De problemen bij de intensive care van het VU Medisch Centrum |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is de betrokkenheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij de grote problemen op de intensive care van het VU Medisch Centrum?1
In mijn eerdere brief van 15 december 2011 kenmerk CZ-TSZ-3097709 ben ik ingegaan op de rol van de IGZ bij de kwesties die speelden op de IC van VUmc.
Kort gezegd komt het er op neer dat IGZ hierbij een actieve rol vervult en de Raad van Bestuur op tekortkomingen heeft gewezen.
Is het waar dat twee dodelijke incidenten zijn gemeld die mogelijk voorkomen hadden kunnen worden?
Beide meldingen zijn in onderzoek en behandeling door de IGZ. Beoordeling van de eerste zaak heeft geleid tot maatregelen die de Raad van Bestuur moet nemen. De inspectie volgt dit nauwgezet. Door VUmc is een plan overlegd waar de inspectie zich in kan vinden en de uitvoering is in gang gezet. Over de laatste melding is nog geen enkele mededeling te doen. Dit onderzoek is pas recent gestart.
Is het toezicht van de IGZ voldoende effectief zodat mogelijke calamiteiten of gevaarlijke situaties voor patiënten door gebrekkige communicatie worden voorkomen? Waaruit bestaat het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
De primaire verantwoordelijkheid om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren ligt in het ziekenhuis zelf. De IGZ houdt scherp toezicht op het VUMC en betrekt bij dat toezicht zowel medisch-inhoudelijke alsook bestuurlijke aspecten en spreekt de Raad van Bestuur daar op aan. In de onderhavige casus heeft de IGZ naar aanleiding van een melding op deze wijze gehandeld om zodoende risico’s te reduceren en herhaling te voorkomen.
Is het waar dat een klokkenluider op non-actief is gesteld? Wat is daarover uw oordeel? Hoe wordt voorkomen dat deze klokkenluider de dupe wordt van zijn handelen?
Degene die deze calamiteit bij de IGZ gemeld heeft is niet op nonactief gesteld, maar opereert op dit moment niet. Alles is er op gericht de desbetreffende arts zo snel mogelijk weer normaal onderdeel van het team te laten uitmaken en de communicatie structureel te verbeteren. Ik hecht zeer aan een zorgvuldige behandeling van betreffende arts, opdat deze niet de dupe wordt van de melding die hij bij de IGZ heeft gedaan.
Deelt u de mening dat als de communicatie tussen de medische staf leidt tot gevaarlijke situaties dat dan de Raad van Bestuur nooit mag wegkijken en actief dient te handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in mijn brief van 15 december 2011 heb aangegeven, deel ik die mening. De Raad van Bestuur is primair verantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg. In dat kader en zoals tevens aangeven in mijn brief, vind ik het van belang dat verbeterde richtlijnen binnen VUmc duidelijk maken hoe medisch specialisten, wanneer ze na goed overleg toch van mening blijven verschillen, specifieke twijfelgevallen kunnen voorleggen aan de Raad van Bestuur.
Wat is de rol van de medische staf bij het oplossen van de problemen op de intensive care? Is deze adequaat?
Zoals ik ook in mijn brief van 15 december 2011 heb aangegeven, vind ik dat de eindverantwoordelijkheid voor het oplossen van de problemen primair bij de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van VUmc ligt. De IGZ heeft inmiddels een concept plan van aanpak van de Raad van Bestuur ontvangen. De Raad van Toezicht is op de hoogte en heeft ingestemd met de uitvoering van dit plan en zal ook toezien op de uitvoering. De Raad van Bestuur van VUmc heeft de inspectie aangegeven dat zij zich volledig bewust is van de ernst van de situatie en de noodzaak snel doch zorgvuldig stappen tot verbetering te nemen. Deze concrete maatregelen ter verbetering worden nu getroffen. Bij de aanpassingen in de organisatie van de intensieve zorg worden meerdere specialismen van VUmc betrokken.
Bij implementatie van de stappen voor verbetering zijn samenwerking, communicatie en feedback van cruciaal belang. Alle actoren binnen de organisatie hebben daar zelfstandig en in teamverband een verantwoordelijkheid in. Niemand kan die verantwoordelijkheid ontlopen en is daarop aanspreekbaar. Uiteindelijk gaat het om het belang van de patiënt.
Wat is de rol van de Raad van Bestuur? Is deze adequaat?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de rol van de Raad van Toezicht in deze kwestie? Is deze voldoende adequaat?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat door de mogelijke fusie tussen het Academisch Medisch Centrum Amsterdam en het VU Medisch Centrum zaken onder de pet zijn gehouden?2 Kunt u deze suggestie bevestigen dan wel ontkennen?
Zoals ik in mijn brief van 15 december 2011 heb aangegeven, heb ik geen enkele aanleiding te veronderstellen dat fusieperikelen, zoals geschetst in de media, een relatie hebben met het ontstaan van deze kwestie.
Wilt u uw invloed aanwenden om de problemen op het VU Medisch Centrum zo snel mogelijk op te lossen?
Zoals ik in mijn brief van 15 december 2011 en in de antwoorden op de vragen 3, 6, 7 en 8 heb aangegeven, ben ik van mening dat Raad van Bestuur van de instelling zelf orde op zaken moet stellen. IGZ is als toezichthouder betrokken en volgt het nauwgezet. Zij zal kort na de jaarwisseling de stand van zaken in het VUmc opnieuw beoordelen door middel van gesprekken met in ieder geval de Raad van Bestuur en de meest direct betrokkenen.
Het bericht ‘Verplicht logo alcohol en zwangerschap op fles’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Verplicht logo alcohol en zwangerschap op fles»?1
Ja.
Is bekend hoeveel vrouwen in Nederland alcohol blijven drinken, terwijl ze weten dat ze zwanger zijn?
De Gezondheidsraad heeft in 2005 een onderzoek gepubliceerd «Risico’s van alcoholgebruik bij conceptie, zwangerschap en borstvoeding». In dit onderzoek is aangegeven dat in Nederland weinig gegevens beschikbaar zijn over zwangere vrouwen, maar dat het percentage van hen dat alcoholhoudende drank gebruikt lager is dan onder niet-zwangere vrouwen. De studies (uit 1978 en 1987) geven aan dat dit percentage mogelijk tussen de 35% en 52% ligt, en wekken de suggestie dat dit percentage in deze periode is afgenomen. Dit lijkt in overeenstemming met de toename van de kennis over de schadelijke effecten van alcohol voor een embryo en een foetus in die periode en de voorlichting die daarover is gegeven. Helaas zijn meer recente gegevens niet beschikbaar.
Zijn er cijfers bekend van het aantal kinderen dat met de gevolgen van het alcoholgebruik door de moeder worden geboren?
Naar schatting lijdt 3% van de kinderen in Nederland aan Foetal Alcohol Syndrome Disorder (FASD, wat vooral tot gedragsproblemen leidt) en 0,5% aan Foetal Alcohol Syndrome (FAS, wat meer ernstige vormen van schade kent, zoals afwijkingen in het gezicht).
Deelt u de mening dat vrouwen adequaat moeten worden voorgelicht over de gevolgen van alcohol voor hun ongeboren kind?
Ja, die mening deel ik.
Waar worden vrouwen proactief gewaarschuwd voor de schadelijke werking van alcohol voor hun ongeboren kind? Welke rol spelen verloskundigen hierin? Is dit een vast onderdeel van de eerste gesprekken met de verloskundige of huisarts?
Zwangere vrouwen worden op verschillende plaatsen voorgelicht over alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Dit gebeurt via websites, CJG’s, bij de huisarts, via regionale GGD’en en via klinisch genetische centra. Voor de verloskundigen heb ik een interventiekaart laten ontwikkelen om daarmee de aandacht te vergroten voor de schade die alcohol kan toebrengen bij het zwanger worden en tijdens de zwangerschap. De interventiekaart dient als een concreet houvast voor de verloskundige om het onderwerp alcohol tijdens preconceptie consulten en daarop volgende consulten bespreekbaar te maken en om de nulnorm voor alcohol uit te dragen.
Bent u bereid te onderzoeken of een invoering van een verplicht logo op flesjes mogelijk is? Hoe snel zou dit ingevoerd kunnen worden?
Ik ben voornemens te inventariseren of het mogelijk is het logo via zelfregulering in te voeren. Daartoe zal ik contact opnemen met de branche. Naar aanleiding daarvan zal ik u nader informeren.
Hoe staat het met EU-regelgeving op dit terrein? Zijn er EU-landen die al wel een verplicht logo op flesjes hebben? Zo ja, zijn de effecten hiervan gemeten?
Er is geen EU-regelgeving op dit terrein. Wel geeft de herziene verordening (EU) 1169/2011 (de etiketteringverordening) de mogelijkheid om nationaal extra vermeldingen op het etiket te plaatsen. Frankrijk is het enige EU land waar het verplicht is om een waarschuwingslogo voor zwangere vrouwen op alcoholhoudende dranken te plaatsen. Uit Frans evaluatieonderzoek valt op te maken dat de invoering van een waarschuwingslogo effect heeft gehad op de bewustwording. In 2004 was 81,5% van de Franse bevolking van mening dat alcoholgebruik tijdens de zwangerschap onaanvaardbaar is. In 2007, na de invoering van het waarschuwingslogo, was 86,9% van de bevolking zich daarvan bewust.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het notaoverleg Gezondheidsbeleid op 19 december a.s?
Het notaoverleg is verplaatst naar 5 maart 2012. Deze vragen zullen voor het overleg worden beantwoord.
Het bericht dat er in 2011 meer dan 1 miljoen ADHD voorschriften zijn |
|
Willie Dille (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Meer dan 1 miljoen ADHD-voorschriften»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kinderen op dit moment veel te snel een ADHD of PDD-NOS stempel krijgen?
De sterke stijging in het gebruik van ADHD-medicatie baart mij zorgen. Daarom zal ik op korte termijn de betrokken beroepsgroepen naar hun visie ten aanzien van dit stijgende gebruik vragen.
Deelt u de mening dat kinderen tussen de 10 en 12 jaar speels zijn en dus geen ADHD- medicijnen moeten ontvangen, tenzij er een daadwerkelijke vaststelling van ADHD is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat veel gezinnen door de ADHD en PDD-NOS voorschriften onnodig op kosten worden gejaagd aangezien 60% van de kosten voor rekening van het gezin komt?
Deze vraag impliceert dat het voorschrijven van medicatie voor ADHD en PDD-NOS vaak onnodig zou zijn. Vooralsnog ga ik er vanuit dat de betrokken beroepsgroepen vakkundig en zorgvuldig ADHD-medicatie voorschrijven. Zie verder mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Hoe verklaart u dat er steeds meer kinderen ADHD-medicijnen krijgen voorgeschreven?
De stijging van het aantal diagnoses ADHD en daarmee het medicatiegebruik loopt mee in de stijgende vraag naar professionele zorg in de algehele jeugdzorg. In de beleidsbrief «Geen kind buiten spel» worden voorstellen gedaan om het beroep op de zware zorg te doen verminderen. Voor meer details over de gedane voorstellen verwijs ik u graag naar bovengenoemde beleidsbrief.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de manier waarop artsen ADHD vaststellen, en of de huidige criteria voor het vaststellen van ADHD wel voldoen?
Ik ben voornemens om, zoals eerder is toegezegd in de brief over de stand van zaken rondom ADHD van 27 april 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 25 424, nr. 115), de discussie onder en met beroepsgroepen op gang te brengen met betrekking tot het adequaat diagnosticeren en inzetten van medicatie bij ADHD (w.o. het voorschrijven van medicatie). Ik zal hen vragen om hun visie daarop met mij te delen en daarbij aandacht te schenken aan een aantal specifieke punten. Ik zal binnenkort de beroepsgroepen een brief van deze strekking sturen.
Het verzet van de bevolking tegen de bezuinigingen op het ziekenhuis de Sionsberg in Dokkum |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is de reden dat in het ziekenhuis de Sionsberg de afdeling en oncologie, cardiologie, spoedeisende eerste hulp en kraamzorg dreigen te worden gesloten?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft moeten vaststellen dat het ziekenhuis de Sionsberg de kwaliteit van zorg van verschillende basisprocessen heel erg moeilijk tot niet op een verantwoord niveau kan handhaven. Het ziekenhuis en zijn adherentiegebied zijn te klein om te kunnen blijven voldoen aan de minimale richtlijnen en volumenormen. Normen en richtlijnen die in aantal en soort zullen toenemen in de komende tijd. Om die reden is er door het bestuur van het ziekenhuis een onderzoek uitgevoerd naar de toekomstige mogelijkheden met betrekking tot ziekenhuiszorg in de Sionsberg. Dit onderzoek heeft geleid tot de uitwerking van een viertal scenario’s en vervolgens zijn die scenario’s beoordeeld op kwaliteit en financiële consequenties. Dit heeft geleid tot het inzicht dat het volledige basispakket voor de Sionsberg voor de toekomst vanuit beide perspectieven onhaalbaar is en is er een primaire keuze gemaakt voor een scenario waarvan de hoofdlijnen zijn dat er geen acute zorg, cardiologische zorg, «hoog» complexe chirurgische oncologische zorg en geboortezorg meer wordt geboden.
Gezocht wordt naar de meest gewenste vorm voor zorg dicht bij huis. Voor het moment van nu betekent het dat wordt gestopt met de uitvoering in de Sionsberg van de complexe oncologische chirurgie en dat de klinische cardiologie niet wordt heropend. De Spoedeisende Hulp (SEH) heeft al eerder een andere functionaliteit gekregen. In plaats van de SEH is er een Acute Zorg Afdeling beschikbaar. Over de aard van de zorg die van daaruit wel kan worden geboden, zal overleg met de relevante wetenschappelijke verenigingen worden gezocht, omdat daar feitelijk geen normen of richtlijnen voor bestaan. De geboortezorg blijft voorlopig in aangepaste vorm in de Sionsberg beschikbaar, daar zal een goed plan voor ontworpen worden. Voor de complexe gevallen en sectio’s wordt doorverwezen naar andere ziekenhuizen in de omgeving als daar aanleiding voor bestaat, bijvoorbeeld vanwege een hoge ASA. Een en ander vloeit ook voort uit het feit dat de Sionsberg geen voorziening heeft op het niveau van een IC-1. Deze week is overeengekomen dat medio januari 2012 de Sionsberg het portfolio nader zal uitwerken tot een toekomstbestendig zorgbeleidsplan en dat tot die tijd de Acute Zorg Post blijft functioneren conform de afspraken.
Het bestuur van het ziekenhuis buigt zich nu over toekomstplannen die moeten voorzien in een nieuw en innovatief model om vormen van ziekenhuiszorg «dicht bij huis» in de regio te kunnen blijven garanderen. De IGZ blijft de Sionsberg intensief volgen om te zien of de plannen verantwoord worden uitgewerkt en geïmplementeerd en de veranderingen in het gebied goed geborgd zullen worden.
Klopt het dat ook financiële motieven hieraan ten grondslag liggen?2
Het klopt inderdaad dat ook financiële motieven hebben meegespeeld bij het bestuur van het ziekenhuis in de keuze voor een portfolio dat afgestemd is op de toekomst. Het ziekenhuis blijkt over onvoldoende financiële armslag te beschikken om alle zorgfuncties financieel in stand te houden.
Zijn er actuele gebeurtenissen die nopen tot deze ontmanteling van het ziekenhuis?
Uit onderzoek van de IGZ kwam in mei 2011 naar voren dat de Sionsberg te klein is om te blijven voldoen aan alle minimale volumenormen, terwijl het ook financieel niet mogelijk is om op termijn alle zorgactiviteiten zelfstandig in stand te houden. Voor het bestuur van het ziekenhuis zijn dit uiteindelijk redenen geweest om voor de toekomst te besluiten bepaalde functies niet meer aan te bieden (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond waarvan komen de Inspectie voor de Gezondheidszorg en/of zorgverzekeraar De Friesland tot dit oordeel?
Zie het antwoord onder vraag 1.
Komt het ziekenhuis de Sionsberg in aanmerking voor een kleinschaligheidstoeslag om de spoedeisende eerste hulp overeind te houden? Zo ja, hoe hoog is deze kleinschaligheidstoeslag? Is dit ziekenhuis niet onmisbaar om op tijd acute zorg te kunnen bieden?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Sionsberg een beschikbaarheidbijdrage van circa € 3 672 026,– toegekend. Ik heb overleg gehad met de NZa hoe met de beschikbaarheidbijdrage 2012 om te gaan.
Ik heb de Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat voor de beschikbaarheidbijdrage 2012 zal worden aangesloten bij de bijdrage voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. Ik heb u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
Voor de acute zorg is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra vertrekpost. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voor de achterwachtfunctie.
Kunnen niet andere ziekenhuizen, zoals het Medisch Centrum Leeuwarden of het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), hulp bieden om de continuïteit en kwaliteit te garanderen van de Sionsberg zonder dat het ziekenhuis ontmanteld wordt dan wel tot fusie wordt overgegaan? Zo neen, waarom niet?
Om de continuïteit van de zorg in de regio te garanderen, zal het uit te werken zorgbeleidsplan in nauwe samenwerking met onder andere de omliggende ziekenhuizen tot stand moeten komen. Hiermee is zowel de continuïteit als de kwaliteit van de zorg in de regio zeker gesteld.
Wat gaat u ondernemen om dit ziekenhuis, volwaardig te behouden voor Noord-oost Friesland? Vindt u het terecht dat duizenden mensen uit Noord-oost Friesland tegen de ontmanteling van het ziekenhuis in verzet komen? Zo ja, wat gaat u doen om een goed toegankelijk volwaardig ziekenhuis «om de hoek» waar 24 uur per dag en 7 dagen per week het licht brandt te behouden?
Ik kan mij heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in deze regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. Ik vind het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is. Ik zal zelf dan ook geen initiatief nemen dat zich richt op behoud van een volwaardig ziekenhuis.
Bij onveilige en onverantwoordelijke situaties dienen er maatregelen genomen te worden. De IGZ ziet hierop toe. Als de zorg niet verantwoord kan worden geleverd, moet het ziekenhuis stoppen deze zorg te leveren. Het is aan het bestuur van het ziekenhuis deze afweging te maken.
Als u niets wilt ondernemen, wat is daarvan de reden?
Zie het antwoord onder vraag 7.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg over ziekenhuisbekostiging op 21 december aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt.
Het stopzetten van de plannen Parkwijk de Zandheuvel op terreinen gehandicapteninstellingen Sherpa en de Amerpoort in Baarn |
|
Renske Leijten |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het plan voor een Parkwijk de Zandheuvel op de terreinen van gehandicapteninstellingen Sherpa en de Amerpoort in Baarn kortgeleden na jarenlange protesten van verwanten definitief zijn stopgezet?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat de plannen (nu) niet worden uitgevoerd.
Hoeveel heeft het plan Parkwijk de Zandheuvel gekost? Bent u van mening dat dit een goede besteding van AWBZ-gelden is geweest?
De ontwikkeling van het plan Parkwijk behelst twee onderdelen.
Het eerste onderdeel heeft betrekking op de vervangende nieuwbouw op deze locatie van zogenoemde rode en oranje plaatsen (zie tevens antwoord op vraag 3). Over de hoogte van de kosten van de vervangende nieuwbouw voor AWBZ-cliënten kan ik u nog geen opgave doen, omdat een deel van de nieuwbouwplannen zich nog in de voorbereidings-/ontwikkelfase bevindt of in uitvoering is.
Het tweede onderdeel betreft het openstellen van de locatie voor particuliere woningbouw. Voor deze laatste activiteit geldt dat het hier niet om financiering uit AWBZ-gelden gaat. Plannen voor woningbouw voor derden mogen namelijk niet uit AWBZ-gelden worden gefinancierd.
Erkent u dat, als de instellingsbestuurders naar de familie hadden geluisterd, het plan voor een Parkwijk de Zandheuvel nooit gemaakt zou zijn?
Dat kan ik niet goed beoordelen. Zoals ik u heb aangegeven in reactie op uw Kamervragen van 8 december 2008 (2008Z10144/2080908430, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 1518) vloeien de bouwplannen mede voort uit de noodzaak de huidige gebouwen aan te passen. Het gaat hier om zogenoemde «rood/oranje scorende» plaatsen, die wat betreft kwaliteit van de huisvesting onvoldoende zijn. De bouwplannen omvatten onder meer een deconcentratie en vervangende nieuwbouw op de hoofdlocatie. In dit kader is het goed te verwijzen naar de antwoorden op uw Kamervragen van 10 februari 2009 (2008Z10144/208008430, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 1518). Ik heb daarbij onder andere aangegeven dat de Centrale Vertegenwoordigersraad (CVR) mij schriftelijk heeft bericht dat er regelmatig overleg is over de ontwikkeling en invulling van het plan park Zandheuvel en dat de CVR ervaart daar als volwaardige partner bij betrokken te worden.
Bent u bereid te onderzoeken of hier sprake is van falend bestuur? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Nee, ik treed in dezen niet in de bevoegdheden van de raad van toezicht.
Hoe oordeelt u over uw eigen rol in het proces van deze bouwplannen?1 2 3 4
Als het om mijn rol in dit bouwproces gaat, wil ik het onderscheid maken zoals ik dat in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven.
Voor het ontwikkelen van de bouwplannen voor particuliere woningbouw geldt dat de ontwikkeling van deze plannen onder de volle verantwoordelijkheid van het bestuur van de betrokken instelling valt. Ik ben daar geen partij in. Wat betreft de noodzakelijke verbetering van de zo genoemde rode en oranje plaatsen, heb ik in het kader van het toenmalige bouwregiem voor deze plaatsen financiële middelen toegekend in het kader van de bouwprioriteitenregeling. Vervolgens heb ik de bestuurders van de Amerspoort en Sherpa aangespoord de onvoldoende scorende plaatsen versneld te doen verbeteren. Voor de resultaten daarvan verwijs ik u naar mijn antwoord op uw vragen 15/16.
Erkent u dat, wanneer het plan doorgezet zou zijn, meer dan de helft van de verstandelijk gehandicapten had moeten verdwijnen van de instellingsterreinen? Wat is uw oordeel hierover?
Ik verwijs u in antwoord op deze vragen graag naar mijn antwoorden 1 en 2 op uw Kamervragen van 28 januari 2010 (2010Z01685, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1803). Ook na invulling van de «omgekeerde integratie» blijven er nog voldoende plaatsen op de huidige locatie over om alle cliënten die dat willen op de huidige locatie te huisvesten.
Net als mijn ambtsvoorganger ben ik van mening dat in principe de woonwens van de cliënt leidend moet zijn en dat daarom van gedwongen verhuizing geen sprake kan zijn.
Erkent u dat, vooruitlopend op de plannen, er al honderden zijn wegverhuisd zonder dat zij daarbij een keuze hadden? Wat is uw oordeel hierover? Erkent u dat uw ambts voorganger heeft betoogd dat er nooit sprake mag zijn van gedwongen verhuizing? Gaat u toetsen of dit ook niet gebeurd is?3
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u inmiddels dat de gemaakte plannen niet berust hebben op een verplicht gesteld leefwensenonderzoek? Erkent u dat Sherpa een leefwensenonderzoek heeft gedaan, maar dat is «kwijtgeraakt», en dat het leefwensenonderzoek van de Amerpoort liet zien dat verreweg de meeste verstandelijk gehandicapten op het beschermd instellingsterrein wilden blijven wonen? Hoe oordeelt u over de voortzetting van de plannen gezien het ontbreken van instemming van de bewoners en/of hun wettelijk vertegenwoordigers?
Ik deel uw mening niet. Ik verwijs u hiervoor graag naar mijn antwoorden (3, 7, 18 en 19) op uw vragen van 26 juni 2009 (2009Z12503, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3390) en de antwoorden (1, 2 en 4) op uw vragen van 28 januari 2010 (2010Z01685, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1803) en het antwoord 9 op uw vragen 27 mei 2010 (30006231, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3092).
Waarom heeft u in het verleden nooit een nieuw leefwensenonderzoek gevraagd?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u erover dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas kort geleden een onderzoek is gestart naar het feit dat de instellingsleiding van Sherpa jarenlang de wens om op het beschermd instellingsterrein te wonen uit het zorgplan schrapte dan wel deze wens er niet in op wilde nemen? Hoelang is de IGZ al bekend met deze werkwijze?
De inspectie heeft mij gemeld dat uit eerder inspectietoezicht op Sherpa niet is gebleken dat de woonwensen uit zorgplannen geschrapt zouden zijn. Naar aanleiding van een melding van een cliëntvertegenwoordiger is hier specifiek onderzoek naar gedaan. Medio vorig jaar heeft voornoemde cliëntvertegenwoordiger namens vier cliëntvertegenwoordigers soortgelijke klachten gemeld bij de IGZ. De inspectie is een onderzoek gestart naar deze meldingen. Dit onderzoek zal naar verwachting in maart worden afgerond.
Waarom is er naar aanleiding van de rapporten van de Nationale ombudsman (2009/250 en 2011/83), waarin geconstateerd is dat de IGZ onbehoorlijk heeft gehandeld door signalen van familie over het wijzigen van zorgplannen achter de rug van de familie om door een instelling te negeren, geen actie ondernomen door de IGZ?
De Inspectie heeft de signalen over deze specifieke gevallen in behandeling genomen. In haar algemeen toezicht is bij de cliëntvertegenwoordigers en de cliëntenraad steeds nagevraagd of zij het signaal herkenden. Dat bleek niet het geval.
In algemene zin verwijs ik u graag naar de brief van de minister van VWS d.d. 17 januari 2012 over het toezicht van de IGZ op de gezondheidszorg.
Bent u ermee bekend dat waar geobjectiveerde leefwensenonderzoeken zijn gehouden, deze altijd laten zien dat 80 à 90 procent van de verstandelijk gehandicapten liever op het beschermd instellingsterrein woont?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u bekend met het wetenschappelijk onderzoek dat laat zien dat de kwaliteit van leven van gehandicapten in woonwijken achteruit gaat, zij soms nooit meer buiten komen en regelmatig vereenzamen?5
Ja, ik ben met dergelijk onderzoek bekend. Het enkel extramuraliseren, zonder aandacht voor bijvoorbeeld dagbesteding en zonder de omgeving adequaat te betrekken, kan leiden tot negatieve effecten. In dit specifieke geval heeft Sherpa de effecten van de betreffende extramuralisering (in een wetenschappelijke studie) geanalyseerd. De uitkomsten daarvan, die mijn voorgangster u heeft toegezonden, laten per saldo een positief beeld zien.
Hoeveel meer gehandicapteninstellingen – maar ook instellingen voor psychiatrie en ouderenzorg – zijn bezig met het «openstellen» van beschermd terrein voor «reguliere» bewoners, de zogenaamde community care? Bent u bereid hen te wijzen op de nadelen van dit soort plannen voor de zorgbehoevenden?
Mij is niet bekend hoeveel instellingen nu bezig zijn hun terreinen «open te stellen» voor «reguliere» bewoners. Ik zal het onderwerp in de reguliere overleggen met de betrokken koepels aan de orde stellen en hen graag op de door u genoemde onderzoeken wijzen.
Bent u bekend met het feit dat de overgebleven bewoners op het instellingsterrein van Sherpa grotendeels leven in verwaarloosde paviljoens? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, bent u bereid zelf poolshoogte te gaan nemen?
Op de locatie Amerspoort zijn alle «rode» en «oranje» plaatsen door sloop en nieuw- en verbouw aangepakt. Op de locatie Sherpa (276 «oranje» plaatsen) zijn na 2003 146 plaatsen door nieuwbouw vervangen. Daarnaast zal voor 78 plaatsen nieuwbouw worden gestart in 2012. De kwaliteit van de resterende woonplaatsen is door een recent uitgevoerde renovatie nu redelijk. De instelling is voornemens ook voor deze woonplaatsen vervangende nieuwbouw te realiseren. In het kader van het verbeterprogramma voor «oranje» en «rode» gebouwen zijn beide instellingen in de afgelopen jaren regelmatig door mijn ambtenaren bezocht en is adequate voortgang geconstateerd bij het op orde brengen van de huisvesting.
Erkent u dat Sherpa en Amerpoort hadden moeten investeren in de rood/oranje gebouwen, in plaats van in een prestigieuze woonwijk die er nu niet komt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u andere instellingen die soortgelijke verkeerde prioriteiten aan de dag leggen aanspreken?
Zie antwoord vraag 15.
Erkent u dat het nodig is dat bewoners en/of hun wettelijk vertegenwoordigers betere én echte inspraak moeten krijgen in bij bouw, verbouw en verhuizen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Het is van groot belang dat er voldoende mogelijkheden zijn voor inspraak over bouwplannen. In principe dient de woonwens van de cliënt leidend te zijn bij de invulling van bouwinitiatieven. Als een cliënt of zijn vertegenwoordiger meent dat aan zijn woonwens onvoldoende invulling wordt gegeven, kan deze op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector bezwaar aantekenen tegen een besluit van de instelling. Ten slotte is het daarna nog mogelijk om tegen de beslissing op het bezwaar in beroep te gaan. Verder wijs ik u erop dat uw Kamer onlangs de Wet cliëntenrecht zorg ter behandeling is toegezonden. In dit voorliggende wetsontwerp is het recht op een effectieve, laagdrempelige klachten- en geschillenregeling geregeld.
Het bericht dat er zeer hoge risico’s bij thuiszorgorganisatie Parnassus zijn geconstateerd |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
|
|
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zeer hoge risico's bij thuiszorgorganisatie»?1
Betreft het hier één locatie van de organisatie of de gehele organisatie?
Zijn er patiënten die schade hebben ondervonden of nog ondervinden van het ongeoorloofd veranderen van medicatie door medewerkers zonder hiervoor een arts te raadplegen?
Kunt u verklaren waarom bijscholing dan wel voldoende scholing ontbreekt bij Parnassus? Komt dit probleem ook bij andere thuiszorgorganisaties voor?
Deelt u de mening, dat dit geen probleem van de afgelopen periode is?
Deelt u de mening dat de onregelmatigheden bij Parnassus eerder door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgemerkt hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de werkwijze van Parnassus, gezien het onderzoek van de (IGZ), onverantwoord is en per direct aangepast dient te worden om zo de veiligheid van patiënten te waarborgen?
Deelt u de mening dat het huidige bestuur haar functie moet neerleggen gezien het feit dat het bestuur niets heeft ondernomen om de negatieve tendens te doorbreken en hiermee de veiligheid van patiënten langdurig in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat middelengebruik in de jeugdzorg en het speciaal onderwijs hoger is en op jongere leeftijd begint dan bij andere jongeren |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat middelengebruik, zoals softdrugs, roken en alcohol, in de jeugdzorg en het speciaal onderwijs hoger is en op jongere leeftijd begint dan bij andere jongeren?1
Ik vind dit zorgelijk, maar het bericht verrast mij niet. Het onderzoek waar het artikel naar verwijst, bevestigt de uitkomsten van eerdere buitenlandse studies.
Hoe gaat u deze zorgwekkende trend van meer middelen gebruiken en op jongere leeftijd onder deze groepen jongeren stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De preventie van verslavingsrisico’s onder jongeren is een onderdeel van het leefstijlbeleid voor jongeren, dat onder meer inzet op vroegsignalering van problematisch middelengebruik in de jeugdzorg en het onderwijs. Hiervoor is een richtlijn vroegsignalering ontwikkeld die thans wordt geïmplementeerd.
In opdracht van VWS heeft Resultaten Scoren met input van deskundigen in het rapport Kwetsbare Groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik 2een visie en interventiematrix neergelegd, waarbij ook specifieke groepen in de jeugdzorg en het onderwijs zijn geïdentificeerd. Overmatige middelengebruik bij kwetsbare jongeren is vaak onderdeel van een bredere problematiek, zoals psychosociale en gedragsstoornissen, frequent schoolverzuim en crimineel gedrag. Bij een samenhangende en integrale aanpak van deze problemen moet ook de aanpak van overmatig middelengebruik worden betrokken. De vormgeving van het nieuwe jeugdstelsel is er onder andere op gericht dat de verschillende vormen van jeugdhulp, waaronder de jeugdverslavingszorg, snel en gemakkelijk kunnen schakelen.
Wat gebeurt er nu aan specifieke voorlichting voor jongeren in de jeugdzorg en voor jongeren in het speciaal onderwijs om ervoor te zorgen dat voorkomen wordt dat zij middelen gaan gebruiken?
Het programma De Gezonde School en Genotmiddelen wordt uitgebreid naar het speciaal voortgezet onderwijs. In 2011 is een pilotversie voor leerlingen ontwikkeld. Deze zal na een test in het voorjaar leiden tot een definitieve versie die eind 2012 beschikbaar komt.
Voor middelengebruik in de residentiële jeugdzorg is het programma Open en Alert beschikbaar. Open en Alert geeft handvatten bij het opzetten en uitvoeren van alcohol- en drugspreventie in de residentiële jeugdhulpverlening. Het programma omvat onder andere het voeren van een alcohol- en drugsbeleid en een vaardigheidstraining voor jeugdhulpverleners.
De materialen van Open en Alert zijn ook verschenen in een versie voor jongeren met een licht verstandelijke beperking.
Bent u het eens met de stelling dat de voorlichting specifiek voor jongeren in de jeugdzorg en in het speciaal onderwijs op korte termijn moet verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De in het antwoord op vraag 2 en 3 genoemde initiatieven acht ik voldoende.
Deelt u de zorgen van het Trimbos Instituut dat pedagogisch medewerkers het vaak moeilijk vinden om de juiste aanpak en methode te vinden om met deze problematiek om te gaan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat pedagogisch medewerkers hierin beter toegerust zijn? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Jongeren met problematisch middelengebruik ervaren zelf hun gebruik vaak niet als probleem. Hulp is niet effectief zolang deze jongeren zich daar niet voor openstellen. Binnen de verslavingszorg is een model voor motiverende gespreksvoering ontwikkeld, waarmee jongeren effectief benaderd kunnen worden. Voor pedagogische medewerkers zonder deze kennis kan dat lastig zijn. Met het oog op effectieve vroegsignalering vind ik het daarom belangrijk dat in de Centra voor Jeugd en Gezin en de Zorgadviesteams snel geschakeld kan worden met de jeugdverslavingszorg.
Het bericht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat eenzame opsluiting in een isoleercel wel magals er een camera hangt |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Terugdringen separeren in GGZ stagneert»?1 Wat vindt u er van dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) schrijft dat zij wil dat de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)-sector per 2012 geen gebruik meer maakt van separeren in de vorm van eenzame opsluiting, maar dat met cameratoezicht er blijkbaar geen sprake is van eenzame opsluiting?
Ja, ik ben bekend met de conclusie van de IGZ in haar rapport naar het separeren in Nederland over de jaren 2008–2011. Ik onderschrijf de bevindingen die de IGZ in dit rapport doet en ondersteun haar in haar voornemens voor 2012. De IGZ pleit per 2012 voor separeervrije zorg, tenzij dit op individueel niveau (dus: een specifieke patiënt betreffende, met redenen voor deze situatie omkleed) aantoonbaar niet mogelijk is gebleken ondanks alle mogelijke inspanningen. Enerzijds moet er een volledig sluitende registratie van separaties zijn op basis van Argus. Anderzijds moet er sprake zijn geweest van in- en externe consultatie, op vier verschillende momenten in de tijd, in die gevallen waarin de separatie niet ten einde gebracht kon worden. En tenslotte verlangt de inspectie in geval van noodzakelijke separatie dat instellingen het motto «een zieke patiënt laat je niet alleen» in de praktijk brengen. Niet alleen door zo min mogelijk te separeren, maar ook door ervoor te zorgen dat een noodzakelijke separatie geen eenzame opsluiting inhoudt. GGZ Nederland onderschrijft dit uitgangspunt.
Het uitgangspunt is dat geen eenzame insluiting voorkomt en dat er sprake is van patiëntveilige zorg. Er moet persoonlijk contact met de patiënt zijn. Een camera vervangt het persoonlijk contact met de patiënt niet. Een camera dient te worden ingezet naast verplegend personeel, als een hulpmiddel bij toezicht door verplegend personeel. Een camera draagt bij aan de veiligheid van de patiënt en dient niet ter vervanging van de behandeling van een patiënt. Voor sommige psychiatrische patiënten kan er een contra-indicatie zijn voor het gebruik van een camera. Denk hier aan sommige patiënten met wanen. Het besluit tot gebruik van de camera als hulpmiddel moet uiteraard op maat worden genomen. Daarom is het aan de instelling zelf om te bepalen of het inzetten van een camera bij een patiënt bijdraagt aan de veiligheid van deze patiënt. Mocht besloten worden tot het inzetten van een camera, dan dient het veld hier goede afspraken over te maken.
GGZ Nederland heeft recentelijk al het initiatief genomen en een nieuwe ambitie geformuleerd2. Deze ambitie heeft als voornaamste speerpunten geen eenzame opsluiting, kennisontwikkeling en consultatie en meetbaar maken van resultaten. Meer specifiek stelt GGZN dat daar waar dwang wordt toegepast de cliënt tijdens de dwangtoepassing te allen tijde niet alleen gelaten zal worden en dat hij/zij altijd in de positie moet verkeren waar direct face tot face contact met een hulpverlener kan zijn.
Vindt u de stelling dat de IGZ wil dat geen gebruik meer wordt gemaakt van eenzame opsluiting misleidend, aangezien separatie in de vorm van eenzame opsluiting mét cameratoezicht volgens de IGZ nog wel mag? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre draagt een camera bij aan menswaardige zorg en herstel van eigen regie?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een camera een patiënt kan behandelen? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gezelligheid biedt een camera aan een patiënt in eenzame opsluiting? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke behandeling biedt een camera? Wilt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan iemand uit een psychose of ernstige verwarring worden gehaald door middel van een camera? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe denkt u dat iemand met een achtervolgingswaan reageert op een camera? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de mening dat een camera een vorm van beheersen op afstand is en geen menswaardige behandeling die eenzame opsluiting voorkomt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met instellingen die het aantal separaties in de vorm van eenzame opsluiting fors hebben teruggebracht tot (bijna) nul? Zo ja, bent u bekend met hun ervaringen dat het aantal separaties in de vorm van eenzame opsluiting alleen kan worden teruggebracht door een cultuuromslag die bestaat uit a) het vertrouwen dàt het aantal naar nul kan en b) goed opgeleid personeel? Zo ja, op welke manier zet u zich in dat deze cultuuromslag overal in het veld wordt doorgevoerd? Zo nee, bent u bereid om u hierin te verdiepen en het veld in die verdieping mee te nemen?
Het is mij bekend dat er instellingen zijn waar het separeren bijna niet meer voorkomt en het aantal separaties tot (bijna) nul hebben weten te terug te brengen. Dit hebben zij op basis van beleid op het gebied van dwang en drang weten te bereiken door enerzijds een cultuuromslag in gang te zetten («een zieke patiënt laat je niet alleen»), en anderzijds door het zoeken naar alternatieven voor het toepassen van dwang en drang. Deze alternatieven worden nu geïnventariseerd binnen het project «goede voorbeelden». Uiterlijk in januari 2012 zal ik u het eindrapport doen toekomen en daarbij aangeven wat er vanuit partijen wordt gedaan om deze kennis te verspreiden.
Bent u bekend met de toezeggingen uit het Kamerdebat van 2 oktober 2008 over Alex en over de situatie van vier jaar geleden waarin een GGZ-patiënt in de isoleercel overleed? Deelt u deze toezeggingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Mijn beleid is er nog steeds op gericht om samen met de veldpartijen deze toezeggingen tot concrete resultaten te laten leiden. Want als Minister van VWS kan ik nu eenmaal niet alleen een cultuuromslag in de GGZ bereiken. Daar moeten alle partijen aan meewerken en dat wil men ook.
Waarom komt de IGZ nu met de aankondiging dat eenzame opsluiting niet mag, tenzij er bijvoorbeeld een camera hangt? Wat heeft de IGZ dan al die jaren gedaan, aangezien drie jaar geleden immers al is toegezegd dat dit de regel is en strenger zou worden toegezien op het terugdringen van drang en dwang, zoals gebruik van een isoleercel?
Eenzame opsluiting is nooit een wenselijke situatie geweest en is nu ook als regel (norm) door de IGZ vastgesteld. Het beschrijven van regels (normen) is één kant van de kwaliteitsverbetering. Er is ook tijd nodig om deze regels te implementeren, daarvoor zijn de afgelopen jaren nodig geweest. Op basis van het zojuist uitgebrachte IGZ-rapport heeft de IGZ gemeend, dit als een concrete norm neer te zetten binnen haar handhavingskader. Ik vind dit een goede ontwikkeling. Instellingen hebben immers de tijd gehad om deze regel rondom eenzame opsluiting in hun beleidsplan rondom dwang en drang op te nemen.
Bent u ook zo teleurgesteld dat uit cijfers blijkt dat de GGZ haar eigen (lage) streefcijfers voor terugdringen van drang en dwang bij verre niet haalt? Kunt u dit toelichten?
Ik betreur het feit dat de afname van het aantal separaties stagneert en dat daarmee de ambitie van het veld nog niet is gehaald. Ik zie wel dat er verschillen zijn in de afname van het aantal separaties bij de GGZ-instellingen. Daarom ga ik samen met GGZ Nederland verkennen wat de mogelijkheden zijn om ook bij die instellingen een afname van het aantal separaties te bewerkstelligen.
Bent u ook teleurgesteld dat GGZ Nederland pas na een maand eenzame opsluiting expertise van buitenaf wil inroepen? Vind u dat ook veel te laat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Eerder in dit jaar heeft GGZ Nederland nadere afspraken met het Centrum voor Consultatie en Expertise gemaakt over het inzetten van hun expertise in de GGZ. GGZ Nederland erkent daarmee het belang van externe consultatie. Externe consultatie dient zo effectief mogelijk te worden ingezet. Evenals de IGZ ben ik van mening dat in gevallen waarin de separatie niet ten einde gebracht kan worden, er een in- en externe consultatie dient plaats te vinden. Voor het lerend effect is het goed om dit trapsgewijs plaats te laten vinden. Daarom is het van belang in een eerste fase van de separatie eerst intern goed naar de zorg van een patiënt te kijken. Na vier weken separatie is echter externe consultatie verplicht.
Ik roep GGZ Nederland op de wijze waarop in- en/of externe consultatie qua inhoud en tijd wordt toegepast, medio 2013 te evalueren.
Het recordaantal dakloze jongeren |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een recordaantal jongeren in opvangcentra zitten?1
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet, maar ik vind het wel erg. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden is hiervoor dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Wat is er de oorzaak van dat het aantal daklozen jongeren tussen de 18 en 22 jaar in twee jaar tijd is gestegen met 16%, namelijk van 6275 naar 7196 jongeren?
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeente, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Wat is de oorzaak van de stijging van het aantal minderjarige daklozen kinderen en jongeren, gezien het feit dat in 2010 bijna 1600 minderjarigen tussen de 12 en 17 jaar zich hebben aangemeld voor een plaats in een opvangcentrum?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om die explosieve groei van aanmeldingen van kinderen en jongeren bij de maatschappelijke opvang tegen te gaan en zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik vind het aantal kinderen en jongeren in de maatschappelijke opvang zorgwekkend en leg me daar dan ook niet bij neer. Het is mijn inzet de positie van zwerfjongeren de komende jaren te verbeteren.
Gemeenten hebben daarbij de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de komst van de Wet werken naar vermogen wordt die regierol versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend. Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen. Zo heb ik gemeenten recent de brochure «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» en de «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» aangeboden3.
Inmiddels is ook het door mij geïnitieerde ondersteuningsprogramma, de «Tour zwerfjongeren», van start gegaan. Inzet daarvan is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.
Vindt u het aanvaardbaar dat kinderen op zo’n jonge leeftijd al gebruik moeten maken van maatschappelijke opvang? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de eerder genoemde handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat jongeren schulden krijgen, aangezien juist deze groep dakloze jongeren te kampen heeft met financiële problemen en schulden?
Het voorkomen van problematische schulden speciaal bij jongeren is van groot belang. De toenemende schulden bij jongeren zijn verontrustend.
Er gebeurt echter veel om schulden bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten die plaatsvinden in het kader van het platform Wijzer in Geldzaken, zoals de «week van het geld», de activiteiten van het Nibud, zoals het ontwikkelen van lespakketten en tal van initiatieven door gemeenten, zoals activiteiten op roc’s om problematische schulden bij jongeren te voorkomen en of op te lossen.
Op de website SchuldPreventiewijzer (www.schuldpreventiewijzer.nl), die gemeenten ondersteunt bij de lokale invulling van schuldpreventie, staat een aantal voorbeelden van activiteiten die gemeenten op dit terrein ontwikkelen.
Vanwege het belang van preventie is in het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening, dat recent door de Eerste Kamer is aanvaard, opgenomen dat de gemeenteraad een plan moet vaststellen dat de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen. De inhoud van de wet zal er naar verwachting toe leiden dat de aandacht van gemeenten voor het voorkomen van schulden zal toenemen.
Naast de hiervoor beschreven activiteiten zijn in andere wet- en regelgeving ook bepalingen opgenomen om financiële problemen bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn maatregelen gericht op het tegengaan van overkreditering en de aanscherping van de regels voor kredietreclame.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat daklozen jongeren de kansen en mogelijkheden krijgen om sneller een opleiding en/of baan te krijgen, zodat zij weer kunnen meedoen in de maatschappij?
Dit kabinet neemt diverse maatregelen om jongeren te stimuleren hun eigen verantwoordelijkheid te nemen bij het vinden van werk en/of een opleiding. Dit begint bij een goede zorg in en om de school. Docenten en mentoren signaleren als eerste problemen van leerlingen en kunnen daarbij de juiste hulp inschakelen. Als er problemen zijn die leerling en docent niet samen kunnen oplossen wordt het zorg- en adviesteam (ZAT) ingeschakeld. Hier zitten, naast onderwijs en de gemeente (leerplicht/RMC), verschillende hulpverlenende instanties aan tafel. Daarnaast zijn er plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. Dit zijn jongeren die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen, maar door een opeenstapeling van problemen (onder andere huisvestingsproblematiek) niet meer aan regulier onderwijs toekomen en daardoor het onderwijs dreigen te verlaten. Door een gecombineerd aanbod van regulier onderwijs, zorg en hulpverlening kunnen deze leerlingen zich weer richten op het onderwijs waardoor uitval wordt voorkomen. Overigens is de zorg voor deze groep jongeren daarmee niet de verantwoordelijkheid van het onderwijs alleen. Gemeenten vervullen een regierol.
Met de aanstaande decentralisaties van de jeugdzorg en AWBZ begeleiding en de Wet Werken naar Vermogen komt er meer regie bij gemeenten, waardoor gemeenten beter in staat zijn om maatwerk te bieden en ondersteuning te bieden om ook dakloze jongeren te helpen weer een normaal bestaan te krijgen met kansen op werk, betere scholing en andere maatschappelijke activiteiten. Daarvoor is nodig dat lokaal en in de regio onderwijs, hulpverlening, werkgevers en gemeente, ieder op basis van hun eigen verantwoordelijkheid, samenwerken om een integrale benadering van de problematiek mogelijk te maken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dakloze jongeren financieel rond kunnen komen, gezien het feit dat dit nu niet lukt met een bedrag van 228 euro per maand?
Indien met het genoemde bedrag wordt gedoeld op de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar (inmiddels € 230,91 per maand), kan ik het volgende opmerken. Naar de mening van het kabinet voldoet de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar. Jongeren tot 21 jaar kunnen een beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Gezien het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd hiermee rekening te houden bij de verlening van bijstand. Als de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de norm en de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders (als de ouders onvoldoende middelen hebben of als de relatie verstoord is), kan de jongere om bijzondere bijstand vragen.
Wat gaat u doen aan het probleem dat jongeren die in de bijstand komen vanaf 1 januari 2012 ook nog eens vier weken wachten voordat zij een uitkering mogen aanvragen, maar dat dit voor jongeren die uit de jeugdzorg of (jeugd)gevangenis komen en geen ouders hebben om op terug te vallen, een onoverbrugbaar en groot probleem is?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. De periode van vier weken is nadrukkelijk géén wachttijd, maar een zoektijd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
Alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zijn verplicht om eerst zelf gedurende vier weken te zoeken naar werk en scholing. Dit betekent dat als de jongere zich nadat hij een jeugdzorginstelling of penitentiaire inrichting heeft verlaten, meldt bij het UWV, het UWV hem op zijn verplichtingen tijdens de vier weken zoektijd wijst, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, het zoeken naar scholing en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Na de zoektijd van vier weken kan de jongere, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. Het college beoordeelt of de jongere voldoende inspanningen heeft verricht in verband met zijn verplichtingen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Als een jongere in de instelling of inrichting waar hij verblijft de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor het verlaten van de instelling of inrichting bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens dat verblijf kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan genoemde verplichtingen.
Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor tijdens zijn verblijf in de instelling of inrichting heeft.
Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op jeugd, de eigen bijdragen en de versobering van voorzieningen hebben op de groei van dakloosheid in Nederland? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Door de gemeentelijke regierol te versterken beoogt het kabinet de hulp en ondersteuning aan burgers effectiever en efficiënter te organiseren. Veel overige kabinetsmaatregelen staan daarnaast in het teken van het aanspreken van eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen en het stimuleren om te participeren op de arbeidsmarkt. De precieze effecten van het kabinetsbeleid op het aantal daklozen in Nederland zijn nog niet bekend. Het kabinet houdt deze ontwikkeling echter nauwlettend in de gaten, onder meer via de jaarlijkse monitors «Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk/G4» en «Stedelijke Kompas».
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de samenwerking tussen gemeenten, jeugdzorg (jeugd)gevangenissen en de maatschappelijke opvang in het belang van deze dakloze jongeren verbetert?
Zoals eerder opgemerkt hebben gemeenten de regie en is de rol van het Rijk faciliterend. De eerder genoemde «Tour Zwerfjongeren» zal goede voorbeelden opleveren van samenwerking en ook signalen genereren van knelpunten die de samenwerking eventueel in de weg staan. Knelpunten die op landelijk niveau liggen zullen door de betrokken bewindspersonen in samenhang worden bezien.
Bent u voornemens gesprekken aan te gaan met gemeenten en de Federatie Opvang en te komen met een actieplan met structurele oplossing voor jongeren om dak- en thuisloosheid te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen plannen tegemoet worden gezien?
Het kabinet heeft de VNG, Federatie Opvang en Stichting Zwerfjongeren Nederland laten weten open te staan voor bestuurlijk overleg, waarin eventuele knelpunten die op landelijk niveau moeten worden opgelost aan de orde kunnen komen. Daarnaast wil ik het gesprek met zwerfjongeren zelf aangaan, zodat niet alleen over hen maar ook met hen wordt gesproken.
Het kabinet heeft geen voornemens om een nieuw actieplan op te stellen. De verantwoordelijkheid voor het beleid rondom zwerfjongeren ligt bij de centrumgemeenten. Zij zijn nu aan zet om verbeteringen te bereiken. Het kabinet faciliteert dat met bijvoorbeeld het eerder genoemde ondersteuningsprogramma en handreikingen.
Misbruik van pgb's via internetaanvragen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Op grond van welke informatie hebt u de indruk dat mensen hun beperking via internet construeerden om daarmee vervolgens via een Persoons Gebonden Budget (PGB) 2000 euro te, verkrijgen? Over welke diagnoses of beperkingen heeft u het precies?1
Ik wijs op de aanzuigende werking van de huidige pgb-regeling. Uit onderzoek blijkt dat met de huidige pgb-regeling een nieuwe groep zorgvragers zich tot de AWBZ heeft gewend die dit anders (nog) niet zou hebben gedaan.
Ik heb in het artikel aangegeven af te willen van deze aanzuigende werking. Deze aanzuigende werking is in een aantal rapporten beschreven. Deze rapporten heb ik bij de brief van 1 juni jl. aan de Tweede Kamer gestuurd.
Kent u indicatiestellingen waarvoor geen indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) nodig is? Of misschien indicatiestellingen die achteraf niet door het CIZ zijn getoetst? Schuift u met deze uitspraak de rol van een neutrale en onafhankelijke indicatiestelling door het CIZ aan de kant? Suggereert u met uw uitspraak over de internet-aandoening, dat een derde van de mensen met een pgb dit hebben verkregen zonder een neutrale indicatiestelling, zonder een goede diagnose en zonder onderliggende problematiek?
Om een pgb aan te kunnen vragen, is in alle gevallen een objectieve indicatie van het CIZ of BJZ vereist. Zonder een dergelijke indicatie wordt door het zorgkantoor geen pgb verstrekt. Een neutrale onafhankelijke indicatie is en blijft daarmee van cruciaal belang.
Er is geen vraag onder 3 opgenomen in de vraagstelling.
Kan de Kamer het onderzoek, waaruit blijkt dat er kennelijk geen sprake is geweest van onafhankelijke en geobjectiveerde indicatiestelling op grond waarvan u deze uitspraken doet, nog voor het Kerstreces ontvangen?
Deelt u de mening dat door dit type populistische uitspraken de mensen met een pgb opnieuw door u in een vals daglicht worden gesteld?
Zie mijn antwoord op de vraag 1.
Het bericht dat er zeer hoge risico's bij thuiszorgorganisatie Parnassus zijn geconstateerd |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zeer hoge risico's bij thuiszorgorganisatie»?1
Ja.
Betreft het hier één locatie van de organisatie of de gehele organisatie?
Parnassus werkt vanuit één locatie.
Zijn er patiënten die schade hebben ondervonden of nog ondervinden van het ongeoorloofd veranderen van medicatie door medewerkers zonder hiervoor een arts te raadplegen?
Het is mij niet bekend of er bij de betreffende thuiszorginstelling cliënten schade hebben ondervonden als gevolg van ongeoorloofd veranderen van medicatie door medewerkers, zonder hiervoor een arts te hebben geraadpleegd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (verder: inspectie) heeft geen meldingen ontvangen over schade bij patiënten als gevolg van het veranderen van de medicatie zonder het raadplegen van een arts. De inspectie heeft wel een melding ontvangen over het onjuist gebruik van medicatie en het niet houden aan een richtlijn bij Parnassus. In deze gevallen is geen sprake geweest van schade voor de patiënt, wel van onverantwoorde zorg.
Kunt u verklaren waarom bijscholing dan wel voldoende scholing ontbreekt bij Parnassus en komt dit probleem ook bij andere thuiszorgorganisaties voor?
Het ontbrak bij Parnassus aan een scholingsplan en scholingsbeleid. Het aanbod van scholing aan medewerkers is een verantwoordelijkheid van de organisatie zelf. De inspectie heeft geconstateerd dat het huidige aanbod onvoldoende is. Dit probleem komt ook bij andere thuiszorgorganisaties voor, zo blijkt uit het rapport «Medicatieveiligheid voor kwetsbare groepen in de langdurige zorg en zorg thuis onvoldoende» van de inspectie, d.d. september 2010.
Deelt u de mening, dat dit geen probleem van de afgelopen periode is?
Ik ben het met u eens dat dit probleem al langer bestaat. Dit blijkt ook uit het rapport dat ik noemde in het antwoord op vraag 4. In het follow-up rapport van september 2011 constateerde de inspectie dat veel verbetering zichtbaar is in de sector «zorg thuis».
Deelt u de mening dat de onregelmatigheden bij Parnassus eerder door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgemerkt hadden moeten worden? zo neen, waarom niet?
Neen. De inspectie houdt binnen de beschikbare middelen toezicht op de risico’s omtrent medicatieveiligheid. De inspectie besteedt sinds 2009 meer aandacht aan dit specifieke risico door onder meer een thematisch toezicht. Dit heeft geleid tot het genoemde rapport uit 2010 en de follow-up daarvan in 2011. Daarnaast betrekt de inspectie dit risico expliciet bij het bepalen van inspectiebezoeken. Ten slotte maakt de inspectie gebruik van meldingen voor haar toezicht. In deze casus heeft de inspectie gehandeld naar aanleiding van de eerder genoemde melding over medicatieveiligheid. De inspectie heeft bij deze melding direct besloten om de medicatieveiligheid bij Parnassus te toetsen.
Deelt u de mening dat de werkwijze van Parnassus, gezien het IGZ-onderzoek, onverantwoord is en per direct aangepast dient te worden om zo de veiligheid van patiënten te waarborgen?
Ja. Naar aanleiding van het inspectierapport zijn de instelling direct maatregelen opgelegd.
Deelt u de mening, dat het huidige bestuur haar functie moet neerleggen gezien het feit dat het bestuur niets heeft ondernomen om de negatieve tendens te doorbreken en hiermee de veiligheid van patiënten langdurig in gevaar heeft gebracht? Zo neen, waarom niet?
De bestuurder wordt conform het landelijk handhavingskader medicatieveiligheid in de gelegenheid gesteld om de risico’s op korte termijn te reduceren. De inspectie volgt dit nauwlettend. Indien dit tot onvoldoende resultaat leidt, worden andere handhavingsmaatregelen niet uitgesloten. Het is aan de Raad van Toezicht om te bepalen of bestuurders hun functie kunnen behouden of zouden moeten neerleggen.
De forse toename van jongeren in de daklozenopvang |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Fors meer dakloze jongeren in opvang»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar voor het eerst meer dan 7000 jongeren tussen de 18 en 22 jaar zich gemeld hebben voor de daklozenopvang, een toename van 16 procent? Kunt u dit toelichten?
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden hiervoor is dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Wat vindt u ervan dat daarnaast in 2010 bijna 1600 jongens en meisjes tussen de 12 en 17 jaar hun toevlucht tot de opvang hebben gezocht? Kunt u dit toelichten?
Ik vind dit zorgwekkend. Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld2.
Weet u wat de aard is van de problemen waar jongeren mee kampen die zich bij de opvang melden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Dé zwerfjongere bestaat niet. Er is meestal naast het ontbreken van een stabiele woonplek sprake van een combinatie van problemen. Veel jongeren hebben een verleden met gezinsproblemen, zoals ernstige opgroei- en opvoedproblemen3. In een casusonderzoek onder zwerfjongeren vond men bij tweederde van de onderzochte jongeren een (recente, substantiële) achtergrond in de jeugdzorg. In een kwart van de gevallen is sprake van een licht verstandelijke handicap. Een derde heeft ernstige of langdurige psychiatrische problemen (ADHD, borderline en psychose). Bij veel jongeren is daarnaast sprake van problematisch gebruik van alcohol en/of softdrugs. Bijna 40% heeft frequent contact met politie en justitie. Er is veelal sprake van (grote) schulden en een onverantwoord uitgavenpatroon.
Weinig jongeren hebben een opleiding afgerond. Uit het branchebeeld 2010 blijkt bijvoorbeeld dat niet meer dan 36% van de door de leden van de Federatie Opvang opgevangen jongeren van 18–22 jaar een startkwalificatie heeft.
Ik heb voor gemeenten een «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» laten opstellen die in december 2011 is gepubliceerd4. Daarmee faciliteer ik gemeenten bij het doen van profielonderzoek. Deze profielen van zwerfjongeren kunnen worden gebruikt als basis voor lokaal beleid.
Wat is de oorzaak van de forse stijging van het aantal jongeren dat zich bij de daklozenopvang meldt? Kunt u dit toelichten?
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeenteniveau, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Jongeren die een strafbaar feit plegen vallen onder de aanpak voor stelselmatige daders, voor jongeren die geen misdrijf hebben gepleegd maar zwervend zijn is geen hulp; vindt u dat daar wel iets voor moet komen? Zo ja, wat? Zo nee, bent u van mening dat jongeren eerst een strafbaar feit moeten plegen voor ze geholpen worden bij het oplossen van hun problemen? Kunt u dit toelichten?
De suggestie dat er voor zwervende jongeren geen hulp is, onderschrijf ik niet. (Centrum-) gemeenten zijn verantwoordelijk voor de hulp aan deze jongeren. De aanpak dient te worden beschreven in de regionale beleidsplannen voor maatschappelijke opvang, de Stedelijke Kompassen. Daarmee zijn zwerfjongeren onderdeel van de aanpak die bij volwassen daklozen succesvol is gebleken. Ik constateer dat gemeenten steeds meer aandacht krijgen voor zwerfjongeren. Niettemin is er nog veel verbetering mogelijk en nodig. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Wat zijn de beperkingen waar deze jongeren tegen aan lopen die er voor zorgen dat ze onder de armoedegrens leven en nauwelijks zicht hebben op een woning, opleiding, werk en toekomst? Kunt u dit toelichten? Op welke manier worden deze jongeren op dit moment geholpen om deze beperkingen te overwinnen? Is die hulp op dit moment toereikend en waar blijkt dat uit?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Zwerfjongeren hebben net als ieder ander recht op zorg, onderwijs en ondersteuning. Daarnaast subsidieer ik initiatieven die speciaal gericht zijn op zwerfjongeren. Een voorbeeld daarvan is Take Off, een concept van kleinschalige projecten van woonruimte in combinatie met begeleiding en een leerbaan. Hulp en ondersteuning aan zwerfjongeren vindt nu echter soms nog gefragmenteerd plaats. Door de gemeentelijke regierol te versterken (zie antwoord op vraag 10) wordt een meer samenhangende aanpak mogelijk.
Deelt u de mening dat deze jongeren niet alleen zelf problemen hebben waarvoor ze geholpen moeten worden, maar dat hun dakloosheid ook problemen voor de maatschappij oplevert? Kunt u dit toelichten?
Ja. In de eerste plaats hebben deze jongeren hulp nodig en verdienen zij een steun in de rug. Het is echter eveneens in het belang van de samenleving dat deze jongeren een goede start hebben. Daarmee kunnen veel problemen, bijvoorbeeld ten aanzien van overlast, criminaliteit of werkloosheid, worden voorkomen. Door er vroegtijdig bij te zijn met adequate hulp kan bovendien worden voorkomen dat deze jongeren een zwerfcarrière krijgen.
Welke mogelijkheden ziet u voor deze jongeren op het terrein van preventie wat betreft gezondheid, welzijn, veiligheid, overlast en criminaliteit? Kunt u dit toelichten?
Een goede start is essentieel. Daarom zet het kabinet erop in om het jeugdbeleid te versterken door het in één hand te leggen bij gemeenten. Centra voor Jeugd- en Gezin spelen daarbij een belangrijke rol. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd en hebben er ook belang bij om opvoed- en opgroeiproblemen te voorkomen. Meer dan nu het geval is krijgen gemeenten ook een financieel belang om vroegtijdig te investeren in kinderen en jongeren, zodat niet op latere leeftijd allerlei vermijdbare kosten optreden. Een goede, preventieve aanpak kan tevens overlast en criminaliteit voorkomen.
Wie moet volgens u de regie nemen om te zorgen dat deze jongeren hun leven op de rit krijgen?
Gemeenten hebben de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de nieuwe Wet werken naar vermogen wordt die regierol verder versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend.
Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen en met een ondersteuningsprogramma voor alle centrumgemeenten («Tour zwerfjongeren»). Inzet van deze «tour» is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.
Het bericht dat toezichthouders in de zorg de bezoldigingsnorm overschrijden |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouders overschrijden bezoldigingsnorm»?1
Ik heb het bericht gelezen, evenals de kanttekeningen erbij van de heer Gerards, de oud-directeur van de NVTZ. Ook heb ik het bericht op Skipr van diezelfde dag gelezen «Meeste toezichthouders onder norm» van de heer Buiting, de huidige directeur van de NVTZ.
Klopt het dat een kwart van de interne toezichthouders bij grote zorginstellingen meer verdient dan de eigen bezoldigingsnorm toestaat? Wat is daarop uw reactie? Deelt u de mening dat dit niet te verantwoorden is, gezien de stijgende zorgkosten en de bezuinigingen die daardoor nodig zijn?
Ik vind, met de heren Gerards en Buiting, dat het bericht een vertekend beeld geeft. Wanneer er blijkbaar 151 toezichthouders een beloning krijgen die boven de NVTZ-norm ligt op de ruim 6000 die in totaliteit in de zorg bezig zijn, dan zit niet een kwart maar ongeveer 2,5% boven de NVTZ-norm.
Klopt het dat het bedrag voor bezoldiging van toezichthouders van de 100 grootste zorginstellingen in twee jaar tijd is verdubbeld? Wat is daarop uw reactie? Deelt u de mening dat dit niet te verantwoorden is, gezien de stijgende zorgkosten en de bezuinigingen die daardoor nodig zijn?
Ik kan niet verifiëren of de beloning van toezichthouders in een mij onbekende, maar selecte steekproef in twee jaar is verdubbeld. Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt in ieder geval dat in slechts ongeveer 2,5% een «overschrijding» van de NVTZ-norm is geconstateerd.
Wat zegt dit bericht over de bezoldigingsrichtlijn van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Zorg (NVTZ)? Deelt u de mening dat deze richtlijn onvoldoende wordt nageleefd?
Uitgaande van de constatering (in antwoord 2) dat 2,5% van de toezichthouders boven de NVTZ-norm zit en dat er geen enkele analyse is over het hoe en waarom, kan van dit bericht nog weinig worden afgeleid.
Hoe verhoudt de bezoldigingsrichtlijn van de NVTZ zich tot het amendement Heijnen2 dat op dinsdag 6 december 2011 werd aangenomen, en dat voorschrijft dat leden van de raden van toezicht maximaal 5, en voorzitters maximaal 7,5 procent van het salaris van de bestuurders mogen verdienen? Hoe verhouden de salarissen van de leden en voorzitters van de raden van toezicht in de zorg zich tot dit amendement? Zijn deze bezoldigingen straks tegen de wet?
De consequenties van het aannemen van diverse amendementen bij de uiteindelijke stemming in de Tweede Kamer over de WNT worden dit jaar met de diverse koepels geïnventariseerd en besproken.
Welke stappen bent u bereid te nemen om zorginstellingen en hun raden van toezicht aan te spreken op het overschrijden van de eigen normen? Deelt u de mening dat u, gezien het feit dat de Kamer zich heeft uitgesproken voor strengere bezoldigingsnormen voor toezichthouders, hier inderdaad een verantwoordelijkheid heeft?
Mijn beleid is er nu op gericht dat de beloning van de toezichthouders aan de WNT kan voldoen op het moment dat die wet in werking treedt.
Welke instrumenten heeft u tot uw beschikking wanneer het wetsvoorstel inzake de normering van topinkomens (WNT) in de publieke en semipublieke sector wordt aangenomen door de Eerste Kamer?
De WNT is er op gericht om de beloning van de topfunctionarissen binnen de normen te brengen en te houden. Daartoe is in artikel 5 WNT geregeld dat eventuele overschrijdingen door de accountant moeten worden gemeld, waarna ik actie kan ondernemen om de overschrijding te corrigeren. Daartoe kan ik, indien nodig gebruik, maken van het opleggen van een last onder dwangsom of een dwangbevel.
Bent u bereid – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WNT – met de NVTZ te overleggen teneinde de bezoldiging van toezichthouders in overeenstemming te brengen met deze wet? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn bovenstaande antwoorden blijkt dat ik uit ga van het beeld van ongeveer 2,5% van de toezichthouders die, om nog onbekende redenen, boven de NVTZ-norm verdienen. Dit punt zal ik ook aan de orde stellen in het overleg dat ik in het antwoord op vraag 5 heb aangekondigd.
Een brief naar aanleiding van een noodoproep in verband met de dengue-epidemie op Bonaire |
|
Pia Dijkstra (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoeveel geld investeert u in het project voor de versterking van de openbare gezondheidszorg op Bonaire, en welk percentage daarvan is bestemd voor de bestrijding van infectieziekten, als dengue?1
De bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (de BES-eilanden) zijn net als gemeentebesturen in Nederland, zelf verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg, waaronder infectieziektebestrijding. Als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heb ik een inhoudelijk ondersteunende rol bij het versterken hiervan. Ik ondersteun daarvoor de BES-eilanden met financiële middelen en met de inzet van experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De inhoudelijke en budgettaire invulling van het RIVM-project «implementatie Wet Publieke Gezondheid (WPG) en International Health Regulations (IHR)» loopt sinds september 2010 en is nog gaande. Hiervoor heb ik jaarlijks maximaal 0,7 miljoen euro beschikbaar. Het RIVM adviseert verder waar nodig lokale experts en onderhoudt contact met de kwartiermakers van de GGD.
De GGD detacheert op verzoek van mijn ministerie vanaf begin 2012 twee medewerkers naar de BES-eilanden. Tot medio 2013 is voor het totale project van de GGD op mijn begroting ruim 1 miljoen euro beschikbaar. Dit bedrag is bestemd voor de ondersteuning van de eilandbesturen voor het geheel van de eilandstaken op het terrein van publieke gezondheidszorg en is niet gespecificeerd naar taak.
Daarnaast wordt met de wijziging van de Nederlandse WPG structureel jaarlijks voor de 3 eilanden samen nog 0,5 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorgtaken. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gezonden. Ook hier bepaalt het eilandbestuur waaraan het geld besteed wordt.
Welke inzet plegen de experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Den Haag in het tegengaan van dengue op Bonaire en welke activiteiten verricht het Caribbean Epidemiology Centre (CAREC) op dit gebied?
Het RIVM vervult voor mij de inhoudelijk ondersteunende rol op het gebied van infectieziektebestrijding. Op de BES-eilanden kijkt het RIVM naar ondersteuning en aanpassingen die lokaal nodig zijn om een niveau van de infectieziektebestrijding conform de Nederlandse standaard zoveel mogelijk te bereiken. Het RIVM heeft plaatselijke professionals bijgeschoold over de regelgeving en praktijk van meldingsplicht, surveillance en epidemiologie en de organisatie van de (grootschalige) bestrijding.
Vanaf begin 2012 worden vanuit de GGD experts gedetacheerd op de eilanden om bij de praktische invulling van publieke gezondheidszorgtaken te assisteren. Hieronder vallen ook surveillance en registratie van infectieziekten. Deze kwartiermakers zullen in samenwerking met het RIVM de taken inventariseren en afstemmen, waarbij uiteraard ook aandacht wordt geschonken aan de preventie van ziekten als dengue en aan een goede organisatie en goede scholing rond vectoroverdraagbare aandoeningen en een hygiënische dienst.
CAREC is onderdeel van de Latijns Amerikaanse afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie (PAHO). Zij publiceren bijvoorbeeld dengue guidelines, meldingen, epidemiologische informatie en voorlichtingsmateriaal. De PAHO geeft ook technisch advies bij het opstellen van langere termijn planning om dengue te bestrijden.
Wat is het precieze doel van de activiteiten van het RIVM, de GGD en CAREC?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis en expertise van het RIVM, de GGD en CAREC wordt vertaald naar effectief lokaal preventiebeleid en dat dit beleid gecontinueerd en systematisch geëvalueerd wordt in de gemeente Bonaire?
De eilandbesturen zijn zoals ook gemeentebesturen in Nederland verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg. Het project dat de GGD op mijn verzoek uitvoert is bedoeld de eilandbesturen te helpen die verantwoordelijkheid te kunnen invullen. De kwartiermakers van de GGD bieden zowel zorginhoudelijke als bestuurlijke ondersteuning aan de BES-eilanden. De lokale situatie dient hierbij als uitgangspunt en zij gaan uit van een nauwe samenwerking met lokale experts (waaronder PAHO/CAREC). GGD en RIVM zetten expliciet in op de bijscholing van lokale professionals wanneer het gaat om de infectieziektebestrijding. Het doel is dat het huidige ondersteuningsproject van de GGD na afloop van deze periode zal resulteren in een structureel samenwerkingsverband. Lokale beleidsontwikkeling en ook evaluatie en de borging daarvan is de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur zelf. Uiteraard kan het eilandbestuur, indien zij dit nodig acht, hiervoor een verzoek tot hulp doen.
Hoe verhouden de (extra) kosten van preventieve maatregelen tegen dengue zich tot het inkomen van de inwoners van Bonaire?
Deze vraag is op dit moment niet concreet te beantwoorden. Het succes van bestrijden van infectieziekten hangt af van veel verschillende factoren, denk bijvoorbeeld aan hygiëne en handhaving. De aanwezigheid van een vector (in dit geval een mug) die de infectieziekte kan overdragen is voor dengue een bepalende factor. Er zijn verschillende preventieve maatregelen die kunnen worden genomen om de ziektelast van dengue te verminderen. Elke mogelijke maatregel heeft voor- en nadelen (inclusief kosten) die gewogen moeten worden. Deze afweging is aan het eilandsbestuur. De verdeling van de kosten van infectieziektebestrijding gaat op een zelfde manier als dit bij elke gemeente in Nederland gaat. De gedeputeerde van Bonaire heeft mij verzocht om haar te ondersteunen bij de bestrijding van dengue. Ik heb daarom het RIVM om advies gevraagd over de aard en omvang van het probleem en mogelijke oplossingsrichtingen. Ik hecht veel waarde aan goede samenwerking met het eilandbestuur en de juiste inhoudelijke ondersteuning, zodat er straks zinvolle activiteiten en bijbehorende uitgaven plaatsvinden.
De reserves die zorginstellingen opbouwen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorginstellingen bouwen reserves op»?1
Dat zorginstellingen reserves opbouwen is conform mijn verwachtingen.
In de AWBZ worden met ingang van 1 januari 2012 integrale tarieven ingevoerd. Al in 2005 is de invoering van dit type tarieven voor de langdurige zorg aangekondigd. Doel van integrale tarieven is dat op termijn – er wordt een overgangstraject van zes jaar doorlopen – alleen nog vanuit de AWBZ zal worden betaald voor werkelijk geleverde zorg en huisvesting. Van veel zijden, van zorginstellingen zelf, van cliënten, het Waarborgfonds voor de Zorg en financiers, hoor ik dat de aankondiging van de introductie van integrale tarieven in de afgelopen jaren tot beter overwogen beslissingen voor bouw heeft geleid. Instellingen vragen zich beter af of cliënten die zorg en verblijf nodig hebben bij hen willen verblijven. Ik vind dat een goede zaak met het oog op de keuzemogelijkheden van cliënten. De integrale tarieven zijn zorgvuldig overdacht en gewogen en kunnen rekenen op een breed draagvlak.
In het kader van de introductie van integrale tarieven mogen zorginstellingen zelf beslissen over nieuwbouw of verbouw, als zij daarvoor de financiering rond krijgen. Ik denk niet dat de centrale overheid betere investeringsbeslissingen neemt, dan instellingen die dag in dag uit met de zorgverlening voor cliënten en hun woonomgeving te maken hebben. Daarom ook is de bureaucratie van het centralistische bouwregiem afgeschaft om ruimte te geven aan diversiteit en innovatie bij instellingen, om aan te kunnen sluiten bij de vraag en behoefte van cliënten.
Uiteraard gaat het bovenstaande gepaard met grotere financiële risico’s voor de zorginstellingen. De opbouw van grotere reserves past daarbij. Daar komt bij dat in deze tijden van financiële crisis financiers eerder financiering zullen verstrekken aan zorginstellingen met reserves.
Erkent u dat er in 2010 fors is opgepot met als reden dat er meer onzekerheid is voor zorginstellingen door politieke keuzes? Zo neen, waardoor wordt het oppotten van het geld dan gestimuleerd? Zo ja, is het een gewenst resultaat dat er geld wordt opgepot en niet aan zorg wordt besteed?
Uit het artikel blijkt dat zorginstellingen in Noodoost- en Midden-Nederland in 2010 dertien procent meer eigen vermogen hadden dan in het jaar daarvoor. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik de achtergronden van de opbouw van grotere reserves geschetst. Grotere reserves bij zorginstellingen komt de continuïteit van zorg ten goede; dit is met name voor cliënten in een verblijfssituatie van belang.
Ik lees in het artikel verder dat de onderzochte zorginstellingen het afgelopen jaar meer geïnvesteerd hebben in vastgoed. Door de kwaliteit van hun vastgoed te verhogen, doen instellingen hun best om concurrerend te blijven en de bezettingsgraad op peil te houden. Ik vind dat positieve ontwikkelingen.
Hoe reageert u op de uitspraak van Deloitte dat zorginstellingen zich financieel voorbereiden voor de risico’s die op hen afkomen? Welke risico’s kunnen deze zorginstellingen verwachten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. Het gaat om het risico dat de bezettingsgraad van een gebouw voor verblijf van cliënten zo laag wordt dat de gebouwgebonden kosten niet meer worden terug verdiend.
Vindt u het aanvaardbaar dat zorginstellingen in vastgoed investeren om te kunnen blijven concurreren, in plaats van te investeren in extra personeel en kwalitatief goede zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat zorginstellingen investeringen in extra personeel en kwalitatief goede zorg achterwege laten vanwege investeringen in vastgoed of het verhogen van de reserves. Zorginstellingen die dat wel achterwege zouden laten kunnen op de lange termijn niet overleven omdat cliënten en zorgverzekeraars niet meer zullen kiezen voor zorginstellingen waar de kwaliteit niet goed op orde is.
Kunt u een overzicht geven van de vermogensontwikkeling van de zorginstellingen in de afgelopen jaren? Zo neen, waarom niet?
Ik draag er zorg voor dat zorginstellingen zich verantwoorden door middel van een jaardocument Maatschappelijke Verantwoording. Deze worden gepubliceerd via de website www.jaarverslagenzorg.nl . Iedereen kan van deze gegevens gebruik maken om daar analyses op los te laten. Zo heeft in onderhavig geval Deloitte van deze openbare gegevens gebruik gemaakt. Het artikel op grond van de analyses van Deloitte geeft een aardig overzicht van de vermogensontwikkeling van de zorginstellingen in de VVT en GHZ.
Het CBS heeft de openbare publicatie «Analyse financiële kengetallen zorginstellingen 2009» uitgebracht. Hierin staan in tabel 2.8 de vermogensratio’s voor de care-sector op grond van de jaarrekeningen 2009. Dit voorjaar brengt het CBS de openbare publicatie «Analyse financiële kengetallen zorginstellingen 2010» uit. Hierin zal ook een analyse van de vermogensontwikkeling over de periode 2007–2010 worden opgenomen.
Erkent u dat het niet te verkroppen is dat er op de werkvloer geklaagd wordt over te weinig collega’s en dat er tegelijkertijd zorgmiddelen worden opgepot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Mochten betrokkenen bij een individuele instelling van mening zijn dat reserves worden opgebouwd terwijl de kwaliteit van zorg onder de maat is, bijvoorbeeld door te weinig personeel, dan moeten deze betrokkenen allereerst bij het bestuur en het toezichthoudend orgaan van de desbetreffende zorginstelling aankloppen en eventueel bij de IGZ als sprake is van misstanden.
Wat is uw verklaring ervoor dat 2008 voor veel instellingen een lastig jaar was, terwijl in 2009 en 2010 zorginstellingen goed in staat waren hun vermogenspositie te versterken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb onvoldoende inzicht in de financiële huishouding van individuele zorginstellingen om dit goed te kunnen beoordelen. Ik zie wel een aantal ontwikkelingen die hierop van invloed zouden kunnen zijn. Een mogelijke oorzaak is dat zorginstellingen efficiënter zijn gaan werken in aanloop naar de bekostiging met integrale tarieven. Andere mogelijke oorzaken zijn: verliesgevende thuiszorgcontracten bij de invoering van de Wmo, budgettaire verrekeningen in 2009 en 2010 over eerdere jaren, een betere verdeling van de budgetten over de regio’s.
Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat zorginstellingen zorggeld weer besteden aan zorgverlening in plaats van reserves te kweken die steeds hoger worden? Zo ja, op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat zorginstellingen zorggeld weer aan de zorg gaan gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De veronderstelling uit uw vraag – dat zorginstellingen zorggeld niet aan zorgverlening besteden – kan ik gezien mijn antwoorden op de vragen hierboven niet onderschrijven. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Erkent u dat u niet kunt voorkomen dat de extra gelden in het kader van de «12 000» extra medewerkers worden opgepot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de extra middelen is op 5 september jl. het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015» gesloten met veldpartijen. Veldpartijen hebben zich door middel van de ondertekening van het convenant gecommitteerd aan de afspraken in het convenant. Concreet betekent dit dat de zorgkantoren er op zullen toezien dat de extra middelen bij de zorgaanbieders terechtkomen en dat zorgaanbieders zich zullen inspannen om deze middelen aan te wenden voor de doelen van het convenant. Gezien de krapper wordende arbeidsmarkt in de zorg en het belang van het extra investeren in personeel ga ik er ook vanuit dat de zorginstellingen de middelen goed zullen aanwenden. Uit de praktijk krijg ik ook veel signalen dat dit ook gebeurt doordat er goede plannen worden ingediend bij de zorgkantoren. Ik zal de voortgang van de uitvoering van het convenant goed monitoren. Mocht blijken dat zorgaanbieders de extra middelen niet (goed) aanwenden dan kunnen de zorgkantoren ook ingrijpen. Met de afspraken in het convenant heb ik geborgd dat de middelen doelmatig worden aangewend en wordt voorkomen dat de middelen worden opgepot.
Het bericht dat 'aftrek 7 uur gebruikelijke zorg in strijd met wet' |
|
Linda Voortman (GL) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op bovengenoemd bericht?1
Per Saldo verwijst in haar berichtgeving naar een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2011 over gebruikelijke zorg.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden. Die is uitgewerkt in de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ. Pas als de gebruikelijke zorg in vergelijking tot kinderen in dezelfde leeftijdscategorie substantieel (=meer dan een uur per dag) wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke zorg, waarvoor een AWBZ-indicatie mogelijk is. Deze marge van één uur is gekozen, omdat er bij kinderen verschillen zijn in de normale ontwikkeling. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder AWBZ-grondslag kan de omvang van de zorg (per dag) verschillen. Deze systematiek van bovengebruikelijke zorg wordt al een aantal jaren in de indicatiestelling gebruikt.
De rechtbank te Leeuwarden geeft aan dat de inhoud van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ zich op dit punt niet verdraagt met wettelijke bepalingen.
Daar tegenover staan eerdere uitspraken van rechtbanken uit andere arrondissementen die de systematiek van bovengebruikelijke zorg wel accepteren.
Er is tegen deze eerdere uitspraken door verzekerden geen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Het CIZ heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Ik wacht dit af en zie op dit moment zelf geen aanleiding acties te ondernemen.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van Leeuwarden?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in hoger beroep om duidelijkheid te verkrijgen over de betekenis van deze uitspraak voor andere houders van een persoonsgebonden budget?
Zie antwoord vraag 1.
Het stoppen van seksuele voorlichting op scholen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «GGD staakt seksuele voorlichting op scholen»?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten hun wettelijke taak, namelijk het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen, kunnen uitvoeren? Hoeveel gemeenten bezuinigen momenteel op deze wettelijke taak?
Ik ga er vanuit dat gemeenten hun wettelijke taken, zoals vastgelegd in de Wet publieke gezondheid, uitvoeren. Dat geldt ook bij het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen. Voor een aantal uitvoeringstaken is expliciet in de wet vastgelegd hoe ze moeten worden uitgevoerd; bij gezondheidsbevorderende taken hebben gemeenten meer beleidsvrijheid. Zij moeten daarvoor zelf de financiële middelen inzetten vanuit het Gemeentefonds. Dit is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. Ik heb daarop geen zicht en invloed. Zie ook het antwoord op vraag 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van jongeren in Nederland als hen preventieve voorlichting wordt ontnomen? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het landelijke beleid is geen sprake van het schrappen van de seksuele voorlichting voor jongeren. Jongeren zijn juist een prioriteit van het huidige kabinet. De seksuele gezondheid in Nederland wordt continu gemonitord. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 7 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoeveel wordt er gekort op tbc- en infectieziektebestrijding? Hoeveel gemeenten kampen met bezuinigingsmaatregelen op tbc- en infectieziektebestrijding?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Bent u ervan op de hoogte dat een kwart van de meisjes te maken heeft met seksuele handelingen die ze eigenlijk niet willen? Deelt u de mening dat gemeenten daarom niet horen te bezuinigen op seksuele voorlichting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Acht u het wenselijk dat deze meisjes geen hulp kunnen vragen, doordat zij door het ontnemen van voorlichting niet weten waar zij hulp kunnen krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur Soa Aids Nederland en Aids Fonds, die verwacht dat seksueel overdraagbare aandoeningen (soa)’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang toenemen door deze bezuinigingsmaatregelen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur GGD dat er voor elke euro voor preventie er later twee of drie terug verdiend worden, omdat er minder gezondheidsproblemen zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ook het kabinet constateert in de landelijke nota gezondheid «Gezondheid dichtbij» dat goede gezondheid op vele fronten loont. Gezonde mensen kunnen beter voor zichzelf zorgen, leven prettiger, kunnen vaker deelnemen aan het arbeidsproces of op andere manieren participeren in de maatschappij en doen minder een beroep op zorg of ondersteuning.
Er komt steeds meer inzicht in de (maatschappelijke) baten van gezondheid en preventie. Dit vormt een prikkel voor vele partijen, zoals scholen, het bedrijfsleven, zorgverzekeraars en de overheid, om te investeren in preventie. Natuurlijk moet het dan wel om kosteneffectieve interventies gaan. Dat gezamenlijk belang maakt gezamenlijk investeren interessant. Gemeenten en het rijk gaan dan ook steeds meer samenwerken met andere parijen in zogenaamde Publiek-private samenwerkingsverbanden.
Het kabinet investeert meer geld in preventie dan de voorgaande kabinetten.
Deelt u de mening dat geld voor (wettelijk) preventieve maatregelen die gemeenten uitvoeren geoormerkt dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Geoormerkt geld past niet bij decentralisatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze taken. Zij moeten, binnen de kaders van de Wet, de ruimte krijgen om de uitvoering te laten aansluiten bij de specifieke lokale omstandigheden. Dat betekent ook zeggenschap over de financiële middelen.
Het succes van de Opvoedpoli |
|
Karen Gerbrands (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De Opvoedpoli»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze particuliere jeugdzorg initiatief efficiëntere, kwalitatief betere en goedkopere zorg levert dan de traditionele jeugdzorg instellingen?
Nieuwe toetreders als de Opvoedpoli zijn goed voor de innovatie in de zorg voor jeugdigen. De Opvoedpoli richt zich met een outreachende en integrale aanpak op diverse problematiek binnen gezinnen. Zorgvernieuwers als de Opvoedpoli laten zien dat wat we met de stelselwijziging beogen, in de praktijk ook mogelijk is: ouders en kinderen centraal, een integrale analyse van de problematiek en adequate laagdrempelige hulp zonder wachtlijsten. Dit alles met een beperkte overhead. De beweging naar dergelijke nieuwe typen van ondernemerschap in de zorg voor jeugdigen beschouw ik als positief.
Wat is volgens u de reden voor het succes van de Opvoedpoli?
Het huidige systeem van indicatiestelling in de jeugdzorg, leidt ertoe dat problematiek behoorlijk zwaar (geworden) moet zijn, voordat kinderen en/of ouders voor zorg of ondersteuning in aanmerking komen. In de fase voordat problemen zijn uitgegroeid, is belangrijk preventief werk te doen. De Opvoedpoli springt succesvol in het gat dat in het huidige stelsel nog steeds bestaat voor het aanpakken van relatief eenvoudige problematiek die in een beperkte tijd is af te handelen. Door laagdrempelige huisvesting in de centra van steden weten mensen de Opvoedpoli goed te vinden. Inzet van freelancers maakt het mogelijk flexibel in te spelen op de vraag.
De ontwikkeling naar innovatieve, laagdrempelige vormen van zorg speelt breder dan alleen in de zorg voor jeugd. Ook elders zien we dat ondernemende hulpverleners vormen van zorg opzetten, waarover zowel de klanten als de uitvoerende zorgmedewerkers tevreden zijn. Zij weten – doordat zij zelf uit de praktijk komen – goed de valkuilen te vermijden, die zij eerder in de reguliere zorg zijn tegengekomen.
De stelselwijzigingen die het kabinet doorvoert op het terrein van de zorg voor jeugdigen, de begeleiding uit de AWBZ, werken naar vermogen en passend onderwijs, ondersteunen de beweging naar meer op de vraag toegesneden en lokaal maatwerk in de zorg.
Ziet u de Opvoedpoli’s als aanvulling of als vervanging van traditionele jeugdzorg instellingen?
De Opvoedpoli organiseert haar zorg op een laagdrempelige wijze, nabij ouders en kinderen. Deze wijze van organiseren van de zorg zal naar verwachting – mede door de stelselwijziging en de ontwikkeling van de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin – flink groeien. Wat daarbij de rol van aanbieders zoals de Opvoedpoli kan zijn, zal afhangen van de mate waarin men kan aansluiten bij de wensen en ontwikkelingen die partijen op lokaal niveau hebben.
Voor mij is wel duidelijk dat een aanbod zoals dat van de Opvoedpoli nooit het hele spectrum van zorg zal kunnen bestrijken dat in de brede zorg voor jeugd geboden wordt. Het concept leent zich niet voor het aanbieden van residentiële (intramurale) vormen van zorg. Die zullen ook in de toekomst door gespecialiseerde zorginstellingen worden aangeboden. Overigens zullen residentiële voorzieningen ook moeten vernieuwen, bijvoorbeeld door een toenemende integratie van jeugd- en opvoedhulp, geestelijke gezondheidszorg en expertise op het gebied van lichtverstandelijke beperkingen en een groter wordende oriëntatie op het onderwijs en de arbeidsmarkt voor jeugdigen.
Deelt u de mening dat de traditionele jeugdzorginstellingen ook achteraf bekostigd moeten worden, volgens het principe loon naar prestatie? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het nieuwe stelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor de bekostiging van jeugdzorginstellingen. Welke prestaties geleverd moeten worden en hoe daarop wordt afgerekend, is aan de gemeenten. In het kader van de stelselwijziging onderzoek ik welke handreikingen daarvoor kunnen worden geboden.
Spoedzorg in Dokkum |
|
Margreeth Smilde (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Sionsberg Dokkum sluit afdelingen»?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft moeten vaststellen dat het ziekenhuis De Sionsberg de kwaliteit van zorg van verschillende basisprocessen heel erg moeilijk tot niet op een verantwoord niveau kan handhaven. Het ziekenhuis en zijn adherentiegebied zijn te klein om te kunnen blijven voldoen aan de minimale richtlijnen en volumenormen. Normen en richtlijnen die in aantal en soort zullen toenemen in de komende tijd. Om die reden is er door het bestuur van het ziekenhuis een onderzoek uitgevoerd naar de toekomstige mogelijkheden met betrekking tot ziekenhuiszorg in de Sionsberg. Dit onderzoek heeft geleid tot de uitwerking van een viertal scenario’s en vervolgens zijn die scenario’s beoordeeld op kwaliteit en financiële consequenties. Dit heeft geleid tot het inzicht dat het volledige basispakket voor De Sionsberg voor de toekomst vanuit beide perspectieven onhaalbaar is en is er een primaire keuze gemaakt voor een scenario waarvan de hoofdlijnen zijn dat er geen acute zorg, cardiologische zorg, «hoog» complexe chirurgische oncologische zorg en geboortezorg meer wordt geboden.
Wat is de reden voor het verdwijnen van deze spoedzorg? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat iedereen in de regio op lange termijn recht houdt op goede en toegankelijke zorg?
Door veldpartijen is eind 2009 het rapport «Vanuit een stevige basis» uitgebracht. In dit rapport zijn de minimale eisen voor een spoedeisende hulp (SEH) in Nederland vastgelegd. Deze eisen betreffen onder andere de opleidingseisen voor de artsen en verpleegkundigen, de aanwezigheid van een kwaliteitssysteem, protocollen en afspraken over continuïteit van zorg. De IGZ heeft in 2010/2011 een onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin SEH’s aan die eisen voldoen. De SEH van De Sionsberg bleek aan geen enkele eis te voldoen. Vastgesteld werd dat, gelet op de feitelijke omstandigheden van De Sionsberg, het aantal te bedienen inwoners en van daaruit de capaciteit en de mogelijkheden, het voor De Sionsberg onmogelijk was om ooit te kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen die aan een SEH gesteld worden.
Het ziekenhuis heeft sindsdien een zogenaamde «Acute Zorg Post», hetgeen geen erkende status heeft en waarvoor geen normen zijn vastgesteld. In het afgelopen halfjaar, gedurende de periode van Verscherpt Toezicht, heeft de IGZ aan de verantwoordelijke bestuurders de eis gesteld een zorgbeleidsplan te ontwikkelen waarin alle functies die verantwoord in De Sionsberg zouden kunnen worden uitgevoerd, beschreven moeten staan. Ook de aard en inhoud van de afspraken met collega-zorgaanbieders, teneinde de toegankelijkheid en de continuïteit van zorg voor de burger te garanderen, dienen in dit zorgbeleidsplan te worden opgenomen. Dit geldt nadrukkelijk ook voor de aard van de opvang van acute zorgvragen, omdat datgene wat in De Sionsberg opgevangen zou kunnen worden, nu al grote beperkingen kent. De verwachting is dat deze beperkingen in de toekomst als gevolg van toenemende kwaliteitseisen alleen maar groter zullen worden.
De IGZ verwacht nog in januari 2012 van het bestuur van De Sionsberg een uitgewerkt zorgbeleidsplan te ontvangen. Dit zorgbeleidsplan is gebaseerd op een eerdere portfoliokeuze die is afgestemd in het gebied met alle relevante partijen en met de grootste zorgverzekeraar. Ook dient het zorgbeleidsplan toekomstbestendig te zijn ofwel niet volgend jaar al opnieuw te moeten worden aangepast op basis van voorziene ontwikkelingen met betrekking tot kwaliteitsrichtlijnen.
Voor nu is in ieder geval de acute zorg geborgd door de inzet van een extra ambulancelocatie en afspraken met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter. De uitwerking van het zorgbeleidsplan zal antwoord moeten geven op datgene wat verantwoord in de Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat acute zorg binnen 45 minuten bereikbaar blijft?
Voor de acute zorg is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra vertrekpost. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd.
Wat zijn de consequenties van de plannen van de Sionsberg voor de verloskundige zorg en de spoedeisende verloskundige zorg voor deze uitgestrekte regio? Komt de mogelijkheid van thuisbevallingen onder druk te staan?
Het antwoord op deze vraag ligt besloten in het antwoord op vraag 2. Het lijkt onwaarschijnlijk dat De Sionsberg de verloskundige zorg blijft uitvoeren. Er zal door partijen moeten worden gewerkt aan een plan voor de verloskundige zorg die ook keuzevrijheid van vrouwen voor de bevallingsplaats moet omvatten binnen zekere verantwoorde grenzen. Het is nog prematuur om uitspraken over de uitwerking van dat plan te kunnen doen.
Deelt u de opvatting dat alle bewoners in deze uitgestrekte regio en op de eilanden toegang moeten hebben tot kwalitatief goede zorg? Hoe waarborgt u dat? Welke rol zou De Sionsberg hierin kunnen vervullen?
Ja, ik deel de opvatting dat alle bewoners in deze uitgestrekte regio en op de eilanden toegang moeten hebben tot kwalitatief goede zorg. Bij onveilige en onverantwoorde situaties dienen er maatregelen genomen te worden. Als de zorg niet verantwoord kan worden geleverd, moet het ziekenhuis stoppen deze zorg te leveren. De IGZ ziet hierop toe. Het is aan het bestuur van het ziekenhuis deze afweging te maken. Op deze wijze is het aanbod van kwalitatief goede zorg gewaarborgd.
Het bestuur van het ziekenhuis buigt zich nu over toekomstplannen die moeten voorzien in een nieuw en innovatief model om vormen van ziekenhuiszorg «dicht bij huis» in de regio te kunnen blijven garanderen. De IGZ blijft De Sionsberg intensief volgen om te zien of de plannen verantwoord worden uitgewerkt en geïmplementeerd en de veranderingen in het gebied goed geborgd zullen worden.
Het bezuinigingsplan van de GGD Midden Nederland en het staken van seksuele voorlichting op scholen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bezuinigingsplan van de GGD Midden Nederland1 en het feit dat de seksuele voorlichting op 500 basis- en middelbare scholen wordt gestopt, het opsporen en inlichten van seksuele partners van mensen die zich bij soa-poli?s melden wordt geschrapt en er aanzienlijk wordt gekort op tbc- en infectieziektenbestrijding? Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben op de hoogte van de plannen. Inmiddels heeft het bestuur van GGD Midden Nederland op 8 december 2011 besloten om de geplande bezuinigingen in te trekken.
Het bestuur gaat zich nader beraden en heeft uitgesproken dat het takenpakket van de GGD Midden Nederland niet onder het wettelijke minimum mag komen.
Voor mij staat voorop dat gemeenten en GGD-en alle wettelijke taken adequaat en op voldoende niveau uitvoeren. De IGZ ziet erop toe dat voorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn. De IGZ hanteert daarbij als norm de vigerende wetgeving en de daaruit voort vloeiende veldnormen en richtlijnen.
Wat vind u van de mening van Ton Coenen, directeur van Soa Aids Nederland en het Aids Fonds, dat seksueel overdraagbare aandoening (soa)’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang hierdoor zullen toenemen?
De mate waarin soa’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang voorkomen verschilt per gemeente. Gemeenten bepalen op basis van lokale epidemiologische gegevens waar de prioriteiten moeten worden gelegd. De specifieke wijze waarop aan de wettelijke eisen wordt voldaan is de verantwoordelijkheid van de lokale bestuurders.
De taken van gemeenten op het terrein van infectieziektebestrijding zijn wettelijk verankerd, juist om het risico dat de problematiek toeneemt te voorkomen.
Op welke wijze denkt u de weerbaarheid van meisjes te kunnen waarborgen en vergroten, in de wetenschap dat een kwart van de meisjes nu al te maken heeft gehad met seksuele handelingen die ze eigenlijk niet wilden en in de wetenschap dat het door u voorgestelde beleid om het mensen mogelijk te maken een goede keuze te maken en weerbaar te worden nog moet beginnen en het onzeker is met welk resultaat?
Het vóórkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is zorgwekkend. Ik vind het stimuleren van weerbaarheid en het bevorderen van gezond seksueel gedrag onder jongeren van groot belang. In de Landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» wordt het beleid, zoals uiteengezet in de beleidsbrief seksuele gezondheid van 2009, grotendeels voortgezet. Bij seksuele gezondheid staan daarbij vier waarden centraal:
Het Nationaal soa/hiv plan 2012–2016 «Bestendigen en versterken», dat ik op 5 december jl. aan uw Kamer heb doen toekomen, benadrukt ook het belang van continuïteit en het waarborgen van wat goed werkt en binnen het huidige beleid past.
Een groot aantal activiteiten loopt dan ook door. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de aanvullende seksualiteitshulpverlening die GGD’en uitvoeren en waarbij voor jongeren extra aandacht is voor seksualiteitsvraagstukken (binnen de zogenaamde Sense spreekuren). Deze voorzieningen zijn ingericht op initiatief van VWS en worden ook door VWS gefinancierd.
Moeten ook andere gemeenten en GGD’ bezuinigen, en denkt u dat ook zij zullen kiezen voor bezuinigingen op voorlichting aan jongeren over seks, roken en alcohol? Wat betekent dit concreet?
Bij mij is bekend dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg van enkele andere GGD-en vergelijkbare signalen heeft ontvangen. De IGZ heeft deze signalen in behandeling. De gemeenten zullen hun wettelijke taken moeten blijven uitvoeren.
Kunt u uitgebreid beargumenteren waarom u van mening bent dat de eigen verantwoordelijkheid en eigen keuze die in uw beleid voorop staan, voldoende waarborg bieden voor een gezond Nederland en niet tot gevolg zullen hebben dat dit betekent dat over een aantal jaren zal blijken dat het aantal mensen met een soa is toegenomen, evenals het aantal meisjes dat niet weerbaar genoeg is gebleken om ongewenste seksuele handelingen te voorkomen?
In algemene zin staat het kabinet voor eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Dat geldt ook voor gezondheid. Dit betekent dat niet de overheid maar de mensen zelf in eerste instantie aan zet zijn. Om mensen in staat te stellen keuzes te maken, zijn kennis en praktische informatie nodig. Hierin zal ook in de toekomst worden voorzien, met name als het gaat om informatieverstrekking aan jongeren en bevorderen van de weerbaarheid van jongeren. Ik ben van mening dat deze aanpak de doelmatige inzet van overheidsmiddelen bevordert.
Meer specifiek voor jongeren besteedt het kabinet extra aandacht aan weerbaarheid. Wat dit betekent op het terrein van het landelijke gezondheidsbeleid wordt verder toegelicht in de Landelijke nota gezondheidsbeleid. Zie ook bovenstaand antwoord op vraag 3.
Bent u ervan overtuigd dat uw beleid ten aanzien van preventie niet zal leiden tot hogere kosten vanwege extra zorg voor de behandeling van de gevolgen van soa?s, infectieziekten, roken, alcohol? Kunt u uitgebreid beargumenteren op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken u tot deze overtuiging komt?
Het stoppen van deze taken door een GGD of Gemeente is geen onderdeel van mijn beleid. Integendeel gemeenten moeten hun wettelijke taken gewoon uitvoeren. Ik heb daarom ook geen enkele reden om te veronderstellen dat mijn beleid tot meer soa’s, infectieziekten, rokers of excessief alcoholgebruik zal leiden. Eerder het tegendeel. Het gezondheidsbeleid zoals beschreven in de landelijke nota «Gezondheid dichtbij» is er op gericht de gezondheid verder te verbeteren. We blijven investeren in infectieziektebestrijding waaronder soa’s. Ook door in te zetten op de eigen verantwoordelijkheid en kracht van mensen, het vergroten van weerbaarheid van jongeren, nieuwe communicatievormen die beter passen bij de doelgroepen, de gezonde keuze makkelijker te maken en waar nodig wet- en regelgeving aan te scherpen.
Kunt u aangeven hoe het beleid ten aanzien van het terugdringen van soa?s en infectieziekten en het weerbaar maken van jongeren precies wordt vormgegeven en daarbij aangeven hoe de verantwoordelijkheid wordt verdeeld en de resultaten worden gemeten?
Het soa/hiv plan bevat een nadere uitwerking van mijn beleid op het gebied van soa/hiv. Hierin komt ook het beleid ten behoeve van de preventie van soa’s aan bod. Seksuele gezondheid in zijn volle breedte wordt behandeld in de Landelijke nota gezondheidsbeleid. In de Landelijke nota wordt tevens de aanpak voortvloeiend uit de beleidsbrief seksuele gezondheid van 2009 grotendeels onderschreven.
Ten behoeve van het monitoren van de seksuele gezondheid in Nederland maak ik gebruik van verschillende instrumenten. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan de jaarrapportage soa/hiv van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM. Verder stelt VWS middelen beschikbaar voor regelmatige onderzoeken naar de staat van de seksuele gezondheid, zoals «seks onder je 25e». In het soa/hiv plan zijn doelstellingen geformuleerd om de monitoring te faciliteren in de komende jaren.
Kunt u de antwoorden op deze vragen vóór het nota-overleg Gezondheidsbeleid van 19 december a.s. aan de Kamer zenden?
ja