aanwezigheid van paraffine op het strand? Welke risico’s lopen mensen en dieren als ze deze stoffen binnenkrijgen? Kunt u bevestigen dat drijvende paraffine extreem gevaarlijk is voor vogels? Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar vogelsterfte door paraffine? Zo nee, waarom niet? Worden bezoekers van stranden tevens op de hoogte gebracht van de risico’s als zij of hun dieren paraffine binnenkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft actief media benaderd en social media ingezet om de bezoekers van stranden te informeren over het aanspoelen van de paraffine op het strand en hoe ermee om te gaan. Ook heeft Rijkswaterstaat de relevante gemeenten ingelicht over de aangespoelde paraffine, omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en bevolkingszorg.
Paraffine is niet giftig bij aanraking en levert geen blijvende schade voor de mens of het mariene milieu. Het eten van de stof kan mens en dier wel ziek maken, omdat deze in de maag ophoopt. Ook kunnen vogels besmeurd raken met de meer visceuze paraffine-achtige stoffen. Er wordt geen onderzoek gedaan naar vogelsterfte, omdat er geen indicatie is dat de paraffine leidt tot het massaal overlijden van vogels of vissen.
Het mogelijk steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen, in dit geval Boskalis en van Oord |
|
Sandra Beckerman , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boskalis en Van Oord in omstreden gaspijpleiding», waaruit blijkt dat Boskalis en Van Oord mee gaan bouwen aan de omstreden pijpleiding Nord Stream 2?1
Ja.
Heeft de overheid in enige vorm ondersteuning verleend dan wel gaat zij die verlenen aan dit project via diplomatieke diensten of door publieke financiering? Meer in het bijzonder, gaat Atradius DSB deze opdracht met een grootte van 250 miljoen euro verzekeren? Is in enig geval van ondersteuning rekening gehouden met aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Atradius DSB heeft medio 2016 namens de staat, evenals de andere betrokken Europese en niet-Europese exportkredietverzekeraars, een niet-bindende letter of interest aan de projectorganisatie van Nord Stream 2 afgegeven. Hiermee heeft het kabinet aangegeven bereid te zijn eventuele verzekering van het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven in de orders van het project in overweging te nemen.
Bij de beoordeling van eventuele aanvragen zal naar de politieke en financiële risico’s worden gekeken en zal een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend zullen alle projecten moeten passen binnen het geldende sanctieregime alsook de Europese energie wet- en regelgeving.
Conform het aan uw Kamer gezonden mvo-beleidsdocument worden alle aanvragen voor exportkredietverzekering (ekv) gescreend. Door deze screening wordt bepaald of een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen moet worden uitgevoerd voor een aanvraag. Bij aanvragen waarbij de contractprijs hoger ligt dan 10 miljoen euro, of projecten met een lagere contractprijs die een gevoelige sector of gevoelig gebied betreffen, wordt altijd een dergelijke beoordeling uitgevoerd. Als gevoelige sectoren zijn onder meer geïdentificeerd: de olie- en gasindustrie, de baggerindustrie en de chemische industrie. Ook voor Nord Stream 2, inclusief de werken van de Nederlandse bedrijven, zal dus een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen plaatsvinden. Deze beoordeling zal vervolgens aan mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden voorgelegd. Voor goedkeuring geldt dat de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar moeten zijn na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de aanleg van Nord Stream 2 een verdere uitbreiding van de infrastructuur voor fossiele brandstoffen behelst en dat dit project daarmee niet bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan het Akkoord van Parijs zet Nederland met de uitwerking van de Energieagenda stappen op weg naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Om die reden wordt bij de uitwerking van de Energieagenda in Nederland gewerkt aan een duurzame warmtevoorziening.
Echter, in de transitieperiode kan aardgas op de Europese gasmarkt voorlopig nog niet worden gemist om burgers en bedrijven van warmte en elektriciteit te voorzien. Mede door de dalende gasproductie in Nederland en andere Europese landen kunnen tijdens de transitieperiode dan ook investeringen in de transportinfrastructuur nodig zijn om te kunnen voldoen aan de Europese vraag naar warmte en elektriciteit.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een politiek omstreden project? Waarom wel/niet?
Er is in Europees en trans-Atlantisch verband veel discussie over het project. Elementen in de discussie zijn de importafhankelijkheid van Rusland, de betrokkenheid van Gazprom, de gevolgen voor Oekraïne en de ontwikkeling van de vraag naar gas in Europa tegen de achtergrond van de afnemende gasproductie in de EU, onder meer door de teruglopende Nederlandse gasproductie.
De Nederlandse overheid speelt geen actieve rol bij de totstandkoming van deze pijplijn. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 13 mei 2015 (Kamerstuk 34 000-V nr.69) is het no business as usual in de relatie met Rusland vanwege de illegale annexatie van de Krim en de voortdurende ondermijning van de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een controversiële transactie?2 Waarom wel? Waarom niet?
In het beleid en begrippenkader met betrekking tot de ekv komt het begrip controversieel niet voor. Aanvragen voor ekv worden op zakelijke wijze beoordeeld op de aanvaardbaarheid van financiële risico’s, alsmede op het voldoen aan het mvo-beleidskader voor de ekv. De politieke discussie rondom de wenselijkheid van de totstandkoming van Nord Stream 2, die momenteel zowel in Nederland als in Europa wordt gevoerd, is van een andere orde en valt buiten het toetsingskader van de ekv. Het reputatierisico voor de Nederlandse staat maakt overigens wel integraal onderdeel uit van deze beoordeling.
Hoe draagt de aanleg van dit grootschalige en politiek omstreden infrastructuurproject bij aan de omschakeling naar een fossielvrije energievoorziening?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat transacties die bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten kunnen worden uitgesloten van toegang tot overheidssteun, gezien de bindende verplichtingen aangegaan in Parijs om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo nee, welke andere, meer effectieve mogelijkheden ziet u om overheidssteun te laten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen uit het akkoord van Parijs?
Zoals ik reeds op 12 juli 2017 aan uw Kamer heb geschreven in de antwoorden op Kamervragen over het steunen van de fossiele sector door de ekv, zie ik geen reden om de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten uit te sluiten van toegang tot de ekv. De ekv is een generiek en vraaggestuurd product. De ekv maakt het voor Nederlandse bedrijven (in het algemeen) mogelijk op gelijke voet te concurreren met hun buitenlandse concurrenten. Indien Nederland er eenzijdig voor zou kiezen geen exportkredietverzekering meer te verstrekken, zou dat een concurrentienadeel betekenen en zouden meer orders naar het buitenland gaan of zouden Nederlandse bedrijven hun productiefaciliteiten naar het buitenland verplaatsen. Op de afweging met betrekking tot een investering in fossiele projecten in het land waar de opdracht wordt verstrekt zou de uitsluiting geen enkele consequentie hebben. Wanneer Nederlandse bedrijven niet meer kunnen participeren in olie- en gasprojecten zullen buitenlandse bedrijven dit gat opvullen en zullen de projecten alsnog tot stand komen.
De ekv staat in beginsel open voor alle Nederlandse bedrijven die behoefte hebben aan de verzekering van betalingsrisico’s gerelateerd aan hun transacties.
Tegelijkertijd maak ik me sterk voor internationale afspraken en overeenkomsten ten aanzien van het exportkredietverzekeringsbeleid die klimaatrelevante initiatieven kunnen stimuleren. Meer algemeen draagt overheidssteun op verschillende manieren bij aan het realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Voor de Nederlandse internationale inzet in ontwikkelingslanden verwijst het kabinet u graag naar de HGIS-nota 2017 (Kamerstuk 34 551 nr. 1) waarin de publieke klimaatuitgaven staan opgenomen alsook naar de Kamerbrief (Kamerstuk 33 625 nr. 154) over de betrokkenheid van de private sector bij deze inzet. Het kabinet streeft naar maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. Daarom zet het kabinet zich, zoals beschreven in de Energieagenda (Kamerstuk 31 510 nr. 64), in voor vergroening van energie-investeringen in opkomende economieën en ontwikkelingslanden en zal het Rijk voor de coherentie van het internationale beleid positie bepalen hoe om te gaan met publieke bilaterale bijdragen aan de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in relatie tot de emissieruimte.
De haalbaarheid van de emissiereductie van broeikasgassen van 25% in 2020 |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Wordt de 25% emissiereductie van broeikasgassen in 2020 gehaald?» van CE Delft?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van CE Delft dat de doelstelling van een CO2-reductie van 25% in 2020 (rechterlijke uitspraak in de Urgenda-zaak) zeer waarschijnlijk niet gehaald gaat worden met het huidige pakket aan beleidsmaatregelen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom naar uw mening de doelstellingen wel behaald zullen worden en op welke punten u het oneens bent met de onderzoekers van CE Delft?
Nee, ik onderschrijf deze analyse niet. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 blijkt dat nog 4 Mton extra broeikasgasreductie moet worden gerealiseerd om 25% broeikasgasreductie te halen in 2020 ten opzichte van 1990. In eerdere brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het volledig realiseren van de doelstellingen uit het Energieakkoord naar verwachting voldoende zal zijn om die 4 Mton extra broeikasgasreductie te realiseren. Daarbij is ook aangegeven dat maatregelen buiten het Energieakkoord nog tot aanvullende reductie zullen leiden.
Wat is uw visie op de analyse dat de haalbaarheid van de CO2-reductiedoelstelling om een aantal concrete redenen (ontwikkeling wind op land lager dan verwacht; stopzetting CCS ROAD; import van elektriciteit mogelijk lager dan verwacht) erg onzeker is? Kunt u gemotiveerd aangeven op welke punten u met de onderzoekers van mening verschilt dan wel de mening deelt?
Zoals hieronder bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven wachten we met het trekken van conclusies op de publicatie van de NEV 2017. Door realisering van de doelen in het Energieakkoord kan de benodigde 4 Mton extra reductie in principe worden bereikt. Overigens maakt het ROAD-project geen deel uit van de maatregelen ter realisering van deze doelen (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe verklaart u in het licht van deze recente analyse van CE Delft dat in de voortgangsrapportage NEV2017 (versie maart 2017) alle indicatoren, waaronder CCS, op (licht)groen stonden?2 Hoe worden de uitkomsten van het genoemde rapport van CE Delft meegenomen en verwerkt in de voortgangsrapportage NEV2017 die oktober gepubliceerd wordt?
Het document waar u in uw vraag naar verwijst betreft niet een voortgangsrapportage van de NEV 2017, maar een tussentijds overzicht van de beleidsmaatregelen die bij de doorrekening van de NEV 2017 worden betrokken. De NEV 2017 zal een integraal beeld geven van de stand van zaken van de verschillende beleidsmaatregelen. De onderwerpen die in het rapport van CE Delft aan de orde komen, worden ook meegenomen in de NEV 2017. Ten aanzien van het CCS-demonstratieproject ROAD geldt dat dit tot nu toe nog niet als beleidsmaatregel is meegenomen in voorgaande NEV publicaties, omdat er nog geen investeringsbeslissing genomen was. Nu de initiatiefnemers het principebesluit hebben genomen zich terug te trekken uit het ROAD project, zal het ook in de NEV 2017 niet worden meegenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen indien blijkt dat de opstellers van het rapport gelijk hebben?
Bij de NEV 2017 zal worden bezien of we nog op koers liggen om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis. Mocht dit niet het geval zijn dan zullen aanvullende maatregelen getroffen worden, waarbij ook sluiting van de jaren »90 kolencentrale, die geen bij- en meestook van duurzame biomassa gaat toepassen, in beeld komt.
Het bericht dat huishoudens twee derde van de milieubelastingen betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat van de 25,3 miljard euro aan milieubelastingen en -heffingen twee derde wordt opgebracht door huishoudens?1
Ja.
Hoeveel draagt de industrie bij aan milieubelastingen en -heffingen? Kunt u dit zowel in absolute als relatieve zin weergeven?
Een volledig beeld omtrent de precieze bijdrage van de sector industrie aan de opbrengsten van de milieubelastingen en heffingen ontbreekt. Het CBS registreert deze cijfers niet.
Geïsoleerd kijkend naar de lastenverdeling bij de energiebelasting en de opslag duurzame energie, kan worden geconcludeerd dat de sector industrie in 2016 circa 10% heeft bijgedragen aan de totale opbrengst van energiebelasting en opslag duurzame energie. Dit aandeel hangt samen met de geldende degressieve tariefstructuur, de regels die de richtlijn energiebelastingen stelt, alsmede met de verschillende vrijstellingen voor bedrijfstakken binnen de sector industrie die internationaal concurreren met bedrijven die in het eigen land eveneens dergelijke vrijstellingen genieten.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u aangaf dat een eerlijke verdeling van lasten en lusten een belangrijke rol speelt bij het benodigde draagvlak?2
Ja, ik sta nog steeds achter de antwoorden op eerdere Kamervragen over de verdeling van lasten en lusten van klimaatbeleid. Het is van belang dat de klimaat- en energietransitie betaalbaar blijft en er is hierbij aandacht voor huishoudens met een lager inkomen, bijvoorbeeld via beleid gericht op energiebesparende maatregelen voor corporatiewoningen. Bij de uitwerking van een wettelijke verplichting voor woningcorporaties worden de effecten op de woonlasten (huur en energie) betrokken.
Deelt u de mening dat deze scheve verdeling van milieubelastingen en -heffingen, zoals stijgende heffingen voor burgers enerzijds en de vrijstelling van kolenbelasting voor kolencentrales anderzijds, het draagvlak op termijn zal ondermijnen? Kunt u dit toelichten?
Behoud van draagvlak is belangrijk bij de besluitvorming over milieubelastingen en milieuheffingen. Daarom is voorafgaand aan de Energieagenda de Energiedialoog gehouden, waarbij iedereen – van grote multinationals tot individuele burgers – in de gelegenheid is gesteld om input te leveren voor het klimaat- en energiebeleid. Deze dialoog is sindsdien doorgegaan. We bekijken samen met lokale overheden hoe de burgers ook in de toekomst bij het beleid betrokken kunnen blijven. Op deze manier kan een zo breed mogelijk draagvlak worden gerealiseerd.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze lagere- en middeninkomens minder hoeven te betalen en meer kunnen profiteren van klimaatbeleid?
Met het Energieakkoord is een eerste onomkeerbare stap gezet richting een CO2-arme economie. Hierbij is ook aandacht voor huishoudens met een lager besteedbaar inkomen. Daarnaast wordt momenteel door het kabinet gewerkt aan de verdere uitwerking van de Energieagenda, waarbij onderwerpen als betrouwbaarheid van de energievoorziening, betaalbaarheid voor iedereen en ruimtelijke inpassing een belangrijke rol spelen. Dit zijn alle relevante factoren voor het lange termijn draagvlak voor het energie- en klimaatbeleid. In dat verband heeft het kabinet de SER ook gevraagd de effecten van de energietransitie op de werkgelegenheid in Nederland nader te duiden en te komen met aanbevelingen voor de rijksoverheid en de sociale partners om de kansen te benutten die de energietransitie biedt. Eind 2017 verwacht het kabinet het rapport van de SER. Een apart onderzoek acht ik in deze fase dan ook niet nodig.
Kunt u aangeven waar de miljardenopbrengst in wordt geïnvesteerd? Welk deel van de ruim 25 miljard euro wordt besteed aan klimaatbeleid?
De belastingen op motorbrandstoffen, aardgas, kolen, en elektriciteit, alsmede de belastingen op het bezit en gebruik van auto’s vloeien naar de algemene middelen. Uit deze algemene middelen worden overheidsuitgaven in brede zin gefinancierd.
De relevante uitgaven ten behoeve van klimaat en energie vindt u onder meer terug in artikel 19, artikel 2.1 en artikel 4 van de begrotingen van respectievelijk het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en het Ministerie van Economische Zaken. De grootste bedragen staan op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Onder «een doelmatige en duurzame energievoorziening» wordt een uitputtend overzicht gegeven van de door de rijksoverheid aangegane verplichtingen en uitgaven op het terrein van onder andere duurzame energie en energie-innovatie. De hierin beschreven onderdelen bevorderen de reductie van broeikasgassen. In 2016 gaat het om een bedrag van afgerond € 16,9 miljard aan verplichtingen en daarmee samenhangende kasuitgaven van in totaliteit afgerond € 1,9 miljard.
De aanhoudende berichten dat er paraffine aanspoelt op de Nederlandse stranden |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Rijkswaterstaat begint dinsdag met opruimen paraffine van stranden Vlieland»1, «Paraffine aangespoeld op deel Noord-Hollandse kust»2 en «Opnieuw paraffine op Noord- en Zuid-Hollandse kust»?3
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving.
Welke actie heeft u sinds mijn vragen over dit onderwerp in het algemeen overleg Scheepvaart op 6 juni 2017 en vervolgens in het plenaire debat over het verslag van dit algemeen overleg (VAO) op 21 juni 2017 op nationaal niveau ondernomen om te voorkomen dat er gedurende de zomermaanden opnieuw milieugevaarlijke chemicaliën, zoals paraffine, in Nederlandse wateren worden geloosd, die vervolgens aanspoelen op onze stranden en gevaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid van mens en dier?
Deze aangespoelde paraffine-achtige stoffen zijn vermoedelijk afkomstige van legale lozingen van waswater met ladingrestanten van dit – overigens niet-giftige – product.
Dit probleem vraagt met name om een structurele internationale aanpak. Om dergelijke lozingen te voorkomen werkt Nederland in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) daarom actief aan een oplossing door in te zetten op een mondiaal verbod op het lozen van waswater met ladingrestanten van alle persistente, hoogvisceuze stoffen die op het water blijven drijven, zoals paraffine en wax. Een internationaal lozingsverbod leidt tot effectieve vraag naar goede afgiftemogelijkheden van paraffine restanten in de havens, zorgt ervoor dat het Level Playing Field met havens in onze buurlanden gelijk blijft en dat de «vervuiler betaalt» voor het afgeven van de ladingrestanten.
Mede naar aanleiding van de constructieve debatten met Uw kamer en de recente gevallen van het aanspoelen van paraffine op de stranden ga ik, vooruitlopend op een lozingsverbod, met havenbedrijven en afnemers van de lading het gesprek aan om te verkennen of op vrijwillige basis effectieve en efficiënte maatregelen genomen kunnen worden om de afgifte van waswater met restanten van paraffine-achtige stoffen te stimuleren. Net zoals dat geldt voor alle scheepsafvalstoffen hecht ik hierbij belang aan het toepassen van het principe vervuiler/afgever betaalt.
Hoe verklaart u dat er in de tussentijd weer minstens drie maal (17 juli, 6 augustus en 11 augustus 2017) paraffine is aangespoeld op delen van de Noord- en Zuid-Hollandse kust, waar uitgerekend in deze zomermaanden veel vakantiegangers en natuurliefhebbers genieten van het strand?
Omdat lozingen van waswater met paraffine op dit moment nog legaal zijn onder het mondiale MARPOL-verdrag, kan door wind en de zeestroming (vermoedelijk) legaal geloosde paraffine aanspoelen aan de Nederlandse kust. Helaas is dit in de afgelopen periode driemaal gebeurd.
Aangezien u eerder aangaf dat geen aanvullend onderzoek nodig is naar milieugevaarlijke chemicaliën die op de Nederlandse stranden aanspoelen (vaak veroorzaakt door illegale lozingen op zee), kunt u de Kamer voorzien van een overzicht van de schaal waarop deze chemicaliën aanspoelen en welke gezondheidsrisico’s dit ieder jaar met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht van de schaal voor milieugevaarlijke chemicaliën in algemene zin is niet beschikbaar. Specifiek voor paraffine heb ik de volgende gegevens: de hoeveelheden paraffine verwijderd van Nederlandse stranden tussen 1995 en 2015 varieert, op een enkele uitschieter naar boven en naar beneden na, grofweg tussen de 10m3 en 50m3 per jaar.
Paraffine is niet giftig en levert geen blijvende schade voor de mens of het mariene milieu op. Het eten van de stof wel schadelijk zijn, omdat deze stof in de maag kan ophopen. Bovendien kunnen vogels besmeurd raken met de meer visceuze paraffine-achtige stoffen. Paraffine-achtige stoffen leveren verder vooral materiële schade op, omdat ze als vaste stoffen op het water blijven drijven en uiteindelijk op het strand aanspoelen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat strandgangers, en zeker voor wat betreft kinderen, en hun huisdieren in aanraking komen met paraffine, aangezien dit mensen en dieren ziek kan maken als het wordt opgegeten?
Rijkswaterstaat heeft de paraffine zo snel mogelijk opgeruimd. Ook heeft Rijkswaterstaat actief media benaderd en social media ingezet om de boodschap te verspreiden dat paraffine op stranden is aangespoeld. Daarbij is gemeld dat paraffine bij aanraking niet schadelijk is voor mensen en dieren, maar wel ziek kan maken indien het wordt opgegeten. Tevens heeft Rijkswaterstaat de relevante gemeenten ingelicht over de aangespoelde paraffine, omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en bevolkingszorg.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat hardwerkende vrijwilligers die stranden schoonmaken, zoals tijdens de jaarlijkse Beach Cleanup Tour die op dit moment plaatsvindt, in aanraking komen met deze chemicaliën?4
De organisatie van de Beach Cleanup Tour was op de hoogte van de aangespoelde paraffine door de uitgebreide berichtgeving in de media en is bekend met deze stof en hoe hiermee om te gaan. Daarnaast is er ook contact geweest tussen Rijkswaterstaat en de organisatie naar aanleiding van de opruimactie van Rijkswaterstaat.
Zijn u reeds gevallen bekend van mensen of dieren die ziek zijn geworden van aangespoelde milieugevaarlijke chemicaliën zoals paraffine? Zo ja, kunt u aangeven op welke schaal dit plaatsvindt en welke gezondheidseffecten er optreden?
Paraffine is zelf niet giftig maar kan wel ziek maken als het wordt opgegeten, omdat de stof samenklontert in de maag. Mij zijn geen gevallen bekend van mensen die ziek zijn geworden van paraffine. Er wordt wel paraffine, naast andere stoffen, aangetroffen in magen van Noordse Stormvogels. Er is echter geen indicatie dat de paraffine heeft bijgedragen aan het overlijden van de vogels.
Hoe hoog zijn de kosten voor Rijkswaterstaat van het telkens weer opruimen van de paraffine? Kunnen deze kosten verhaald worden op de eigenaren van schepen die onder niet toegestane omstandigheden milieugevaarlijke chemicaliën voor de kust lozen?5 Zo nee, is het volgens u nodig dat deze kosten wel verhaald kunnen worden, zodat de vervuiler betaalt en niet de belastingbetaler? Hoe controleert u überhaupt of er onder de vastgelegde voorwaarden geloosd wordt?
Jaarlijks houdt Rijkswaterstaat voor de gemiddelde kosten € 80k aan. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en specifieke situatie waar de paraffine is aangespoeld. Er zijn jaren dat slechts € 10k aan opruimacties is besteed, maar ook jaren dat er uitschieters naar boven zijn (twee schoonmaakacties van € 300k en € 400k in 2016).
Ik ben voorstander van het principe vervuiler betaalt. Als de veroorzaker bekend is, kunnen de kosten worden verhaald bij de vervuiler, maar de veroorzaker is zeer lastig te achterhalen als de illegale lozing niet direct wordt geconstateerd.
Aangezien lozingen van paraffine op dit moment nog onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan, moet bij het vermoeden van een illegale lozing altijd bewezen worden dat het om een illegale lozing gaat. Het initiatief om een lozingsverbod via IMO in te stellen draagt bij aan een effectievere handhaving.
Toezicht op lozingen van schepen wordt door Rijkswaterstaat als waterbeheerder en door ILT vanuit het toezicht op de schepen gedaan. De administratie die schepen bijhouden over de lading wordt o.a. bij controles in het kader van Port State control gecontroleerd.
De Kustwacht inspecteert namens Rijkswaterstaat op illegale lozingen op zee. Hierbij wordt gebruik gemaakt van satellieten, surveillancevluchten van het Kustwachtvliegtuig, meldingen (bv. schepen Rijksrederij, andere schepen of meldingen afkomstig van platforms) en controles/vervolgonderzoek aan boord van schepen op de zee en in havens.
Hoe ver bent u gevorderd met het opstellen van een regionaal verbod op het lozen van milieugevaarlijke chemicaliën in samenspraak met de Noordzeelanden? Waarom is er nog altijd geen regionaal verbod van kracht, opdat gevaren voor de volksgezondheid voorkomen kunnen worden met behoud van onze concurrentiepositie ten opzichte van andere Noordzeelanden? Wat gaat u doen om dit proces te versnellen?
Aangezien er binnen de EU geen mogelijkheden zijn om lozingen van voorbijvarende schepen te verbieden, heb ik ervoor gekozen om in te zetten op een versnelde inwerkingtreding van het internationale verbod op lozingen van deze producten in de Noordzee. Hiervoor heeft Nederland een voorstel bij IMO ingediend.
Hoe ver bent u gevorderd met het overleg in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om de eisen voor het lozen van een stof als paraffine verder te verscherpen? Waarom is een wereldwijd verbod niet haalbaar, waardoor er in een klap een einde zou komen aan deze schadelijke praktijken? Wat gaat u doen om ook dit proces te versnellen?
Door inzet van Nederland en een aantal andere Europese landen ligt er een concepttekst voor een mondiaal verbod op tafel. Daarnaast heeft Nederland een voorstel ingediend voor de IMO-vergadering van oktober 2017 over een gefaseerde inwerkingtreding, waarmee het lozingsverbod juist in Europese wateren eerder kan gelden. Aanpassing van een mondiaal verdrag vereist zorgvuldigheid en is helaas geen snel proces. Verdere besluitvorming zal in 2018 plaatsvinden.
Heeft u zich op de hoogte kunnen stellen van de casestudy die de Wageningen Universiteit uitvoert naar nationale maatregelen, zoals besproken tijdens het eerder genoemde VAO Scheepvaart, die de overheid nu al zou kunnen nemen om paraffinelozingen te voorkomen zolang dat regionaal en/of internationaal nog niet is geregeld is? Welke actie(s) gaat u naar aanleiding van de uitkomsten daarvan nemen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de WU studie is helaas nog niet definitief afgerond, maar ik kijk met belangstelling uit naar het rapport en zal dat binnen mijn departement laten bestuderen.
Wat kunt u doen om, in overleg met de Nederlandse havenbedrijven, het schoonwassen van schepen in onze havens op een veilige en meer milieuvriendelijke manier aantrekkelijker te maken? Bent u hierover in gesprek met de havenbedrijven en andere relevante stakeholders?
Zie antwoord 2.
Het incident bij het tankenpark van de NAM |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het incident bij het tankenpark van de NAM, nabij het Groningse Farsum, waarbij het giftige en uiterst brandbare aardgascondensaat is weggelekt?1 2
Ja, het incident is bekend. De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor de opslaglocatie van aardgascondensaat van NAM in Farmsum/Delfzijl. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is toezichthouder. De lekkage is opgetreden bij het laden van aardgascondensaat naar het schip Curaçao. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is toezichthouder voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding van de melding van dit incident is ILT ter plaatse geweest.
Hoe reageert u op de zorg van omwonenden die stellen aan een ramp te zijn ontsnapt?
Aardgascondensaat is een gevaarlijke stof en lekkages daarvan zijn niet toegestaan. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten de veiligheid waarborgen, zowel voor hun werknemers als voor de omgeving. Een werknemer van het schip is bij de lekkage onwel geworden. Het is begrijpelijk dat ook omwonenden zich zorgen maken over een lekkage van aardgascondensaat. De brandweer heeft bij de bestrijding van het incident geconcludeerd dat er geen gevaar voor omwonenden was.
Welke gevolgen heeft het in het water weggelekte aardgascondensaat voor het milieu?
Een lekkage van een brandbare vloeistof in water heeft meestal een verdunning van die stof tot gevolg, waardoor het brandgevaar vermindert. Dit effect is afhankelijk van de omvang van het incident en de omstandigheden ter plaatse. Er is bij deze lekkage gelukkig geen brand ontstaan. Het schadelijke aspect van een brandbare vloeistof voor levende organismen in het water is ook erg afhankelijk van de concentratie van die stof in water. Er is geen sterfte van waterdieren gerapporteerd na dit incident. Het in het water weggelekte aardgascondensaat is inmiddels opgeruimd om schade aan het milieu te beperken.
Klopt het dat de tanks, waar het gevaarlijke aardgascondensaat in is opgeslagen, niet aardbevingsbestendig zijn? Zo ja, hoe kwalificeert u dit risico?
De tankopslag voor aardgascondensaat van NAM in Farmsum staat op de lijst met bedrijven in de provincie Groningen die met prioriteit worden onderzocht op aardbevingsbestendigheid. De aardbevingen die zich tot nu toe hebben voorgedaan in Groningen hebben volgens NAM geen schade veroorzaakt aan de opslagtanks. Onderzocht wordt of preventief aanvullende maatregelen nodig zijn voor het geval een aardbeving plaatsvindt die zwaarder is dan zich tot nu toe heeft voorgedaan in het gebied. In het meerjarenprogramma 2017–2021 van de Nationaal Coördinator Groningen en het daarbij behorend addendum3 van juli 2017 staat de aanpak van het onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van de industrie in Groningen beschreven.
Kunt u een overzicht geven van incidenten bij dit tankenpark en de werkzaamheden bij het overpompen?
Het toezicht op het laden en lossen op deze opslaglocatie van NAM naar een binnenschip ligt bij SodM en ILT. SodM ziet toe op de naleving van de vergunning van NAM en ILT ziet toe op de naleving van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, waaronder het laden en lossen op het binnenschip. Ongewone voorvallen die zich voordoen op het tankenpark moeten op grond van de vergunning bij SodM gemeld worden. Vanaf 2015 hebben zich op de locatie tankenpark Delfzijl zes ongewone voorvallen voorgedaan. Onder de zes gemelde voorvallen zitten een loos alarm, een alarm vanwege een storing en een alarm vanwege een lekkage in het bluswatersysteem. Daarnaast is op 31 maart 2016 dieselverontreiniging bodem gemeld. Op 22 september 2016 zijn bij onderhoud asbestpakkingen aangetroffen en gemeld. Het meest recente voorval is de lekkage bij het laden en lossen op 9 augustus 2017.
Incidenten die zich voordoen bij het transport van gevaarlijke stoffen moeten op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen bij ILT worden gemeld. Er zijn bij ILT geen andere incidenten dan het hiervoor vermelde bekend of gemeld die betrekking hebben op het overpompen naar en van schepen bij de haven van Delfzijl.
Is er een einddatum bekend aangaande deze activiteiten?
NAM heeft een vergunning voor de opslag van aardgascondensaat, inclusief laad- en losactiviteiten. Het laden en lossen van een schip in een haven is toegestaan op grond van internationale vervoersregels. Het beëindigen van deze activiteiten is niet voorzien.
Is er sprake is van extra toezicht? Bij wie is het toezicht belegd?
Het toezicht op het laden en lossen van deze opslaglocatie van NAM naar een binnenschip ligt, zoals in antwoord 5 aangegeven, bij SodM en ILT. SodM onderzoekt of NAM de toepasselijke voorschriften van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 29)4 heeft opgevolgd. In de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VGB) staan de voorschriften voor het veilig laden en lossen van gevaarlijke stoffen op binnenschepen. ILT voert dit toezicht risicogericht uit.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de communicatie richting omwonenden goed verloopt?
Tijdens de bestrijding van het incident is door de Veiligheidsregio gecommuniceerd over de actuele veiligheid. Na het incident is het gelekte aardgascondensaat door de Veiligheidsregio afgeschermd om verdere verspreiding in het water tegen te gaan. Vervolgens is het aardgascondensaat uit het water verwijderd. Daarnaast zijn er metingen gedaan in verband met de verdamping van aardgascondensaat naar de buitenlucht. Uit het resultaat van de metingen heeft de Veiligheidsregio geconcludeerd dat er geen gevaar was voor omwonenden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het aardgascondensaat veilig wordt opgeslagen en incidenten bij het overpompen worden geminimaliseerd?
Bedrijven moeten de veiligheid waarborgen bij het uitvoeren van hun activiteiten en de geldende voorschriften naleven. SodM en ILT onderzoeken of dit het geval is geweest en zullen indien nodig handhavend optreden. ILT heeft naar aanleiding van het incident een uitgebreide inspectie op het schip uitgevoerd om vast te stellen wat de oorzaak van dit incident is en of de geldende voorschriften zijn opgevolgd.
De veiligheid van opslagtanks is in de periode tussen april 2014 tot januari 2016 door SodM onderzocht aan de hand van PGS 29. PGS 29 is de norm voor bovengrondse opslagtanks met gevaarlijke stoffen. In het kader van dit project van SodM zijn verschillende mijnbouwlocaties van NAM, waaronder tankenpark Delfzijl geïnspecteerd. Uit de inspectie is voor Delfzijl gebleken dat de tanks overeenkomstig de norm worden onderhouden en geïnspecteerd. Laad- en losprocedures zijn ook vereist volgens PGS 29. SodM onderzoekt of de laad- en losprocedures door NAM zijn gevolgd. Indien nodig ziet SodM toe op het verbeteren van de laad- en losprocedures.
Het bericht dat omwonenden van Shell Pernis vinden dat de informatievoorziening tekortschiet |
|
Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omwonenden Shell Pernis hekelen informatievoorziening», waarin duidelijk wordt dat omwonenden van Shell Pernis forse kritiek hebben geuit over de informatievoorziening omtrent de twee recente incidenten die hebben plaatsgevonden?1 Bent u van mening dat de informatievoorziening afdoende is geweest? Zo nee, welke leer- en verbeterpunten maakt u op uit de ontstane situatie?
Bij een incident met lokale effecten – zoals beide incidenten bij Shell Pernis – is de burgemeester van de gemeente verantwoordelijk voor de crisiscommunicatie2.
In de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is afgesproken dat de crisiscommunicatie bij zowel incidenten met lokale effecten als bij incidenten met regionale effecten door de VRR wordt gecoördineerd. Desgevraagd legt de VRR over de aanpak van de crisis verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is aan de decentrale overheden om te bepalen of de informatievoorziening bij Shell Pernis afdoende is geweest en of er leer- en verbeterpunten uit de bestaande situatie zijn op te maken.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft ten behoeve van de beantwoording van de vragen informatie opgevraagd bij de VRR. De VRR heeft aangegeven dat zij en DCMR naar aanleiding van de berichtgeving omtrent het incident hebben besloten een evaluatie uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die Shell en (lokale) overheidsorganisaties zoals milieu en veiligheidsdiensten hebben ondernomen om omwonenden in te lichten over de aard en de ernst van de incidenten die eind juli plaatsvonden? Hoe schat u het bereik en de dekking van de aanwezige communicatiekanalen in?
De VRR heeft aangegeven dat zij tijdens en na de incidenten via diverse kanalen informatie aangeboden heeft aan de inwoners van de regio. Communicatie heeft vanuit de VRR actief plaatsgevonden via rijnmondveilig.nl en Twitter. Deze berichtgeving is opgepakt door lokale en landelijke media zoals rtvrijnmond.nl, nos.nl, telegraaf.nl, ad.nl en nu.nl. Ook heeft de VRR vragen van burgers en media beantwoord. DCMR heeft tijdens en na de incidenten via Twitter gecommuniceerd.
Shell Pernis heeft aangegeven dat zij via de eigen website en verschillende schriftelijke en online media heeft gecommuniceerd met omwonenden en andere geïnteresseerden over de incidenten. Daarnaast heeft Shell ook een omwonendenavond voor 200 buren georganiseerd. Een overzicht van de communicatieactiviteiten, dat ik van Shell heb ontvangen, is te vinden in bijlage 1.3
Ik constateer dat crisiscommunicatie op diverse wijzen heeft plaatsgevonden.
Het exacte effect van de gebruikte crisiscommunicatiemiddelen is onderwerp van de evaluatie van de VRR en DCMR.
Is u bekend waarom de veiligheidsregio er niet voor heeft gekozen om een NL Alert te versturen? Kunt u zich voorstellen dat dit heeft geleid tot onduidelijkheid en onzekerheid bij omwonenden? Bent u voornemens om dit communicatiemiddel bij mogelijk toekomstige incidenten wél in te zetten?
NL-Alert is één van de mogelijk in te zetten crisiscommunicatiemiddelen. De keuze tot inzet van crisiscommunicatiemiddelen is de verantwoordelijkheid van het lokaal of regionaal bevoegd gezag. De VRR heeft ervoor gekozen NL-Alert bij beide incidenten niet in te zetten. Het versturen van een NL-Alert zou mogelijk tot meer verwarring en onrust onder de bevolking leiden. De VRR verwachtte namelijk bij beide incidenten geen risico’s voor de (gezondheid van) omwonenden.
Bij ieder afzonderlijk incident wordt een afweging gemaakt of het NL-Alert een passend crisiscommunicatiemiddel is om in te zetten.
Is u bekend of de omwonenden zijn geïnformeerd over de fasegewijze herstart van de activiteiten van Shell Pernis en, zo ja, worden daarbij ook de bevindingen van de interne en externe deskundigen gecommuniceerd?
De verantwoordelijkheid voor communicatie met omwonenden over de herstart ligt bij Shell. Shell heeft een bewonersbijeenkomst verzorgd waarin de herstart is aangekondigd, en informeert via de media en de website het publiek over de voortgang. Gecommuniceerd is dat de herstart niet eerder plaatsvindt dan nadat de deskundigen van DCMR de plannen voor de opstart beoordeeld hebben en DCMR heeft ingestemd. Inmiddels zijn vrijwel alle fabrieken weer in gebruik genomen.
Bent u bereid om de oorzaken van de kortsluiting en het ontsnappen van waterstoffluoride zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen zodra deze bekend zijn?
De oorzaken en gevolgen van beide incidenten worden op basis van de Wet milieubeheer 17.1 t/m 17.3 door Shell Pernis onderzocht op last van DCMR namens het bevoegd gezag provincie Zuid-Holland. Shell Pernis rapporteert aan de provincie Zuid-Holland.
Het is aan bevoegd gezag om relevante informatie omtrent de oorzaken van deze incidenten te delen.
Fipronil in eieren |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toxicoloog over fipronilzaak: Eiercrisis is een puinhoop»?1
Ja
Kunt u een reactie geven op dit bericht?
In het bericht wordt gesteld dat Nederland te strenge normen voor fipronil in eieren hanteert. Zoals wij op 3 augustus hebben laten weten (Kamerstuk 26 991, nr. 486) hanteert de NVWA de Europese norm (de MRL) voor fipronilresiduen in eieren. Deze norm geldt in de gehele EU. Levensmiddelen met een residugehalte boven de MRL van 0,005 mg/kg mogen niet worden verhandeld. Deze norm is vastgesteld in Verordening (EU) Nr. 396/2005. MRL’s worden op basis van wetenschappelijk onderzoek van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) vastgesteld door de Europese Unie. Uitgangspunt hierbij is dat de meest kwetsbare consumenten beschermd worden. Essentieel voor de werking van ons voedselveiligheidssysteem is dat de NVWA strikt handhaaft op de vastgestelde wettelijke normen om zo de voedselveiligheid, en ook het publieke vertrouwen in dit systeem, te waarborgen.
Het standpunt van de heer van den Berg, hoogleraar toxicologie aan de Universiteit Utrecht, is dat de MRL voor eieren van 0,005 mg/kg veel te streng is. Deze MRL is op basis van een advies van EFSA uit 20142 vastgesteld op het laagste niveau dat nog in het laboratorium kan worden gemeten: de bepaalbaarheidsgrens. Er bestaan voor fipronil MRL’s in uiteenlopende gewassen en dierlijke producten. Omdat fipronil als gewasbeschermingsmiddel op bepaalde voedselgewassen is toegelaten, is voor een aantal producten een MRL voor fipronil boven de bepaalbaarheidsgrens vastgesteld. Om een individuele MRL te kunnen wijzigen wordt niet alleen de veiligheid van deze ene MRL onderzocht maar wordt er ook gekeken of de blootstelling uit alle levensmiddelen waarin deze stof kan voorkomen veilig is. EFSA heeft in het advies uit 2014 geconcludeerd dat er met de huidige MRL’s voor fipronil geen risico’s voor consumenten zijn.
Kunt u aangeven hoe de opvolging van een melding in het Rapid Alert on Safe Food and Feed (RASFF) verloopt?
Meldingen die worden gedaan in het Europese Rapid Alert System for Food and Feed (RASFF) worden door de NVWA centraal bekeken en beoordeeld op relevantie voor Nederland. Vervolgens worden de relevante meldingen doorgegeven aan de controleurs. Zo nodig ontvangt de controleur ook instructies, bijvoorbeeld om monsters te nemen, of om de toegang van een partij tot Nederland te weigeren als er sprake is van de import uit derde landen. Wanneer dit laatste aan de orde is moet een recall worden uitgevoerd door het betrokken bedrijf.
Klopt het dat, zoals de Belgische Minister van Landbouw Ducarme stelt, de Nederlandse autoriteiten in november 2016 wisten van de aanwezigheid van fipronil in eieren?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar onze brief van 10 augustus.
In uw brief (Kamerstuk 26 991, nr. 486) geeft u aan dat de Belgische autoriteiten op 27 juli 2017 via het RASFF een melding hebben gemaakt van het aantreffen van fipronil in Belgische eieren. Waarom verschilt dit van de datum van 15 mei 2017, de «sampling date» op de website van de Europese Commissie?3
De Belgische autoriteiten hebben op 20 juli via het RASFF-systeem melding gemaakt van het aantreffen van fipronil in Belgische eieren met waarden tussen 0,0031 en 1,2 mg/kg. Abusievelijk is in de Kamerbrief van 3 augustus vermeld dat deze melding op 27 juli 2017 is gedaan. De «sampling date» van 15 mei 2017 betreft de datum waarop deze eieren bemonsterd zijn in het Belgische handelskanaal. De uitslagen van de analyses zijn op 20 juli 2017 met de andere Lidstaten en de Europese Commissie gedeeld.
Kunt u aangeven waaruit de verschillende werkwijzen van de toezichthouders op de voedselveiligheid in de lidstaten Duitsland, België en ons eigen land voortkomen?4 In hoeverre wordt er gewerkt met een verschillende Acceptabele Dagelijkse Hoeveelheid (ADI) of Acute Referentie Dosis (ARfD) en hoe is dat te verklaren? Kunt u aangeven hoe dit in andere lidstaten gaat, bijvoorbeeld in Frankrijk en Polen?
Voor alle Europese Lidstaten geldt dat een ei met een fipronilgehalte boven de Europees vastgestelde MRL uit Verordening Nr. 396/2005 niet in de handel gebracht mag worden. De toezichthouders bepalen de vervolgmaatregelen als eieren met te hoge fipronil-gehaltes aangetroffen zijn. De Europese Commissie heeft via het RASFF-systeem een advies gegeven over de te nemen maatregelen. Duitsland, België en Nederland hanteren, in lijn met het advies van de Europese Commissie, de MRL voor het blokkeren van bedrijven en het uit de handel nemen van besmette eieren.
Bij een gevaar voor de volksgezondheid kan de toezichthouder op basis van de EU-wetgeving overgaan tot een publiekswaarschuwing. Omdat er in België en Duitsland uitgegaan wordt van een blootstelling van slechts enkele weken, is daarbij in deze casus alleen getoetst of de blootstelling van kinderen aan fipronil hoger ligt dan de toxicologische grenswaarde voor kortdurende blootstelling, de Acute Referentie Dosis (ARfD)6. In Nederland is ook op deze waarde getoetst. Er is berekend dat bij een fipronilgehalte van 0,72 mg/kg dat in het ei is gemeten, de ARfD wordt overschreden. Hierbij is uitgegaan van de ARfD die in 2006 door EFSA is vastgesteld en de Europese methodieken voor het berekenen van de blootstelling aan residuen. Deze drempelwaarde wordt door Nederland, België en Duitsland gehanteerd en is bevestigd door de Europese Commissie. We gaan ervan uit dat andere Lidstaten de door de Europese Commissie voorgestelde aanpak volgen.
In Nederland heeft de NVWA daarnaast de langdurige blootstelling van kinderen getoetst aan de toxicologische grenswaarde voor langdurige blootstelling, de Aanvaardbare Dagelijkse Hoeveelheid (ADI)7. De NVWA houdt namelijk rekening met blootstelling van de consument gedurende langere tijd omdat Chickfriend voor zover nu bekend ook in 2016 al actief was. Met oog op kwetsbare consumenten zoals jonge kinderen heeft de NVWA er voor gekozen om voor eieren waarbij niet de ARfD maar wel de ADI wordt overschreden, ouders aan te raden voorlopig hun kinderen deze eieren niet te laten eten. In België en Duitsland is niet voor deze laatste aanpak gekozen. Het verschil in aanpak zal meegenomen worden in het onderzoek.
Kunt u verduidelijken hoe verordening nr. 396/2005 en verordening nr. 1127/2014, waarin de MRL voor fipronil voor onder andere eieren wordt vastgelegd, zich verhouden tot verordening 178/2002?
In Verordening (EG) Nr. 178/2002 zijn algemene beginselen voor voedselveiligheid en de veiligheid van diervoeders vastgesteld. Verordening (EU) Nr. 396/2005 stelt op basis van deze beginselen MRL’s vast voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen en diervoeders. Daarbij staat een hoog niveau van consumentenbescherming voorop. Daarnaast is het van belang dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven zelf primair verantwoordelijk zijn voor de voedselveiligheid.
De MRL’s voor fipronil in levensmiddelen en diervoeders uit Verordening (EU) Nr. 396/2005 zijn voor het laatst gewijzigd op 13 mei 2015 met MRL’s uit Verordening (EU) Nr. 1127/2014, waaronder ook de huidige MRL voor eieren. Met deze verordening werd de MRL voor eieren in twee stappen verlaagd, namelijk eerst van 0,02 mg/kg naar 0,015 mg/kg en vervolgens op 1 januari 2017 verder naar 0,005 mg/kg. Deze MRL’s zijn vastgesteld op basis van het advies van EFSA waar in het antwoord op vraag 2 naar wordt verwezen.
Kunt u aangeven hoe en wanneer risicomanagement en risicobeoordeling als beschreven in artikelen 3 en 6 van verordening 178/2002 nationaal toegepast kunnen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is uiteengezet, zijn de risicomanagementmaatregelen genomen op basis van Verordening (EU) Nr. 396/2005 waarin de Europese normen zijn opgenomen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen en diervoeders. Bij het vaststellen van de MRL’s uit deze verordening zijn de principes van artikel 3 en 6 van Verordening (EG) Nr. 178/2002 toegepast door EFSA en de Europese Commissie. De Lidstaten hebben hierbij ook een grote inbreng. Levensmiddelen die niet aan de MRL voldoen mogen niet worden verhandeld. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6, zijn Europese methodieken gebruikt om af te leiden bij welke fipronilgehalten in ei er mogelijk een acuut gevaar voor de volksgezondheid zou kunnen bestaan. Wel is er in Nederland aanvullend getoetst aan de ADI. Zie hiervoor eveneens het antwoord op vraag 6.
Kunnen de vragen, gezien de grote onrust, nog deze week worden beantwoord?
Nee, wij hebben deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Monumenten in het aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM koopt monumentale boerderij Zuidpool in Usquert»?1
Ja.
Op welke wijze is het bestaan van monumenten gewaarborgd?
In algemene zin geldt dat de bescherming en instandhouding van monumenten wettelijk is geregeld in onder meer de Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van de Erfgoedwet is het verboden om een rijksmonument te beschadigen, te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Het slopen, verstoren, verplaatsen of herstellen van een rijks- of gemeentelijk monument kan niet zonder een vergunning van de gemeente, die hiervoor het bevoegd gezag is. Voor de aanpak specifiek in het Groningse aardbevingsgebied verwijs ik u naar het Erfgoedprogramma 2017–2021, dat ik op 25 augustus jl. mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 33 529, nr. 382) aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin hebben de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), de provincie Groningen, de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een gezamenlijke visie neergelegd.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de Zuidpool in Usquert, de Geertsemaheerd in Slochteren, de Melkemaheerd in Huizinge en de Occo Reintjesheerd in Stedum opkocht?
Navraag bij NAM leert het volgende. De Geertsemaheerd in Slochteren is aangekocht en in eigendom is van NAM. Momenteel loopt een aantal onderzoeken naar de bouwkundige en constructieve aspecten om tot een zorgvuldige aanpak te komen, waarbij een maatschappelijk gedragen invulling en herbestemming van het gebouw het doel is. Concrete stappen zullen in het najaar worden gezet. Ondertussen zijn volgens NAM alle noodzakelijke maatregelen getroffen om het gebouw wind- en waterdicht te maken zodat het niet verslechtert.
De Occo Reintjesheerd in Stedum en de Melkemaheerd in Huizinge zijn aangekocht door en in eigendom van NAM, maar worden op korte termijn overgedragen aan de Stichting Het Groninger Landschap (HGL). HGL is goed bekend met onderhoud van monumenten. De Zuidpool in Usquert komt op korte termijn officieel in bezit van NAM. Zodra dat het geval is, zal NAM bezien hoe een passende invulling en/of herbestemming aan dit monument kan worden gegeven. NAM geeft aan dat het monument door diverse monumentenexperts zal worden beoordeeld, om te zorgen dat er sprake is van een zorgvuldige werkwijze bij de verdere ontwikkeling.
Wat gaat er gebeuren met deze betreffende monumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel monumenten kocht de NAM al op?
NAM geeft aan per stand 31 juli 2017 acht rijksmonumenten (exclusief de Zuidpool in Usquert) te hebben opgekocht.
Wat gebeurt er met de andere monumenten? Wanneer krijgen de verschillende monumenten een bestemming; zijn er afspraken gemaakt over de termijnen? Hoe lang vindt u het acceptabel dat monumenten leegstaan en daarmee geen functie hebben of zelfs kunnen verslonzen?
Met de andere monumenten die NAM in eigendom heeft wordt op een vergelijkbare manier omgegaan als met de monumenten zoals genoemd in vraag 3. In het Erfgoedprogramma is aangegeven dat wordt gestreefd naar toekomstbestendig erfgoed. Er is immers geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft. Dit schept een basis voor onderhoud en investeringen. Omdat een dergelijke aanpak en eventuele herbestemming maatwerk zijn, is niet in het algemeen te zeggen wat een acceptabele termijn is voor eventuele leegstand. Zodra een passende bestemming is gevonden, kan worden gekeken hoe het monument hersteld en eventueel versterkt zal worden. Op grond van de Erfgoedwet zijn eigenaren, in dit geval NAM, verplicht hun monument in stand te houden.
Hoeveel beeldbepalende en karakteristieke gebouwen zijn er in het aardbevingsgebied?
In het Erfgoedprogramma is een gezamenlijke definitie vastgelegd van wat onder karakteristieke panden en beeldbepalende panden wordt verstaan. Daarbij is aangegeven dat de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied op dit moment doende zijn de beeldbepalende en karakteristieke gebouwen op hun grondgebied vast te leggen. Op dit moment zijn nog niet alle gemeenten klaar met deze vaststelling.
Hoeveel van die gebouwen zijn er opgekocht door de NAM? Hoe wordt voorkomen dat gebouwen die niet op de monumentenlijst staan, maar wel karakteristiek zijn voor het Groninger land en haar identiteit, gesloopt worden?
NAM geeft aan in totaal 74 objecten in het aardbevingsbied te hebben aangekocht, waaronder acht rijksmonumenten. Het is op dit moment niet bekend of zich in deze portefeuille ook beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen bevinden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 inventariseren de gemeenten in het aardbevingsgebied aan welke panden zij de status karakteristiek en/of beeldbepalend willen toekennen. Deze inventarisatie wordt verricht ten behoeve van de borging van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan, waaronder het (gebouwde) cultuurhistorisch erfgoed. Bij deze bestemmingsplannen – waarbij de gebruikelijke planologische procedure wordt doorlopen – moeten de regels in de Omgevingsverordening van de provincie Groningen in acht worden genomen.
Wie beslist daarover, is dat de eigenaar en dus soms de NAM? Zo ja, moet dit niet onmiddellijk voorkomen worden vanwege het publieke belang van het cultuurhistorisch karakter?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u reageren op het artikel «Groningen verdwijnt, polder verschijnt»?2
In het antwoord op bovenstaande vragen ben ik ingegaan op de in dit artikel uitgesproken zorg voor met name karakteristieke en beeldbepalende panden. Ik deel de in het artikel uitgesproken wens het unieke cultuurhistorische karakter van Groningen te behouden, ook tijdens de uitvoering van schadeherstel en versterking die nodig is voor een veilig Groningen.
Bent u van mening dat er dringend publieke sturing moet zijn op deze beeldbepalende gebouwen; immers eens gesloopt, komen ze nooit meer terug?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden vindt publieke sturing op karakteristieke en beeldbepalende panden plaats in het kader van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan). Daarnaast is specifiek voor het Groningse aardbevingsgebied een Erfgoedprogramma vastgesteld.
Het onderzoek naar aardbevingsschade in het buitengebied dat de prullenbak in kan |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek bevingen kan prullenbak in»1 en «In rapport Witteveen+Bos kun je zeker gaten schieten»2?
Ja.
Kunt u de Kamer een uitgebreide inhoudelijke reactie sturen op de bevindingen van het gespecialiseerde advocatenkantoor VanNiekerkCieremans uit Rotterdam, waarbij het advocatenkantoor het onderzoek van Witteveen+Bos naar 1.600 schadeclaims in het Groninger buitengebied van maart 2017 tegen het licht heeft gehouden?3
Voor de schademeldingen die het betreft geldt dat deze zijn behandeld onder het schadeprotocol dat van toepassing was tot 31 maart 2017. Dit betekent dat de inspecties en beoordelingen hebben plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van NAM en het CVW. Conform dit protocol hebben individuele schademelders de mogelijkheid een second-opinion aan te vragen en om de beslissing van NAM in hun zaak aan de Arbiter Bodembeweging voor te leggen voor een juridisch oordeel. Ik heb uw Kamer bij brief van 13 april 20174 en in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen5 uitgebreid geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar schademeldingen buiten de voormalige schadecontour, over de proef die hier is uitgevoerd met een nieuwe schadevaststellingswijze en over het werk en de conclusies van de begeleidingscommissie. Witteveen+Bos heeft inmiddels een inhoudelijke reactie op de bevindingen van VanNiekerkCieremans gepubliceerd.6 Op initiatief van de NCG zal binnenkort een gesprek plaatsvinden tussen NAM en Gasberaad, waarin de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek wordt besproken.
Bent u bereid om met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg te treden om te komen tot de door het Groninger Gasberaad gevraagde oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse. |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Vermilion verdrievoudigt gaswinning bij Wapse»1 en «Toezichthouder draagt dossier Vermilion over aan OM»2?
Ja.
Kunt u schetsen hoe u in heeft kunnen stemmen met het vergunnen van een verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse, waardoor in plaats van 480.000 kubieke meter (m3) gas, anderhalf miljoen m3 gas per dag gewonnen mag worden?
Indien de productie hoger is dan 500.000 m3 gas per dag, dient een initiatiefnemer een Milieueffectrapport (MER) op te stellen waarin eventuele milieueffecten worden beschreven van de maximale productie. Vermilion heeft een MER opgesteld en een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor een productiecapaciteit van maximaal 1,5 miljoen m3/dag. Uit het MER en de aanvraag voor een omgevingsvergunning blijkt dat de verhoging van de dagproductie geen belangrijk nadelige milieueffecten veroorzaakt.
Daarnaast heeft Vermilion een winningsplan ingediend waarin de maximale bodemdaling wordt beschreven en een seismische risicoanalyse is gemaakt. Voor de productie uit het gasvoorkomen Diever, waar de gaswinning bij Wapse onder valt, geldt dat deze valt onder de seismische risicocategorie I (dat is de laagste risicocategorie). Vermilion geeft aan dat zwaardere bevingen zeer onwaarschijnlijk zijn. Omdat de ondiepe ondergrond relatief stijf is, is de kans op schade bij deze magnitudes zeer klein. Dit betekent dat er minimale veiligheidsrisico’s zijn voor de omgeving. De seismische risicoanalyse is door TNO op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geverifieerd en reëel bevonden. SodM kan zich dan ook vinden in de conclusie van Vermilion dat de kans op aardbevingen met significante schade klein is.
De verhoging van de maximale dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling, omdat de totale hoeveelheid gas die uiteindelijk wordt gewonnen niet wijzigt. Met betrekking tot bodemdaling neemt de impact voor de omgeving niet toe of af door langzamer of sneller te winnen.
Alles overziende heb ik geconcludeerd dat gaswinning uit het gasvoorkomen Diever op een veilige wijze kan plaatsvinden.
Hoe is verklaarbaar dat de rechter eerder de winning in Wapse heeft stilgelegd vanwege het ontbreken van een Milieueffectrapportage (MER) en u nu heeft ingestemd met de winning van anderhalf miljoen m3 gas per dag, waarbij de MER alleen de uitbreiding beschrijft en waarbij de reeds bestaande winning niet beschreven is?
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat bij gaswinning boven de drempel van 500.000 m3/dag in ieder geval een MER moet worden opgesteld. Bij gaswinning onder de drempel dienen door de initiatiefnemer de mogelijke milieueffecten te worden onderzocht en beschreven. Het bevoegde gezag beoordeelt of de mogelijke milieueffecten niet dusdanig zijn dat eerst een MER moet worden opgesteld of dat een MER achterwege kan blijven. Voor de gaswinning van 480.000 m3 heeft Vermilion een m.e.r.-beoordeling opgesteld en heb ik geoordeeld dat de milieueffecten dusdanig zijn dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat het volume van gas afhankelijk is van de temperatuur en de aanwezige omgevingsdruk, is het van belang om bij de bepaling van de hoeveelheid uit te gaan van standaardcondities. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid gas bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 0 graden Celsius en een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. Bij de aanvraag is daarom uitgegaan van 480.000 Nm3. In het Besluit milieueffectrapportage is echter niet bepaald bij welke condities het volume van het gas moet worden bepaald. Daarom kan ook van andere condities worden uitgegaan bij de bepaling van het gasvolume. Een andere manier om het volume te definiëren is de Standaard kubieke meter (Sm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 15 graden Celsius bij een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. De Rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat 480.000 Nm3 omgerekend ongeveer 506.000 Sm3 is en dat daarom de MER-drempel is overschreden en om die reden de vergunning vernietigd dient te worden. De rechtbank heeft uitdrukkelijk geen oordeel gegeven over het feit of milieueffecten dusdanig zijn dat een MER moet worden opgesteld.
Omdat er op dat moment geen omgevingsvergunning meer was, heeft de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM) de gaswinning stilgelegd. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op verzoek van Vermilion de uitspraak van de Rechtbank opgeschort en bepaald dat de gaswinning mag worden hervat, met dien verstande dat maximaal 470.000 Nm3/dag mag worden geproduceerd, omdat deze hoeveelheid -ook indien omgerekend naar Sm3- onder de drempelwaarde blijft. Ook de voorzieningenrechter heeft in haar voorlopige oordeel de milieueffecten dusdanig geacht dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat ik het van belang acht om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, heb ik hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, evenals Vermilion, zodat de Raad van State hierover een oordeel kan uitspreken.
Nadat gebleken is dat de toestroom van gas een hogere dagproductie mogelijk maakt, is ter voorbereiding op de vergunning voor de verhoging van de maximale dagproductie het MER opgesteld. Van belang is dat er geen aanpassingen aan de reeds vergunde installatie zijn doorgevoerd dan wel noodzakelijk zijn om de verhoogde productie te behalen. Een productieniveau van 470.000 Nm3 per dag is toegestaan. De net verleende omgevingsvergunning ziet op de productieverhoging, waarvoor ook een MER is opgesteld.
In het MER zijn de effecten van de beoogde situatie beschreven, dat wil zeggen dat in het MER de effecten van het totale gaswinningsproject worden beschreven (dat is de huidige vergunde hoeveelheid samen met de productieverhoging die is aangevraagd). De beoogde situatie is een productie tot 1,5 miljoen Nm3 per dag. Dat wordt in het MER beschreven. Conclusie in het MER is dat de milieueffecten niet anders zijn dan in de reeds vergunde situatie.
Is het waar dat de rechter eerder heeft bepaald dat ook voor het eerste deel van de winning een Milieueffectrapportage moet komen, omdat immers om die reden de boel is stilgelegd? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe is naar uw mening verklaarbaar dat er bij een winning van 480.000 m3 gas per dag sprake is van een zelfde bodemdaling – van niet meer dan twee centimeter- dan bij een verdrievoudiging van de winning (naar anderhalf miljoen m3 per dag)? Door wie en op welk wijze is dit onderzocht? Kan de Kamer alle rapporten hierover ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De verhoging van de dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling. Het totale productievolume bepaalt de bodemdaling.
Dit wordt ook in het door Vermilion ingediende winningsplan beschreven. In het winningsplan wordt de maximale bodemdaling beschreven; deze is door SodM beoordeeld en reëel geacht. Dit winningsplan, de bijbehorende adviezen en mijn instemmingsbesluit zijn alle terug te vinden op www.nlog.nl.
Op welke wijze wordt de bodemdaling bij deze winning gemeten? Vindt daarbij een second opinion van de meetresultaten plaats? Zo ja, door wie en met welke frequentie? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval bereid dat met gezwinde spoed aan Vermilion op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Bodemdaling wordt gemeten op de wijze die in het betreffende meetplan is beschreven. De IGM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd meetplannen goed te keuren. In een instemmingsbesluit met een winningsplan kunnen extra eisen gesteld worden aan het meetplan. Zo is er in het instemmingsbesluit voor Diever opgenomen dat Vermilion de meetmethodiek en -frequentie zodanig moet uitvoeren dat deze adequaat is om, gedurende de periode waarin bodemdaling door de gaswinning aan de orde is, een onderscheid te maken tussen de bodemdaling als gevolg van gaswinning en autonome bodemdaling in het gebied.
De bodemdalingsmeting wordt op de volgende wijze uitgevoerd: recht boven het gasveld is een meetpunt waarvan de beweging elk jaar met behulp van GPS wordt opgemeten. Daarnaast vinden er gebiedsdekkende waterpasmetingen plaats. Er is onafhankelijk toezicht op de metingen. De waterpasmetingen worden gecontroleerd door Rijkswaterstaat en inhoudelijk beoordeeld door SodM. De jaarlijkse GPS-monitoring wordt gerapporteerd aan SodM, en door SodM beoordeeld op kwaliteit en betrouwbaarheid. Ik zie op dit moment dan ook geen toegevoegde waarde in nog een extra beoordeling door een derde partij.
Grootschalige metingen in het gehele gebied rondom een winning worden elke vijf jaar uitgevoerd. Overigens kan met de jaarlijkse meting worden vastgesteld of de meer grootschalige meting eerder moet worden uitgevoerd dan na vijf jaar.
Een meetplan wordt opgesteld nadat een winningsplan is goedgekeurd, mede omdat in een winningsplan extra eisen aan een meetplan gesteld kunnen worden. In dit specifieke geval is nog geen definitief meetplan vastgesteld, omdat het instemmingsbesluit met het winningsplan voor het Dieverveld recent is vastgesteld, op 27 juli 2017. Voor het Dieverveld zijn overigens al wel GPS-metingen uitgevoerd in oktober 2015 en december 2016. De grootschalige metingen in het hele gebied rond de winning worden in 2017 opnieuw uitgevoerd, en vervolgens elke vijf jaar, of eerder indien er aanwijzingen zijn dat de bodemdaling sterker is dan verwacht.
Is het waar dat de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), het dossier Vermilion – de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse – heeft overgedragen aan het Functioneel Parket, de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) dat zich ondermeer bezighoudt met complexe fraude en milieucriminaliteit? Bent u bij dit besluit betrokken? Zo ja, op welke wijze? Kunt u uw antwoord toelichten.
Het is juist dat de IGM het dossier betreffende de aardgaswinning uit het Dieverveld bij Wapse ter beoordeling heeft voorgelegd aan het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket heeft besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De aanleiding hiervoor is een vermoedelijke overtreding van de op dat moment vigerende omgevingsvergunning, omdat de gemiddelde dagproductie uit het veld in de periode tussen november 2015 en augustus 2016 niet in overeenstemming was met hetgeen daarover in deze omgevingsvergunning was aangegeven. SodM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd om de naleving van de omgevingsvergunning te handhaven. Wanneer er een vermoeden is van een strafbaar feit, kan SodM daarover het OM informeren. Gezien deze mandatering ben ik niet betrokken geweest bij dit besluit van de IGM.
Heeft het Ministerie van Economische Zaken toestemming gegeven voor de verhoogde winning van het productieniveau voor bijna een jaar lang naar 680.000 m3 gas? Zo ja, op welke wijze, wanneer en waarom?
Deze vraag raakt aan het lopende strafrechtelijke onderzoek. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Valt een dergelijke tijdelijke verhoging onder de mogelijkheden die een eerder afgegeven vergunning biedt? Kunt u uitgebreid beschrijven waaruit een zogenaamde extended well test bestaat?
Tijdens een extended well test laat de operator de put met verschillende snelheden vloeien en hij monitort dan hoe de productieput en het reservoir hierop reageren. Deze testgegevens zijn van belang om te kunnen begrijpen hoe het reservoir reageert op de productie. Vooral bij de ontwikkeling van nieuwe reservoirs kan er zonder deze testgegevens geen goed winningsplan worden opgesteld waarin zaken als de mate van bodemdaling en dergelijke worden ingeschat.
Kan er een uitgebreid overzicht met tijdlijn komen van alle observaties en interventies van het SodM op de door hen geschetste tekortkomingen bij de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarnaast en separaat een complete tijdlijn geven inzake alle besluitvorming rond de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet?
De observaties van SodM ten aanzien van de winning bij Wapse zijn onderdeel van het dossier dat de IGM heeft voorgelegd aan het OM en op basis waarvan een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Waarom heeft u toestemming gegeven om de winning bij Wapse te verdrievoudigen, terwijl eerder een last onder dwangsom is opgelegd vanwege het overschrijden van de vergunningvereisten, tevens de vereiste Milieueffectrapportage ontbrak, en Vermilion vaker overhoop ligt met de toezichthouder SodM? Is deze wijze van handelen naar uw mening het juiste signaal naar zowel de samenleving als naar producenten? Graag een uitgebreide toelichting.
Voor de inhoudelijke reactie op mijn toestemming verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een aanvraag voldoet aan de wettelijke criteria, ben ik gehouden om de gevraagde vergunning te verlenen. Eventuele handhavingsacties spelen daarbij geen doorslaggevende rol.
Bent u vanwege de vakantieperiode bereid de termijn voor inspraak op het instemmingsbesluit, zowel als de termijn voor de inspraak op de omgevingsvergunning open te stellen tot ver na de zomervakantie? Zo ja, op welke wijze gaat dit gecommuniceerd worden? Zo nee, waarom niet? Welke informatie gaat op welke termijn aan de bewoners versterkt worden?
Nee, dit kan niet. Het gaat hier om een wettelijke beroepstermijn voor het instellen van beroep bij de Rechtbank. De beroepstermijn heeft overigens geen betrekking op het openstellen voor inspraak. De inspraak heeft in de ontwerpfase van de besluiten plaatsgevonden. Los van de terinzagelegging gedurende de beroepstermijn heeft iedereen die van de inspraakmogelijkheid gebruik heeft gemaakt, individueel een afschrift van de betreffende besluiten ontvangen.
Bent u bereid in te zetten op meer gedegen onafhankelijk ondersteunend wetenschappelijk onderzoek naar de handelwijze door producenten van mijnbouwprojecten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat het uitvoeren van activiteiten in de ondergrond ondersteund wordt door gedegen onderzoek naar de mogelijke risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden. Deze verplichting ligt primair bij de uitvoerder van deze activiteiten. Om ervoor te zorgen dat dit soort onderzoek een meer structureel en onafhankelijk karakter krijgt, ben ik op 1 januari 2017 met het kennisprogramma effecten mijnbouw gestart.
De incidenten bij Shell-Pernis |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de incidenten die zaterdag 29 juli en maandag 31 juli 2017 bij Shell-Pernis hebben plaatsgevonden?1 2
Het beleid van bedrijven en overheden is erop gericht om dit soort incidenten te voorkomen. Het bedrijf zelf is primair verantwoordelijk voor de veiligheid en moet alle maatregelen nemen om de veiligheid op orde te hebben en incidenten te voorkomen. De provincie ziet toe op naleving van de wet- en regelgeving. Het kan echter nooit helemaal uitgesloten worden dat zich ongewone voorvallen of incidenten voordoen.
Het Openbaar Ministerie is in gezamenlijkheid met Brzo-toezichthouders5 een strafrechtelijk onderzoek naar de incidenten gestart.
Bedrijven moeten daarnaast op grond van de Wet milieubeheer6 naar aanleiding van elk ongewoon voorval ook onderzoek doen naar de oorzaak en gevolgen ervan. Bovendien moeten bedrijven aangeven hoe een dergelijk voorval in de toekomst voorkomen gaat worden. DCMR ziet namens het bevoegd gezag toe op dit onderzoek. Zolang de onderzoeken lopen, kan ik geen uitspraken doen over de oorzaken, het verband tussen de incidenten en de mogelijke effecten voor werknemers en omgeving.
Is er een onderling verband tussen deze twee incidenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen zijn er de afgelopen jaren genomen om dergelijke grote incidenten te voorkomen en hoe kan het dat deze maatregelen de twee recente incidenten niet hebben kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Had het incident van zaterdag 29 juli 2017 voorkomen kunnen worden wanneer Shell in staat was geweest met eigen noodstroomvoorzieningen haar processen, eventueel in beperkte vorm, voort te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden tijdens beide incidenten graag geïnformeerd wilden worden over de (afwezigheid van) risico’s?
Van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR begrijp ik dat tijdens de incidenten de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR op tientallen plaatsen/momenten in de omgeving metingen hebben verricht naar gevaarlijke stoffen. De gemeten hoeveelheden hebben niet de grenswaarden overschreden waarbij een gevaar voor de gezondheid verwacht kan worden. Op basis van dit gegeven heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond via verschillende kanalen (onder meer via de regionale crisiswebsite rijnmondveilig.nl, twitter en de lokale en landelijke media) de afwezigheid van risico’s voor (de gezondheid van) de inwoners van de regio aangegeven.
Kunt u toelichten waarom omwonenden bij beide incidenten niet geïnformeerd zijn over de (mogelijke) gevolgen voor hun gezondheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het huidige beleid rondom informatievoorziening tijdens dit soort incidenten, met name het oog op de informatiebehoefte bij omwonenden? Zo ja, kunt u daarbij aangeven of dit beleid wel of niet toereikend is? Zo nee, waarom niet?
Geldende verplichtingen rondom crisiscommunicatie zijn vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s en lagere regelgeving zoals het Besluit inzake informatie ramp en crisis. Dit wettelijk kader ten aanzien van informatievoorziening bij incidenten is toereikend. De veiligheidsregio’s geven zelf invulling aan deze wet- en regelgeving en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraden.
Hoe kan het dat de veiligheidsregio aangeeft op basis van metingen dat er geen gevaar voor de omgeving is geweest, terwijl tegelijkertijd omwonenden klagen over stankoverlast?3
Van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR begrijp ik dat Shell Pernis tijdens de incidenten grote hoeveelheden chemische producten heeft moeten affakkelen. Dit was op momenten goed waarneembaar voor omwonenden. Zoals eerder aangegeven, hebben de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR tijdens de incidenten echter geen hoeveelheden gevaarlijke stoffen gemeten die de grenswaarden overschreden.
Staan de zogeheten «snuffelpalen» danwel e-noses wel op de juiste plek voor de incidenten die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op de locaties van de snuffelpalen in dit hele gebied?
Het e-nose netwerk is bedoeld om te helpen bij het vroegtijdig signaleren van incidentele emissies van gevaarlijke stoffen om zo geurklachten en mogelijke veiligheidsrisico’s te voorkomen of snel in te kunnen grijpen om effecten te beperken. De e-noses staan op strategische plaatsen, mede gebaseerd op veel voorkomende windrichtingen. Het netwerk van e-noses in het havengebied Rotterdam bestaat nu uit 250 e-noses (stationaire e-noses en mobiele e-noses). De e-noses worden geplaatst door het Havenbedrijf Rotterdam en gemonitord door de meldkamer van DCMR.8
Kunt u inzichtelijk maken welke gezondheidsrisico’s omwonenden van Shell-Pernis hebben gelopen door de roetuitstoot die bij het affakkelen is vrijgekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord 1–4.
Kunt u inzichtelijk maken of door de incidenten permanente milieuschade is opgetreden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 10.
Welke risico's brengen de stilliggende tankers – die hun lading nu niet kwijt kunnen – met zich mee?
Stilliggende tankers die hun lading niet direct kwijt kunnen, vormen geen gevaarlijke situatie. De tankers zijn immers speciaal ingericht op het veilig opslaan en vervoeren van stoffen aan boord.
Bent u voornemens een onafhankelijk onderzoek in te (laten) stellen naar de oorzaak, de gevolgen en de afhandeling van de twee incidenten bij Shell-Pernis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 1–4.
Kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen en ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving in Nederlandse en Duitse media rond kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen, maar ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen?1
Ja.
Zal dit schandaal gezien de strijdigheid met het recht en gezien het feit dat ook Nederlandse consumenten gedupeerd zijn en Nederlanders teveel schadelijke luchtvervuiling inademen, ook juridische gevolgen hebben in Nederland?
Op de interne Europese markt moeten bedrijven op gelijke voorwaarden kunnen concurreren. Kartelvorming verstoort de concurrentie en is daarom via Europese regelgeving verboden. Een eventuele kartelvorming door autofabrikanten treft de gehele Europese Unie en is daarom een zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bekend met het bericht dat de Duitse verkeersminister voornemens was om een «deal» te sluiten met de Duitse autobouwers, waarbij de in Duitsland verkochte voertuigen in aanmerking kwamen voor een «vrijwillige terugroeping» en er in ruil daarvoor geen intrekking van de typegoedkeuring zou plaatsvinden?2 De in Nederland en andere EU-lidstaten verkochte voertuigen zouden dan geen upgrade krijgen en blijvend niet aan de emissienormen voldoen. Wat vindt u van een dergelijk voorstel?
Voor voertuigen die binnen Europa zijn verkocht is een Europese typegoedkeuring noodzakelijk. Een software-update die wordt uitgevoerd via een vrijwillige terugroepactie van een voertuigfabrikant moet worden goedgekeurd door de betreffende typegoedkeuringsinstantie. In principe is een dergelijke update vervolgens beschikbaar voor heel Europa.
Klopt het dat EU-regels voor emissies voorzien in een uitzondering dat (soms) meer mag worden uitgestoten als dat nodig is om de motor te beschermen en dat veel autobouwers zich hierop beroepen als zij op manipulaties zijn betrapt? Waarom is dit toegestaan? Waarom mag een auto worden verkocht die kennelijk alleen kan functioneren als het uitlaatgasbehandelsysteem wordt uitgeschakeld?
Zoals ik in diverse overzichtsbrieven over dieselfraude3 heb aangegeven staat EU regelgeving een aangepaste werking van het emissiebestrijdingssysteem expliciet toe wanneer dit nodig is om de motor te beschermen. In mijn brief van 10 juli jl. heb ik aangegeven dat ik het afkeur dat verschillende fabrikanten emissiebestrijdingssystemen toepassen van bedenkelijke kwaliteit, waardoor ze deze noodgedwongen onder praktijkomstandigheden anders moeten afstellen om de motor te beschermen. Momenteel is er geen juridisch aanknopingspunt om fabrikanten met deze handelwijze te vervolgen en sancties op te leggen. Vanaf september 2017 wordt de Real Driving Emmission test gefaseerd ingevoerd, waarmee de uitstoot van het voertuig onder praktijkomstandigheden wordt gemeten en moet voldoen aan de normen. Hiermee worden voertuigfabrikanten gedwongen auto’s te maken die op de weg aan de norm voldoen.
Klopt het dat het geen gehoor geven aan een terugroeping voor een software-update geen gevolgen heeft voor de Algemene Periodieke Keuring (APK) of voor de typegoedkeuring, ook al voldoet de auto aanwijsbaar niet aan de emissienormen? Het actief verwijderen van roetfilters heeft binnenkort consequenties, maar moet het niet opvolgen van een maatregel tot terugroeping niet dezelfde gevolgen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant dat voertuigen die niet conform de regelgeving zijn weer in conformiteit worden gebracht. Momenteel is er in Nederland geen juridische grondslag waarmee de consument verplicht kan worden gehoor te geven aan een terugroepactie. Het verwijderen van roetfilters wordt inderdaad binnenkort verboden. Daar is het echter de gebruiker die het roetfilter actief laat verwijderen. Bij de toepassing van sjoemelsoftware is de fabrikant in gebreke. De consument mag niet de dupe worden van fouten die door de fabrikant zijn gemaakt. Om de consument zo goed mogelijk te informeren wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is de consument bij een APK te waarschuwen over een openstaande terugroepactie.
Hoeveel auto's in Nederland voldoen nu niet aan hun typekeuring? Wat betekent dit voor de luchtkwaliteit? Is gezien het steeds groter wordende dieselschandaal en het feit dat de luchtkwaliteit in Nederlandse steden niet verder verbeterd, het bronbeleid, als basis voor het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid, mislukt?
Momenteel is bij meer dan 92.000 van de ongeveer 169.000 voertuigen van Volkswagen AG een software-update uitgevoerd, waarbij de frauduleuze software is verwijderd. Bij bijna 77.000 in Nederland geregistreerde voertuigen staat nog een terugroepactie van Volkswagen AG open. Zolang er nog voertuigen zijn waarbij de update niet heeft plaatsgevonden blijft de terugroepactie openstaan.
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 9 november 20164 aan uw Kamer heeft gemeld is sinds de start van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. Voor stikstofdioxide (NO2) zijn de concentraties tussen 2009 en 2015 flink gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Er resteert voornamelijk een aantal knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen die spoedig zullen worden aangepakt. Ondanks de dieselfraude is het Europees bronbeleid succesvol gebleken.
Als een simpele software-update volgens veel onderzoekers onvoldoende helpt om sjoemeldiesels weer aan de normen te laten voldoen3, wordt dan voor deze voertuigen alsnog de typegoedkeuring ingetrokken? Kunnen deze voertuigen worden geweerd uit stedelijke milieuzones? Wat betekent dit voor de eigenaren van dergelijke voertuigen?
Alleen de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring voor een voertuig heeft afgegeven kan een typegoedkeuring ook weer intrekken. Zoals in eerdere overzichtsbrieven dieselfraude aangegeven is het intrekken van een typegoedkeuring alleen effectief voor voertuigen die nog in productie zijn. Het in conformiteit brengen van voertuigen die reeds op de markt zijn gebracht kan worden bereikt met een service-update.
Gemeenten zijn bevoegd tot het instellen van milieuzones. Het is ter beoordeling van gemeenten of het effectief, proportioneel en uitvoerbaar is om toegangscriteria zodanig aan te passen dat dergelijke voertuigen geweerd kunnen worden.
Wat is de toekomst voor dieselmotoren, nu blijkt dat de autoindustrie er niet in is geslaagd om zonder manipulaties fraude en illegale afspraken, dieselmotoren te bouwen die tegelijk schoon, zuinig en aantrekkelijk voor consumenten zijn?
Regels omtrent de uitstoot van dieselmotoren worden continu aangescherpt. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 4 wordt de nieuwe testprocedure binnenkort van kracht, waardoor de praktijkemissies naar verwachting veel beter met de norm overeenkomen. Daarnaast ziet de Europese Commissie toe op de naleving van regelgeving omtrent concurrentie. Het is aan de voertuigindustrie om te bepalen of ze onder deze strenge eisen in staat zijn om aantrekkelijke dieselvoertuigen voor de consument te produceren.
Opnieuw een zeer forse lekkage bij AkzoNobel |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe grote lekkage bij Akzonobel in Hengelo waardoor 250 kubieke meter mengsel met pekel, gips en kalk is weggelekt bij het terrein van AkzoNobel?1
Ja.
Herinnert u zich dat wij in juni vroegen: «Kunt u een lijst geven van alle lekkages die AkzoNobel de afgelopen twee jaar gemeld heeft bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u per lekkage aangeven wat het betrof, welke hoeveelheid van welke stof is vrijgekomen en hoeveel tijd er zat tussen het begin van de lekkage en de melding bij SodM»?2
Ja.
Klopt het dat de lekkage die op 3 juni 2017 bekend werd, pas op 29 juni 2017 op de lijst van lekkages op de website van Akzonobel verscheen, waarnaar verwezen werd in uw antwoorden?3
Het betreft hier twee verschillende lekkages. Op 3 juni 2017 is bij de uitvoering van het integriteitsonderzoek aangaande niet meer in gebruik zijnde verticale boorgaten geconstateerd dat boring B329 de druktest niet heeft doorstaan. Dit is door AkzoNobel gemeld aan SodM. Uit milieukundig onderzoek moet nu blijken of er in het verleden daadwerkelijk een lekkage van olie en of pekel uit deze boring heeft plaatsgevonden.
De melding op 29 juni 2017 betreft een pekellekkage in het horizontale leidingwerk aan de Grote Veldweg. Ook deze lekkage is door AkzoNobel gemeld aan SodM.
Erkent u dat u geen lijst, waarin per lekkage wordt vermeld wanneer deze is begonnen en wanneer die gemeld is bij SodM, naar de Kamer gestuurd hebt, ondanks dat wij dat wel aan u hebben gevraagd?
In mijn antwoord4 op de vraag om per lekkage aan te geven wanneer deze is begonnen en wanneer deze is gemeld aan SodM heb ik verwezen naar de lijsten die door AkzoNobel zijn gepubliceerd op haar website5. SodM ziet erop toe dat een lekkage na constatering daarvan direct wordt gemeld. Dat leidt ertoe dat de datum van de melding op de website van AkzoNobel gelijk is aan de datum van de van de lekkage.
In het geval van een lekkage van een boorput zit er wel enige tijd tussen het ontstaan van de lekkage en de melding ervan bij SodM. De lekkage in de boorputten is namelijk lange tijd onopgemerkt gebleven. In één geval is het begin van de lekkage wel redelijk goed te achterhalen. Dit betreft de lekkage van diesel van put 335 waarbij kon worden vastgesteld dat deze al bij de aanleg in 1987 lek moet zijn geweest omdat alleen in de periode 1987–1989 diesel in de put aanwezig was. Voor de overige lekkende boorputten is het begin van de lekkage niet zo nauwkeurig vast te stellen en kan de lekkage tussen het moment van aanleg en het moment van constatering liggen. Voor deze boorputten geef ik u onderstaande lijst.
Put
Lekkage ontstaan
Gemeld SodM
335
1987
31 mei 2016
330
Tussen 1986 en 2016
4 juli 2016
336
Tussen 1987 en 2016
4 juli 2016
340
Tussen 1987 en 2016
11 juli 2016
342
Tussen 1987 en 2016
11 juli 2016
82
Tussen 1963 en 2016
13 okt 2016
128
Tussen 1967 en 2016
5 okt 2016
186
Tussen 1970 en 2016
26 sept 2016
190
Tussen 1970 en 2016
28 sept 2016
341
Tussen 1987 en 2016
23 dec 2017
339
Tussen 1988 en 2017
20 jan 2017
329
Tussen 1986 en 2017
18 mei 2017
Kunt u alsnog ten aanzien van de lijst lekkages van AkzoNobel, per lekkage aangeven wanneer de lekkage begon, wanneer de lekkage ontdekt werd door AkzoNobel en wanneer de lekkage is gemeld aan SodM?
Zie de beantwoording van vraag 4. Zoals aangegeven in mijn brief6 van 29 juni 2017 zijn de door AkzoNobel gepubliceerde lijsten7 door SodM gecontroleerd en juist bevonden.
Kunt u aangeven welke lekkages niet binnen de wettelijke termijnen zijn gemeld aan SodM?
Op de melding van de lekkage in boorput 335 na, voldoen de meldingen aan de wettelijke termijn. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat er sinds de constatering van lekkage van put 335 veelvuldig contact is geweest tussen AkzoNobel en SodM waardoor de toezichthouder op de hoogte is van het lopende testprogramma en de tussentijdse resultaten.
Wanneer heeft AkzoNobel de laatste lekkage (Rougoorweg/Boortorenweg) ontdekt?
De lekkage nabij de Rougoorweg en Boortorenweg is op zondagochtend 23 juli 2017 omstreeks 06.00 uur door AkzoNobel ontdekt. Deze heeft na deze constatering eerst de situatie veilig gesteld door de afsluiters te sluiten waardoor de lekkage werd gestopt.
Wanneer heeft AkzoNobel deze lekkage gemeld bij SodM?
SodM is direct na de constatering van de lekkage nabij de Rougoorweg en Boortorenweg op 23 juli jl. door AkzoNobel op de hoogte gebracht.
Is deze lekkage door AkzoNobel tijdig gemeld bij SodM?
Ja, de lekkage is tijdig gemeld bij SodM.
Hoe oud was de leiding waaruit de lekkage is ontstaan? Als het gaat om een nieuwere leiding, is dit aanleiding om nog meer lekkages te verwachten?
Het betrof een oudere leiding die op de nominatie staat om te worden vervangen binnen het lopende renovatieproject dat is afgesproken met SodM. De leiding is circa 15 jaar oud. Het vervangen en renoveren van het leidingnetwerk zal door AkzoNobel conform haar afspraak met SodM eind 2017 zijn afgerond.
Naar aanleiding van deze en de meest recente lekkages in het horizontale netwerk wordt door AkzoNobel een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd op het bestaande leidingennetwerk. SodM zal de resultaten van deze nieuwe analyse met AkzoNobel bespreken. Als de analyse daartoe aanleiding geeft, dan zal SodM er op toezien dat AkzoNobel, daar waar nodig, en voordat het huidige vervangings- en renovatieprogramma is afgerond, additionele leidingen buiten gebruik stelt of deze vervroegd vervangt.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wederom een zeer forse lekkage is opgetreden bij AkzoNobel Twente, terwijl zij reeds onder verscherpt toezicht gesteld is?
Het verscherpt toezicht van SodM is mede ingesteld vanwege de onvoldoende kwaliteit van het leidingnetwerk bij AkzoNobel. SodM heeft AkzoNobel opgedragen om het leidingnetwerk te verbeteren en daartoe een realistisch en ambitieus plan te overleggen. Het daarop door AkzoNobel opgestelde plan is erop gericht om op 1 januari 2018 een leidingnetwerk van afdoende kwaliteit te hebben waarmee lekkages tot het verleden behoren. Dit impliceert dat er tot 1 januari 2018 een netwerk ligt wat hier nog niet aan voldoet. Tot die tijd bestaat er nog een verhoogde kans op lekkages.
Ik ben evenals de toezichthouder van mening dat drie incidenten in een tijdsbestek van enkele dagen niet acceptabel is. SodM heeft daarom AkzoNobel gevraagd om naar aanleiding van deze recente lekkage een nieuwe risicoanalyse uit te voeren. Zie de beantwoording van vraag 10.
Onderzoekt SodM tevens het veiligheidsmanagementsysteem van AkzoNobel en in hoeverre is dit onderdeel van de vergunning? Zo nee, hoe wordt toezicht gehouden op het veiligheidsmanagementsysteem en indien er geen onderzoek naar gedaan wordt, bent u bereid hier onafhankelijk onderzoek naar te doen? Zou u de Kamer kunnen informeren over het veiligheidsmanagementsysteem van AkzoNobel?
Een veiligheidsmanagementsysteem is geen onderdeel van de vergunning van AkzoNobel. Uit wet- en regelgeving vloeit echter wel voort dat AkzoNobel verontreinigingen en schade dient te voorkomen. In het kader daarvan heeft AkzoNobel een veiligheidsmanagementsysteem dat door SodM is gecontroleerd.
SodM heeft recent het management van de integriteit van de putten «Well Integrity Management System» (WIMS) en van de pijpleidingen Pipeline Integrity Management System» (PIMS) in detail onderzocht. Het onderzoek heeft geleid tot enkele aanpassingen van het WIMS zodat deze nu voldoet aan de huidige normen. Het PIMS wordt op dit moment door AkzoNobel aangepast. Het gaat in het bijzonder om verbeteringen op gebied van risico-inventarisatie, inspectiemethoden en versterking van de organisatie. Naar verwachting zal eind 2017 het PIMS in lijn zijn met de richtlijn NEN 3655 «Veiligheidsbeheerssysteem voor buisleidingsystemen gevaarlijke stoffen. SodM heeft aangegeven dat uit inspecties is gebleken dat deze verwachting realistisch is.
Bent u bereid aan SodM te vragen om elke volgende lekkage die AkzoNobel meldt, onmiddellijk publiek te maken en bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
In mijn brief8 van 23 juni 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de lekkage van put 335. Hierbij ben ik afgeweken van de reguliere rapportagecyclus. SodM informeert mij jaarlijks over de door haar geconstateerde overtredingen en daarop ondernomen handhavingsactiviteiten, waarna ik uw Kamer hiervan op de hoogte stel.
Op 5 september 2016 heb ik in mijn brief9 aan uw Kamer aangegeven dat het melden van lekkages aan de SodM en direct betrokkenen een taak is van AkzoNobel. Ik heb aangegeven dat ik het zie als een verantwoordelijkheid van het bedrijf om hierin openheid te betrachten. AkzoNobel is vervolgens verzocht om deze informatie nadrukkelijker en transparanter openbaar te maken op haar website10. Zoals aangegeven in mijn brief11 op 29 juni 2017 publiceert AkzoNobel op haar website lijsten van alle lekkages sinds 1994 uit de transportleidingen en boorputten. AkzoNobel houdt deze lijsten actueel. SodM heeft deze lijsten gecontroleerd en juist bevonden. Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding om SodM op dit moment te verzoeken om af te wijken van de bestaande rapportagecyclus.
Kunt u een overzicht geven van alle vergunningen die AkzoNobel heeft voor opsporing, winning en andere activiteiten in Nederland?
Het gevraagde overzicht is in de onderstaande tabel gegeven. Gegevens over mijnbouw in Nederland zijn op de NLOG website12 publiekelijk beschikbaar. Deze website wordt in opdracht van mij door TNO (onderdeel Geologische Dienst Nederland) actueel gehouden.
Titel
Vergunning
Locatie
Einddatum
Adolf van Nassau III
Winningsvergunning
Heiligerlee
1-1-2999
Uitbreiding Adolf van Nassau II
Winningsvergunning
Zuidwending
1-1-2999
Uitbreiding Adolf van Nassau III
Winningsvergunning
Zuidwending
1-1-2999
Twenthe-Rijn
Winningsvergunning
Hengelo
1-1-2999
Uitbreiding Twenthe-Rijn
Winningsvergunning
Enschede
1-1-2999
Twenthe-Rijn Helmerzijde
Winningsvergunning
Enschede
9-12-2048
Twenthe-Rijn Oude Maten
Winningsvergunning
Hengelo / Enschede
12-7-2053
Buurse
Winningsvergunning
Buurse
1-1-2999
Isidorushoeve
Winningsvergunning
Haaksbergen
19-7-2052
Weerselo
Winningsvergunning
Weerselo
1-1-2999
Twenthe-Rijn De Marssteden
Opslagvergunning
Enschede
12-11-2040
Winschoten III
Opslagvergunning
Heiligerlee
13-5-2079
Kunt u aangeven of AkzoNobel voldoet aan alle vergunningsvoorwaarden? Zo nee, aan welke voorwaarden voldoet AkzoNobel niet?
De wet- en regelgeving, waaronder de vergunning, is erop gericht dat AkzoNobel verontreinigingen en schade dient te voorkomen en – daar waar verontreiniging en/of schade optreedt – deze zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. SodM geeft aan dat AkzoNobel op dit moment hieraan voldoet. De twee artikelen die momenteel ter discussie staan en waarom verscherpt toezicht door SodM is ingesteld zijn niet afkomstig uit de vergunning maar uit het Mijnbouwbesluit. Deze artikelen luiden:
Artikel 67, eerste lid: Bij het aanleggen, uitbreiden, wijzigen, gebruiken, testen, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat alsmede het stimuleren van een voorkomen via een boorgat worden maatregelen genomen ter voorkoming van schade.
Artikel 93 eerste lid: Een pijpleiding bestaat uit pijpen die voldoende sterk zijn en op doelmatige wijze met elkaar zijn verbonden. De pijpleiding is tegen corrosie en uitwendige krachten beschermd.
Worden de vergunningen van AkzoNobel opnieuw getoetst in het licht van de opgetreden lekkages? Zo nee, waarom niet?
Het ligt in de rede om bij nieuwe vergunningen van AkzoNobel recente nieuwe inzichten in de vergunning te verwerken. Bij de op handen zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) revisievergunning zullen deze inzichten daar waar nodig en mogelijk worden vertaald naar vergunningvoorschriften.
Kunt u aangeven hoe lekkages van oude leidingen in de toekomst vermeden gaan worden?
AkzoNobel werkt aan een structurele oplossing voor de regelmatig terugkerende lekkages in de transportleidingen. Daartoe heeft AkzoNobel een project opgezet waarbij ongeveer 30% van het transportleidingennet uit bedrijf wordt genomen. Daarnaast worden delen van het netwerk geïnspecteerd en preventief vervangen. Tegelijkertijd investeert AkzoNobel in technieken om de in gebruik zijnde leidingen beter op betrouwbaarheid te controleren en preventief te kunnen repareren.
De omgeving van Chemours die sterk vervuild blijkt |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Omgeving Chemours blijkt sterk vervuild?»1
Ja.
Wat voor risico’s lopen mensen als ze fruit en groenten uit eigen tuin eten in de omgeving van Chemours? Op welke manier worden mensen hiervoor door de overheid gewaarschuwd? Kunnen mensen schade als gevolg van de vervuiling, ook als het gaat om zelf geteelde fruit en groenten, verhalen op Chemours?
De VU heeft op vijf locaties in een straal van 50 meter tot drie kilometer rond Chemours monsters genomen van gras en bladeren en de gehalten PFOA en GenX-stoffen geanalyseerd. De VU benadrukt zelf dat het vanwege deze kleinschalige opzet gaat om een indicatief onderzoek. Doel was om vast te stellen of GenX-stoffen (en PFOA) in de omgeving van Chemours kunnen worden gevonden. Omdat de stoffen in gras en bladeren van struiken zitten, kunnen ze volgens de VU ook verwacht worden in groenten of fruit in lokale tuintjes, maar dit moet volgens de VU nog wel worden vastgesteld. Het VU-onderzoek is nog niet gepubliceerd.
Ik heb, in samenspraak met de provincie Zuid-Holland en de direct betrokken gemeenten, het RIVM gevraagd om een second opinion uit te voeren om de resultaten van het VU-onderzoek te duiden.2 Volgens het RIVM geeft de studie een aanwijzing dat GenX-stoffen en PFOA rond de fabriek op of in bladeren van bomen en op of in gras aanwezig kunnen zijn en dat de concentraties lijken af te nemen met de afstand tot de fabriek. Het is volgens het RIVM niet verrassend om lage concentraties van PFOA en GenX in de omgeving aan te treffen. In een eerder uitgevoerd onderzoek in opdracht van de provincie Zuid-Holland zijn ook lage concentraties PFOA en GenX in de bodem en het grondwater aangetroffen.3 GenX-stoffen worden momenteel binnen de grenzen van de vergunning gebruikt en geëmitteerd. PFOA is een stof die weliswaar niet meer gebruikt wordt maar, zoals bekend, nauwelijks afbreekt en in de grond aanwezig is. Het VU-onderzoek laat onbeantwoord of de gehalten in de bladeren te verklaren zijn door uitsluitend opname uit de grond.
Gelet op het verkennende karakter van de beperkte studie van de VU kan volgens het RIVM niet worden geconcludeerd in welke mate GenX-stoffen en PFOA in fruit en groente in de eigen tuin aanwezig zijn. De resultaten voor de bladeren en gras zijn namelijk niet direct te vertalen naar concentraties in of op eetbare gewassen en dus ook niet naar blootstelling van de gebruiker ervan. Het onderzoek geeft volgens het RIVM dus geen antwoord op de vraag of mensen risico’s lopen als ze fruit en groenten uit eigen tuin eten. Daarom zijn uitspraken over het verhalen van kosten door omwonenden op Chemours door schade als gevolg van zelf geteelde fruit en groenten voorbarig.
Ik vind het belangrijk dat de betrokkenen over dezelfde informatie beschikken en de resultaten kunnen duiden. Daarom heb ik samen met de provincie Zuid-Holland op korte termijn een overleg georganiseerd met de betrokken gemeenten, de GGD Zuid-Holland Zuid, het RIVM, de VU en het Ministerie van IenM. In dit overleg zal worden besproken op welke wijze een vervolgonderzoek, onder regie van het RIVM, zal worden vormgegeven om de resterende onduidelijkheid weg te nemen.
Klopt het dat in een omtrek van meer dan een kilometer de concentratie GenX zo hoog is dat dit een mogelijk gevaar vormt voor de gezondheid? Is dit ook het geval voor perfluoroctaanzuur (PFOA)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader omschrijven wat de gevolgen voor de gezondheid van de blootstelling aan PFOA en GenX-stoffen zijn bij de concentraties die nu gevonden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre sluiten deze resultaten aan bij eerder onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van bloedwaardes van omwonenden waaruit aanwijzingen te vinden waren dat langer wonen in de omgeving van Chemours een verhoging van PFOA in het bloed als gevolg kan hebben?
Het RIVM laat weten dat het op basis van het indicatieve onderzoek van de VU niet mogelijk is om een relatie te leggen met de bloedwaardes van omwonenden. Er is namelijk geen informatie over aanwezigheid van PFOA op of in groente en fruit en ook niet over de eventuele invloed hiervan op verhoogde PFOA-bloedwaarden.
Hoe kan het dat toxicologen van de Vrije Universiteit Amsterdam dit hebben vastgesteld en niet inspecteurs van Chemours en/of de overheid? Op welke manier wordt door de overheid gecontroleerd op de aanwezigheid van schadelijke chemicaliën rond vervuilende industrie?
Een bedrijf is primair zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn producten en technieken. De Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid (in opdracht van de provincie Zuid-Holland) heeft in de omgevingsvergunning beperkingen opgelegd aan de uitstoot naar lucht en water. Daarbij horen ook voorschriften ten aanzien van het vaststellen van de emissies van schadelijke chemicaliën. Vanaf 1 juli 2017 is door een wijziging in de wet (WABO) het toezicht in opdracht van de provincie overgegaan naar de DCMR Milieudienst Rijnmond.
Op welke manier wordt gecontroleerd of Chemours PFOA uitstoot en daar niet mee gestopt is zoals tot nu toe wordt aangenomen? Kunt u bevestigen dat Chemours sinds 2012 geen PFOA meer produceert en uitstoot? Wanneer is dit voor het laatst gecontroleerd? Wat was toen de conclusie?
De provincie sluit uit dat Chemours in het productieproces nog PFOA toepast en daarmee dat vanuit het productieproces PFOA vrijkomt. Voordat Chemours omschakelde naar het GenX-proces zijn de fabrieken geheel gereinigd. De fabrieken zijn bovendien zodanig veranderd, dat productie met PFOA niet meer mogelijk is. De producten die zijn geproduceerd met het GenX-proces zijn gecertificeerd door de afnemers van die producten. Vanuit technisch oogpunt is het dus onmogelijk om nog PFOA toe te passen. Ook uit controle op de de jaarlijkse rapportages over emissies (de zgn. PRTR-verslagen) blijkt dat er geen uitstoot van PFOA is uit het productieproces. De DCMR controleert met systeemaudits of de gerapporteerde emissies op een juiste wijze zijn bepaald. Wel is sprake van een zeer beperkte vergunde emissie naar water van PFOA uit de bodemsanering op het terrein van Chemours.
Bent u bereid een nadere analyse te laten uitvoeren om te kijken hoe groot het gevaar voor de volksgezondheid precies is, zowel als het gaat om GenX als om PFOA?
Zie mijn antwoord op vraag 2 tot en met 4.
In hoeverre wordt, conform de motie Van Eijs/Kröger over het proactief aanbieden van een bloedonderzoek2, proactief een bloedonderzoek aangeboden aan omwonenden? Vanaf wanneer kunnen mensen zich laten testen en tot wanneer? Worden GenX-stoffen ook meegenomen in de bestaande en geplande onderzoeken?
Ik zal de motie uitvoeren en werk in overleg met de gemeenten momenteel aan de invulling van het proactief aanbieden van bloedonderzoek aan omwonenden in het gebied dat onder invloed stond van de emissies van het toenmalige DuPont. De gemeenten (Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht) hebben aangegeven mee te willen werken aan de uitvoering hiervan. Lokaal zijn er gelijksoortige regelingen geweest, die bij de verdere uitwerking leidend zullen zijn. De communicatie naar de bevolking over de tijdstippen waarop bloedonderzoek mogelijk is zal via de gemeenten verlopen.
De bloedonderzoeken zijn een aanvulling op het eerdere op PFOA gerichte onderzoek en betreffen dus, in lijn met de motie, alleen PFOA. Bij PFOA is in het verleden een lange periode geweest van blootstelling van omwonenden, die tot verhoogde bloedwaarden kan hebben geleid. Dit is bij GenX niet aan de orde.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van te hoge concentraties GenX en PFOA rond fabrieken? Op welke manier wordt gecontroleerd of dit zich ook bij andere fabrieken voordoet?
Er zijn bij mij geen andere gevallen bekend van emissies van PFOA en/of GenX in Nederland. De BRZO-omgevingsdiensten hebben inzicht in de uitstoot van fabrieken via de vergunningverlening en het toezicht. De bedrijven waar het om gaat zijn bovendien verplicht om eens per vijf jaar te rapporteren over hun emissies van zeer zorgwekkende stoffen.