De ingebrekestelling vanwege de niet-naleving van verplichtingen uit de Vogelrichtlijn |
|
Diederik Boomsma (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Welke verplichtingen komt Nederland volgens de Europese Commissie (EC) niet of onvoldoende na gezien het feit dat u de Kamer op 25 juli jongstleden heeft geïnformeerd dat de EC een procedure is gestart om Nederland in gebreke te stellen over het niet naleven van de Vogelrichtlijn?
Zoals aangegeven in de brief van 25 juli jl. aan uw Kamer is de inbreukprocedure vertrouwelijk. Ik kan u daarom niet informeren over de inhoud van de ingebrekestelling. De Europese Commissie (EC) heeft op haar website een persbericht gepubliceerd over de ingebrekestelling.1 In dat persbericht heeft de EC kort toegelicht waarom zij een inbreukprocedure is gestart: «In Nederland neemt de stand van veel akker- en weidevogels al tientallen jaren gestaag af, voornamelijk als gevolg van habitatverlies en andere bedreigingen, zoals verstoring tijdens het broedseizoen. Met name vrijwillige regelingen, waaronder subsidies, zijn niet in staat gebleken om de voortdurende achteruitgang van de grutto (een iconische weidevogel) aan te pakken. De autoriteiten moeten doeltreffendere maatregelen nemen, waaronder bijvoorbeeld de indeling en het beheer van gebieden waar deze vogel in grotere aantallen broedt. Dergelijke maatregelen zullen waarschijnlijk ook ten goede komen aan andere akker- en weidevogelsoorten, zoals de kievit en de scholekster, waarvan de populaties ook teruglopen.»
Op welke rapporten, studies of gegevens baseert de EC zich?
Zie het antwoord op vraag 1. In het persbericht worden de bronnen niet genoemd; ze vallen dus onder de vertrouwelijkheid van de inbreukprocedure.
Welke classificatie heeft deze Kamerbrief?
De Kamerbrief (Kamerstuk 33 576, nr. 388) van 25 juli 2024 is openbaar. De inbreukprocedure is vertrouwelijk en de stukken die in dat kader worden gewisseld zijn niet openbaar.
Bent u bereid om aan de EC te vragen of deze brief openbaar kan worden gemaakt, zodat er in openbaarheid in en met de Kamer en andere betrokkenen over gesproken kan worden en kan worden gezocht naar een oplossing?
Ik begrijp de behoefte om de exacte argumentatie van de EC te kennen ten behoeve van een openbaar debat. Mede daarom is deze vraag ambtelijk reeds aan de EC gesteld. Het antwoord was daarop dat de EC het uitgangspunt hanteert dat alle documenten in een lopend inbreukdossier strikte vertrouwelijkheid behoeven. Ik verwacht niet dat de Eurocommissaris van deze lijn zal afwijken als ik hem daarop persoonlijk zou aanspreken.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkeling van de populatie van de grutto en de stand van zaken van beleidsmaatregelen ter bescherming?
Op de website van Sovon Vogelonderzoek Nederland2 is de meest recente informatie te vinden over de aantalsontwikkeling van de grutto. Sinds de inwerkingtreding van de Vogelrichtlijn is er sprake van een afname van het aantal broedparen.
Maatregelen die genomen zijn, zijn financieren en stimuleren van agrarisch natuurbeheer via subsidiëring, planologische bescherming van open (agrarische) landschappen en bescherming via het aanwijzen van speciale beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden) voor de grutto als niet-broedvogel (foerageergebied of slaapplaats). Via het Aanvalsplan Grutto3 wordt ingezet op herstel van weidevogels waaronder de grutto door middel van het ontwikkelen van kansgebieden van voldoende schaal, het verhogen van het waterpeil, aanpassing van het agrarisch beheer en een actief predatorenbeheer.
Vanuit het Hoofdlijnenakkoord is er het voornemen om extra middelen beschikbaar te stellen voor versterking van het agrarisch natuurbeheer.
Wat is de status van de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto?1
Om het aantal broedparen en de overlevingskansen van jonge grutto’s en andere weidevogels te vergroten, beoogt het Aanvalsplan Grutto optimale inrichting en beheer van de meest kansrijke gebieden. Deze zogenoemde kansgebieden worden door de zeven weidevogelprovincies, veelal in afstemming met agrarische collectieven en terreinbeherende organisaties, geselecteerd. In 2022 zijn de eerste 14 kansgebieden geselecteerd, gevolgd door nog eens 13 kansgebieden in 2023, wat het totaal op 27 kansgebieden brengt. Stap voor stap zal dit uitgebreid worden naar circa 35 kansgebieden in 2027.
Een belangrijke pijler van het Aanvalsplan Grutto is het betrekken van marktpartijen, zodat boeren beter gefaciliteerd worden om te kiezen voor een weidevogelvriendelijke bedrijfsvoering. Daarnaast biedt het Hoofdlijnenakkoord kansen om langjarige contracten voor het agrarisch natuurbeheer mogelijk te maken.
Kunt u aangeven in hoeverre, naast de beschikbaarheid van habitat en voedsel, predatie door roofdieren herstel van de populatie weidevogels verhindert?
Een literatuurstudie gericht op boerenlandvogels en predatie5 concludeert: «De rol van predatie in de populatieontwikkeling van boerenlandvogels is substantieel, maar niet eenduidig». In het Aanvalsplan Grutto staat hierover vermeld: «Bij een voldoende schaal en inrichting blijken in dat geval de grotere en meer diverse weidevogelpopulaties onder aanvoering van de kievit in staat tot een redelijke mate van zelfverdediging. Het gaat om (a) minimale bebouwing/ruigte/bebossing om dekking en hoge «uitkijkposten» van predatoren te beperken, (b) inrichtingsmaatregelen zoals hoge waterpeilen en bijvoorbeeld het uitrasteren van weilanden die predatoren de toegang belemmeren, (c) beperking van de herkenbaarheid van nesten bijvoorbeeld door te kleine plukjes gras rond nesten na het maaien, en (d) be- c.q. verjaging. De range voor dat beheer is evenwel groot: buizerd, ooievaar, zwarte kraai, bunzing, hermelijn, vos, (steen)marter, verwilderde kat.»
Het bericht 'Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets' |
|
Geert Gabriëls (GL), Glimina Chakor (GL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets.»?1
Ja.
Waarom heeft de overheid het advies over zeeschuim aangescherpt zonder daar ruchtbaarheid aan te geven? En hoe verhoudt dit aangepaste advies zich tot de eerdere communicatie dat er geen sprake is van een aanscherping van beleid?
Het advies was al om kinderen en honden zo min mogelijk zeeschuim te laten inslikken. De betrokken provincies ontvingen signalen dat het niet duidelijk was hoe het advies geïnterpreteerd moest worden. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg (Rijk, kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM) hebben daarom het bestaande advies aangevuld met verduidelijkende teksten. Dit betreft dus geen aanscherping van het beleid.
Bent u zich ervan bewust dat het advies alleen op de website zwemwater.nl staat en pas recent op de zwemwater-app is toegevoegd? Wat is uw reactie op de kritiek dat deze informatie niet breed genoeg wordt gedeeld en dat de bereikbaarheid van de doelgroep hierdoor beperkt is?
Het klopt dat deze informatie inderdaad recent is toegevoegd aan de zwemwater-app. Zwemwater.nl is speciaal gebouwd om het publiek van alle informatie rondom zwemwater te voorzien. Het is dus de meeste logische plek om dit advies te delen. De bezoekersaantallen laten zien dat de website goed bezocht wordt. Er is altijd bereidheid om te kijken wat er aan aanvullende communicatie op dit vlak kan worden verricht. Samen met de deelnemende partijen van het landelijk zwemwateroverleg wordt bekeken wat hier voor nodig is. Zie ook het antwoord op vragen 8 en 9.
Waarom is er besloten om geen waarschuwingsborden bij strandopgangen te plaatsen, ondanks dat dit wel overwogen is in het landelijk zwemwateroverleg? Welke overheden zijn verantwoordelijk voor dit besluit?
De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt worden om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuut risico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie hierover via de website en de app te delen.
Kunt u de argumenten uiteenzetten die tijdens de besluitvorming zijn ingebracht tegen het plaatsen van dergelijke borden? Wat is het nut van een waarschuwing of gezondheidsadvies als het niet wordt gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u het verschil in aanpak tussen waarschuwingsborden bij zwemplassen met hoge PFAS-concentraties en het ontbreken van dergelijke borden bij stranden met zeeschuim? Zijn er specifieke redenen waarom de aanpak voor stranden afwijkt van die voor zwemplassen?
Het RIVM heeft op 15 april jl. een advies uitgebracht over de impact van PFAS in zwemwater2. In de zwemplassen waar teveel PFAS zit zal de situatie, zonder maatregelen, continu en voor een lange tijd nog zo blijven. Op basis van de norm die het RIVM heeft gesteld wordt er daarom – waar nodig – een negatief zwemadvies of zwemverbod afgegeven. Bij die zwemplassen wordt een waarschuwingsbord geplaatst.
De aanwezigheid van zeeschuim is onder andere afhankelijk van het jaargetijde, temperatuur en de windkracht. Tijdens het zwemseizoen (1 mei – 1 oktober) is er, op de eerste weken van mei na, meestal geen zeeschuim aanwezig op de stranden.
Een belangrijk verschil is dat het goed mogelijk is om in het water zwemmen of te spelen zonder het zeeschuim in te slikken. Het is een stuk minder aannemelijk om te zwemmen in het water zonder water binnen te krijgen. Voor de zwemplassen met te hoge PFAS-waarden geldt dus een groter blootstellingsrisico in vergelijking tot zeeschuim op het strand, omdat je meer water inneemt dan zeeschuim.
Kunt u expliciet uitsluiten dat economische motieven, zoals mogelijke negatieve gevolgen voor het toerisme, hebben meegespeeld in het besluit om geen waarschuwingsborden bij stranden te plaatsen?
Ja. Economische motieven zijn op geen enkel moment ter sprake gekomen.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat strandbezoekers beter op de hoogte zijn van de risico’s van zeeschuim en de aangepaste adviezen?
Dit zal ter sprake komen in het volgende landelijk zwemwateroverleg in oktober.
Overweegt u in de toekomst alsnog het plaatsen van waarschuwingsborden of andere communicatiemiddelen om een breder publiek te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is de concentratie PFAS in zeeschuim hoger en waarom is zeeschuim risicovoller dan zeewater? Is dit in het algemeen zo of zijn er bijzondere omstandigheden?
Zeeschuim bestaat grotendeels uit eiwitten waar PFAS zich graag aan binden. Daarom is de PFAS-concentratie in zeeschuim hoger en dus ook risicovoller. De blootstelling zal echter veel minder zijn, aangezien er in het grootste gedeelte van het jaar helemaal geen zeeschuim is en mensen over het algemeen veel minder in aanraking komen met zeeschuim in vergelijking tot zeewater.
Wordt dit ooit beter of blijft zeeschuim nu tot in de eeuwigheid vervuild met deze niet-afbreekbare stof?
PFAS breken zeer langzaam af in het milieu. Ondanks het aanstaande PFAS-verbod zal het zeeschuim nog tientallen jaren vervuild zijn met PFAS. Aangezien zeeschuim grotendeels uit eiwitten bestaan, hechten ook andere chemische stoffen, bacteriën en virussen zich makkelijk aan het zeeschuim. Het zal dus altijd de voorkeur houden om de inname van zeeschuim te vermijden.
Wat zijn de belangrijkste bronnen voor de PFAS-vervuiling van het zeeschuim en hoe gaat u deze aanpakken?
Het is niet mogelijk om de bron van PFAS langs de Nederlandse kust te lokaliseren. PFAS wordt wereldwijd aangetroffen en verspreiding vindt plaats langs diverse routes.
Was de hoge concentratie PFAS in zeeschuim een verrassing die toevallig is ontdekt, of was dit een bekend gegeven? Zijn er andere, bij het publiek onbekende, situaties waarbij men onbewust in contact kan komen met hoge concentraties PFAS? Zo ja, welke? Zo ja, moet dit niet gecommuniceerd worden?
Op diverse andere plekken op de wereld is er de afgelopen jaren ontdekt dat PFAS zich ophopen in het zeeschuim. Zo werd in Vlaanderen hier al eerder onderzoek naar verricht3. Daarom hebben de provincie Zuid-Holland, Noord-Holland en Zeeland samen met Rijkswaterstaat in 2023 ook metingen in het zeeschuim en zeewater in Nederland laten uitvoeren.
PFAS komt overal voor in onze leefomgeving. Het is dan ook geen verrassing dat deze stoffen in het zeeschuim en zeewater zijn aangetroffen. Het RIVM werkt in opdracht van de ministeries IenW, VWS en LVVN aan een landelijk onderzoeksprogramma. Hier kijken ze onder andere naar de verschillende blootstellingsroutes van PFAS om zo in beeld te krijgen via welke routes mensen het meeste met PFAS in aanraking komen. Op basis daarvan kan het kabinet maatregelen treffen om zo de blootstelling te verminderen. De Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over de voortgang van dit programma.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende commissiedebat Leefomgeving?
Ja.
Het nieuws dat zeeschuim onveilig is door vervuiling met PFAS |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat strandgangers niet op de hoogte zijn gesteld van uw aanscherpingen omtrent PFAS in zeeschuim?1
Het advies omtrent PFAS in zeeschuim is ongewijzigd. Wel zijn er verduidelijkende zinnen opgenomen in het advies op www.zwemwater.nl/pfas. Ook is er een infographic gepubliceerd die in meerdere talen is vertaald. Er zijn persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen.
Wat is er precies gewijzigd in de afgegeven waarschuwingen?
In december 2023 is het RIVM onderzoek naar PFAS in zeeschuim en zeewater gepubliceerd2. Op basis van deze resultaten werd er in het landelijk zwemwateroverleg geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het nemen van extra maatregelen. Wel is het verstandig om na het zwemmen te douchen, handen te wassen voor het eten en kinderen en huisdieren geen zeeschuim te laten inslikken.
Naar aanleiding van dat advies zijn er bij de kustprovincies diverse signalen binnen gekomen dat het niet duidelijk was hoe deze informatie geïnterpreteerd moet worden door strandgangers. Daarom is recent als verduidelijking toegevoegd dat kinderen en huisdieren beter niet in het schuim kunnen spelen, omdat dit logischerwijs een manier is om het schuim binnen te krijgen.
Kunt u een overzicht geven van alle zwemadviezen die vanuit de rijksoverheid en provincies zijn afgegeven over recreatie in zwemwater dat met PFAS is vervuild?
Een actueel overzicht van alle zwemadviezen over PFAS op officiële zwemwaterlocaties is te vinden op www.zwemwater.nl/pfas.
Hoe zijn deze adviezen gecommuniceerd naar badgasten?
De adviezen zijn gepubliceerd op zwemwater.nl en in de zwemwater-app. Op de informatieborden bij elke officiële zwemwaterlocatie wordt verwezen naar de website en de app voor meer informatie over mogelijke risico’s of aanvullende adviezen. Daarnaast zijn er persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen.
Op welke zwemlocaties zijn waarschuwingsborden geplaatst?
Er zijn geen waarschuwingsborden geplaatst.
Bent u bereid om de waarschuwingen op stranden en zwemlocaties met hoge PFAS-waardes te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Op basis van de door het RIVM voorgestelde zwemwaterrichtwaarde3 kan bepaald worden of de aanwezigheid van PFAS in zwemwater te hoog is. Op alle aangewezen zwemlocaties waar te hoge PFAS-concentraties in het water zijn aangetroffen staan waarschuwingsborden en geldt er een negatief zwemadvies of verbod. Dit wordt ook zo via zwemwater.nl en via de app gecommuniceerd.
Is bij u bekend welke producenten verantwoordelijk zijn voor de PFAS-vervuiling op onze stranden?
Nee, dat is vooralsnog niet te achterhalen. Dat heeft er onder meer mee te maken dat de vervuiling afkomstig is van zeer veel verschillende bronnen, activiteiten en producten en een deel van de vervuiling in het zeeschuim bovendien niet uit Nederland, maar uit het buitenland afkomstig is4. PFAS wordt wereldwijd aangetroffen en verspreiding vindt plaats langs diverse routes.
Welke mogelijkheden ziet u om de PFAS-vervuiling op te ruimen?
Op het moment dat PFAS in zeeschuim aanwezig is zijn er geen mogelijkheden om deze te verwijderen. Het belangrijkste is het voorkomen dat PFAS in onze leefomgeving terecht komt. Nederland werkt daarom sinds 2020, samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen aan een breed Europees verbod op PFAS, om zo het gebruik van PFAS aan banden te leggen en ons milieu en onze gezondheid te beschermen. Totdat er een breed verbod is, minimaliseert de overheid al zo veel mogelijk de emissies van PFAS naar water en lucht, via de wettelijke minimalisatieplicht voor emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en door het bezien en herzien van lozingsvergunningen.
Welke mogelijkheden ziet u om de schade als gevolg van de PFAS-vervuiling te verhalen op de vervuilers?
Er bestaan in zijn algemeenheid mogelijkheden om vervuilers aan te spreken voor de schade door de vervuiling door PFAS die ze veroorzaken. Hier geldt dat het duidelijk moet zijn wie de veroorzaker van de vervuiling is en aangetoond moet kunnen worden dat hier schade door is geleden. In de wetgeving zijn hiervoor diverse juridische grondslagen opgenomen, zowel in het Burgerlijk Wetboek als in de Wet milieubeheer (regeling milieuschade). Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor de Staat om waar nodig de schade te verhalen die door de Staat wordt geleden. Op 17 juni jl. is de Kamer geïnformeerd5 over de voortgang van de lopende trajecten om geleden schade te verhalen bij 3M en Chemours op basis van eerder aangenomen moties van het lid Hagen en van de leden Van Esch en Beckerman6.
Bent u bereid om de Nederlandse productie van PFAS-stoffen per direct stil te leggen zolang er twijfel bestaat over de schadelijkheid van PFAS voor mens, dier en milieu?
Nee. PFAS komt bij veel verschillende activiteiten en bedrijven vrij en die stilleggen heeft grote maatschappelijke consequenties voor zowel de bedrijven, duizenden werknemers en de afnemers als de samenleving als geheel. Een directe stopzetting zou ook kunnen betekenen dat sommige zeer belangrijke producten, bijvoorbeeld voor de gezondheidszorg, niet meer kunnen worden gemaakt.
Daarnaast lost sluiting van enkele bedrijven ook niet het probleem op, omdat veruit het grootste deel van het PFAS in zeeschuim afkomstig is uit andere bronnen en activiteiten en ook uit het buitenland, zie ook het antwoord op vraag 7. Juist daarom is door het kabinet eerder ingezet op een zo breed mogelijk Europees verbod op het gebruik en op de markt brengen van PFAS. Bij de totstandkoming van dat verbod wordt zorgvuldig naar alle toepassingen gekeken om te zorgen dat er werkzame en veiliger alternatieven aanwezig zijn en zo gauw dat het geval is, zal het verbod voor de betreffende toepassing in werking gaan treden. Daarmee zal op termijn het gebruik van PFAS verder worden teruggedrongen en daarmee ook de productie van PFAS.
Zo ja, kunt u hiertoe opdracht geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Dat het advies met betrekking tot PFAS in zeeschuim is aangescherpt, maar strandgangers van niks weten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets»1 en het radiofragment «Laat kinderen niet in zeeschuim spelen»2?
Ja.
Klopt het dat tot en met juni het advies was om jezelf af te spoelen na een dagje strand en ervoor te zorgen dat kinderen en huisdieren zo min mogelijk zeeschuim inslikken en dat dit in juli is aangepast naar het advies om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Dit was inderdaad het advies in juni. In juli is dit advies uitgebreid met extra teksten en een infographic om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is.
Was het advies tot en met juni ook om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, waarom is er volgens u dan geen sprake van een aanscherping van beleid of een nieuw advies? Zo ja, deelt u de mening dat dit dan niet helder is gecommuniceerd?
Het is geen aanscherping van het beleid. Het advies was al om kinderen en honden zo min mogelijk zeeschuim te laten inslikken. De betrokken provincies ontvingen signalen dat het niet duidelijk was hoe het advies geïnterpreteerd moest worden. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg (Rijk, kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM) hebben daarom het bestaande advies uitgebreid met enkele verduidelijkende zinnen.
Wat is uw reactie op de stelling van milieuchemicus Chiel Jonker dat het advies om kinderen en huisdieren niet in zeeschuim te laten spelen wordt weggemoffeld, aangezien het enkel is geplaatst op zwemwater.nl waar nauwelijks mensen op kijken?3
Deze stelling wordt niet gedeeld. De website www.zwemwater.nl en de zwemwater-app zijn juist bedoeld om helder en transparant de bezoekers van officiële zwemwaterlocaties te informeren over alles omtrent zwemwater in Nederland. De website en bijhorende app worden goed gebruikt. De verduidelijking van de teksten was expliciet bedoeld om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is om daarmee zoveel mogelijk mensen te bereiken. Dit is altijd het uitgangspunt geweest.
Bent u het ermee eens dat het advies enkel plaatsen op zwemwater.nl, waar enkele duizenden mensen op kijken terwijl er per jaar vele miljoenen mensen naar het strand gaan, onvoldoende is om strandgangers te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat de website zwemwater.nl circa een half miljoen individuele bezoekers per jaar heeft.
Naast de informatie op zwemwater.nl van meer duiding te voorzien, is de bijhorende infographic in meerdere talen vertaald. De persberichten zijn door de betrokken partijen breed gedeeld. Zo zijn ook de gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen geïnformeerd met het verzoek deze informatie verder te verspreiden.
Tenslotte is er op de Landelijke Zwemwater Dag dit jaar uitgebreid stil gestaan bij de problematiek rond zeeschuim, onder meer door het voeren van discussies met de zwemwatersector en belanghebbenden over de communicatieboodschap en nut en noodzaak van het plaatsen van borden.
Welk nut heeft het volgens u om een advies uit te brengen, als de doelgroep van dit advies vervolgens niet wordt bereikt?
Zie het antwoord op vraag 6. Aanvullend hierop kan aangegeven worden dat bij de officiële zwemwaterlocaties algemene informatie over de zwemplek gegeven wordt via de blauwe informatieborden. Op het bord staat een plattegrond waarop de zwemzone is aangegeven en een overzicht van de aanwezige voorzieningen en verboden die gelden. Op blauwe zwemwaterborden is rechtsonder de kwaliteitsklasse (3, 2, 1 of 0 sterren of onbekend) aangegeven. Als de actuele waterkwaliteit onvoldoende is dan wordt kan ook een negatief zwemadvies of zwemverbod toegevoegd worden.
Daarnaast worden algemene adviezen en informatie ook weergegeven op de zwemwaterwebsite en de zwemwater-app. Bij extreem gevaarlijke situaties kan de beheerder ook extra fysieke borden plaatsen op de zwemwaterlocatie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er een aanzienlijke kans is op een mui stroom.
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat er geen acuut gevaar is bij de inname van PFAS via zeeschuim – het voorkomen van inname van PFAS via zeeschuim een relatief makkelijke manier is om cumulatie van PFAS in mens en dier tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat wordt gedeeld. Daarom is hier ook aandacht voor op zwemwater.nl en de zwemwater-app en zijn zo breed mogelijk persberichten verspreid die deze boodschap uitdragen.
Bent u het ermee eens dat mensen zo laagdrempelig mogelijk kennis moeten kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke aanvullende acties gaat u dat precies mogelijk maken, aangezien een publicatie op de website aantoonbaar weinig mensen bereikt?
Ja. Zwemwater.nl is bewust gebouwd om mensen laagdrempelig te infomeren over zwemmen in oppervlaktewater en de risico’s die daarbij komen kijken. De bezoekersaantallen laten zien dat de website en de app goed bezocht worden.
Waarom bent u niet bereid om het advies (in meerdere talen) op de borden bij de strandopgangen te plaatsen, zodat strandgangers veel makkelijker kennis kunnen nemen van het advies?
De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuutrisico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie hierover via de website en de app te delen.
Wat is volgens u het verschil tussen zwemplassen waar te veel PFAS in zit – waar wel borden met een waarschuwing voor PFAS wordt geplaatst – en PFAS in zeeschuim op het strand?
Het RIVM heeft op 15 april jl. een advies uitgebracht over de impact van PFAS in zwemwater. In de zwemplassen waar teveel PFAS zit zal de situatie, zonder maatregelen, continu en voor een lange tijd nog zo blijven. Op basis van de norm die het RIVM heeft gesteld wordt er daarom – waar nodig – een negatief zwemadvies of zwemverbod afgegeven. Bij die zwemplassen wordt een waarschuwingsbord geplaatst.
De aanwezigheid van zeeschuim is onder andere afhankelijk van het jaargetijde, temperatuur en de windkracht. Tijdens het zwemseizoen (1 mei – 1 oktober) is er, op de eerste weken van mei na, meestal geen zeeschuim aanwezig op de stranden.
Een belangrijk verschil is dat het goed mogelijk is om in het water zwemmen of te spelen zonder het zeeschuim in te slikken. Het is een stuk minder aannemelijk om te zwemmen in het water zonder water binnen te krijgen. Voor de zwemplassen met te hoge PFAS-waarden geldt dus een groter blootstellingsrisico in vergelijking tot zeeschuim op het strand, omdat je meer water inneemt dan zeeschuim.
Wilt u het plaatsen van het advies op de borden bij de strandopgangen nog eens heroverwegen? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan nemen zodat strandgangers makkelijk kennis kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke concrete aanvullende maatregelen gaat u de komende tijd treffen om de hoeveelheid PFAS in de leefomgeving te verminderen, en wanneer kunnen we die maatregelen precies verwachten?
Het Rijk zet zich met het PFAS-beleid in op het zoveel mogelijk voorkomen en beheersen van de risico’s voor mens en milieu. Zo wordt sinds 2020 gewerkt aan het Europees PFAS-restrictievoorstel om het gebruik van PFAS aan de banden te leggen. Vooruitlopend op het Europees verbod wordt in het PFAS-actieprogramma samen met de sectoren gekeken naar alternatieve producten. Ook worden de emissies naar water, lucht en bodem zo veel als mogelijk beperkt door het aanscherpen van de vergunningen.
Daarnaast is bekend dat PFAS diffuus verspreid aanwezig is in onze leefomgeving. Het Ministerie van IenW heeft daarom samen met de ministeries van VWS en LVVN het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig onderzoeksprogramma. Dit programma heeft primair het doel om de blootstelling aan PFAS van de mensen in Nederland te verminderen. Daar zullen verschillende aanvullende maatregelen uit voortkomen. Ook wordt voor de regio’s Westerschelde en Dordrecht gekeken naar aanvullende gezondheidsonderzoeken.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Grote lasten onder dwangsom voor drankenproducenten als gevolg van niet behalen statiegeld doelstellingen |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de vijf lasten onder dwangsom van maximaal 300 miljoen euro voor producenten van drankverpakkingen? Hoe beoordeelt u het handelen met betrekking tot het verbeteren van het statiegeldsysteem door Verpact en de verpakkingsindustrie tot nu toe?
Het is goed dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zich inzet voor goede naleving van de eisen uit de wet. Uit de officiële cijfers die in 2023 van Stichting Verpact zijn ontvangen, bleek dat het wettelijk verplichte inzamelpercentage van 90% over 2022 niet was behaald. De ILT is naar aanleiding daarvan een handhavingstraject gestart. De ILT heeft vervolgens in haar rol als onafhankelijk toezichthouder, vijf lasten onder dwangsom opgelegd1. Deze lasten hebben als doel Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de doelstelling te gaan voldoen.
In het kort de lasten:
Gelet op de onafhankelijke positie van de ILT als toezichthouder en het nu lopende handhavingstraject ligt een reactie op de lasten enerzijds, of een oordeel over het handelen in reactie daarop door Verpact anderzijds, niet voor de hand. Wel vind ik het belangrijk dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakkingen in te leveren, onder andere door meer innamepunten waar ze statiegeld kunnen terugkrijgen. Mijn ambtsvoorganger heeft Verpact opgeroepen om meer van zulke innamepunten te realiseren, ook buiten de supermarkt. Ik blijf hen hier ook op aanspreken.
Klopt het dat het inzamelpercentage voor plastic flesjes ook in 2023 weer niet is gehaald? Heeft u er vertrouwen in dat Verpact de inzameldoelstellingen voor blikjes en plastic flesjes in 2024 en 2025 wel zal halen?
De cijfers voor het jaar 2023 zijn ontvangen en daaruit blijkt dat de inzameldoelstelling van 90% in 2023 niet is gehaald. Verpact heeft een publieksversie van de rapportage online gepubliceerd2. Wel is er lichte verbetering te zien, namelijk van 68% naar 74%. De ILT heeft deze cijfers ook ontvangen en verifieert deze nog. Het is aan de ILT of en hoe deze resultaten invloed hebben op het lopende handhavingstraject. Ik verwacht dat Verpact er alles aan doet om haar wettelijke verplichtingen zo snel mogelijk na te komen en spreek hen hier ook op aan. De lasten zijn daarbij een stok achter de deur.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Verpact dat zij pas in 2026 denkt te voldoen aan de inzameldoelstellingen voor blikjes en plastic flesjes? Welke stappen gaat u ondernemen als Verpact dit jaar niet voldoet aan de inzameldoelstellingen?
Voor de goede orde is het belangrijk om te benoemen dat al in 2020 wettelijk is vastgelegd dat de inzameldoelstelling van 90% over het jaar 2022 behaald diende te worden. Het bereiken van de doelstelling duurt dus evident te lang en er was voldoende voorbereidingstijd. Dit is ook de aanleiding geweest voor het handhavingstraject dat de ILT is gestart. Onderdeel van het handhavingstraject was het verzoek van de ILT aan Verpact om een verbeterplan op te stellen. Verpact heeft in dit verbeterplan aangegeven te verwachten de doelstelling op zijn vroegst in 2026 te behalen. De ILT heeft dit als onvoldoende beoordeeld en heeft daarom vervolgstappen in het handhavingstraject gezet.
Voor blik geldt het inzameldoel sinds dit jaar. Dit betekent dat Verpact uiterlijk op 31 juli 2025 verslag doet over het al dan niet bereiken van het inzameldoel voor blik in 2024. Als er dan sprake blijkt te zijn van een overtreding, is het aan de ILT om ook hier passend en proportioneel tegen op te treden.
Overwegende dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in reactie op het niet behalen van de inzameldoelstellingen door Verpact enkele opties heeft aangedragen voor verbetering van het systeem, kunt u aangeven welke actie u verwacht van Verpact op de volgende door de ILT aangedragen opties: verhoging van statiegeld naar 50 eurocent, invoering van statiegeld op melk- en sapflessen en extra statiegeldmachines?
In het antwoord op vraag één zijn de lasten onder dwangsom vermeld die de ILT aan Verpact heeft opgelegd. Ik verwacht dat Verpact er alles aan doet om de inzameldoelstelling te halen door stappen te zetten die het snelste leiden tot het behalen daarvan, en spreek hen hier ook op aan. De verhoging van het statiegeldbedrag naar 50 eurocent en de invoering van statiegeld op melk- en sapflessen zijn daar niet direct onderdeel van. Wel zijn dit opties die Verpact kan overwegen. Het is de verantwoordelijkheid van producentenorganisatie Verpact om te bepalen welke maatregelen het snelste effect hebben, en die te implementeren. Ik verwacht dat de door de ILT gelaste onderzoeken tot de nodige inzichten leiden.
Hoeveel niet geïnd statiegeld is er in 2023 naar Verpact gegaan? Klopt het dat dit inmiddels een bedrag van 340 miljoen euro betreft?1
Het totaalbedrag van niet geïnd statiegeld is geen onderdeel van de rapportageverplichting van Verpact. Daarom beschikt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat niet zelf over deze gegevens. Uit gepubliceerde gegevens van Verpact van april 20244 blijkt dat het om een bedrag gaat van 374 miljoen euro aan niet-geïnd-statiegeld over de periode van 2021 tot en met 2023. Verpact heeft in deze publicatie toegelicht dat dit bedrag wordt gebruikt voor de medefinanciering, beheer en verbetering van het statiegeldsysteem.
Klopt het dat Verpact de financiële bijdrage vanuit het bedrijfsleven heeft verlaagd omdat er te veel niet geïnd statiegeld overbleef? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Producenten en importeurs betalen een verplichte producentenbijdrage aan Statiegeld Nederland per statiegeldverpakking die zij in Nederland verkopen. De hoogte van de bijdrage wordt door Verpact bepaald op basis van de te verwachte kosten, te verwachte overschotten, en tekorten uit het verleden. Er zijn geen wettelijke eisen gesteld aan de hoogte van de producentenbijdrage.
Uit de website van Statiegeld Nederland5 blijkt dat de producentenbijdrage voor PET (dus niet voor blik) voor 2023 in 2022 is verlaagd van 1,8 cent naar 1,6 cent per grote fles en van 1,6 naar 1,4 cent per kleine fles. De producentenbijdrage voor 2024 is gelijk gebleven.
De hoogte van de producentenbijdrage lijkt in deze niet zo heel relevant. De producenten dienen zich vooral aan de wet te houden, die voorschrijft dat 90% van de plastic flessen moet worden ingezameld. Ik verwacht dan ook dat Verpact er alles aan doet om zo snel mogelijk aan die wettelijke inzameldoelstelling te voldoen. De gelden die overblijven door niet geïnd statiegeld kunnen hiervoor worden ingezet.
Hoe heeft u tot op heden invulling gegeven aan de motie over het Afvalfonds Verpakkingen verplichten jaarlijks te rapporteren over de besteding van niet geïnd statiegeld?2 Op welke manier zal er jaarlijks inzicht worden geboden over de besteding van niet geïnd statiegeld?
Zoals door mijn ambtsvoorganger in reactie op de motie is aangegeven, is er nu geen wettelijke basis om af te dwingen dat openheid wordt gegeven over deze cijfers. Wel heeft zij Verpact erop aangesproken vrijwillig meer transparantie te belijden. Dit heeft geleid tot de publicatie van Verpact in april 2024. Ik zal Verpact vragen om dit jaarlijks te blijven doen.
Verder wordt als onderdeel van de doorontwikkeling van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ook gewerkt aan scherpere wettelijke eisen voor producentenorganisaties, onder meer voor meer financiële transparantie. Dit zou dan niet alleen voor Verpact kunnen gaan gelden, maar voor alle producentenorganisaties.
Hoe heeft u tot op heden invulling gegeven aan de aangenomen motie die vraagt om meer innamepunten waar consumenten hun betaalde statiegeld kunnen terugkrijgen?3
Mijn ambtsvoorganger heeft per brief van 19 december 20238 aangegeven op welke manier de motie is uitgevoerd. Zij heeft er bij Verpact met klem op aangedrongen om meer innamepunten in te richten. Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan Verpact aangeboden om in gesprek te gaan met derde partijen om de samenwerking ten behoeve van de plaatsing van de innamepunten te bevorderen. Verpact heeft inmiddels aangegeven dat dit niet meer nodig is. Tot slot worden via de route van de handhaving meer inzamelpunten afgedwongen waar consumenten hun statiegeld terug kunnen krijgen.
Overwegende dat in veel gemeenten inzamelringen worden aangebracht aan vuilnisbakken en dat deze gemeenten zelf opdraaien voor de kosten hiervan, deelt u de mening dat Verpact zou moeten opdraaien voor de kosten van inzamelringen bij vuilnisbakken? Zo ja, hoe gaat u Verpact daartoe aanzetten? Zo nee, waarom niet?
In het verbeterplan dat Verpact in december 2023 heeft gedeeld, staat dat zij 68.000 doneerringen wil realiseren. Het is aan Verpact om in goed overleg met gemeenten hier afspraken over te maken.
Vindt u het eerlijk dat consumenten die statiegeld hebben betaald voor een blikje of flesje dit niet terug kunnen krijgen als deze verpakking gedeukt is? Op welke manier maakt u hier werk van?
Wettelijk is niet bepaald dat statiegeldverpakkingen onbeschadigd ingeleverd moeten worden. Het is daarnaast belangrijk dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakkingen in te leveren. Om die reden staat in één van de lasten van de ILT, dat Verpact moet onderzoeken hoe beschadigde flessen ingenomen kunnen worden met terugbetaling van het statiegeld.
Verdere innovaties om ingedeukte flessen te herkennen en in te nemen, om op deze wijze het statiegeld terug te betalen en bij te dragen aan de doelstelling van 90% worden toegejuicht. Het is uiteindelijk aan Verpact hier invulling aan te geven.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk online een overzicht moet komen van alle inleverpunten voor statiegeldverpakkingen?
Het is belangrijk dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakkingen in te leveren. Een van de lasten die de ILT heeft opgelegd aan Stichting Verpact bestaat uit het vergroten van de digitale vindbaarheid van innamepunten, zodat consumenten de innamepunten ook makkelijker kunnen vinden.
Bent u bereid te kijken naar een innameplicht voor statiegeldverpakkingen voor winkels die flesjes en blikjes verkopen?
Ja, dat ga ik doen. Dit jaar wordt het statiegeldsysteem geëvalueerd, waarbij ook gekeken wordt naar de mogelijkheid om inname te koppelen aan verkoop. Ik vind het wel van belang dat daarbij wordt gekeken naar het systeem als geheel, zonder vooruit te lopen op (deel)oplossingen. Uit de evaluatie zal moeten blijken of en welke aanpassingen van het systeem nodig en mogelijk zijn.
Klopt het dat er tijdens de formatie van kabinet-Schoof is geïnformeerd naar het afschaffen van statiegeld op blikjes en plastic flesjes? Zo ja, waarom?
Ja, dat klopt. De vraag en het antwoord vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn (net als alle andere vragen die tijdens de formatie aan ministeries zijn gesteld) onderdeel van de onderliggende stukken van het eindverslag van de oud-informateurs Dijkgraaf en Van Zwol9. De reden voor het stellen van deze vraag is niet bekend bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Erkent u de meerwaarde van het statiegeldsysteem en het effect hiervan op de hoeveelheid flesjes en blikjes die op straat eindigen?
Ja, het statiegeldsysteem heeft een grote meerwaarde, met name in het tegengaan van zwerfafval. Dit is ook het hoofddoel van het statiegeldsysteem. Uit monitoring die Rijkswaterstaat uitvoert10, blijkt dat het aantal flessen en blikjes dat in het zwerfafval gevonden wordt sinds de invoering van statiegeld erop, is afgenomen met ongeveer 60%.
Statiegeld heeft ook een grote meerwaarde voor het verduurzamen van de verpakkingenketen. Flessen die via statiegeld apart worden ingezameld kunnen weer tot nieuwe flessen of ander voedselcontactmateriaal gerecycled worden, omdat het recyclaat van deze flessen van betere kwaliteit is. Hierdoor draagt statiegeld dus kwantitatief en kwalitatief bij aan betere recycling van verpakkingen.
Het onteigenen van grond om een betere waterkwaliteit te bereiken |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waterschap wil grond gaan onteigenen voor betere waterkwaliteit»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de opmerking van bestuurder Karin van den Berg van het waterschap Brabantse Delta over de mogelijkheden die de Omgevingswet biedt voor het onteigenen van land om de waterkwaliteit te verbeteren?
De Omgevingswet biedt inderdaad de mogelijkheid tot onteigening in het belang van de fysieke leefomgeving. Dit kan dus ook betekenen dat dit ter verbetering van de waterkwaliteit gebeurt. De mogelijkheid om te onteigenen ten behoeve van rivierverbetering en van de bestrijding van waterverontreiniging bestond ook al onder de voorheen van kracht zijnde wetgeving. Gewijzigd is nu dat onder de Onteigeningswet die bevoegdheid uitsluitend door de Kroon kon worden uitgeoefend en dat onder de Omgevingswet het waterschap dit instrument ook zelfstandig kan inzetten.
Is het onteigenen van land ten behoeve van het verbeteren van waterkwaliteit waarvan de oorzaak van de vervuiling in een ander land is gelegen een mogelijkheid binnen de huidige wet- en regelgeving?
Onteigenen kan alleen plaatsvinden als hier een gegronde reden voor is. Er moet sprake zijn van een onteigeningsbelang, van noodzaak en van urgentie. De onteigening moet in dit geval dus daadwerkelijk nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren. Dat kan ofwel het geval zijn als de betreffende verontreiniging (mede) afkomstig is van het te onteigenen perceel, ofwel als het perceel nodig is om andere gegronde redenen.
In het geval van Brabantse Delta gaat het om deze tweede situatie. Er is hier geen sprake van onteigening om een vervuilingsbron weg te nemen, maar er zijn percelen nodig om daarop werkzaamheden uit te voeren voor een andere fysieke inrichting van de rivier.
Is het onteigenen van land ten behoeve van het verbeteren van de waterkwaliteit waarbij er geen een-op-een-relatie is aangetoond tussen de waterkwaliteit en het landgebruik van het betreffende stuk land een mogelijkheid binnen de huidige wet- en regelgeving? Zo nee, zijn er plannen in de maak die dat mogelijk maken?
Er moet altijd een gegronde reden zijn om over te kunnen gaan tot het onteigenen van land ter verbetering van de waterkwaliteit. Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs samen te hangen met het effect van het desbetreffende landgebruik op de waterkwaliteit. Het kunnen beschikken over land voor de uitvoering van gebiedsgerichte maatregelen in of rond het watersysteem kan hiervoor ook een reden zijn. Zie het antwoord op vraag 3.
Er zijn geen plannen hier verandering in aan te brengen.
Vindt u dat onteigenen van land met het oog op waterdoelen een reguliere beleidskeuze mag zijn?
Op het bereiken van de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) per 2027 rust een resultaatsverplichting. Nederlandse overheden, zoals waterschappen, hebben de verantwoordelijkheid de nodige maatregelen te nemen om dit resultaat te bereiken. Zij kunnen daarvoor verschillende instrumenten inzetten. Onteigening behoort ook tot het beschikbare instrumentarium. Het is wel van belang dat onteigening pas aan de orde is als een minnelijke oplossing niet mogelijk blijkt en andere instrumenten – zoals de gedoogplicht – ook geen soelaas bieden. Elke overheid draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de politiek-bestuurlijke keuze welk wettelijk instrument wel of niet wordt ingezet, en voor de gevolgen daarvan. Zie ook de antwoorden bij vraag 3 en 4.
Wat het rijksinstrumentarium betreft, is het kabinet geen voorstander van gedwongen onteigening, anders dan in uiterste noodzaak.
Worden agrariërs afgerekend op de nutriënten die via de riolering in het oppervlaktewater terecht komen, bijvoorbeeld door onteigening?
Nee. Bij de aanpak van waterverontreiniging worden de verschillende bronnen apart onderscheiden. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de route via riooloverstorten, via rioolwaterzuiveringsinstallaties, via uit- en afspoeling en drainage vanaf agrarische percelen, en het buitenland.
Momenteel wordt vanuit het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur een actualisatie van de bronnenanalyse uitgevoerd waarmee ook de landbouwbijdrage voor de nutriëntenverontreiniging wordt geactualiseerd.2
Welke mogelijkheden hebt u als Minister om buurlanden aan te spreken op vervuild water dat met gehaltes boven de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) ons land binnenkomt?
Nederland voert het gesprek met de buurlanden over verontreiniging die van bovenstrooms afkomstig is. Dit gebeurt in diverse gremia. Waar het de hoofdstroom van de grote rivieren betreft wordt het onderwerp bijvoorbeeld geagendeerd in de internationale rivier- en grenswatercommissies van de Rijn, Maas, Schelde en Eems. Daarnaast voeren (regionale) overheden gesprekken over grensoverschrijdende verontreinigingen binnen hun beheergebied, voornamelijk waar het de kleinere grensoverschrijdende waterlopen betreft. Een groot deel van de gesprekken vindt nu nog op ambtelijk niveau plaats. Indien nodig kan escalatie naar het politieke niveau plaatsvinden, en van regionaal naar centraal niveau. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan dus – waar nodig – bilateraal het gesprek aangaan met buitenlandse collega’s over specifieke knelpunten. Ook voor het opstellen van gemeenschappelijke, internationale delen bij de stroomgebiedbeheerplannen vindt afstemming plaats. Wanneer we niet tot overeenstemming komen met onze buurlanden over de benodigde inzet, kan de Europese Commissie gevraagd worden om te bemiddelen.
Is Nederland onder de KRW verantwoordelijk voor het schoonmaken van water dat in andere landen wordt vervuild?
Nee. Nederland moet de andere landen daarop aanspreken waar nodig, maar is niet zelf verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat het water voldoende schoon de grens passeert. Overigens is het water dat via de rivieren Nederland binnenkomt, vaak schoner dan het water dat Nederland verlaat richting de zee.
Bent u in contact met de Belgische overheid over het probleem in de regio Markdal Noord, waar een overschrijding van de normen plaatsvindt vanwege riooloverstorten in België? Zo ja, wat is daar de stand van zaken van?
Vanuit het ministerie is er op dit moment geen contact hierover. Het waterschap Brabantse Delta is als eerste aan zet om met de Vlaamse verantwoordelijke overheden te spreken en sluit daarom op regelmatige basis aan in verschillende Vlaamse regionale gremia om het thema waterkwaliteit te bespreken. Ook in omgekeerde richting worden de Vlaamse partners rond de Mark uitgenodigd door het waterschap.
Door de vele regenval hebben inderdaad riooloverstorten plaatsgevonden, zowel in het Vlaamse als het Nederlandse deel van de rivier. Op dit moment is het nog te vroeg om te stellen dat de normoverschrijding uitsluitend door Vlaamse riooloverstorten is veroorzaakt. Het waterschap heeft hierover een gesprek gepland met de Belgische partners dat op korte termijn zal plaatsvinden.
Hoeveel riooloverstorten zijn er in Nederland en bij hoeveel riooloverstorten wordt er frequent gemeten op waterkwaliteit?
Er zijn 13.000 riooloverstorten (meest recente gegevens uit 2016). Er wordt bij deze overstorten niet specifiek gemonitord op de waterkwaliteit. Wel wordt op de belangrijkste (ongeveer 20%) van deze locaties gemeten op de frequentie van overstorten. Voor de meeste locaties blijkt tussen de 0 en 10 keer per jaar een overstort plaats te vinden.
Riooloverstorten kunnen daarmee enkele malen per jaar kortdurend op plaatselijk niveau relevant zijn voor de waterkwaliteit, vanwege het optreden van lokaal zuurstofgebrek en/of vissterfte. Op het geheel aan belastingen voor de waterkwaliteit vormen riooloverstorten echter een kleine bron. Voor de totale nutriëntenemissie naar oppervlaktewater bedraagt het aandeel vanuit riooloverstorten ongeveer 0,4% (bron: emissieregistratie). Niettemin wordt ook deze emissiebron aangepakt, zie daarvoor het antwoord op vraag 13.
Is er een up-to-date monitoringsprogramma voor wat betreft de waterkwaliteit in de buurt van riooloverstorten?
Zoals is aangegeven bij vraag 10 wordt niet specifiek gemonitord bij overstorten. Wel worden reguliere waterkwaliteitsmetingen door waterschappen uitgevoerd op verschillende plekken in het oppervlaktewater. Voor een specifieke locatie of een specifiek evenement vindt soms maatwerkmonitoring plaats.
Hoe berekent emissieregistratie.nl de toedeling van vervuiling uit riooloverstorten? Wordt dit getoetst aan meetgegevens?
De berekening van de emissies uit riooloverstorten is een complexe analyse. Hierbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van meetgegevens en anders van modelstudies en schattingen op basis van expertkennis. Daarbij wordt tevens de betrouwbaarheid van de berekeningen bepaald. De manier waarop emissieregistratie.nl de toedeling van emissies uit riooloverstorten berekent, is uitgebreid beschreven in een factsheet3 en onderliggende rapporten.4
Is er inzicht in de gevolgen van de vele regenval in 2023 en 2024 voor de werking van de riooloverstorten en de daaraan gekoppelde waterkwaliteit? Zo nee, bent u voornemens hier actie op te ondernemen richting de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de overstorten?
Veel en/of langdurige regenval is meestal juist goed voor de waterkwaliteit. Zolang het water via het riool kan worden afgevoerd, leidt langdurige regelval niet tot overstorten. Dit is alleen bij hevige buien aan de orde. De afgelopen jaren is het aantal hoosbuien wel toegenomen en daardoor kan het aantal overstorten ook gestegen zijn. Komt het tot een overstort, dan is dat plaatselijk en tijdelijk ongunstig voor de waterkwaliteit.
Hoewel het in algemene zin om een kleine bron gaat (zie het antwoord op vraag 10), is het daarom goed dat maatregelen worden genomen om (de negatieve effecten van) riooloverstorten zoveel mogelijk te voorkomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afkoppelen van hemelwater van gemengde stelsels en het benutten en/of infiltreren van hemelwater, wat voorkomt dat er vuilwater in het oppervlaktewater kan komen. Tegelijkertijd moeten er voorzieningen zijn om overtollig hemelwater af te voeren om overlast en schade te voorkomen. Dit alles vergt veel investeringen en tijd. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie zijn al deze onderwerpen belegd bij gemeenten en waterschappen.
Het aanpakken van riooloverstorten is als KRW-maatregel ook onderdeel van de stroomgebiedbeheerplannen. Binnen het KRW-impulsprogramma overlegt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met decentrale overheden over onder andere de voortgang van de uitvoering van KRW-maatregelen. Hierbij komt ook de aanpak van riooloverstorten aan bod.
Welke mogelijkheden, behoudens het afkoppelen van regenwater, ziet u om vervuiling van oppervlaktewater vanuit riooloverstorten tegen te gaan en zijn deze mogelijkheden realiseerbaar voor 2027?
Zoals bij vraag 13 is benoemd wordt er door waterschappen en gemeenten gewerkt aan het verminderen van de belasting vanuit overstorten naar het oppervlaktewater. Door inspanningen in het verleden is het aantal riooloverstorten dat nu nog mogelijk een significante belasting vormt voor een KRW-waterlichaam teruggedrongen tot minder dan 1% (123 van de 13.000 overstorten). Deze resterende overstorten worden geadresseerd in het KRW-maatregelenprogramma tot en met 2027.
Hierbij zijn verschillende maatregelen denkbaar, zoals plaatsing van een bergbezinkbassin achter een overstortconstructie. Deze houdt vuil tegen en bergt water, waardoor minder en schoner water overstort. Ook is het denkbaar in te zetten op berging en infiltratie van regenwater in de woonwijken door het toepassen van bijvoorbeeld wadi’s en op sanering van andere vervuilingsbronnen in stedelijk gebied (hondenpoep, eendjes voeren, bemesten van tuinen en openbaar groen). Per overstort zal door de gemeente en het waterschap gekeken moeten worden welke maatregelen het meest effectief zijn en of deze tijdig kunnen worden uitgevoerd.
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat rioolwaterzuiveringsinstallaties meer nutriënten uit het water filteren?
Anders dan bij overstorten, kunnen rioolwaterzuiveringsinstallaties wel een permanent effect op de kwaliteit hebben, via de lozing van effluent. Op dit moment wordt een onderzoek gestart naar de impact van rioolwaterzuiveringsinstallaties op de KRW-doelstellingen. Hierbij wordt in samenwerking met de waterbeheerders voor alle installaties bezien of en zo ja welke opgave hier ligt, door het uitvoeren van immissietoetsen op het effluent. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan wordt nader bekeken welke maatregelen nodig en mogelijk zijn, zowel binnen de rioolwaterzuiveringsinstallaties, als eerder in de afvalwaterketen. Daarnaast geldt dat door de lopende herziening van de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater hogere eisen zullen worden gesteld aan een deel van de zuiveringen dan voorheen. Voor deze zuiveringen betekent dit dat er een vierde zuiveringstrap gebouwd zal moeten worden. Deze extra zuiveringstrap is voornamelijk gericht op het verwijderen van microverontreinigingen zoals medicijnresten uit het afvalwater. Het installeren van een zuiveringstrap is een kostbare aangelegenheid die meerdere jaren duurt. Afhankelijk van de soort zuivering kan dit ook positieve gevolgen hebben voor het verwijderingsrendement van nutriënten.
Bent u bereid met de waterschappen in gesprek te gaan over het toepassen van innovatieve technieken?
Er zijn al diverse maatregelen en acties in gang gezet om de emissies vanuit rioolzuiveringsinstallaties verder te verminderen, onder andere door de inzet van innovatieve technieken in de rioolzuivering (zie ook de Kamerbrief van 16 augustus 2024).5 Hiermee wordt de opgave voor de waterkwaliteit vanuit de rioolzuiveringsinstallaties aangepakt. Deze trajecten worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de waterschappen en andere betrokken partijen zoals gemeenten. De waterbeheerders kiezen zelf welke techniek wordt toegepast in hun rioolzuiveringsinstallaties, in afstemming met het bevoegd gezag. Daarbij is het niet aan het ministerie om te sturen op wélke techniek precies toegepast wordt. Dit zal ook afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal in het kader van het KRW-impulsprogramma er wel op toezien dat hiermee de noodzakelijke resultaten bereikt worden.
De veroordeling van milieuactivisten in Cambodja |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts condemn conviction of environmental activists in Cambodia» van 4 juli jongstleden?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de politiek gemotiveerde uitspraak van de Cambodjaanse rechtbank jegens tien leden van milieuorganisatie Mother Nature, die zich inzet voor een schoner leefmilieu en tegen overheidscorruptie?
Nederland respecteert de nationale rechtsgang in andere landen. Tegelijkertijd is het van belang dat de rechtsgang plaatsvindt met inachtneming van internationale standaarden. Volgens de betrokken UN Speciaal Rapporteurs is daar in dit geval niet aan voldaan. Dat is zorgwekkend.
Bent u bereid via diplomatieke kanalen en in internationale fora de mensenrechtensituatie in Cambodja aan te kaarten en erop aan te dringen dat de Cambodjaanse autoriteiten deze milieuactivisten onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaten?
Nederland volgt de kwestie vanuit onze ambassade te Bangkok, tevens geaccrediteerd in Cambodja. De ambassade staat in nauw contact met betrokken mensenrechtenorganisaties en gelijkgestemde partners, waaronder de EU en landen die een vertegenwoordiging in Phnom Penh hebben. Nederland zal de kwestie blijven volgen en zich uitspreken waar dat mogelijk en passend is. Daarnaast benadrukt Nederland, bijvoorbeeld tijdens bilaterale politieke consultaties en de Universal Periodic Review van de mensenrechtensituatie in Cambodja, het belang van mensenrechten en ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Bent u het eens dat dit opnieuw een onacceptabel voorbeeld is van de wereldwijde trend dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld onder druk staat, en organisaties worden gecriminaliseerd en te maken krijgen met steeds meer repressie?
Het is van belang dat autoriteiten handelen in lijn met nationale en internationale mensenrechtenwetgeving en fundamentele normen zoals de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting respecteren.
Uit monitoring blijkt dat de ruimte voor het maatschappelijke middenveld wereldwijd krimpt. Volgens de CIVICUS monitor staat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Cambodja al jaren onder druk.
Het is zorgwekkend dat het werk van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, waaronder activisten, in veel landen ernstig wordt belemmerd.
Blijft de versterking van het maatschappelijk middenveld en bevordering en bescherming van de politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties onder het nieuwe kabinet een speerpunt van het Nederlandse buitenlandbeleid?
Hierover zal in de komende maanden een besluit worden genomen waarover uw Kamer wordt geïnformeerd.
Het nieuws dat minder milieucontroles plaatsvinden door personeelstekorten bij omgevingsdiensten |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat omgevingsdiensten vanwege personeelstekorten niet kunnen voldoen aan opdrachten die zij van regionale overheden krijgen?1
Ik ben bekend met dit nieuwsbericht en ik vind het zorgwekkend dat omgevingsdiensten vanwege personeelstekorten niet kunnen voldoen aan de opdrachten die zij van regionale overheden krijgen. Het waarborgen van een veilige en gezonde leefomgeving is van groot belang, en voldoende personeel bij de omgevingsdiensten is essentieel om dit te kunnen realiseren.
Kunt u een overzicht geven van de personeelstekorten per omgevingsdienst en daarbij aangeven hoeveel jaarlijks wordt uitgegeven aan de inhuur van externe medewerkers?
Omgevingsdienst NL deelt het beeld dat de omgevingsdiensten 5%-30% van het personeelsbestand aan vacatures hebben open staan. Voor inhuur geldt dat de verschillen tussen omgevingsdiensten variëren van 20% – 35% van de totale personeelskosten. In 2025 wordt het volgende tweejaarlijkse onderzoek uitgevoerd wat een geactualiseerd inzicht geeft in de situatie bij de omgevingsdiensten.
Deelt u de mening dat goed uitgeruste milieu-inspectiediensten van essentieel belang zijn voor een gezonde, veilige en schone leefomgeving?
Ja, ik erken het belang van een goed uitgeruste milieu-inspectiediensten voor een gezonde, veilige en schone leefomgeving.
Kunt u per omgevingsdienst aangeven hoeveel milieucontroles zijn blijven liggen of onvolledig zijn uitgevoerd als gevolg van onderbezetting en/of het niet voldoen aan de eigen kwaliteitseisen?
Uit het tweejaarlijkse onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 2023 zijn er ongeveer 70.000 milieucontroles uitgevoerd in 2023. Het beeld van Omgevingsdienst NL is dat enkele milieucontroles later worden uitgevoerd als gevolg van een tijdelijk tekort aan medewerkers. Hierdoor komt de handhaving onder druk te staan. Ik beschik niet over informatie over het exacte aantal milieucontroles dat per omgevingsdienst is blijven liggen of onvolledig is uitgevoerd vanwege onderbezetting of het niet voldoen aan de eigen kwaliteitseisen. Deze informatie wordt geregistreerd door de omgevingsdiensten zelf, omdat zij verantwoordelijk zijn voor het monitoren van hun eigen prestaties en het rapporteren hierover aan de bevoegde gezagen (provincies en gemeenten).
Kunt u per omgevingsdienst aangeven in hoeverre hierdoor de omgevingsrisico’s zijn toegenomen?
Het is niet mogelijk om per omgevingsdienst exact aan te geven of de omgevingsrisico's zijn toegenomen en zo ja, in hoeverre dit het gevolg is van personeelstekorten. De primaire verantwoordelijkheid voor het tegengaan van omgevingsrisico’s ligt bij bedrijven. Waar klachten zijn, treedt de omgevingsdienst met extra prioriteit op. Toezichthouders van omgevingsdiensten voeren op basis van een risicomodel reguliere (bedrijfs)controles uit bij bedrijven.
Wat heeft uw ministerie gedaan om de personeelstekorten bij de omgevingsdiensten in te lopen?
De eigenaren en opdrachtgevers van de omgevingsdiensten (provincies en gemeenten) zijn verantwoordelijk voor het op peil houden van de capaciteit bij de omgevingsdiensten. Ik zie dat de huidige capaciteit van de omgevingsdiensten niet voldoende is en dat de krappe arbeidsmarkt ook hier een aandachtspunt is. In aanvulling op acties van het bevoegd gezag, lanceerde het interbestuurlijk programma VTH-stelsel dit jaar een naamsbekendheidscampagne die doorloopt tot in 2025. Deze campagne is bedoeld om het werk van omgevingsdiensten te promoten. Mijn departement heeft de afgelopen twee jaar een Specifieke Uitkering beschikbaar gesteld aan omgevingsdiensten waarmee diverse omgevingsdiensten regionale arbeidsmarktprojecten hebben uitgevoerd.
Wat kunt u aanvullend doen om de personeelstekorten bij de omgevingsdiensten in te lopen?
De naamsbekendheidscampagne in verband met de arbeidsmarkt is in maart 2024 van start gegaan. Vanuit mijn departement bieden wij aanvullende ondersteuning door budget vrij te maken om de campagne te kunnen herhalen na de looptijd van het IBP VTH. Mogelijk komt er naast de online-campagne, die momenteel loopt, ook een fysieke campagne.
Kunt u aangeven bij welke beroepsgroepen in ons stelsel van milieuhandhaving zich de grootste personeelstekorten voordoen?
De situatie kan per omgevingsdienst verschillen, maar in grote lijnen zitten de grootste knelpunten in een tekort aan vergunningverleners en specialisten. Bij specialisten kunt u denken aan adviseurs voor lucht, geluid en externe veiligheid.
Hebben de ingezette wervingscampagnes van de gezamenlijke omgevingsdiensten geleid tot een toename in het aantal ingevulde vacatures?
De resultaten van individuele campagnes van omgevingsdiensten zijn mij niet bekend. Ook de landelijke naambekendheiscampagne vanuit het IBP VTH registreert niet hoeveel vacatures daadwerkelijk vervuld worden als rechtstreeks gevolg van de campagne. De campagne is gericht op naams- en inhoudsbekendheid, niet op directe werving. Evaluatie zal wel een indicatief beeld geven van de mate waarin omgevingsdiensten respons krijgen op hun vacatures als uitkomst van de campagne «Omdat je staat voor je omgeving». Uitkomsten zullen via de laatste IBP VTH voortgangsrapportage met de Kamer worden gedeeld.
Kan uw ministerie bijdragen aan verdere werving voor banen bij omgevingsdiensten, zoals het Ministerie van Defensie doet met voorlichting op onderwijsinstellingen en het uitzenden van landelijke reclamecampagnes?
De situatie bij Defensie is van andere aard. In het VTH-domein zijn uiteindelijk de gemeenten en provincies als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het functioneren van de omgevingsdiensten. Dat neemt niet weg dat ik dit onderwerp belangrijk vind. Er is budget vrijgemaakt om de naamsbekendheidcampagne te kunnen herhalen na de looptijd van het IBP VTH. Ook heb ik het voornemen om de versterking van Omgevingsdienst NL te subsidiëren.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die vanuit uw ministerie zijn genomen om het milieutoezicht te versterken sinds de publicatie van de kritische rapporten van de Algemene Rekenkamer, de commissie-Van Aartsen en de Onderzoekraad voor Veiligheid?2 3 4
Met de Kamerbrief van 27 juni jl. heeft mijn voorganger de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel5. Bijlage 1 bij die brief bevat de voortgangsrapportage IBP VTH waarin de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen zijn uiteengezet in concrete acties en resultaten.
Bent u bereid om alle vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Het vonnis van het EHRM over de Klimaseniorinnen-zaak |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vonnis van 9 april 2024 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de Klimaseniorinnen-zaak?1
Ja.
Volgt volgens u uit de EHRM-uitspraak dat landen een budget dienen te kwantificeren om de nationale cumulatieve broeikasgasuitstoot te begrenzen?
Nee. Uit de EHRM-uitspraak volgt niet de verplichting voor staten om met een budget de cumulatieve uitstoot te begrenzen. Het Hof heeft een algemeen kader neergezet om te beoordelen of een verdragsstaat aan zijn klimaatverplichtingen op grond van artikel 8 EVRM voldoet. Dit houdt in dat staten wetgeving en maatregelen tot stand moeten brengen en effectief moeten uitvoeren om een substantiële en geleidelijke vermindering van broeikasgasemissies te realiseren, en in beginsel binnen 30 jaar klimaatneutraliteit te bereiken. Daarbij is onder meer van belang dat:
Het Hof overweegt dat de beoordeling of aan deze onderdelen is voldaan algemeen van aard is, wat betekent dat een tekortkoming op een bepaald onderdeel niet noodzakelijkerwijs ook tot een schending van artikel 8 EVRM leidt. Zie ook de Kamerbrief van 6 juni 20242.
Gezien het feit dat de Nederlandse Klimaatwet enkel tussendoelen voor broeikasgasemissiereductie richting klimaatneutraliteit heeft vastgelegd, bent u het ermee eens dat Nederland, om invulling te geven aan de EHRM-uitspraak, de huidige doelen aan moet vullen met een broeikasgasbudget dat ook de cumulatieve uitstoot begrenst?
Nee. Uit de EHRM-uitspraak volgt niet dat verdragsstaten de verplichting hebben om de cumulatieve uitstoot van broeikasgassen wettelijk te begrenzen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Daarnaast wordt het Nederlandse klimaatmitigatiebeleid ook voor een belangrijk deel bepaald door het klimaatbeleid van de EU. Met de drie kerninstrumenten van het Europees klimaatbeleid, namelijk het Europese emissiehandelssysteem (ETS), de Effort Sharing Regulation (ESR) en de LULUCF-verordening, wordt de broeikasgasemissieruimte binnen de EU en daarmee voor Nederland reeds begrensd. Voor de sectoren die onder het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) vallen, is de emissieruimte door de jaarlijkse afname van emissierechten begrensd. Emissies die niet onder het ETS vallen worden grotendeels gereguleerd door de Effort Sharing Regulation (ESR). Op basis van de ESR heeft iedere lidstaat bindende emissiereductieverplichtingen, waarbij voor de periode tot en met 2030 jaarlijkse emissiebudgetten per lidstaat worden bepaald. Ook dient de Europese Commissie bij het opstellen van het wetgevingsvoorstel voor de klimaatdoelstelling van de EU voor 2040 de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de EU voor de periode 2030–2050 te publiceren, gedefinieerd als het indicatieve totale volume aan netto broeikasgasemissies die naar verwachting in die periode worden uitgestoten. Dat is bepaald in de Europese klimaatwet en het Hof verwijst daar in de EHRM-uitspraak ook naar (zie rechtsoverweging 571).
Verwacht u dat de broeikasgasemissiereductie van nu tot 55% reductie ten opzichte van 1990 in 2030 lineair plaatsvindt? Zo nee, hoe ziet de curve er dan waarschijnlijk uit? Wat betekent dit voor het broeikasgasbudget dat Nederland verbruikt tussen nu en 2030?
Nee, ik verwacht geen lineaire emissiereductie. Voor een deel van de klimaatmaatregelen, waaronder maatregelen bij bedrijven, speelt dat het effect op een specifiek moment in de tijd plaatsvindt en het reductiepad daarmee meer stapsgewijs is dan lineair. Daarnaast geldt dat de emissies ook samenhangen met externe factoren, zoals een koude of warme winter.
Hoe kijkt u naar het belang van tijdschema’s en tussendoelen dat in het vonnis wordt onderschreven in relatie tot de Nederlandse en Europese reductiedoelen voor 2030, 2040 en 2050?
Het Hof stelt dat passende tussentijdse reductiedoelen moeten worden gesteld voor de periode tot het bereiken van netto nul uitstoot, dat deze tussendoelen in een regelgevend kader moeten worden opgenomen en dat er adequaat uitvoering aan moet worden gegeven. Ik ben van mening dat dit ook ondersteunend is in het bieden van duidelijkheid en handelingsperspectief voor mensen thuis, bedrijven en maatschappelijke organisaties. De Nederlandse en Europese tussendoelen voor 2030 zijn vastgelegd in wetgeving, namelijk in de Nederlandse en Europese klimaatwet, met het oog op het realiseren van de doelstelling van netto-nul uitstoot in 2050. Dat geldt ook voor het 2040-doel, waarvoor de Commissie een wetgevingsvoorstel opstelt tot wijziging van de Europese klimaatwet.3 Het nationale en het Europese klimaatbeleid zijn gericht op het bereiken van deze doelen.
Volgt volgens u uit de EHRM-uitspraak dat landen bij het kwantificeren van een broeikasgasbudget het principe van «common but differentiated responsibilities» (CBDR) dienen te volgen, zoals dat ook is vastgelegd in onder meer het Parijsakkoord?
Over het beginsel van «common but differentiated responsibilities (and respective capabilities)» overweegt het Hof dat staten een eigen verantwoordelijkheid hebben om maatregelen te nemen om klimaatverandering tegen te gaan en dat het nemen van die maatregelen wordt bepaald door de eigen capaciteiten en niet door het handelen (of nalaten) van een andere staat. Het Hof schrijft verder niet specifiek voor op welke wijze het bepalen van toekomstige broeikasgasemissies voor de periode tot het bereiken van klimaatneutraliteit – door middel van een koolstofbudget of gelijkwaardige methode – zou moeten gebeuren.
Hoe geeft het Nederlandse regelgevende kader invulling aan deze verplichting, gelet op de Nederlandse mate van welvaart en historische uitstoot waarmee een broeikasgasbudget voor Nederland op basis van het CBDR-principe bepaald kan worden?
Met de Nationally Determined Contribution (NDC), waarin de EU op EU-niveau mede namens Nederland aangeeft wat de bijdrage is aan het bereiken van de doelen uit het Parijsakkoord, en de doorvertaling daarvan in nationaal beleid voldoet Nederland in Europees verband aan de internationale verplichtingen, waaronder het CBDR-principe.
Bent u bekend met het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Wat zijn rechtvaardige en haalbare klimaatdoelen voor Nederland?» van maart dit jaar?2
Ja.
Deelt u de analyse van het PBL dat een broeikasgasbudget op basis van het aandeel van de huidige Nederlandse uitstoot in de wereldwijde uitstoot (grandfathering) geen juiste invulling geeft aan het CBDR-principe?
Het PBL gaat in het rapport in op de vraag wat overwegingen rond mondiale rechtvaardigheid en nationale haalbaarheid kunnen betekenen voor de Nederlandse emissiedoelen. Het PBL schrijft dat grandfathering een van de meest omstreden allocatiemethoden is en dat in diverse publicaties wordt betoogd dat grandfathering niet meegenomen zou moeten worden als rechtvaardigheidsbeginsel, bij een gebrek aan een duidelijke morele onderbouwing. In andere publicaties wordt grandfathering wel betrokken en vooral als referentie toegepast of in het kader van haalbaarheid. Met het PBL ben ik van mening dat het beginsel «grandfathering» nuttig kan zijn om een soort ondergrens voor reducties van rijke landen te bepalen.
Hoeveel bedraagt het resterende broeikasgasbudget voor de Nederlandse uitstoot uit het PBL-onderzoek die niet gebaseerd zijn op grandfathering?
Het PBL concludeert dat er een brede range van mogelijke reductiedoelstellingen voor Nederland is die consistent kunnen zijn met de Overeenkomst van Parijs en met de beginselen van het internationaal milieurecht. Het PBL doet daarnaast geen uitspraken over het reductiepad. Er kan dus geen emissiebudget uit het onderzoek van het PBL worden afgeleid.
Als Nederland enkel de verplichting uit de Klimaatwet nakomt en de broeikasgasuitstoot met 55% vermindert in 2030 ten opzichte van 1990, hoeveel van het budget in de vorige vraag blijft dan nog over? Of hoeverre wordt dit overschreden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het rapport «Reflectie PBL op het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028»?3
Ja.
Erkent u de conclusie van het PBL in haar reflecties dat het Hoofdlijnenakkoord per saldo waarschijnlijk onvoldoende is om de in de Klimaatwet vastgelegde doelstelling van 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 te halen?
Het PBL heeft voor de reflectie op het Hoofdlijnenakkoord geen integrale analyse van het beleid gemaakt. Die integrale analyse wordt wel gemaakt in de Klimaat- en Energieverkenning 2024 (KEV 2024) die op 24 oktober 2024 aan de Staten-Generaal wordt aangeboden. Dan wordt ook duidelijker hoeveel Nederland naar verwachting in 2030 zal halen.
Als niet aangetoond kan worden dat de doelstelling van 55% reductie van de broeikasgasuitstoot uit de Klimaatwet met zekerheid gehaald wordt, schendt Nederland dan volgens u de plicht die voortkomt uit de Klimaseniorinnen uitspraak?
Nee. Uit het algemeen toetsingskader dat het Hof heeft neergezet in de EHRM-uitspraak (zie antwoord op vraag 2) volgt dat het stellen van tussendoelen van belang is, evenals het verstrekken van informatie waaruit volgt dat de uitvoering van het klimaatbeleid op koers ligt om deze doelen te halen. Uit dit toetsingskader volgt niet dat nu, in 2024, moet worden aangetoond dat de streefdoelstelling voor 2030 met zekerheid wordt gehaald. Dat zou overigens ook niet mogelijk zijn. Op voorhand bestaat namelijk geen zekerheid dat voorgenomen klimaatmaatregelen ook het verwachte resultaat bereiken. Dat is sterk afhankelijk van verschillende factoren, zoals de effectiviteit van de maatregelen, economische en maatschappelijke ontwikkelingen en het draagvlak voor maatregelen in de samenleving. Om die reden is in de Klimaatwet een cyclus vastgelegd om de uitvoering van het klimaatbeleid jaarlijks te monitoren, tussentijds te evalueren en, indien nodig, bij te stellen om de klimaatdoelen binnen bereik te houden.
Bent u voornemens om nieuwe maatregelen te treffen zodat het doel van 55% reductie uit de Klimaatwet toch gehaald kan worden?
Zie het antwoord op vraag 13. Mede op basis van de inzichten uit de KEV 2024 besluit het kabinet of er redenen zijn om alternatieve maatregelen te treffen.
Bent u bekend met het advies van het Zeerechttribunaal op 21 mei 2024 over klimaatverplichtingen onder het Zeerechtverdrag?4
Ja.
Wat betekent dit advies voor Nederland? En hoe verhoudt dit advies zich tot het huidige Nederlandse wettelijk kader op het gebied van klimaat?
Het advies van het Zeerechttribunaal is niet juridisch bindend en bevat geen directe verplichtingen, maar vormt wel een gezaghebbende uitleg van het VN-Zeerechtverdrag en daaraan gerelateerd internationaal recht. Vanwege de gezaghebbende status van het advies zal bij de uitvoering van de artikelen van het VN-Zeerechtverdrag waar het advies op ziet, rekening gehouden worden met die uitleg.
Het advies zet uiteen welke verplichtingen met betrekking tot (de gevolgen van) klimaatverandering voor staten voortvloeien uit diverse artikelen van het VN-Zeerechtverdrag. Het Zeerechttribunaal betrekt daarbij internationaal overeengekomen regels, zoals het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs.
Het Nederlandse wettelijke kader op het gebied van klimaat sluit aan bij en geeft invulling aan door het Zeerechttribunaal genoemde internationale overeenkomsten en aan Europese verplichtingen gericht op vermindering van broeikasgasemissies. Specifiek ten aanzien van de aard van de verplichtingen concludeert het Zeerechttribunaal dat het gaat om inspanningsverplichtingen.
De regeling Samenwerking in veenweidegebieden en Natura 2000-overgangsgebieden |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u een inschatting geven van de deelname, zoals het aantal ondernemers, areaal, mate van extensivering en vernatting, aan de regeling onder categorie 2 (veenweidegebieden), respectievelijk categorie 3 (Natura 2000-overgangsgebieden) in de eerste openstellingsronde?1
Er zijn door diverse samenwerkingsverbanden 14 aanvragen ingediend voor categorie 2 (veenweidegebied) voor ca. 8.000 hectare (waarvan ca. 6.500 hectare veengrond) en ruim 190 deelnemers (ondernemers) voor een budget van ruim € 55 miljoen. De samenwerkingsverbanden liggen vooral in de veenweidegebieden waar gebiedsprocessen op gang zijn gebracht en veel weidevogelbeheer plaatsvindt. Extensivering en verhoging van de grondwaterstand past heel goed bij het Aanvalsplan Grutto en bij het Klimaatakkoord.
De volgende gegevens zijn indicatief, omdat de toetsing en besluitvorming nog moet plaatsvinden:
Er zijn door diverse samenwerkingsverbanden 27 aanvragen ingediend voor categorie 3 (Natura 2000 overgangsgebied) voor bijna 17.500 hectare en bijna 170 deelnemers (ondernemers) voor een budget van ruim € 160 miljoen. Extensivering in en rond stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden past heel goed bij de aanpak piekbelasting en is een belangrijke maatregel voor de blijvende melkveehouderijbedrijven.
De volgende gegevens zijn indicatief:
Kunt u een inschatting geven van de deelname van biologische bedrijven aan de regelingen?
In categorie 2 doen 30 biologische bedrijven van de in totaal ruim 190 bedrijven mee aan een samenwerkingsverband. In categorie 3 doen 91 biologische bedrijven van de in totaal bijna 170 bedrijven mee aan een samenwerkingsverband.
Kunt u een inschatting geven van de deelname in de verschillende veenweideregio’s (categorie 2) en de verschillende overgangszones rond Natura 2000-gebieden (categorie 3)?
Van de 14 aanvragen in categorie 2 in veenweidegebieden liggen er 3 in de provincie Friesland, 3 in Noord-Holland, 3 in Zuid-Holland en 3 in Utrecht, 1 in Overijssel en 1 in Groningen. De 6 veenweideprovincies hebben allen dus minimaal 1 aanvraag in hun veenweidegebied.
Van de 27 aanvragen in categorie 3 Natura 2000 overgangsgebieden zijn er diverse aanvragen die meerdere stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden beslaan. Ook zijn er samenwerkingsverbanden die over de provinciegrenzen heengaan Verdeeld per provincie (grootste deel van elk samenwerkingsverband):
Friesland 4
Drenthe 2
Overijssel 6
Gelderland 5
Noord-Holland 3
Zuid-Holland 1
Utrecht 1
Noord-Brabant 3
Limburg 2
Hoeveel subsidie is in totaal aangevraagd voor categorie 2, respectievelijk categorie 3?
Voor categorie 2 is ruim € 55 miljoen aangevraagd en voor categorie 3 is ruim € 160 miljoen aangevraagd. Opengesteld was € 37,5 miljoen voor categorie 2 en € 105 miljoen voor categorie 3.
Hoe groot acht u het risico dat vooral subsidie is/wordt aangevraagd door ondernemers die al extensief zijn en hun bedrijfsvoering maar heel beperkt hoeven aan te passen, waarbij de vergoeding veel hoger ligt dan de omzetderving? Is hier vooraf een inschatting van gemaakt?
Ik herken het punt. Het is een bewuste keuze dat ook koplopers, zoals biologische bedrijven of bedrijven die al geringe drooglegging hebben, in een samenwerkingsverband mee kunnen doen. Het eindresultaat per samenwerkingsverband telt en daarop wordt gerangschikt. De inschatting vooraf was dat koplopers de trekker zullen zijn van de samenwerkingsverbanden en daarin ook anderen meenemen.
De vergoeding is gebaseerd op een berekening door de WUR van de gederfde inkomsten en extra kosten ten opzichte van een gemiddeld melkveehouderijbedrijf in veenweidegebied of in Natura 2000 overgangsgebied. Dit is dezelfde systematiek als bij het Agrarisch Natuur- en landschapsbeheer (ANLb) en bij de ecoregelingen. De rangschikking richt zich dan ook op doelbereik terwijl de betaling conform de systematiek is van het GLB-NSP (gederfde inkomsten, extra kosten en transactiekosten).
Deelt u de mening dat oversubsidiëring van extensieve bedrijven als biologische bedrijven, waarbij het extensieve karakter al is ingecalculeerd in het verdienmodel (melk- en pachtprijzen), moet worden voorkomen omdat het de lokale grondmarkt (prijsopdrijvend effect) en gebiedsprocessen verstoort en zorgt voor ondoelmatige besteding van schaarse middelen?
Ik ben het met u eens dat er een gezonde balans moet zijn tussen subsidiëring en de prestaties die daar tegenover staan.
In hoeverre wordt voldaan aan de staatssteunregels als vooral boeren inschrijven die op basis van al bestaande extensivering, bijvoorbeeld bij biologische bedrijven (ingecalculeerd in het verdienmodel), een extensiveringsvergoeding krijgen terwijl nauwelijks aanpassing van de bedrijfsvoering nodig is en derhalve sprake is van geen of een beperkte bijdrage aan het doelbereik?
De Europese Commissie heeft de toegepaste berekeningssystematiek beoordeeld in het kader van de goedkeuring van het GLB-NSP. Gelet op artikel 145, tweede lid, van Verordening (EU) 2021/2115 is vervolgens een afzonderlijke staatssteuntoets voor de door boeren te ontvangen steun niet meer aan de orde omdat het gaat om steun die op grond van en in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/2115 is verstrekt en binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.
Hoe waardeert u het signaal dat terrein beherende organisaties extra grond verpachten aan boeren, zodat zij voor meer hectares aanspraak kunnen maken op de genoemde subsidieregeling? Is het de bedoeling van de regeling dat op deze wijze indirect geld naar terrein beherende organisaties vloeit?
Dit signaal is eerder met mij gedeeld. In de betreffende gebieden en bij presentaties wordt dit echter niet herkend. Ook in de ingediende subsidieaanvragen is dit niet terug te herleiden.
Waarom is niet gekozen voor onderscheiden, gerichte subsidietarieven voor biologische en niet biologische bedrijven?
Nu is 3 tot 4% van de agrarische bedrijven biologisch en verspreid over heel Nederland. Het aantal in de Natura 2000 overgangsgebieden is te klein om een gemiddeld referentie biologisch melkveehouderijbedrijf voor deze gebieden te bepalen.
Bij biologische bedrijven zijn de voerkosten (grasgewas, krachtvoer) hoger en de melk- en gewasopbrengsten lager en daarop verder extensiveren leidt ook tot extra kosten en gederfde inkomsten. Door het kleine aantal biologische bedrijven en de grote diversiteit in bedrijfsvoering van biologische bedrijven is het zeer lastig om een gemiddeld referentie biologisch melkveehouderijbedrijf voor deze gebieden (Natura 2000 overgangsgebieden, veenweidegebieden) te bepalen.
Waarom is niet gekozen voor een maximering van het aantal hectares waarvoor een bedrijf subsidie aan kan vragen, bijvoorbeeld als percentage van het totale bedrijfsareaal?
Als hele bedrijven extensiveren dan heeft dat consequenties voor elke hectare en niet voor een deel daarvan. Bij reductie van veldemissies is dat juist een pré, want door minder bemesten en meer beweiden van het hele bedrijf worden de veldemissies van ammoniak op het hele bedrijf gereduceerd en ook de emissies van nutriënten naar bodem en water verminderen hierdoor op het gehele bedrijf.
Wilt u genoemde oversubsidiëring voorkomen? Zo ja, hoe?
In het algemeen waak ik voor een goede balans tussen subsidiëring en prestaties die daar tegenover staan. Bij de volgende openstelling zal ik de voorwaarden nog eens tegen het licht houden.
Het bericht ‘Eneco kijkt over de grens bij investeren in opslag en opwek’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eneco kijkt over de grens bij investeren in opslag en opwek»?1
Ja.
Welke rol moeten grootschalige batterijen volgens u gaan spelen in het oplossen van netcongestie en het waarborgen van de leveringszekerheid in het toekomstig energiesysteem?
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de rol van grootschalige batterijen bij invoedingscongestie en bij afnamecongestie. Invoedingcongestie treedt op wanneer er te veel aanbod van elektriciteit is ten opzichte van de transportcapaciteit op het net. Dit gebeurt met name in gebieden met een hoge concentratie aan hernieuwbare energiebronnen. Afnamecongestie, daarentegen, ontstaat wanneer de vraag naar elektriciteit de capaciteit van het net overschrijdt. Dit type congestie komt bijvoorbeeld voor tijdens piekmomenten van energieverbruik.
Bij invoedingscongestie kunnen batterijen een rol spelen door elektriciteit op te slaan wanneer er veel energieaanbod is en deze later te leveren als het aanbod lager ligt, bijvoorbeeld in de avond wanneer zonnepanelen minder elektriciteit leveren. Om de netcongestieproblematiek te verminderen middels grootschalige batterijen is er een budget beschikbaar uit het Klimaatfonds voor de ontwikkeling van dit type batterijen.
Met betrekking tot afnamecongestie heeft CE Delft2 geconcludeerd dat de huidige generatie grootschalige batterijen die tot 2030 worden ontwikkeld (lithium-ion, maximaal 4 uur energiecapaciteit) geen betrouwbare, betaalbare, schaalbare en uitvoerbare oplossing zijn om netcongestie voor de afname van elektriciteit op te lossen. De huidige generatie batterijen heeft niet genoeg capaciteit om bijvoorbeeld een fabriek op te laten draaien. Wel kunnen batterijen een rol spelen bij het ontwikkelen van energy hubs en het lokaal bij elkaar brengen van vraag en aanbod van elektriciteit, bijvoorbeeld door inzet van een batterij «achter-de-meter». Daarmee kunnen bedrijven wel elektrificeren of groeien zonder een grotere aansluiting.
In alle gevallen is het belangrijk om batterijen congestieneutraal aan te sluiten en dus netcongestie niet te verergeren. Hiervoor moeten afspraken worden gemaakt tussen netbeheerders en batterij-exploitanten: in ruil voor een lager transporttarief wordt het gebruik van het net op piekmomenten gereduceerd. In september 2023 vond er een Bestuurlijk Overleg over batterijen plaats. Eén van de belangrijkste uitkomsten is een nieuw, tijdsduurgebonden transportrecht (ATR85) dat beschikbaar komt voor alle aangeslotenen op het TenneT net, maar naar verwachting vooral interessant is voor batterij-exploitanten. Een recent voorbeeld is de batterij die Giga Storage bouwt in Delfzijl op de eerste tijdsduurgebonden aansluiting op het hoofdspanningsnet.
In de Kamerbrief3 van oktober 2023 over de rol van batterijen in het energiesysteem wordt de rol van grootschalige batterijen en potentiële andere technieken die als flexibiliteitsmechanisme kan worden ingezet nader toegelicht.
Acht u het onwenselijk dat grote investeerders, zoals Eneco, niet in Nederland investeren in batterijen, maar in plaats daarvan naar het buitenland uitwijken? Op welke manier wilt u het voor investeerders aantrekkelijker maken om in Nederland te investeren?
Ik ben voorstander van een gelijk speelveld ten aanzien van netwerktarieven om te voorkomen dat investeringen in batterijopslag in andere landen plaatsvinden wanneer de meest gunstige opslaglocaties in Nederland bevinden. Ik zet mij daarom in voor een sterkere harmonisatie van de nettariefmethodiek op Europees niveau.
Sinds het Bestuurlijk Overleg Batterijen op 23 september 2023 is er in Nederland met het besluit van de ACM tot invoering van alternatieve transportrechten een belemmering voor flexibele netgebruikers zoals batterijen weggenomen. Netgebruikers die minder netkosten veroorzaken, bijvoorbeeld door op piekmomenten juist minder van het elektriciteitsnet gebruik te maken, kunnen met een alternatief transportrecht ook lagere nettarieven betalen.
De realisatie en aankondiging van steeds grotere batterijprojecten door o.a. SemperPower, DEO en Giga Storage laat zien dat grootschalige energieopslag ook in Nederland op gang komt.
Hoe luidt uw reactie op de bevinding uit het laatste rapport Monitor Leveringszekerheid van TenneT dat onder andere de achterblijvende groei van flexibiliteit, mede in de vorm van batterijen, ertoe leidt dat er na 2030 een duidelijke verslechtering van de leveringszekerheid optreedt?2
Conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie (Kamerstuk 29 023, nr. 487) zal ik de Kamer over de mogelijkheden om de leveringszekerheid na 2030 te versterken eind 2024 nader informeren. Dit is ook in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis (Kamerstuk 36 197, nr. 15).
Deelt u het standpunt dat grootschalige batterijen grote baten kunnen leveren, enerzijds in het omlaag brengen van de energierekening voor huishoudens alsmede het verlagen van de netbeheerkosten, zoals is aangetoond in de studie «The costs and benefits of batteries in the power system» door Kalavasta en Energy Storage NL?3 Deelt u om die reden de mening dat bij het bepalen van de transporttariefhoogte niet alleen de kostenreflectiviteit, maar ook de «batenreflectiviteit» moet worden meegenomen, om flexibiliteit, zoals batterijen, eerlijk te belonen? Waarom wel of niet?
Grootschalige batterijen kunnen inderdaad de integratie van meer elektriciteit uit wind en zon (mede) mogelijk maken en de elektriciteitskosten voor huishoudens verlagen. Dat is precies de manier waarop met batterijen geld wordt verdiend, door op momenten met veel aanbod uit wind en/of zon en lage prijzen elektriciteit op te laden en op momenten met weinig aanbod en hoge prijzen die weer te ontladen. Grootschalige batterijen verdienen in eerste instantie geld door bij te dragen aan het balanceren van het elektriciteitsnet. Om hun businesscase te verbeteren, handelen ze daarnaast in elektriciteit (slaan elektriciteit op als het goedkoop is, verkopen het als duurder is). Voor batterijen wordt zo een vergoeding verkregen voor de baten die zij genereren. Voor de optimale inzet van batterijen is het van belang dat de baten toekomen aan degene die de baten genereert, en de kosten worden betaald door de veroorzaker ervan.
Het is denkbaar dat de marktconforme prijs die TenneT betaalt voor balanceringsdiensten daalt door extra batterijen en dat hierdoor de kosten voor TenneT dalen. Aangezien de ACM de nettarieven bepaalt op basis van kostenreflectiviteit, zullen potentiële lagere kosten van TenneT in dat geval worden gereflecteerd in de nettarieven.
Wanneer kan er over worden gegaan tot een korting of een vrijstelling in de transporttarievensystematiek? Hoe wordt de hoogte van deze korting bepaald en wanneer is deze gerechtvaardigd?
Met de invoering van alternatieve transportrechten waar de ACM recent een besluit over heeft genomen, worden transportrechten ingevoerd waarmee de aangeslotene het net minder belast en er geen of minder investeringen voor het netgebruik hoeven te worden gedaan. Hier staat een lager transporttarief tegenover. Een aangepast, lager nettarief moet conform Europese regels voldoen aan het uitgangspunt van kostenreflectiviteit: er moet aangetoond worden dat met het netgebruik minder kosten worden veroorzaakt.
Het eerder aangehaalde onderzoek van CE Delft laat zien dat batterijen het net ook zwaarder kunnen belasten en netcongestie in dat geval verergeren. Hetzelfde geldt voor andere netgebruikers. Een lager tarief moet daarom gepaard gaan met afspraken over het netgebruik.
Het vaststellen van de tariefstructuur is een exclusieve bevoegdheid van de nationale regulerende instantie, de ACM. De ACM kan ambtshalve de tariefstructuur wijzigen of de netbeheerders kunnen een codevoorstel indienen bij ACM voor een wijziging van nettarieven. De belangrijkste uitgangspunten voor de tariefstructuur zijn, op basis van de Elektriciteitsverordening, volgens de ACM kostenreflectiviteit, bevorderen van systeemefficiëntie, transparantie en non-discriminatie.6
Welke bevoegdheden heeft u als Minister in de transporttarievensystematiek, ten opzichte van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Bent u bevoegd tot het definiëren van een aparte tariefcategorie voor opslag of het plaatsen van batterijen binnen categorie «invoeder», waardoor er een vrijstelling kan worden gegeven, binnen de transporttarievensystematiek?
De ACM is exclusief bevoegd om transporttarieven vast te stellen. De wetgever is niet bevoegd om tariefcategorieën te bepalen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe luidt uw reactie op de conclusie uit de studie door Kalavasta dat het ontwerpbesluit Alternatieve transportrechten (ATR85) onvoldoende perspectief biedt op een financieel haalbare businesscase voor batterijen?
We zien op dit moment veel grote batterijprojecten die worden aangekondigd in Nederland, dus ik zie wel perspectief in tegenstelling tot Kalavasta. Een recent voorbeeld van grote batterijprojecten is de reeds genoemde batterij die Giga Storage bouwt in Delfzijl op de eerste tijdsduurgebonden aansluiting op het hoofdspanningsnet. De algemene observatie van Kalavasta dat batterijopslag een belangrijke rol speelt in het energiesysteem van de toekomst onderschrijf ik. Zie verder ook de beantwoording op vraag 2.
Hoe reflecteert u op het feit dat in Duitsland een verlenging op de huidige tariefvrijstelling van batterijen is aangekondigd en daarmee het ongelijke speelveld blijft bestaan?
Het is onwenselijk dat er op Europees niveau verschillende methoden voor de vaststelling van tarieven worden gehanteerd. Ik wil mij inspannen om, net als mijn voorganger, op Europees niveau en in pentalateraal verband (de energiesamenwerking in Noordwest-Europa) te pleiten voor een eenduidige transporttarievensystematiek in Europa. Europese toezichthouders zijn zelfstandig bevoegd om transporttarieven vast te stellen op basis van het Europese kader.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Grinwis/Flach over harmonisering van de tariefmethodieken met Duitsland en België (Kamerstuk 36 378, nr. 36)? Welke stappen heeft u gezet en welke gaat u nog zetten?
Ik zet mij samen met de ACM in om dit vraagstuk onder de aandacht te brengen bij ACER (het Europees agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators), andere EU lidstaten en de Europese Commissie om te komen tot meer geharmoniseerde tariefstructuren op Europees niveau.
Uw Kamer is recent geïnformeerd over twee non-papers waarin door Nederland hiervoor is gepleit, die met de Europese Commissie en breder zijn gedeeld (Verslag Energieraad 4 maart 2024, Kamerstuk 21501–33, nr. 1060). Op initiatief van Nederland is in de recent vastgestelde Raadsconclusies over duurzame elektriciteitsnetten een oproep aan de Europese Commissie opgenomen om een reflectie op gang brengen over het kader voor nettarieven (Verslag Energieraad 30 mei 2024, Kamerstuk 21501–33, nr. 1075).
De ACM vraagt zowel in bilateraal als in gezamenlijk verband, via ACER, aandacht voor de implementatie van een nettarievenstructuur gebaseerd op daadwerkelijke kosten. De ACM ziet geen ruimte om rekening te houden met de concurrentiepositie bij de nettarieven. In het laatste overleg van Europese energietoezichthouders en ACER is afgesproken een gecoördineerde aanpak te verkennen voor een geharmoniseerde toepassing van de regels voor nettarieven in de EU.
Bent u bereid om de Routekaart Energieopslag om te zetten in een Programma Energieopslag, zoals eerder is gebeurd bij de Routekaart Groen Gras en Waterstof en een concreet doel te stellen voor de hoeveelheid energieopslag die in 2030 en 2050 noodzakelijk is, waarmee richting wordt gegeven aan de markt en tevens duidelijkheid aan overheden, netbeheerders en financiers?
De Routekaart Energieopslag gaat in op verschillende vormen van opslag: elektriciteits-, moleculen-, en warmteopslag. In de Routekaart komt energieopslag terug als een onmisbaar onderdeel van het energiesysteem van de toekomst. Hierbij hebben we de verschillende energiedragers nodig.
Energieopslag is geen doel op zich, maar een middel om meerdere doelen te dienen, waaronder het balanceren van vraag en aanbod op verschillende tijdsschalen, het opvangen van de warmtepiekvraag, het verlichten van netcongestie en het bieden van strategische voorraden. Deze doelen zijn essentieel voor het functioneren van ons huidige energiesysteem, voor het mogelijk maken van de energietransitie en voor de ontwikkeling van het energiesysteem van de toekomst.
Uw Kamer ontvangt dit najaar een vervolg op de Routekaart Energieopslag. Voor het bereiken van de doelen en acties uit de Routekaart is het niet noodzakelijk deze om te zetten naar een Programma.
Bent u bereid om, in overleg met de ACM, de netbeheerders en de energieopslagsector, tot een nieuw tarief voor batterijen te komen? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In september 2023 vond er een Bestuurlijk Overleg over batterijen plaats. Eén van de belangrijkste uitkomsten is een nieuw, tijdsduurgebonden transportrecht (ATR85) dat beschikbaar is gekomen voor alle aangeslotenen op het TenneT net. Naar verwachting is dit transportrecht vooral interessant voor batterij-exploitanten, zoals bijvoorbeeld de recente aangekondigde batterij die Giga Storage bouwt in Delfzijl. Vooralsnog zie ik geen reden op dit moment opnieuw een gesprek te voeren over de nettarieven voor batterijen.
Bent u bereid om maatregelen uit te werken zodat investeren in opslag een financieel aantrekkelijker wordt, zoals een aanvullende subsidie met betrekking tot de leveringszekerheidsnorm, en de Kamer hierover te informeren?
De realisatie en aankondiging van steeds grotere batterij projecten door o.a. SemperPower, DEO en Giga Storage laat zien dat grootschalige energieopslag ook in Nederland op gang komt. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om maatregelen uit te werken zodat investeren in opslag financieel aantrekkelijker wordt.
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Het incident afgelopen zaterdag waarbij een hond aangevallen is door een wolf |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vermoedelijke aanval van een wolf waarbij waarschijnlijk een hond omgekomen is?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit incident. Ik leef mee met de eigenaresse van de hond.
Als de aangevallen hond niet gevonden wordt, wat is dan de aangewezen manier om erachter te komen of het om een aanval door een wolf ging en om welke wolf het ging?
Het zoeken naar de hond is gestaakt. De provincie Utrecht gaat ervan uit dat het incident is veroorzaakt door een wolf die onderdeel uitmaakt van een wolvenpaar met welpen en heeft zich hierbij gebaseerd op de rapportage van de Teamchef Politie Eenheid Midden Nederland, op een mondeling ooggetuigenverslag van de eigenaresse en op de schriftelijke duiding, inclusief advies, van de Zoogdiervereniging.
Welke actie wordt vanuit de provincie ondernomen zodra duidelijk is welke wolf de hond aangevallen heeft?
De provincie Utrecht heeft de gemeente Leusden geadviseerd over gebiedsafsluiting. De bevoegdheid om terreinen af te sluiten ligt bij de gemeente. Op donderdag 18 juli heeft de gemeente Leusden dit, op basis van een noodbevel, gedaan.
Tevens heeft de provincie Utrecht het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning, ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Mocht er nog eens sprake zijn van een incident met bijvoorbeeld het wolven ouderpaar en DNA-analyse mogelijk is tot op niveau van het individu, dan is ook in dat geval snel een besluit tot vergunning negatief conditioneren te nemen, omdat er dan een voorbeeld klaarligt in de vorm van het besluit vergunning voor de genoemde solitaire wolf.
Wordt een wolf die een hond in aanwezigheid van de eigenaar doodbijt gezien als een «probleemwolf»?
In de Interventierichtlijnen behorend bij het Interprovinciaal Wolvenplan, wordt door provincies aangegeven wanneer er sprake is van een probleemwolf.2 Hieraan vooraf gaat de vaststelling of er sprake is van een probleemsituatie. Interventierichtlijnen bieden handvatten voor onvoorziene situaties. Op dat moment moet een bevoegd gezag op basis van eigen afwegingen besluiten nemen. De richtlijnen bieden daar ruimte voor. In sommige gevallen zal het nodig zijn hiervoor een expert (bijvoorbeeld een deskundigenteam) te raadplegen. Ook daarvoor bieden de richtlijnen handreikingen. Verschillende incidenten in de provincie Utrecht maken duidelijk dat niet iedere situatie exact terug te vinden is in de interventierichtlijn en dat er ook incidenten zijn die om interpretatie vragen. De provincie heeft met betrekking tot de solitaire wolf vastgesteld dat sprake is geweest van een probleemsituatie als bedoeld in de Interventierichtlijnen, maar heeft niet geconcludeerd dat sprake is van een probleemwolf.
Was er in het gebied waar deze hond door een wolf gevangen is al een wolf bekend die mogelijk afwijkend en/of problematisch gedrag naar mensen of gehouden dieren vertoonde?
Er was op de Utrechtse Heuvelrug een solitaire wolf bekend die al meerdere malen richting honden ongewenst gedrag heeft vertoond. Dit betreft niet het wolvenpaar dat in de omgeving van Leusden bekend is. Deze solitaire wolf is betrokken bij de incidenten bij Austerlitz, blijkt uit DNA-onderzoek.
Waarom is, indien er een «probleemwolf» in het gebied bekend was voor dit incident, tegen die wolf niet eerder opgetreden?
In Utrecht heeft men aangegeven te maken te hebben met probleemsituaties, maar is de betreffende wolf niet geduid als probleemwolf.
Zoals in de beantwoording van vraag 4 is aangegeven en hebben provincies in het Interprovinciaal Wolvenplan een eigen omschrijving van een probleemwolf opgenomen. Door provincies wordt als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van een probleemwolf indien een dier meermaals goed beschermd vee heeft aangevallen. Ook kan er sprake zijn van een probleemwolf indien een wolf agressief reageert op mensen of wanneer een wolf, actief en bewust, meermaals mensen binnen 30 meter benadert en het afleren hiervan niet werkt of praktisch niet uitvoerbaar is. Richtlijnen ter verdere uitwerking van het omgaan met probleemwolven zullen worden opgenomen in het geactualiseerde Interprovinciaal Wolvenplan, dat naar verwachting van de provincies eind 2024 gereed zal zijn. Daarnaast is op initiatief van mijn ministerie een overleg opgestart met buurlanden die te maken hebben met dezelfde wolvenpopulatie. Eén van de onderwerpen waarover in dit verband gesproken zal worden, is de definitie van en omgang met een probleemwolf.
Hoe kan u, als in Nederland meer wolven problematisch gedrag vertonen waar niet tegen opgetreden kan worden, ervoor zorgen dat het makkelijker wordt om dat optreden dan wel mogelijk te maken?
Het verstoren, verjagen en zo nodig doden van wolven die problematisch gedrag vertonen, is onder de Omgevingswet al mogelijk.3 Optreden tegen wolven via een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan worden toegestaan wanneer er sprake is van een in de wet vastgelegd belang (zoals de bescherming van de volksgezondheid of openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het optreden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische mogelijkheden zijn in Nederland de provincies bevoegd het beleid rond de wolf uit te voeren en indien nodig een omgevingsvergunning af te geven voor optreden bij wolven die probleemgedrag vertonen. Ik wil me samen met provincies inzetten voor meer mogelijkheden om sneller op te treden bij wolven met problematisch gedrag.
Momenteel ligt het voorstel van de Europese Commissie voor om de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern te verlagen van «strikt beschermd» naar «beschermd». Ik ben voornemens namens Nederland voor het voorstel te stemmen en zal actief andere lidstaten te benaderen om hetzelfde te doen. Het verlagen van de beschermde status kan Nederland op termijn de mogelijkheid bieden om zelf te bepalen in hoeverre wolven beschermd worden in ons land en daarmee meer mogelijkheden creëren om op te treden.
Zien wolvenexperts het nut in van het gebruiken van paintballgeweren om wolven schuwer te maken, en hoe kan u zorgen dat het voor provincies makkelijker wordt om daarvoor bij een voorzieningenrechter toestemming voor te krijgen?
Door middel van het gebruik van een paintballgeweer kunnen wolven worden verjaagd en afgeschrikt en vindt negatieve conditionering plaats – de wolf leert om uit de buurt van mensen te blijven. Het nut van het gebruik van paintballgeweren in bepaalde situaties is in een zaak bij de rechtbank Midden-Nederland vastgesteld.4Volgens de rechtbank is met de voorgelegde rapporten van de deskundigen voldoende onderbouwd dat afschrikken met een paintballgeweer in de situatie die daar voorlag de beste optie is en dat er geen effectieve en proportionele alternatieven zijn. De deskundige verwijst onder andere naar positieve ervaringen bij wolven in Yellowstone National Park en naar een Duits onderzoek.
Het onderbouwen van het gebruik van paintballgeweren in specifieke situaties is een provinciale bevoegdheid. Ik wil provincies hierin steunen, bijvoorbeeld met kennis en expertise. De onderbouwing kan door de rechter worden getoetst aan de wettelijke vereisten. Ik kan en wil me niet mengen in oordeelsvorming door de rechterlijke macht.
Is onder de huidige regels in Europa helder welke maatregelen toegestaan zijn bij welke soorten probleemgedrag bij wolven?
Het is mij duidelijk welke maatregelen nu zijn toegestaan bij probleemgedrag. Zie het antwoord op vraag 7. Ik laat echter ook uitzoeken hoe andere maatregelen genomen kunnen worden zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden. Daarom werk ik aan een definitie van probleemwolven op basis waarvan kan worden ingegrepen.
Als niet helder is welke maatregelen toegestaan zijn, wat gaat u dan doen om dat duidelijk te krijgen en wanneer wordt die duidelijkheid dan verwacht?
Zie het antwoord op vraag 7 en 9.
Hoe schatten wolvenexperts met wie uw ministerie contact heeft het risico voor mensen (en met name kleine kinderen) in als er wolven rondlopen die honden in bijzijn van mensen doodbijten?
Ik begrijp dat er angst is voor aanvallen van wolven op mensen en huisdieren. Uit de Factfinding studie die is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving gering is en het risico om als mens gebeten te worden door een wolf klein. Honden kunnen door een wolf gezien worden als een mogelijke partner, maar ook als concurrent. Dit kan ertoe leiden dat een wolf een hond benadert om de natuur in te lokken. Volgens de Factfinding studie is het aantal bevestigde gevallen van een aanval van een wolf op een hond tot nu toe beperkt.5 Dit neemt uiteraard niet weg dat wanneer een incident zich voordoet, zoals het incident waar deze Kamervragen over zijn gesteld, dit verschrikkelijk is voor de hond en diens eigenaar. Wolvenexperts van de Zoogdiervereniging die door de provincie Utrecht zijn geraadpleegd, geven aan dat gebleken is dat een ouderpaar dat welpen beschermt een risico kan vormen voor kinderen gedurende de kwetsbare levensfase van de welpen.
Hoewel deze cijfers dus spreken van een klein aantal incidenten met mensen en een klein aantal aanvallen van wolven op honden, ben ik van mening dat ieder incident en iedere aanval er een teveel is en vind ik de risico’s die een dergelijk wolven ouderpaar met zich brengt niet aanvaardbaar. Daarom wil ik mij samen met de provincies inzetten voor het beter voorkomen van dergelijke situaties.
Worden adviezen voor wandelen met kinderen en huisdieren in gebieden waar wolven leven aangescherpt?
Advisering over hoe te handelen in gebieden waar wolven leven wordt gedaan door provincies. Bij12 voert dit uit voor de provincies.6 Het IPO geeft mij aan op het moment geen aanleiding te zien om deze adviezen aan te scherpen. De provincie Utrecht heeft in gebieden waar de incidenten plaats hebben gevonden maatregelen getroffen, zoals advisering via folders, website en andere persuitingen. In het kader van de ontwikkeling van het Landelijk Informatiepunt Wolf (LIW) zet ik mij samen met provincies en stakeholders in om te komen tot gezamenlijke adviezen die daar waar nodig aangescherpt kunnen worden.
Zijn er naar aanleiding van deze aanval consequenties voor beheer van wolven?
Zoals in de beantwoording van vraag 7 is aangegeven, is het doden van wolven al mogelijk onder de voorwaarden zoals beschreven in de Omgevingswet. Hierin is geen verandering gekomen naar aanleiding van de recente incidenten. Ik wil me samen met provincies inzetten voor meer mogelijkheden om sneller op te treden bij wolven met problematisch gedrag.
Zijn mensen en huisdieren nog veilig in gebieden waar wolven leven?
Het voorkomen van incidenten zal nooit volledig uit te sluiten zijn. Ik streef samen met de provincies om maximale veiligheid voor mens en huisdier te bewerkstelligen. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Als mensen en huisdieren volgens de Minister nog veilig zijn in gebieden waar wolven leven, hoe dan?
Ik maak me zorgen over de veiligheid van mensen en huisdieren door de aanwezigheid van wolven. Er is nu nog sprake van incidenten, maar ik vrees dat bij een toenemend aantal wolven die incidenten toenemen als we niet snel en daadkrachtig handelen. Hoewel het voorkomen van incidenten helaas nooit volledig is uit te sluiten, wil ik er alles aan doen om de veiligheid te garanderen.
Voor het verbeteren van de informatie over de wolf onderzoek ik samen met provincies en stakeholders de mogelijkheden van het LIW. Met de provincies wil ik daarnaast onderzoeken of er aanvullend andere maatregelen nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven. Ook ben ik van mening dat een goede definitie van een «probleemwolf» nodig is om effectief op te kunnen treden in geval van aanvallen. Ik wil met de provincies onderzoeken of er mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is. En ik wil de staat van instandhouding van de wolf in Nederland laten vaststellen. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor verlaging van de beschermingsstatus van de wolf. Een lagere beschermingsstatus biedt op termijn waarschijnlijk meer mogelijkheden om in te grijpen bij incidenten met wolven.
Zijn er draaiboeken voor het geval een mens of kind wordt aangevallen?
De interventierichtlijnen behorend bij het Interprovinciaal Wolvenplan (zie het antwoord op vraag 4) geven een kader op basis waarvan gehandeld kan worden. De richtlijnen geven voor verschillende situaties, waaronder situaties met mens of kind, duiding aan juridische en beleidsmatige kaders en vormen een hulpmiddel
voor bestuurders, beheerders en uitvoerders bij het bepalen van een gepaste handelwijze.
De Vereniging van Nederlandse Gemeentes heeft hiernaast een handelingsperspectief opgesteld met daarin een stappenplan bij situaties waar vanwege de aanwezigheid van een wolf actie van de lokale overheid gevraagd wordt.7 Bij acuut gevaar kan de burgemeester besluiten om in het kader van de openbare veiligheid directe maatregelen te nemen, zoals het laten vangen van de wolf of afschot.
Als er draaiboeken zijn voor het geval een mens of kind wordt aangevallen door wolven, kunt u die met de Kamer delen?
De Interventierichtlijnen zijn openbaar toegankelijk en te vinden via: https://www.bij12.nl/onderwerp/wolf/bescherming-en-wet-en-regelgeving/.
Het Handelingsperspectief voor burgemeesters is openbaar toegankelijk en te vinden via:
Gaat u in gesprek met uw Europese ambtsgenoten over aanvallen op mensen en huisdieren?
Ik zal dit onderwerp bespreken met mijn Europese ambtsgenoten. Als gezegd wil ik laten verkennen of er andere, effectieve maatregelen mogelijk zijn zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden. Dat zal ik aan de orde stelen in deze gesprekken en ik zal mijn ambtgenoten ook bevragen op hun ervaringen en de maatregelen die zij inzetten in geval van aanvallen op mensen en huisdieren.
Hoe is de afhandeling in het geval van zo'n traumatische wolvenaanval op een huisdier geregeld, wordt dan zoals bij landbouwhuisdieren slechts een financiële vergoeding gegeven, of is er een menselijke maat?
De aanvallen van wolven zijn vreselijk en helaas voor huisdierhouders is er geen afhandeling voor wolvenaanvallen. Bij een wolvenaanval met schade aan bedrijfsmatig gehouden dieren en hobbymatig gehouden hoefdieren wordt wel door provincies een tegemoetkoming verleend.
Is ook bij boeren die vee verliezen aan wolven een meer menselijke maat mogelijk bij de vergoeding van de schade en hoe gaat die menselijke maat toegepast worden?
Ik vind het belangrijk dat het menselijk aspect wordt meegenomen bij het afhandelen van schade door wolven. Het toekennen van vergoeding van schade is echter een provinciale bevoegdheid. Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen is aangegeven (Kamerstuk 2021D49842), is de wijze waarop de veehouders door provincies worden gecompenseerd vastgelegd in het Interprovinciale Wolvenplan.8 Uitwerking hiervan is vastgelegd in de «Richtlijn taxatie bij wolvenschade aan landbouwhuisdieren».9 BIJ12 voert namens de provincies de afhandeling van de schade en de tegemoetkomingen uit.
De tegemoetkomingsregeling van de provincies is gebaseerd op redelijkheid en billijkheid. De basis wordt daarbij gevormd door een tegemoetkoming voor de directe kosten.
Het bericht “Nederland vult gasvoorraad trager bij: ‘Zou me zorgen maken als Europese opslagen ook achterblijven’” |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland vult gasvoorraad trager bij: «Zou me zorgen maken als Europese opslagen ook achterblijven»»?1
Ja.
Wat is volgens u de verklaring dat de gasopslagen in onder meer Norg, Grijpskerk en de Bergermeer nog lang niet vol zijn en ruim onder het Europees gemiddelde liggen?
Het is belangrijk dat de gasopslagen bij aanvang van de winter (1 november) voldoende gevuld zijn, zodat ook in een koude winter energieleveranciers hun klanten kunnen voorzien van voldoende gas. Het kabinet is het eens met Martien Visser dat gasopslagen een belangrijke rol spelen in de Nederlandse en Europese gasleveringszekerheid. In de visie gasopslag is deze rol uitgebreider beschreven.2 Het kabinet deelt daarom de ambitie van het vorige kabinet dat de gasopslagen in Nederland gemiddeld voor minimaal 90% zijn gevuld op 1 november 2024.3 Deze ambitie ligt ruim boven de voor Nederland geldende EU-vulverplichting (74%) en ook iets boven de door GTS geadviseerde vulgraad (88%).4 Het is daarom goed dat marktpartijen, waaronder GasTerra, de afgelopen maand veel gas hebben opgeslagen. De gemiddelde vulgraad van de gasopslagen in Nederland ligt momenteel op ruim 90%.5
Ik vind het belangrijk te benadrukken dat de vuldoelstelling van het kabinet geldt voor 1 november. Gedurende het hele vulseizoen (normaal gesproken van 1 april tot 1 november) worden gasopslagen gevuld, zodat het opgeslagen gas in de winter kan worden ingezet als de vraag hoger is. Bij aanvang van het vulseizoen ligt de vulgraad vaak laag (de afgelopen 5 jaar lag de gemiddelde vulgraad op 1 mei op zo’n 42%), waarna marktpartijen daarna ruim een half jaar hebben om de door hen geboekte capaciteit te vullen. Het vullen van de gasopslagen duurt meerdere maanden, ook omdat rekening gehouden moet worden met de injectiecapaciteit van gasopslagen. Daarnaast spreiden marktpartijen het vullen over het vulseizoen, zodat ze ook kunnen inspelen op marktkansen later in het vulseizoen. Het is zeker geen noodzaak, en gezien de beschikbare injectiecapaciteit ook niet mogelijk, dat de gasopslagen al snel in het begin van het vulseizoen gevuld worden tot 90%. Het is juist beter als marktpartijen verspreid over het vulseizoen vullen en niet allemaal tegelijkertijd gas aankopen: dat voorkomt prijspieken zoals we in augustus 2022 zagen.
Dat Norg, Grijpskerk en Bergermeer begin juli nog niet vol waren, is dan ook logisch. Marktpartijen hadden op dat moment nog vier maanden om gas te injecteren. Overigens was de gemiddelde vulgraad van die drie bergingen op 1 juli (ca. 67%) hoger dan de gemiddelde vulgraad op 1 juli de afgelopen vijf jaar (namelijk bijna 63%). Verder geldt dat de Nederlandse gasopslagen op dit moment (peildatum 2 september) voor ruim 90% zijn gevuld, hetgeen nauwelijks afwijkt van de vulgraad van alle opslagen in de EU (ruim 92%).
Hoe problematisch vindt u het dat de Nederlandse gasopslagen ruim onder de nationale vulgraad liggen, de gasopslagen in Grijpskerk en in Norg, de grootste van het land, sinds 1 juni niet meer is bijgevuld en dat onze gasopslagen ruim 10 procent lager zijn dan andere EU-landen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre GasTerra en andere partijen commerciële redenen hebben om de gasvelden niet voldoende aan te vullen? Kunt u tevens aangeven of het afbouwen van het Groninger gasveld hierbij een rol speelt, omdat GasTerra hierdoor een omzetdaling van 15 miljard euro in 2024 verwacht?2
De bergingen Norg, Grijpskerk en Alkmaar zijn de afgelopen maanden verder gevuld door GasTerra. Op 2 september waren Grijpskerk en de piekgasinstallatie Alkmaar volledig gevuld en Norg voor bijna 89%, terwijl het vulseizoen nog niet is afgelopen. De genoemde omzetdaling is geen verwachting voor 2024, maar een realisatie over 2023 ten opzichte van 2022 en speelt hierbij geen rol. De daling van de omzet in 2023 komt vooral voort uit het feit dat de gasprijzen in 2023 aanzienlijk lager waren dan in 2022.
GasTerra wil zelf weinig kwijt over de relatief lage voorraad. In hoeverre heeft u zicht op de criteria van organisaties die verantwoordelijk zijn voor het vullen van de gasbergingen om gasopslagen te vullen?
De gebruikers van de opslagen bepalen zelf welke criteria zij hanteren bij het gebruik van de opslagen. Wel is op dagelijkse basis informatie beschikbaar over hoeveel gas er in de opslagen wordt geïnjecteerd dan wel onttrokken (zie: https://agsi.gie.eu/#/).
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoeveel gas wij de afgelopen jaren uit Rusland hebben geïmporteerd? Kunt u tevens zo concreet mogelijk aangeven hoeveel verwacht gas Nederland aankomend jaar en jaren uit Rusland gaan importeren?
Voor de inval van Rusland in Oekraïne was ca. 25% van het gas dat werd geïmporteerd afkomstig uit Rusland. Het ging daarbij op jaarbasis om ca. 10 miljard m3, maar hoeveel precies is niet aan te geven omdat het overgrote deel van dit gas werd aangevoerd via pijpleidingen waarmee ook gas uit andere bronnen, met name Noorwegen, werd geïmporteerd.
Na het wegvallen van Nord Stream I komt er geen Russisch pijpleidingengas meer naar Nederland. Wel wordt er nog Russisch gas in de vorm van LNG geïmporteerd bij de GATE terminal in Rotterdam. Dit op basis van contracten die enkele capaciteitshouders bij GATE in het verleden hebben afgesloten. In 2023 was de totale omvang ca. 10 TWh (ca. 1 miljard m3), oftewel ca. 3% van het binnenlandse verbruik.
Daarnaast kan er nog Russisch gas naar Nederland komen via de LNG-terminal in België. De exacte omvang daarvan is niet bekend omdat het gas dat vanuit België naar Nederland komt wordt gemengd met gas dat via andere bronnen en ook andere aanvoerroutes dan LNG naar België komt. Maar hiermee rekening houdend schat het Centraal Bureau van de Statistiek in dat in 2023 in totaal iets minder dan 9% van het geïmporteerde gas afkomstig was uit Rusland, het gaat dan om ca. 50 TWh oftewel ca. 15% van het binnenlands verbruik. Dit met de kanttekening dat dit gas ook (deels) kan zijn geëxporteerd.
Het is de verwachting dat de import van Russisch gas in de komende jaren verder zal afnemen. Dat is ook in lijn met de afspraken die op EU-niveau zijn gemaakt met REPowerEU. Daarmee hebben alle lidstaten zich gecommitteerd aan het doel om in 2027 de invoer van Russische fossiele energie volledig uit te faseren.
In hoeverre bent u het eens met de oproep van energie-expert Martien Visser dat we in onzekere tijden leven, waardoor er maar iets hoeft te gebeuren om in een gascrisis te zitten met prijzen die door het dak gaan, waardoor het raadzaam is om de gasopslagen zo snel mogelijk te vullen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het eens met de beweringen van Martien Visser dat er geen sprake is van grootschalig onderhoud aan onze gasopslagen en dat het verstandiger is om de gasopslagen niet tot 90% maar tot 100% aan te vullen?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat bedrijven zoals GasTerra en NAM voldoende gestimuleerd worden en voldoende inzicht hebben om het gas dat zij in de zomer inkopen, beter te verkopen tijdens de maanden waarin gas wordt onttrokken?
Gebruikers van opslagen houden rekening met de zomerprijzen voor de inkoop en de winterprijzen voor de verkoop. Gelijktijdig met de inkoop van het gas verkopen zij het gas in de winter om geen prijsrisico te lopen over het opgeslagen gas.
Kunt u toezeggen dat de vijf Nederlandse ondergrondse gasopslagen op 1 oktober 2024 met minimaal 90% gevuld zijn? Kunt u tevens aangeven wat de consequenties zijn als dit niet lukt?
Het is de ambitie van het kabinet dat de gasopslagen in Nederland op 1 november 2024 gemiddeld voor minimaal 90% gevuld zijn.7 Aangezien de gemiddelde vulgraad momenteel al op ruim 90%8 ligt, is het zeer waarschijnlijk dat deze ambitie op 1 oktober gehaald wordt.
In hoeverre maakt u zich zorgen over de beschikbaarheid van gas de komende winter?
Op dit moment is het gasleveringszekerheidsbeeld positief: de gasopslagen zijn zowel in Nederland als in de rest van de EU goed gevuld, Nederland heeft de LNG-importcapaciteit op orde en de groothandelsmarkt is betrekkelijk stabiel. Echter, experts waarschuwen dat waakzaamheid geboden blijft. Het kabinet blijft daarom ook waakzaam en monitort, samen met GTS, de gasleveringszekerheid nauwgezet. Voor 1 oktober 2024 kom ik met een update over de gasleveringszekerheid, waarin ik een uitgebreider beeld schets en inga op het lopende beleid.
Het bericht “Bollenteelt levert mooie plaatjes op, maar overheid komt met verbod: ‘Risico voor drinkwater’” |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wens van de Provincie Gelderland om niet- biologische bollenteelt nabij waterwingebieden te verbieden?1
Ja.
Zijn er meer provincies, gemeenten of waterschappen die deze wens hebben? Bent u bereid het gesprek aan te gaan met regionale en lokale overheden om dit in kaart te brengen, indien u daar niet van op de hoogte bent?
De provincies zijn het bevoegde gezag voor de bescherming van grondwater en ik vind het belangrijk dat bevoegdheden worden gerespecteerd.
Ik ben niet op de hoogte van het feit of meer provincies de wens hebben om de bollenteelt met uitzondering van de biologische bollenteelt te verbieden. Ik zal het onderwerp in een bestuurlijk overleg ter sprake brengen.
Welke mogelijke barrières zijn er voor het instellen van zo’n verbod?
Provincies hebben vergaande bevoegdheden om grondwater te beschermen. Dit is vastgelegd in de Omgevingswet. Waar nodig werken Rijk, andere overheden en (sector)organisaties samen om de kwaliteit van grondwater te behouden en te beschermen. Beperkende maatregelen dienen uiteraard wel altijd goed en objectief onderbouwd te zijn.
Er loopt een onderzoek naar een mogelijk verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden naar aanleiding van een motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 587). Uw Kamer is door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het eerste deel van het onderzoek (een quickscan) en het starten van het tweede deel (Kamerstuk 27 858, nr. 653).
Welke mogelijkheden hebt u om medeoverheden te ondersteunen bij het instellen van beperkingen op activiteiten in waterwingebieden/grondwaterbeschermingsgebieden (GWB) die de kwaliteit van het grondwater aantasten, zoals de niet-biologische bollenteelt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een indicatie geven van de kosten van waterzuivering door de jaren heen in de afgelopen twintig jaar en kunt u daarbij aangeven waardoor deze toename in kosten volgens waterzuiveringsbedrijven zoal te wijten is?
Gedurende de afgelopen 20 jaar hebben de drinkwaterbedrijven, waterschappen, lozers van industrieel afvalwater en industriële drinkwaterontrekkers onder andere te maken gehad met een toename in benodigde capaciteit voor waterzuivering, een grote digitaliseringsslag, innovaties van zuiveringstechnieken en aangescherpte zuiveringseisen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt in het kader van de Bestuursovereenkomst Water om het waterbeheer doelmatiger te maken.
De rapportage «Monitor Lastenontwikkeling en Doelmatigheidswinst Bestuursakkoord Water over de periode 2010–2019» biedt inzicht in het totaal aan kosten voor waterbeheer vanuit de publieke partijen voor onder andere waterzuivering2. Deze kosten zijn echter niet opgesplitst op zodanig detailniveau dat het voor specifieke bronnen bekend is welke kosten gemaakt zijn voor zuivering. Er komen immers veel verschillende ongewenste stoffen voor in het watersysteem, die op een eigen wijze uit het water moeten worden gezuiverd.
Hoe groot is het aandeel «andere teelten» in GWB-gebieden in Gelderland waarbij dezelfde bestrijdingsmiddelen worden gebruikt als bij bollenteelt?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van het rapport «Impactanalyse stoppen van gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Quickscan» van WUR. Dit rapport bevat informatie over het landgebruik in alle grondwaterbeschermingsgebieden in Nederland en is niet uitgesplitst per provincie (Kamerstuk 27 858, nr. 653 en blg-1142431).
Het areaal landbouwkundig gebruik in deze gebieden betreft 33.693 ha (dit is ongeveer 35% van het totale areaal) onderverdeeld in:
Er zijn in de teelt van bloembol- en bloemknolgewassen verschillende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten. Deze middelen kunnen volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift vaak in meerdere gewassen worden gebruikt, waarbij de dosering en de frequentie kan verschillen per gewas.
Wat is het risico van het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen in GWB- en waterwingebieden? Welke kosten brengt het zuiveren van deze middelen met zich mee, mede in verhouding tot chemische middelen?
In de biologische landbouw mogen alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, die op de SKAL-inputlijst staan én een toelating hebben van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb). Dit betreft veelal middelen met een werkzame stof (chemisch of biologisch) van natuurlijke herkomst (bijvoorbeeld mineralen, micro-organismen, plantextracten). Deze middelen mogen overigens ook gebruikt worden in de gangbare landbouw, mits deze zijn toegelaten door het Ctgb.
Voor de drinkwaterbereiding is de primaire vraag of de werkzame stof en de metabolieten die in de bodem gevormd worden uit deze stof afbreken gedurende de bodempassage of het zuiveringsproces. Op het moment dat een stof niet (voldoende) afbreekt en door het drinkwaterbedrijf verwijderd moet worden, is het voor de benodigde zuiveringsinspanning niet relevant of het gewasbeschermingsmiddelen zijn die in de biologische landbouw of in de gangbare landbouw gebruikt worden. Het is voor de inspanningen en de kosten die nodig zijn om zo’n stof en/of de metabolieten te verwijderen niet relevant wat de bron van een stof is.
Daar waar het gewasbeschermingsmiddelen betreft met een werkzame stof van alleen biologische en niet-chemische herkomst (zoals micro-organismen) is het onwaarschijnlijk dat die micro-organismen het diepe grondwater bereiken (10 tot 30 meter diep). Eventuele aanwezige micro-organismen worden met standaard filters (UV filters/koolstoffilters) inactief gemaakt en/of verwijderd.
Het Ctgb neemt de afbreekbaarheid of persistentie van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en hun metabolieten mee in de beoordeling van de blootstelling naar bodem en grondwater. Als deze beoordeling leidt tot onaanvaardbare effecten op mens, dier en milieu, dan wordt een (toepassing van een) middel niet toegelaten.
Wat is de stand van zaken omtrent het harmoniseren van de doelen in de Kaderrichtlijn Water met het toelatingsbeleid van het «College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden» (Ctgb)?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de uitkomst van de analyse die is uitgevoerd naar de mogelijkheden hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming kan worden gebracht met de normen van de KRW (Kamerstuk 27 858, nr. 671). Hoe ik de analyse verder wil gebruiken, zal ik uw Kamer in dit najaar laten weten.
Welke stappen zijn er door het Ctgb tot op heden gezet om hun toelatingsbeleid aan te scherpen, in navolging van het arrest van het Europese Hof van Justitie?2
Het Ctgb heeft recent een bericht op zijn website gezet, dat het zijn werkwijze op onderdelen aanpast naar aanleiding van de twee uitspraken van het Europese Hof van Justitie op 25 april jl.4 Deze nieuwe werkwijze richt zich op het gebruik van recente nieuwe betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis is ontwikkeld over hormoonontregeling bij de mens en van nieuwe richtsnoeren en methodieken zodra deze worden gepubliceerd door EFSA of een vergelijkbare instantie, ook als ze nog niet definitief zijn vastgesteld en de bijbehorende data beschikbaar zijn.
Ziet het Ctgb, op basis van het arrest in vraag 9, reden om hun advies over gebruiksvoorschriften en milieubescherming in relatie tot GWB-gebieden aan te passen?
Vooralsnog leidt de aangepaste werkwijze niet tot een wijziging van de werkwijze die het Ctgb op dit moment hanteert voor grondwaterbeschermingsgebieden.
De huidige werkwijze staat in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en leidt tot het hanteren van een strengere norm in grondwaterbeschermingsgebieden voor het aspect uitspoeling naar het grondwater dan in andere gebieden in Nederland.
Alle documentatie verstrekken met betrekking tot de totstandkoming van de 25 kilometer afstandsgrens rondom Natura 2000-gebieden |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer alle documentatie (rapporten, notities, e-mails, et cetera) verstrekken die in aanloop naar de brief van uw voorganger de dato 9 juli 2021 (Kamerstuk 35334, nr, 158) en daarna zijn uitgewisseld op en met het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de onderbouwing voor en de totstandkoming van de 25 kilometer afstandsgrens rondom Natura 2000-gebieden?
Mijn voorganger heeft op 13 juni 2024 een besluit gepubliceerd over een Woo-verzoek aangaande de totstandkoming van AERIUS Calculator versie 20211. Als onderdeel van dit besluit is alle documentatie aangaande de totstandkoming van de maximale rekenafstand van 25 kilometer gepubliceerd. De in de Kamervragen opgevraagde stukken zijn daar te vinden.
Kunt u hierbij in het bijzonder alle documentatie (rapporten, notities, e-mails, et cetera) verstrekken die betrekking hebben op het feit dat «uit analyses van het RIVM blijkt dat elke locatie in Nederland gelegen is binnen 25 kilometer van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied», zoals uw voorganger vermeldt in desbetreffende brief?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Provincies die vragen om een generaal pardon voor PAS-melders |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook Drenthe vraagt Den Haag om generaal pardon voor PAS-melders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het legaliseren van de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders de hoogste prioriteit heeft en dat de aan hen gedane beloftes zo snel mogelijk waar moeten worden gemaakt?
Ja, ik deel die mening. Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders.
Welke stappen zet u om op zo kort mogelijke termijn alle PAS-melders te legaliseren?
Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders en zet daarom gelijktijdig in op meerdere sporen om sneller tot die oplossingen te komen.
Allereerst hoop ik te komen tot een rekenkundige ondergrens die juridisch houdbaar is. Het TNO onderzoeksrapport in opdracht van het IPO heb ik met u gedeeld2. Ik zie aanknopingspunten voor vervolgonderzoek en zal dit op korte termijn in opdracht geven.
Om de kansen voor het legaliseren van de bestaande situatie te vergroten, heeft het kabinet aangegeven de effecten van de aanpak piekbelasting met voorrang in te zetten voor PAS-meldingen (Kamerstuk 30 252, nr. 35). De Lbv-plus staat nog tot en met 20 december 2024 open. Pas daarna is het mogelijk om goed in beeld te brengen in hoeverre de opbrengst daadwerkelijk benut kan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. Als daar meer duidelijkheid over is, zal ik daarover uw Kamer informeren.
Verder wordt er samen met de provincies gewerkt aan de verbreding van de aanpak voor PAS-melders naar aanleiding van de motie-Nijhof.3 Ik ben met de provincies in overleg hoe we deze verbrede maatwerkaanpak snel kunnen gaan uitvoeren. Hierbij staat de PAS-melder centraal
Tot slot onderzoeken het Rijk en de provincies momenteel gezamenlijk hoe persoonlijke begeleiding voor PAS-melders (nader) kan worden vormgegeven en op welke wijze zij goed kunnen worden begeleid bij het maken van keuzes.
Wat is in dat kader uw reactie op de oproep vanuit de provincies Zeeland, Friesland en Drenthe voor een generaal pardon voor PAS-melders?
Ik deel de ambitie om de PAS-melders zo snel als mogelijk een oplossing te bieden en heb begrip voor deze wens. Tegelijkertijd is het juist voor de PAS-melders van belang dat de oplossing die zij krijgen ook juridisch houdbaar is, zodat zij de zekerheid krijgen waar ze al zo lang op wachten.
In het kader van het concept-landbouwakkoord is de Landsadvocaat in juni 2023 gevraagd naar de mogelijkheden voor een generaal pardon voor PAS-melders.4 Uit het advies blijkt dat een generaal pardon alleen kan als significante gevolgen van de emissies van de gemelde activiteiten voor elk Natura 2000-gebied en elke locatie van beschermde habitats daarbinnen kunnen worden uitgesloten. Dat kan op voorhand op basis van objectieve gegevens of op basis van een uitgevoerde passende beoordeling die zekerheid geeft dat aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten. Bij een passende beoordeling kunnen de positieve effecten van mitigerende maatregelen worden betrokken, als deze additioneel zijn ten opzichte van de maatregelen die nodig zijn om verslechtering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied te voorkomen en perspectief te houden op eventueel noodzakelijk herstel. Voor de meeste Natura 2000-gebieden vereist dit dat eerst de kwaliteit en condities verder op orde moeten komen. Daarvoor zal eerst de benodigde emissie- en depositiedaling moeten worden behaald. Pas daarna wordt het mogelijk dit juridisch houdbaar in te voeren, volgens het advies van de Landsadvocaat.
Ik besef dat veel PAS-melders daarop niet kunnen wachten en daarom zoek ik ook andere manieren en bied ik, in de verbrede aanpak, ook andere mogelijkheden om tot een oplossing te komen.
Welke mogelijkheden ziet u om daadwerkelijk tot een generaal pardon voor PAS-melders te kunnen komen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe schat u de juridische haalbaarheid van een generaal pardon in? Verwacht u dat een generaal pardon stand zal kunnen houden bij de rechter?
Zie antwoord vraag 4.
Onder welke voorwaarden zou een generaal pardon mogelijk zijn? Wat is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn zou het kunnen, indien het mogelijk zou zijn om tot een generaal pardon te komen?
Dat kan ik op dit moment niet met zekerheid zeggen. De verwachting is helaas dat een generaal pardon vanuit juridisch oogpunt op korte termijn niet mogelijk zal zijn.
Zie ook het antwoord op de vorige vragen.
Is de oproep vanuit de drie hierboven genoemde provincies voor u reden om de mogelijkheden voor een generaal pardon voor PAS-melders verder te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u de resultaten van een dergelijk onderzoek?
Het vinden van een oplossing voor PAS-melders blijft zoals u weet een van mijn grootste prioriteiten. Naast de hierboven genoemde inzet blijf ik dan ook open staan en actief zoeken naar andere mogelijkheden. Een generaal pardon, of een vergelijkbaar alternatief, sluit ik daarom dan ook nog steeds niet uit.
De brief 'Stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten SDE++ 2023' |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten SDE++ 2023 (kamerstuk 31 239, nr. 398) alleen geschreven dat nieuwe Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-beschikkingen (SDE++-beschikkingen) voor de productie van bio-energie aan de eisen van de Renewable Energy Directive (RED-III) moeten voldoen, aangezien lidstaten expliciet de ruimte hebben gekregen om hun biomassabeleid (zowel binnen RED-II als nu RED-III) aan te scherpen? Waarom wordt dit ruimere kader niet vermeld?
Bij de implementatie van de REDIII in Nederland (en de andere maatregelen die voortkomen uit het Fit for 55-pakket) is er conform de Aanwijzingen voor de regelgeving als uitgangspunt gekozen voor zuivere implementatie. Dat betekent dat bij de implementatie geen andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk. Dit uitgangspunt houdt ook in dat voor eventuele aanvullende nationale maatregelen een separaat wetgevingsproces wordt gevolgd. Dit wordt vermeld in het wetgevingsprogramma Klimaat van 26 april 2023 (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1230) en in de Klimaatnota van 26 oktober 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1307).
Is hier overwogen om de mogelijkheid tot aanscherping mee te nemen in de besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de afwegingen om hier geen gebruik van te maken?
Dit is niet meegenomen in de besluitvorming, omdat is gekozen voor zuivere implementatie. Zie voor de toelichting mijn antwoord op vraag 1. De Staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu is samen met mij voornemens om in het najaar de Kamer te informeren over de beleidsontwikkelingen rond het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Hierin zullen wij onder andere ingaan op de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen en hoe deze zich verhouden tot de RED implementatie.
Welke aanbevelingen heeft u meegekregen van de Minister voor Klimaat en Energie over beleidsontwikkelingen rondom de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen?
De voormalig Minister voor Klimaat en Energie heeft mij geen specifieke aanbevelingen meegegeven over beleidsontwikkelingen rond de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen. De komende tijd gaan de Staatssecretaris en ik aan de slag met het verder uitwerken van het duurzaamheidskader biogrondstoffen, waaronder de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen en het verder inrichten van toezicht binnen het duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Op welk wetenschappelijk bewijs is de bewering dat Bio-Energy with Carbon Capture Storage (BECCS) een manier is om negatieve emissies te bereiken gebaseerd?
Conform de rekenmethodiek van de Europese Commissie (volgend uit de RED-III) is BECCS een van de manieren om negatieve emissies te bereiken. Dit wordt ondersteund door rapportages van o.a. IPCC, PBL, IEA en CE Delft (zie ook verwijzingen verderop bij de beantwoording van vraag 5 en 6). Om tot negatieve emissies te komen, is het belangrijk de duurzaamheid van de gebruikte biogrondstoffen te borgen. Dit doen we in de SDE++ 2024 door aan te sluiten bij de Europese eisen voor duurzaamheid vanuit de RED-III en door het duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Wat gaat u doen om de klimaatdoelen te halen als blijkt dat negatieve emissies op deze wijze niet mogelijk zijn, aangezien u zelf ook aangeeft dat de ontwikkeling van negatieve emissies in Nederland nog in de kinderschoenen staat, terwijl een belangrijk deel van de Nederlandse klimaatdoelen wel is gebaseerd op negatieve emissies?
Het klopt dat de ontwikkeling van negatieve emissies in Nederland nog aan de start staat. Daarom maakt het kabinet met de categorie voor CO2-afvang en opslag bij biomassa-energie-installaties onder 100 MWe in de SDE++ 2024 een (ingekaderde) start met negatieve emissies in Nederland. Dit is onderdeel van de uitwerking van de afspraak uit het klimaatpakket van de Voorjaarsnota 2023 om in Nederland in 2030 1,5 Megaton negatieve emissies te bewerkstelligen. Negatieve emissies zijn ook, en zelfs in toenemende mate, nodig na 2030. Ze zullen een belangrijk onderdeel vormen van de beleidsmix om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dat bevestigen ook PBL1 en CE Delft2. Een aandachtspunt daarbij blijft dat realisatie van negatieve emissies zo min mogelijk ten koste moet gaan van de inzet op emissiereductie. In de komende decennia zullen bestaande en nieuwe technieken om negatieve emissies te bereiken, doorontwikkelen. Hierdoor kan er richting 2050 een breder scala aan technieken worden benut dan nu richting 2030 nog mogelijk is. Het kabinet komt met een biogrondstoffenstrategie ter uitwerking van het NPE en begin 2025 met een bredere visie op koolstofverwijdering en de routekaart koolstofverwijdering.
Waar is de opmerking op gebaseerd dat koolstofverwijdering op korte termijn kan worden gerealiseerd «onder andere door in te zetten op carbon capture and storage (CCS) bij biomassa-energiecentrales»? Uit welk onderzoek blijkt dat dit op korte termijn mogelijk is?
Dit blijkt uit signalen uit de markt, die zijn meegenomen bij het opstellen van het Eindadvies voor de SDE++ 20243 van PBL. In het Eindadvies is de bedoelde categorie voor CCS bij biomassa-energiecentrale doorgerekend door het PBL, op basis van input vanuit de marktconsultatie. Een van de voorwaarden voor een positief advies is dat de techniek voldoende uitontwikkeld is. Ook de PBL-rapportage over negatieve emissies in Nederland gaat in op het potentieel dat BECCS in Nederland heeft4. Hierin geeft PBL aan dat afvang en opslag van CO2 bij onder andere biomassa-energiecentrales (BECCS) een potentiële bron voor negatieve emissies is. Dit volgt ook uit het rapport van CE Delft.
Kunt u de berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor de SDE++ van het basisbedrag voor CCS bij (relatief kleinschalige) biomassa-energiecentrales, waar in de brief naar wordt verwezen, delen met de Kamer?
De berekening van de basisbedragen zijn door PBL gepubliceerd in het rapport Eindadvies basisbedragen SDE++ 20245. Dit rapport is op 1 maart jl. aan de Kamer verzonden bij de Kamerbrief Openstelling SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387).
Als er inderdaad bij de herziening van het European Union Emissions Trading System (ETS) een waardering voor negatieve emissies, bijvoorbeeld door certificaten, zou komen, worden dan de SDE++-subsidies voor deze categorie verder beperkt?
Ja. De waarde van de certificaten wordt dan verrekend met het subsidiebedrag, waardoor het subsidiebedrag omlaag gaat. Dit zal op dezelfde manier werken als voor de CCS-categorieën in de SDE++ waar een ETS-correctie wordt toegepast.
Waar wordt naar gerefereerd in het verzoek aan het PBL om in de marktconsultatie voor de SDE++ 2025 breed te kijken naar «biogene emissies en mogelijkheden tot afvang»?
Op verzoek van KGG onderzoekt PBL voor de advisering over de basisbedragen van CCS de afvang van zowel fossiele als biogene emissies. Dit betekent dat door PBL in de marktconsultatie een uitvraag wordt gedaan naar andere mogelijkheden voor het realiseren van negatieve emissies dan via CCS van biogene emissies bij energiecentrales. Dit kan bijvoorbeeld gaan om CCS van biogene emissies die vrijkomen bij biobrandstoffenproductie. In de Wijzigingsnotitie SDE++ 20256, die PBL voorafgaand aan de marktconsultatie in maart heeft gepubliceerd, stelt PBL op pagina 44 twee vragen aan de markt: «Wat zijn de plannen van de markt voor de afvang en opslag van biogene CO2? Is er volgens de markt behoefte aan aparte subcategorieën voor processen met CO2 van biogene oorsprong?»
Welke andere technieken voor negatieve emissies worden onderzocht? Wat is de status van dit onderzoek en wie voert de inventarisatie uit?
Indien marktpartijen op basis van de in vraag 9 genoemde uitvraag concrete projectplannen voor negatieve emissies met PBL deelt, kan PBL deze verder onderzoeken en overwegen om categorieën op te nemen in het Eindadvies basisbedragen SDE++ 2025. Dit rapport wordt in het eerste kwartaal van 2025 gepubliceerd.
Bent u bereid onderzoek naar de langetermijnvisie op negatieve emissies uit te laten voeren door een wetenschappelijk instituut zoals bijvoorbeeld European Academies Science Advisory Council (EASAC), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), Joint Research Centre (JRC), Sociaal-Economische Raad (SER) in plaats van het PBL? Zo nee, waarom niet?
De Wetenschappelijke Klimaatraad heeft recent een adviesrapport gepubliceerd over koolstofverwijdering, welke is gebaseerd op een zeer uitvoerige beschouwing van de beschikbare literatuur en wetenschap op dit vlak.7 Momenteel wordt gewerkt aan de routekaart koolstofverwijdering. Deze wordt gebaseerd op alle beschikbare wetenschappelijke kennis op dit onderwerp zoals onder andere opgenomen in het adviesrapport van de WKR.
Bent u bereid zich in Europees verband uit te spreken om de bekostiging van negatieve emissies zoals BECCS door het ETS in elk geval niet op biomassaverbranding te richten? Zo nee, waarom niet?
In 2026 zal er gekeken worden naar een volgende herziening van de ETS-Richtlijn. Hierbij wordt ook gekeken naar het creëren van een financiële prikkel voor het opschalen van technieken voor koolstofverwijdering. De Europese Commissie heeft aangegeven in de Mededeling over de EU-strategie voor industrieel koolstofbeheer dat het ETS een solide basis kan vormen voor de business case van technieken van koolstofverwijdering. Hierbij is het voor mij van belang dat verwijdering niet ten koste gaat van emissiereductie. Daarnaast zullen de Staatssecretaris en ik hierbij ook aandacht hebben voor het borgen van de duurzaamheid bij het gebruik van biogrondstoffen en de cascadering van biogrondstoffen conform het Duurzaamheidskader. Ik wil hierbij echter geen technieken volledig uitsluiten.
Gezien de hoge kosten voor BECCS in de praktijk, hoe effectief lijkt het u om dit te laten financieren door het ETS?
Dat is afhankelijk van de vormgeving van een eventuele opname van waardering voor negatieve emissies in het ETS. Omdat deze op zijn vroegst in 2026 helderder wordt, is wachten op het ETS geen optie voor de jaren 2024 en 2025 gezien het doel voor 1,5 Mton negatieve emissies in 2030 (rekening houdende met onder andere de realisatietijd van afvang- en opslaginstallaties). Op het moment dat er vanuit de SDE++ 2024 beschikkingen worden gegeven voor CCS bij biomassa-energiecentrales, zullen inkomsten uit het ETS in mindering worden gebracht op de uit te keren subsidie, zodra negatieve emissies in het ETS worden opgenomen. Hierdoor is al wel geanticipeerd op eventuele verwaarding op Europees niveau en wordt oversubsidiëring voorkomen.
Kunt u aangeven naar welk afbouwpad wordt gerefereerd in het hoofdlijnenakkoord (Kamerstuk 36 471, nr. 37) van de aanstaande regering als er staat dat «er zo snel mogelijk wordt gestopt met het subsidiëren van bio-energie gecombineerd met CO2-opvang en opslag (BECCS) en biomassacentrales, conform het eerder afgesproken afbouwpad»?
Het afbouwpad waarnaar gerefereerd wordt, is het afbouwpad zoals opgenomen in de Kamerbrief over het duurzaamheidkader biogrondstoffen van 22 april 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1039). Parallel wordt de opbouw voor hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen vormgegeven. Hier komt de Staatssecretaris samen met mij op terug bij de voortgangsbrief over het duurzaamheidskader biogrondstoffen in het najaar.
Bent u, in lijn met het hoofdlijnenakkoord, voornemens om de subsidies voor de SDE-ronde van 2025 voor biomassacentrales te schrappen, ondanks dat deze voor de ronde van 2024 nog wel zijn gegeven?
De SDE++ staat reeds niet meer open voor de productie van elektriciteit door de verbranding van biogrondstoffen en de inzet van houtige biomassa voor de opwek van lagetemperatuurwarmte. Het kabinet houdt vast aan de bestaande afspraken voor klimaat en energie, waaronder de 1,5 Mton negatieve emissies in Nederland in 2030. Er wordt daarom vastgehouden aan de openstelling in de SDE++ 2024 van de categorie voor CCS bij bio-energiecentrales. Het PBL doet in de marktconsultatie voor de SDE++ 2025 onderzoek naar het potentieel in de markt voor toepassing van CCS bij bredere biogene processen. Mede op basis hiervan en het PBL-advies zal ik volgend jaar de SDE++ 2025 vormgeven. Ik verwacht de Kamer in het eerste kwartaal van 2025 te informeren over de 2025-openstellingsronde van de SDE++. Verder komt het kabinet hier op terug bij de voortgangsbrief over het duurzaamheidskader biogrondstoffen in het najaar.
De voortgang en procedure Delta Rhine Corridor |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat de knelpunten die resulteren in een vierjarige vertraging voor de oplevering van de Delta Rhine Corridor nu pas aan het licht komen, bijvoorbeeld dat bepaalde kabels en leidingen niet tegelijk en ook niet even snel kunnen worden gelegd?
In de brief van 27 juni jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd dat er verschillende redenen zijn waardoor de planning vier jaar opschuift. Door het recentelijk uitgevoerde ruimtelijke onderzoek is meer zicht ontstaan op de grote en zeer uitdagende ruimtelijke knelpunten die voor dit project zullen moeten worden opgelost. De verschillende buizen en kabels blijken op veel plekken niet binnen de strook te passen die daarvoor gereserveerd is. De ruimtelijke dilemma’s en te verwachten stikstofproblematiek zijn pas in meer detail zichtbaar geworden bij de oplevering van de individuele planningen van de initiatiefnemers dit voorjaar, terwijl de ruimtelijke procedure (projectprocedure) al in mei 2023 was gestart vanuit de gezamenlijke ambitie om zo snel mogelijk de procedure te doorlopen. Ook dient zich een grotere onderzoeksopgave aan die moet landen in de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (concept NRD), onder andere vanwege de uitdagende ruimtelijke dilemma’s. Een laatste reden is dat het een uitdaging is gebleken om te komen tot een robuuste samenwerking en aanpak. Dit blijkt zowel door het Rijk als door de initiatiefnemers te zijn onderschat. Met andere woorden, de oorspronkelijke planning is te ambitieus gebleken.
Welke lessen trekt u hieruit? Wat had u in uw rol anders kunnen doen om te voorkomen dat er zoveel vertraging zou worden opgelopen? Vindt u zes jaar extra vertraging in circa één jaar tijd ook extreem?
Ik ben evenals alle betrokkenen erg teleurgesteld dat de planning opschuift. Eerder gaf ik aan dat óók het Rijk te ambitieus is geweest. Daarom begrijp ik ook dat u reflectie vraagt. Daarvoor zal ik ingaan op de rol die het Rijk heeft in dit project en in het bijzonder mijn rol als Minister van Klimaat en Groene Groei.
Ten eerste ondersteunen we vanuit het Rijk de realisatie van de DRC en schep ik samen met mijn collega’s van andere departementen hiervoor de randvoorwaarden. Ten tweede coördineer ik als Minister voor Klimaat en Groene Groei, samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de ruimtelijke inpassing en de vergunningenprocedures, in samenwerking met medeoverheden en in afstemming met de initiatiefnemers. We zoeken daarnaast actief en regelmatig afstemming met de Duitse autoriteiten. Als laatste bestaat de ondersteuning uit het gezamenlijk in kaart brengen van mogelijke financieringsconstructies die nodig zijn voor de realisatie van de verschillende modaliteiten.
Het Rijk heeft een beperkt aantal rollen in het project waarin (private) initiatiefnemers investeren in buisleidingen en kabels. Ik span mij in voor een voortvarende realisatie, waarbij ik wel afhankelijk ben van de informatie van de verschillende initiatiefnemers. Initiatiefnemers dragen hun planningen aan en dat is dit voorjaar gebeurd. In het geval van de DRC moeten initiatiefnemers ook zorgen voor een geïntegreerde planning, omdat de DRC ingestoken is vanuit één project met daarin verschillende modaliteiten. Daar hebben de initiatiefnemers zich ook aan gecommitteerd.
Vanuit de ambitie om een zo snel mogelijke ruimtelijke procedure te kunnen doorlopen zijn wij in mei 2023 gestart met de projectprocedure, zonder voldoende zicht te hebben op de uitdagingen ten aanzien van de organisatie en de ruimtelijke vraagstukken. Dit is een les die wij meenemen bij het voortzetten van de gezamenlijke ruimtelijke procedure. Uitgangspunt daarbij blijft dat de modaliteiten zo snel mogelijk gerealiseerd moeten kunnen worden en tevens dat alle andere belangen zoals die rondom de ruimtelijke inpassing goed geborgd worden.
De beperkte sturingsinstrumenten van het Rijk en een overkoepelende governancestructuur zijn een les. Mijn ministerie zal daarom ook onderzoeken welke sturingsinstrumenten het Rijk nog (aanvullend) kan inzetten om de sturing op dit project in de toekomst te versterken. Ook zal ik mij blijven inzetten voor het commitment van de betrokken partijen en de samenwerking tussen de betrokkenen, zoals initiatiefnemers onderling en het Rijk.
Welke gevolgen brengt dit met zich mee voor de verduurzaming van de industrie waarvoor de Delta Rhine Corridor cruciaal is?
De DRC is belangrijk voor de verduurzaming van industriële clusters. Vertraging van de DRC kan de verduurzamingsinvesteringen door bedrijven vertragen. De latere opleverdatum voor het deel van het waterstofnetwerk van de Rotterdamse haven naar Oost- en Zuid-Nederland heeft een negatieve impact op de ontwikkeling van de waterstofketen. Gezien het belang van snelle realisatie van de waterstofketen heb ik Gasunie gevraagd om tegelijkertijd met het DRC-tracé een alternatief tracé te verkennen. Op de precieze impact op het uitrolplan en de ontwikkeling van de waterstofketen kom ik na de zomer terug. Voor CO2 zijn er ook alternatieve bewezen vervoersmogelijkheden, zoals vervoer per schip. Dit kan, al dan niet tijdelijk, een alternatief zijn voor de industrie. Verduurzaming van bedrijven in Brabant en Chemelot zal daarnaast voor een belangrijk deel ook bestaan uit directe elektrificatie. Daar wordt buiten de DRC om al aan gewerkt.
Het voortzetten van de gezamenlijke projectprocedure waarin een integrale ruimtelijke afweging wordt gemaakt tot aan de voorkeursbeslissing vergroot de kans op de uiteindelijke realisatie van alle modaliteiten en is daarom in het belang voor het toekomstig concurrentievermogen van de genoemde bedrijven.
Wat betekent dit voor de getroffen bedrijven die ook in het traject zitten om maatwerkafspraken af te sluiten?
Dit betekent mogelijk vertraging voor een aantal projecten bij maatwerkbedrijven met een realisatiedatum uiterlijk in 2030. Vertraging in het maken van de maatwerkafspraken kent overigens meerdere oorzaken, zoals de opgelopen kosten van CO2-opslag, nettarieven en waterstof, los van de vertraging van de DRC.
Er lopen momenteel met verschillende maatwerkbedrijven gesprekken over hun business-case voor mogelijke investeringen. Daarbij zien we veelal dat er nog verschillende verduurzamingsroutes op tafel liggen. Met name voor de bedrijven op Chemelot is voor sommige van die routes, zeker na 2030, de DRC-infrastructuur van belang. De mogelijke betekenis van de recente vertraging van de DRC is onderdeel van de bredere gesprekken met de Limburgse maatwerkbedrijven.
Welke boodschap geeft u hiermee af aan al die bedrijven die wel willen verduurzamen maar nu jaren moeten wachten? Hoeveel megaton reductie in 2030 riskeert u hiermee?
De consequentie van de vertraging is dat we een aanzienlijk latere opleverdatum voor het deel van het waterstofnetwerk van de Rotterdamse Haven naar Oost- en Zuid-Nederland moeten accepteren.
De gevolgen voor het tempo van de emissiereductie richting 2030 en daarna zal blijken uit de reguliere monitoring, zoals via de Klimaat- en Energieverkenning (KEV).
Ik begrijp de zorgen en onrust die zijn ontstaan vanuit de industrie, maatschappij en vanuit uw Kamer. De DRC is een zeer complex project. Wij vinden het van belang om duidelijkheid te geven aan de initiatiefnemers en de andere stakeholders over het vervolg van de ruimtelijke procedure voor de DRC, waarbij modaliteiten zo snel mogelijk gerealiseerd worden en tevens alle andere belangen zoals die rondom de ruimtelijke inpassing goed geborgd worden.
Hoe gaat u bedrijven die voor verduurzaming afhankelijk waren van de Delta Rhine Corridor ondersteunen?
Voor de gevolgen van de vertraging van de DRC voor (maatwerk)-bedrijven verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
In aanvulling daarop, wat betreft de regionale waterstofinfrastructuur, verwijs ik u naar de Kamerbrief van mijn voorganger over de voortgang waterstof van 30 mei jl. Het HyRegions rapport1 geeft een eerste beeld van de regionale gebieden waar zich geconcentreerde waterstofvraag kan ontwikkelen. Deze gebieden liggen voor een groot deel langs de DRC. Er vindt nu verdiepend onderzoek plaats via de provinciale Cluster Energiestrategieën (pCES’en). Na de zomer zal ik samen met netbeheerders, provincies en vertegenwoordigende organisaties van netgebruikers mogelijk kansrijke gebieden en de bijbehorende aansluitopties verder uitwerken. Hierin zullen ook de gevolgen van de vertraging in de DRC een plek krijgen. Overigens spelen hier ook andere aspecten zoals de betalingsbereidheid van bedrijven een rol.
Welke versnellingsopties zijn nog mogelijk in de procedures om eerder dan 2030 dit project te realiseren?Overweegt u om hier gebruik van te maken? Waarom wel of waarom niet?
Voor het integrale project Delta Rhine Corridor blijven we zoeken naar de snelst mogelijke manier om de doelen te bereiken. In het project is vastgesteld dat een gezamenlijk plan-mer met een langere doorlooptijd nodig is, om een nog grotere vertraging door mogelijke procedurefouten te voorkomen. We zullen de komende tijd de individuele planningen integreren en kijken waar mogelijkheden voor tijdwinst zijn door goed organiseren en werksporen parallel te schakelen. We hebben de intentie om na de gezamenlijke Voorkeursbeslissing naar separate projectbesluiten door te gaan. Daarnaast zal Gasunie onderzoeken of er alternatieven zijn voor de waterstofverbinding. Na de zomer maken we de balans op en besluiten of hieraan verder gewerkt zal worden, wellicht parallel aan het onderzoekstraject voor de Delta Rhine Corridor. Dat zou de optie kunnen geven om te bezien wat de snelste manier is om de waterstofverbinding tot stand te brengen.
Wie zal de kosten moeten dragen die komen kijken bij de vertraging van de oplevering van de Delta Rhine Corridor?
De financiële gevolgen voor de overheid lijken in eerste instantie beperkt omdat de vertraging met name in de doorlooptijd zit van de ruimtelijke procedure. De kosten die de (private) initiatiefnemers maken, komen voor hun rekening.
Het later beschikbaar komen van een oost-westverbinding in het transportnet voor waterstof maakt dat de markt langer gefragmenteerd blijft en dit kan de effectiviteit van het instrumentarium voor de opschaling van de waterstofketen raken. Dit effect is sterk afhankelijk van de investeringsplannen van bedrijven en niet goed te kwantificeren.
Bent u van mening dat u zich hiermee een betrouwbare partner toont richting decentrale overheden?
De totale energietransitie vraagt veel en intensieve samenwerking met alle betrokken partijen is hierbij noodzakelijk, ook met medeoverheden. In mijn rol ben ik ook steeds in gesprek met de medeoverheden. Het is teleurstellend dat het oorspronkelijke uitgangspunt van gebundelde aanleg moet worden losgelaten en er sprake zal zijn van gefaseerde aanleg met latere oplevertijden. De medeoverheden zijn wel voorstander van een gezamenlijke procedure waar het Rijk nu voor kiest. Ik kijk uit naar de samenwerking met de medeoverheden in de procedure en ik blijf ook met hen in contact over hoe we de overlast op de omgeving zo beperkt mogelijk kunnen houden. Transities van deze omvang vragen dat als er iets tegenzit we hier snel en open over communiceren.
Wat betekent dit voor de Duitse verduurzamingsplannen? Rekenden zij niet op een eerder ingebruikname?
De latere ingebruikname van de DRC heeft gevolgen voor de aansluiting op de Duitse grens. Duitse industrie kan hierdoor later dan aanvankelijk gepland gebruikmaken van import van waterstof via de West-Oostverbinding. Ik voer intensieve gesprekken met mijn Duitse collega’s over de gevolgen van de latere aansluiting voor de Duitse markt. Over de precieze impact van de vertraging van de DRC op het uitrolplan en de ontwikkeling van de waterstofeconomie informeer de Kamer na de zomer.
In 2023 werd de geplande ingebruikname al verschoven van 2026 naar 2028 omdat onder andere de publiek-private samenwerking complexer bleek dan verwacht, welke rol speelt deze in de nieuwe vertraging?
In de recente brief is aangegeven dat het grote uitdaging is om te komen tot een robuuste gezamenlijke procedure en onderzoeksagenda en dat dit zowel door het Rijk als door de initiatiefnemers is onderschat. Dit slaat inderdaad ook op de publiek-private samenwerking. Zo zijn er wel individuele planningen gedeeld met het Rijk, maar er is nog geen gezamenlijke planning tot stand gekomen. In de brief is eveneens aangegeven dat de uiteindelijke realisatie van de DRC staat of valt bij het commitment van de initiatiefnemers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Deze gezamenlijkheid moet nog versterkt worden. Ik zal mij daar vanuit mijn rol ook voor blijven inzetten.
Hoe stelt Gasunie zich op in dit traject? Zijn de prikkels er wel om dit project prioritair te laten uitvoeren aangezien Gasunie ook werkt aan een eigen waterstofbackbone waar dit project mogelijk mee concurreert?
De waterstofleiding in de DRC is onderdeel van het landelijke transportnet voor waterstof dat Gasunie ontwikkelt. Er is dus geen concurrentie tussen de waterstofleiding in de DRC en het transportnet. Gasunie ziet net als het kabinet ook het grote belang van een snelle realisatie van een oost-west verbinding in het transportnet voor de ontwikkeling van de waterstofketen.
Met welk vollooprisico wordt er gerekend per buisleiding? Hoe vergelijkt zich dat met de vollooprisico’s waarmee de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) rekening houdt?
De initiatiefnemer voor de CO2-buis is bezig zijn vollooprisico’s in kaart te brengen. Voor ammoniak is mij niet bekend of de initiatiefnemer al zicht heeft op zijn vollooprisico. In de brief van 29 juni 20222 is aangegeven dat voor het transportnet voor waterstof tot een maximum van € 750 miljoen de aanloop- en volloopverliezen worden afgedekt in de periode tot en met de ingang van gereguleerd netbeheer medio 2031. De subsidiebeschikking is eind 2023 afgegeven. Hoe groot de aanloop- en volloopverliezen precies zijn, is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de markt.
De SDE++ vergoedt de onrendabele top van CO2-reducerende maatregelen/projecten en houdt geen rekening met eventuele vollooprisico’s. De SDE++ houdt bij het vergoeden van de onrendabele top bij bijvoorbeeld CCS-projecten rekening met de transport- en opslagtarieven die de emittent moet betalen, maar de SDE++ is niet specifiek gericht op het afdekken van de eventuele vollooprisico’s van de transport- en opslagpartijen.
Het nieuws dat Chemours een vergunning aanvraagt voor TFA |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat chemiefabrikant Chemours een vergunning heeft aangevraagd voor de uitstoot van trifluorazijnzuur (TFA)?1
Ik heb kennisgenomen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning betreffende de luchtemissie van TFA en een daarbij horende emissiegrenswaarde.2 Het is aan het bevoegd gezag om deze vergunningaanvraag te beoordelen.
Is u inmiddels bekend welke effecten de aanwezigheid van TFA in ons drinkwater heeft op de volksgezondheid?2, 3
Ja, op 10 maart 2023 heeft het RIVM geadviseerd een indicatieve drinkwaterrichtwaarde aan te houden van 2.200 nanogram per liter (ng/l) voor TFA.5 Zoals vermeld in de Verzamelbrief actualiteiten water6 wordt er gestreefd naar adequate normering in het Drinkwaterbesluit waarbij ook rekening gehouden wordt met TFA als onderdeel van de totale PFAS-blootstelling. In het tweede kwartaal van 2025 zal de Kamer hierover nader geïnformeerd worden.
Zo nee, bent u bereid om dit nader te onderzoeken?
De informatie van het RIVM biedt voor nu afdoende basis om naar normstelling toe te werken.
Deelt u de mening dat een stof pas uitgestoten mag worden, zodra voldoende is bewezen dat dit veilig kan?
Iedereen die een activiteit verricht waarbij stoffen kunnen vrijkomen is vanuit de zorgplicht die in de Omgevingswet is vastgelegd, verantwoordelijk om gezondheids- en milieurisico’s van die activiteiten te voorkomen en waar deze toch optreden, risico’s zoveel mogelijk te beperken. Het wettelijke kader daarvoor staat in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Een stof mag pas worden uitgestoten als vaststaat dat aan de daarvoor gestelde eisen ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid wordt voldaan.
Via het Impulsprogramma Chemische Stoffen werkt IenW onder meer in het project Voorzorg en Zorgplicht aan de verduidelijking en versterking van beleid voor (mogelijk) gevaarlijke chemische stoffen en daarbij samen met medeoverheden aan ondersteunende handreikingen. De Kamer is op 18 juni jl. over de voortgang hiervan geïnformeerd (Kamerstukken II, 2023/24, 22 343, nr. 396). Voor milieubelastende activiteiten beoordeelt het bevoegd gezag per aangevraagde emissie of hiervoor naast de geldende vereisten een aanvullend vergunning(voorschrift) of maatwerkvoorschrift moet worden opgenomen.
Klopt het dat er technieken bestaan die de uitstoot van TFA overbodig maken?
TFA is een PFAS met een ultrakorte lengte. Korte PFAS zijn over het algemeen moeilijker te verwijderen dan langere soorten PFAS. Er zijn technieken bekend die de uitstoot van TFA kunnen verminderen. Bij Chemours zal per situatie, emissiepunt dan wel schoorsteen moeten worden beoordeeld of een dergelijke techniek ook daadwerkelijk toepasbaar is.
Er zijn bij het Ministerie van IenW geen technieken bekend waarvan kan worden aangenomen dat die de uitstoot van TFA volledig kunnen voorkomen. Wel komen er gelukkig geleidelijk meer technieken op de markt om emissies van PFAS te reduceren en om PFAS te vernietigen. Dat is belangrijk omdat de emissies van PFAS zo ver mogelijk moeten worden teruggebracht, zie ook het antwoord op vraag 6. Het is aan het bedrijf om een voorstel te doen welke techniek in dit specifieke geval kan worden toegepast en welke mate van emissiereductie daarmee kan worden behaald. Het bevoegd gezag zal dat voorstel beoordelen.
Wat kunt u samen met het bevoegde gezag doen om te voorkomen dat Chemours een vergunning krijgt voor de uitstoot van TFA?
Zoals aangegeven in antwoord 4 wordt via het Impulsprogramma Chemische Stoffen gewerkt aan het ondersteunen van bevoegde gezagen voor hun taken rond vergunningverlening, specifiek ook voor PFAS-verbindingen zoals TFA.
In de voorbereiding op het EU-brede verbod op PFAS (via de REACH-verordening) is door de wetenschappelijke instituten van Duitsland, Denemarken, Zweden, Noorwegen en Nederland, vastgesteld dat uiteindelijk alle PFAS-emissies moeten worden gereduceerd.
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van IenW een rapport gemaakt met een samenvatting van deze analyse en deze op 4 juli op de website gepubliceerd7. Bevoegde gezagen kunnen dit rapport gebruiken om vergunningsvoorschriften en maatwerkvoorschriften voor milieubelastende activiteiten te onderbouwen als er sprake is van PFAS-emissies. Er wordt met medeoverheden nog gewerkt aan praktische informatie voor omgevingsdiensten over de inzet van dit rapport in de uitvoeringspraktijk. Na de zomer wordt de Kamer over de voortgang van het programma geïnformeerd.
Een project van 17 gangbare en biologische boeren voor zoetwateropslag dat vanwege een te laat toegekende subsidie in het water dreigt te vallen |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het samenwerkingsproject van zeventien akkerbouwers, fruittelers en biologische groentetelers om in de gebiedspilot «Zoetwaterberging in West Zeeuws-Vlaanderen» op achttien locaties zoetwaterberging te realiseren?
Ja, het project is mij bekend. Het betreft een project onder de samenwerkingsmodule van de regeling groen-economisch herstel (EHF). In de beantwoording van vragen van de leden Flach (SGP) en Bromet (Groen Links/PvdA) op 15 maart 2024 (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen I 2023/24 nr. 1697) is mijn ambtsvoorganger nader op dit project ingegaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een positieve subsidiebeschikking voor dit project heeft afgegeven, voor subsidie vanuit «Samenwerken aan groen-economisch herstel», maar dat de dienst ruim twintig maanden nodig heeft gehad om tot dat besluit te komen?
Ja, ook dit is mij bekend.
Is het juist dat de RVO pas eind juni 2023 een eerste verzoek naar de initiatiefnemers heeft gestuurd voor aanvullingen op de aanvraag, terwijl de uiterlijke datum van beoordeling van 18 juli 2022 was? Zo ja, waarom heeft dat zo lang geduurd?
Ja, dit is juist. Laat ik vooropstellen dat het heel vervelend is voor de aanvrager(s) dat de beslissing op de aanvragen zo lang heeft geduurd.
Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen I 2023/24, nr. 1697), is de EHF-regeling een crisismaatregel die voortvloeit uit afspraken van de Europese Raad in 2020 over een extra inzet van Europese middelen om het bedrijfsleven te ondersteunen in de nasleep van de COVID-19 uitbraak. De regeling werd opengesteld aan het eind van de programmeringsperiode van GLB POP3 (2014–2022) en de structuur en opzet van deze landelijke samenwerkingsregeling was nieuw. De regeling is in zeer korte tijd tot stand gekomen en vervolgens zeer fors overschreven (6 keer zoveel als verwacht), onder andere door de aantrekkelijke opzet van de regeling.
De forse overschrijving, in combinatie met de (destijds voor de uitvoerder nieuwe) structuur van de regeling en overheveling tussen verschillende categorieën vanwege afwijzingen en gedeeltelijke goedkeuringen, zorgde voor onduidelijkheid in het beschikbare budget. De aard van de regeling bracht bovendien met zich mee dat er een uitgebreide individuele beoordeling van aanvragen moest plaatsvinden. Deze samenloop van omstandigheden heeft ertoe geleid dat de tijd tussen aanvraag en toekenning langer is geweest.
Door de langere tijd tussen aanvraag en toekenning, kunnen ondernemers problemen ervaren met het halen van de uitvoeringstermijn (31-12-2024). In deze gevallen zal RVO zo veel mogelijk meedenken, gericht op maatwerkoplossingen voor de betreffende ondernemers. Dit binnen de Europese kaders die van toepassing zijn op de samenwerkingsvariant van de regeling groen-economisch herstel (EHF).
Klopt het tevens dat de uiteindelijke positieve beschikking pas op 31 oktober 2023 is afgegeven, meer dan twintig maanden nadat de subsidie was aangevraagd? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom de RVO zoveel tijd nodig heeft gehad om de aanvraag te beoordelen?
Het klopt dat op 31 oktober 2023 de beschikking voor dit project is afgegeven. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 3 voor de toelichting hiervan.
Klopt het dat het uiterlijk op 31 december 2024 afronden van een project een voorwaarde is voor de subsidies vanuit «Samenwerken aan groen-economisch herstel»?
Ja, dat is juist. In de regeling is opgenomen dat het project uiterlijk afgerond dient te zijn op 31 december 2024. In het geval dat voor de uitvoering van een project een fysieke investering wordt gedaan zoals omschreven in de regeling, moet de aanschaf daarvan plaatsvinden na het indienen van de subsidieaanvraag en binnen twee jaar na het toekennen van de subsidie. De einddatum hangt onder meer samen met de einddatum van de Europese Verordening (31 december 2025) en de tijd die in de uitvoering nodig is om declaraties tijdig in Brussel te kunnen indienen.
Begrijpt u dat de initiatiefnemers, pas nadat duidelijk was dat de subsidie werd toegekend, konden beginnen met onder andere de vergunningaanvragen voor het project, noodzakelijke onderzoeken zoals soortenonderzoek en de daadwerkelijke aanleg van de zoetwaterbergingen?
Ik begrijp dat dit, gezien de omvang van de subsidie, bepalend is. Het maken van kosten voorafgaande de subsidiebeschikking is op eigen risico van de aanvrager.
In de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel» is opgenomen dat projecten uiterlijk op 31 december 2024 moeten zijn afgerond en de vaststellingsverzoeken en laatste declaraties uiterlijk 31 maart 2025 bij RVO zijn ingediend. Dit is om tijdige declaratie in Brussel mogelijk te maken.
Binnen deze kaders is voor dit project een oplossing op maat gevonden.
Begrijpt u tevens dat het voor de initiatiefnemers, gezien de grote investeringen van gezamenlijk ruim 3,8 miljoen euro, niet mogelijk was om op eigen risico (voor afgifte van de subsidiebeschikking) te starten met het project en dat door de trage behandeling van de subsidieaanvraag door de RVO het project niet meer voor 31 december 2024 kan worden afgerond?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat niet van de initiatiefnemers kan worden verwacht dat zij het project alsnog voor het einde van het jaar afronden en dat uitstel van de realisatietermijn daarom voor de hand ligt, gezien het bovenstaande en gezien het feit dat het voor hen technisch onmogelijk is om voor de gestelde einddatum het project volledig af te ronden?
Zie antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom de RVO niet bereid is om uitstel te verlenen, ondanks een verzoek daartoe van de initiatiefnemers?
Zie antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om een oplossing te bieden voor dit project? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de RVO om ervoor te zorgen dat dit samenwerkingsproject alsnog doorgang kan vinden?
In het betrokken project is door RVO met maatwerk een oplossing geboden aan de begunstigde.
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze situatie een incident is of dat er meer projecten zijn die wel een positieve subsidiebeschikking hebben gekregen voor een project in het kader van «Samenwerken aan groen-economisch herstel», maar die door de trage behandeling door de RVO en het vasthouden aan de deadline van 31 december 2024 alsnog niet zullen worden gerealiseerd? Indien dit het geval is, om hoeveel projecten gaat dit en welk subsidiebedrag is daar in totaal mee gemoeid?
Er is in totaal aan 32 projecten subsidie verleend. Er zijn mogelijk meer projecten voor wie de betrokken termijnen van de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel» te krap is. Het is op dit moment, gezien het feit dat de projecten nog in ontwikkeling zijn en er feitelijk wellicht meer of minder vooruitgang is geboekt dan bij RVO op dit moment bekend is, niet mogelijk om exact aan te geven om hoeveel projecten dit gaat.
In voorkomende andere gevallen zal RVO positief meedenken over de mogelijkheden binnen de bestaande kaders (o.a. de eerdergenoemde Europese deadlines). Daarin zal de ruimte gezocht worden om maatwerk te leveren waar dat nodig en mogelijk is.