Inzake omkoping van ziekhuizen door thuiszorginstellingen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat minstens vier ziekenhuizen zich hebben laten omkopen voor het doorverwijzen van patiënten?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat het advies van een zorginstelling bij doorverwijzing altijd maatwerk voor de cliënt dient te zijn en daarbij eigen financieel gewin door zorginstellingen geen plaats heeft?
Met u ben ik van mening dat het advies van een zorginstelling maatwerk moet zijn als het om doorverwijzen gaat, maatwerk wat betreft de benodigde kwaliteit van de zorg, de gewenste locatie en/of aanbieder. Eigen financieel gewin mag geen drijfveer zijn. Daarom ben ik blij met de aanwijzing die de NZa vier ziekenhuizen heeft opgelegd omdat de betalingen die zij van thuiszorgaanbieders hebben ontvangen, strijdig zijn met de tariefbeschikkingen. De NZa onderzoekt op dit moment nog de rol van de AWBZ-instellingen in deze kwestie.
Deelt u de mening dat de eigen regie van de cliënt voorop dient te staan en dat dit soort omkooppraktijken die eigen regie en het vertrouwen in de zorg ernstig aantasten?
Ik ben samen met u van mening dat de eigen regie van de cliënt voorop moet staan. Het moeten betalen voor verwijzingen beperkt in zijn algemeenheid de keuzevrijheid van cliënten en werpt een drempel op voor nieuwe toetreders. Het woord «omkooppraktijken» lijkt echter een te zware term voor de praktijk die de NZa heeft aangetroffen. De NZa heeft niemand beticht van «omkopen». Het is de taak van de NZa om op te treden tegen de betreffende ziekenhuizen omdat zij tarieven in rekening hebben gebracht bij AWBZ-instellingen die niet in rekening gebracht hadden mogen worden. Op deze wijze kan worden voorkomen dat het vertrouwen in de zorg wordt aangetast.
Welke sancties kunnen de desbetreffende instellingen worden opgelegd?
De NZa heeft de betreffende vier ziekenhuizen een aanwijzing opgelegd om terstond het in rekening brengen van tarieven voor doorverwijzingen te staken. De aanwijzingen met naam en toenaam van de betrokken ziekenhuizen zijn tevens op de website van de NZa en/of in landelijke of plaatselijke media openbaar gemaakt om andere partijen te informeren en te waarschuwen. Als de ziekenhuizen zich niet aan deze aanwijzing houden of als daar anderszins reden voor is, dan zal de NZa nadere handhavingsmaatregelen overwegen, zoals de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete. Zoals hiervoor opgemerkt, onderzoekt de NZa op dit moment nog de rol van de AWBZ-instellingen in deze kwestie.
Bent u van plan het voordeel, dat de ziekenhuizen door de omkoping hebben gehad, terug te halen, zodat deze middelen aan zorg kunnen worden besteed?
De afhandeling hiervan is onderwerp van een lopende juridische procedure, waarover ik geen mededelingen kan doen.
Deelt u de mening dat omkoping in de zorg hard aangepakt dient te worden?
Ik vind het van het grootste belang dat onrechtmatig tarieven in rekening brengen in de zorg met verve wordt aangepakt, alle zorgaanbieders moeten de regels strikt volgen. Ik ga ervan uit dat door de interventie van de NZa de zorgaanbieders gewaarschuwd zijn en dat zij geen afzonderlijke doorverwijskosten meer in rekening zullen brengen. Tevens ga ik ervan uit dat verzekeraars daar, mede naar aanleiding van de signalen en het optreden van de NZa, beter op zullen toezien.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om omkoping in de zorg aan te pakken?
Ik vind, zoals gezegd, dat het onrechtmatig in rekening brengen van tarieven met verve dient te worden bestreden. Verschillende partijen hebben daarin een verantwoordelijkheid. Ik hecht zeer aan het goed functioneren van het hele controle en toezichttraject dat begint met de eigen controle van zorgaanbieders op hun ingediende declaraties. Het is van belang dat aanbieders zich ervan vergewissen dat zij alleen juiste declaraties indienen. Om te bezien of de bij hen ingediende declaraties rechtmatig en doelmatig zijn, voeren de zorgverzekeraars hun formele en materiële controles uit en doen zij fraudeonderzoek. Ten slotte is de NZa belast met het toezicht op de aanbieders en de verzekeraars. Versterking van de keten van controle, toezicht en fraudebestrijding heeft mijn aandacht.
Het kopen van cliënten door thuiszorgorganisaties |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat tenminste vier ziekenhuizen door thuiszorginstellingen zijn betaald om cliënten naar hen door te verwijzen?
Ja, dit bericht heb ik in de krant gelezen.
Deelt u de mening dat dit doorgeschoten en ongewenste effecten zijn van marktwerking in de zorg?
Nee, die mening deel ik niet. De vier ziekenhuizen hebben gehandeld in strijd met de regels. Zij hebben gedeclareerd aan thuiszorginstellingen voor het naar hen doorverwijzen van cliënten terwijl dit niet is toegestaan. Op deze onrechtmatigheid heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de ziekenhuizen gewezen door het sturen van een aanwijzing. Ik ben van mening dat hierdoor het stelsel functioneert zoals het is bedoeld. De NZa corrigeert de spelers die zich niet aan de regels houden en bewaakt zodoende de keuzevrijheid van cliënten.
Hoe breed was het onderzoek dat u de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) naar dit fenomeen heeft laten doen? Zijn alle ziekenhuizen in Nederland bijvoorbeeld gescreend op dit gedrag? Hoe heeft u onderzoek laten doen aan de kant van de talloze thuiszorgaanbieders?
De NZa heeft mij laten weten dat zij op basis van ontvangen signalen aan vijf ziekenhuizen een informatieverzoek heeft toegestuurd. Bij vier van de vijf ziekenhuizen gaf de ontvangen informatie de NZa aanleiding tot het opleggen van een aanwijzing. Ziekenhuizen waarover geen signalen zijn binnengekomen, zijn door de NZa niet onderzocht. Wel doet de NZa momenteel ook onderzoek naar de rol van AWBZ-instellingen in deze kwestie en naar doorverwijzingen in de zorg in andere sectoren, eveneens op basis van signalen.
De verwachting is dat de aan de vier ziekenhuizen gegeven aanwijzingen, de mogelijk nog te volgen aanwijzingen aan de betrokken AWBZ-instellingen en de uit het onderzoek in andere sectoren voortvloeiende aanmerkelijke marktmacht besluiten met betrekking tot doorverwijzen, voldoende effect sorteren om ongewenste ontwikkelingen op dit gebied te stoppen.
Hebben u ook tijdens werkbezoeken minder «harde» en moeilijker te verifiëren signalen bereikt dat in sommige regio's transferverpleegkundigen steevast verwijzen naar dezelfde thuiszorgorganisaties? Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd daarnaar onderzoek te doen?
Een transferverpleegkundige informeert een cliënt over de verschillende (thuis)zorgorganisaties die zorg kunnen leveren. In eerste instantie moet een cliënt zelf kiezen en zo mogelijk een voorkeur voor een zorginstelling aangeven. Wel kan een transferverpleegkundige een suggestie doen voor een (thuis)zorgorganisatie bijvoorbeeld op basis van goede cliëntervaringen en/of als er goede ervaringen zijn met de kwaliteit van zorg die door die organisatie wordt geleverd. Zolang de cliënt vrij is om een andere afweging te maken, heb ik hiertegen geen enkel bezwaar. Ik heb geen onderzoek hiernaar uitgezet.
Wat vindt u van het feit dat ziekenhuizen een eigen thuiszorgorganisatie in het leven roepen, waarnaar ziekenhuizen hun patiënten na ontslag verwijzen?
Als ziekenhuizen eigen (thuis)zorgorganisaties in het leven roepen, is het zaak dat de keuzevrijheid, de kwaliteit en de continuïteit van de patiëntenzorg is geborgd. Het moet te allen tijde mogelijk blijven dat een patiënt de keuze maakt voor een andere (thuis)zorgorganisatie. Zorgaanbieders dienen daarom transparant te zijn over de zorg en overige diensten die zij bieden op een makkelijk toegankelijke manier. Deze verplichting vloeit voort uit de WMG en is handhaafbaar door de NZa.
Voor specifiek onderzoek naar die situaties heb ik geen opdracht gegeven.
Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd te onderzoeken of in dergelijke situaties de cliënten een realistische mogelijkheid hebben om hun eigen voorkeuren te volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd te onderzoeken of cliënten in dergelijke afhankelijkheidssituaties voldoende in staat kunnen worden geacht tegenwicht te bieden tegen het aanbod van het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat dergelijke machtsconcentraties een zeer ongewenst effect zijn van de marktwerking in de zorg?
Machtsconcentraties in de vorm van monopolies of oligopolies zijn onwenselijk en moeten worden voorkomen. Samenwerking en/of bundeling kan op zichzelf bijdragen aan een betere kwaliteit van zorg en daarmee aan een betere kwaliteit van leven voor de cliënt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op uw vragen 5,6 en 7 dient de NZa alert te zijn op voldoende transparantie met het oog op de keuzevrijheid van de cliënt. De NMa moet voorkomen dat er ongewenste machtsconcentraties ontstaan.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de transferverpleegkundige in een ziekenhuis op de loonlijst staat van een regionaal opererende thuiszorgorganisatie? Kan in dergelijke situaties nog sprake zijn van onafhankelijke en neutrale voorlichting over de keuzemogelijkheden van cliënten?
Deze constructie vind ik ongewenst. Eerst en vooral vanwege het risico van belangenverstrengeling. Patiënten moeten er zonder meer van uit kunnen gaan dat zij geheel onafhankelijk advies krijgen van een ziekenhuis over benodigde vervolgzorg en waar zij die, gegeven hun situatie, het beste zouden kunnen krijgen. Daarnaast is het risico niet uitgesloten dat als het ware tweemaal voor hetzelfde wordt betaald. Weliswaar is er geen rechtstreekse betaling tussen ziekenhuis en thuiszorgorganisatie maar de thuiszorgorganisatie neemt wel de verwijskosten van het ziekenhuis over. Tegelijkertijd spaart het ziekenhuis de kosten van een transferverpleegkundige uit.
Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd onderzoek te doen naar situaties waarin transferverpleegkundigen op de loonlijst staan van een regionaal opererende thuiszorgorganisatie? Zo ja, wat waren daarvan de resultaten? Zo nee, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de minder «hard» aan te tonen verwijspraktijken dan wel «ophaalpraktijken» van ziekenhuizen en thuiszorgaanbieders?
Mij is geen onderzoek bekend naar situaties waarin transferverpleegkundigen op de loonlijst staan van thuiszorgaanbieders. Ik ben ook niet van plan hier specifiek onderzoek naar te laten doen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb uiteengezet, verwacht ik dat de acties die de NZa recent heeft ondernomen en nog gaat ondernemen een halt zullen toeroepen aan ongewenste verwijspraktijken en ongewenste belangenverstrengeling.
De bezuinigingen bij Fiom |
|
Joël Voordewind (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Fiom in Groningen na 40 jaar dicht door bezuinigingen»1 en «Forse subsidiekorting treft FIOM»?2
Ja.
Waarom wordt er op FIOM bezuinigd?
Het taboe op de verschillende onderwerpen (onbedoelde zwangerschap, abortus, ongewenste kinderloosheid, problemen na adoptie) is sterk verminderd. Verder is het aantal ongewenste zwangerschappen redelijk stabiel, net als het aantal adopties.
Voor mensen die te maken hebben met bijvoorbeeld onbedoelde zwangerschap, abortus, ongewenste kinderloosheid of vruchtbaarheidsproblemen kan vanuit de reguliere zorg hulp worden geboden. Zo heeft een aantal abortusklinieken zelf een opleiding psychosociale counseling ontwikkeld, die inmiddels ook aan huisartsen is aangeboden. Daarnaast is counseling een vast onderdeel van een vruchtbaarheidsbehandeling. Ook op lokaal niveau waar in het kader van de Wmo gemeenten ondersteuningstaken hebben kan een alternatief hulpaanbod worden geboden. Het gaat hier bijvoorbeeld om algemeen maatschappelijk werk en begeleiding en hulp voor (tiener)ouders.
Voor andere groepen met levensvragen of een hulpbehoefte bij moeilijke omstandigheden en gebeurtenissen worden ook geen vergelijkbare activiteiten vanuit de rijksoverheid gesubsidieerd. Mensen kunnen binnen de reguliere zorg hun eigen keuze maken voor het gebruik van psychosociale hulp en begeleiding. Bovendien is de reguliere zorg dicht bij huis en goed bereikbaar.
Gelet op de afname van het taboe, de beschikbaarheid van het aanbod binnen de reguliere voorzieningen en met het oog op de keuzevrijheid van de burger acht ik het niet langer opportuun om vanuit de rijksoverheid de specifieke activiteiten op het terrein van psychosociale hulpverlening van Fiom te subsidiëren.
Waarom heeft FIOM dit zo kort van te voren te horen gekregen? Deelt u de mening dat het onmogelijk is dat FIOM op zo’n korte termijn haar bedrijfsvoering op het besluit kan aanpassen? Waarom is er niet gekozen voor een overgangstermijn?
Fiom is een half jaar (medio 2012) voor ingang (1 januari 2013) van de afbouw van de instellingsubsidie geïnformeerd. Daarbij is voorzien in een ruime afbouwregeling. De instellingssubsidie voor Fiom wordt van € 5 253 296,- met ingang van 1 januari 2013 structureel verlaagd met € 3 253 296,- tot ten hoogste € 2 000 000,-. Daarnaast ontvangt Fiom voor de jaren 2013 en 2014 een afbouwsubsidie van totaal € 4 500 000,-. In 2013 gaat het hierbij om een bedrag van € 2 750 000,- en in 2014 € 1 750 000,-. Per saldo beschikt Fiom in 2013 dus nog over een bedrag € 4 750 000,- en in 2014 over € 3 750 000.
Hoe wordt de kwaliteit en expertise van de hulpverlening die FIOM biedt gewaarborgd na het opleggen van deze forse subsidiekorting? Wilt u dit specificeren in de verschillende doelgroepen waaraan FIOM hulp biedt?
Goede zorg en (psychosociale) hulpverlening voor vrouwen die onbedoeld zwanger zijn, aan (echt)paren die ongewenst kinderloos zijn en aan mensen met vragen op het terrein van adoptie is van groot belang. Binnen de reguliere zorg kan in een vergelijkbaar hulpaanbod als dat van Fiom worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hulp door huisartsen, ggz en ziekenhuizen en op lokaal niveau door bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werken begeleiding en hulp voor (tiener)ouders.
In de voorgaande jaren heeft Fiom reeds ingezet op deskundigheidsbevordering bij onder meer professionals werkzaam in het algemeen maatschappelijk werk. Gelet op het belang dat ik hecht aan een goed hulpaanbod is de afbouwsubsidie van totaal € 4 500 000,- die Fiom in 2013 en 2014 ontvangt, nadrukkelijk bedoeld voor het overdragen van kennis en expertise aan organisaties in de reguliere zorg, alsmede voor de afbouw van de organisatie van Fiom met als doel de continuïteit van hulpverlening te borgen.
Met de resterende subsidie van € 2 000 000,- per jaar zal Fiom een kennisinfrastructuur inrichten en een aantal databanken beheren. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de door Fiom opgebouwde expertise en ervaring beschikbaar blijft voor hulpverleners in andere organisaties.
Deelt u de mening dat hulpverlening aan tienermoeders vraagt om specifieke expertise van hulpverleners? Is de opvang voor tienermoeders anders dan hulp aan slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties?
De hulpverleners binnen de reguliere zorg kunnen voorzien in dergelijke hulp. Zoals u in het antwoord op vraag 4 reeds kunt lezen, draagt Fiom kennis en expertise over aan de reguliere hulpverlening en zal Fiom een kennisinfrastructuur inrichten en een aantal databanken beheren. Daarmee wordt de specialistische kennis van Fiom ter beschikking gesteld aan de betreffende hulpverleners.
Bij tienermoeders is vaak geen sprake van een geweldssituatie. De opvang voor tienermoeders is bedoeld voor jonge (aanstaande) moeders met uiteenlopende combinaties van ernstige problemen zoals bijvoorbeeld psychische problemen, schulden en een gebrekkig netwerk. In haar brief van 14 december 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) heeft de staatssecretaris van VWS aangegeven voornemens te zijn de opvang van tienermoeders te laten vallen onder de maatschappelijke opvang. Wanneer bij een tienermoeder wél sprake is van geweld, kan zij worden opgevangen in de vrouwenopvang.
Deelt u de mening dat de hulpverlening die FIOM biedt onmisbaar is bij hulp aan ongewenste zwangerschap, kinderwens, afstamming en adoptie?
Nee, zie het antwoord op vraag 2 en voor het behouden van kennis en expertise van Fiom het antwoord op vraag 4.
Waarom is het advies in het rapport «stelsel vrouwenopvang» Opvang 2.0 Naar een toekomstbestendig opvangstelsel» niet opgevolgd, namelijk dat tienermoeders een bijzondere doelgroep vormen en daarom apart beleid behoeven?
In haar brief van 14 december 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) heeft de staatssecretaris van VWS aangegeven voornemens te zijn om de verantwoordelijkheid voor de opvang van specifieke groepen over te dragen naar centrumgemeenten. VNG en Federatie Opvang doen een voorstel over hoe de opvang van specifieke groepen zodanig te regelen dat de huidige groepen kunnen worden ingepast en in de toekomst ook nieuwe groepen kunnen worden opgevangen. Voor tienermoeders geldt dat ook, maar dan binnen de maatschappelijke opvang.
Deelt u de mening dat een forse subsidiekorting op de vroegtijdige hulp die FIOM biedt, de maatschappij uiteindelijk meer kost?
Nee. Ook de organisaties binnen de reguliere zorg en op lokaal niveau kunnen in een vroeg stadium goede hulp bieden, zodat psychosociale problematiek tijdig wordt behandeld.
De meldlijn zelfdoding |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten «Wat wil de NVVE? Steun geven aan wie helpt bij zelfdoding, of actievoeren»1 en «Meldlijn voor hulp bij zelfdoding»?2
Ja.
Wat vindt u van de geopende meldlijn?
Zolang de NVVE niet pretendeert een hulplijn te zijn en zolang zij met de meldlijn binnen de grenzen van de wet opereert, zal ik hierop geen actie ondernemen.
Hoe verhoudt het publiceren van verhalen van hulp bij zelfdoding zich tot het verbod van artikel 294 Wetboek van Strafrecht op het opzettelijk aanzetten tot of behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Ik verwijs u in dit verband naar de antwoorden op Kamervragen van u beiden over een handboek met methoden voor hulp bij zelfdoding (Kamerstukken II, 2009–2010 Aanhangsel, nr. 2100) en de uitgebreide uitleg van het wettelijk kader die de toenmalige Staatssecretaris van Justitie, mede namens de Minister en de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft gegeven in antwoord op vragen van het lid Van der Staaij (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007 – 2008, Aanhangsel, nr. 2339).
Hierin staat dat bij de vraag of iemand behulpzaam is geweest of middelen heeft verschaft zoals bedoeld in artikel 294, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, het erom gaat of diegene het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijker heeft gemaakt om zichzelf te doden. In het algemeen gesproken is het geven van informatie, het voeren van gesprekken en het bieden van morele steun niet strafbaar. Evenwel hangt de beantwoording van de vraag of het verzamelen en publiceren van ervaringen, zoals de NVVE thans doet, onder de reikwijdte van artikel 294 Wetboek van Strafrecht valt, af van de omstandigheden van het geval. De weging en waardering daarvan is uiteindelijk aan de rechter voorbehouden.
Hoe verhoudt de oprichting van de meldlijn voor hulp bij zelfdoding zich tot activiteiten op het gebied van suïcidepreventie (bijvoorbeeld het werk van 113Online)?
Anders dan het suïcidepreventiebeleid, wordt de meldlijn voor hulp bij zelfdoding vanuit de NVVE en niet vanuit de rijksoverheid geïnitieerd. Het suïcidepreventiebeleid is erop gericht suïcides en suïcidepogingen zo veel mogelijk te voorkomen. De meldlijn voor hulp bij zelfdoding is geen onderdeel van het suïcidepreventiebeleid van de rijksoverheid.
Wilt u het publiceren van verhalen van mensen die iemand geholpen hebben bij zelfdoding ontmoedigen?
Daar zie ik geen reden toe. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Wilt u in gesprek gaan met de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) om te voorkomen dat de NVVE aanzet tot het overtreden van artikel 294 Wetboek van Strafrecht op het opzettelijk aanzetten tot of behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Daar zie ik geen reden toe. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Verzekeraar wil luxe afkickresorts niet vergoeden’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verzekeraar wil luxe afkickresorts niet vergoeden»?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de directeur van zorgverzekeraar DSW dat het uit het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen voor € 600 000,– gesubsidieerde Jellinek Retreat Curaçao «niet nodig en veel te duur» is, en van de kanttekeningen die hij plaatst bij de kwaliteit van de kliniek?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Kamer dat zij er zorg voor zou dragen dat de kliniek ook toegankelijk zou worden voor lokale Curaçaose verslaafden in plaats van alleen voor Nederlandse elite? Hoe strookt deze toezegging met de observatie van de directeur van DSW dat behandelingen bij Jellinek Curaçao «alleen bereikbaar zijn voor mensen die een ticket naar Curaçao kunnen betalen»? Is het waar dat een behandeling in de kliniek meer dan € 100 000,– per jaar kost? Wat is er terecht gekomen van de toezegging van de staatssecretaris dat lokale verslaafden ook bij Jellinek terecht zouden kunnen? Kunt u dit met cijfers onderbouwen? Wat is uw beoordeling van de stelling dat Jellinek Curaçao slechts uit is op zoveel mogelijk winst?
Iedereen kan zich voor behandeling in de Jellinek Retreat op Curaçao aanmelden, dus ook lokale Antilliaanse verslaafden. Naast de Nederlandse cliënten zijn er sinds de opening 6 cliënten geweest uit Curaçao en een klein aantal cliënten uit de omliggende (BES-) eilanden.
Voor iedereen geldt een zelfde tarief. Een behandeling in de kliniek duurt vier tot zes weken. Het tarief voor een opname van 4 weken is € 16 900,-. Dit is exclusief de kosten voor een vliegticket en de extra verblijfsactiviteiten (€ 750,- per week). Deze kosten komen niet ten laste van de verzekeraar. Voor verslaafden in Nederland en Curaçao staan tevens alternatieve vormen van verslavingszorg in het betreffende land ter beschikking.
Het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) was primair bedoeld ter bevordering en diversificatie van de economie van Curaçao. Gelet op de doelstelling van dit project is een bedrijf opgezet dat de mogelijkheid heeft winst te maken. Dit is niet strijdig met de vergoedingssystematiek van de Zorgverzekeringswet. In dit kader is het cruciaal dat het aan verzekeraars is om met zorgaanbieders afspraken te maken over de vergoeding van een behandeling, waarbij de verzekeraar kan toetsen op doelmatigheid en kwaliteit van zorg. Er is immers sprake van maximumtarieven. Bovendien kan de verzekeraar, voor zijn natura polissen, toetsen of de behandeling op een andere plek doelmatiger en dus goedkoper kan worden gecontracteerd. Voor een restitutiepolis geldt dat de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is op basis van de Zorgverzekeringswet niet mogen worden vergoed en dus voor eigen rekening van de patiënt komen.
Herinnert u zich dat één van de voorwaarden voor de door Nederland verstrekte subsidie van € 600 000,– was dat er kennis en expertise over verslavingszorg overgedragen zou worden aan lokale arbeidskrachten? In hoeverre is hier sprake van geweest? Is het waar dat klinieken zoals Jellinek Curaçao momenteel veelal opgezet worden door ex-verslaafden in plaats van gekwalificeerd personeel? Is de vrees gegrond dat dit niet ten goede komt aan de kwaliteit van dergelijke klinieken? In hoeverre is hier sprake van geweest bij Jellinek Curaçao? In hoeverre heeft dit de overdracht van kennis en expertise in de weg gestaan? Is het waar dat de controle op de kwaliteit door de autoriteiten tekort schiet?
Eén van de voorwaarden voor de uitvoering van het project was dat het bedrijf minimaal 14 medewerkers in dienst zou nemen, waarvan de helft lokale personeelsleden. Aan het eind van dit project in het kader van het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) in april 2011 is deze doelstelling gehaald. Er zijn op dit moment 10 lokale medewerkers in dienst als huishoudelijke kracht, verpleegkundige, klinisch psycholoog, sportinstructeur en diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale arts deel zou uitmaken van het personeelsbestand kon helaas niet worden voldaan, omdat deze niet beschikbaar is. Om dit te compenseren wordt nu gebruik gemaakt van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek Retreat Curaçao worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennisoverdracht tussen de locale huisartsen en de professionals van Jellinek Retreat Curaçao gestimuleerd.
Jellinek Retreat Curaçao werkt met (BIG) geregistreerde professionals. Het (behandel-)team op Curaçao bestaat onder andere uit een psychiater, internist, GZ psycholoog, klinisch psycholoog, verpleegkundigen, fysiotherapeut en een diëtiste. Bij het aanstellen van personeel zijn opleiding, kwalificaties en competenties een voorwaarde om in dienst te treden. Het behandelprogramma is gebaseerd op de methoden van Jellinek in Amsterdam. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de kwaliteit van de door Jellinek Retreat Curaçao geboden zorg.
Wat is uw eindoordeel over het project Jellinek Curaçao in het licht van de doelstellingen van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen? Bent u van mening dat de lokale werkgelegenheid voldoende is gestimuleerd, dat er voldoende kennis en expertise over verslavingszorg is overgedragen aan lokaal personeel, dat er voldoende samengewerkt is met de lokale verslavingszorg op Curaçao en dat er voldoende lokale verslaafden terecht kunnen bij Jellinek Curaçao om de subsidie van € 600 000,– door Nederland te rechtvaardigen? Herinnert u zich de toezegging van de voormalige staatssecretaris dat de subsidie teruggevorderd zou worden indien de doelstellingen van het project niet gehaald zouden worden? In hoeverre is dit volgens u aan de orde?
Voor het beantwoorden van deze vraag is het relevant om eerst de tweeledige doelstelling van PSNA te vermelden:
Geconcludeerd kan worden dat het Jellinek Curaçao project een positieve bijdrage heeft geleverd aan beide programmadoelstellingen.
Naast deze economische hoofddoelstelling van PSNA zijn met de uitvoerder vooraf afspraken gemaakt die de lokale impact van het project vergrootten. Naast het creëren van lokale werkgelegenheid en personeelstraining (zie het antwoord bij vraag 4) was de uitvoerder verplicht om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Gedurende het project heeft uitwisseling van medewerkers plaatsgevonden tussen Klinika Caprilese en de moederorganisatie van Jellinek Curaçao in Nederland, Stichting Arkin. Er zijn tevens diverse trainingssessies en workshops gehouden in het kader van intensieve kennisuitwisseling met Fundashon pa Maneho di Adikshon (FMA). Met deze laatste organisatie is ook een preventieproject uitgevoerd op scholen. FMA is positief over de samenwerking met Jellinek Curaçao. Los hiervan heeft ook de samenwerking met lokale huisartsen geleid tot vergroting van de lokale kennis op het terrein van verslavingszorg.
Vanuit de PSNA-subsidie zijn geen voorwaarden gesteld met betrekking tot het behandelen van lokale verslaafden.
Een fusie tussen de ziekenhuizen in Bergen op Zoom en Roosendaal en de concentratie van afdelingen |
|
Nine Kooiman (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de bij ons binnengekomen mail over een fusie tussen de ziekenhuizen in Bergen op Zoom en Roosendaal en de concentratie van afdelingen?1
Totdat het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt, van kracht is, is het uitsluitend aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden. Omdat ik het belangrijk vind dat fusies zorgvuldig worden doordacht en dat alle stakeholders worden betrokken heb ik het wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. De concentratie van afdelingen, voor zover dit gaat over de interne organisatiestructuur, is een zaak van de zorginstellingen zelf.
Deelt u de mening dat de op handen zijnde fusie per direct gestaakt moet worden, gezien de uitspraak van de Tweede Kamer dat er een moratorium op fusies in de zorgsector ligt, tot de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld, en uit de mail blijkt dat dit niet zo is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Regelgeving die ertoe strekt een moratorium op fusies te realiseren is strijdig met de Europese regelgeving. Het in vraag 1 genoemde wetsvoorstel is momenteel bij uw Kamer in behandeling. Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk de nota naar aanleiding van het verslag, waarmee een reactie wordt gegeven op de inbreng die uw Kamer op het wetsvoorstel heeft geleverd. Totdat dit wetsvoorstel van kracht is, is het voorbehouden aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden.
De raden van Bestuur van beide ziekenhuizen hebben mij laten weten al wel in de geest van het wetsvoorstel te zullen handelen doordat zowel de cliëntenraden, de ondernemingsraden, de verenigingen medische staf en de verpleegkundige adviesraden, een formeel verzoek hebben ontvangen om voor 20 september 2012 advies uit te brengen over de fusie voornemens. Beide ziekenhuizen zijn met hun eigen adviesorganen in overleg. Het personeel is in augustus langs verschillende kanalen geïnformeerd en zal de komende maanden op de hoogte gehouden worden.
Wat zijn de redenen voor een fusie tussen beide ziekenhuizen en een concentratie van afdelingen, als u eind mei jongstleden in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kooiman nog stelde dat de kwaliteit van de geboortezorg op beide locaties niet onder de maat is bevonden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg?3
De reden die de raden van bestuur voor de fusieplannen opgeven is het blijvend kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen en volumenormen die door de beroepsgroepen zijn opgesteld. Beide ziekenhuizen kunnen naar eigen zeggen, gezien hun relatief beperkte omvang, niet individueel aan deze toenemende eisen voldoen.
Welke concrete gevolgen heeft dit voor patiënten (cliëntenraden), personeel (OR) en de verschillende afdelingen? Wilt u in uw antwoord de meningen van de genoemde partijen van beide ziekenhuizen over de voorgenomen fusie verwerken?
De concrete gevolgen van concentratie van zorg worden per dossier verder uitgewerkt. De uitwerking van de dossiers aorta verwijding, longchirurgie en moeder-en-kindcentrum zijn gestart. De mening van de cliëntenraden en ondernemingsraden is door de raad van bestuur van beide ziekenhuizen gevraagd.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Welke financiële redenen en welke financiële gevolgen heeft de geplande fusie, gezien de sterke financiële positie van het ziekenhuis in Bergen op Zoom?4
De reden die de raden van bestuur voor de fusieplannen geven is het blijvend kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen en volumenormen om zodoende een breed pakket van zorg voor patiënten in de regio Roosendaal – Bergen op Zoom te behouden. Bij het uitwerken van de plannen voor concentratie van zorg wordt ook gelet op verhoging van de efficiency waar dat mogelijk is. De ziekenhuizen geven aan dat de financiële positie van beide ziekenhuizen solide is.
Is het waar dat de afdelingen verloskunde en de acute zorg, inclusief de intensive care, geconcentreerd worden in Bergen op Zoom, en dat deze verdwijnen uit Roosendaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de ziekenhuizen heb ik begrepen dat de concentratieplannen één nieuw moeder-en-kindcentrum omvatten voor alle ziekenhuisbevallingen, inclusief de ziekenhuisbevallingen begeleid door eerstelijns verloskundigen, en de zorg voor moeders en pasgeborenen. De poliklinische spreekuren blijven gehandhaafd op beide hoofdlocaties en in de buitenpoli’s van de ziekenhuizen in Steenbergen, Oudenbosch en Etten-Leur. De plannen voorzien niet in het concentreren van acute zorg en intensive care in Bergen op Zoom. Beide locaties houden een SEH/OK/IC-functie passend bij hun functieaanbod.
Aan welke randvoorwaarden moet de voorgenomen concentratie van verloskundige zorg voldoen, zoals u noemde in antwoord op eerdere schriftelijk vragen van het lid Kooiman?3
Het is aan de betrokken partijen om met een plan te komen waarmee de verloskundige zorg in de regio voldoende geborgd wordt, en hier een weloverwogen besluit over te nemen. De verloskundige zorg in de regio moet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en kwaliteit. Daarnaast is het van belang dat de samenwerking met de verloskundigen in de regio goed is georganiseerd. De IGZ toetst of aan de normen is voldaan.
Wat zijn de uitkomsten van de door u genoemde gesprekken met diverse stakeholders en wat is het oordeel van het College Perinatale Zorg (CPZ)?
Op dit moment hebben de ziekenhuizen hun voornemens voor reactie voorgelegd aan het College Perinatale Zorg en het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). De reacties van het CPZ en het ROAZ zijn er nog niet.
Kunt u garanderen dat de wettelijke normen voor spoedeisende hulp gehaald worden wanneer de concentratie van ziekenhuisafdelingen in West-Brabant wordt doorgezet? Wat was de uitkomst van het overleg met de Regionale Ambulance Voorziening (RAV)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7. Uit analyses van het RIVM blijkt dat het Franciscus Ziekenhuis in Roosendaal geen cruciaal ziekenhuis is voor de 45 minutennorm. Dat betekent dat concentratie van de verloskunde van Roosendaal naar Bergen op Zoom mogelijk is binnen de geldende bereikbaarheidsnormen. De ziekenhuizen hebben hun voornemens voor reactie voorgelegd aan de RAV.
Waar kunnen zwangere vrouwen uit Roosendaal en omgeving terecht als zij verloskundige hulp nodig hebben, en de afdeling verloskunde is verdwenen?
Zwangere vrouwen uit Roosendaal en omgeving kunnen ook in de toekomst terecht bij hun eigen eerstelijns verloskundige en met een medische indicatie bij de gynaecoloog van hun keuze. Indien zij kiezen voor een gynaecoloog in het Franciscus Ziekenhuis, dan zal deze arts hen poliklinisch begeleiden vanuit de polikliniek in het Franciscus Ziekenhuis. Pas als de bevalling aanstaande is zullen patiënten die onder behandeling zijn bij de gynaecoloog worden verwezen naar het nieuw te bouwen moeder-en-kindcentrum in Bergen op Zoom. Hier zullen alle ziekenhuisbevallingen gaan plaatsvinden. Patiënten onder behandeling bij de eerstelijns verloskundigen kunnen ook dan kiezen voor een thuisbevalling of een bevalling in het moeder-en-kindcentrum. Net als de beide ziekenhuizen nu doen, zal het moeder-en-kindcentrum de eerstelijns bevallingen faciliteren met ruimte en personeel.
Het terugdraaien van bezuinigingen op de kinderopvang |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CDA: kinderopvangtoeslag toch niet omlaag»?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat met de in het bericht weergegeven aankondiging van het CDA en de eerdere uitspraken van andere partijen met betrekking tot het terugdraaien van bezuinigingen op de kinderopvang er een zeer ruime meerderheid in de Kamer is ontstaan om een deel van de bezuinigingen op de kinderopvang, zoals die zijn opgenomen in het Kunduz-akkoord, terug te draaien?
Ik heb kennis genomen van de verschillende voorstellen die door politieke partijen zijn gedaan voor na de verkiezingen van 12 september. In de recente publicatie Keuzes in Kaart van het CPB zijn deze voorstellen nader financieel uitgewerkt. Op basis daarvan stel ik vast dat er geen meerderheid is die voornemens is de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag van 2013 volledig terug te draaien. Sommige partijen die aangeven de genomen maatregelen terug te willen draaien, financieren dat met bezuinigingen elders in het kinderopvangdossier. Daarbij gaat het om financieringsvoorstellen die niet op korte termijn te realiseren zijn, omdat zij wetswijziging vergen. Deze voorstellen zijn ook niet eensluidend. Andere partijen zoals D66, CU en SGP stellen (per saldo) additionele bezuinigingen op de kinderopvang voor.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als de vele ouders met jonge kinderen, die de afgelopen periode zijn getroffen door de bezuinigingen op de kinderopvang, zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over welke bezuinigingen op de kinderopvang van de afgelopen periode teruggedraaid zullen worden en welke stappen er ondernomen gaan worden om de kinderopvang weer toegankelijk en betaalbaar te maken?
Uiterlijk 15 oktober dient de toeslagtabel voor 2013 te worden gepubliceerd zodat de Belastingdienst dit in haar systemen kan verwerken en ouders geïnformeerd kunnen worden. Ik ga er dan ook vanuit dat de vormgeving van de kinderopvangtoeslag 2013, zoals voorgelegd aan beide Kamers en waarmee beide Kamers hebben ingestemd, uiterlijk 15 oktober gepubliceerd zal worden. Ook na deze bezuinigingen zal de kinderopvang toegankelijk en betaalbaar zijn voor ouders.
Deelt u de mening dat als er bezuinigingen op de kinderopvang teruggedraaid worden dit ten goede moet komen aan de hoogste inkomens of deelt u de mening dat het in het kader van een toegankelijke en betaalbare kinderopvang voor alle ouders beter zou zijn als met name de lagere en middeninkomens hiervan profiteren?
Ik ben voornemens uitvoering te geven aan de maatregelen waar kabinet en beide Kamers reeds mee hebben ingestemd. Ik zie derhalve geen aanleiding op deze vraag in te gaan.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een voorstel naar de Kamer te sturen om bezuinigingen op de kinderopvang terug te draaien en om de kinderopvang weer beter betaalbaar en toegankelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ben ik voornemens uitvoering te geven aan de maatregelen waar kabinet en beide Kamers reeds mee hebben ingestemd.
De fusie tussen Thuiszorg Rotterdam en Espria en ADG |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat Thuiszorg Rotterdam op zoek is naar een fusiepartner, eerst Aafje en nu Espria en ADG?1,2
Op dit moment is sprake van een intentieverklaring van partijen om de mogelijkheden van een strategische verbinding te verkennen. Er is dus (nog) geen sprake van een fusie. De NMa heeft dan ook nog geen fusiemelding ontvangen.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en via haar de Nederlandse Zorgautoriteit om een advies over de laatste fusie gevraagd? Zo ja, hoe luidt dit advies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welk aandeel in de markt voor huishoudelijke zorg heeft ADG momenteel en via welke activiteiten?
Ik beschik niet over deze informatie. Dit is bedrijfsgevoelige informatie van de instellingen zelf.
Krijgt ADG door deze fusie niet een te dominante positie op de markt voor huishoudelijke zorg in Rotterdam en ook, indien de huishoudelijke verzorging onder Espria gaat vallen, krijgt de gehele fusiecombinatie dan niet een te dominante positie? Zo ja, gaat de NMa de fusie tegenhouden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb geschreven, is er op dit moment geen sprake van een fusie. Ik wil dan ook niet op de feiten vooruit lopen.
Gaat thuiszorg Rotterdam, vooruitlopend op de aanscherping van de zorgspecifieke fusietoets, hier naar handelen en gaat of heeft ze personeel en cliënten voldoende raadplegen/geraadpleegd?
Vanuit Thuiszorg Rotterdam is aangegeven dat zowel de cliëntenraad als de ondernemingsraad een actieve rol hebben en zorgvuldig zijn betrokken bij de verkenning. Van een officiële adviesaanvraag is nog geen sprake. Een adviesaanvraag aan de cliëntenraad en de ondernemingsraad volgt eerst als er meer duidelijkheid is over de plannen.
Is aan de cliëntenraad en de ondernemingsraad advies gevraagd over de fusie? Zo ja, hoe luidt dat advies en hadden zij nog vragen aangaande de fusie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de ervaringen met personeelsbeleid en kwaliteit van de zorg, nadat TSN, onderdeel van ADG,, in 2011 Thuiszorg Groningen heeft overgenomen3?
Van ADG heb ik vernomen dat zij na de overname van Thuiszorg Groningen uiterst zorgvuldig met het personeelsbeleid en het kwaliteitsbeleid zijn omgegaan en dat zij in nauw overleg met het personeel, de ondernemingsraad, de bonden en cliënten tot het huidige personeels- en kwaliteitsbeleid zijn gekomen. Inmiddels zijn de randvoorwaarden voor het huidige personeels- en kwaliteitsbeleid volgens ADG goed geborgd. ADG gaat zich nu beraden op de verdere toekomst en heeft aangegeven dit in nauw overleg met stakeholders te zullen doen.
Wat zijn de doelstellingen en redenen voor de fusie en de structuur van de nieuwe organisatie, en wat zijn de verwachte financiële gevolgen en de gevolgen voor personeel en cliënten?
Thuiszorg Rotterdam heeft aangegeven dat samenwerking voor de toekomstbestendigheid van de organisatie een noodzakelijke stap is. Op dit moment worden door partijen de mogelijkheden van een samenwerking onderzocht. Thuiszorg Rotterdam heeft aangegeven dat deze vorm van samenwerking op zichzelf geen gevolgen zal hebben voor cliënten en zorgpersoneel.
Wat gaat Thuiszorg Rotterdam doen om verder verlies te voorkomen2 en is daar wel een fusie voor nodig?
Het is niet aan mij om te bepalen hoe een zorgorganisatie de financiën op orde moet hebben en houden. Evenmin is het aan mij om te bepalen of er een fusie nodig is.
Zal een eventuele fusie leiden tot meer managers in de top, en hoe gaat u er voor zorgen dat – mocht de fusie doorgaan – de bestuurders van de nieuwe organisatie onder de Wet normering topinkomens (WNT) komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van uw vraag heeft Thuiszorg Rotterdam mij aangegeven dat de samenwerking niet zal leiden tot meer managers in de top.
De nieuwe organisatie, zoals Thuiszorg Rotterdam zich die voorstelt, zal onder de werkingssfeer van de toekomstige WNT gaan vallen. De WNT is echter nog in behandeling bij de Eerste Kamer en dus nog geen wet.
Zijn er personele consequenties als de fusie doorgaat? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Promens Care en NOVO bereiden fusieaanvraag voor’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Promens Care en NOVO bereiden fusieaanvraag voor»?1
Ja.
Wat vindt u van deze fusieplannen?
Promens Care en NOVO geven in de media aan dat zij willen fuseren om in de toekomst kwalitatief hoogwaardige zorg te kunnen blijven aanbieden en garanderen. Zij geven aan dat de zorg kleinschalig en op menselijke maat georganiseerd blijft. Ik vind dat Promens Care en NOVO de fusieplannen zorgvuldig moeten doordenken en daarbij de juiste stakeholders, in ieder geval cliënten en personeel, moeten betrekken. Zoals ik ook eerder heb aangegeven is het op dit moment aan de NMa om zich uit te spreken over fusies.
Is er naar de mening van de ondernemingsraden en cliëntenraden gevraagd? Zo nee, bent u bereid beide instellingen uitdrukkelijk te verzoeken dit alsnog te doen, en dit mee te nemen in de fusieplannen?
Wat betreft de fusieplannen geeft NOVO via haar website aan dat het voorgenomen besluit is voorgelegd aan de medezeggenschapsorganen van zowel NOVO als Promens Care.
Ik zal de besturen van Promens Care en NOVO per brief oproepen nu alvast te handelen in lijn met het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke concentratietoetsing worden aangescherpt. Het horen van de medezeggenschapsorganen hoort daar bij.
Heeft u signalen ontvangen dat de continuïteit van de zorg in de genoemde regio in gevaar is? Zo ja, welke gevaren zijn er? Zo nee, is deze fusie dan wel noodzakelijk?
Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn geen signalen bekend over gevaar voor de continuïteit van de zorg in die regio. Het is niet aan mij om te bepalen of deze voorgenomen fusie noodzakelijk is.
Bent u bereid, in de vorm van een pilot, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de fusieplannen te laten toetsen, en het resultaat hiervan aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Op 9 mei 2012 heeft uw Kamer het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt ontvangen. Zolang dit wetsvoorstel nog niet van kracht is kunnen de NZa en de IGZ de fusieplannen nog niet toetsen. Een pilot vind ik niet opportuun. In het wetsvoorstel staat namelijk al het voornemen om de toets in te voeren. Een pilot dient ertoe om uit te zoeken (te experimenteren) of een toets een goed instrument zou zijn.
Ongeacht de vraag of een zorgaanbieder fuseert of niet is en blijft de IGZ alert op signalen over ondermaatse kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGZ doet dit op basis van relevante signalen van onder andere burgers, zorgaanbieders of media.
Zoals ik ook heb geantwoord in mijn antwoord bij vraag 3 zal ik partijen oproepen nu alvast te handelen in lijn met de aanscherpingen van het wetsvoorstel en daarbij stakeholders, zoals cliënten en personeel, zorgvuldig te betrekken.
Bent u bereid, eveneens als pilot, de IGZ voor, tijdens en na de fusie extra toezicht te laten houden op beide instellingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Tekst op pakjes sigaretten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek waaruit blijkt dat de huidige waarschuwingstekst op pakjes sigaretten niet werkt?1
Ja.
Bent u bereid de tekst aan te passen, zoals Stivoro en onderzoekers suggereren, namelijk niet wijzen op de gevolgen van roken, maar juist wijzen op mogelijkheden van hulp bij stoppen met roken?
De teksten op pakjes sigaretten worden aangepast per 28 maart 2014.
Dit gebeurt op basis van een Europese Richtlijn2, waarin de nieuwe waarschuwingen op tabaksverpakkingen zijn vastgesteld voor alle EU-lidstaten. Eén van deze waarschuwingen verwijst naar hulp met stoppen met roken via een website.
Voor Nederland is dit de website: www.stoppen-met-roken.nl.
Welke andere gezondheidsbevorderende conclusies uit het rapport neemt u over en welke niet?
Gezien de demissionaire status van dit kabinet laat ik eventuele besluiten terzake over aan een volgend kabinet.
Het bericht dat de bestuurderssalarissen bij bloedbank Sanquin weer zijn toegenomen |
|
Nine Kooiman (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat de beloning van de Raad van Bestuur van bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw is verhoogd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In het jaarverslag is vermeld dat de salarissen van de Raad van Bestuur op dezelfde wijze zijn verhoogd als de salarissen van het personeel dat onder de CAO Sanquin valt. Zo te zien gaat het om een verhoging van 1%. Gelet op de gebleken gevoeligheid van de beloning van de Raad van Bestuur had ik mij kunnen voorstellen dat zij die verhoging achterwege hadden gelaten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de voorzitter van het bestuur en een ander bestuurslid zich wederom een salarisverhoging hebben toebedeeld, ondanks de ophef van verschillende jaren hiervoor en het verzoek tot matiging? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat de individuele bestuurders salarissen kregen tot 263 000 euro, zonder sociale lasten en pensioenpremies 229 000 euro, wat nog steeds ver boven de Balkenendenorm ligt?
De beloning van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin is vele malen het onderwerp geweest van schriftelijke Kamervragen. De constante in de antwoorden was de boodschap dat de beloning van nieuwe bestuurders wordt gebaseerd op de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg) en dat Sanquin onder de werking komt van de WNT (Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector).
De WNT is recentelijk door de Tweede Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Zoals u bekend is, is in het wetsvoorstel voorzien in een overgangsregime voor bestaande arbeidscontracten.
De bestaande arbeidscontracten worden, zoals ook in de WNT opgenomen, gerespecteerd, in ieder geval tijdelijk. Deze sluiten bij het thans vertrekkende bestuurslid inderdaad niet aan bij BBZ. Ik zal Sanquin hierop aanspreken.
Per wanneer en hoe gaat u ervoor zorgen dat de salarissen van de leden van de Raad van Bestuur zo snel mogelijk ten minste voldoen aan de Wet Normering Topinkomens, en niet meer boven de Balkenendenorm uitkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat salarissen van de leden van de Raad van Bestuur niet «aansluiten» bij de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ), zoals in hun jaarverslag wordt gesteld, omdat een salaris van 263 000 euro deze code tart? Zo ja, hoe gaat u nu optreden tegen deze hoge salarissen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat heeft het vertrekkende bestuurslid meegekregen, en wat zal de vertrekkende voorzitter meekrijgen, aan bonussen of premies? Passen deze bonussen of premies binnen alle regels van de BBZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sanquin heeft mij meegedeeld dat de vertrekkende voorzitter van de Raad van Bestuur geen recht heeft op bonussen of premies. Hij vertrekt in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Er is mij geen ander vertrekkend bestuurslid bekend.
Deelt u de mening dat mensen, werkzaam in de (semi) publieke sector, niet meer zouden moeten verdienen dan de minister of minister-president, namelijk een jaarsalaris van 144 000 euro? Zo nee, waarom niet?
Over de normering en maximering van de inkomens van bestuurders in de publieke en semi-publieke sector heeft de vorige minister van BZK veelvuldig met de Kamer overlegd en gecorrespondeerd. Dit heeft geresulteerd in het voorstel voor een Wet normering topinkomens publieke en semi-publieke sector. Dit wetsvoorstel ligt inmiddels ter behandeling in de Eerste Kamer.
Kunt u zich voorstellen dat vrijwillige bloed- en plasmadonoren zich vervreemd voelen van het onbaatzuchtige doneren wanneer de bestuurders van bloedbank Sanquin deze salarissen krijgen? Wat heeft u ondernomen om dit te herstellen?3
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord van 6 september 2011 op vraag 4 van de leden Kooiman en Leijten (beiden SP) 4 over het bericht dat de beloning van de Raad van Bestuur van de bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw fors is toegenomen .
Hoe verhouden de hoge salarissen zich tot de reorganisatie die Sanquin aan het begin van het jaar voor ogen had?4
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden van 29 februari 2012 op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) 6 over de voorgenomen concentratie van Sanquin en het daardoor dreigende banenverlies.
Hoeveel banen of fte's zijn er verdwenen door de reorganisatie?
Na afronding van de reorganisatie in 2015 zal het personeelsbestand van Sanquin Bloedbank Divisie met 120 tot 130 fte’s zijn afgenomen, op een totaal van 2 195 fte (stand 2011). De betrokken medewerkers komen wel mogelijk in aanmerking voor de vervulling van vacatures bij de uitbreidende divisies van Sanquin.
Onder welke arbeidsvoorwaarden is de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur aangenomen, en wat is het jaarsalaris van de nieuw aangestelde voorzitter van Sanquin?5
De arbeidsvoorwaarden, met uitzondering van de hoogte van het salaris, van de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur van Sanquin volgen de CAO Sanquin. De nadere invulling hiervan is een taak van de Raad van Toezicht. Het salaris van de nieuwe voorzitter voldoet volgens Sanquin aan de bepalingen van de WNT zoals goedgekeurd door de Tweede Kamer.
Agressie op de ggz-werkvloer (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de onlangs gestarte petitie www.handenafvanggzverpleegkundigen.nl?
Ja.
Doet de Arbeidsinspectie onderzoek naar de veiligheid van ggz-verpleegkundigen op de werkvloer? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, vindt u dat de Arbeidsinspectie hierop moet toezien? Zo nee, wie dan wel?
De Inspectie SZW, de toenmalige Arbeidsinspectie, inspecteerde van april 2010 tot en met december 2011 in totaal 639 locaties van 200 zorginstellingen, inclusief de ggz. Het onderwerp agressie en geweld is meegenomen. Er is nagegaan of de werkgever voldoende maatregelen had genomen om de medewerkers te beschermen. De resultaten zijn aan sociale partners in de zorg en de Tweede Kamer teruggekoppeld1. Voor wat betreft de ggz oordeelt de Inspectie SZW dat de instellingen hun anti-agressiebeleid redelijk tot goed op orde hebben. Toch komen er nog steeds incidenten voor en lijkt het risico, ondanks de maatregelen, nog niet overal voldoende beheerst.
In de «Sectoraanpak Zorg en Welzijn 2012–2015» is psychosociale arbeidsbelasting (werkdruk, werkstress, agressie en werktijden) één van de belangrijkste risico’s waar de Inspectie SZW de aandacht op zal richten2. Voor 2012 zijn er 750 inspecties gepland gericht op psychosociale arbeidsbelasting. Ook in 2013 is psychosociale arbeidsbelasting onderwerp van inspectie. Instellingen die achter blijven, zullen opnieuw bezocht worden.
Daarnaast is er specifiek voor de sector zorg en welzijn een campagne ontwikkeld: «Gezond en veilig werken, dat maakt zorg beter». Deze bestaat uit brochures, flyers, factsheets met inspectieresultaten, testimonials, presentaties en animaties.
Bent u bekend met uitspraken van ggz-verpleegkundigen dat ze agressie met 50% kunnen terugdringen, indien ze de bevoegdheid krijgen om tijdig mensen over te plaatsen naar een passende setting? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ze deze bevoegdheid krijgen?
In de media heb ik vernomen dat de initiatiefnemers van de petitie graag zien dat het aantal agressie-incidenten tegen ggz-verpleegkundigen in vijf jaar tijd met de helft vermindert. Eén van de maatregelen die volgens hen kan helpen om dit te bewerkstelligen, is om verpleegkundigen te kunnen laten beslissen over (over)plaatsing van een patiënt als de veiligheid van medewerkers of andere patiënten in het geding is. Ik vind het belangrijk om agressie in de zorg te verminderen, maar ik hecht er ook aan dat dit punt wordt gedragen door sociale partners. Vandaar dat ik dit punt bij hen inbreng en met hen zal bespreken of en hoe dit vorm kan krijgen. Het Actieplan «Veilig werken in de zorg» hebben we immers samen opgesteld en werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers.
Bent u bekend met uitspraken van ggz-verpleegkundigen waaruit blijkt dat ggz-patiënten niet altijd op de goede plek terecht komen, waardoor ze niet veilig begeleid kunnen worden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben niet bekend met uitspraken van ggz-verpleegkundigen waaruit blijkt dat ggz-patiënten niet altijd op de goede plek terecht komen en zodoende de veiligheid van hulpverleners in het gedrang kan komen. Ik kan me evenwel voorstellen dat dit een reden kan zijn waarom ggz-verpleegkundigen nog te vaak met agressie te maken hebben. Dit raakt overigens aan het bij vraag vier genoemde voorstel om ggz-verpleegkundigen te kunnen laten beslissen over (over)plaatsing van een patiënt. Om die reden moet het volgens mij door sociale partners worden meegenomen bij het beraden van hun standpunt over de voorgestelde maatregel.
Zijn er voldoende behandelplekken voor psychiatrische patiënten met agressieproblematiek, zodat ze indien nodig ook doorgeplaatst kunnen worden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ja, er zijn voldoende behandelplekken beschikbaar voor psychiatrische patiënten met agressieproblematiek. Deze patiënten kunnen behandeld worden op – of overgeplaatst worden naar – een forensisch psychiatrische afdeling, een forensisch psychiatrische kliniek of een kliniek intensieve behandeling. De forensisch psychiatrische klinieken worden in voorkomende gevallen ingeschakeld, aangezien de patiënten daartoe vrijwel allemaal in aanmerking komen op grond van de Wet «Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen».
Het bericht "Niet alleen Tena belt incontinente patiënten" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Niet alleen Tena belt incontinente patiënten»?1
Ik heb ook vernomen dat niet alleen Tena incontinente patiënten belt. Het is de vraag of de wijze van verstrekking van persoonsgegevens door apothekers aan fabrikanten voor het bellen van patiënten in overeenstemming is met de in Nederland geldende privacywetgeving. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) ziet toe op naleving hiervan. Ik heb inmiddels vernomen dat het CBP Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Bent u bereid het gisteren door u aangekondigde onderzoek naar Tena te verbreden naar andere fabrikanten? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken die inmiddels zijn gevoerd met de betrokken partijen vormen voor mij geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen. De Zorgverzekeringswet biedt verzekeraars de ruimte om met partijen te onderhandelen over prijzen en contracten af te sluiten. In de uitvoering hiervan zijn partijen natuurlijk gehouden aan wet- en regelgeving, zoals de in Nederland geldende privacywetgeving. Zoals ik al aangaf ziet het CBP toe op naleving van de privacywetgeving en heeft het CBP inmiddels Tena vragen gesteld over het onderwerp. Het lijkt me overbodig om in aanvulling op de stappen die de toezichthouder doet nog een eigen onderzoek te starten.
Vindt u dat ook andere fabrikanten, tot de uitkomsten van uw onderzoek bekend zijn, het benaderen van patiënten met incontinentieproblemen voorlopig stil moeten leggen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de bevoegdheid om fabrikanten iets te verbieden. Wel vind ik dat alle partijen zich ervan dienen te vergewissen dat de gevolgde procedure de toets van zorgvuldigheid doorstaat. Dus met inachtneming van de in Nederland geldende privacywetgeving. Zoals ik eerder aangaf, ziet het CBP toe op naleving hiervan. Ik heb begrepen dat Tena inmiddels heeft besloten om voorlopig geen patiënten meer te benaderen.
Gaat u bij uw onderzoek ook het College Bescherming Persoonsgegevens inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Het CBP is een zelfstandig bestuursorgaan en zoals aangeven, heeft het CBP Tena vragen gesteld over het onderwerp.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van de uitbraak van vogelgriep op 10 augustus 2012 in Hagestein? Zo nee, wanneer is deze oorzaak wel bekend?
Het is helaas vrijwel nooit mogelijk de exacte oorzaak van een dierziekte-uitbraak te achterhalen. Dat is ook nu het geval. Volgens onderzoek van het Centraal Veterinair Instituut (CVI) samen met het Erasmus Medisch Centrum (EMC) hebben leghennenbedrijven met een vrije uitloop een ongeveer 11 keer zo grote kans om geïnfecteerd te raken door LPAI virussen dan leghenbedrijven zonder uitloop. Het bedrijf in Hagestein heeft een buitenuitloop. De kans is aanwezig dat het virus afkomstig is van wilde watervogels.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze uitbraak een gevolg is van eerdere uitbraken van vogelgriep in Mexico in de afgelopen weken1? Zo ja, hoe heeft het virus zich op zo’n korte termijn van Mexico naar Nederland kunnen verspreiden? Kunt u aangeven of dit is te wijten aan onzorgvuldige omgang met de besmettingen? Zo nee, is er sprake van een andere afzonderlijke uitbraak in Nederland of andere Europese lidstaten?
Het artikel, dat is aangehaald, betreft commentaar van de Voedsel en Landbouworganisatie (FAO) naar aanleiding van de uitbraak van hoogpathogene vogelgriep in Mexico. De FAO pleit onder meer voor een goed monitoringsysteem voor H5 en H7 vogelgriepvirussen. Een dergelijk monitoringsysteem is in Nederland aanwezig. De uitbraak in Hagestein is ontdekt via dit systeem.
De uitbraak van vogelgriep in Mexico wordt veroorzaakt door een hoogpathogene H7N3 variant en de uitbraak in Nederland door een laagpathogene H7N7. De uitbraken staan niet met elkaar in verband. Overigens worden bij uitbraken in landen buiten de Europese Unie maatregelen getroffen om insleep naar de EU te voorkomen. De import van risicoproducten, zoals pluimvee en eieren, vanuit onder meer Mexico is om deze reden verboden. Wat wel en niet mag worden geïmporteerd is onder meer te vinden via de website van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit («Import Veterinair Online»).
Kunt u aangeven of er reden bestaat om aan te nemen dat het vogelgriepvirus zich op dit moment in Nederland verspreidt en dus op meerdere plaatsen, naast enkel op het bedrijf in Hagestein, zal worden vastgesteld? Zo ja, op welke locaties is er mogelijk ook sprake van of risico op een uitbraak? Zo nee, op welke manier kan dit worden uitgesloten? Hoe groot schat u de kans dat er toch op korte termijn meerdere uitbraken zullen plaatsvinden?
De kans dat dit vogelgriepvirus zich in Nederland zal verspreiden is klein. De Nederlandse en Europese wetgeving is erop gericht de insleep en verspreiding van ziekten zoals vogelgriep te voorkomen. De maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het besmette bedrijf zijn hier ook op gericht. In geval van een uitbraak wordt het pluimvee op zowel de omliggende pluimveebedrijven als contactbedrijven getest. In dit geval lagen er geen andere pluimveebedrijven in de buurt.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze laag pathogene variant van het virus muteert naar een hoog pathogene variant en daarmee, naast aantasting van het dierenwelzijn van het getroffen pluimvee, een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt?
De kans dat een vogelgriepvirus van het type H5 of H7 muteert van laagpathogeen naar hoogpathogeen is niet groot maar wel reëel. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken is in Europees verband afgesproken dat vogelgriep van de typen H5 en H7 wordt bestreden.
Wat gaat u doen om verdere uitbraken te voorkomen of te beperken, en te voorkomen dat tienduizenden gezonde dieren gedood moeten worden?
Ik heb u met mijn Kamerbrief van 18 april 2012 (TK 28 807, nr. 139) geïnformeerd over de stand van zaken rond het onderzoek naar het verband tussen vrije uitloop en het risico op een vogelgriepbesmetting. Naar aanleiding hiervan is een werkgroep samengesteld waarin zowel het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als de pluimveesector vertegenwoordigd zijn.
Deze werkgroep is inmiddels bezig om de mogelijke maatregelen om het besmettingsrisico van de vrije uitloop te verminderen te beoordelen op effectiviteit, haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Afhankelijk van de aard van de voorgestelde maatregelen, zal ook moeten blijken of de sector deze maatregelen zelf kan doorvoeren of dat ondersteuning vanuit de overheid noodzakelijk is. Zodra de werkgroep deze analyse heeft afgerond, zal ik u op de hoogte stellen van de resultaten.
De handelwijze van Achmea en apothekers bij het verstrekken van incontentinentiemateriaal aan patiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het persbericht van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie ( KNMP) die stelt dat de nieuwe eisen van de zorgverzekeraars het de apothekers onmogelijk maakt op een adequate wijze incontinentiemateriaal te verstrekken? Heeft zij gelijk? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?1
Het is niet aan mij om te oordelen over onderhandelingen die tussen partijen plaatsvinden. In het algemeen merk ik op dat bij het afsluiten van overeenkomsten altijd twee partijen zijn betrokken. Wanneer beide partijen akkoord gaan met de gemaakte afspraken dan ga ik ervan uit dat beide partijen deze afspraken vervolgens kunnen nakomen.
Wat is uw reactie op mevrouw B., die zich geschoffeerd voelt en onder druk gezet (gechanteerd) om haar privésituatie aan onbekende personen/ leveranciers toe te lichten, omdat ze anders geen incontinentiemateriaal vergoed krijgt?2
Het valt natuurlijk niet goed te praten dat patiënten op deze wijze worden benaderd. De Zorgverzekeringswet (Zvw) biedt apothekers en verzekeraars de ruimte om een contract af te sluiten over de wijze waarop de geleverde incontinentiematerialen worden bekostigd. Alle betrokken partijen hebben echter een verantwoordelijkheid in het zorgvuldig uitvoeren van de gemaakte afspraken. De patiënt moet op een begrijpelijke manier uitgelegd krijgen waarom de apotheker doet wat die doet. Onder het zorgvuldig handelen valt mijns inziens ook het aanbieden van een alternatief wanneer de patiënt in kwestie niet door een onbekende benaderd wil worden voor het verstrekken van allerlei persoonlijke gegevens.
Ik betreur het dat mevrouw B. op een oneigenlijke manier schrik is aangejaagd. Wanneer zij op grond van de Zvw aanspraak heeft op incontinentiemateriaal, kan natuurlijk niet gedreigd worden dat deze vergoeding stopt omdat zij weigert mee te werken aan het kenbaar maken van haar privésituatie aan onbekenden. Naast het feit dat dit dreigement geen juridische gronden heeft, lijkt mij dit niet de gewenste omgang met patiënten. Haar persoonsgegevens mogen bovendien niet zomaar aan een derde worden afgestaan, zonder dat zij daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Dit is vastgelegd in de in Nederland geldende privacywetgeving. Ik heb inmiddels vernomen dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Wat gebeurt er met de privégegevens die telefonisch worden afgenomen door de leveranciers van incontinentiematerialen?
De gegevens zijn alleen in te zien door degene die ze heeft afgenomen. Deze persoon is bovendien gebonden aan geheimhouding. De KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie), de beroepsorganisatie van apothekers, laat weten dat contractueel is vastgelegd dat leveranciers de gegevens aan de apotheker retourneert en er zelf geen gebruik van maakt bij opzegging van het contract.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens over deze gang van zaken en bijvoorbeeld ook in de situatie van mevrouw B.?
Ik weet niet wat het oordeel is of zal zijn van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) omdat het CBP een zelfstandig bestuursorgaan is. Ik weet wel dat het CBP Tena inmiddels vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Wat vindt u van het feit dat patiënten, als ze hun oorspronkelijke incontinentiemateriaal en broekjes willen behouden, nu van de apotheker te horen krijgen dat ze moeten bijbetalen? Is dit niet ongewenst? Wordt hier niet ten onrechte de rekening bij de patiënt neergelegd door de apotheker en/of Achmea?3
Als een bepaald type incontinentiemateriaal voor de verzekerde adequaat en doelmatig is, dan heeft hij daar aanspraak op. Dan is een eigen bijdrage niet aan de orde. Wil de verzekerde een product dat duurder is dan het adequate en doelmatige product, dan zou de verzekeraar tegemoet kunnen komen aan de voorkeur van de verzekerde door de verzekerde de meerkosten te laten bijbetalen. Op die manier is er toch sprake van doelmatige zorg.
Hoe gaat u voorkomen dat patiënten voor incontinentiemateriaal dat is afgestemd op de persoonlijke situatie van de patiënt, moeten bijbetalen?
Zie antwoord vraag 5.
Het correct uitvoeren van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u met de landsadvocaat van mening dat de huishoudelijke verzorging meer taken en verantwoordelijkheden omvat dan alleen schoonmaken, andere vaardigheden vergt van het personeel en gericht is op mensen en niet, zoals bij schoonmaken, op het gebouw?1
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bepaalt dat gemeenten een burger met een beperking in staat moeten stellen om een huishouden te voeren. Bovendien schrijft de Wmo maatwerk voor. De geboden ondersteuning dient met andere woorden aan te sluiten bij de behoeften van de ontvanger van de ondersteuning en kan dus diverse taken en verantwoordelijkheden vergen, juist omdat ze gericht is op mensen.
Indien een gemeente, zoals bijvoorbeeld Emmen, in plaats van een individuele voorziening huishoudelijke zorg een algemene schoonmaakondersteuning biedt, voldoet zo'n gemeente dan nog aan de Wmo? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Een gemeente dient te allen tijde te voldoen aan de compensatieplicht. Hierbij zijn maatwerk en beleidsvrijheid van de gemeente uitgangspunt. Een algemene voorziening kan een doelmatige manier zijn om te bereiken dat een persoon in staat wordt gesteld om een huishouden te voeren. Indien deze algemene voorziening echter – gezien de persoonskenmerken en behoefte van een persoon – niet toereikend is (niet in voldoende mate compenseert), dan ligt een individuele voorziening voor de hand.
Wat moet een gemeente minimaal bieden aan huishoudelijke voorziening om te voldoen aan de wet?
De gemeente dient een burger met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem in staat te stellen om een huishouden te voeren.
Erkent u dat, indien huishoudelijke verzorging gericht is op mensen en volgens het kwaliteitsdocument ook vaardigheden om te signaleren omvat, dit minimaal gaat om FWG 15 (Functiewaarderingsschaal) volgens de functiewaardering zorg?
De inschaling van personeel dat huishoudelijke verzorging verleent betreft een zaak van sociale partners. Werkgevers en werknemers maken hierover afspraken in de cao. Ik vind dat partijen zich aan deze afspraken moeten houden.
De gemeenten dienen volgens het Kwaliteitsdocument verantwoorde Hulp bij het Huishouden aan te bieden met medewerkers met een deskundigheidsniveau dat past bij de beschikking. Dit benodigde deskundigheidsniveau kan per situatie verschillen.
Deelt u de mening dat vaardigheden die passen bij het leveren van huishoudelijke zorg overeenkomen met minimaal functiewaardering 15? Zo nee, kunt u toelichten hoe je huishoudelijke zorg kan leveren zonder gericht te zijn op de mensen om wie het gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Indien het gaat om mensen in opleiding, die nog niet op FWG15 ingeschaald zijn, bent u dan van mening dat zij begeleid moeten worden en na opleiding op minimaal FWG 15 moeten worden ingeschaald?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de huishoudelijke voorziening en dus kwaliteits- en opleidingseisen moeten stellen aan het personeel en zich moeten houden aan het kwaliteitsdocument voor verantwoorde huishoudelijke zorg? Zo ja, hoe ziet u hier op toe? Is het acceptabel dat voor het uitvoeren van werkzaamheden die zich beperken tot HH categorie 1 (Hulp bij het Huishouden) geen specifieke opleidingseisen nodig zijn zoals de 19 gemeenten in Noord-Holland stellen?
Huishoudelijke zorg moet inderdaad zowel voldoen aan de eisen die de Wmo stelt als aan de eisen die volgen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen. Dat wil zeggen dat de huishoudelijke zorg voldoende dient te zijn om de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te compenseren. Verder dienen aanbieders van huishoudelijke zorg te voldoen aan de eisen van verantwoorde zorg uit de Kwaliteitswet zoals uitgewerkt in het Kwaliteitsdocument. De kwaliteitseisen in het Kwaliteitsdocument zijn landelijke eisen, opgesteld door branche-, beroeps- en cliëntenorganisaties en vormen het toezichtkader voor de IGZ. Via het toezichtskader van de IGZ wordt toegezien op de aanbieders van huishoudelijke zorg. Aanvullend op de landelijke kwaliteitseisen van het Kwaliteitsdocument kunnen gemeenten eigen kwaliteitseisen stellen; deze moeten tenminste aansluiten op de kwaliteitseisen in het toezichtkader en daarmee niet strijdig zijn.
Indien gemeenten (zoals Rotterdam en 19 gemeenten in Noord-Holland) in hun bestek2 opnemen dat bij HH1 hoort het signaleren van veranderingen in zorgbehoeften of van veranderingen in gezondheidssituatie, leefomstandigheden en sociale omgeving van de cliënt, hoort dit dan overeen te komen met personeel op minimaal FWG 15?
Werkgevers en werknemers gaan over functiewaardering van het personeel en maken hierover afspraken in de cao. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het stellen van kwaliteitseisen (waaronder eisen aan het in te zetten personeel) aan de door hen gewenste huishoudelijke verzorging. Bij de vaststelling van het basistarief dient de gemeente uit te gaan van de arbeidsvoorwaarden die passen bij deze door de gemeente geëiste vaardigheden.
Wat is een reëel basistarief als dat gebaseerd moet zijn op personeel op minimaal functiewaardering 15? Klopt het dat je dan uitkomt op tarieven tussen 21 en ruim 25 euro, afhankelijk van hoe lang personeel in dienst is?3 Zo nee, wat is volgens u een reëel basistarief?
De hoogte van het reëel basistarief is afhankelijk van de wijze waarop een gemeente de huishoudelijke verzorging heeft gedefinieerd en georganiseerd. Bovendien is het reëel basistarief afhankelijk van verschillende kostencomponenten (kosten personeel, reiskosten, overhead, etc.) en de lokale omstandigheden (zoals stad of plattelandsgemeente). Uit een eerder onderzoek naar de kostenstructuur van huishoudelijke verzorging (TK 29 538, nr. 91) bleek dat de verschillen in kostprijs hierdoor vrij fors kunnen zijn.
Kunt u een overzicht geven van de gehanteerde tarieven huishoudelijke zorg in Nederland? Hoe gaat u er op toezien dat in elk geval vanaf 1 september gewerkt wordt met tarieven op basis van reële kostprijzen?
Uit onderzoek van het SCP blijkt dat in 2010 het (gewogen) gemiddelde tarief voor eenvoudige hulp bij het huishouden (hh1) € 20,94 en voor complexe hulp bij het huishouden (hh2) € 23,21 bedraagt.
Tijdens het AO Wmo van 28 juni jl. heb ik reeds toegezegd om de vaststelling van de vereiste basistarieven te monitoren.
Wat moeten gemeenten doen waar nog oude contracten lopen, waarin tarieven worden gehanteerd die onder de reële kostprijs liggen?
De wet schrijft voor dat de gemeente bij het aangaan van overeenkomsten met derden over het verlenen van huishoudelijke verzorging de door de gemeenteraad vastgestelde basistarieven in acht neemt. Oude contracten die reeds lopen hoeven dus niet te worden aangepast.
Bent u van mening dat bij het vaststellen van basistarieven op grond van reële kostprijzen jaarlijks geïndexeerd hoort te worden om de tarieven aan te kunnen passen aan de eventueel gewijzigde arbeidsvoorwaarden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen indien een gemeente nu al vaststelt dat ze tot en met 2016 niet gaat indexeren zoals 19 gemeenten in Noord-Holland? (2, bijlage)
De gemeente dient het door de gemeenteraad vastgestelde basistarief in acht te nemen bij het aangaan van een overeenkomst met een aanbieder. In deze overeenkomst wordt opgenomen hoe omgegaan wordt met de indexering van de daadwerkelijk afgesproken tarieven. Het ligt hierbij in de rede om daarbij ondermeer rekening te houden met de (jaarlijkse) ontwikkeling van de onderliggende reële kostprijzen.
Erkent u dat door te lage tarieven instellingen zijn gaan bezuinigingen op personeel, met name door het terugzetten van personeel van FWG 15 of meer naar FWG 10?
Tarieven zijn het resultaat van afspraken die aanbieders en gemeenten gezamenlijk maken. De hoogte van deze tarieven is onder meer afhankelijk van de gemeentelijke invulling van de voorziening, de lokale omstandigheden en de wijze van prijsstelling door de aanbieder.
De afspraken over de juiste inschaling van het personeel worden door sociale partners gemaakt. Deze cao-afspraken dienen door partijen te worden nageleefd. In het arbeidsrecht zijn regels gesteld waardoor werknemers in staat worden gesteld om (individueel dan wel collectief) hun belang veilig te stellen.
Kunt u, of het Sociaal en Cultureel Planbureau, een overzicht of een schatting geven van het huishoudelijk personeel dat momenteel werkt in FWG 10?
Ik heb geen inzicht in de huidige inschaling van het huishoudelijk personeel.
Wanneer kunnen de gemeenten uw handleiding verwachten over het toepassen van de wet inzake basistarieven en aanbestedingsregels? Is deze uiterlijk 1 september 2012 beschikbaar?
Ik ben op dit moment met betrokken partijen in gesprek en verwacht dat de handreiking in de loop van dit najaar beschikbaar is.
Wat is het macrobudget Wmo huishoudelijke zorg voor 2011, 2012 en 2013? Op welke wijze is dat vastgesteld? Is er nog sprake van onderbesteding of inmiddels van overbesteding? Wordt dit in de toekomst nog gemonitord en, zo ja, op welke wijze?
(in € mln.)
2011
2012
2013
Macrobudget huishoudelijke verzorging
1 184
1 235
1 231
Volgens het laatste voorlopig advies van de onafhankelijke derde (SCP) was er in 2010 sprake van een zeer beperkte onderbesteding van € 7 mln. Sinds dit advies is de systematiek met de onafhankelijke derde beëindigd. De uitgaven van gemeenten aan huishoudelijke verzorging worden nu jaarlijks – als onderdeel van het cluster maatschappelijke zorg – gemonitord in het Periodiek Onderhoudsrapport van het Gemeentefonds.
Kunt u deze vragen voor 1 september aanstaande beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De gezondheidszorg in penitentiaire inrichting Nieuwegein |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de reportage van RTV Utrecht waarin aandacht wordt besteed aan de ernstige misstanden bij de medische dienst van Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat niet alleen de betrokken ex-gedetineerde P. zelf, maar ook zijn voormalig behandelend arts van oordeel zijn dat P. tijdens zijn detentie niet of niet adequaat medisch is verzorgd, met verzwakking en mogelijke resistentie als gevolg? Klopt het dat de rechter hierin aanleiding heeft gezien om zijn detentie hiervoor te schorsen?
Tijdens de detentie is de door de behandelend arts van betrokkene voorgeschreven behandeling voortgezet door de medische dienst van de penitentiaire inrichting (PI) Nieuwegein. Over de behandeling van betrokkene is vervolgens veelvuldig overleg gepleegd tussen de medische dienst en de behandelend arts. De behandelend arts heeft geen signaal aan de PI afgegeven dat betrokkene tijdens zijn detentie niet adequaat medisch is verzorgd. De rechter heeft op 18 april 2012 de voorlopige hechtenis voor een maand geschorst om de betrokkene in de gelegenheid te stellen een geëigende behandeling te ondergaan tegen zijn chronische ziekten. De (motivering bij) deze beslissing bevat geen oordeel over beweerdelijk niet of niet adequate medische verzorging in de PI.
Betrokkene heeft over zijn behandeling een klacht bij de medisch adviseur van het Ministerie V&J ingediend. Deze heeft de klachten van de gedetineerde beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake van medisch onverantwoord handelen was. Betrokkene heeft zijn klachten in beroep voorgelegd aan de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De RSJ is in zijn uitspraak van 10 augustus 2012 van mening dat de medische dienst van de PI Nieuwegein op geen van de vier door betrokkene aangedragen gronden onzorgvuldig danwel verwijtbaar heeft gehandeld, en verklaart het beroep derhalve ongegrond. Voor een uitgebreidere versie van deze uitspraak verwijs ik naar de website van de RSJ (http://asp-c1.ithos.nl/indexDB.html, zaakskenmerk 12/1329/GM).
Voldoet de medische zorg in PI Nieuwegein aan uw criteria voor verantwoorde medische zorg in detentie? Bent u bereid om de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Nationale Ombudsman en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te vragen een onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van de medische zorg in deze inrichting en in hoeverre eerdere aanbevelingen van de Inspectie voor de Sanctietoepassing zijn opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
In juni 2009 heeft de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) een rapport uitgebracht over de medische zorg in penitentiaire inrichtingen: «Achter tralies nu veiliger zorg, maar verbetering nog nodig». Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van toezichtrondes bij 16 medische diensten in het gevangeniswezen, waaronder de medische dienst van PI Nieuwegein. In dit rapport spreekt de IGZ zich overwegend positief uit over de bereikte resultaten van het verbetertraject en de inzet van artsen en verpleegkundigen. Wel geeft de IGZ in dit rapport aan dat er nog verbetering mogelijk is en zij formuleert hiertoe een aantal aanbevelingen voor onder andere de PI’s, het ministerie van V&J en DJI. De toenmalige minister van Justitie heeft de Tweede Kamer in juli 2009 over zijn beleidsreactie geïnformeerd2.
In januari 2011 heeft de IGZ in een follow-up ronde – waarbij acht medische diensten van penitentiaire inrichtingen zijn bezocht – gekeken in hoeverre de aanbevelingen ter hand waren genomen en of er verbetering zichtbaar was. Tijdens die ronde is ook de PI Nieuwegein bezocht. De algemene conclusie van deze toezichtbezoeken van de IGZ is dat er sprake is van verbetering en dat de medische zorg in de bezochte penitentiaire inrichtingen voldoet aan de normen van verantwoorde zorg. Ten aanzien van de PI Nieuwegein concludeert de IGZ dat «de medische zorg voldoende goed is toegerust om tijdige en efficiënte zorg aan gedetineerden te kunnen bieden».
In 2012 zijn tot nu toe zes klachten over de medische zorg in PI Nieuwegein ingediend bij de medisch adviseur van het Ministerie V&J. Deze klachten zijn door een onafhankelijke commissie beoordeeld en zijn allemaal ongegrond verklaard.
Gelet op het voorgaande, en mijn antwoord op vraag 2, acht ik nader onderzoek en het treffen van noodvoorzieningen niet noodzakelijk.
Bent u, met het oog op de tientallen verklaringen van gedetineerden over de medische zorg in PI Nieuwegein, bereid om acute noodvoorzieningen te treffen om te kunnen voldoen aan de normen voor verantwoorde medische zorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel “Tena beoordeelt incontinente patient” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Tena beoordeelt incontinente patiënt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een fabrikant beoordeelt welk incontinentiemateriaal een patiënt nodig heeft? Kunt u zich voorstellen dat dit juist een kostenopdrijvend effect heeft? Wat is volgens u het effect op de onafhankelijkheid van het oordeel? Deelt u de mening dat het een kwestie tussen zorgaanbieder en cliënt moet zijn welk materiaal het best past bij de cliënt?
Voor de uitvoering van de verzekerde aanspraak op incontinentiezorg heeft Achmea, vanuit doelmatigheidsoverwegingen, met apothekers en andere afleveraars afgesproken de apothekers/andere afleveraars niet meer te vergoeden uitgaande van een prijs per stuk, maar van een prijs per dag. Niet iedere patiënt heeft evenveel incontinentiemateriaal nodig. De hoeveelheid hangt af van de persoonlijke situatie van de patiënt, waaronder de mate van incontinentie. Om tot een goede prijs per dag te komen heeft Achmea patiëntprofielen opgesteld. De prijs per dag hangt af van het patiëntprofiel waarin de betrokkene past. In welk patiëntprofiel de patiënt het beste past wordt bepaald op basis van een intakegesprek. Een aantal apothekers heeft dat uitbesteed aan leveranciers als Tena. Dit is mogelijk, maar de apothekers blijven te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de overeenkomst die ze met Achmea hebben gesloten.
Ik ben het met u eens dat het een zaak tussen de zorgaanbieder (apotheker of medisch speciaalzaak) en patiënt is wanneer het gaat om welk materiaal het beste past bij een patiënt, gegeven zijn persoonlijke situatie. Dit laat onverlet dat de zorgaanbieder zich kan laten adviseren door een leverancier, aangezien de leverancier een voor de hand liggende partij is die informatie kan verstrekken over beschikbare producten. In de praktijk blijkt het gebruikelijk te zijn dat zorgverleners, waaronder apothekers, gebruik maken van de kennis en inzichten van leveranciers en fabrikanten. Het is aan de zorgverlener om uiteindelijk de keuzes te maken ten aanzien van de te verlenen zorg.
Wat vindt u ervan dat contactgegevens van patiënten bij een fabrikant terecht komen via de zorgaanbieder? Waar ligt voor u de grens als het gaat om fabrikanten die cliënten benaderen?
Elke organisatie in Nederland dient zich te houden aan de in Nederland geldende privacywetgeving. Voor mij ligt daar de grens. Ik weet dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Hoe wordt voorkomen dat Tena de contactgegevens van patiënten gaat gebruiken voor marketingdoeleinden?
Tena laat weten dat patiënten alleen informatie over incontinentie en Tena producten krijgen toegestuurd mits hiervoor uitdrukkelijk toestemming is verleend. Dit gebeurt relatief weinig. Op basis van deze gesprekken lijkt me dit overigens al helemaal niet aan de orde.
Kunt u zich voorstellen dat patiënten zich in hun privacy voelen aangetast wanneer zij door iemand anders dan hun behandelaar benaderd worden over hun aandoening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dienen volgens u zorgaanbieders en verzekeraars om te gaan met de privacy van cliënten?
Ja, als ze hierover niet vooraf zijn geïnformeerd door hun zorgverlener en hiervoor geen uitdrukkelijke toestemming hebben verleend, kan ik me dit heel goed voorstellen. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik uitgelegd hoe de privacy van patiënten gewaarborgd is. Wat zorgverzekeraars betreft zijn hier ook regels over opgenomen in de Zorgverzekeringswet en de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars. Het CBP heeft voor deze gedragscode een goedkeurende verklaring afgegeven.
Wat vindt u van de bewering van het Farmaceutisch Bureau Amsterdam dat verzekeraars eenzijdig zouden opleggen dat voortaan nog maar aan 40% van de patiënten duurdere incontinentiebroekjes mogen worden aangeboden, waar dat nu 90% is? Zijn er geen betere manieren om te komen tot doelmatiger voorschrijven? Zou het niet beter zijn als de verzekeraar gaat onderhandelen met de fabrikant over de prijs van de producten?
Ik heb geen inzage in de contracten die zijn afgesloten tussen verzekeraar en apotheker. Dit blijft een zaak tussen deze beide partijen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven behoren incontinentiematerialen tot het basispakket en de patiënt heeft daarmee aanspraak op incontinentiematerialen voor zover hij daarop naar inhoud en omvang is aangewezen. Als de incontinentiebroekjes voor de verzekerde adequaat en doelmatig zijn dan heeft hij daar recht op.
Een verzekeraar handelt niet in strijd met de Zvw wanneer hij met de zorgverlener (in dit geval de apotheker of medisch speciaalzaak) onderhandelt over de prijs en de wijze van bekostiging. De Zvw biedt juist de ruimte voor de verzekeraars om met partijen te onderhandelen over het zo doelmatig mogelijk leveren van zorg. Het is aan de verzekeraar met welke partijen hij de onderhandelingen voert.
De bemoeienis van fabrikant Tena met incontinente patiënten |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht Tena beoordeelt incontinente patiënt?1
Voor de uitvoering van de verzekerde aanspraak op incontinentiezorg heeft Achmea met apothekers en andere afleveraars afgesproken de apothekers/andere afleveraars niet meer te vergoeden uitgaande van een prijs per stuk, maar van een prijs per dag. Niet iedere patiënt heeft evenveel incontinentiemateriaal nodig. De hoeveelheid hangt af van de persoonlijke situatie van de patiënt, waaronder de mate van incontinentie. Om tot een goede prijs per dag te komen heeft Achmea patiëntprofielen opgesteld. De prijs per dag hangt af van het patiëntprofiel waarin de betrokkene past. In welk patiëntprofiel de patiënt het beste past wordt bepaald op basis van een intakegesprek. Een aantal apothekers heeft dat uitbesteed aan leveranciers als Tena. Dit is mogelijk, maar de apothekers blijven te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de overeenkomst die ze met Achmea hebben gesloten.
Deelt u de mening dat apothekers geen patiëntgegevens behoren te verstrekken aan fabrikanten?
Het is de vraag of de verstrekking van persoonsgegevens in overeenstemming is met de in Nederland geldende privacywetgeving. Ik heb inmiddels vernomen dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Wilt u het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) vragen om naar deze procedure te kijken en hier een oordeel over uit te spreken?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is een zelfstandig bestuursorgaan en maakt zelf de afweging of een werkwijze onderzocht wordt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik vernomen dat het CBP Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Vindt u een fabrikant de meest geschikte instantie om te bepalen hoeveel en welk incontinentiemateriaal een patiënt nodig heeft?
In de praktijk is het de behandelaar die beoordeelt of incontinentiemateriaal noodzakelijk is. Vervolgens volgt er een gesprek tussen de patiënt en degene die het materiaal aflevert. Dit kan een apotheker of medisch speciaalzaak zijn. Dit gesprek is noodzakelijk om te beoordelen welk materiaal het meest geschikt is en hoeveel er nodig is, gegeven de persoonlijke situatie van de patiënt.
Om te komen tot een adequate incontinentiezorg is kennis over de incontinentiezorg nodig. Er is in principe niets mis mee dat de apotheker (of medisch speciaalzaak) zich hiervoor wendt tot een fabrikant. Die is immers het best op de hoogte van de mogelijkheden van zijn materialen. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de apotheker (of medisch speciaalzaak) om de afweging te maken, in overleg met de patiënt, wat de meest adequate zorg is.
Indien de apotheker ervoor kiest om een deel van zijn werkzaamheden door een derde te laten uitvoeren, dan heeft hij zich natuurlijk te houden aan de wet- en regelgeving wanneer het bijvoorbeeld gaat om het ter beschikking stellen van persoonsgegevens. Bovendien blijft de apotheker te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering.
Is het waar dat Achmea de apothekers eenzijdig heeft opgelegd dat zij nog maar maximaal 40% van de patiënten de duurdere incontinentiebroekjes mogen aanbieden? Zo ja, wat vindt u van deze bezuinigingsmaatregel?
Ik heb geen inzage in de contracten die zijn afgesloten tussen verzekeraar en apotheker. Dit blijft een zaak tussen deze beide partijen. Incontinentiemateriaal behoort tot het basispakket en de patiënt heeft daarmee aanspraak op incontinentiemateriaal voor zover hij daarop naar inhoud en omvang is aangewezen. Als de incontinentiebroekjes voor de verzekerde adequaat en doelmatig zijn dan heeft hij daar recht op.
De Zvw biedt een verzekeraar de ruimte om te onderhandelen met de zorgverlener (in dit geval de apotheker of medisch speciaalzaak) over de prijs en de wijze van bekostiging. De verzekeraar kan op deze wijze zijn verantwoordelijkheid nemen in het zo doelmatig mogelijk leveren van zorg. Achmea is op de hoogte van zijn zorgplicht, op grond van de Zvw.
Wilt u Achmea erop wijzen dat incontinentiemateriaal in het basispakket zit, en patiënten dus recht hebben op net zoveel materiaal als nodig is?
Zie antwoord vraag 5.
De handelwijze van Achmea en apothekers bij het verstrekken van incontinentiemateriaal aan patiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
|
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het nieuws dat de fabrikant Tena bepaalt hoeveel luiers patiënten vergoed krijgen?1
Vindt u niet dat de apotheker op basis van een voorschrift van de behandelaar moet bepalen welk incontinentiemateriaal voor de patiënt het beste is, en dat dit niet moet worden uitbesteed aan een fabrikant met commerciële belangen?
Is hier sprake van een aantasting van de privacy van patiënten?
Is de verzekeraar Achmea hier in gebreke? Is het niet in strijd met de Zorgverzekeringswet dat de verzekeraar aan de hand van een profiel bepaalt hoeveel incontinentiemateriaal iemand krijgt?
In hoeverre belemmert de huidige wet- en regelgeving dat patiënten incontinentiemateriaal krijgen dat nodig is voor hun behoefte, en dat de privacy gewaarborgd blijven?
Is er sprake van een bezuinigingsoperatie van Achmea en andere verzekeraars die ook het Achmeamodel willen volgen?
Gaat u nog stappen ondernemen tegen de handelwijze van betrokken apothekers en verzekeraar? Zo neen, waarom niet?