De onoorbare praktijken van de IVF-kliniek Geertgen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de klachten van vrouwen die in behandeling zijn geweest inde In Vitro Fertilisation IVF-kliniek Geertgen?1
Ik heb kennis genomen van betreffende uitzending.
Is het waar dat deze kliniek zich al jaren schuldig maakt aan onoorbare praktijken, zoals anoniem doneren van eicellen en zaadcellen en andere praktijken?
Op grond van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (WDKB) is de Geertgen-kliniek verplicht gegevens over donoren aan te leveren bij de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB). Het gaat hierbij om de medische, fysieke, sociale en de persoonsidentificerende gegevens van de donor. De SDKB bewaart en beheert de donorgegevens en verstrekt op verzoek bepaalde gegevens aan het kind, de ouders en de huisarts van het kind. Ook wanneer er in Nederland een kunstmatige donorbevruchting wordt verricht met behulp van sperma afkomstig van een buitenlandse spermabank, moeten de gegevens door de Nederlandse verrichter van kunstmatige donorbevruchting worden aangeleverd bij de SDKB. De SDKB ziet er op toe dat de klinieken deze gegevens aanleveren.
Het aantal donoren waarover de Geertgen kliniek gegevens heeft aangeleverd tot en met 2010 wordt vermeld in het jaarverslag van de SDKB. Ik heb op dit moment geen redenen om aan te nemen dat de Geertgen kliniek niet aan de eisen van de WDKB voldoet.
Is het waar dat uw departement al jaren in een conflict met deze kliniek is verwikkeld? Zo ja, waar gaat dit conflict over?
Nee, dat is niet waar. Wel is het zo dat er op het moment een beroepszaak loopt, omdat ik de vergunningaanvraag van de Geertgen-kliniek heb afgewezen. Omdat deze beroepszaak nog onder de rechter is, kan ik hier nu verder niets over meedelen.
Zijn er al eerder signalen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over misstanden en wetsovertredingen binnen deze kliniek binnengekomen? Zo ja, welke signalen en welke actie heeft de Inspectie daarop ondernomen? Welke wettelijke regels maakten en maken het de Inspectie onmogelijk om in te grijpen in deze kliniek?
In mijn antwoorden op vragen van de heer Van Gerven gaf ik reeds aan dat de IGZ geen aanwijzingen heeft dat er zich misstanden of wetsovertreding voordoen binnen de Geertgen-kliniek (2011Z18923) (zie antwoord 10).
Welke signalen zouden in dit geval aanleiding geven voor de Inspectie om tot actie over te gaan cq de kliniek te sluiten?
Aanwijzingen voor onverantwoorde risico’s in de patiëntenzorg of een mogelijke wetsovertreding zijn reden voor de IGZ om nader onderzoek te doen. Indien dit onderzoek onverantwoorde risico’s of wetsovertreding bevestigt, zal de IGZ overgaan tot actie. Het type actie hangt af van de overtreding of het risico.
Zijn er vergelijkbare gevallen bij u en de IGZ bekend, waarbij het zo duidelijk is dat er misstanden zijn, zoals slechte kwaliteit van zorg, waarbij de IGZ machteloos heeft zitten toekijken? Zo ja, welke?
Nee, wanneer er immers misstanden bekend zijn bij de IGZ, volgt er passende (proportionele) actie.
Is het waar dat de IVF-kliniek Geertgen de wet overtreedt door anoniem donorschap te accepteren? Zo ja, waarom is niet ingegrepen? Wat zijn de sancties die hierop staan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de IVF-kliniek Geertgen IVF verricht zonder een vergunning van uw ministerie? Hoe kan dit? Hoe waarborgt u de kwaliteit van de IVF-behandeling in Geertgen?
Op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) is het buiten het menselijk lichaam tot stand brengen van embryo’s vergunningplichtig. Dit is de verrichting die de Geertgen kliniek in Düsseldorf laat uitvoeren, omdat de kliniek zelf geen vergunning heeft voor het verrichten van deze handeling. De Geertgen kliniek handelt hiermee niet in strijd met de WMBV en het IVF planningsbesluit.
Voor beantwoording van uw vraag over toezicht op de kwaliteit van zorg, verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van de heer Van Gerven over dit onderwerp (zie antwoord 10).
Biedt volgens u de huidige wetgeving Wet bijzondere medische verrichtingen (WBMV), IVF Planningsbesluit, Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (WVKL), Embryowet) voldoende mogelijkheden om dit soort praktijken tegen te gaan? Zo nee, welke aanvullende wet- en regelgeving acht u nodig om dit soort praktijken te voorkomen? Kunt u precies aangeven welke bepalingen cq artikelen in deze kliniek worden overtreden?
In mijn antwoorden op vragen van de heer Van Gerven heb ik aangegeven mij nader te willen beraden op de vraag of de handelswijze van Geertgen, waar het gaat om het systeem van faire wederkerigheid, past binnen de Nederlandse wetgeving en in het bijzonder binnen artikel 5 Embryowet (zie antwoord 5 en 6).
Kunt u aangeven hoeveel verzekeraars behandelingen die door IVF-kliniek Geertgen worden verricht vergoeden?
Op de website van de Geertgen-kliniek staat een lijst van verzekeraars waarmee de kliniek overeenkomsten heeft gesloten.
Klopt het dat IVF-kliniek Geertgen de door de Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie opgestelde richtlijnen aan zijn laars lapt? Zo ja, vindt u dat de richtlijnen een wettelijke basis moeten krijgen?
Instellingen als de Geertgen-kliniek dienen verantwoorde zorg te leveren zoals bedoeld in de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Om te bepalen wat onder gegeven omstandigheden verantwoorde zorg is, worden (onder andere) richtlijnen van beroepsgroepen als uitgangspunt genomen. Met deze richtlijnen wordt de open normstelling van de Kwaliteitswet ingevuld. Gelet hierop vind ik het niet noodzakelijk om de richtlijnen een wettelijk basis te geven.
Gaat u maatregelen nemen gericht tegen het huidige beleid van de Geertgen kliniek? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke?
Op het moment zie ik daar geen reden toe. De uitkomst van het onder vraag 9 genoemde nader beraad zou daarin mogelijk verandering kunnen brengen. Daar wil ik echter nu niet op vooruit lopen.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voor donderdag 24 november 2011, 11 uur?
Nee.
Reclames voor maagoperaties |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over maagoperaties?1
Zembla heeft een uitzending gemaakt over maagverkleinende operaties, de risico’s hiervan en of dit een effectieve manier is om af te vallen.
Waarom heeft u de nieuwe obesitaspoli van het Slotervaartziekenhuis feestelijk geopend, maar schrapt u tegelijkertijd dieetbegeleiding uit het pakket? Bent u van mening dat gastric bypasses een beter wapen zijn tegen extreem overgewicht dan intensieve dieetbegeleiding? Zo ja, op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u zich?2
Met het werkbezoek heb ik mij laten voorlichten over nieuw behandelaanbod in de gezondheidszorg. Ten aanzien van de pakketingreep dieetadvisering wil ik om te beginnen naar voren brengen dat ik een uitzondering heb gemaakt voor mensen die gecoördineerde multidisciplinaire zorg ontvangen voor diabetes, cardiovasculair risico en COPD. De beslissing om de aanspraak op dieetadvisering te beperken is voortgekomen uit de noodzaak de zorguitgaven te beheersen. Bij de beslissing heeft meegewogen dat dieetadvisering, in vergelijking met veel andere interventies, voor eigen rekening en verantwoordelijkheid van burgers kan komen. Aan de maatregel heeft dus geen rechtstreekse afweging met het wel of niet vergoeden van gastric bypasses ten grondslag gelegen. Dit zijn twee heel verschillende zaken. Aan het voorkomen kunnen mensen zelf veel doen, gesteund door de overheid door het aanbieden van schoolprogramma’s en vergroting van het sport- en beweegaanbod in de buurt. Als er eenmaal sprake is van levensbedreigend overgewicht kunnen we dat niet afdoen met «eigen schuld» maar moeten we die mensen niet alleen medisch maar ook in voor- en nazorg intensief begeleiden naar een gezond gewicht.
Vindt u het ethisch verantwoord dat obesitasklinieken, waaronder het Slotervaartziekenhuis, agressief reclame maken gericht op mensen met extreem overgewicht door middel van posters, krantenadvertenties en spectaculaire shows in het Tuschinski-theater? Wilt u uw antwoord toelichten?
Als zorginstellingen zichzelf willen profileren als zijnde beter gekwalificeerd voor de behandeling van een aandoening dan een ander staat het ze vrij dat te doen, mits ze uiteraard geen vals beeld van de risico’s en de geboden kwaliteit en effectiviteit van de behandeling neerzetten. Dat betekent wat mij betreft dus dat mensen met ernstig overgewicht er duidelijk op worden gewezen dat in verreweg de meeste gevallen hun leefstijl de oorzaak is van het probleem en dat een aanpassing van die leefstijl de eerst aangewezen oplossing is. Ook dient mensen duidelijk verteld te worden dat een operatieve ingreep niet betekent dat mensen kunnen doorgaan met hun oude eetgewoonten, omdat daarmee het effect van de operatie teniet wordt gedaan. Mensen komen overigens niet zomaar in aanmerking voor deze ingrijpende operatie. Er moet een medische noodzaak zijn om chirurgisch in te grijpen.
Hoe verhouden de risico’s verbonden aan gastric bypass operaties, zoals potentieel fatale longembolie, naadlekkages of darmbreuk zich tot de matige gezondheidswinst op langere termijn, bijvoorbeeld een patiënt van 160 kg die 10 jaar na de ingreep in het gunstigste geval 120 kg zal wegen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Gastric bypass operaties zijn inderdaad niet vrij van risico’s maar de risico’s van overgewicht en verdere gewichtstoename kunnen soms opwegen tegen de risico’s van een ingreep. Dit is ook de reden waarom de Gezondheidsraad constateert dat in individuele situaties chirurgisch ingrijpen aangewezen kan zijn. Ter afsluiting van dit antwoord wil ik opmerken dat een gewichtsvermindering van 25% via een operatie, zoals in de vraag beschreven, niet iets is om te bagatelliseren. De in de zorgstandaard beschreven intensieve leefstijlinterventie mikt op een gewichtsbesparing van 5 à 10% (zie ook het antwoord op vraag 8). Bovendien passen steeds meer ziekenhuizen – zoals ook het Slotervaartziekenhuis – programma’s toe in de nazorg die mensen langdurig begeleiden bij een gezonde levensstijl.
Hoe verhoudt de «stepped care» benadering zich tot het gebrekkige aanbod aan intensieve leefstijlinterventie en het schrappen van dieetadvisering uit het pakket enerzijds en de toename van gastric bypass operaties anderzijds? Wilt u uw antwoord toelichten?
De «stepped care» benadering betekent dat men aan de zorgvraag fasegewijs tegemoet komt om te voorkomen dat men te snel voor dure interventies kiest waarmee de zelfwerkzaamheid van de patiënt buiten beschouwing blijft. Dat een dergelijke benadering is aangewezen, bijvoorbeeld bij obesitas, betekent niet dat alle onderdelen van een «stepped care» traject per definitie collectief verzekerd zijn. In het geval van obesitas geldt dat geldt bijvoorbeeld voor fysiotherapie en straks ook voor dieetadvisering als deze buiten de uitzondering van ketenzorg valt. Wat de verhouding met de toename van de «gastric bypass» operaties betreft, voor die toename heb ik in het antwoord op vraag 15 drie belangrijke oorzaken genoemd. Het schrappen van dieetadvisering uit het pakket per 2012 kan in die toename nog geen rol hebben gespeeld. Datzelfde geldt voor de dit jaar genomen beslissing om de voor 2012 voorgenomen pakketopname van de gecombineerde leefstijlinterventie, ongedaan te maken. Overigens is in het kader van dit voornemen, mede met behulp van het NISB, het aanbod van gecombineerde leefstijlinterventies gericht op voeding en beweging, flink verruimd. Daarnaast investeren we vanaf 2012 € 70 miljoen per jaar in sport en bewegen in de buurt door verdriedubbeling van het aantal buurtsportcoaches.
Wat is uw reactie op de stelling in de uitzending «als je dik genoeg bent, betaalt de verzekering de operatie»? Wilt u toelichten wat de kosteneffectiviteit op langere termijn is van uw beleid ten aanzien van ernstige obesitas? Is voorkomen niet beter dan genezen?
Deze is correct in de zin dat er in individuele gevallen sprake kan zijn van medische noodzaak tot chirurgisch ingrijpen. In die gevallen betaalt de verzekering de ingreep. Als het gaat om lange termijn resultaten, zijn de effecten van chirurgische ingrijpen verhoudingsgewijs nog het best gedocumenteerd. De vraag of voorkomen beter is dan genezen laat zich positief beantwoorden. Die uitspraak biedt evenwel weinig troost als morbide obesitas eenmaal is ingetreden, wat helaas niet zelden het geval is. De zorg is zo georganiseerd dat we deze patiënten niet aan hun lot overlaten omdat ze hun situatie hadden kunnen voorkomen.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van goede begeleiding voor mensen met obesitas het gevaar bestaat dat mensen hun toevlucht nemen tot de chirurg, terwijl er ook minder ingrijpende opties denkbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou het uitbreiden en toegankelijk maken van die alternatieven niet uw voorkeur moeten hebben boven het promoten van operaties?
De medische professional heeft de verantwoordelijkheid te handelen op basis van de richtlijnen van zijn beroepsgroep. Voor obesitas is inmiddels een zorgstandaard beschikbaar die volgens het stepped care principe beschrijft wat goede zorg voor deze aandoening is (zie ook het antwoord op vraag 8). Ook zorgverzekeraars stellen richtlijnen en zorgstandaarden steeds vaker centraal bij de contractering van de zorg. Dit leidt er ook toe dat niet automatisch met alle zorgaanbieders tot overeenstemming wordt gekomen. Ik wijs in dit verband op de recente handelwijze van zorgverzekeraar CZ met betrekking tot bariatrische chirurgie.
Kent u de studies uit de VS van het afgelopen jaar, waarnaar prof. Seidell in de uitzending verwijst, waaruit blijkt dat extreme obesitas goed kan worden behandeld door middel van een intensief leefstijlprogramma? Welke conclusie trekt u daaruit?
Ja, die studies zijn mij bekend. Behandeling van obesitas richt zich met name op blijvende veranderingen in het voedingsgedrag en de lichamelijke activiteit. Gewichtsverlies en het behoud daarvan zijn ook een adequate afspiegeling van duurzame gedragsverandering. In de behandeling van obesitas volgens de zorgstandaard obesitas wordt gestreefd naar 5%-10% gewichtsverlies na een jaar wat met een (intensieve) gecombineerde leefstijlinterventie haalbaar wordt geacht en dat wordt door de artikelen waarnaar prof. Seidell verwijst ook onderschreven. Wanneer toch onvoldoende effect wordt bereikt op basis van de gecombineerde leefstijlinterventie, vormt bariatrische chirurgie onder strenge criteria een mogelijke behandeling voor volwassenen. Ook na deze behandeling is een intensief begeleidingsprogramma nodig om de patiënt stabiel te houden.
Wat is uw reactie op de stelling dat een gastric bypass operatie voor het merendeel van de patiënten met zwaar overgewicht geen verantwoorde keuze is, omdat niet de grootte van de maag, maar een als verslavingsprobleem aan te merken leef- en voedingspatroon het probleem is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens met de stelling dat een gastric bypass niet voor elke patiënt met morbide obesitas een verantwoorde keuze is. Zoals gesteld in de vraag is het maken van de medische afweging een multidisciplinaire kwestie waarbij de aanwezigheid van alle factoren gewogen dient te worden.
Beschouwt u obesitas als een (chronische) ziekte of als een leefstijlkeuze, zoals u ook tabaksverslaving typeert? Wilt u uw antwoord toelichten?
De zorgstandaard obesitas (2010) stelt dat mensen met obesitas een chronische ziekte hebben waarmee zij zo goed mogelijk moeten leren leven. De zorgstandaard beschrijft dat naast goede zorg ook een effectieve en doelmatige vorm van preventie nodig is om het probleem van overgewicht en obesitas goed te kunnen bestrijden. Zoals ik ook bij de behandeling van mijn begroting voor 2012 heb uiteengezet richt ik mij sterk op de jeugd (bewegen en sporten in de wijk, schoolprogramma’s aanbieden en combinatie programma’s zoals JOGG (jongeren op gezond gewicht) dat sterk wordt uitgebreid tot 75 locaties in 2012, promoten belang van gezonde voeding). Bij deze aanpak zijn veel partijen betrokken: de burgers en patiënten zelf, de landelijke en/of lokale overheid, het bedrijfsleven en zorgverleners. Een aanpak waarin al deze partijen hun verantwoordelijkheden nemen, lijkt een kansrijke strategie. Ook ten behoeve van volwassenen zal het sport- en beweegaanbod in de buurt sterk worden uitgebreid. Dit sluit aan bij het actieplan «Gezond bedrijf» dat ik met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oppak. Tot slot noem ik het gezonder eten en drinken op scholen waarover ik recent een convenant heb gesloten met onder andere de catering- en automatenbranches.
Deelt u de mening dat het Slotervaartziekenhuis de grens tussen toegestane neutrale patiëntenvoorlichting en ongeoorloofde reclame heeft overschreden door obesitaspatiënten gericht naar een gastric bypass operatie te loodsen? Zo ja, op welke wijze wordt het ziekenhuis terecht gewezen? Zo nee, waar ligt voor u de grens tussen patiëntenvoorlichting en handelsreclame?
Ik heb er kennis van genomen dat het Slotervaart ziekenhuis aan groepsgewijze patiëntenvoorlichting doet in een bioscoopzaal. Ik heb geen aanwijzingen dat het Slotervaart ziekenhuis mensen met obesitas op een andere wijze op de mogelijkheid van een gastric bypass operatie heeft gewezen dan zoals beschreven in de antwoorden 7 en 9. Uiteindelijk is het een medische afweging.
Hoeveel verdient een ziekenhuis op een gastric bypass operatie? Is dit een winstgevende Diagnose Behandeling Combinatie (dbc)?
Bariatrische chirurgie bevindt zich in vrije segment, dat wil zeggen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars hierover zelf prijsafspraken kunnen maken.
Deelt u de mening dat de investeerders van het geprivatiseerde Slotervaart er belang bij hebben dat de omzet wordt vergroot door zoveel mogelijk gastric bypasses uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard hebben de investeerders er belang bij dat het Slotervaart ziekenhuis een gezonde bedrijfsvoering heeft. Voldoende omzet is daarbij een relevante factor. Ik zou dat evenwel niet willen verengen tot «zoveel mogelijk gastric bypasses». Relevant is namelijk ook dat mensen er, gezien hun medische indicatie, op zijn aangewezen zo’n bypass operatie te ondergaan. Voor zover mijn informatie strekt is de door mij geopende polikliniek één van de plaatsen waar voor de behandeling van obesitas wordt gewerkt conform de zorgstandaard.
Erkent u dat het toelaten van private investeerders en winstuitkeringen in de hand werkt dat vanuit winstoogmerk het aantal verrichtingen in ziekenhuizen wordt opgevoerd ten koste van de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Winstuitkeringen zijn een beloning voor het verschaffen van risicodragend kapitaal. Vermogensverschaffers zijn uiteraard alert op een bedrijfsvoering die hun investering doet renderen. En de beloning van de investeerders is nodig om de continuïteit van het ziekenhuis te waarborgen. Het is een misverstand te denken dat bij een andere wijze van financiering eenzelfde alertheid niet geboden is. Te lang zijn ziekenhuizen met gegarandeerde budgetten door de overheid uit de wind gehouden met alle negatieve gevolgen van dien voor een efficiënte bedrijfsvoering en innovatief gedrag. Het is ook een misverstand dat private financiering negatief zou uitpakken voor de geleverde kwaliteit. Als er iets is dat funest kan zijn voor het rendement, is het reputatieschade als gevolg van onveilige en slechte kwaliteit zorg. Juist daarom verwacht ik een sterke stimulans tot betere kwaliteit van zorg.
Erkent u dat er een toenemende commerciële druk bestaat om zoveel mogelijk maagoperaties te verrichten bij mensen met ernstig overgewicht in plaats van naar andere oplossingen te zoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan uw verklaring voor het feit dat de afgelopen 3 jaar het aantal gastric bypass operaties is verviervoudigd?
Ik schrijf de toename toe aan een combinatie van factoren. Als drie belangrijke noem ik de toegenomen prevalentie van morbide obesitas, betere bekendheid van patiënten en verwijzers met de mogelijkheden van bariatrische chirurgie en specialisatie van klinieken in deze vorm van zorg.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uitgebreider onderzoek te laten doen en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te verzoeken de praktijken rond maagoperaties in het Slotervaartziekenhuis, de Nederlandse Obesitaskliniek en andere obesitasklinieken tegen het licht te houden?3 Lopen patiënten op enigerlei wijze gevaar zoals in het ziekenhuis in Emmen?4 Als u niet tot dit onderzoek bereid bent, kunt u dan toelichten waarom niet?
In mijn reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Vernieuwing op drift» (uw kamer toegezonden onder kenmerk CZ-TSZ-3088478) heb ik aangegeven dat de IGZ al extra alert is op zorgvernieuwings-processen. Zij bespreekt jaarlijks met alle ziekenhuizen de nieuwe ontwikkelingen en vraagt daarbij hoe de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg geborgd zijn. Als over een techniek of behandeling meerdere calamiteitenmeldingen binnenkomen, bekijkt de IGZ altijd of er een relatie is met zorgvernieuwing en hoe de kwaliteitsborging is geregeld. Ik ben van mening dat kwaliteit aldus geborgd kan worden zonder voor elke verrichting een separaat onderzoek van de IGZ te starten. Voor het gericht inschakelen van de NZa zie ik geen aanleiding. Dat laat onverlet dat ook NZa vanuit haar toezichtrol op enig moment kan besluiten tot een nader onderzoek.
Het bericht dat de BSE-controle in Polen zwak en onvolledig is |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «BSE-controle Polen zwak en onvolledig»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in het signaal uit het bericht dat de naleving van de BSE-regelgeving in Polen nog steeds gebrekkig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het artikel is gebaseerd op een audit van de Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Commissie naar de Poolse BSE-maatregelen (juni 2011). De FVO concludeerde dat de naleving in Polen in grote lijnen bevredigend is, maar op een aantal punten verbetering behoeft.
Deelt de u opvatting dat de EU een rol heeft in het verbeteren van het toezicht op de naleving van BSE-regelgeving in Polen? Zo nee, waarom niet?
Nee, Polen is zelf verantwoordelijk voor een adequaat toezicht op de naleving in de Poolse slachthuizen en andere bedrijven. De FVO controleert in alle lidstaten of de lidstaten dit goed uitvoeren en geeft zo nodig aanbevelingen voor verbetering. Indien de situatie dan nog niet verbetert, kan de Europese Commissie een inbreukprocedure starten tegen de desbetreffende lidstaat.
Kunt u aangeven of Poolse runderen in Nederland zijn geïmporteerd? Zo ja, hoeveel runderen betreft het hier?
De producten van deze runderen kunnen op de Nederlandse markt terecht zijn gekomen.
Er bestaat geen risico voor de volksgezondheid. De kalveren worden alle geslacht op een leeftijd jonger dan een jaar. Daarbij is er geen risico op BSE. De overige slachtrunderen (overigens een zeer gering aantal) worden net als Nederlandse runderen geslacht en conform de EU-eisen getest. Daarbij wordt ook het specifiek risicomateriaal bij de slacht verwijderd uit het karkas. Dit is het materiaal dat mogelijkerwijs nog een risico zou kunnen vormen voor de gezondheid van de consument.
Kunt u aangeven of het risico bestaat dat producten van deze runderen op de Nederlandse markt terecht zijn gekomen en of er een risico bestaat voor de volksgezondheid?
De fusie tussen twee Tilburgse ziekenhuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TweeSteden en St. Elisabeth willen fuseren»?1
Ja.
Bent u van mening dat de fuserende partijen een fusie-effectrapportage moeten opstellen?
Op 5 oktober jl. hebben de staatssecretaris en ik in een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedebatteerd over onze voornemens ten aanzien van aanscherping van de fusietoetsing in de zorg vanwege kwaliteit en bereikbaarheid. Mede op basis van dit debat vertalen wij die voornemens op dit moment in wetgeving, waarmee ook de verplichting tot het opstellen van een fusie-effectrapportage wordt verankerd. Met die fusie-effectrapportage worden zorgaanbieders gestimuleerd tot een zorgvuldige voorbereiding van een fusie, waarbij het nut, de noodzaak en de gevolgen van een voorgenomen fusie in kaart worden gebracht en de direct betrokkenen bij de zorgaanbieder (zoals cliënten en medewerkers) zorgvuldig worden betrokken bij de uitwerking van de plannen.
Het streven is de wetgeving per 2013 van kracht te laten zijn. Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat iedere zorgaanbieder die gaat fuseren uit hoofde van zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid ook nu al een dergelijke analyse zou moeten uitvoeren. Maar totdat de wetgeving van kracht is kan ik partijen daar niet toe verplichten. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd dat ik partijen die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving willen fuseren, zal wijzen op de komende aanscherping van de eisen ten aanzien van fusies en dat ik zal aandringen om reeds te handelen conform die nieuwe eisen. Ik zal dat ook doen ten aanzien van deze fusie.
Bent u van plan een fusietoets door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) te laten uitvoeren?
In het verlengde van mijn antwoord op vraag 2 zal ook de zorgspecifieke fusietoets door de NZa wettelijk worden verankerd. Maar ook hier geldt dat zolang de wetgeving niet van kracht is, de NZa geen bevoegdheid heeft om de fusie te beoordelen.
Indien er geen fusie-effectrapportage en geen fusietoets komt, wilt u dan aangeven hoe u de fusie gaat tegenhouden conform de eerdere wens van de Kamer om een moratorium in te stellen op fusies in de zorgsector?2
Per brief van 7 november jl. en tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer heb ik gereageerd op de door de Kamer aangenomen motie die was ingediend door mevrouw Leijten3, waarin de regering wordt gevraagd een moratorium op fusies af te kondigen totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld. Ik heb aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij ben ik van mening dat niet alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Maar er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies. Zorgen die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusies, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk hebben uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Om op dit moment zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik publiekelijk, en in de richting van (koepels van) zorgaanbieders, aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders met fusieplannen ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal hierop ook de Tilburgse ziekenhuizen aanspreken.
Zelfmoorden onder Hindoestaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over zelfmoorden onder Hindoestaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes en de website «je staat niet alleen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht en ik herinner mij de eerder door u gestelde schriftelijke vragen over suïcidaal gedrag van jonge migranten vrouwen in Nederland die door de voormalige bewindslieden van VWS in 2009 zijn beantwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 244).
Herinnert u zich mijn eerdere schriftelijke vragen over zelfmoorden onder Hindoestaanse meisjes?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u een beeld van de omvang van dit probleem? Om hoeveel meisjes gaat het, en onder welke bevolkingsgroepen doet dit verschijnsel zich voor? Zo nee, bent u bereid onderzoek hiernaar te doen?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar van het aantal suïcidepogingen onder bepaalde groepen migranten jonge vrouwen. Wél zijn er op regionaal niveau gegevens beschikbaar over suïcidepogingen onder deze groepen. Uit een vergelijkende studie «Suïcidaal Gedrag van Jonge Migranten Vrouwen in Nederland» (2009) blijkt dat er sprake is van verhoogde suïcidaliteit onder bepaalde allochtone groepen jonge vrouwen. In deze studie is gebruik gemaakt van gegevens uit Rotterdam en deze studie heeft betrekking op suïcidepogingen en niet op geslaagde suïcides.
Uit deze gegevens blijkt onder meer dat er sprake is van een verhoogd percentage van Turkse meisjes (14,6 procent) en van Hindoestaanse meisjes (19,2 procent) ten opzichte van Nederlandse meisjes (8,8 procent) die een suïcidepoging hebben ondernomen. Onder meisjes van Marokkaanse afkomst ligt het percentage suïcidepogingen daarentegen juist lager (6,2 procent) ten opzichte van Nederlandse meisjes. Ook cijfers van de gemeente Den Haag over de periode 2008 en 2009 laten een verhoogde suïcidaliteit zien onder Turkse en Hindoestaanse meisjes.
Ik zie geen toegevoegde waarde om verder onderzoek te laten verrichten naar de exacte omvang van deze groepen.
Deelt u de mening dat deze meisjes te lang met problemen lopen en niet bij de reguliere hulpverlening terecht kunnen?
Voor de toegankelijkheid van de ggz voor allochtone meisjes en jonge vrouwen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5 van de eerder door u gestelde schriftelijke vragen over suïcidaal gedrag van jonge migranten vrouwen in Nederland die door de voormalige bewindslieden van VWS in 2009 zijn beantwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 244). In dit antwoord wordt verwezen naar de Trendrapportage GGZ 2008 van het Trimbos-instituut waaruit onder andere blijkt dat allochtone vrouwen sterk emanciperen wat betreft zorggebruik bij psychische problemen.
In een recent verschenen proefschrift van dr. T. Fassaert «Ethnic differences and similiarities in care for anxiety and depression in the Netherlands» (2011) worden evenwel enkele belangwekkende conclusies gepresenteerd ten aanzien van de toegankelijkheid van de ggz voor bepaalde etnische groepen. In dit proefschrift worden Nederlanders vergeleken met Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen die in Nederland wonen, voor wat betreft de stand van de wetenschap op het gebied van de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor angst en depressie. Onderzocht is of er verschillen zijn tussen deze etnische groepen in Nederland.
In het proefschrift wordt geconcludeerd dat er geen bewijs is voor de stelling dat minder vaak aan de zorgbehoefte werd voldaan van Nederlanders met een niet-Westerse achtergrond (bij vergelijkbare ziektelast). De ervaren behoefte aan zorg voor psychische klachten was hoger bij Turkse personen, hetgeen vooral verklaard kon worden door de hogere prevalentie van stoornissen in die groep, terwijl Marokkaanse personen juist minder behoefte hadden aan zorg dan Nederlanders, zo werd geconcludeerd in dit proefschrift.
Verder is geconcludeerd voor wat betreft het verband tussen etnische achtergrond en zorggebruik voor angst en depressie dat vooral personen met een Marokkaanse achtergrond, in verhouding tot Nederlanders, minder gebruik leken te maken van eerstelijnszorg voor psychische klachten. Een mogelijke verklaring die hiervoor wordt gegeven, is de lagere ervaren behoefte aan zorg voor psychische klachten, die een sleutelrol vervult in het hulpzoekproces.
Voor wat betreft het gebruik van de tweedelijns ggz wordt geconcludeerd dat dit vergelijkbaar was tussen Nederlanders en personen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. In dit proefschrift wordt geconcludeerd dat de ggz niet ontoegankelijker is en geen kwalitatief minder goede zorg levert aan personen met een niet-Westerse achtergrond.
Daarnaast kan (anonieme) e-mental health een belangrijke bijdrage leveren een het aanbieden van een laagdrempelige vorm van hulpverlening voor deze groep meisjes. In de praktijk blijkt er ook er verschillende websites en fora te zijn die voorzien in hulpverlening aan allochtone jongeren, hetzij op het gebied van ggz-problematiek of andere hulpvragen die samenhangen met hun etniciteit.
Gelet op dit aanbod en gelet op de conclusies uit het hierboven vermelde proefschrift, deel ik uw mening niet dat met name de ggz niet in staat zou zijn adequaat hulp te bieden aan personen van niet-westerse afkomst en daarmee aan de allochtone meisjes aan wie u refereert.
Deelt u de mening dat veel hulpverleningsinstanties zoals jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg nog steeds niet in staat zijn adequate hulp te bieden aan deze categorie meisjes, en met name de geestelijke gezondheidszorg nog steeds niet toegankelijk is voor deze groepen? Zo nee, bent u bereid uw mening met argumenten en feiten te onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Een vergoeding van secundaire geslachtskenmerken voor transgenderoperaties |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat 19 november a.s. de «Transgender Gedenkdag» wordt gehouden, waarbij (wereldwijd) transgenders worden herdacht die het slachtoffer zijn geweest van «hate-crimes»?
Ja.
Hoe besteedt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op deze dag aandacht aan de medische en psychisch-sociale zorg voor transgenders in geslachtsaanpassende behandeling?
Ik ben op ambtelijk niveau vertegenwoordigd bij de herdenking en namens mij is het belang van respect voor diversiteit benadrukt.
Deelt u de mening dat de secundaire geslachtskenmerken een essentieel onderdeel zijn van de geslachtsaanpassende behandeling van transgenders?
Voor het maatschappelijk en psychisch functioneren is het van essentieel belang dat transgenders in hun nieuwe identiteit door anderen geaccepteerd worden. Ik ben me er ook van bewust dat dan het uiterlijk en in dit geval de secundaire geslachtskenmerken voor transgenders een belangrijk onderdeel zijn van de geslachtsaanpassing.
In het kader van de Zorgverzekeringswet heeft het kabinet meermaals gesproken over de eventuele vergoedingsmogelijkheden. Het kabinet ziet op dit moment echter geen ruimte om de aanspraken ingevolge de Zorgverzekeringswet op dit punt uit te breiden of anderszins hiervoor financiering ter beschikking te stellen.
Hoe verhoudt zich het antwoord op vraag 3 tot de aangehouden motie van het lid Van der Ham c.s.1 inzake het opnemen van een vergoeding voor secundaire geslachtskenmerken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om nogmaals te onderzoeken of er financieringsmogelijkheden zijn voor geslachtsaanpassende behandelingen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de dag van de Transgenders?
Nee, vanwege de noodzaak tot interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk.
De acute geldnood van ziekenhuizen in 2012 |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Acute geldnood voor ziekenhuizen in 2012»?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van der Veen ben ik bekend met de lopende discussie en ga ik er van uit dat verzekeraars en aanbieders tijdig gevolg zullen geven aan de afspraken die gemaakt zijn in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord over de bevoorschotting.
Deelt u de mening van de heer Hakbijl, van PricewaterhouseCoopers dat zonder een landelijke voorschotregeling de uitbetaling van salarissen nijpend wordt voor ziekenhuizen?
Verzekeraars en ziekenhuizen zijn mijns inziens uitstekend in staat om in lokaal overleg tot afspraken over de bevoorschotting te komen.
Klopt het dat de inhuur van extern personeel bij de ziekenhuizen nog steeds stijgt in plaats van daalt?
PwC constateert in zijn brancheanalyse op basis van de jaarrekeningen van ziekenhuizen dat de kostenpost «personeel niet in loondienst» in 2010 met 4% is toegenomen tot een bedrag van 577 miljoen euro, hetgeen volgens PwC correspondeert met circa 5% van de totale personeelskosten van ziekenhuizen.
Daarbij merk ik op dat het bij de post «personeel niet in loondienst» zeker niet alleen om overhead of interimmanagement gaat, maar bijvoorbeeld ook om handen aan het bed zoals de inhuur van specialistische verpleegkundigen of OK-assistenten. Langs deze weg kunnen bijvoorbeeld tijdelijke personeelstekorten die raken aan de zorgverlening adequaat opgevangen worden. Ziekenhuizen maken hierin een eigen afweging. Daarom vind ik dat niet in het algemeen gesteld kan worden dat ziekenhuizen maatregelen zouden moeten treffen om het aantal externen terug te dringen.
Kunt u aangeven hoeveel miljoenen euro’s jaarlijks door de ziekenhuizen wordt uitgegeven aan de inhuur van extern personeel?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u onze mening dat ziekenhuizen maatregelen zouden moeten nemen om het aantal externen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Het schrappen van 300 voltijdbanen door het Amphia Ziekenhuis in Breda en Oosterhot |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de berichten «Amphia bezuinigt op personeel»1 en «Onbegrip bij bond over plan Amphia»?2
Ik heb er kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitter van de raad van bestuur van Amphia dat marktwerking de belangrijkste reden voor inkrimping is? Kunt u dit toelichten?
Ik lees in het krantenartikel en bij navraag bij Amphia blijkt dat hij het noodzakelijk vindt om voorbereid te zijn om toekomstige veranderingen in de zorg het hoofd te kunnen bieden. Dat is precies de actieve houding die zorginstellingen moeten hebben en waartoe mijn beleid gericht op het betaalbaar houden van de zorg (via ondermeer meer vrij onderhandelbare DBC’s) hen wil prikkelen.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat de onzekerheid voor ziekenhuizen, die voortkomt uit marktwerking, tot een inkrimping van het personeelsbestand leidt? Zo ja, op welk deel van het personeelsbestand kan volgens u het best gekort worden? Valt het verplegend personeel daar ook onder? Zo nee, hoe kan deze ontwikkeling voorkomen worden, en ziet u daarin ook een rol voor de overheid?
Alle organisaties moeten, om te kunnen overleven, doelmatig en doeltreffend zijn. Ook organisaties in de collectieve sectoren (= publieke plus semipublieke sectoren). Bij Amphia gaat het dan om een aangekondigde, maar nog niet verder gespecificeerde ombuiging van 10% in 3 jaar. Dat is 3,3% per jaar. Relatief is dat een milde ombuiging.
De zorg is een sector die er primair is om patiënten en cliënten beter te maken en/of te verzorgen. De werkgelegenheid die dat met zich brengt is de resultante van de vraag naar de zorg die vervuld kan worden. Gezien de vraag naar zorg is de werkzekerheid in die sector hoog te noemen.
Door ook de zorg doelmatig en doeltreffend te maken wordt de betaalbaarheid en het aanbod van de zorg op termijn gediend. Bovendien wordt zo ook ingespeeld op de komende schaarste aan personeel.
Kent u meer voorbeelden van ziekenhuizen die in verband met de marktwerking personeel ontslaan? Zo ja, welke ziekenhuizen zijn dit? Zo nee, is de situatie bij Amphia volgens u uniek?
Ter voorkoming van misverstanden: ik lees niets over het ontslaan van personeel. Alleen over inkrimping van de werkgelegenheid. De pro-actieve houding van Amphia bewerkstelligt juist dat gedwongen ontslagen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen.
Wat vindt u van het signaal dat Amphia geeft met het schrappen van zoveel banen, terwijl er de komende jaren juist veel meer mensen in de zorg nodig zijn, en de werkdruk voor verpleegkundigen nu al vaak heel hoog is? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op uw vragen 2 t/m 4.
Acht u het voor de kwaliteit van de zorg wenselijk dat bij kostenbesparing voornamelijk wordt bezuinigd op personeel, en niet op andere begrotingsposten, als inkoop en beheer? Kunt u dit toelichten?
Ik lees nergens dat er alleen of hoofdzakelijk op personeel wordt bezuinigd. Het is ook de uitdaging voor alle zorgaanbieders om hun organisatie zo in te richten dat er een optimale prijs/kwaliteitsverhouding ontstaat. En de kwaliteitsbewaking in de zorg is goed vorm gegeven.
De brancheanalyse gezondheidszorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brancheanalyse 2011 van PricewaterhouseCoopers (PwC) voor wat betreft de ziekenhuizen?1
Ik heb begrepen dat PriceWaterhouseCoopers (PwC) in zijn brancheanalyse de jaarrekeningen over 2010 van ziekenhuizen heeft geaggregeerd en geanalyseerd. Het algemene beeld dat uit de analyse naar voren komt is inmiddels bekend: in 2010 zijn zowel de resultaten als de weerstandsvermogens van ziekenhuizen verbeterd. PwC gaat in het bijzonder in op de complexiteit door de invoering van DOT en prestatiebekostiging, alsook de strengere solvabiliteitsregels voor verzekeraars en de mogelijke consequenties hiervan voor het al dan niet continueren van de bevoorschotting van ziekenhuizen door verzekeraars.
Over dat laatste punt merk ik op dat in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord 2012–2015 ten aanzien van sturing en informatievoorziening afspraken zijn gemaakt over de monitoring van de productieontwikkeling bij zorgaanbieders. In dat kader is ook vastgelegd dat verzekeraars en aanbieders afspraken zullen maken over de bevoorschotting van onderhanden werk, en dat verzekeraars en aanbieders zich zullen inspannen om zo snel mogelijk tot afronding van de contractering inclusief afspraken over bevoorschotting te komen.
Ik ga er van uit dat verzekeraars en aanbieders tijdig gevolg zullen geven aan deze afspraken en daarmee de bevoorschotting in 2012 in onderling overleg zullen borgen. Inmiddels heeft hierover ook bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Verzekeraars hebben in dat overleg aangegeven dat afspraken over de bevoorschotting wat hen betreft op lokaal niveau thuishoren. Tegelijkertijd hebben zij aangegeven er op te vertrouwen dat er tijdig constructieve afspraken zullen worden gemaakt met de zorgaanbieders.
Deelt u de zorgen dat de risico's toenemen en er in 2012 acute betalingsproblemen kunnen ontstaan als gevolg van een nieuw declaratiesysteem en het terugtrekken van voorschotten door verzekeraars, mede ingegeven door aangescherpte kapitaaleisen?
Ten aanzien van de bevoorschotting is mij bekend dat verzekeraars zich voor 2012 terughoudender opstellen dan voorheen, mede als gevolg van aangescherpte kapitaaleisen.
DBC-Onderhoud is inmiddels namens alle betrokken partijen aan de slag met het technisch mogelijk maken van een uniforme wijze van bevoorschotting op basis van onderhanden werk via een zogenaamde liquiditeitsgrouper die uiterlijk medio 2012 gereed zal zijn.
Zoals eerder aangegeven heb ik er vertrouwen in dat veldpartijen in samenspraak tot een bevredigende oplossing voor de periode tot medio 2012 zullen komen, waarmee eventuele betalingsproblemen zullen worden voorkomen.
Deelt u de mening dat patiënten hier in zorgverlening geen nadelige gevolgen van mogen ondervinden, en u als minister van VWS daar eindverantwoordelijk voor bent? Hoe gaat u voorkomen dat patiënten nadelige gevolgen ondervinden?
Ik heb op dit moment geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de zorgverlening nadelige gevolgen zal ondervinden van de lopende discussie over bevoorschotting tussen verzekeraars en zorgaanbieders.
Hoe groot is naar schatting de actuele schuld van ziekenhuizen aan verzekeraars?
PwC constateert in zijn brancheanalyse op basis van de jaarrekeningen 2010 dat ziekenhuizen cumulatief nog 1,6 miljard euro aan schuld hebben uitstaan bij verzekeraars met betrekking tot reeds verleende voorschotten op onderhanden werk. VWS heeft op dit punt geen recentere cijfers beschikbaar.
Gaat u concrete acties ondernemen, al dan niet via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), richting zorgverzekeraars of ziekenhuizen, zoals een landelijke voorschotregeling?
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de inhoud en uitkomst van die acties?
Ik ben van mening dat de bevoorschotting eerst en vooral een zaak is tussen verzekeraars en ziekenhuizen onderling.
Wel heb ik, zoals eerder aangegeven, DBC-Onderhoud opdracht gegeven om een zogenaamde liquiditeitsgrouper te bouwen. Daarnaast heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om te bezien op welke wijze bevoorschotting van transitiebedragen vormgegeven zou kunnen worden. Langs die weg zouden instellingen die forse transitiebedragen verwachten uit hoofde van het transitiemodel dat de invoering van prestatiebekostiging in 2012 en 2013 ondersteunt aanzienlijk eerder over de bijbehorende financiële middelen kunnen beschikken.
Verder laat ik me vanzelfsprekend op de hoogte houden van de vorderingen die verzekeraars en ziekenhuizen maken bij de onderhandelingen over de contractering voor 2012 en bijbehorende afspraken over de bevoorschotting.
De sluiting van Huize Alexandra |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de gesloten jeugdinrichting Huize Alexandra te Almelo definitief haar deuren zal sluiten?
De accommodatie Alexandra zal op 1 januari 2013 worden gesloten. De 60 plaatsen van Huize Alexandra in Almelo verhuizen in loop van 2012 naar de locatie De Vaart in Sassenheim. Ik heb u dit gemeld in mijn brief van 27 september 2011 (TK 31 839, nr. 128).
Wat is uw reactie op het gegeven dat de gesloten inrichting voor enkele miljoenen euro’s is opgeknapt, en desondanks zal verhuizen naar een nieuwbouwlocatie in Sassenheim?
De verbouwingen die in de periode 2008–2009 hebben plaatsgevonden bij huize Alexandra hadden in hoofdzaak te maken met de eisen voor brandveiligheid.
In het capaciteitsplan dat u op 13 april 2011 is toegezonden was al opgenomen dat alle capaciteit van Avenier beschikbaar zou komen voor de regio Zuidwest.
Vervolgens heb ik met Avenier afgesproken om de plaatsen van Alexandra (en Prisma Hand in Hand) die buiten het zorggebied liggen te verhuizen naar een locatie binnen het zorggebied. Deze mogelijkheid deed zich voor omdat voor de nieuwbouw van Teylingereind nog geen bestemming was gevonden. Ook met deze leegstand waren voor het Rijk miljoenen gemoeid. In de afweging van alle kosten heeft de doorslag gegeven dat Avenier door de overplaatsing meer plaatsen zou krijgen in de regio waarvoor de plaatsen bestemd zijn. Ik heb u daarover in mijn brieven van 7 juli 2011 en 27 september 2011 geïnformeerd.1
Op welke wijze draagt de sluiting van Alexandra in Almelo en de verhuizing naar de locatie in Sassenheim bij aan de beoogde bezuiniging van het ministerie?
De verplaatsing van 60 plaatsen jeugdzorgplus maakt onderdeel uit van de besluitvorming over de capaciteit jeugdzorgplus waarover ik u in de loop van 2011 heb geïnformeerd. De aanleiding voor die besluiten was de leegstand (20%) en de afloop van de huurperiode van een groot aantal tijdelijke plaatsen. Het deel van het budget dat beschikbaar komt door het niet langer gebruiken van tijdelijke plaatsen blijft beschikbaar voor de jeugdzorg. Er is dus geen sprake van een bezuiniging.
In hoeverre is de nieuwbouwlocatie in Sassenheim toegesneden op de specialistische opvang van slachtoffers van «loverboys»?
In De Vaart krijgen deze meisjes dezelfde behandeling als op dit moment in Alexandra. Avenier zet de deskundigheid die bij Alexandra aanwezig was in bij De Vaart. Avenier heeft een veiligheidsplan gemaakt voor de locatie De Vaart. Daarbij is speciale aandacht besteed aan de maatregelen die getroffen moeten worden om te zorgen dat loverboy slachtoffers hier veilig zijn.
Meisjes verblijven in de meisjesvleugel van het gebouw. Voor vier leefgroepen wordt de fysieke beveiliging geoptimaliseerd door het plaatsen van een hek. Het leefklimaat en de behandeling zijn gericht op de specifieke meisjesproblematiek, het slachtoffer zijn van (seksuele) uitbuiting, maar ook eigen seksueel grensoverschrijdend gedrag en automutilatie. Een aantal pedagogische medewerkers, afdelingshoofden en gedragsdeskundigen van Alexandra verhuist mee naar De Vaart. Op deze wijze neemt Avenier haar deskundigheid mee naar De Vaart en wordt deze daar opnieuw ingezet.
Zal op de nieuwe locatie in Sassenheim sprake zijn van uitsluitend opvang van meisjes? Zo nee, op welke wijze wordt gewaarborgd dat bij gemengd verblijf meisjes die slachtoffer zijn geworden van «loverboys» in een veilige en toepasselijke omgeving worden opgevangen?
Op de nieuwe locatie De Vaart zullen zowel meisjes als jongens worden opgevangen. Ze zullen echter in gescheiden leefgroepen verblijven. Verder zullen (een deel van) de meisjes gescheiden van de jongens onderwijs krijgen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Hoe verhoudt de sluiting van Huize Alexandra zich tot uw brief aan de Kamer van 6 juli 2011, waarin u schrijft dat de sluiting van andere instellingen wordt ondervangen door het bestaan van Huize Alexandra als een van de twee instellingen in Nederland waar uitsluitend meisjes worden behandeld die te maken hebben gehad met ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag of slachtoffer zijn geworden van «loverboys»?1
Plaatsingscoördinatoren kiezen in sommige gevallen voor Alexandra vanwege het hoge fysieke beveiligingsniveau en vanwege het exclusieve meisjesklimaat. Speciaal voor deze meisjes is er een afdeling van De Vaart uitgerust met hetzelfde hoge fysieke veiligheidsniveau. Meisjes van deze afdeling kunnen niet of alleen onder strikte condities in contact komen met jongens. Alle meisjes van De Vaart verblijven in de meisjesvleugel van het gebouw. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoe verhoudt uw besluit tot sluiting van Huize Alexandra zich tot de stellingname in uw brief van 6 juli 2011 dat Huize Alexandra een van de twee instellingen is die zorgt voor het behoud van deskundigheid op het gebied van de behandeling van jeugdigen met ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Voor een antwoord op uw vraag naar het behoud van de deskundigheid van Alexandra verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 4, 5 en 6.
Een Argos-reportage over het (dis-)functioneren van trombosediensten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat in een jaar tijd minstens vijfentwintig mensen om het leven zijn gekomen door verkeerd gebruik van anti-stollingsmedicatie?
In algemene zin wil ik opmerken dat de uitzending ging over het niet sluitend zijn van de keten van trombosezorg, niet over het (dis)functioneren van trombosediensten.
Het bericht dat in een jaar tijd minstens vijfentwintig mensen om het leven zijn gekomen door verkeerd gebruik van anti-stollingsmedicatie is deels juist. Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn in het afgelopen jaar 28 meldingen binnen gekomen van het overlijden van personen die antistollingsmedicatie gebruikten. De oorzaken voor het overlijden zijn verschillend en variëren van onduidelijkheid over wel of niet gevolgd hebben van protocollen tot valincidenten (bij personen die antistollingsmedicatie gebruiken) met een hersenbloeding als gevolg;
De oorzaak voor het overlijden is dus niet altijd het gevolg van verkeerd gebruik van antistolingsmedicatie, wel gebruikten deze mensen allemaal anti-stollingsmedicatie. Communicatie tussen zorgverleners heeft in sommige gevallen een rol gespeeld.
In hoeverre is dit een gevolg van gebrekkige communicatie tussen zorgverleners, zoals in het radioprogramma Argos gesuggereerd werd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot is het verschil in kwaliteit tussen de verschillende trombosediensten, en hoe wordt de kwaliteit van de dienstverlening door trombosediensten gewaarborgd?
Uit het onderzoek van de IGZ in 2010 komt naar voren dat er geen grote kwaliteitsverschillen tussen de verschillende trombosediensten zijn.
De kwaliteit van de dienstverlening wordt gewaarborgd door het handelen op basis van professionele standaarden, zoals richtlijnen en protocollen die onderdeel zijn van het kwaliteitssysteem in de trombosezorg. Tevens houdt de IGZ toezicht op deze kwaliteit.
Welke verbetertrajecten zijn naar aanleiding van het IGZ-rapport «Keten trombosezorg niet sluitend» in 2008 ingezet? Zijn de afspraken die de Inspectie voor de Gezondheidszorg hiertoe met de trombosediensten maakte nagekomen? Hoe kan geconstateerd worden of de kwaliteit van de dienstverlening door trombosediensten daadwerkelijk verbeterd is?
Het inspectierapport »Keten trombosezorg niet sluitend» is in 2010 uitgebracht. In dat rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan voor verbetertrajecten. Aan de realisering daarvan wordt inmiddels hard gewerkt door alle betrokken partijen.
Zo is sinds het uitkomen van het rapport specifiek (na)scholingsmateriaal voor verschillende professionals ontwikkeld, zijn er zijn diverse LESA’s (Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraken) ontwikkeld en publicaties gemaakt door de Federatie van Nederlandse Trombosediensten (FNT).
Op dit moment is er een overkoepelend document in ontwikkeling dat het karakter zal hebben van een veldnorm. Hierin zal voor alle betrokken disciplines worden vastgelegd aan welke eisen de trombosezorg dient te voldoen zowel qua proces, qua inhoud als qua organisatie. Naar verwachting is dit document rond de zomer van 2012 gereed.
De IGZ zal eind 2012 een onderzoek uitvoeren naar de mate waarin de afspraken zijn gerealiseerd.
In hoeverre worden gegevens over de kwaliteit van de dienstverlening betrokken bij de financiering van trombosediensten? Zijn er voldoende prikkels om de effectiviteit en doelmatigheid van de dienstverlening continu te verbeteren?
Laat ik vooropstellen dat alle trombosediensten moeten voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. De IGZ houdt hier ook toezicht op. Wat betreft de inkoop van zorg bij trombosediensten ligt deze in principe al in handen van de zorgverzekeraars.
Een deel van de trombosediensten loopt mee in de financiering van het ziekenhuis. Daarmee is de zorg die zij leveren onderhandelbaar in de contracten tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars.
Voor de overige trombosediensten geldt dat zij kunnen onderhandelen met de (regionale)zorgverzekeraar. Het uitgangspunt voor de tarieven is de productie per jaar. In de tarifering volgens de beleidsregel financiering trombosediensten (CI-963) van de NZa is er ruimte om naar boven of beneden af te wijken op basis van de kosten, de geleverde kwaliteit en bijvoorbeeld ook op basis van de mate waarin de trombosedienst patiënten ook meer op afstand monitort en de patiënt een groot deel van de zorg zelf op kan pakken.
Wat vindt u van de suggestie om de inkoop van zorg bij trombosediensten, gebaseerd op gegevens over de kwaliteit en de kosten van zorg, neer te leggen bij zorgverzekeraars, al naar gelang de inkoop van zorg bij ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Spaarcenten demente oudere vergokt’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spaarcenten demente oudere vergokt»?1
Ja.
Klopt het dat de dader voor bijna 6000 euro heeft gepind van de rekening van de demente oudere, voornamelijk in casino’s die vol camera’s hangen?
Ja.
Klopt het dat er aangifte gedaan is van diefstal, maar dat de politie nog niks gedaan heeft met deze aangifte, ondanks het beschikbare videomateriaal?
De korpsbeheerder van het Korps Amstelland heeft mij het volgende laten weten. Het klopt dat er aangifte is gedaan, namelijk op 16 december 2010. De politie heeft naar aanleiding hiervan een onderzoek ingesteld. Hoewel er bij alle door de dader gebruikte pinlocaties camera’s aanwezig zijn, is er voor het onderzoek echter geen beeldmateriaal beschikbaar. De reden hiervoor is dat de beelden van de camera’s in de casino’s ongeveer een week bewaard blijven en de beelden van de camera’s van de overige pinautomaten drie weken. Doordat de aangifte drie weken na het plegen van de strafbare feiten is gedaan, waren de beelden inmiddels gewist. Bij gebrek aan voldoende andere opsporingsindicaties is het politieonderzoek inmiddels beëindigd.
Deelt u de mening dat er in het geval van financiële uitbuiting van ouderen haast geboden is in de zoektocht naar de dader? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat de politie vandaag nog met de aangifte aan de slag gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze diefstal een vorm van ouderenmishandeling is, en dat de dader een drie keer hogere straf zou moeten krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Financiële uitbuiting van ouderen is een vorm van ouderenmishandeling. In het Actieplan «Ouderen in veilige handen»2 is een project hierover opgenomen dat dit jaar van start gaat. Het gaat hier echter om financiële uitbuiting in huiselijke kring, door vrijwilligers of professionals. In de onderhavige casus gaat het om financiële uitbuiting door een onbekende. Hoe ernstig dit voorval ook is, het gaat hier niet om misbruik van een afhankelijkheidsrelatie maar om een reguliere diefstal. De kwetsbaarheid van het slachtoffer is een omstandigheid die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten (waaronder diefstal) kan worden meegewogen.
Hulp bij zelfdoding aan huis |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulp bij zelfdoding aan huis. Ambulante teams verwachten 1000 doodswensen per jaar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ambulante teams met speciaal opgeleide euthanasieartsen en -verpleegkundigen vanaf begin volgend jaar mensen thuis helpen bij zelfdoding of euthanasie?
Het initiatief van de Nederlandse vereniging voor vrijwillig levenseinde (NVVE) om een dergelijk ambulant team in het leven te roepen is een reactie op een signaal dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien worden bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan zorgvuldigheidseisen.
Het is mijns inziens het meest wenselijk dat een verzoek om levensbeëindiging en het proces om dit verzoek te onderzoeken, plaatsvindt binnen de bestaande arts-patiëntrelatie. Immers deze arts heeft inzicht in de gehele situatie van de patiënt en is bekend met zijn of haar achtergrond. Naar mijn mening moet de aandacht daarom met name uitgaan naar het verder verbeteren van die communicatie tussen de arts en de patiënt als het gaat om een verzoek om levensbeëindiging. Daarbij is het de professionele verantwoordelijkheid van de arts om de patiënt tijdig door te verwijzen wanneer hij of zij om principiële redenen het verzoek niet wil inwilligen. Indien de patiënt dat wenselijk vindt, kan de arts hem of haar doorverwijzen naar een ambulant team of kliniek.
Echter het mag niet zo zijn dat het bestaan van een levenseindekliniek of ambulant team er toe leidt dat artsen bij een verzoek om levensbeëindiging eerder geneigd zijn door te verwijzen naar een dergelijke kliniek of team. Ook daarom is de professionele verantwoordelijkheid van de arts in deze zo van belang.
Hoe beoordeelt u de komst van de kliniek waar mensen met een doodswens, die niet thuis kunnen sterven, bij het sterven begeleid kunnen worden? Bent u van mening dat dit een waardevolle aanvulling kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat niet alleen ernstig zieken, maar ook beginnende dementerenden, chronisch psychiatrische patiënten en ouderen met een overtuigde doodswens bij deze ambulante teams en de kliniek terecht kunnen?
Het is van belang dat voldaan wordt aan de zorgvuldigheidscriteria ingevolge de Wet Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Voor meer complexe problematiek zoals bij dementie en psychiatrie is extra zorgvuldigheid geboden in de zin dat geadviseerd wordt om extra expertise in te roepen. Daarbij is een diepgaand inzicht in de situatie van de patiënt en onder meer kennis van de achtergrond en de ziektegeschiedenis cruciaal voor een goede beoordeling van de zorgvuldigheidseisen. Het is niet bij voorbaat uitgesloten dat deze zorgvuldigheid ook kan worden geboden door ambulante teams of een kliniek. Wel is duidelijk dat het een zeer intensief en mogelijk zeer langdurig traject zou betreffen, waarin onderzocht wordt of levensbeëindiging op verzoek ingevolge de wettelijke zorgvuldigheidseisen aan de orde kan zijn.
Heeft er overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemers en u? Zo ja, hoe luiden de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer vóór het algemeen overleg inzake euthanasie, dat op 30 november 2011 plaatsvindt, op de hoogte te stellen van de uitkomsten?
Op woensdag 26 januari van dit jaar heb ik gesproken met de NVVE onder meer over de levenseindekliniek. Er zijn geen concrete uitkomsten van dit overleg. Het betrof een informatief gesprek.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg inzake euthanasie dat u op 30 november voert te beantwoorden?
Ja.
Ambulante hulp bij zelfdoding aan huis |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Hulp bij zelfdoding aan huis» en «Mens met doodswens sterft het liefst thuis»?1
Ja.
Welke partijen zijn betrokken bij de oprichting van de levenseindekliniek?
Mij is alleen de betrokkenheid van de NVVE bekend.
Wat is uw oordeel over de berichtgeving van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) dat zij verwacht een groot deel van de eerder afgewezen patiënten in het reguliere traject wel te kunnen helpen in een levenseindekliniek?
Het initiatief van de Nederlandse vereniging voor vrijwillig levenseinde (NVVE) om een levenseindekliniek te starten is een reactie op een signaal dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien worden bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan zorgvuldigheidseisen.
Het is mijns inziens het meest wenselijk dat een verzoek om levensbeëindiging en het proces om dit verzoek te onderzoeken, plaatsvindt binnen de bestaande arts-patiëntrelatie. Immers deze arts heeft inzicht in de gehele situatie van de patiënt en is bekend met zijn of haar achtergrond. Naar mijn mening moet de aandacht daarom met name uitgaan naar het verder verbeteren van die communicatie tussen de arts en de patiënt als het gaat om een verzoek om levensbeëindiging. Daarbij is het de professionele verantwoordelijkheid van de arts om de patiënt tijdig door te verwijzen wanneer hij of zij om principiële redenen het verzoek niet wil inwilligen. Indien de patiënt dat wenselijk vindt, kan de arts hem of haar doorverwijzen naar een ambulant team of kliniek.
Echter het mag niet zo zijn dat het bestaan van een levenseindekliniek of ambulant team er toe leidt dat artsen bij een verzoek om levensbeëindiging eerder geneigd zijn door te verwijzen naar een dergelijke kliniek of team. Ook daarom is de professionele verantwoordelijkheid van de arts in deze zo van belang.
Deelt u de mening dat de oprichting van een levenseindekliniek in het licht van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding niet mogelijk is?
De wet bevat geen regels over de plaats waar de euthanasie of de hulp bij zelfdoding plaatsvindt. De zorgvuldigheidseisen waarop ingevolge de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding wordt getoetst zijn van toepassing op de artsen die de euthanasie of de hulp bij zelfdoding uitvoeren, ongeacht of dit thuis, in een ziekenhuis of in een kliniek plaatsvindt. Dat betekent ook dat de toetsingscommissies zullen oordelen over de zorgvuldigheid van een individueel geval op basis van een melding. Indien de toetsingscommissie tot het oordeel komt dat sprake is van onzorgvuldigheid op een of meerdere criteria, zal de toetsingscommissie het oordeel aan het Openbaar Ministerie en de Inspectie voor de gezondheidszorg doen toekomen. Deze zullen ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bezien welke maatregelen nodig zijn.
Hoe rijmt dit initiatief zich met artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht? Deelt u de mening, gezien deze bepaling, dat de beoogde werkzaamheden van de ambulante teams, namelijk het bieden van hulp bij zelfdoding, te beschouwen zijn als strafbare handelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het oordeel dat het OM in actie zal moeten komen indien de activiteiten van een levenseindekliniek niet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg euthanasie op 30 november a.s.?
Ja.
Het bericht dat het aantal diefstallen bij ouderen schrikbarend is |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het aantal diefstallen bij ouderen schrikbarend is?1
Ja.
Heeft u de cijfers gezien die het recherchebureau heeft verzameld? Zo ja, kloppen deze cijfers met uw bevindingen, en zijn deze representatief voor alle woonzorgcentra? Zo nee, wat zijn dan de werkelijke cijfers en wat is uw oordeel daarover?
Wij hebben kennisgenomen van de cijfers via het bericht. Het Openbaar Ministerie differentieert in zijn registratiesysteem niet naar de leeftijd en de verblijfplaats van slachtoffers van diefstal. Wij beschikken daarom niet over gegevens om de in het bericht genoemde cijfers tegen af te zetten en kunnen derhalve niet bepalen of die cijfers representatief zijn voor alle woonzorgcentra.
Als u de cijfers niet heeft gezien, bent u dan bereid deze cijfers op te vragen om vervolgens te bestuderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het overgrote deel van de woonzorgcentra geen goed beleid voert ten aanzien van diefstal in de centra? Zo nee, wat is de werkelijke situatie? Zo ja, is er landelijk beleid op het gebied van bescherming van bewoners van woonzorgcentra?
Het kabinet keurt diefstal, ook bij ouderen en andere kwetsbare personen, scherp af. Cliënten van zorginstellingen moeten er op kunnen vertrouwen dat hun woonomgeving veilig is. Het kabinet verwacht van de besturen van dergelijke instellingen dat zij adequate maatregelen nemen ter bescherming van hun bewoners tegen onder meer diefstal. Het gaat hierbij immers om ouderen die vanwege hun kwetsbaarheid in een beschermende woonomgeving verblijven. In het periodiek overleg met de koepels van zorgaanbieders zal hiervoor door mij nadrukkelijk aandacht worden gevraagd.
Het kabinet schaart diefstal bij ouderen onder de noemer van financiële uitbuiting (Kamerstukken II, 2005–2006, Aanhangsel handelingen, nr. 1164). Het voorkomen van financiële uitbuiting als een verschijningsvorm van ouderenmishandeling is één van de actiepunten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 389, nr. 30. Begin 2012 komt hiervoor een plan van aanpak. In het kader van het actieplan kan diefstal door zorgverleners worden gemeld bij het door mij ingestelde Meldpunt Ouderenmishandeling in de zorg (ouderenmishandeling@igz.nl). Voor professionals gaat er een meldcode gelden bij geweld in huiselijke kring en een meldplicht bij mishandeling door zorgmedewerkers.
Verder gelden de algemene kaders ten behoeve van het opsporen en straffen van plegers van diefstal. In dat verband is het van belang dat slachtoffers van diefstal aangifte doen. Zorginstellingen zouden er goed aan doen als zij eventueel getroffen cliënten stimuleren tot het doen van aangifte en hen daarbij ondersteunen. Indien blijkt dat diefstal is gepleegd door een medewerker is ontslag op staande voet de aangewezen weg.
Bovengenoemde acties laten onverlet dat instellingsbesturen verantwoordelijk blijven voor een veilige leefomgeving van hun kwetsbare bewoners. Het is dan ook niet aan het kabinet om te beoordelen of specifieke instellingen al dan niet een goed beleid voeren ten aanzien van diefstal.
Wat doet een dergelijk bericht met de status van verzorgings- en verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de woonzorgcentra en Justitie? Is in deze problematiek een rol weggelegd voor de wijkagent die de bewoners en het personeel kan voorlichten en begeleiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dat al gedaan?
De samenwerking tussen woonzorgcentra en Justitie is niet in kaart gebracht. Er is een rol voor het wijkteam van de politie of de wijkagent weggelegd, zeker als sprake is van seriematige diefstal. Dat kan het geven van voorlichting omvatten. Op dat vlak is geen apart beleid ontwikkeld. Het gaat om maatwerk binnen het gebiedsgebonden politiewerk, dat door de korpsen al in de praktijk wordt gebracht. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Als u van mening bent dat de wijkagent niet ingezet moet worden, hoe zou u de voorlichting en preventie dan vorm willen geven?
Zie antwoord vraag 6.
Een dominee die kindermishandeling vergoelijkt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nieuwsbrief Katwijkse dominee: Tegendraads kind slaan is goed»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze dominee zelfs oproept tot mishandeling van kinderen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe classificeert u deze uitlatingen?
Laat ik voorop stellen dat ik elke aantasting van de fysieke integriteit van kinderen verwerpelijk vind. In het Reformatorisch Dagblad heeft betrokkene over het gepubliceerde artikel gezegd; «Van enigerlei suggestie tot het aanzetten tot lijfstraffen of tot kindermishandeling in welke vorm ook distantieer ik mij ten enenmale» (www.refdag.nl, 14 november 2011) Ik ga er derhalve van uit dat de uitspraken in het kerkblad niet waren bedoeld als een oproep tot het toepassen van lijfstraffen of het aanzetten tot kindermishandeling.
Kunt u bevestigen dat onder «kastijding» niets anders dan een lichamelijke straf kan worden verstaan? Zo ja, kunt u dan ook bevestigen dat dit strafbaar is? Zo nee, waarom niet?
De letterlijke betekenis van de term kastijding is «lichamelijk straffen». Maar gebruik van de term in meer overdrachtelijke zin is ook denkbaar.
Ik wijs er op dat artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden. Zowel binnen als buiten het gezin zijn de ouders verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen. Ouders mogen hun kinderen niet in een onveilige situatie brengen of laten zitten. Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), worden vervolgd. Vervolging is onder andere mogelijk ter zake van mishandeling. Het oproepen tot dergelijke uiterst verwerpelijke gedragingen kan eveneens strafbaar zijn, bijvoorbeeld als uitlokking of opruiing.
Het is niet aan mij, maar aan het Openbaar Ministerie om de strafbaarheid van een concrete gedraging te beoordelen. Het Openbaar Ministerie heeft de uitingen van betrokkene bekeken en ziet deze vooral als een – niet strafbare – aansporing aan de leden van zijn gemeente om een boek te lezen dat betrokkene lezenswaardig vindt. Daarbij was het kennelijk niet de bedoeling van betrokkene om aan te zetten tot geweld tegen kinderen.
Deelt u de mening dat het verkondigen dat een kind mag worden gekastijd, een ouder kind zwaarder mag worden gekastijd en een obstinaat kind scherp mag worden gekastijd, gelezen kan worden als het oproepen tot mishandeling? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het oproepen tot het mishandelen van kinderen hetzelfde is als aanzetten tot geweld tegen kinderen? Zo ja, is dit volgens de wet strafbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het oproepen door een dominee in een nieuwsbrief tot het slaan van kinderen met als gevolg dat een kind daadwerkelijk wordt geslagen, onder omstandigheden vallen onder uitlokking zoals bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, hoe gaat u hier tegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bevat de uiting van de dominee in de nieuwsbrief een strafbaar feit, of kan het leiden tot strafbare feiten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet ondernemen om deze dominee te stoppen?
Zie antwoord vraag 3.
De stijging van de kosten voor de tandarts |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tandarts veel duurder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vaststelling dat zowel de premies voor de tandartsverzekering als de tarieven voor behandelingen fors duurder worden?
Zoals bekend moeten het experiment met de vrije prijsvorming nog beginnen. Ik wil niet bij voorbaat vooruitlopen op de uitkomsten van dit experiment, maar eerst concrete resultaten afwachten. Dat neemt niet weg dat ik de beroepsgroepen in de mondzorg oproep zich te matigen en zich maatschappelijk verantwoordelijk te gedragen. Met deze oproep vind ik de besturen van de beide koepelorganisaties van de tandartsen aan mijn zijde. Tijdens de vele voorlichtingsbijeenkomsten die zij in het land hebben gehouden hebben zij er bij hun achterbannen op aangedrongen geen prijzen te hanteren die maatschappelijk onverantwoord zijn en die zij niet waar kunnen maken. Dat zorgverzekeraars hun premies aanmerkelijk verhogen betreur ik, maar ik respecteer hun zelfstandige verantwoordelijkheid om de eigen polisvoorwaarden vast te stellen.
Het vrijgeven van de tandartstarieven per 1-1-2012 is toch niet bedoeld om het vullen van een gaatje twee keer zo duur te maken? Wat gaat u hier aan doen?
Ik heb aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aanwijzing gegeven om het experiment met de vrije prijzen te begeleiden en te monitoren. Zoals ik in mijn brief van 6 juni 2011 aan uw Kamer heb gemeld zal de NZa met name letten op de effecten op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Indien deze op welke wijze dan ook in gevaar komen zal ik niet twijfelen om het experiment voortijdig te beëindigen. Dat heb ik schriftelijk en mondeling aan uw Kamer en aan de betrokken veldpartijen uitgedragen en ik zal me daar ook aan houden. Ik heb aan de NZa gevraagd om uiterlijk begin februari met een eerste quickscante komen van de tariefontwikkeling binnen de mondzorg, vooruitlopend op een eerste formele tussenrapportage welke vóór de zomer van 2012 staat gepland.
Als blijkt dat de tarieven van tandartsbehandelingen inderdaad zo fors gaan stijgen bent u dan van plan het experiment met de vrije tarieven stop te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer komt de eerste evaluatie over de vrije tarieven in de tandartszorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer beschouwt u het experiment met de vrije tandartstarieven als mislukt?
Voorlopig ga ik ervan uit dat het experiment een meerwaarde zal bieden op het gebied van kwaliteit, innovatie en keuzemogelijkheden van de consument. Vrije prijsvorming biedt kansen voor behandelingen die beter zijn toegesneden op de zorgbehoefte van de patiënt, een betere serviceverlening (zoals openstelling buiten kantooruren), een betere spreiding van mondzorgcapaciteit over het land en een actievere rol van zorgverzekeraars om verantwoorde zorg in te kopen. Als blijkt dat deze verwachtingen niet bewaarheid worden zal ik me op een definitieve invoering van vrije prijsvorming herbezinnen.
De verplichting dat tandartsen een factuur van tandtechniek moeten tonen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over hoge tandartskosten, waarin u stelt dat u geen aanleiding ziet «om aanvullende maatregelen te nemen boven de bestaande verplichting [van tandartsen] om een offerte in te dienen en een factuur van ingekochte tandtechniek aan de consument te overleggen»?1
Ja
Wat vindt u er van dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uw aanwijzing «De zorgverlener overlegt de factuur voor ingekochte tandtechniek aan de patiënt»2 niet heeft overgenomen? Kunt u dit toelichten? Wat vindt u ervan dat de NZa ervoor heeft gekozen een bepaling op te nemen waarin de tandarts alleen verplicht is een factuur van de ingekochte tandtechniek te tonen als de consument dan wel diens verzekeraar daar zelf om vraagt?3 Kunt u dit toelichten?
In de toelichting op de aanwijzing aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) staat als een van de randvoorwaarden bij het experiment met vrije prijsvorming het volgende vermeld: De zorgverlener overlegt de factuur voor ingekochte tandtechniek aan de consument. Hoe technisch uitwerking wordt gegeven aan deze verplichting om de factuur te overleggen heb ik overgelaten aan de NZa. Waar het mij omgaat is dat elke consument de mogelijkheid moet hebben inzicht te krijgen in prijzen en kosten. Het is aan de NZa om deze voorwaarde uit te werken tot een uitvoerbare regel. Ik heb de Kamer niet geïnformeerd omdat geen sprake is van strijdigheid tussen de interpretatie van de NZa en de intentie van de door mij gestelde randvoorwaarde (zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 6).
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat de NZa uw aanwijzing niet heeft overgenomen, maar de verplichting heeft aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een groot verschil is tussen de verplichting om bij een behandeling boven de 150 euro een offerte en de factuur van ingekochte tandtechniek te laten zien, en de verplichting deze factuur te laten zien alleen als er om gevraagd wordt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er van op de hoogte dat de NZa deze beslissing heeft genomen op grond van bezwaren van mondzorgaanbieders? Heeft de NZa ook andere partijen dan mondzorgaanbieders geconsulteerd voordat deze beslissing genomen werd? Zo ja, welke partijen waren dit, en wat vonden deze partijen van dit voorstel? Zo nee, vindt u dat een juiste en zorgvuldige procedure is gevolgd en niet alleen de belangen van de mondzorgaanbieder, maar ook de belangen van de patiënt zijn geborgd? Kunt u dit toelichten?
Mijn beleid met betrekking tot het experiment mondzorg heb ik uiteengezet in mijn voorhangbrief van 6 juni 2011 (TK 2010/11, 32 620, nr. 13) die ik met u heb gedeeld. De aanwijzing aan de NZa is de opdracht om mijn beleidsvoornemens uit te voeren en te vertalen in concrete beleidsregels. Zo geeft de aanwijzing met betrekking tot de mondzorg kaders aan voor het experiment met de vrije prijzen. De NZa werkt dit uit tot een hanteerbare en uitvoerbare aanpak. De verplichting om inzicht te kunnen bieden in gemaakte techniekkosten, heeft de NZa geoperationaliseerd tot de verplichting dat de zorgaanbieder de factuur op verzoek van de consument dient te overleggen. Voor dat doel heeft de NZa overleg gevoerd met de mondzorgaanbieders, zorgverzekeraars en de Consumentenbond. Bij haar besluit hebben uitvoeringstechnische overwegingen een rol gespeeld (verzwaring van administratieve lasten, niet uitsplitsbare «bulk’factuur voor ingekochte techniek voor meerdere patiënten) en de overweging dat de meeste consumenten de totaalprijs van de behandeling willen weten en minder geïnteresseerd zijn in wie de techniek tegen welke prijs heeft uitgevoerd. Met deze operationalisering blijft de NZa binnen de intentie van de door mij gestelde randvoorwaarde.
De NZa heeft zorgvuldige procedures om te komen tot beleidsregels waarbij belanghebbende partijen (zorgaanbieders, zorgverzekeraars, consumenten) betrokken worden. Ik heb mij er bij de NZa van vergewist of dat ook in onderhavig geval is gebeurd en dat is het geval.
Bent u bereid tandartsen alsnog te verplichten de factuur van ingekochte tandtechniek te overleggen, en de NZa-regeling op dit punt in lijn te laten brengen met uw aanwijzing in het kader van het experiment vrije prijsvorming in de mondzorg? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Neen, zoals ik bij de antwoorden op de voorgaande vragen heb uitgelegd is de interpretatie van de NZa in lijn met de bedoeling van mijn aanwijzing.
Het bericht ‘Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overmatig alcoholgebruik onder jongeren een groot probleem is en schadelijk is voor hun ontwikkeling?
Dit 10-jarige kind is de jongste patiënt die op de SEH terecht is gekomen met een alcoholvergiftiging. Dat is natuurlijk een afschuwelijk gegeven. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren alcohol drinken, is gelukkig wel wat gestegen, maar nog onvoldoende. Die kleine stijging is ook te zien in de gemiddelde leeftijd van kinderen die op de alcoholpolikliniek terecht komen.
Kunt u aangeven op welke manier u de verschillende partijen (waaronder Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland) heeft aangespoord om hier actie op te ondernemen? Wat gaan deze partijen concreet doen om de naleving van leeftijdsgrenzen te verbeteren?
De werkgroep Alcohol en jongeren is actief.2 Het werkplan 2012–2013 van deze werkgroep zal u begin volgend jaar worden toegestuurd. Het doel van de werkgroep is een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar alcohol drinken. Daarnaast spant de werkgroep zich in om bingedrinken en andere vormen van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren onder de 24 jaar te voorkomen. Ouders en opvoeders worden in het werkplan als intermediaire doelgroep beschouwd. Daarnaast richt het programma De Gezonde School en Genotmiddelen zich ook op ouders: op de site «Hoe pak jij dat aan?» worden ouders bij de opvoeding ondersteund met informatie over onder andere alcohol. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin, waarbij alcoholgebruik door hun kind aan de orde kan komen.
Wat vindt u van de conclusie dat het vragen naar en het bekijken van een Identiteits-bewijs geen garantie is dat er vervolgens ook geen alcohol wordt verkocht?
Er zijn geen recente onderzoeken bekend die zich specifiek richtten op de vraag in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen. In een onderzoek van het IVO uit 2007 rapporteren ouders dat van hun kinderen die drinken, 83,9% voor het eerst alcohol dronk in aanwezigheid van de ouders. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens van ziekenhuisopnamen van jongeren als gevolg van alcoholintoxicaties blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. In de meeste gevallen was dat bij derden thuis. Op de tweede plaats komt het drinken «op straat». De alcohol wordt vooral verkregen via vrienden, maar in een derde van de gevallen ook via een commerciële verstrekker (supermarkt, slijterij en horecabedrijf).
Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die alcohol verstrekt aan minderjarigen.
Bent u van plan vervolgonderzoek in te stellen dat gericht is op effectieve interventies en het proces tussen het vragen naar een identiteitskaart en het verkopen van alcohol?
Ja, ik acht het zelfs in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders om grenzen te stellen voor hun kinderen, zeker als het gaat om alcoholgebruik.
Op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten (waaronder alcohol) via internet zodanig in te richten dat er ook echt leeftijdscontrole plaatsvindt?
De ouders, de verkopers en de jongeren zelf hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om alcoholgebruik. Ik spreek alle groepen hierop aan. In het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is bijvoorbeeld een bepaling opgenomen op grond waarvan het straks verboden is dat jongeren onder de 16 alcohol aanwezig hebben. Dit zal een bijdrage leveren aan het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Ook de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de naleving van de leeftijdsgrenzen wordt aangescherpt, in die zin dat het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet een bepaling kent op grond waarvan de burgemeester straks de alcoholafdeling van een supermarkt kan sluiten nadat drie keer de leeftijdsgrenzen zijn overtreden binnen een periode van 12 maanden. Voor wat betreft de rol van ouders verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de vragen van mevrouw Bouwmeester.
Ziet u, gezien de verontrustende resultaten uit dit onderzoek, aanleiding om een dergelijk onderzoek periodiek te herhalen? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte houden?
De verantwoordelijkheid van ouders blijft bij de ouders. De verscherpte Drank- en Horecawet neemt geen verantwoordelijkheid van ouders weg. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet bevat een pakket aan maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Iedere betrokken partij heeft daaraan zijn bijdrage.
Het artikel 'NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten belangrijk is voor het produceren van isotopen die gebruikt worden bij de bestrijding tegen alvleesklier- en darmkanker?
Ja.
Bent u van mening dat het behoud van de HFR in Petten van groot belang is (ook voor nucleair onderzoek) en kunt u met zekerheid aangeven dat hier tijdig op wordt geanticipeerd zodat de productie van deze isotopen niet stil komt te vallen?
Ja, ik ben van mening dat de HFR van groot belang is voor de productie van medische radio-isotopen en voor nucleair onderzoek. Ik kan echter geen enkele garantie geven dat de productie van isotopen niet stil komt te vallen. Ten eerste valt de productie stil wanneer de HFR in onderhoud is. De verwachting is dat dat zich vaker zal voordoen naarmate de HFR ouder wordt. Ten tweede is er geen zekerheid dat de business case voor een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR dusdanig positief zal zijn dat de markt hierin wil investeren.
Kunt u aangeven wanneer de HFR vervangen moet worden en welke rol het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hierin heeft?
Als vergunningverlener en toezichthouder op grond van de Kernenergiewet monitor ik de veiligheid van de HFR nauwgezet. De reactor kan alleen blijven functioneren zolang de veiligheid kan worden gegarandeerd en eventuele aanpassingen vanuit het beginsel van continue verbetering worden gerealiseerd. Een belangrijk instrument daarbij is de in de Kernenergiewetvergunning voorgeschreven tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie. De eerstvolgende evaluatie betreft de periode 2001 tot en met 2010 en dient in 2012 afgerond te zijn.
Een van de belangrijkste parameters voor de levensduur van reactoren, en zo ook de HFR, is het reactorvat. Het reactorvat van de HFR is in 1984 vervangen. Het reactorvat vormt voor de komende jaren nog geen probleem voor de levensduur van de HFR. Het overige deel van de installatie stamt echter uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. In principe kunnen onderdelen bij mankementen gerepareerd of vervangen worden. Daarbij speelt bij eventueel noodzakelijke investeringen ten behoeve van de nucleaire veiligheid ook de economische levensduur een belangrijke rol. In dit licht heeft NRG als vergunninghouder het voortouw genomen tot het initiatief voor een nieuwe onderzoeksreactor, genaamd Pallas. Wanneer het tot een vergunningaanvraag voor deze nieuwe reactor zal komen, ben ik ook voor deze nieuwe reactor verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet.
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is daarnaast ook verantwoordelijk voor de kennisinfrastructuur op het terrein van nucleaire veiligheid. Ten aanzien van de financiering van een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR, is het aan de initiatiefnemer om zorg te dragen voor een goede business case. Ik ben momenteel in gesprek met de initiatiefnemer en diverse andere partijen om te bezien in hoeverre dit lukt.
Kunt u een brief sturen naar de Kamer om de huidige stand van zaken het toekomstige traject uit te zetten?
Gelet op de lopende gesprekken kan ik de Kamer op dit moment niet meer melden dan wat in de antwoorden op bovenstaande vragen is weergegeven. Wanneer de gesprekken tot een conclusie hebben geleid, zal ik de Kamer daarover informeren.