De opvolging van de aangenomen motie van het lid Van Haga over een gesprek over het bij Lareb melden van onverwachte ziektebeelden na coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u zich de aangenomen motie van het lid Van Haga herinneren over een gesprek over het bij Lareb melden van onverwachte ziektebeelden na coronavaccinatie?1
Ik ben in mijn brief van 4 juli jl. ingegaan op deze motie.2 Ik heb tevens meermaals verwezen naar mijn reactie op deze motie, bijvoorbeeld in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,325 juli jl.,4 25 augustus jl.,5 31 augustus jl.6
Kunt u aangeven of en op welke manier er door het kabinet inmiddels gesprekken zijn gevoerd met beroepsverenigingen van artsen om onverwachte ziektemeldingen na coronavaccinatie te melden bij het Lareb? Zo ja, met welke beroepsverenigingen is inmiddels gesproken en wat is uitkomst van deze gesprekken? Kunt u de ervaringen van de artsen met wie is gesproken delen en hierop reflecteren? Zo nee, waarom hebben er (nog) geen gesprekken plaatsgevonden?
Zoals ik ook al in het commissiedebat over het langere termijn coronabeleid van 16 juni jl. heb aangegeven, vind ik het niet noodzakelijk om extra overleg te voeren met het Lareb over dit onderwerp.7 Het Lareb voert de wettelijke taak van geneesmiddelen- en vaccinveiligheidsbewaking voor het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) uit. Dit betekent het verzamelen, registreren en analyseren van meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) zijn zorgverleners immers verplicht bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen.
Hoe reflecteert u inmiddels op de onverklaarbare toename in ziektebeelden zoals hartaandoeningen, auto-immuunziekten en de nog altijd aanhoudende oversterfte in relatie tot de corona(herhaal)vaccinaties?
Weet of u artsen op eigen initiatief inmiddels vaker onverwachte ziektemeldingen na coronavaccinatie melden bij het Lareb? Heeft u hier cijfers van en om welke ziektemeldingen gaat het dan?
Krijgt u zelf berichten van artsen die een relatie tussen onverwachte ziektemeldingen en coronavaccinaties vermoeden? Zo ja, hoeveel zijn dat er per maand en wat doet u met die berichten?
Wordt het Lareb actief gestimuleerd om bij artsen en/of beroepsverenigingen van artsen uit te vragen of onverwachte ziektemeldingen worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over het verbranden van persoonlijk beschermingsmiddelen (PBM) en de mondkapjes van de ’Sywert-deal’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «20 miljoen mondkapjes van Sywert van Lienden gaan definitief de verbrandingsoven in» van Follow The Money1?
Ja, dat heb ik.
Hoe reflecteert u op het feit dat bijna 300 miljoen producten uit de voorraad PBM die tijdens de coronacrisis is aangelegd als noodvoorraad voor de zorg nu niet meer geschikt zijn voor gebruik en dus zullen worden vernietigd? Kunt u uitleggen hoe het kan dat er kennelijk zo’n grove inschattingsfout is gemaakt bij het inkopen van PBM, dat zo’n grote hoeveelheid producten achteraf niet nodig is gebleken?
Bij het uitbreken van de coronapandemie werd Nederland – net als vele andere landen – begin 2020 geconfronteerd met een exploderende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Tegelijkertijd ontstond er een internationale verstoring van het aanbod daarvan, waardoor er acute problemen ontstonden bij de levering van PBM aan de zorg. Het was juist toen ook van groot belang dat de zorg kon beschikken over voldoende PBM van de juiste kwaliteit. Daarom is destijds een centrale noodvoorraad van PBM aangelegd om hiermee de zorg te kunnen voorzien.
De coronacrisis was een dusdanig uitzonderlijke periode dat het niet mogelijk was om op dat moment een inschatting te maken voor welke periode en vervolgens hoeveel producten redelijkerwijs ingekocht moesten worden.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er zo veel producten over de datum zijn gegaan? Is bij de inkoop van alle PBM niet op houdbaarheidsdatum geïnventariseerd en uitgegeven aan de zorg, ten einde zo efficiënt mogelijk met de voorraad om te gaan? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Bij de uitgave van PBM aan de zorg is steeds gekeken naar de houdbaarheidsdatum. Middelen met de kortste houdbaarheid gingen als eerste het magazijn uit. Middelen die uitgeleverd werden aan de zorg moesten een houdbaarheidsdatum van minimaal een maand hebben. De markt voor PBM heeft zich inmiddels al geruime tijd hersteld en zorgaanbieders kunnen PBM bij hun reguliere leveranciers inkopen.
De centrale voorraad is dusdanig groot dat het niet mogelijk is gebleken om alle middelen voor het verstrijken van de houdbaarheidsdatum uit te leveren aan de zorg of een andere goede bestemming te geven via verkoop of donatie.
Is het magazijnbeheer van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) na het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit december 2020 herzien door processen in te richten voor het monitoren van de conditie en bruikbaarheid van de producten in de opslag? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dan dat er nu alsnog zo veel producten niet zijn ingezet en moeten worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze processen zijn ingericht en verbeterd. Deze inrichting zorgt ervoor dat er volledig inzicht is in de voorraad, de bijbehorende houdbaarheidsdata en of de middelen al dan niet geschikt zijn voor gebruik in de zorg.
De reden dat er middelen over de houdbaarheidsdatum zijn geraakt, heeft te maken met de hoeveelheid PBM die is ingekocht aan het begin van de crisis. Toen de markten zich hadden hersteld, raakte de wereldhandel verzadigd. Het Ministerie van VWS en LCH hebben vervolgens geprobeerd om zoveel mogelijk middelen te verkopen en te doneren. In december 2021 en in het eerste kwartaal van 2022 zijn ruim 500 miljoen goederen buiten de EU verkocht. Ook zijn er bijna 60 miljoen middelen gedoneerd aan verschillende landen en instanties.
Kunt u uitleggen waarom niet al eerder is geanticipeerd op het «over de datum» gaan van deze producten en er daarop niet is ingespeeld, bijvoorbeeld door de producten gratis aan ziekenhuizen en zorginstellingen/organisaties te verstrekken en/of deze te transporteren naar andere/arme landen?
Zie antwoord op vraag 3 en 4. Bij de uitgave en bij het afbouwen van de voorraad is rekening gehouden met de houdbaarheidsdatum. Er wordt alles aan gedaan om de middelen zoveel mogelijk te verkopen en te doneren. Volgens de Wet Markt en Overheid mag de overheid niet zomaar goederen weggeven aan zorginstellingen/organisaties. Dit leidt tot marktverstoring en dat moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Kunt u aangeven of uw departement er tijdens het sluiten van de deal met Relief Good Alliance van Sywert van Lienden van op de hoogte was dat mondmaskers slecht gerecycled kunnen worden en dat een groot deel van de mondkapjes van de zogenaamde «Sywert-deal» binnen afzienbare tijd dus onbruikbaar zouden worden en zouden moeten worden vernietigd, aangezien voorafgaand aan de deal al duidelijk was dat er op dat moment eigenlijk al genoeg mondmaskers geregeld waren door het LCH?
Nee, op dat moment werd gekeken of de mondmaskers voldeden aan de op dat moment geldende kwaliteitseisen voor de zorg en niet naar de recyclebaarheid.
Zo ja, hoe verantwoordt u de mondkapjesdeal dan vanuit het duurzaamheidsbeleid van het kabinet, aangezien het natuurlijk verre van duurzaam is om 20 miljoen mondkapjes te vernietigen?
Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar het recyclen van mondmaskers. Uit de tussentijdse resultaten blijkt dat de verwachting is dat een aanzienlijk deel van de mondkapjes goed verwerkt kan worden tot een granulaat of composiet wat gebruikt kan worden voor allerlei toepassingen. De definitieve resultaten zullen worden meegenomen in een volgende aanbesteding. De mondmaskers van RGA vormen hierop geen uitzondering en zijn dus deels recyclebaar.
Kunt u uitleggen op welke manier u het gerechtvaardigd vindt dat grote sommen belastinggeld met het vernietigen van de mondkapjes uit de Sywert-deal de facto verloren gaan en wij in dit geval dus letterlijk kunnen spreken van «weggegooid geld»?
Aan het begin van de coronacrisis dreigden er in de zorg acute tekorten van PBM. Het Ministerie van VWS heeft destijds een centrale voorraad aangelegd om de tekorten te beperken. Het ministerie wilde daarmee voorkomen dat zorgverleners onbeschermd moesten werken met het risico om ziek te worden. Het was op dat moment niet duidelijk hoe lang de leveringsproblemen in de markt zouden aanhouden en hoe lang de crisis zou duren.
Aangezien het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van het sluiten van de deal met Relief Goods Alliance al wist dat er geen mondkapjes meer nodig waren en deze mondkapjes nu ook nog eens ongebruikt worden vernietigd, vindt u dan niet dat er sprake is van diefstal van gemeenschapsgeld door de overheid? Zo nee, waarom niet?
Destijds waren er nog zorgen over de beschikbaarheid van voldoende mondmaskers voor de zorg.
Waarom wordt in de aanbesteding voor de vernietiging van de PBM als voorwaarde gesteld dat het winnende bedrijf slechts tien procent van het materiaal hoeft om te zetten in een «herbruikbare grondstof»? Waarom is dat percentage niet hoger, aangezien het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eerder beloofde de PBM bij vernietiging duurzaam te zullen verwerken? Wat zijn dan nu de overwegingen om dat principe los te laten?
Het principe van duurzaam verwerken maakt onderdeel uit van de aanbesteding. De eis van 10% heeft betrekking op het perceel «Mondmaskers en dergelijke». Voor wat betreft het perceel «Kunststofproducten» is als eis gesteld dat minimaal 75% omgezet dient te worden in een herbruikbare grondstof. De beide percentages gelden als ondergrens. Inschrijvers worden beloond voor het aanbieden van meer duurzame oplossingen. De gunning van beide percelen wordt in belangrijke mate gebaseerd op duurzaamheid, namelijk 500 van de 1000 punten zijn door inschrijvers te verdienen op het onderdeel «verwerkingsproces». Hierbij wordt onder meer gekeken naar: de mate waarin de inschrijver op concrete en aantoonbare wijze bijdraagt aan een zo duurzaam mogelijke verwerking van het product. Hierbij geldt hoe hoger de mate van nuttige toepassing hoe beter de beoordeling.
Waarom wordt verkoop of donatie van de overtollige PBM beschouwd als «marktverstoring» door de overheid? Waarom prevaleert marktwerking boven het duurzaam omgaan met betreffende goederen en/of het helpen van arme landen die de producten nog wel zou kunnen/willen gebruiken?
Er kan sprake zijn van marktverstoring indien de overheid goederen of diensten aanbiedt op een markt waar ook andere partijen actief zijn onder de dan geldende marktprijs. Met het schenken of verkopen van overtollige PBM begeeft de overheid zich op de markt voor het aanbieden van PBM. Om te voorkomen dat de overheid met de haar ter beschikking staande middelen marktverstorend handelt wanneer zij goederen of diensten op een markt aanbiedt heeft zij zich te houden aan de wet Markt en Overheid (Hoofdstuk 4b Mededingingswet).
Er worden alleen PBM duurzaam verwerkt die over de datum zijn of kwalitatief niet voldoen aan de gestelde eisen. Er werd en wordt zo veel mogelijk PBM verkocht of geschonken maar zoals eerder aangegeven is de markt verzadigd.
Kunt u aangeven aan welke criteria partijen die zich inschrijven voor de aanbesteding voor de vernietiging van de PBM moeten voldoen? Op welke manier wordt gegarandeerd dat niet opnieuw buiten de normale aanbestedingsprocedure een deal wordt gesloten, zoals bij de Sywert-deal ook het geval was?
In de procedure, zoals bij elke Europese Aanbesteding, zijn een aantal uitsluitingsgronden van toepassing. De bewijslast voor deze uitsluitingsgronden zijn onder meer een uittreksel van het handelsregister, een verklaring van de Belastingdienst en een gedragsverklaring aanbesteden. Daarnaast zijn in de aanbesteding een aantal geschiktheidseisen opgesteld. Inschrijvers moeten voldoen aan geschiktheidseisen op het gebied van financiële en economische draagkracht en technische bekwaamheid (referentieopdrachten, kwaliteitszorg en milieuzorg). Inschrijvers dienen aan te tonen dat ze voldoen aan de gestelde geschiktheidseisen, onder meer door het invullen van verklaringen of het overleggen van referenties. De gehele procedure vindt plaats conform de Aanbestedingswet.
Kunt u inzichtelijk maken hoe en op welke manier het vernietigen van deze grote hoeveelheid PBM schadelijk is voor het milieu/klimaat?
Hier kunnen wij geen uitspraak over doen, de methode van verwerking is niet voorgeschreven en is onderdeel van de aanbestedingsprocedure. Pas na gunning is bekend op welke wijze de middelen duurzaam verwerkt gaan worden.
Kunt u aangeven hoe groot de economische/financiële schade is van het nodeloos inkopen, opslaan en vervolgens weer vernietigen van deze hoeveelheid PBM?
Het is niet mogelijk dit te berekenen, omdat de middelen op verschillende momenten zijn ingekocht en met verschillende prijzen. Ook de opslagkosten zijn verschillend. Het is niet mogelijk om nu inzage te geven in de te verwachten verwerkingskosten, deze kosten zijn onderdeel van de momenteel lopende Europese Aanbesteding.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de overheid uitgeeft voor de aanbestedingsprocedure voor het vernietigen van deze PBM?
Onderzoek wijst uit dat de kosten van een Europese Aanbesteding ongeveer 30.000 euro per procedure bedragen. De kosten voor duurzame verwerking zijn bekend na gunning van de aanbesteding.
Kunt u aangeven hoeveel PBM de aangelegde noodvoorraad na vernietiging van de betreffende producten nog bevat en op welke termijn dit niet langer houdbaar zal zijn? Wordt dit inmiddels gemonitord? Gaat u actief proberen om de producten die op dit moment nog bruikbaar zijn in te zetten en/of te verkopen/doneren? Zo ja, is daarvoor een plan en kunt u dat openbaar maken?
Hier is geen eenduidig en eenvoudig antwoord op te geven. De middelen hebben diverse houdbaarheidsdata, variërend van nu tot halverwege 2026. Er wordt al geruime tijd uitvoering gegeven aan de goederen-exit-strategie noodvoorraad zoals uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer op 10 december vorig jaar2.
Kunt u aangeven hoeveel PBM er door andere bedrijven dan Relief Goods Alliance nog geleverd zijn na het sluiten van de Sywert-deal en het moment dat LCH publiekelijk bekend maakte dat er genoeg PBM waren? Zijn de lopende contracten met andere leveranciers als gevolg daarvan herzien en is er geprobeerd deze te ontbinden, om ervoor te zorgen dat de levering van overtollige PBM zou stoppen? Zo nee, waarom niet?
Na het sluiten van de deal met RGA zijn nog enkele contracten gesloten. Dit zijn contracten geweest voor met name chirurgische maskers en handschoenen. Daarnaast zijn na het aannemen van motie van het lid Van Kooten-Arissen3 in januari 2021 contracten voor het afnemen van FFP2-mondmaskers bij Nederlandse leveranciers gesloten.
Hoe strikt is de uiterste houdbaarheidsdatum bij de betreffende PBM? Is het mogelijk de PBM te herevalueren en de houdbaarheidsdatum verantwoord aan te passen, zodat de producten langer te gebruiken zijn? Zo nee, waarom niet? Zo, bent u bereid dit te overwegen?
Na verloop van de houdbaarheidsdatum kan de fabrikant de wettelijk vereiste productkwaliteit niet garanderen en kan het middel niet verantwoord ingezet/gebruikt worden. Aan de productkwaliteit zijn wettelijke eisen gesteld. Het laten onderzoeken van de houdbaarheidsdatum en vermelden van de houdbaarheidsdatum op de verpakking valt onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant. Bureau LCH is een distributeur en geen fabrikant en mag volgens de Europees wettelijke vereisten geen wijzigingen maken aan de verpakking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de mondkapjesdeal?
Ja.
Het bericht ‘Minder administratie als oplossing voor personeelstekort’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder administratie als oplossing voor personeelstekort»?1
Ja.
Deelt u de mening dat minder administratie de oplossing is voor het personeelstekort in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zet u niet veel meer op in op het terugdringen van de administratieve lasten?
Het verminderen van onnodige administratieve lasten kan een substantiële bijdrage leveren aan het terugdringen van de huidige personeelstekorten in de zorg. Zorgverleners besteden immers nog altijd een te groot deel van hun tijd aan administratieve taken. Dit gaat ten koste van tijd voor zorg en ondersteuning, en van hun werkplezier. Ik zet dan ook vol in op vermindering van de ervaren regeldruk met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–2025. Tegelijkertijd zien we dat andere zaken zoals goed werkgeverschap, opleiding en innovatie net zo belangrijk zijn om werken in de zorg aantrekkelijk te maken en personeel te behouden. Daarom is het belangrijk om naast de aanpak van bureaucratie de discussie over het personeelstekort breed te voeren en eveneens aandacht te hebben voor de overige thema’s. De afspraken die we met partijen binnen het IZA2 en TAZ3 hebben gemaakt voorzien in deze brede discussie. Met een stevige en ambitieuze koers gaan we de komende jaren de administratieve lasten en regeldruk reduceren.
In het IZA hebben we o.a. afgesproken dat alle «regelmakers» nieuwe regelgeving vooraf toetsen aan het uitgangspunt «zinnig en radicaal simpel». Dit betekent dat nieuwe regels en wetten waarbij een aanzienlijke impact aan regeldruk wordt verwacht, voortaan vóór invoering worden getoetst aan zorg- en beleidsprofessionals uit de desbetreffende sector. Daarnaast is in het IZA afgesproken te streven naar een reductie van 5 procentpunt administratieve tijdsbesteding per 2025.
Realiseert u zich dat als medewerkers in de langdurige zorg 36 procent van hun tijd kwijt zijn aan administratie, waar ze 22 procent acceptabel vinden, dat u op elke 100 medewerkers er elf meer beschikbaar heeft als u dat weet te bereiken en er dan geen personeelstekorten meer zijn?
De percentages waar u naar verwijst zijn opgehaald uit de sector door bureau Berenschot voor de Benchmark Care, die zij (bijna) jaarlijks maken. Het betreft onder andere de ervaren administratieve belasting onder zorgmedewerkers in de sectoren VVT, GGZ en GHZ.
Het onderzoek is kwalitatief van aard en heeft de persoonlijk ervaren regeldruk in beeld gebracht, en deze vervolgens vergeleken met wat zorgmedewerkers acceptabele registratielast vinden. Dit laat zien dat er nog een gat tussen de ervaren en acceptabele registratielast is en dat we dit verder moeten dichten. Het verder dichten van dit gat kan inderdaad een bijdrage leveren aan de personeelstekorten in zorg en welzijn, naast de bredere aanpak van het personeelstekort waar ik in mijn antwoord op vraag 2 naar verwijs.
Deelt u de mening dat de tijd die zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) en gehandicaptenzorg kwijt aan administratieve lasten overeenkomt met ruim 180.000 voltijdsbanen en een reductie van deze administratieve lasten tot acceptabel niveau binnen het huidige personeelsbestand 69.000 voltijdbanen oplevert? Zo nee, waarom niet?
Ik heb inderdaad kennis genomen van de berekening die Berenschot hierover heeft gemaakt. Tegelijkertijd is het lastig om dit in absolute getallen weer te geven omdat het (subjectieve) ervaringsgegevens betreft. Wel illustreert dit het belang om deze opgave ter hand te nemen en de bijdrage die dat kan leveren aan de vraagstukken op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn.
Deelt u de mening dat reductie van administratie weleens de meest effectieve oplossing voor het personeelstekort zou kunnen zijn in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening ten dele.
Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, o.a. via het programma TAZ en het IZA waar we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken. Met het programma [Ont]Regel de Zorg pakken we samen met de bij dit vraagstuk betrokken partijen (zorgverzekeraars, toezichthouders, werkgevers, branche- en beroepsverenigingen) regeldruk op verschillende niveaus aan. Dat is inderdaad een essentieel deel van de aanpak van het personeelstekort.
Ik heb er dan ook het volste vertrouwen in dat we met deze brede aanpak de komende jaren positieve resultaten gaan boeken.
Deelt u de mening dat de hoge werkdruk door de administratieve lasten ten koste gaat van de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet?
Dit is in het algemeen niet zo te zeggen, maar kan wel aan de orde zijn.
Hoge werkdruk of overmatige administratieve lasten kunnen er immers toe leiden dat zorgverleners minder tijd kunnen besteden aan zorg of ondersteuning, en dragen bij aan personeelstekorten waardoor de zorg onder druk staat.
Het is belangrijk dat zorgmedewerkers zoveel mogelijk tijd kunnen besteden aan het bieden van zorg en enkel datgene registreren wat nuttig en nodig is, bijvoorbeeld als het gaat om de overdracht naar een collega of om de gezondheid van de client/patiënt. Daarom is het belangrijk om samen goed te kijken naar wat omslachtige en onnodige regels zijn die niets toevoegen aan de kwaliteit van zorg en deze te schrappen. Met het programma [Ont]regel de Zorg pakken we de regeldruk aan.
Kunt u concreet aangeven hoe u op korte termijn de administratieve lasten terug gaat dringen?
In de programmabrief [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025 heb ik u geïnformeerd over de aanpak van dit vraagstuk deze kabinetsperiode. Met de vier actielijnen in dit programma kunnen we concreet en merkbaar het verschil maken in de dagelijkse praktijk van de zorgmedewerker. Ik noem een voorbeeld per actielijn:
Het feit dat GGZ patiënten niet thuis mogen slapen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat patiënten in de geestlijke gezondheidszorg (ggz), die van hun behandelend arts thuis zouden mogen overnachten in voorbereiding op ontslag uit de instelling, dit niet mogen omdat de instelling dan niet betaald krijgt door de zorgverzekeraar?
Het klopt dat de verblijfsprestatie die de zorgaanbieder krijgt voor klinische patiënten samenhangt met of een patiënt wel of niet overnacht in de instelling. Als een patiënt niet in de instelling overnacht krijgt de zorgaanbieder geen vergoeding, omdat hij geen zorg levert. Dit is vastgelegd in de regelgeving vanuit de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1 en gaat uit van het principe dat er enkel betaald wordt voor daadwerkelijk geleverde zorg zoals staat in de Zorgverzekeringswet. Het tarief voor de verblijfsprestatie volgt uit het kostenonderzoek uitgevoerd door de NZa. De leegstand van bedden is in het tarief verwerkt door middel van een «opslag». Daarbij ben ik bekend met het signaal dat instellingen soms geen gebruik maken van slaapverlof in verband met financiële overwegingen.
Wat vind u van het feit dat deze patiënten als zij weekendverlof hebben tussen zaterdag 20.00 uur en zondag 9.00 uur in de instelling moeten zijn en niet thuis mogen blijven slapen, ook niet als hun behandelend arts dat wél goed voor hen vindt?
De zorginhoudelijke afwegingen moeten altijd prevaleren boven financiële afwegingen. Als een weekendverlof ten goede komt aan het herstel van de patiënt, of bijdraagt aan de resocialisatie voorafgaand aan het ontslag, dan moet dit mogelijk gemaakt worden door de instellingen. In het zorgstelsel hebben alle partijen, aanbieders, verzekeraars en toezichthouders, een eigen rol om te waarborgen dat zorg op een passende manier wordt geleverd. Mede naar aanleiding van uw vragen heb ik deze signalen onder de aandacht gebracht bij de toezichthouders.
Klopt het dat er een wettelijke regeling bestaat die slaapverlof verbiedt en de zorgverzekeraar verplicht om te controleren of een ggz-patiënt met slaapverlof is gegaan en de instelling dan te korten op het budget? Zo ja, in welke wet en in welk wetsartikel is dit terug te vinden?
Er is geen wettelijke regeling die slaapverlof verbiedt. Evenwel: als een patiënt niet overnacht in de instelling is er geen sprake van een verblijfsdag en mag deze niet worden gedeclareerd conform de NZa-regelgeving. Als de zorgaanbieder de periode van het verlof wel registreert als een verblijfsdag is dit onrechtmatig en kan de onterechte declaratie teruggehaald worden. Verzekeraars hebben immers de algemene plicht om te controleren of de juiste prestatie in rekening is gebracht en of deze prestatie ook geleverd is.
Bent u het eens dat dit voor patiënten een oneerlijke en mogelijk zelfs schadelijke regel zou zijn? Bent u het eens dat indien dit een wettelijke regel betreft deze zo snel mogelijk zou moeten vervallen? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe en wanneer gaat u daar voor zorgen?
Ja, zie ook beantwoording vraag 2. In aanvulling op het antwoord op vraag 3 wil ik opmerken dat de bekostiging niet vastligt in een wettelijke regel maar in de (lagere) regelgeving van de NZa, zie ook het antwoord op vraag 1. Vanuit de NZa loopt op dit moment een experiment om het slaapverlof anders te financieren. Bij dit experiment genaamd «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof» kunnen patiënten maximaal drie nachten met slaapverlof gaan tegen het einde van de behandeling ter voorbereiding op ontslag. De zorgaanbieder krijgt hiervoor een gemiddeld bedrag van het verblijfstarief. Eind april 2023 loopt dit experiment af en zullen de resultaten volgen. De NZa zal samen met de betrokken partijen bezien of en zo ja welke vervolgstappen er nodig zijn.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, gezien de impact voor ggz-patiënten?
Ja, hierbij stuur ik u de antwoorden toe.
Stichting Open Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de notulen van het bestuurlijk overleg van 27 januari 2021, over het voorstel van de toenmalig voorzitter van het bestuur van Stichting Open Nederland (SON) voor de realisatie van speciale teststraten waar toegangstesten konden worden afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen notulen van het bestuurlijk overleg van 27 januari 2021. Hetgeen is besproken in dit bestuurlijk overleg is uiteindelijk verwerkt in het «Plan van aanpak februari 2021». Deze is met uw Kamer gedeeld (perspectief-op-de-heropening-van-nederland-spoor-2a-sociaal-leven.pdf (overheid.nl)).
Bent u ervan op de hoogte dat SON tot op heden geen enkele jaarrekening openbaar heeft gemaakt en op geen enkele andere manier openbare financiële verantwoording heeft afgelegd? Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor geen sprake is van transparantie over de rechtmatigheid, efficiëntie en juistheid van de inkomsten en uitgaven, terwijl de stichting zich hier in artikel 13 van de Akte van Oprichting wel toe verplicht heeft gesteld? Hoe oordeelt u hierover?
SON heeft haar jaarrekening gepubliceerd op 6 december 2022.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de in artikel 1, lid 2 van de dienstverleningsovereenkomst van de SON en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omschreven akkoord voor fase 2, 3 en 4 en de addenda voor fase 1, 2, 3 en 4? Zo nee, waarom niet?1
De Dienstverleningsovereenkomst is openbaar beschikbaar (Overeenkomst voor de uitvoering van werkzaamheden voor het opschalen van de testcapaciteit voor het sociaal leven | Publicatie | Rijksoverheid.nl). De addenda zijn bijgevoegd in bijlage 2a t/m d.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de offerte van 13 april 2021, die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontvangen heeft van SON, zoals omschreven in artikel 1, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst met SON? Zo nee, waarom niet?
Er is geen offerte van 13 april 2021. Naar aanleiding van het Plan van aanpak (zie antwoord vraag2 werden door SON (wekelijkse) updates gepresenteerd over de stand van zaken van de operatie. Hier werden ook de financiën in meegenomen. Zie in bijlage 3 zo’n update van 16 april 2021.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over het afgesproken «Plan van aanpak februari 2021», zoals omschreven in artikel 1, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst met SON? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de dienstverleningsovereenkomst van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met Loveland Productions B.V. in 2020 en 2021 en de daarbij behorende begroting(en), offertes, facturen en specificaties van het type dienstverlening, zodat deze kunnen worden gecontroleerd op juistheid, volledigheid en rechtmatigheid van overheidsuitgaven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie bijlage 5a en 5b. Voor beide testsporen (1 en 2a) van Loveland is een verantwoordingsdocument opgeleverd waarop door een onafhankelijke accountant een goedkeurende verklaring is afgegeven (zie bijlage 5c t/m 5f). Offerte en begrotingen kunnen in verband met bedrijfsgevoelige informatie niet met uw Kamer gedeeld worden. Deze stukken zijn wel onderdeel geweest van de accountantscontrole die door een onafhankelijke accountant is uitgevoerd op de activiteiten van Loveland in 2021 en 2022.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de overeenkomst tussen SON en Loveland Productions B.V., zoals beschreven in artikel 5, lid 4 in de dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Tussen SON en Loveland Productions B.V. is geen overeenkomst gesloten. Partijen hebben afgestemd welke werkzaamheden en activiteiten ten behoeve van de XL-paviljoens bij Loveland en welke bij SON (en de door haar na een aanbesteding te contracteren testaanbieders) lagen. Deze demarcatie is als bijlage opgenomen in de overeenkomst tussen SON en de testaanbieders die de XL-paviljoens hebben geëxploiteerd. Daarnaast is er tussen de betreffende testaanbieders en Loveland
een bruikleenovereenkomst gesloten in verband met het gebruik voor de testaanbieders van de betreffende XL-paviljoens. Zie voor beide stukken bijlage 6.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over een getekend addendum, offerte, begroting, verantwoording van de werkelijke kosten en de nacalculatie van fase 1 t/m 4, zoals omschreven in artikel 3, lid 2 van de dienstverleningsovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden en SON, om deze te controleren op juistheid, volledigheid en rechtmatigheid van overheidsuitgaven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie voor de addenda bijlage 2a t/m d. Offerte, begrotingen en verantwoording van de werkelijke kosten kunnen in verband met bedrijfsgevoelige informatie niet met uw Kamer gedeeld worden. Deze stukken zijn wel onderdeel geweest van de controle die door een onafhankelijke accountant is uitgevoerd op de activiteiten van SON in 2021 en 2022.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle facturen met referentienummer: 16-4068-26556 en 16-4068-26047, zoals omschreven in artikel 3, lid 10 en artikel 3, lid 5 van de dienstverleningsovereenkomsten tussen de Staat der Nederlanden en SON? Zo nee, waarom niet?2
Deze facturen zijn verwerkt in de reeds gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle overige facturen van SON aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit 2021 en 2022? Zo nee, waarom niet?
Eventuele overige facturen zijn verwerkt in de reeds gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle contracten van SON met de aangesloten testaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Volgens de normale financiële verantwoordingsprocedures is inzage gegeven in de informatie van alle boekingen die gedaan zijn vanuit het Ministerie van VWS naar SON en andersom. Uit uw vraagstelling begrijp ik dat u inzicht wilt in contracten en facturen van SON met derden. Het vragen om inzicht in transacties van een opdrachtnemer aan derden is niet gebruikelijk en wordt zonder gegronde aanleiding niet gedaan. Ik zag en zie geen aanleiding om onderzoek te doen naar alle individuele contracten en facturen van SON.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle facturen van onderaannemers van SON en ook de bewijzen dat deze onderaannemers zijn betaald en op prestatie zijn gecontroleerd, zoals afgesproken in artikel 3, lid 5 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de wekelijkse kwantitatieve rapportages en de gespreksverslagen van het wekelijkse coördinatieoverleg, zoals afgesproken in artikel 3, lid 6 en artikel 4, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Is een batig saldo overgebleven na afloop van de dienstverleningsovereenkomst dat de SON contractueel verplicht is terug te storten naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zoals u aangeeft in uw Kamerbrief van 14 april 2021? Zo ja, om welk bedrag gaat dit en is dit teruggestort naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?3
Ja, een deel van het overgebleven saldo à 180 miljoen is op 7 september 2022 teruggestort naar het Ministerie van VWS. In december 2022 is aanvullend nog 65 miljoen teruggestort. SON voert op dit moment nog werkzaamheden uit op basis van gemaakte afspraken en een begroting. Daarvoor stelt het Ministerie van VWS budget beschikbaar aan SON. Budget dat niet is benut zal teruggestort worden aan het Ministerie van VWS.
Kunt u aangeven wie de leverancier van de testen is geweest en een volledige onderbouwing van de kosten hiervan geven, volgens artikel 3, lid 9 van de dienstverleningsovereenkomst ARVODI 2018 fase 1 t/m 4 tussen SON en de Staat der Nederlanden waarin is aangegeven dat de prijs betrekking had op alle diensten en materialen exclusief de kosten voor de testen? Zo nee, waarom niet?
Dienst Testen (DT), onderdeel van het Ministerie van VWS, heeft in 2020 een voorraad antigeensneltesten voor professioneel gebruik aangekocht bij 8 verschillende leveranciers. Prijzen van die testen liepen sterk uiteen. Toen Testen voor Toegang (TvT) vorm begon te krijgen is besloten dat commerciële testaanbieders de testen uit de voorraad van DT zouden gebruiken zolang de voorraad strekt. Zolang deze testen door DT zouden worden verstrekt, ontvingen de testaanbieders een verminderde vergoeding voor de door hun uitgevoerde testen.
In de overeenkomst die SON aanging met testaanbieders (Open House5 was het volgende opgenomen ten aanzien van de vergoeding:
Na afloop van TvT zijn overtollige testen retour gehaald door DT wanneer ze nog houdbaar waren en naar afvalverwerkers gebracht wanneer de houdbaarheid verstreken was.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over het addendum Helpdesk en Supportdesk zoals omschreven in artikel 5, lid 7 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie is terug te vinden in de bijlagen van addenda I (zie bijlage 2a) en «Bijlage 3 behorend bij Addendum II bij Overeenkomst VWS-SON» (bijlage 8a)
Kan de Kamer de beschikking krijgen over het addendum met aanvullende ICT-afspraken zoals omschreven in artikel 8, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Nadere eisen aan ICT-uitvoering zijn opgenomen in Addendum I (bijlage 2a) bij punt 9. Daarnaast werden door SON (wekelijkse) updates gepresenteerd over de stand van zaken van de operatie. Hier werden ook de ICT in meegenomen. Zie in bijlage 9 een voorbeeld hiervan van 29 april 2021.
Erkent u dat u op grond van artikel 6 van de dienstverleningsovereenkomst tussen SON en de Staat der Nederlanden op uw verzoek, per omgaande en zonder voorbehoud, inzage kunt krijgen in de volledige administratie en alle andere relevant geachte stukken van SON?
Ja.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle geregistreerde meldingen van SON en/of de aangesloten testaanbieders in het dashboard CoronIT van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), zoals omschreven in artikel 8, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
SON is geen testaanbieder die beschikt over de data van testuitslagen wat onder andere betekent dat SON zelf geen testuitslagen heeft geregistreerd in CoronIT. Positieve testuitslagen dienden door testaanbieders zelf te worden geregistreerd in CoronIT. Er is geen juridische grondslag om deze data met de Tweede Kamer te delen.
Kunt u aantonen dat SON geen winst heeft gemaakt en dat de bestuurders een marktconforme vergoeding hebben ontvangen, aangezien volgens artikel 3, lid 2 van de Akte van Oprichting van de SON opereerde zonder winstoogmerk?
Zie de gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kunt u aangeven wat de taakverdeling van de bestuurders is bij SON? Wie is de voorzitter, penningmeester en secretaris?
Zie antwoord vraag 20.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle gespreksverslagen van de bestuursvergaderingen van SON, zoals omschreven in artikel 8, lid twee van de Akte van Oprichting van SON? Zo nee, waarom niet?
Gespreksverslagen van de bestuursvergaderingen van SON zijn een interne aangelegenheid van SON. Het Ministerie van VWS heeft hier geen beschikking over.
Bent u bereid om SON de opdracht te geven om de volledige boekhouding te overhandigen, inclusief een volledige download van de crediteurenadministratie, transacties en facturen, om te verifiëren of belastinggeld op een rechtmatige, efficiënte, juiste manier besteed is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11, 12, 13.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over een volledige download van de gehele administratie van SON? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u de Kamer informeren of, en zo ja, hoeveel winst SON in 2021 heeft gemaakt? Hoe verhoudt zich dit tot akte van oprichting artikel 3 lid 2, waarin staat opgenomen dat SON niet beoogt winst te maken?
Zie de gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kunt u de Kamer informeren over de ontvangen bezoldiging door de bestuurders en leden Raad van Commissarissen om te kunnen toetsen dat deze bezoldiging niet bovenmatig was, zoals in de akte van oprichting lid 6 staat bepaald?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u de Kamer een balans en een staat van baten en lasten van SON over het kalenderjaar 2021 doen toekomen, aangezien conform artikel 13 lid 2 van de Akte van Oprichting het bestuur verplicht is jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een balans en een staat van baten en lasten van de Stichting te maken en op papier te stellen en het eerste boekjaar vervalt op 31 december 2022?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u aantonen waarom u van oordeel bent dat de vereiste kennis en ervaring niet op de markt vindbaar was, waardoor SON in aanmerking kwam voor het uitvoeren van de opdracht? Kunt u de Kamer hierover informeren? Kunt u het Programma van Eisen en de bijbehorende functionele en technische specificaties en de selectie- en gunningscriteria aan de Kamer ter beschikking stellen en de overweging waarom niet aanbesteed is conform de Europese Aanbestedingsrichtlijnen en waarom geen concurrentie is gesteld?
In de brief d.d. 14 april in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van VWS d.d. 13 april 2021 van mijn voorganger is aangegeven dat het cruciaal was toen het besluit eenmaal genomen was om speciale testcapaciteit voor toegangstesten te realiseren, dat de testcapaciteit voor toegangstesten in korte tijd kon worden opgezet. Een verkorte aanbestedingsprocedure duurt minimaal 6–8 weken, waarna vervolgens de opstartfase nog zou moeten beginnen. De wens bestond echter op dat moment om in februari/maart 2021 van start te kunnen gaan met het opzetten van toegangstesten. Om die reden heeft mijn voorganger vanwege de snelheid, in afwijking van de Europese aanbestedingsregels, de Stichting financieel in de gelegenheid gesteld om dit te realiseren. Van de Stichting is geëist om bij de verdere vormgeving van de testcapaciteit zo veel mogelijk andere partijen te betrekken middels aanbesteding.
Ten aanzien van de vraag of SON haar uitgaven heeft uitgevoerd conform de aanbestedingsregels verwijs ik u naar het gepubliceerde jaarverslag van SON.
Kunt u aangeven of SON kwalificeert als een aanbestedende dienst, aangezien in artikel 5 lid 2 van de dienstverleningsovereenkomst fase 1 t/m 4 staat opgenomen dat als SON kwalificeert als een aanbestedende dienst, conform artikel 1 lid 1 Aanbestedingswet, de stichting gehouden is aan de aanbestedingsregels? Zo ja, kunt u aan de Kamer aantonen dat SON zich gehouden heeft aan de aanbestedingsregels en dat alle uitgaven van de SON zijn uitgevoerd conform de Europese aanbestedingsregels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 28.
Het bericht ‘Inval commerciële verpleeghuizen, ouderen verwaarloosd’ |
|
Lucille Werner (CDA), Maarten Hijink |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Orpea deze huizen beheert op een private-quity-achtige manier?
Zorgaanbieders dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden, en de zorgorganisatie en het maatschappelijk belang voorop te stellen. Zij mogen zichzelf niet verrijken ten koste van de patiënten- en cliëntenzorg, en dienen zorggeld doelmatig te besteden. Iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving.
Wat betreft de structuur en aansturing van de organisatie geven de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (Wtza) regels. Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, worden nageleefd.
Het is aan de toezichthouder om te bepalen of de gekozen constructie in overeenstemming met de wet- en regelgeving is.
Is bekend hoeveel investeerders buiten de aandelenbeurs om in Orpea Nederland of in dochterinstellingen daarvam hebben geïnvesteerd?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van private equity-investeringen in de zorg. Wel blijkt uit het NZa-onderzoek «Informatiekaart concentraties in de zorg 2020» (zie: https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_645422_22/1/) dat de betrokkenheid van private-equity partijen bij concentraties in de zorg groot is. Bij ongeveer 50% van de bij de NZa aangemelde concentraties in het kader van de Zorgspecifieke concentratietoets waren in de periode juli 2019-december 2020 private-equity partijen betrokken. Concreet gaat het dan om 122 concentraties, waarvan overigens het overgrote deel in de mondzorg. In de langdurige zorg ging het om 9 concentraties. De omvang van de investeringen is daarbij niet bekend omdat dit geen deel uitmaakt van de wettelijke opdracht en bevoegdheden van de NZa.
Het doel van deze investeerders is toch dit «bedrijf» te zien groeien en zo waarde te creëren?
Waarde creëren kan op meerdere manieren. Uit algemene verkenningen komt een beeld dat deze partijen een bijdrage kunnen leveren aan groei van zorgorganisaties en innovatie. Banken vinden dit vaak te risicovolle aspecten om een financiering voor te verstrekken. Daarnaast biedt private equity de mogelijkheid tot het profiteren van kennis en kunde die bij andere zorgorganisaties of al in andere landen beschikbaar is. Daarmee kunnen private equity partijen een bijdrage leveren aan de noodzakelijke vernieuwing van de zorg. Tegelijkertijd is een belangrijk aandachtspunt de focus van private equity-partijen op rendement. En dan vooral de vraag hoe dit zich verhoudt tot de maatschappelijk opdracht die zorgaanbieders hebben te vervullen. Bij deze partijen gaat het in het algemeen om investeringen met een gemiddelde termijn van vijf tot zeven jaar. Private equity partijen zouden zich ervan bewust moeten zijn dat als er sprake is van een terugval in kwaliteit van de zorg, dit door de toezichthouders wordt geconstateerd en de publiciteit zal halen. Dit kan gevolgen kan hebben voor toekomstige investeringen.
Krijgen deze investeerders vervolgens een bepaalde mate van zeggenschap en zo ja, op welke manier?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten, ongeacht het eigenaarschap en hoe de zeggenschap is vormgegeven, voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de bestuursstructuur zoals wettelijk vastgelegd in respectievelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (WTZa). Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, worden nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven.
Vindt u dat Orpea Nederland of hun dochterinstellingen aan potentiële oudere bewoners voldoende duidelijk maken dat zij een winstoogmerk hebben?
Ik vind het vooral van belang dat potentiële bewoners zich een goed oordeel kunnen vormen over de geboden kwaliteit en de kosten van de woon- en zorgomgeving. Naast de eigen bijdrage voor de zorg betalen cliënten bij zorg die wordt geleverd in de vorm van een Volledig Pakket Thuis (VPT) woon- en servicekosten. Bij het maken van een keuze voor een woon/zorgomgeving moeten cliënten het totaal aanbod van wonen en zorg in beschouwing nemen en dat afwegen tegen het aanbod dat elders wordt geleverd.
Wat vindt u ervan dat Dagelijks Leven zelf voorwaarden stelt aan wie zij opnemen, buiten de indicatievoorwaarden van een CIZ-indicatie om?
In de Wet langdurige zorg (Wlz) is een zorgplicht voor Wlz-uitvoerders en zorgkantoren opgenomen. Die zorgplicht is een belangrijke voorwaarde in het stelsel voor langdurige zorg om te waarborgen dat de verzekerde de zorg krijgt die hij nodig heeft en waar hij recht op heeft. Wlz-uitvoerders en zorgkantoren hebben hiertoe een resultaatsverplichting. De NZa heeft handvatten gepubliceerd die richting geven aan de verwachtingen die de NZa heeft bij de uitvoering van de zorgplicht door zorgkantoren (Rapport Handvatten duiding zorgplicht zorgkantoren – Nederlandse Zorgautoriteit (overheid.nl)). Het is natuurlijk niet wenselijk als oudere mensen na verhuizing naar een andere omgeving later alsnog moeten verhuizen. Het kan echter wel zo zijn dat er na opname situaties gaan ontstaan waarop een (kleinschalige) instelling of locatie niet is ingericht. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat iemand die vrijwillig verhuist naar een kleinschalig VPT-initiatief zodanig verslechtert dat de zorg ter plekke niet meer op een juiste manier geleverd kan worden omdat de omgeving daarop niet is toegerust. Hoe vervelend ook, kan dat maken dat alsnog verhuizing naar een andere omgeving aan de orde kan zijn. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als gedwongen zorgverlening in het kader van de Wzd aan de orde is; niet iedere locatie is daarop ingericht.
Klopt het dat Orpea in Nederland 112 locaties heeft met bij elkaar meer dan 2.500 bedden?
Het aantal van 112 locaties en 2.553 bedden is terug te vinden op de website van de Orpea-groep www.orpea-group.com. Ik weet niet of dit aantal actueel is.
Ik heb wel sterk de indruk dat het aantal cliënten en locaties sterk groeit. Het aantal cliënten van Dagelijks Leven is bijvoorbeeld gestegen van 709 cliënten begin 2020 tot 1.429 eind 2021. Dat is meer dan een verdubbeling in 2 jaar tijd (bron: DigiMV, jaarverslagen Dagelijks Leven). Volgens de website www.dagelijks-leven.nl heeft Dagelijks Leven momenteel 82 locaties.
Hoeveel locaties en bedden is dat meer dan in 2019?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de Nederlandse dochterinstellingen van Orpea vastgoed zullen verkopen om het vervolgens terug te huren?
Ik heb inderdaad ook begrepen dat Nederlandse dochterinstellingen vastgoed verkopen om het vervolgens terug te huren. Bij een dergelijke constructie treedt er een verandering op in de eigenaar van het gebouw. Voor de cliënt hoeft dit geen gevolgen te hebben, zowel de huur van de woning als de zorgverlening kunnen doorgang vinden.
Kunt u aangeven wat dit vervolgens betekent voor de mensen die nu in zo’n pand wonen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre houdt de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd actief toezicht op vestigingen of dochterinstellingen van Orpea of er daadwerkelijk kwalitatief goede zorg wordt geleverd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven ziet de IGJ erop toe dat de verplichtingen in wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, worden nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven. De IGJ doet geen mededelingen over al dan niet lopend onderzoek. Sinds 1 februari 2019 maakt de inspectie rapporten, kennisgevingen over verscherpt toezicht en informatie over handhavingsmaatregelen standaard actief openbaar. Bij handhavingsmaatregelen maakt de inspectie een samenvatting (zakelijke weergave) van het (bestuursrechtelijke) besluit openbaar.
Deel u het standpunt van Orpea Nederland dat de ontwikkelingen in Frankrijk geen gevolgen hebben voor Nederlandse vestigingen? Waarom wel of waarom niet?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat dat niet klopt.
De beantwoording van vragen naar aanleiding van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 231 van de beantwoording van feitelijke vragen over de ontwerpbegroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Ja.
Kunt u alstublieft alsnog een opsomming in een tabel geven van voor welke specifieke extramurale geneesmiddelen zowel een eigen betaling als het eigen risico geldt?
Op de vergoeding van zorgkosten vanuit de basisverzekering, waaronder die voor een behandeling met geneesmiddelen, is in principe het verplichte eigen risico van toepassing. Dat is alleen anders indien een zorgverzekeraar een geneesmiddel uitsluit van het eigen risico. Naast het eigen risico moet een patiënt voor gebruik van extramurale geneesmiddelen soms een eigen bijdrage betalen. Er geldt een eigen bijdrage voor geneesmiddelen indien de openbare prijs van een extramuraal geneesmiddel hoger is dan de vergoedingslimiet van een groep van vergelijkbare geneesmiddelen. De verzekerde moet het verschil dan zelf betalen, tot een maximum van €250,– per jaar. Voor welke geneesmiddelen een eigen bijdrage geldt, is te vinden op medicijnkosten.nl.
Of zowel de eigen bijdrage als het eigen risico in rekening worden gebracht, hangt af van de specifieke situatie van het geval. Zo kan het zijn dat een zorgverzekeraar een geneesmiddel uitsluit van het eigen risico, bijvoorbeeld als dat geneesmiddel onder het zogenoemde preferentiebeleid van een zorgverzekeraar valt. Ook kan het zijn dat het volledige eigen risico reeds is volgemaakt of de volledige eigen bijdrage reeds is voldaan. In die gevallen wordt het eigen risico respectievelijk de eigen bijdrage niet in rekening gebracht. Het bovenstaande geldt voor alle indicaties waarvoor de extramurale geneesmiddelen voorgeschreven kunnen worden.
Kunt u in deze tabel tevens weergeven voor welke aandoeningen deze geneesmiddelen worden voorgeschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is therapietrouw door een patiënt voor een door een arts voorgeschreven geneesmiddel van belang?
Een verminderde therapietrouw kan de effectiviteit van de behandeling doen afnemen. Ook kan dit leiden tot een verhoogd risico op morbiditeit en mortaliteit. Bovendien kan verminderde therapietrouw tot hogere zorgkosten leiden.
Het is daarom belangrijk dat patiënten door voorschrijvers en apothekers goed worden geïnformeerd en waar nodig begeleid bij gebruik van receptgeneesmiddelen.
Is het aannemelijk dat wanneer een patiënt een door een arts noodzakelijk geacht voorgeschreven geneesmiddel niet inneemt, de aandoening van deze patiënt sneller verergert en de patiënt een duurdere patiënt wordt? Zo nee, waarom niet?
Het is aannemelijk dat het niet innemen van noodzakelijke medicijnen een aandoening kan verergeren of dat persoon meer klachten ervaart dan bij het gebruik van het geneesmiddelen het geval zou zijn.
Zo ja, wat gaat u eraan doen dat mensen hun voorgeschreven noodzakelijke geneesmiddelen niet innemen omdat ze de eigen bijdrage en het eigen risico niet kunnen betalen?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen om de eigen betalingen voor zorg betaalbaar te houden. Het verplichte eigen risico zal in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet stijgen. Dat is met name positief voor mensen die (jaarlijks) het volledig verplichte eigen risico betalen en een relatief laag inkomen hebben. Daarnaast is het eigen risico uitsluitend verschuldigd door mensen die 18 jaar of ouder zijn. Ook worden de bijbetalingen voor extramurale geneesmiddelen in 2023 gemaximeerd op €250 per jaar. Mensen met een relatief laag inkomen hebben bovendien recht op zorgtoeslag. In 2023 wordt de zorgtoeslag eenmalig extra verhoogd tot maximaal €1.858 per jaar zonder toeslagpartner (in 2022 nog €1.336) en €3.182 per jaar mét toeslagpartner (in 2022 nog €2.553).
In mijn brief van 23 december 2022 (3476470–1040587-Z) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de monitor stapeling eigen betalingen. In die brief geef ik aan hoe ik meer inzicht wil krijgen in de verschillende eigen betalingen voor zorg, waaronder het verplicht eigen risico en de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen. Mede op basis daarvan zal ik besluiten of aanvullend onderzoek nodig is, dan wel aanvullende maatregelen gewenst zijn.
Bent u bereid de eigen bijdrage en het eigen risico voor door een arts voorgeschreven medisch noodzakelijke geneesmiddelen te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid de eigen bijdrage en het eigen risico af te schaffen. Ten eerste omdat ik het uitgangspunt van de eigen betalingen onderschrijf, namelijk dat het – uit oogpunt van het betaalbaar houden van de zorg voor ons allemaal – van de zorggebruiker verwacht mag worden dat deze zelf bijdraagt in de kosten van de zorg. Maar ook omdat beide eigen betalingen doelmatige zorg stimuleren. Daarmee wordt de patiënt en de behandelaar immers financieel geprikkeld om niet zonder reden zorg te verlenen en waar mogelijk een vergelijkbaar, maar goedkoper geneesmiddel voor te schrijven.
Omdat patiënten soms om medische redenen niet kunnen overstappen op een ander geneesmiddel en dus een eigen bijdrage niet kunnen voorkomen, geldt dat de eigen bijdrage ook in 2023 gemaximeerd is op €250,– per patiënt per jaar.
Het bericht ‘Financieel niet rond kunnen komen tijdens opleiding in de zorg’ |
|
Harm Beertema (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op bijgevoegde geanonimiseerde e-mail van een student Geneeskunde die haar co-schappen niet kan bekostigen?1
Vooropgesteld vind ik het heel vervelend voor deze student Geneeskunde dat ze zich voorafgaand aan de start van haar coschappen al zorgen maakt over haar financiële situatie. Voor iedere Nederlandse student Geneeskunde bestaat de mogelijkheid van studiefinanciering, ook tijdens de coschappen. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel studenten Geneeskunde jaarlijks stoppen omdat zij tijdens hun co-schappen niet rond kunnen komen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal Geneeskundestudenten dat jaarlijks stopt met coschappen om financiële redenen.
Bent u met ons van mening dat in ons land ook studenten met een lager inkomen die niet bij hun ouders kunnen inwonen een studie Geneeskunde moeten kunnen voltooien?
Nederlandse studenten Geneeskunde moeten inderdaad hun studie kunnen voltooien ongeacht hun sociaaleconomische status. Studiefinanciering maakt dit mede mogelijk. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de maximumvergoeding van bruto 100 euro per maand voor een co-assisitent niet genoeg is om van te leven?
Het gaat bij deze vergoeding om een extra tegemoetkoming naast de opties voor studiefinanciering (zie antwoord op vraag 8).
Vindt u bruto 100 euro per maand voor een coassistent nog wel van deze tijd? Hoe lang duurt een co-schap gemiddeld?
Een coschap duurt gemiddeld twee jaar. In de brief van Minister OCW van 5 april 2016 (Kamerstuk 24 724, nr. 141) is in afstemming met NFU aangegeven dat een coschap een onderwijswerkvorm is; er is geen sprake van arbeidsproductiviteit en geen bevoegdheid tot zelfstandig handelen. Een coschap is erop gericht om vaardigheden aan te leren die voor de student essentieel zijn om het beroep van arts in de toekomst zelfstandig en veilig te kunnen uitoefenen. Een coschap kan vanwege deze kenmerken niet aangemerkt worden als stage. De tegemoetkoming van € 100 per maand voor Nederlandse studenten die bij UMC’s coschappen lopen, is een extra tegemoetkoming naast de opties voor studiefinanciering (zie antwoord op vraag 8).
Kunt u bewerkstelligen dat coassistenten voor hun gemiddeld 56 uur per week die ze aan hun co-schap besteden een passendere beloning krijgen, zodat studenten die het minder breed hebben ook arts kunnen worden?
Nederlandse studenten uit gezinnen met een relatief laag inkomen kunnen naast de leenmogelijkheden bij DUO, ook gebruikmaken van de aanvullende beurs. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8. Daarnaast is het Kabinet voornemens de basisbeurs opnieuw in te voeren. Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw parlement.
Waarom worden co-schappen niet vaker in deeltijd aangeboden, waardoor studenten Geneeskunde de gelegenheid hebben om bij te verdienen en zo ondanks een kleine beurs ook arts kunnen worden?
Coschappen zijn onderdeel van het curriculum. Hiervoor zijn de instellingen zelf verantwoordelijk. Er bestaan overigens mogelijkheden voor deeltijd coschappen voor studenten in specifieke omstandigheden.
Klopt het dat Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geen leningen verstrekt aan studenten Geneeskunde die aan hun co-schappen beginnen? Waarom niet?
Nee, dit klopt niet. In principe komt iedere Nederlandse student jonger dan dertig die een voltijdsopleiding volgt in aanmerking voor studiefinanciering, ook tijdens de coschappen. Studiefinanciering bestaat uit een lening, de mogelijkheid om te reizen (het reisproduct) en eventueel een aanvullende beurs (als iemand daar recht op heeft). Het Kabinet is overigens voornemens de basisbeurs opnieuw in te voeren. Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw parlement.
De hoogte van het te lenen bedrag wordt ieder jaar bijgesteld en bedraagt op dit moment maximaal circa € 860,- per maand. Daarnaast kan de student nog aanspraak maken op het collegegeldkrediet dat ongeveer € 160,- per maand bedraagt.
In het hoger onderwijs hebben Nederlandse studenten normaliter recht op vier jaar studiefinanciering. Als de nominale duur van de master langer is dan één jaar dan wordt het recht op studiefinanciering verlengd. Een Nederlandse Geneeskundestudent heeft voor een driejarige bachelor en een driejarige WO-master, de duur van een geneeskunde opleiding inclusief coschappen, in totaal zes jaar recht op studiefinanciering. Indien een student vertraging oploopt, bestaat aansluitend nog één jaar recht op het reisproduct en nog drie jaar het recht om te lenen. Indien een Nederlandse student vertraging heeft opgelopen vanwege een bijzondere persoonlijke omstandigheid, bijvoorbeeld bij chronische ziekte, kan DUO de periode waarin iemand recht heeft op de prestatiebeurs (aanvullende beurs en na herinvoering ook basisbeurs) verlengen.
Hoe is de financiële ondersteuning van studenten Geneeskunde tijdens hun co-schappen geregeld en wat kunt u doen om hen beter financieel te ondersteunen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het artikel ‘Arbodiensten slaan alarm: burn-outgolf dreigt vanwege krappe arbeidsmarkt’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Arbodiensten slaan alarm: burn-outgolf dreigt vanwege krappe arbeidsmarkt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat het aantal werknemers dat last heeft van burn-outklachten is toegenomen?
Preventie van burn-out klachten moet prioriteit hebben voor werkgevers. Dit is voor de individuele werknemer van belang, maar ook voor de werkgever zelf. Werkgevers zijn volgens de Arbowet verplicht om arbeidsrisico’s, zoals werkstress in kaart te brengen en te mitigeren door middel van een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak. Zo herkennen zij eerder de risico’s en kunnen zij maatregelen treffen om deze in hun bedrijf te voorkomen.De afgelopen jaren zien we een opwaartse trend van het aantal werknemers dat burn-outklachten rapporteert: van 12% in 2014 naar 17% in 2021. Ik vind dat percentage veel te hoog en heb dan ook actie ondernomen om deze opwaartse trend te keren. Dit doe ik onder meer sinds 2021 samen met VWS, OCW, sociale partners en vele veldpartijen met het meerjarenprogramma Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-outklachten (BMS). De BMS richt zich op preventie van burn-outklachten. Daarnaast werk ik aan het meerjarenprogramma RI&E, dat richt zich op het ondersteunen van werkgevers bij het opstellen van een RI&E. Ik informeer uw Kamer binnenkort separaat over de voortgang van onder meer de BMS in aansluiting op de integrale aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal.
Bent u het eens dat bestrijden van verzuim een belangrijke oplossing kan zijn voor het aanpakken van de arbeidsmarktkrapte?
De huidige arbeidskrapte zorgt voor een toename van werkdruk in vrijwel alle sectoren. Daardoor kan personeel sneller overbelast raken en uitvallen. Een grote inzet op preventie van uitval als gevolg van werkdruk is daarom van belang, maar zal op zichzelf de krapte niet oplossen.
Afgelopen juni heb ik met mijn collega’s, de Minister voor APP, de Minister van OCW, de Minister voor LZS, de Minister van EZK, de Minister voor PVO uw Kamer geïnformeerd over de basis van de aanpak van arbeidsmarktkrapte.2 Begin 2023 ontvangt uw Kamer een brief over aanvullende kraptemaatregelen.
Welke maatregelen gaat u nemen om het aantal werknemers dat last heeft van burn-outklachten te laten dalen?
Uit onderzoek blijkt dat de oorzaken van burn-outklachten bij werknemers gelegen zijn in (een combinatie van) factoren in het individu (de privésituatie), werk en maatschappij. De BMS richt zich daarom op die oorzaken. Om nog effectiever te zijn in het aanpakken van onder meer de maatschappelijke factoren is de BMS afgelopen jaar aangesloten bij de integrale aanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal» van het Ministerie van VWS. De BMS geeft daarmee invulling aan de actielijn «Mentaal gezond aan het werk». De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer op 2 december jl. geïnformeerd over de voortgang van deze integrale aanpak.3 Ik informeer uw Kamer binnenkort over de voortgang van de BMS.
Bent u het eens dat het altijd bereikbaar moeten zijn voor werknemers tot werkstress kan leiden?
Ja, het gevoel om altijd bereikbaar te moeten zijn, ook buiten werktijd, kan stress veroorzaken bij werknemers. Psychosociale arbeidsbelasting (PSA) is een belangrijke oorzaak van ziekte en uitval van werknemers. Daarom is het zo belangrijk dat werkgevers en werknemers maatregelen treffen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen, onder meer door het maken van afspraken over bereikbaarheid buiten werktijd. Op grond van de Arbowet is de werkgever primair verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van de werknemers en moet deze zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. De werkgever is verplicht om beleid te voeren, binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, dat erop is gericht om PSA te voorkomen of indien dat niet mogelijk is, te beperken als dit een risico vormt voor de werknemers en de organisatie.4 Het Arbobesluit werkt deze verplichting verder uit5 en verplicht werkgevers om de risico’s in kaart te brengen in een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E).6 Als er binnen een organisatie een risico bestaat op PSA, moet de werkgever als onderdeel van de RI&E een plan van aanpak opstellen met daarin maatregelen om deze belasting te voorkomen of te verminderen.Afgelopen jaren wordt er in steeds meer cao’s een bepaling over bereikbaarheid buiten werktijd opgenomen. Sinds 2019 zijn er in 19 van de 98 SZW-steekproef cao’s7 afspraken opgenomen over bereikbaarheid buiten werktijd (in hun principeakkoorden). Dit is onder andere het geval in de Jeugdzorg, Kinderopvang, de politie en het Rijk.
Vindt u het ook zorgwekkend dat 60% van de werkgevers werkdruk geen belangrijk arbeidsrisico vindt?2
Uit de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) 2021 van TNO blijkt dat 40% van de werkgevers werkdruk noemt als een van de belangrijkste arbeidsrisico’s in hun organisatie.9 Uit de WEA 2021 blijkt niet dat de overige 60% van de werkgevers werkdruk als onbelangrijk arbeidsrisico ziet, maar dat andere arbeidsrisico’s volgens de werkgevers een grotere rol spelen in hun organisatie. Werkdruk wordt door werkgevers bovendien het vaakst genoemd als belangrijkste arbeidsrisico binnen de organisatie.10 Ik vind het belangrijk dat werkgevers aandacht hebben voor werkdruk als arbeidsrisico. Werknemers met werkgerelateerde gezondheidsklachten voeren vooral werkdruk en werkstress aan als reden voor verzuim.11 Daarom zet ik, met de maatregelen uit de BMS en het Meerjarenprogramma RI&E, in op het ondersteunen van werkgevers bij het in kaart brengen en voorkomen van risico’s op werkdruk.
Kunt u aangeven hoe vaak de Arbeidsinspectie onderzoek heeft gedaan naar de vraag of bedrijven aandacht besteden aan bestrijden van werkstress in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en plan van aanpak?
De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) werkt risicogericht en programmatisch. De Arbeidsinspectie heeft een themaprogramma psychosociale arbeidsbelasting (PSA), dat zich o.a. richt op de factoren die leiden tot werkstress. De Arbeidsinspectie ziet werkstress als een cumulatie van PSA-factoren: werkdruk, seksuele intimidatie, arbeidsdiscriminatie, agressie en geweld en pesten. Het controleren van de RI&E en het plan van aanpak op bepaalde en/of alle PSA-factoren is een vast onderdeel van de PSA-inspecties. In 2020 heeft de Arbeidsinspectie 1007 PSA-inspecties gedaan en in 2021 1123 PSA-inspecties. Het handhavingspercentage was bij de eerste inspectie in 2020 22% en in 2021 16%. Bijna alle overtredingen in beide jaren waren bij de herinspecties opgeheven. In het jaarverslag en in de programmarapportages rapporteert de Arbeidsinspectie over haar activiteiten en resultaten.
Kunt u aangeven hoe vaak de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft gehandhaafd bij werkgevers die onvoldoende beleid hebben op het bestrijden van werkstress?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens dat het voor kleine werkgevers ingewikkeld kan zijn om werkstress aan te pakken en financiële ondersteuning hierbij kan helpen? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Het aanpakken van werkstress kan inderdaad ingewikkeld zijn voor kleine werkgevers. Om werkgevers in het mkb hierbij te ondersteunen is onlangs het hier boven al genoemde nieuwe onderdeel aan het instrument Route naar RIE toegevoegd.12De module maakt de werkgever bewust van de PSA-risico’s en geeft concrete handvatten en tips om aan de slag te gaan, en is samen met het mkb ontwikkeld. Ook werk ik samen met de partners uit de BMS aan een digitale keuzehulp voor effectieve interventies, zodat onder meer werkgevers concrete handvatten geboden worden om werkdruk te voorkomen.
Om werkgevers financieel te ondersteunen heb ik dit jaar samen met VWS de subsidieregeling «Mentale vitaliteit van werkenden» opgezet. Via deze subsidieregeling konden organisaties subsidie aanvragen voor begeleiding en tools van gekwalificeerde professionals of voor het inzetten en evalueren van innovatieve interventies, met als doel het bevorderen van de mentale vitaliteit van hun werknemers. De ervaringen en inzichten van het programma en de gesubsidieerde projecten worden na afloop breed gedeeld, zodat ook andere organisaties hier de vruchten van kunnen plukken.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voorafgaand aan de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het aangaan van een gesprek tussen werkgever en werknemers over bereikbaarheid buiten werktijd?3
Ja.
Kinderen met post-COVID |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van het Amsterdam UMC om haar poli voor kinderen met langdurige klachten na COVID-19 te sluiten in januari? Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gezocht met het Amsterdam UMC. Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat er vooralsnog geen besluit is genomen over het voortzetten van deze voorziening.
Klopt het dat een gebrek aan financiering een rol speelt in dit besluit? Zo ja, bent u bereid extra financiering ter beschikking te stellen om de poli open te houden? Zo nee, waarom sluit deze poli dan wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er nog geen besluit genomen. Om die reden kan ik niet ingaan op de gestelde vragen. In het algemeen geldt dat het aan zorgverzekeraars en aanbieders is om afspraken te maken over de zorg.
In het kader van post-COVID kan ik melden dat het Ministerie van VWS de afgelopen weken een aantal overleggen heeft georganiseerd met alle betrokken organisaties over de overkoepelende kennisagenda en de vormgeving van een expertisecentrum voor mensen met post-COVID. Dit wordt de komende weken vervolgd. Het doel van deze gesprekken is meer duidelijkheid te krijgen en richtinggevende afspraken te maken over inhoudelijke aspecten. Denk bijvoorbeeld aan de eerste afbakening van de overkoepelende kennisagenda en de mogelijke samenstelling van het expertisecentrum (universitaire en perifere ziekenhuizen). Daarnaast blijf ik bij mijn Europese collega’s aandacht vragen voor gezamenlijk onderzoek naar post-COVID en het faciliteren van data-uitwisseling en betere kennisdeling van behandelopties voor post-COVID.
Welke acties heeft u ondernomen om ervoor te zorgen dat ook zonder de poli dezelfde kwaliteit van zorg aan deze kinderen kan worden geleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Het vervolgonderzoek naar oversterfte in Nederland in de periode 2020-2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in oktober – een maand waarin geen sprake was van weersextremen, een griepepidemie of hoge coronasterfte – sprake was van een oversterfte van 1800 mensen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?1
Ja.
Herinnert u zich dat u zeven weken geleden aan de Kamer schreef: «Wat betreft de vaccinatiedata van het RIVM is een genoemd knelpunt dat het verstrekken van gezondheidsgegevens ten behoeve van het oversterfteonderzoek maatschappelijk van groot belang is, maar mogelijk op gespannen voet staat met de toestemming die betrokkenen aan Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), huisartsen en instellingsartsen hebben gegeven voor het verstrekken van deze gegevens aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en voor welke doeleinden het RIVM die gegevens vervolgens mag gebruiken. De centrale vraag is of het verstrekken van gezondheidsgegevens door het RIVM valt onder de reikwijdte van die toestemming. Hiertoe dient een weging van de datatoegang in relatie tot de juridische vereisten en de sociaal-maatschappelijke waarde van het onderzoek gemaakt te worden. Dit wordt gedaan in een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (ook wel een Data Privacy Impact Assessment, DPIA), die op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) moet worden verricht. In een DPIA worden de gevolgen van de voorgestane verwerking voor de bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen in kaart gebracht. In het bijzonder wordt daarin beschreven wat de juridische basis is van de verwerking, welke risico’s voor de privacy van betrokkenen aan de orde zijn en op welke wijze die risico’s worden weggenomen en/of geminimaliseerd. Ik heb het kantoor van de Landsadvocaat gevraagd te assisteren bij het opstellen van de DPIA. Over de DPIA wordt bovendien – conform verplichtingen uit de AVG – onafhankelijk advies gevraagd aan de functionaris gegevensbescherming (FG) van het Ministerie van VWS. Over 6 weken zal de DPIA gereed zijn, en zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten en over de verdere aanpak»?2
Ja.
Kunt u de DPIA waarover u afgelopen vrijdag de Kamer berichtte, aan de Kamer doen toekomen?
In mijn brief van 18 november jl.3 heb ik aangegeven dat het CBS samen met het RIVM bezig is met de afronding van de DPIA die nodig is om de vaccinatiegegevens bij het CBS beschikbaar te krijgen ten behoeve van het oversterfteonderzoek. Ik ben bereid de DPIA met uw Kamer te delen zodra deze volledig afgerond is (naar verwachting medio december).
Herinnert u zich dat ZonMW in de onderzoeksagenda oversterfte in Nederland 2020–2021 uit juni 2022, expliciet schreef: «Binnen lijn 3 worden onafhankelijke analyses (replicatie) van de onderzoeksresultaten van het CBS en RIVM mogelijk gemaakt door de data van deze instanties beschikbaar te stellen. Hierbij wordt vooral gefocust op onderbouwing van de kwaliteit van de data, toepassing van andere modellen (g-methods), correctie voor andere co-variabelen, en andere tijdsframes omtrent follow-up»?
Ja.
Herinnert u zich dat u als antwoord gaf op de vierde onderzoeksvraag over in hoeverre vaccinatie bijdroeg aan de totale sterfte in 2021, het volgende aangaf: «Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het RIVM is gebruik gemaakt van demografische gegevens (Basisregistratie Personen (BRP)), vaccinatiestatus (COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem (CIMS), RIVM), Wet langdurige zorg (Wlz)- zorggebruik (CAK) en sterfte- en doodsoorzakenstatistiek (CBS). De resultaten zijn niet gecorrigeerd voor comorbide aandoeningen en voor doorgemaakte SARS-CoV-2 infecties»? Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het CBS is gebruik gemaakt van doodsoorzakengegevens. Datakoppelingen met (GGD-)data over SARS-CoV-2 positief geteste personen, met vaccinatiedata en met gegevens van Bijwerkingencentrum Lareb waren niet mogelijk door het ontbreken van toegang tot deze gegevens»?3
Ja.
Deelt u de mening dat die tekortkomingen, namelijk het niet beschikbaar zijn van comorbide aandoeningen en doorgemaakte SARS-CoV-2-infecties (via de genoemde bronnen, maar ook zeker via Vektis-data) in deel 3 van het onderzoek geheel opgeheven moeten worden en dat dus de datakoppelingen beschikbaar moeten zijn?
Zoals meermaals aangegeven, waaronder in mijn brieven van 28 september jl.5 en 18 november jl.6, hecht ik groot belang aan wetenschappelijk onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Ik vind het belangrijk dat dit voortvarend en zonder belemmeringen uitgevoerd kan worden. Daarbij is het van belang dat er wel zorgvuldig en binnen de wettelijke kaders omgegaan wordt met de gezondheidsgegevens die binnen dit onderzoek gebruikt dienen te worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november jl.7 zal een belangrijk deel van de benodigde data (onder andere de positieve testdata via de GGD’en en de vaccinatiegegevens vanuit het RIVM) volgens planning eind dit jaar gedeeld worden met het CBS ten behoeve van het oversterfteonderzoek. Deze databronnen vormen gezamenlijk een goede basis waarop het oversterfteonderzoek verder uitgevoerd kan worden. Maar ik ben mij ervan bewust dat deze databronnen niet allesomvattend zijn en aanvullende data, zoals data over comorbide aandoeningen, van waarde kunnen zijn bij de uitvoering van het oversterfteonderzoek. Dat deze data op dit moment (nog) niet standaard (volledig) beschikbaar zijn binnen de CBS omgeving betekent niet dat onderzoekers dergelijke data niet kunnen gebruiken. Onderzoekers kunnen immers een aanvraag indienen voor toegang tot deze data bij de bronhouder, mits beschikbaar, en kunnen deze data daarmee dan mogelijk alsnog toevoegen aan hun onderzoek. Ik juich dit dan ook van harte toe, mits daarbij de privacy en persoonsgegevens van burgers maximaal beschermd blijven.
Herinnert u zich dat u op de vijfde deelvraag, of er een relatie is tussen uitgestelde zorg, uitblijven van zorg, druk op de zorg enerzijds en (over)sterfte, anders dan door COVID-19, anderzijds, het volgende antwoord gaf: «Deze deelvraag vind ik heel belangrijk, maar wordt niet in dit onderzoek beantwoord»?4
Ja.
Deelt u de mening dat de vijfde deelvraag nog steeds zeer belangrijk is en dat daarvoor dus data (zoals van Vektis, bevolkingsonderzoeken, Lifelines, DBC-diagnosen Medisch Specialistische Zorg (DBC MSZ), Dutch Hospital Data (DHD), Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ)) beschikbaar moeten zijn in fase 3 van het onderzoek en dat die data ook tot zeer recent moeten gaan, omdat oversterfte door uitgestelde zorg zich in de regel later voordoen? Kunt u dus zowel op de beschikbaarheid als de snelle beschikbaarheid aandringen?
Ik maak mij hard voor een datainfrastructuur waarin het koppelen van medische gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek snel, eenvoudig, veilig en met de juiste privacywaarborgen mogelijk is. Daarnaast stimuleer ik het delen van medische gegevens wanneer dit kan. Wel wil ik opmerken dat het niet tot mijn bevoegdheid reikt om alle datakoppelingen af te dwingen. In ons wettelijke stelsel bepalen Nederlanders en bronhouders zelf om data al dan niet beschikbaar te stellen. Als het aan mij ligt krijgt de wetenschap toegang tot zo veel mogelijk relevante gegevens, binnen de kaders van de wet. Voor de beschikbaarheid van de meest relevante en bruikbare databronnen heb ik samen met het RIVM, de GGD’en en het CBS gewerkt aan beschikbaarheid van een aantal cruciale gegevens. Ik ben blij dat ZonMw en de onafhankelijke begeleidingscommissie hebben aangegeven dat hiermee voldoende data beschikbaar is om traject 3 van start te kunnen laten gaan. Het CBS biedt daarnaast de mogelijkheid aan onderzoekers om samen met andere partners en instellingen externe bestanden te koppelen aan de reeds aanwezige CBS-gegevens in de onderzoeksomgeving van het CBS, voor zover dat noodzakelijk is voor specifieke deelonderzoeken, de gegevens rechtmatig zijn verkregen en de verwerking voldoet aan de wettelijke eisen. Daarbij toetst het CBS op risico’s voor onthulling van personen en neemt maatregelen indien nodig.
Herinnert u zich dat het CBS al in maart 2022 een lijst publiceerde voor dit onderzoek naar oversterfte van co-variabelen, die relevant zijn en waarover overleg gaande is:
Het klopt dat deze lijst is gepubliceerd door het CBS. Zoals in de oorspronkelijke lijst10 te lezen valt, vond echter niet over alle in de vraag genoemde databronnen overleg plaats. Zo geldt voor de Elektronisch patiëntdossiers van verpleeghuisbewoners, de pathologische data met doodsoorzaken, de data van Sanquin, de data voor bevolkingsonderzoeken en de data van de Nederlandse Zorgautoriteit dat onderzoekers zelf een aanvraag dienen te doen bij de bronhouder.
Kunt u per onderdeel aangeven hoe ver het CBS gekomen is om deze data voor onderzoekers beschikbaar te krijgen (natuurlijk gepseudonimiseerd en in een veilige omgeving)?
Het CBS heeft de afgelopen jaren veel tijd geïnvesteerd in het beschikbaar krijgen van databronnen ter ondersteuning van statistisch en wetenschappelijk onderzoek naar oversterfte. Hierbij geldt dat verschillende databronnen relevant zijn voor de uitvoering van onderzoek naar oversterfte, maar dat niet alle bronnen dezelfde prioriteit hebben. Bovendien speelden bij bronhouders diverse ethische en juridische discussies of databronnen aan het CBS beschikbaar konden worden gesteld. Als Minister heb ik mij met het CBS gericht op het beschikbaar krijgen van een aantal bronnen die door onderzoekers als de meest relevante en bruikbare werden beschouwd namelijk: het CIMS vaccinatieregister, CoronIT (testuitslagen en vaccinatiedata), Osiris en NICE. Het CIMS vaccinatieregister van het RIVM zal naar verwachting eind 2022 beschikbaar zijn voor externe onderzoekers op de remote access omgeving bij het CBS. GGD testdata (uit HPZoneLite) zullen naar verwachting eenmalig worden aangeleverd door de bronhouder, waarna de gegevens door het CBS beschikbaar worden gesteld. Er zijn geen juridische belemmeringen om positieve testuitslagen met het CBS te delen. Voor het delen van negatieve testuitslagen met het CBS kan niet met zekerheid worden gesteld dat er geen juridische belemmeringen zijn. Hierover worden momenteel nog gesprekken gevoerd. Voordat juridische duidelijkheid is verkregen, worden de negatieve testuitslagen niet gedeeld. Ik blijf over een structurele oplossing in gesprek met de GGD’en en GGD GHOR Nederland. De databronnen Osiris en NICE zijn niet door de bronhouders aan het CBS beschikbaar gesteld voor statistisch en wetenschappelijk onderzoek. In de remote access omgeving van het CBS zijn gegevens over de Zorgverzekeringswet (Vektis), data met betrekking tot zorggegevens huisartsen (NIVEL), en data uit het Lifelines Cohort onder voorwaarden beschikbaar. De data van Lareb zijn niet bij het CBS beschikbaar.
De in het antwoord op vraag 9 benoemde data en andere data die niet direct bij het CBS beschikbaar zijn kunnen mogelijk alsnog opgevraagd worden via de bronhouders van die data, indien en voor zover wet- en regelgeving dat toelaat. Zo kunnen deze mogelijk alsnog binnen het oversterfte-onderzoek gebruikt worden.
Kunt u dan ook per onderdeel (vooral bij voorbeeld Vektis data) aangeven of er ook progressie geboekt is om de data meer real time beschikbaar te krijgen?
Actuele data zijn van belang om de relevantie en bruikbaarheid van de uitkomsten van statistisch en wetenschappelijk onderzoek over het thema oversterfte te verhogen. De bruikbaarheid van een databron is echter sterk afhankelijk van de compleetheid. Voor verschillende datasets, waaronder gegevens over de Zorgverzekeringswet (Vektis), geldt dat deze met enige vertraging beschikbaar komen, omdat er tijd nodig is om een voldoende compleet bestand te genereren dat bruikbaar is voor onderzoek. Het real time opvragen van dit type bronnen is daarom niet mogelijk. Andere databronnen zoals het CIMS-vaccinatieregister van het RIVM en CBS-data over sterfte daarentegen zijn veel actueler. Gegevens over doodsoorzaken in Nederland zijn juist minder actueel beschikbaar als gevolg van de procedure van aanlevering bij en verwerking door het CBS. Een recente wijziging in de Wet op de Lijkbezorging die begin 2022 van kracht is gegaan draagt er naar verwachting aan bij dat doodsoorzakengegevens in de toekomst sneller beschikbaar komen. Digitalisering van het registratieproces ligt hieraan ten grondslag.
Deelt u de opvatting dat nu ook in 2022 sprake is van forse vooralsnog onverklaarbare oversterfte en bijna een jaar voorbij is gegaan sinds de aangenomen motie, dat dit fase-3 onderzoek 2020 tot zo recent mogelijk als tijdspanne zou moeten hebben?
Zoals meermaals aangegeven vind ik het belangrijk dat er gedegen onderzoek gedaan wordt naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Het CBS heeft de afgelopen maanden meermaals gerapporteerd over de (over)sterfte in 2022. Van deze rapportages heb ik kennisgenomen. Wat hiervoor de verklaringen zijn, is nog niet duidelijk. De duiding van de oorzaken van oversterfte is complex en kan door verschillende factoren worden beïnvloed.
Mijn inzet is er allereerst op gericht om het lopende onderzoek af te ronden. Hierdoor kunnen we meer leren over de oorzaken en redenen van oversterfte. Traject 3 van het oversterfteonderzoek bestaat uit drie lijnen. Lijn 1 en 2, een systematische literatuuranalyse met internationale vergelijking en een onderzoek met beschikbare onderzoeks- en zorgdata, zijn reeds september van start gegaan. Ik vind het niet opportuun om de periode van onderzoek voor de onderzoeken die al van start zijn gegaan uit te breiden, omdat we dan nog langer op resultaten zullen moeten wachten. Dit is echter een besluit dat bij de onderzoekers zelf en de onafhankelijke begeleidingscommissie die door ZonMW is aangesteld, ligt. Lijn 3 bestaat uit een onafhankelijke analyse (replicatie) van de onderzoeksresultaten van het CBS en het RIVM door het gebruik van de door deze instantie beschikbaar gestelde data. Uiteraard beslaat dit onderzoek – daar het doel van dit onderzoek replicatie is – dezelfde periode als het eerder uitgevoerde onderzoek door het CBS en RIVM (traject 2).
Onderzoekers kunnen zelf uiteraard met de al beschikbare data onderzoek doen naar oversterfte in latere periodes, zoals in 2022. Dergelijk onderzoek zou ik van harte toejuichen en nauwlettend volgen.
Bent u bekend met het feit dat in het Verenigd Koninkrijk data over overlijden, vaccinatie en besmettingen en meer al tijden beschikbaar is voor onderzoekers en leidt tot onderzoek in vaktijdschriften?6
Ik ben bekend met onderzoek dat in het Verenigd Koninkrijk verricht wordt.
Bent u bekend met het feit dat dit soort data in Denemarken, waar de AVG ook van toepassing is, al tijden bijna real-time beschikbaar is voor onderzoekers?7
Ik ben bekend met het feit dat in Denemarken vaccinatiedata en gerelateerde data beschikbaar zijn voor onderzoekers. Het klopt dat de AVG – als Europese verordening – ook rechtstreeks van toepassing is in Denemarken. De AVG laat echter ruimte om in nationale wetgeving bijkomende voorwaarden, waaronder beperkingen, met betrekking tot het verwerken van gezondheidsgegevens in te voeren.13 Daarnaast vereisen enkele uitzonderingen op het algemene verwerkingsverbod ten aanzien van gezondheidsgegevens een uitwerking in Europees of lidstatelijk recht.14 De wijze waarop die lidstatelijke uitwerking plaatsvindt, verschilt per lidstaat. In Nederland heeft die uitwerking plaatsgevonden in de Uitvoeringswet AVG, die in artikel 24 specifieke bepalingen bevat over het verwerken van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek.15 In dat kader is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene voor het verwerken van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek het uitgangspunt. Daarnaast zijn er in specifieke wetgeving regels gesteld over het verwerken van gezondheidsgegevens voor bepaalde doeleinden. Voor het RIVM gelden daarbij bijvoorbeeld de wettelijke voorwaarden uit de Wet op het RIVM.
Kunt u in overleg treden met ZonMW, CBS, RIVM en ervoor zorgen dat de data beschikbaar komt tot en met 2022?
Zoals aangegeven blijf ik in gesprek om een structurele deling van relevante databronnen mogelijk te maken. Verder is mijn inzet er allereerst op gericht om het huidige oversterfteonderzoek tot afronding te brengen.
Kunt u in overleg treden met ZonMW, CBS, RIVM en ervoor zorgen dat de data beschikbaar komt, ook voor onderzoekers die geen toegewezen voorstel krijgen in fase 3 van het ZonMW programma?
Als Minister van VWS ga ik niet over het beschikbaar stellen van data aan specifieke onderzoekers. Hier hebben bronhouders en ook het CBS regels en procedures voor. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november jl.16 stelt het CBS de data ook aan onderzoekers van door het CBS gemachtigde instellingen beschikbaar in de remote-accessomgeving ten behoeve van wetenschappelijk en/of statistisch onderzoek, overeenkomstig artikel 41 en artikel 42 van de Wet op het CBS. Dit geldt voor alle instellingen met een (toekomstige) machtiging op de remote-accesomgeving van het CBS. Conform artikel 41 van de Wet op het CBS worden er passende maatregelen genomen om herkenning van afzonderlijke personen te voorkomen.
Welke criteria hanteert CBS om een machtiging te verstrekken om microdata te gebruiken? Zijn deze criteria objectief en toetsbaar?
Artikel 41 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek geeft de directeur-generaal van het CBS de bevoegdheid om instellingen op verzoek toegang te geven tot gegevens ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Een aanvraag voor een instellingsmachtiging wordt slechts ingewilligd, indien de instelling voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de gegevens voor andere doeleinden dan statistisch of wetenschappelijk onderzoek wordt gebruikt.17 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de Beleidsregel toegang instellingen tot microdata CBS18. Met deze beleidsregel is beoogd om de beoordeling van aanvragen te concretiseren, alsmede objectiveerbaar en toetsbaar te maken.
Kunt u erop toezien dat onafhankelijke wetenschap niet wordt gehinderd door het proces van verkrijging van een machtiging?
Het CBS heeft hierin een zelfstandige taak op basis van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Ik houd daar geen specifiek toezicht op. Op aanvragen voor een machtiging wordt in de regel binnen acht weken beslist. In artikel 41, tweede lid onder a tot en met d Wet op het Centraal bureau voor de statistiek is een aantal (wetenschappelijke) instellingen genoemd dat in elk geval in aanmerking komt voor een machtiging. Op grond van artikel 41 tweede lid onder e kunnen onderzoeksafdelingen van ministeries en andere organisaties en instellingen eveneens een machtiging verkrijgen, mits de betrokken onderzoekers aantoonbaar onafhankelijk kunnen werken.
Een overzicht van de toegekende machtigingen wordt maandelijks gepubliceerd op de website van CBS19.
Welke bezwaar en beroepsmogelijkheid staat open tegen een afwijzing om een gevraagde machtiging tot gebruik van microdata te verlenen?
De beslissing op een aanvraag voor een instellingsmachtiging, waaronder een afwijzing, is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Tegen een beslissing op bezwaar door de directeur-generaal staat beroep open bij de bestuursrechter.
Herinnert u zich dat u op 28 september aangaf dat u voornemens bent om te kijken naar de mogelijkheden van een wetswijziging of andere middelen om de wettelijke basis en het kader voor deling van gezondheidsgegevens ten behoeve van wetensschappelijk – binnen de kaders van de AVG – te verduidelijken en daarover de Kamer in het najaar te informeren?
Ja.
Wilt u bij deze toezegging ook betrekken hoe andere landen (zoals bijvoorbeeld Denemarken en Zweden) hiermee omgaan?
In de voorbereiding van een mogelijk wetsvoorstel zal worden gekeken hoe andere landen dergelijke gegevensuitwisselingsvraagstukken hebben geregeld.
Wilt u bij deze toezegging ook de mogelijkheden betrekken van een Institutional Review Board bij elke universiteit/instelling zoals in de Verenigde Staten, en het gebruik van data stewards en trusted third parties?
Ja, dit neem ik in mijn verkenning mee en zal daarin samen optrekken met de Minister van OCW. Het is daarbij vooral van belang om te kijken in hoeverre bestaande structuren ook zouden kunnen voldoen. Op dit moment zijn reeds bestaande (o.a. ethische) toetsingscommissies veelal per wetenschapsgebied georganiseerd en niet alleen overkoepelend per instituut, omdat voor specifieke wetenschapsgebieden aanvullende standaarden gelden waar veelal nationaal wordt samengewerkt. Health-RI, een publiek-private partnerschap dat een gezondheidsdata-infrastructuur ontwikkelt om data gerelateerd aan welzijn, gezondheid en zorg toegankelijk te maken voor onderzoek, innovatie implementatie en beleidsontwikkeling, zal in het teken van het Nationaal Groeifondsproject Obstakel Verwijder Traject voor secundair gebruik van gezondheidsgegevens, een efficiëntere toetsingsprocedure verkennen. Ook de rol en inzet van trusted third parties wordt daarin meegenomen. Het opbouwen van capaciteit op het vlak van data stewardship is reeds onderdeel van de landelijke Open Science agenda 2023–2030 geschreven door het Nationaal Programma Open Science, een samenwerkingsverband van organisaties die zich inzetten om wetenschappelijke resultaten van publiek-gefinancierd onderzoek vrij toegankelijk te maken voor de samenleving.
Hiernaast gaan wij samen met betrokken partijen het gesprek aan over de toegankelijkheid van data in het medisch wetenschappelijk onderzoek, ook conform de toezegging die de Minister van OCW op dit punt deed tijdens de begrotingsbehandeling OCW afgelopen november. Bij deze gesprekken en bij het uitwerken van mogelijkheden om het delen van gezondheidsgegevens te verduidelijken, zullen we verkennen of Institutional Review Boards een meerwaarde hebben, en het gebruik van data stewards en trusted third parties beschouwen. Daarin zullen we overwegen in hoeverre deze een toegevoegde waarde bieden op bestaande structuren en hoe ze aansluiten op lopende initiatieven binnen het bestaande Nederlandse systeem.
Wilt u hierbij ook verplichte bij- en nascholing en training over de naleving van privacy, veiligheid en ethische kwesties met betrekking tot gebruik van data betrekken, zoals in de VS gebeurt met Collaborative Institutional Training Initiative (CITI)-trainingen?
Deze verantwoordelijkheid ligt primair bij de instellingen in het hoger onderwijs en wetenschap. Zoals hierboven geschetst is het opbouwen van capaciteit op het vlak van data stewardship onderdeel van het landelijk Open Science programma. Hierbij is ook (bij- en na-)scholing voorzien over de naleving van privacy, veiligheid en ethische kwesties met betrekking tot hergebruik van gezondheidsdata.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Schade aan het immuunsysteem door mRNA-vaccins en de aanhoudende oversterfte |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot een recente peer-reviewed studie die laat zien dat messenger-RNA (mRNA)-coronavaccins zorgen voor schade aan het immuunsysteem en de berichtgeving over opvallende drukte bij uitvaartondernemers?1, 2, 3
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusies uit het onderzoek, die suggereren dat de mRNA-coronavaccins het innate immunesystem schade toebrengen, waardoor mensen door een verlaagde afweer een verhoogd risico lopen op (het opvlammen van latente) infectieziektes, aandoeningen zoals kanker, neurodegeneratieve ziekten, hart- en andere aandoeningen en dat het mRNA voor verstoringen zorgt op celniveau?
De conclusies die in dit artikel worden gedaan zijn niet onomstreden. Verschillende wetenschappers hebben hun zorgen geuit over de foutieve wetenschappelijke aannames die ten grondslag liggen aan het onderzoek waar in deze vragen aan wordt gerefereerd. Zoals uiteengezet door Barrière et al.4 kan geen oorzakelijk verband worden gelegd tussen de biologische mechanismen en de vermeende effecten van mRNA-vaccins die in het artikel worden omschreven. Vaccinatie wordt ten zeerste aanbevolen voor mensen die vanwege een medische aandoening een verhoogd risico lopen op ernstige ziekte door COVID-19. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de gezondheidswinst die kan worden behaald door vaccinatie tegen COVID-19 opweegt tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Hoe reflecteert u op het feit dat verschillende medici al eerder aangaven dat (herhaaldelijk) vaccineren met mRNA-vaccins ervoor zou kunnen zorgen dat het immuunsysteem zichzelf gaat aanvallen, waardoor de afweer gecompromitteerd wordt? Worden deze hypotheses door deze studie ondersteund?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op hoe de conclusies van dit onderzoek zich vertalen naar de Nederlandse gevaccineerde populatie? Heeft u aanwijzingen dat de potentiële gevolgen genoemd in dit onderzoek zich onder de Nederlandse gevaccineerde populatie voordoen? Zo nee, hoe weet u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de conclusies uit dit onderzoek juist zijn, kunt u dan inschatten hoe groot de impact zal zijn op de Nederlandse gevaccineerde bevolking? Hoeveel personen zullen de komende jaren te maken krijgen met de gevolgen van de mRNA-injecties en wat zijn hiervan de implicaties op de lange termijn, zowel voor de personen zelf, als voor de (druk op) de zorg en de maatschappelijke kosten die daarmee gemoeid zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt u er rekening mee dat wij de komende jaren mogelijk te maken zullen krijgen met schadelijke gevolgen van de mRNA-vaccins? Zo ja, heeft u hiervoor een toekomstanalyse en een plan van aanpak?
Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Zie voor een verdere toelichting de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 6 juli jl.5
Gaat u naar aanleiding van de conclusies uit dit onderzoek zelf een onderzoek instellen naar de potentiële gevolgen van de mRNA-vaccins die worden genoemd? Hoe wordt het Lareb ingezet naar aanleiding van de conclusies uit deze studie?
Bijwerkingencentrum Lareb voert voor het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) een deel van de wettelijke taak uit op het gebied van de geneesmiddelenbewaking, namelijk het verzamelen, registreren en analyseren van meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) zijn zorgverleners verplicht om bij Lareb melding te maken van ernstige vermoedelijke bijwerkingen. In de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van o.a. 5 juli6, 25 juli7, 25 augustus8 en 31 augustus jl.9 ben ik reeds uitgebreid ingegaan op de zorgvuldige wijze waarop meldingen van (mogelijke) bijwerkingen worden onderzocht. Ik zie geen reden om hierin aanpassingen te maken of aanvullend onderzoek te doen.
Hoe reflecteert u op het feit dat de Gezondheidsraad onlangs groen licht heeft gegeven voor het inzetten van de coronavaccins bij kinderen vanaf zes maanden, in het licht van de conclusies van deze studie? Op welke manier vindt u het verantwoord om zulke jonge kinderen bloot te stellen aan de potentieel grote schadelijke gevolgen die deze vaccins kunnen hebben, terwijl het coronavirus zelf voor hen een verwaarloosbaar risico vormt?4
De Gezondheidsraad is van oordeel dat de gezondheidswinst door vaccinatie alleen bij kinderen tussen 6 maanden en 6 jaar met een verhoogd risico op ernstige COVID-19 opweegt tegen de beperkte last van vaccinatie. Het advies van de raad om een primaire vaccinatie voor kinderen in de leeftijd van 6 maanden tot 6 jaar alleen aan te bieden aan kinderen met een (ernstige) onderliggende medische aandoening heb ik op 2 december jl.11 overgenomen.
Gaat u de informatie en conclusies uit deze studie opnemen in de communicatie rondom de coronavaccinatiecampagnes? Zo nee, waarom niet?
Nee, nieuwe wetenschappelijke inzichten worden alleen in de publiekscommunicatie verwerkt als deze voortkomen uit valide en betrouwbaar wetenschappelijk onderzoek. Dat is hier niet het geval.
Bent u voornemens om de bevolkingsbrede coronavaccinatie (tijdelijk) te staken, totdat meer zekerheid kan worden gegeven over de al dan niet schadelijke gevolgen van mRNA-vaccinatie?
Ik zie geen aanleiding om de uitvoering van de vaccinatiestrategie te staken.
Hoe kijkt u inmiddels aan tegen de nog altijd aanhoudende oversterfte in Nederland? Wat vindt u ervan dat uitvaartondernemers aangeven het drukker te hebben dan normaal?
In mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 11 oktober jl.13 ben ik hier reeds op ingegaan.
Waarom wordt het vervolgonderzoek naar de oversterfte nog steeds niet opgestart? Hoe ver bent u met het mogelijk maken van het koppelen en vrijgeven van de hiervoor benodigde data?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe reflecteert u inmiddels op het mogelijke verband tussen de coronavaccinaties en de oversterfte? Bent u nog steeds van mening dat dit verband er niet is?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u niet dat het in het maatschappelijk belang is om zo snel mogelijk te achterhalen waarom er aanhoudend meer mensen sterven dan normaal? Waarom blijft u vasthouden aan het argument van de privacy, terwijl dit voor overledenen niet geldt en professor Van den Broek in het gesprek over de oversterfte bovendien heeft aangegeven dat ook andere wetten en richtlijnen van toepassing zijn, die hergebruik van zorgdata voor onderzoek waarschijnlijk wel mogelijk maken? Wat heeft u ondertussen gedaan met de aanbevelingen die zij hebben gedaan?5
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat het vervolgonderzoek naar de oversterfte van start kan gaan?
Zie antwoord vraag 11.
De uitspraak van het Tuchtcollege m.b.t. een huisarts die Covid-19 patiënten off-label medicatie voorschreef |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het tuchtcollege met betrekking tot een huisarts die Covid-19-patiënten off-label medicatie voorschreef?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van het tuchtcollege dat de betreffende huisarts niet in strijd heeft gehandeld met de Geneesmiddelenwet door het off-label voorschrijven van Hydroxychloroquine (HCQ) en Ivermectine? Onderschrijft u deze conclusie?
Hoe reflecteert u op uw beantwoording van eerdere Kamervragen over het beboeten van artsen die off-label medicatie voorschrijven aan Covid-19-patiënten, waar u suggereert dat de betreffende huisarts in dit geval wel degelijk de Geneesmiddelenwet heeft overschreden omdat een geneesmiddel slechts voorgeschreven mag worden voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd? Kunt u uitleggen hoe het kan dat het tuchtcollege aangeeft dat de Geneesmiddelenwet niet wordt overschreden als door artsen off-label HCQ en Ivermectine wordt voorgeschreven?2
Aangezien het off-label voorschrijven van HCQ en Ivermectine ter bestrijding van Covid-19 dus niet in strijd is met de Geneesmiddelenwet, kunnen wij dan concluderen dat het ontmoedigen/verbieden daarvan en het daarvoor demoniseren van artsen door de overheid ongegrond was en bovendien te classificeren valt als het verspreiden van «desinformatie»?
Was de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), uw ministerie en/of het kabinet op de hoogte van het feit dat het off-label voorschrijven van HCQ en Ivermectine dus niet in strijd is met de Geneesmiddelenwet? Zo ja, waarom heeft de overheid die indruk dan wel altijd gewekt? Zo nee, hoe komt het dat de overheid daarvan niet op de hoogte was, maar wat dit betreft wel een stellig verbod/ontmoedigingsbeleid voerde?
Vindt u niet dat overheid door het voorschrijven van off-label medicatie aan Covid-19-patiënten artsen bewust heeft beperkt in het uitoefenen van hun vak en daarmee in het bestrijden van de coronacrisis?
Hoe reflecteert u, niet in de laatste plaats in uw hoedanigheid als arts, op het feit dat artsen hierdoor door de overheid niet in staat waren aan hun artseneed te voldoen die hen verplicht te handelen in het belang van de patiënt, wat veel artsen van mening waren te doen door het voorschrijven van off-label medicatie en hen niet te schaden?
Vanuit mijn hoedanigheid als Minister, de enige die in deze zin relevant is, kan ik het volgende zeggen: De behandelrichtlijnen worden voor en door de medische beroepsgroep opgesteld. Het volgen van deze behandelrichtlijnen, die gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap, is in het belang van de patiënt.
Bent u bereid te onderzoeken of en op welke manier het toestaan van het voorschrijven van off-label medicatie aan Covid-19-patiënten een positief effect zou kunnen hebben gehad op de bestrijding van de coronacrisis en het voorkomen van maatregelen?
Gaat u de huisartsen die off-label medicatie hebben voorgeschreven aan Covid-19-patiënten actief benaderen om de resultaten van die behandelingen op te halen en daarvan een impactanalyse te maken, teneinde de door het kabinet gemaakte beleidskeuzes op dit gebied te evalueren en te heroverwegen?
Bent u voornemens om het voorschrijven van HCQ en Ivermectine vanaf nu op te nemen in de mogelijke behandel en/of preventie-methoden bij Covid-19 en gaat u artsen toestaan deze medicatie naar eigen inzicht voor te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Gaat u artsen toestaan vrijelijk te communiceren, zowel met hun patiënten als binnen de medische wereld en in de media, over hun ideeën over en ervaringen met HCQ en Ivermectine bij de behandeling van Covid-19?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb toegelicht staat voorop dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over welk onderwerp dan ook. Dit geldt echter niet onbeperkt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. De mate waarin BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren vrij zijn hun mening te uiten wordt mede bepaald door de richtlijnen en professionele normen van hun eigen beroepsgroep.
Gaat u excuses maken aan alle artsen die beboet en gedemoniseerd zijn voor het voorschrijven van HCQ en Ivermectine aan Covid-19-patiënten en worden deze boetes kwijtgescholden?
Zie mijn eerdere antwoorden. Ik vind het te vroeg om hier nu op in te gaan.
Gaat u nu adviseren om de mogelijkheid van het gebruik van HCQ en Ivermectine als potentiële behandeloptie voor Covid-19 op te nemen in de protocollen voor de beroepsgroep? Zo nee, waarom niet en bent u niet van mening dat het van belang is om alle mogelijk werkzame behandelmethoden, waarvan wij weten dat deze veilig kunnen worden ingezet, te gebruiken bij het bestrijden van een gezondheidscrisis zoals de coronapandemie?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Gaat u de IGJ op de vingers tikken voor het onterecht beboeten van artsen voor het voorschrijven van off-label medicatie bij Covid-19-patiënten?
Die intentie heb ik niet. De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. Zie ook de beantwoording van 16 november 2022 op vragen van Uw Kamer.3
De problemen bij het ministerie van VWS met betrekking tot het vrijgeven van coronadocumenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topambtenaar VWS over vrijgeven coronadocumenten: «Ik krijg het eigenlijk niet meer uitgevoerd»» van Follow the Money?1
Ja
Hoe reflecteert u op de zogenaamde «gefaseerde aanpak» van uw departement, nu slechts een kleine twee procent van de opgevraagde Wob/Woo-verzoeken over het coronavirus openbaar is gemaakt? Bent u voornemens een plan van aanpak te formuleren om het proces te versnellen? Of gaat u een geheel andere aanpak hanteren?
Het door u genoemde cijfer verdient een nuancering. Tot nu toe hebben de juristen ruim 600.000 documenten verwerkt. Er is besloten op 350.000 documenten. Een deel van deze 350.000 documenten valt af bij de inventarisatie, bijvoorbeeld omdat documenten niet op Covid-19 betrekking hebben of puur administratief van aard zijn. Deze inventarisatie is onderdeel van het reguliere Woo-proces. Er zijn dus meer documenten beoordeeld om tot de openbaarmaking te komen.
Toch gaat het openbaarmakingsproces langzamer dan verwacht, ondanks de enorme inzet van de vele tientallen extra juristen die het Ministerie van VWS op de openbaarmaking gezet heeft. Een belangrijke oorzaak van het langzame verloop is de omvang. Het aantal Woo-verzoeken is groot en blijft groeien (nu tot ongeveer 380) en het gaat om veel documenten: van op dit moment in totaal ca 8,2 miljoen coronadocumenten moeten er ongeveer 2,4 miljoen beoordeeld worden. Een andere oorzaak is dat de wet ook zorgvuldigheidseisen stelt (zoals zienswijze van derden, bescherming privacy en gevoelige bedrijfsinformatie).
Om het proces te versnellen, gaat het Ministerie van VWS naast de gefaseerde aanpak, tevens toewerken naar directe en volledige afdoening waar dat mogelijk is. Daarbij is het contact met verzoekers erg belangrijk. Wanneer verzoekers specifiek kunnen zijn in de informatiebehoefte, kan sneller en directer worden afgedaan. Daarnaast wil het Ministerie van VWS met slimme inzet van techniek ervoor zorgen dat gerichter kan worden afgedaan, zodat het proces kan worden versneld.
Hoe reflecteert u op de relatie van uw departement met de journalistiek? Bent u ook van mening dat deze een dieptepunt heeft bereikt? Hoe bent u voornemens deze relatie te herstellen?
Het ministerie heeft dagelijks intensief contact met journalisten van veel verschillende media. Het ongenoegen van journalisten over de trage openbaarmaking van coronadocumenten snap ik goed en dit ongenoegen wordt ook door de ambtenaren gedeeld. Ik merk in dit verband wel op dat het Ministerie van VWS de afgelopen coronaperiode langs vele wegen zo transparant mogelijk is geweest over de coronabestrijding. En hiermee ook gedurende de crisis de controlerende taak van de journalistiek zo goed mogelijk heeft gefaciliteerd. Dit neemt de kritiek op het tempo van afhandeling van Woo-verzoeken betreffende coronadocumenten niet weg. Het is juist om die reden dat de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van VWS het initiatief heeft genomen om met betrokkenen (journalisten en juridische experts) te kijken langs welke weg er versnellingen te realiseren zijn.
Kunt u reflecteren op wat het betekent voor de democratie en de rechtsstaat dat journalisten niet in staat zijn geweest hun controlerende taak uit te voeren door het beleid van uw departement en uw voorganger?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uw ministerie door dit beleid eigenhandig het vertrouwen van de burger in de politiek en democratie heeft afgebroken, waardoor de samenleving steeds verder is gepolariseerd en wat geleid heeft tot maatschappelijke problemen op vele fronten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de geïnterviewde topambtenaar in het artikel blijk geeft van de ontoereikende organisatie binnen uw departement toen de coronacrisis toesloeg? Kunt u uitleggen waar deze chaos vandaan kwam en waarom het departement blijkbaar niet beleidsmatig en organisatorisch was voorbereid op een gezondheidscrisis?
In het artikel gaat het over de informatiehuishouding van het departement en de openbaarmaking van documenten. In dat kader deel ik de mening dat al voor de coronacrisis de informatiehuishouding niet op orde was. Voor de oorzaken daarvan verwijs ik naar de analyse uit het Generiek Actieplan Informatiehuishouding rijksoverheid uit 2021, dat is opgesteld naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht van de Parlementaire Onderzoekscommissie Toeslagen. Dit actieplan is eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken naar de Kamer gestuurd. Voor zover u doelt op de voorbereiding op een gezondheidscrisis, was het Ministerie van VWS voorbereid op een crisis, maar de coronacrisis was een mondiale gezondheidscrisis van zeer grote omvang.
Deelt u de mening van de topambtenaar dat de informatiehuishouding bij uw ministerie «niet op orde» is en al voor de coronacrisis niet was? Zo ja, hoe komt dit?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft uw ministerie eenzijdig besloten dat een groot deel van de opgevraagde Wob-verzoeken «niet relevant» bleken, of om deze überhaupt niet te verstrekken? Vindt u niet dat u daarmee de journalistiek, de rechtsstaat en de democratie bewust ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De openbaarmaking van documenten vindt plaats op grond van de Wet open overheid (Woo). Op basis van de Woo volgt het Ministerie van VWS een proces, waarbij de door verzoekers gevraagde documenten worden verzameld, geïnventariseerd en beoordeeld. Het Ministerie van VWS probeert hierbij de verzoekers zo gericht mogelijk van informatie te voorzien. Zij zitten immers niet op niet relevante informatie te wachten.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten welk «uitvoeringsprobleem» er van dusdanige orde is dat tot op heden nog steeds het grootste deel van de opgevraagde stukken niet openbaar is gemaakt? Kunt u een uitgebreide probleemanalyse geven?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Als de Woo inderdaad niet voorziet in het verwerken/uitvoeren van grote informatiestromen zoals bij de coronacrisis, moet er dan niet een andere wet komen die hierin wel voorziet? Bent u voornemens werk te gaan maken van alternatieve wetgeving die wel toereikend is? En zo ja, op welke manier?
Ik zie geen noodzaak tot het maken van alternatieve wetgeving. De Wet open overheid is per 1 mei dit jaar in werking getreden.
Waarom zouden journalisten een compromis moeten sluiten met betrekking tot de informatie die zij moeten kunnen krijgen, aangezien dit hoe dan ook hun mogelijkheden tot waarheidsvinding en controle inperkt? Moet de overheid er niet hoe dan ook voor zorgen dat de journalistiek – en de burger – toegang krijgt tot de informatie waar zij recht op hebben?
Het Ministerie van VWS wil zo transparant mogelijk zijn over de coronabestrijding en de beschikbare informatie conform de wettelijke vereisten openbaar maken. Zowel het Ministerie van VWS als de indieners van Woo-verzoeken willen de snelheid van afhandeling verhogen. Als in overleg met journalisten tot nadere precisering en prioritering van Woo-verzoeken gekomen kan worden, kan dat het tempo van openbaarmaking aanzienlijk bevorderen. De uiteindelijke beslissing daartoe is uiteraard aan de indieners van de Woo-verzoeken.
Waarom vertrekken zo veel van de juristen die recent zijn aangetrokken om de Woo-verzoeken te beoordelen en openbaar te maken binnen afzienbare tijd weer bij het ministerie? Ligt dat de aan de werkdruk, de werkwijze en/of de cultuur binnen uw ministerie? Heeft u onderzoek gedaan naar de hoge uitval van deze juristen? Zo nee, bent u voornemens dat te doen?
Allereerst hecht ik eraan dat het geschetste beeld van personeelsverloop niet alleen bij het Ministerie van VWS speelt. In brede zin is er sprake van krapte op de arbeidsmarkt. Ik zie dat mede gezien de aard van de werkzaamheden en de huidige arbeidsmarkt, het complex is de beschikbare capaciteit op peil te houden. Het Ministerie van VWS zet verschillende instrumenten in om het personeelsverloop te stabiliseren.
In het artikel vraagt uw topambtenaar journalisten om af te zien van juridische procedures, maar bent u niet van mening dat dit valt of staat met de volledige en tijdige openbaarmaking van de informatie waar door journalisten om wordt gevraagd? Wanneer deze niet wordt geleverd en er ook geen juridische procedures meer zouden mogen worden aangespannen, zet u dan de onafhankelijke journalistiek niet de facto buitenspel?
Met deze uitspraak in het artikel wordt gedoeld op het feit dat het gesprek voeren over de informatiebehoefte juist dejuridiserend kan werken. Zowel het Ministerie van VWS als de indieners van Woo-verzoeken willen de snelheid van afhandeling verhogen. Als in overleg met journalisten tot nadere precisering van Woo-verzoeken gekomen kan worden, kan dat het tempo van openbaarmaking aanzienlijk bevorderen.
Waarom geeft uw topambtenaar in het artikel aan dat «niet iedereen bij VWS met journalisten in gesprek wil gaan»? Wordt deze houding geoorloofd op uw departement? Zou het niet zo moeten zijn dat vanuit een ministerie altijd medewerking moet worden verleend als de journalistiek vraagt om informatie?
Met deze passage in het interview is gedoeld op de mogelijkheid die de Woo biedt tot vertrouwelijke inzage in specifieke gevallen. Dit is nog tamelijk onbetreden juridisch terrein, op schending van de vertrouwelijkheid staan ook zware sancties. In brede zin wil het Ministerie van VWS in gesprek met de journalisten om hun informatiebehoefte nader te kunnen bepalen. Het Ministerie van VWS heeft intern een open cultuur waarin alle ruimte is om over de invulling van deze optie onderling van gedachten te wisselen. Dat de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van VWS deze optie ook met journalisten wil verkennen, heeft mijn steun.
Wanneer verwacht u dat alle openstaande Wob/Woo-verzoeken zijn afgehandeld? En hoe veel van deze verzoeken zullen door uw ministerie nog als «niet relevant» worden aangemerkt, of gewoon niet worden verstrekt en op basis van welke criteria? Betekent dat een groot deel van de coronadocumenten nooit openbaar zal worden en de beleidskeuzes, overwegingen en verantwoording daarvoor dus nooit kunnen worden gecontroleerd, of zelfs maar geëvalueerd?
Het ministerie werkt met de grootst mogelijke inzet aan het afhandelen van de ingediende Woo-verzoeken en het transparant zijn over de coronabestrijding. Hierbij is het Ministerie van VWS gebonden aan de Woo en bepaalde zorgvuldigheidseisen. Het streven is om het komende jaar zo veel mogelijk van de Covid-19 gerelateerde documenten openbaar te maken en daarbij naast de gefaseerde aanpak – waar dat mogelijk is – verzoeken direct af te doen.
Het bericht ‘Fysiotherapeut gooit handdoek in de ring: ‘Wij zijn de stille armen’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fysiotherapeut gooit handdoek in de ring: «Wij zijn de stille armen»»? Zo ja, wat is uw reactie op het bericht?1
Ja. Het is geen goed bericht dat fysiotherapeuten zorgen hebben over de toekomst. We hebben alle professionals hard nodig. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders samen goede afspraken maken over tarieven en de kwaliteit van de zorg, zodat fysiotherapeuten kunnen bijdragen aan de doelstellingen van het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het versterken van de eerste lijn. Hierbij moeten zorgverzekeraars een balans vinden tussen passende tarieven voor fysiotherapeuten en betaalbaarheid voor de cliënt, aangezien fysiotherapie een groot aandeel van de aanvullende zorgverzekering vormt. Op korte termijn ga ik met zorgverzekeraars in gesprek over mogelijke verbeteringen. Voor de langere termijn zet ik in op het verbeteren van de aanspraak.
Klopt het dat er 275 fysiotherapiepraktijken gesloten zijn in het eerste half jaar van 2022? Hoeveel fysiotherapiepraktijken zijn er in het eerste half jaar van 2022 geopend?
Voorlopige cijfers van het CBS laten zien dat er in het vierde kwartaal van 2022 10.125 praktijken zijn en dat dit er in het vierde kwartaal van 2021 10.030 waren. Er is dus een toename van het aantal praktijken. Dit komt voornamelijk door een toename van het aantal eenmanszaken.
Hoe verhoudt dit cijfer zich tot fysiofacts, waarin staat dat het aantal fysiotherapeuten van 2019 naar 2020 met een KRF NL-registratie daalt?
2020 was een herregistratiejaar voor het kwaliteitsregister fysiotherapie, waardoor fysiotherapeuten die niet konden voldoen aan de herregistratie-eisen zijn uitgeschreven. Een daling in het aantal KRF NL-geregistreerde fysiotherapeuten kan ook deels verklaard worden door fysiotherapeuten die overstappen op het kwaliteitsregister van Stichting Keurmerk Fysiotherapie.
Klopt het dat er vooral fysiotherapeuten bij komen die gespecialiseerd zijn in een bepaalde aandoening of behandeling? Zo ja, acht u dit wenselijk of juist niet?
Fysiotherapeuten komen vanaf de opleiding altijd als fysiotherapeut in het BIG register. Pas als de fysiotherapeut werkzaam is, volgt eventueel een vervolgopleiding om te kunnen worden geregistreerd in een deel- of aantekeningenregister van de beroepsgroep. Beide typen fysiotherapeuten zijn nodig en verbijzonderde fysiotherapeuten kunnen ook reguliere fysiotherapie blijven bieden.
Is bekend of het aantal chronische patiënten die fysiotherapie nodig hebben de komende jaren gaat stijgen of gaat dalen?
Hier is geen prognose voor gemaakt, maar door de vergrijzing en het toenemende aantal chronisch zieken is de verwachting dat het aantal chronische patiënten dat fysiotherapie nodig heeft, zal stijgen.
Klopt het dat het voor fysiotherapiepraktijken/fysiotherapeuten die relatief veel patiënten met chronische aandoeningen behandelen vaker moeite hebben om hun hoofd financieel boven water te houden?
Hier zijn geen cijfers over beschikbaar.
Is bekend of het aantal contracten dat gesloten worden tussen fysiotherapeuten of fysiotherapiepraktijken voor 2023 ten opzichte van 2022 gaat stijgen of gaat dalen?
Dit is nog niet bekend. KNGF zal de contracteergraad in de beroepsgroep begin 2023 peilen onder de leden.
Hoe verhoudt het aanbod van (gespecialiseerde) fysiotherapeuten zich tot de vraag? Is er sprake van een capaciteitsoverschot of tekort? Kunt u dit per regio inzichtelijk maken?
Landelijk gezien loopt de toename van het aantal fysiotherapeuten op dit moment in de pas met de toegenomen zorgvraag. Dit kan wel gaan veranderen door de uitstroom in het vak en als de vraag naar eerstelijnsfysiotherapie verder toeneemt.
Via www.regiobeeld.nl is er inzage in de zorgvraag per regio en het CBS biedt inzage in het aantal vestigingen per regio. Doordat dit geen inzage in het aantal professionals geeft, is het echter lastig te concluderen of er een overschot of tekort per regio is.
Wat vindt u van de stellingname van de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotheratie (KNGF) dat fysiotherapie opnieuw in het basispakket moet worden opgenomen om uit deze impasse te komen?
Fysiotherapie wordt voor specifieke aandoeningen vanuit het basispakket vergoed. Ik ben het met de voorzitter van het KNGF eens dat we opnieuw moeten kijken naar de aanspraak van fysiotherapie in het basispakket. Daarom heeft het Zorginstituut een opdracht voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie» gekregen2. Voor mij is de belangrijkste overweging om mogelijk meer fysiotherapie in het basispakket op te nemen, dat fysio- en oefentherapie kan bijdragen aan de kwaliteit van leven en het dagelijks functioneren van patiënten en in sommige gevallen andere, vaak duurdere, (tweedelijns)zorg kan voorkomen. Fysiotherapie is basiszorg die men binnen de eerste lijn mag verwachten, mits het voldoet aan de wettelijke eisen, zoals de stand van de wetenschap en praktijk.
Wat is de stand van zaken rondom de onderzoeken door het Zorginstituut naar de toekomst van de fysiotherapie?
Op 20 mei 2022 informeerde ik de Kamer over de stand van zaken van het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie»3. Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, De Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, Stichting Keurmerk Fysiotherapie, Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie stellen momenteel een kwaliteitskader op. Op basis daarvan gaan partijen in gesprek over welke zorg in aanmerking komt om in het basispakket opgenomen te worden. De NZa zal daarnaast een advies opstellen over passende bekostiging. Begin 2023 stuur ik u de programmalijn van het Zorginstituut waarin uitgebreider staat beschreven welke stappen nodig zijn om tot een passende aanspraak te komen.
A-symptomatisch testen voor Corona en het opheffen van de DOBC |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de vrijgegeven Wob-verzoeken inzake a-symptomatisch testen voor corona en het opheffen van de Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (DOBC)?1
Ja.
Waarom werd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangedrongen op het loslaten van een evidence-based aanpak van de coronacrisis, terwijl uit rapporten van zowel het RIVM en het Outbreak Management Team (OMT) op dat moment bleek dat testen zonder klachten zinloos is en bovendien leidt tot veel vals-positieven? Vindt u niet dat, hoewel een crisis soms vraagt om snel handelen, dusdanig ongecontroleerd en onwetenschappelijk keuzes maken juist een risico oplevert voor zowel het bestrijden van de crisis, als voor de maatschappij?
Het Ministerie van VWS heeft bij de besluitvorming over beleid en maatregelen steeds zo goed mogelijk gebruik gemaakt van alle recente wetenschappelijke informatie vanuit verschillende expertises over de verspreiding van het virus en de effectiviteit van de maatregelen. De beschikbare informatie is in de pandemie ook gebruikt in de advisering en reflectie bij elke maatregelenronde door het OMT, het Sociaal en Cultureel Planbureau en de RIVM Gedragsunit en uitvoeringstoets. Het testen van asymptomatische contacten in het kader van BCO of de CoronaMelder was gericht op het vinden van presymptomaten. Contacten hebben namelijk een hogere a priori kans op Covid-19 en zijn hiermee anders dan «gewone» asymptomaten. De kans op foutpositieven dan wel foutnegatieven hangt daarbij ook af van de epidemiologische situatie.
Maatregelen binnen het testbeleid moet daarom worden bezien in de context van een totaalpakket aan coronamaatregelen, in combinatie met de specifieke context op dat moment.
Hoe heeft u, gezien u op de hoogte was van het risico op veel fout-positieven bij grootschalig a-symptomatisch testen, dit verdisconteerd in de interpretatie van en communicatie over de positieve testen die werden gemeld? Heeft u hiermee überhaupt rekening gehouden? Welke marges zijn gehanteerd en zijn daar conclusies/acties aan verbonden geweest? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke analyses hierop van toepassing zijn geweest en hoe hierop concreet is gehandeld bij de crisisaanpak?
De PCR-test is niet een binaire test en de uitslag ervan vraagt om een duiding van data. Voor de kwaliteitseisen van de PCR test gelden kwaliteitsnormen. De Covid-PCR-testen zijn steeds geanalyseerd in daarvoor geaccrediteerde laboratoria. De PCR-test wordt nog steeds gebruikt als gouden standaard om een besmetting met het coronavirus aan te tonen.
Is deze aanpak gedurende de crisis bijgesteld/veranderd en zo ja, op basis van welke inzichten en/of klinische data en op welke manier?
Het test-, quarantaine- en isolatiebeleid is aangepast afhankelijk van de epidemiologische situatie en op basis van OMT-adviezen.
Waarom is het rapport «beleid SARS-CoV-2 PCR bij personen zonder klachten» op 19 oktober 2022 verwijderd van de website van de rijksoverheid? Is dit rapport nog ergens anders inzichtelijk en openbaar en zo nee, waarom niet? Kunt u dit rapport alsnog toegankelijk maken?
Documenten en adviezen in het kader van de LCI-richtlijn COVID-19 worden aangepast of verwijderd wanneer deze niet meer actueel zijn. Via het Archiefweb is informatie zoals genoemd rapport nog terug te vinden: https://rivm.sitearchief.nl/?subsite=lci.
Hoe reflecteert u op de kritiek van het DOBC dat a-symptomatisch testen in het geval van de corona-app «niet wenselijk» en «discriminatie» is? Hoe verhoudt zich dat in uw optiek tot de grondrechten van mensen en waarom mochten deze grondrechten opzij geschoven worden? Waarom moest de app er koste wat het kost komen en werd deze onder andere door het DOBC aangeduid als een «prestigeproject van Minister Hugo de Jonge»? Klopt het dat uw voorganger grote persoonlijke belangen had bij het implementeren van de app? Zo ja, welke belangen waren dat en waarom?
De DOBC heeft in eerdere adviezen geadviseerd om CoronaMelder-gebruikers die een notificatie van de notificatie-app ontvangen (ook zonder symptomen) de mogelijkheid te geven om getest te worden vóór het moment dat ze het meest besmettelijk zijn (dat wil zeggen voordat de klachten beginnen). Zonder een notificatie-app zouden mensen zonder klachten of symptomen zich niet uit eigen beweging laten testen. In de adviezen 1, 3, 7 en 10 heeft de begeleidingscommissie het grote belang benadrukt van het direct kunnen laten testen wanneer men een app-waarschuwing (langdurig in nauw contact met een besmet persoon geweest) krijgt, ongeacht de aanwezigheid van symptomen. De DOBC spreekt in geen van haar adviezen over discriminatie in geval van asymptomatisch testen. De DOBC heeft daarnaast meermaals en langdurig aangedrongen op het actief houden van de CoronaMelder-app.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit Wob-documenten blijkt dat het a-symptomatisch testen er «politiek is ingefietst»? Betekent dit dus dat het grootschalig testen zonder klachten voornamelijk een politiek besluit is geweest? Hebben andere overwegingen dan puur epidemiologische een grote rol gespeeld bij het invoeren van grootschalig a-symptomatisch testen en de corona-app? Zo ja, welke overwegingen zijn dit en kunt de overwegingen hiervoor verklaren en verantwoorden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat uw voorganger het voorstel heeft gedaan om mensen a-symptomatisch te testen als zij naar voren kwamen uit de app, uit het bron- en contactonderzoek (BCO), of terugkeerden uit een «oranje land», ondanks dat bekend was dat het BCO-proces niet goed liep en mensen zonder symptomen vrijwel nooit corona krijgen en niet besmettelijk zijn? Zo ja, hoe was het dan te verantwoorden dat mensen zonder klachten op grote schaal getest moesten worden? Welke overwegingen lagen hieraan ten grondslag en waarom?
Het testadvies voor contacten die naar voren kwamen uit het BCO had als doel om de keten van besmettingen rondom de index (besmet persoon) snel op te sporen en verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Dit gold destijds ook voor mensen die via de CoronaMelder app een melding hadden gekregen.
Het testbeleid rondom het BCO en de CoronaMelder is veel aangepast door de gehele crisis heen – afhankelijk van de epidemiologische situatie werden deze adviezen versoepeld of aangescherpt. De aanpassingen zijn geïnitieerd vanuit verschillende OMT-adviezen.
Waarom zaten er in de DOBC ook leden van het OMT? Werd hierdoor de onafhankelijkheid van het DOBC niet gecompromitteerd? Heeft uw ministerie, dat grote invloed had op het OMT, invloed gehad op de gang van zaken binnen het DOBC? Zijn de (gewenste) politieke beleidslijnen en keuzes van uw ministerie en/of het kabinet van invloed geweest op de DOBC en zo ja, op welke manier?
Zowel voor het OMT als het DOBC was het van belang dat deelnemers beschikten over expertise en kennis op het gebied van onder meer epidemiologie en virologie. De DOBC was een onafhankelijke commissie. Politieke overwegingen spelen en speelden geen rol bij de totstandkoming van adviezen van de onafhankelijke DOBC en ook het besluit de Begeleidingscommissie te beëindigen staat hier los van.
Waarom werd er op het moment dat wetenschappelijk bekend werd dat a-symptomatisch testen zinloos is en bovendien veel vals-positieven oplevert, niet direct gestaakt met de corona-app en het grootschalig testen zonder klachten?
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat asymptomatisch testen in combinatie met isolatie- en quarantainebeleid verdere verspreiding van het virus kan voorkomen. De meerwaarde van asymptomatisch testen is afhankelijk van de epidemiologische situatie en de context waarin wordt getest.
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid vals-positieve testuitslagen in Nederland als gevolg van het grootschalig a-symptomatisch testen? Zo nee, gaat u hiervan nog wel een analyse maken?
Uit wetenschappelijk onderzoek bleek dat de kans op een positieve uitslag zonder dat daar een besmetting aan ten grondslag lag zeer klein was. Het is niet mogelijk een inschatting te maken van de hoeveelheid vals-positieve testuitslagen in Nederland. Het is niet retrospectief vast te stellen of iemand zonder klachten vals-positief testte.
Wat betekent de waarschijnlijkheid van veel vals-positieve testuitslagen voor de validiteit van het uitgevoerde coronabeleid? Kunnen wij hieruit concluderen dat vele maatregelen dus ingevoerd zijn op basis van foutieve informatie en daarmee dus eigenlijk epidemiologisch niet te verantwoorden waren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u analyseren hoe de baten van het grootschalig a-symptomatisch testen, en alle gevolgen voor de crisisaanpak die dat heeft gehad, opwegen tegen de kosten ervan als gevolg van de op basis daarvan ingezette maatregelen en alle maatschappelijk en economische schade die dat heeft veroorzaakt?
Gedurende de coronapandemie is er veel onderzoek uitgevoerd om de effectiviteit van maatregelenpakketten te onderbouwen en te evalueren. De actuele inzichten zijn steeds meegewogen in de besluitvorming. De maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen, waren dan ook vanuit epidemiologisch oogpunt steeds effectief. Met betrekking tot dit onderwerp heb ik de Kamer uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 11 november 2022.2
Erkent u dat het grootschalig a-symptomatisch testen een foute beleidskeuze is geweest, die bovendien een ernstig vertekend beeld van de epidemiologische situatie en daarmee van de coronacrisis heeft opgeleverd?
Nee.
Sectorkompas Ambulancezorg 2021 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het op 14 november 2022 verschenen «Sectorkompas Ambulancezorg 2021»?1
Ja.
Hoe verklaart u de plotseling sterke stijging in 2021 ten opzichte van de voorgaande jaren, van de vraag naar «rapid responders» en «first responders»?
De totale aantallen ambulance-inzetten van de afgelopen jaren laten een groei zien, met uitzondering van een daling in 2020 vanwege de covid-crisis. Dit geldt ook voor de inzetten van de Rapid responder en First responder, beide met een dip in 2019 en de Rapid responder ook in 2020. In de tabel hieronder zijn de exacte aantallen weergegeven uit het Sectorkompas Ambulancezorg 2021.
1.408.115
57.154
5.598
1.299.620
47.289
3.774
1.346.055
50.531
3.000
1.322.844
52.779
3.286
1.313.103
51.731
2.803
Ik heb aan Ambulancezorg Nederland (AZN) gevraagd om de ontwikkelingen te verklaren. Om de context van de inzetten te begrijpen is het goed te weten waarvoor de Rapid responder en First responder specifiek worden ingezet.
Rapid responders (RRA) zijn solo-eenheden die zorg verlenen onder directe verantwoordelijkheid van de Regionale Ambulance Voorziening (RAV). Het betreft een ambulanceverpleegkundige in dienst van de RAV die op een reguliere ambulance dienst doet, maar die daarnaast ook is opgeleid om als solo-eenheid te werken; dus zonder ambulancechauffeur. Inzet van de RRA vindt plaats op basis van triage en vervolgens uitgifte van de rit door de Meldkamer Ambulancezorg (MKA). De MKA besluit tot een dergelijke inzet van de RRA als bijvoorbeeld het toestandsbeeld niet helemaal duidelijk is of juist wanneer dat beeld wél duidelijk is, en naar verwachting geen vervoer nodig zal zijn. Ook is het mogelijk dat de RRA wordt ingezet omdat deze sneller is. Dan is er zorg ter plaatse in afwachting van de komst van een ambulance. Kortom, inzet vindt plaats op basis van triage en tevens gegeven de specifieke omstandigheden van het moment van ontstaan van de zorgvraag.
Voor wat betreft de stijging in aantal inzetten van de RRA is een mogelijke verklaring dat in de laatste jaren zorgdifferentiatie is doorgevoerd. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen hoog-, midden- en laagcomplexe ambulancezorg. Hierdoor kan specifieker worden bepaald welke zorg nodig is voor een inzet. In deze differentiatie wordt bijvoorbeeld de Physician Assistant (PA)/Verpleegkundig Specialist (VS) voor ambulancezorg ingezet. De masteropleiding wordt op dit moment geïntroduceerd en in meerdere regio’s lopen pilots. Deze PA/VS rijdt solo en de inzet wordt geregistreerd als Rapid responder. Daarnaast zijn er steeds meer samenwerkingsovereenkomsten met andere ketenpartners. Zo wordt in twee regio’s de huisartsvisite gereden door een ambulancechauffeur in een auto van de Regionale Ambulancezorgvoorziening (RAV). Deze ritten worden ook geregistreerd als Rapid responder. Deze twee ontwikkelingen spelen een rol in de stijging van het aantal inzetten van de Rapid responder.
First responders (FR) zijn mensen die worden gealarmeerd door de MKA, bijvoorbeeld in geval van een acute hartstilstand. Het betreft drie categorieën:
Gekwalificeerde hulpverleners van bijvoorbeeld politie en brandweerorganisaties;
(vrijwillige) hulpverleners verbonden aan de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) en de reddingsbrigade;
Burgerhulpverleners die aangesloten zijn bij reanimatie-oproepnetwerken.
Alarmering van de FR vindt plaats door de MKA; een functie van de RAV. De hulpverlening vindt niet plaats onder verantwoordelijkheid van de RAV. Alarmering van de FR gebeurt als er acuut zorg noodzakelijk is en vooruitlopend op de aankomst van een ambulance of RRA. Wanneer de ambulance of RRA ter plaatse is, neemt die de zorgverlening over en is sprake van ambulancezorg.
Voor wat betreft de stijging in aantal inzetten van de First responders speelt in ieder geval een rol dat in 2020 veertien Regionale Ambulancezorgvoorzieningen (RAV-en) hun data hebben aangeleverd, dit is in de voorgaande jaren door dertien of tien RAV-en gedaan. Ook kan het succes van HartslagNu een rol spelen. HartslagNu beschikt inmiddels over een landelijk dekkend netwerk van burgerhulpverleners die met behulp van AED’s binnen enkele minuten kunnen starten met levensreddende handelingen ter overbrugging van de aankomst van de ambulance.
Indien deze verklaring er niet is, kunt u dit dan laten onderzoeken?
Voor zover de stijgingen zijn te verklaren is dit gedaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten alleen in aanmerking komen voor bepaalde vormen van revalidatiezorg uit de basisverzekering als ze eerst uit eigen zak (of via een aanvullende verzekering) voor fysiotherapie hebben betaald?1
Revalidatiezorg kent verschillende vormen en zwaarten. Het genoemde bericht lijkt te verwijzen naar medisch specialistische revalidatiezorg (MSR). Ik zal daarom in de beantwoording van uw vragen hiervan uitgaan. MSR is de zwaarste en meest intensieve vorm van revalidatiezorg bedoeld voor hoogcomplexe patiënten met samenhangende problematiek op meerdere ICF2 domeinen.
Omdat deze vorm van revalidatie voor de patiënten met een laag niveau van complexiteit niet van meerwaarde is, is het van belang om (eerst) andere vormen van behandeling toe te passen.
De toegang tot MSR is geen doel op zich – het voorkomen, beperken of genezen van klachten is dat wel. Ook met andere vormen van revalidatiezorg dan MSR kan dit doel geheel of gedeeltelijk worden bereikt. Vaak betreft dit handelingen in het privédomein, denk aan preventie, zelfzorg of (lichte) beweegactiviteiten, of eerstelijnszorg zoals fysiotherapie, ergotherapie, poh-ggz, of psychologie, om te bezien of de patiënt hiermee voortgang kan boeken. MSR is bij de meeste indicaties pas aan de orde als eerstelijnszorg geen oplossing kan bieden of heeft geboden.
Zelfzorg en bepaalde vormen van eerstelijnszorg komen voor eigen rekening. Het is dus belangrijk om te realiseren dat het niet voor iedereen financieel mogelijk is om deze kosten voor eigen rekening te nemen of een aanvullende verzekering af te sluiten. Daarom zijn er andere vangnetten om ervoor te zorgen dat deze patiënten tegemoetgekomen of gecompenseerd worden voor de kosten die zijn gemaakt, denk aan een collectieve (aanvullende) verzekeringen via de gemeente, een beroep op bijzondere bijstand of de regeling fiscale aftrek specifieke zorgkosten.
Voor welke vormen van revalidatiezorg is dit het geval?
Dit is afhankelijk van de indicatie van de patiënt en niet alleen van de vorm van revalidatie.
Hoeveel patiënten moeten jaarlijks uit eigen zak betalen voor fysiotherapie om toegang te kunnen krijgen tot de voor hen medisch noodzakelijke revalidatiezorg?
Deze vraag lijkt te suggereren dat MSR een «einddoel» is. Echter, voor het grote merendeel van de patiënten is MSR niet aan de orde, omdat het voor hen onnodig zware zorg is die bij hun niveau van complexiteit geen meerwaarde biedt ten opzichte van eerstelijnszorg. Om uw vraag concreet te beantwoorden, zijn registratiegegevens nodig voor eigen betalingen. Echter, als deze zorg niet verzekerd is, wordt deze ook niet gedeclareerd – tenzij dit vanuit de aanvullende verzekering wordt vergoed, maar dat geeft geen volledig beeld.
Voor hoeveel patiënten wordt jaarlijks de vergoeding voor revalidatiezorg geweigerd omdat zij niet eerst gebruik hebben gemaakt van niet-vergoede fysiotherapie?
Dit is niet bekend. Overigens zijn er indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR.
Is het niet heel apart dat zorgverzekeraars eisen dat patiënten eerst onverzekerde zorg hebben gekregen voordat zij revalidatiezorg vergoeden voor patiënten die dit nodig hebben?
Het is van belang om passende zorg na te streven, dat wil zeggen om bij elke patiënt na te gaan welke zorg het meest effectief is tegenover de minste zorgzwaarte. Vóór de inzet van MSR is het stepped care principe uitgangspunt. De patiënt wordt volgens dit principe niet zwaarder behandeld en belast dan strikt noodzakelijk is. Er wordt dus gestart met de eenvoudigste en meest doelmatige interventie die mogelijk is gezien de aard en de ernst van de problematiek. Indien deze onvoldoende effect heeft, wordt verdergegaan met de volgende stap, met een grotere zorgzwaarte.
Het instapniveau wordt bepaald op basis van diagnostiek en in samenspraak met de patiënt. Overigens komen niet-complexe patiënten überhaupt niet in aanmerking voor MSR omdat dit voor hen geen meerwaarde biedt ten opzichte van de eerstelijnszorg.
Het feit dat in beginsel bepaalde stappen moeten worden doorlopen, maakt nog niet dat deze stappen dus verzekerde zorg dienen te zijn. (Zelf)zorg kan zeer zinvol zijn, maar toch niet verzekerd. Denk aan mondzorg voor volwassenen. Meerdere pakketcriteria spelen een rol in de afweging of zorg onderdeel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om zorg collectief te verzekeren, of dat deze voor verantwoordelijkheid van het individu kan komen. Per 2004 is besloten om behandelingen die niet op de chronische lijst staan, buiten het basispakket te plaatsen omwille van de sterke stijging van de collectief verzekerde zorguitgaven. Doel was – en is – om het zorgstelsel voor de lange termijn veilig te stellen door toegankelijkheid, solidariteit en betaalbaarheid met elkaar in evenwicht te houden.3
Overigens wordt de vormgeving van de aanspraak op fysio- en oefentherapie op dit moment heroverwogen. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht gekregen voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie». Aan het eind van het traject zal het Zorginstituut een advies uitbrengen over een geschikte vormgeving van de aanspraak van eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg.
Wat gebeurt er als patiënten die fysiotherapie niet kunnen betalen? Krijgen ze dan geen revalidatiezorg? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht van de zorgverzekeraar?
Er zijn vangnetten waarop de patiënt aanspraak kan maken. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1. De zorgplicht van de zorgverzekeraar reikt slechts tot verzekerde zorg.
Zijn er andere voorbeelden van verzekerde zorg die enkel wordt vergoed als patiënten eerst gebruik hebben gemaakt van onverzekerde zorg?
Uw stelling is niet helemaal juist: er zijn wel degelijk indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR. Ter beantwoording van uw vraag: Hiervan zijn mij geen concrete voorbeelden bekend. Wel is eerstelijnszorg vrijwel altijd voorliggend op medisch-specialistische zorg.
Geeft dit voorbeeld niet ook aan dat fysiotherapie gewoon medisch noodzakelijke zorg is in bepaalde gevallen, aangezien zorgverzekeraars het zelfs als voorwaarde stellen voor verdere behandeling? Zo ja, waarom wordt het dan nog steeds niet vergoed vanuit de basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle patiënten toegang hebben tot de revalidatiezorg die zij nodig hebben, ook als zij het niet eerst uit eigen zak fysiotherapie kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Kinderen met postcovid |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Deelt u onze zorgen over kinderen met langdurige klachten na een coronabesmetting? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om deze kinderen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw zorgen over kinderen met langdurige klachten na een coronabesmetting. Deze klachten kunnen altijd eerst worden besproken met de huisarts. Hij of zij kan kijken of extra onderzoek of zorg nodig is. Ook kan bij verschillende instanties om extra hulp worden gevraagd.
Welke hulp het beste past, hangt af van de situatie. C-support1 ondersteunt als nazorgorganisatie ook (de ouders van) kinderen en jongeren en biedt brede ondersteuning en advies op het gebied van lichamelijke en geestelijke gezondheid, het sociale leven, werk en inkomen. De organisatie helpt ook bij het vinden van de juiste zorgverleners. Daarnaast kunnen mensen terecht bij PostCovid NL 2. Deze patiëntenorganisatie voor volwassenen én kinderen biedt advies bij herstel en is er voor ervaringen van coronapatiënten en lotgenotencontact.
Tot slot worden er verschillende onderzoeken gedaan naar post-COVID en kinderen door het RIVM3en ZonMw 4. ZonMw financiert onderzoek naar COVID-19 vaccinatie bij kinderen met post-COVID.
Heeft u zicht op het aantal kinderen dat last heeft van langdurige klachten na een coronabesmetting? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de aantallen hiervan met een uitsplitsing van kinderen van middelbare schoolleeftijd, basisschoolleeftijd en onder de vier jaar? Zo nee, wilt u dit zo snel mogelijk in kaart brengen?
Het aantal mensen met post-COVID wordt niet geregistreerd, dus ook niet het aantal kinderen met post-COVID. Dit heeft enerzijds te maken met proportionaliteit en privacy, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 20 september 2021 5, waarin de voormalige Minister van VWS reageerde op de motie van het lid Van Esch (PvdD) 6. Anderzijds heeft dit te maken met het ontbreken van een eenduidige definitie van post-COVID. Het is een divers ziektebeeld, mensen kunnen zeer uiteenlopende klachten ervaren en de duur van de klachten varieert sterk.
Kunt u een overzicht geven van het onderzoek dat wordt gedaan naar postcovid bij kinderen, zowel binnen als buiten Nederland? Welke kennishiaten ziet u hier en bent u bereid om deze kloof in overleg met het onderzoeksveld op te vullen, waar nodig met biomedisch onderzoek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Ook breder lopen er verschillende initiatieven ten aanzien van onderzoek. Op dit moment doet onder andere het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) een inventarisatie naar bestaande (inter)nationale onderzoeken over post-COVID. Er is behoefte bij het Ministerie van VWS en de betrokken veldpartijen aan een kennisagenda voor onderzoek met betrekking tot post-COVID. Op basis van de eerste inventarisatie door het IVM en daaropvolgende kennisagenda zal duidelijk worden welk aanvullend onderzoek nodig is.
Daarnaast blijf ik mijn Europese collega’s aandacht vragen voor post-COVID en de noodzaak voor het samenwerken rondom het uitwisselen en verbinden van onderzoeken. Mijn inzet is om deze twee trajecten met elkaar te verbinden. Zodra duidelijk is op welke gebieden nog aanvullend onderzoek nodig is, hoop ik daar op Europees niveau gezamenlijk op in te kunnen zetten.
Bent u zich ervan bewust dat postcovid bij kinderen ook groot beslag legt op de ouders van de zieke kinderen? Zo ja, wat kunt u doen voor deze ouders?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat post-COVID bij kinderen ook groot beslag legt op de ouders van de zieke kinderen. Naast de zorgen over het verloop van post-COVID en de impact van post-COVID op het leven en de toekomst van het kind en gezin, krijgen deze ouders ook te maken met praktische en organisatorische zaken. Te denken valt aan het begeleiden van hun kind bij fysiotherapie en ziekenhuisafspraken maar ook aan het praktisch organiseren van vervoer wanneer het kind vanwege ernstige vermoeidheid niet langer zelf kan fietsen. Ouders spelen daarnaast een belangrijke rol bij het herstelplan van het kind. Zij ondersteunen bijvoorbeeld hun kind bij het nemen van rust, het uitvoeren van oefeningen en het omgaan met de emotionele impact van post-COVID op hun kind en de andere gezinsleden. Gelijk aan andere gezinnen met een kind met chronische of langdurige aandoening of beperking, kunnen ouders daarom ondersteund worden bij het zorgen voor hun kind. Te denken valt aan het maken van afspraken met hun werkgever over het opnemen van zorgverlof of het aanpassen van het werkschema rondom het schema van het kind. Gemeenten kunnen daarnaast het gezin bijstaan door bijvoorbeeld – afhankelijk van de situatie en mogelijkheden van het gezin – het bieden van leerlingenvervoer, mantelzorgondersteuning en psychologische ondersteuning. Dit vraagt maatwerk van alle betrokkenen: elk gezin is anders en heeft een andere zorg- en ondersteuningsvraag. Ouders kunnen op www.regelhulp.nl zien welke mogelijkheden er voor hen zijn. Zij kunnen ook contact opnemen met het sociaal wijkteam in hun gemeente en bespreken wat nodig en mogelijk is. Daarnaast kunnen (ouders van) kinderen met langdurige klachten zich ook aanmelden bij C-support voor ondersteuning, zoals doorverwijzen naar de juiste hulpverleners.
Deelt u de mening dat ouders geholpen zouden zijn als postcovid bij kinderen snel wordt erkend door artsen, aangezien ouders namelijk in aanmerking komen voor regelingen die gelden voor langdurige zieke kinderen zoals tegemoetkomingen in zorgkosten en leerlingenvervoer? Waarom lukt het vaak niet om die erkenning te krijgen? Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat zorgprofessionals voldoende bekend zijn met dit ziektebeeld bij kinderen?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat klachten snel worden (h)erkend door zorgprofessionals, echter is dit ziektebeeld nieuw en is er voor bekendheid met dit ziektebeeld bij kinderen onderzoek relevant. Aanvullend op antwoorden 1, 2 en 3 acht ik wetenschappelijk onderzoek zonder meer nuttig om tot een diagnose en behandeling te komen.
Welke stappen heeft u gezet om achterstanden in opleiding en sociaal-emotionele ontwikkeling bij kinderen zoveel mogelijk te voorkomen?
Begin 2021 is het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) gestart om corona-gerelateerde vertragingen in de leergroei en ontwikkeling van leerlingen en studenten te herstellen. Ook de komende jaren wordt met inzet van leerlingen en studenten, docenten en onderwijsondersteunend personeel, schoolleiders, bestuurders, gemeenten, en het Ministerie van OCW gewerkt aan de doelen van het NP Onderwijs. Van scholen en instellingen verwacht het Ministerie van OCW dat zij op basis van monitoring bijsturen op hun programma en dat zij door maatwerk leerlingen en studenten optimaal ondersteunen. Daarnaast zet het Ministerie van VWS zich samen met bewindspersonen van OCW via de landelijke aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» in voor de mentale gezondheid van leerlingen en studenten. In het kader van die aanpak wordt het kennis- en ondersteuningsprogramma Welbevinden op school geïntensiveerd door de Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. Met dit programma worden, onder andere via de Gezonde School aanpak, praktische handvatten aangeboden op scholen en kunnen scholen werken aan een gezond pedagogisch- en leerklimaat.
Welke stappen zijn gezet om bij leerplichtambtenaren en het onderwijsveld meer bewustwording te creëren over het bestaan van postcovid bij kinderen en hoe daarmee om te gaan?
In 2021 is een handelingskader voor corona in het onderwijs opgesteld. Dit kader ondersteunt scholen en ouders in het geval leerlingen thuis worden gehouden uit angst voor een COVID-besmetting, bijvoorbeeld vanwege een kwetsbare gezondheid van een leerling of één van de gezinsleden. Op dit moment lopen gesprekken vanuit de Ministeries van OCW en VWS met betrokkenen bij het handelingskader, waaronder de organisatie van leerplichtambtenaren en jeugdartsen. In deze gesprekken nemen we ook post-COVID als onderwerp mee, waarin met betrokkenen kan worden besproken of en hoe dit onderwerp terug kan komen in het handelingskader.
Wat gebeurt er om coronabesmettingen op school zoveel mogelijk te voorkomen? Kunt u daarbij specifiek in gaan op goede ventilatie en het gebruik van CO2-meters?
Op school volgt iedereen de basisadviezen tegen verspreiding van corona. Het naleven van deze adviezen blijft belangrijk. Om besmettingen snel op te sporen en uitbraken en lesuitval in het onderwijs te beperken kunnen scholen kosteloos zelftesten aanvragen voor gebruik door docenten en leerlingen met corona-gerelateerde klachten. Daarnaast hebben scholen zich voorbereid op mogelijke oplevingen van het virus door voor verschillende fases van opschaling van maatregelen een draaiboek te maken.
Er is in het funderend onderwijs hard gewerkt om de ventilatie op orde te krijgen. Afgelopen zomer is de Maatwerkregeling ventilatie opgezet om scholen verder te ondersteunen. Hiervoor is € 140 miljoen euro beschikbaar gesteld. Hiermee worden de meest urgente gevallen geholpen. Aanvullend kan door scholen een beroep gedaan worden op de helpdesk van Ruimte-OK en een team van deskundigen dat op scholen langskomt voor advies rondom ventilatie. Ruim 1173 scholen hebben al om een bezoek gevraagd.
Bovendien is er € 17,3 miljoen beschikbaar gesteld via de lumpsum voor de aanschaf van CO2-meters. Uit onderzoek eerder dit jaar bleek dat in 60% van de scholen in alle klaslokalen een CO2-meter hangt. Uw Kamer is 30 september jl. geïnformeerd over de toekomstige verplichtstelling van het hebben van een CO2-meter in iedere klas [Kamerstukken 31 293 nr. 647]. Op 23 november jl. is uw Kamer tevens geïnformeerd over een plan van aanpak t.b.v. verbetering van onderwijshuisvesting [Kamerstukken 36 200-VIII nr. 125]. Ook in deze aanpak is gezond binnenklimaat een belangrijk thema.
Betrokkenheid van het Lareb bij de coronavaccinatiecampagne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot de betrokkenheid van het Lareb bij de coronavaccinatiecampagne, naar aanleiding van recent openbaargemaakte WOB-verzoeken?1
Ik ben op de hoogte van de blogpost waar in de vraagstelling naar verwezen wordt.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van Agnes Kant, directeur van bijwerkingencentrum Lareb, bij de Vaccinalliantie, die ten doel heeft de dalende vaccinatiebereidheid te bestrijden? Op welke manier vindt u dat deze twee rollen te verenigen en te verantwoorden zijn? Is hier geen sprake van belangenverstrengeling die ervoor zorgt dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Kant en daarmee de functie van het Lareb in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
De Vaccinatiealliantie is enkele jaren geleden opgericht om de kennis over vaccinatie, bijvoorbeeld vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma, te verbeteren en bij te dragen aan een hogere vaccinatiegraad. De alliantie verbindt professionals die actief betrokken zijn bij vaccinatie. Bij het verbeteren van kennis over vaccinatie hoort ook het beschikbaar stellen van toegankelijke en transparante informatie over mogelijke bijwerkingen. Bijwerkingencentrum Lareb draagt hieraan bij als meld- en kenniscentrum voor bijwerkingen. Het is de taak van Lareb om bijwerkingen te monitoren en onderzoeken. Tevens is het zijn taak hierover te communiceren en onafhankelijke informatie over (meldingen van) bijwerkingen te geven. De inbreng van Lareb tijdens bijeenkomsten van de Vaccinatiealliantie is dan ook hoofdzakelijk gericht op het borgen van die onafhankelijke informatie. Derhalve waardeer ik dat mw. Kant, als directeur van Lareb, een bijdrage levert aan het goed informeren van mensen over vaccinatie. Lareb houdt zich binnen de Vaccinatiealliantie afzijdig van discussies rond de doelstelling om de vaccinatiegraad te verhogen. De suggestie dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Lareb, en mw. Kant, ter discussie zouden staan deel ik geenszins.
Op welke manier wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Lareb gewaarborgd en blijft dit orgaan vrij van beïnvloeding en belangen van derden? Is mevrouw Kant in haar rol als directeur wel of niet (direct) betrokken bij het beoordelen en registreren van gemelde bijwerkingen bij het Lareb en hoe raakt dat aan haar werkzaamheden voor de Vaccinatiealliantie, dat een contrasterend doel ten opzichte van dat van het Lareb nastreeft? Indien mevrouw Kant direct betrokken is bij de registratie en beoordeling van gemelde bijwerkingen, vindt u dan niet dat zij deze taak eigenlijk niet zou moeten kunnen uitoefenen om alle (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen?
Lareb bepaalt zelf – zonder betrokkenheid van derden – hoe het meldingen van bijwerkingen duidt en analyseert, en wat er met de resultaten gebeurt. De uitvoering en verantwoording daarvan ligt niet bij één persoon maar bij een team van deskundigen, waaronder artsen en apothekers.
De bijeenkomsten van de Vaccinatiealliantie worden georganiseerd voor en door bij vaccinatie betrokken professionals. Een professional kan worden gevraagd om op vrijwillige basis een sessie te organiseren en hier staat geen financiële vergoeding tegenover. Er is geen sprake van werkzaamheden en de suggestie van «belangenverstrengeling» die in de blogpost wordt aangehaald is daarom evident onjuist. Ook de suggestie dat «contrasterende doelen» worden nagestreefd herken is niet.
Waarom moesten signaleringen van bijwerkingen van de coronavaccins eerst worden besproken met «externe partijen», alvorens het Lareb deze zou publiceren? Wie zijn/waren die «externe partijen» en wat is hun betrokkenheid en/of invloed bij de bijwerkingenregistratie, beoordeling en publicatie daarvan precies? Moet het Lareb niet onafhankelijk van derden alle bijwerkingen die worden gemeld registreren, beoordelen en openbaar maken?
Bijwerkingencentrum Lareb bepaalt zelf wanneer en wat er gecommuniceerd wordt over (de duiding van) meldingen en brengt nieuwe kennis over bijwerkingen altijd actief naar buiten.
Hiertoe verzamelt, registreert en analyseert Lareb meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Het uitvoeren van deze wettelijke taak levert signaleringen op over mogelijke bijwerkingen van onder andere vaccins. Deze signaleringen over vaccins worden door het Lareb standaard gerapporteerd aan het CBG en RIVM. Het CBG en RIVM besluiten, passend bij hun rol, of er naar aanleiding van signaleringen acties of maatregelen genomen moeten worden. Deze mogelijke acties of maatregelen worden meegenomen in de berichtgeving door Lareb. Signaleringen worden na de bespreking openbaar gemaakt op de website van Lareb.
Weet u of deze «externe partijen» op enig moment (mede) hebben bepaald dat bepaalde meldingen van bijwerkingen niet hoefden te worden geregistreerd/beoordeeld? Zo ja, op basis van welke criteria hebben deze «externe partijen» die afweging gemaakt en op welke manier? En door wie zijn die overwegingen onafhankelijk getoetst?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt het oordeel van de Vaccinatiealliantie met betrekking tot de (afzonderlijke) potentiële bijwerkingen van de coronavaccins door het Lareb gewogen? Welk gewicht wordt hier door het Lareb aan gegeven en welke overwegingen en/of acties met betrekking tot het registreren en beoordelen van meldingen zijn hier een gevolg van geweest?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe verhoudt zich het doel van het wegnemen van «onterechte ongerustheid» bij «vaccinweigeraars» tot het doel van het objectief registreren en beoordelen van meldingen van bijwerkingen bij het Lareb? Weegt het ene doel zwaarder dan het andere en zo ja, waarom en welke afwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of er bij het Lareb weleens sprake is geweest van het niet (volledig) registreren en/of beoordelen van gemelde potentiële bijwerkingen en/of het nalaten actie te ondernemen op een bepaalde potentiële bijwerking omdat dit eventueel de vaccinatiebereidheid nadelig zou kunnen beïnvloeden? Zo ja, in welke gevallen is dat gebeurd en hoe werd de afweging daarvoor gemaakt? Is hierbij een risico-analyse gemaakt en zo ja, kunt u die toelichten?
Hiervan is geen sprake. Ik heb uw Kamer desgevraagd al vaak en uitgebreid geïnformeerd over de zorgvuldige wijze waarop bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord, bijvoorbeeld in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,225 juli jl.,3 25 augustus jl.,4 31 augustus jl.5
Waarom heeft het Lareb op 26 oktober 2020 een werksessie van de Vaccinalliantie begeleid, die ten doel had onrust over bijwerkingen weg te nemen? Kunt u uitleggen waarom ervoor gekozen is deze bijeenkomst door het Lareb te laten begeleiden, terwijl de kerntaak van het Lareb juist is om alle (potentiële) bijwerkingen van vaccins te registreren en te beoordelen en daarover objectief en onafhankelijk te communiceren naar de bevolking, wat hypothetisch onrust over vaccins in de hand zou kunnen werken? Kunt u uitleggen hoe deze twee zaken met elkaar te verenigen zijn zonder dat de kerntaak van het Lareb daaronder komt te lijden? Waarom is specifiek gekozen voor het Lareb om deze bijeenkomst begeleiden?
Het is de taak van Lareb om potentiële bijwerkingen van vaccins en andere medicijnen te registreren en te beoordelen, en daarover objectief en onafhankelijk te communiceren. Ik heb begrepen dat de betreffende werksessie ging over welke vragen over bijwerkingen van vaccins er leven, welke informatiebehoefte er vanuit de samenleving is en over het belang van de kennisbank op de website van Lareb.
Hoe reflecteert u op het feit dat de initiële inschatting van het Lareb met betrekking tot het aantal meldingen van potentiële bijwerkingen van coronavaccinatie aanzienlijk veel kleiner was dan het aantal meldingen dat in werkelijkheid inmiddels is gedaan? Hoe kan het dat de geschatte berekeningen van het Lareb dusdanig veel blijken af te wijken van de realiteit? Kunt u een analyse geven voor deze discrepantie? Welke conclusie verbindt u hieraan met betrekking tot de vermeende veiligheid van de coronavaccins? Is dit voor u reden om (opnieuw) grootschalig onderzoek te gaan/laten doen naar de veiligheid en potentiële bijwerkingen van coronavaccinatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 25 juli 20226.
Aangezien uit WOB-verzoeken blijkt dat leden van de Vaccinatiealliantie actief waren in de Denktank Desinformatie, kunt u uiteenzetten of, hoe en in welke perso(o)n(en) het Lareb ook betrokken was(ren) bij de Denktank Desinformatie? Klopt het dat twee medewerkers van het Lareb deelnemen en/of hebben genomen aan de Denktank Desinformatie? Zo ja, wat is hiervan de reden en met welke overwegingen heeft het Lareb hiervoor medewerkers geleverd? Werd de Denktank Desinformatie geïnformeerd/gevoed door het Lareb en/of andersom? Bent u van mening dat de onafhankelijkheid en neutraliteit van het Lareb hiermee niet gecompromitteerd werd? Hoe werd (de schijn van) belangenverstrengeling vermeden?
Uw Kamer is op 13 april 20217 en op 29 augustus 20228 geïnformeerd over de rol van de Denktank Desinformatie in relatie tot COVID-19-vaccinatie en de partijen die hierbij betrokken zijn, waaronder het Lareb.
Hoe verhoudt zich de betrokkenheid van techbedrijven zoals Google en Facebook bij de Denktank Desinformatie tot eventuele betrokkenheid bij contact van deze bedrijven met het Lareb? Is er contact geweest tussen deze partijen en zo ja, op welke manier, met welk doel en waarin heeft dat contact geresulteerd? Is de doelstelling van deze techbedrijven, namelijk het onderdrukken van «onwenselijke» informatie, van invloed geweest op de werkzaamheden van het Lareb?
Het Lareb monitort en onderzoekt onafhankelijk de bijwerkingen van vaccinaties.
Was/is – en zo ja op welke manier – het Lareb betrokken bij het «debunken» van kritische en/of onwelgevallige informatie door burgers/(medische) professionals op sociale media? Heeft het Lareb hiervoor bijvoorbeeld informatie verstrekt aan de Denktank Desinformatie en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of techbedrijven? Was het Lareb onderdeel van de Whatsapp-groep waarmee leden van de Denktank Desinformatie met elkaar in contact stonden en heeft de organisatie geholpen met de communicatiestrategie en/of uitingen van leden van de Denktank Desinformatie in het publieke en sociale domein? Zo ja, op welke manier?
De Denktank Desinformatie heeft geen communicatiestrategie. Deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Zie mijn antwoord op vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom uit WOB-verzoeken blijkt dat door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werd overwogen om vaccinatiegegevens centraal te registeren in combinatie met burgerservicenummers (BSN), terwijl hiervoor door de betreffende personen geen informed consent was gegeven en het project met betrekking de mogelijkheden voor een dergelijke registratie op dat moment nog liep bij het Lareb en er hiervoor dus nog geen wettelijke grondslag was? Waarom was het registreren van mensen middels hun BSN van dusdanig groot belang dat het ministerie hiervoor bereid was de wet te omzeilen?
Uw Kamer is op 4 januari 2021 uitgebreid geïnformeerd over de zorgvuldige afwegingen die zijn gemaakt rondom de centrale registratie van COVID-19-vaccinatiegegevens.9
Wat vindt u van het feit dat het Lareb in oktober 2020 heeft gepoogd grootschalig onderzoek te starten naar zwangere vrouwen die zich lieten vaccineren, terwijl het vaccineren van dezelfde doelgroep destijds werd afgeraden door Pfizer? Heeft uw departement het Lareb op dat moment teruggefloten, aangezien ook het RIVM en de Gezondheidsraad tegen het vaccineren van zwangere vrouwen adviseerden?
Het in de vraagstelling geponeerde «feit» is onjuist. In de Wob-stukken, waaruit in de blogpost selectief wordt geciteerd, is te lezen dat Lareb zwangere vrouwen wilde monitoren na vaccinatie, maar pas op het moment dat de COVID-19-vaccins goedgekeurd zouden worden voor gebruik bij deze doelgroep. Op het moment van schrijven waren er echter nog geen COVID-19-vaccins beschikbaar en was ook niet bekend bij welke groepen deze vaccins na markttoelating zouden worden ingezet. Het feit dat Lareb een monitoring van zwangere vrouwen wilde starten, moet dan ook in deze context gelezen worden.
Hoe reflecteert u op de door het Lareb aangeboden bijscholing voor huisartsen in september 2022, waarbij actief werd aangestuurd op het vergroten en cultiveren van de vaccinatiebereidheid? Waarom heeft het Lareb een dergelijke doelstelling uitgedragen, terwijl haar kerntaak is om objectief en neutraal te kijken naar potentiële bijwerkingen van vaccins, in plaats van het aanprijzen/stimuleren ervan? Waarom hield het Lareb zich bezig met het informeren/onderwijzen van huisartsen over desinformatie door/van patiënten en de omgang met kritische patiënten? Wat voor soort informatie werd in dit geval geclassificeerd als «desinformatie»? Kunt u verklaren op welke manier dit een bevoegdheid/expertise is van het Lareb?
De presentatie waar in de vraagstelling naar verwezen wordt is openbaar en vrij toegankelijk via MedischeScholing.nl10 en betreft een scholing voor artsen. Het programma van deze scholing voor artsen bestond uit drie onderdelen: 1) bijwerkingen van de COVID-19-vaccinatie, 2) communicatie met cliënten en 3) de nieuwe vaccinatieronde. Het Lareb was enkel betrokken bij het eerste onderdeel, waarin veelvoorkomende meldingen van bijwerkingen werden toegelicht, om ervoor te zorgen dat artsen op de hoogte waren van wat zij zouden kunnen verwachten tijdens de aangekondigde najaarsronde. De voornaamste boodschap was dan ook dat artsen alert moeten zijn op bijwerkingen, dat zij vermoedens van bijwerkingen moeten melden en dat zij patiënten kunnen verwijzen naar de website van Lareb voor meer informatie over bijwerkingen. De overige programmaonderdelen werden verzorgd door een huisarts en door een medewerker van het RIVM.