De verwevenheid van Nictiz en VZVZ |
|
Henk van Gerven (SP), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is precies de relatie tussen de Vereniging Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) en het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz)? In hoeverre zijn deze relaties juridisch gescheiden?
De VZVZ is een vereniging van zorgaanbieders, opgericht op initiatief van de koepels van huisartsen (Landelijke Huisartsen Vereniging, LHV), huisartsenposten (Vereniging Huisartsenposten Nederland, VHN), apotheken (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, KNMP) en ziekenhuizen (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, NVZ). Het Nictiz is een private stichting. Deze twee organisaties staan juridisch volledig los van elkaar.
Is het waar dat het copyright van de VZVZ-site bij het het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) ligt?
Nee.
Door wie wordt de VZVZ gefinancierd?
Voor het overgangsjaar 2012 hebben de koepels van zorgaanbieders (LHV, VHN, KNMP en NVZ) met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat de verzekeraars de VHN in staat stellen de VZVZ te financieren. Naast de financiering via de VHN zijn in 2012 aansluitkosten in rekening gebracht bij de apotheken (ca. € 1,3 miljoen).
In het convenant dat is afgesloten op 5 november 2012 door de bij de doorstart betrokken partijen1 zijn afspraken gemaakt over de financiering van de VZVZ voor 2013 tot en met 2015. De VZVZ sluit privaatrechtelijke overeenkomsten met zorgaanbieders voor de aansluiting op het LSP. Vanaf 2013 worden geen aansluitkosten meer aan zorgaanbieders in rekening gebracht voor het LSP door de VZVZ. In verband met efficiency is met zorgaanbieders afgesproken dat de kosten voor de exploitatie en doorontwikkeling van het LSP door verzekeraars direct worden vergoed aan de VZVZ.
Is het waar dat de VZVZ een soort window-dressing-organisatie is, die in feite wordt aangestuurd door het ministerie van VWS?
Nee, de VZVZ is een zelfstandige vereniging en initiatief van zorgaanbieders.
Wordt de VZVZ gebruikt als dekmantel om het elektronisch patiëntendossier/ landelijk schakelpunt (EPD/LSP) er alsnog vanuit het ministerie door te drukken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bedraagt het salaris van de heer E. Velzel voor zijn werkzaamheden voor de VZVZ? Hoeveel uren per week is hij werkzaam voor de VZVZ?
De werkzaamheden worden door de heer E. Velzel uitgevoerd op basis van een consultantcontract. Ik heb geen inzicht in dit contract en beschik dan ook niet over de door u gevraagde informatie.
Welke opdrachten heeft het Nictiz?
Met de motie X van het lid Tan heeft de Eerste Kamer de regering verzocht de betrokkenheid bij het LSP af te bouwen.
In het overgangsjaar 2012 heeft Nictiz dan ook geen instellingsubsidie meer ontvangen voor het LSP. Nictiz heeft in 2012 eenmalig een subsidie ontvangen voor het klantenloket voor een zorgvuldige invulling van de rechten van de patiënt in de overgangsfase, zoals ook gemeld in mijn brief aan uw Kamer d.d. 8 december 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 27 529, nr. 90). Daarnaast heeft Nictiz voor 2012 een instellingssubsidie ontvangen voor het uitvoeren van taken rondom standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg en bewaking van eenheid van taal.
Voor het jaar 2013 is aan Nictiz een instellingssubsidie toegekend van ca € 5 mln. Nictiz richt haar werkzaamheden in 2013 op generieke standaardisatie-taken van beheer en onderhoud, ondersteunende activiteiten in het kader van de Nationale Implementatie Agenda eHealth (NIA), de totstandkoming van informatiestandaarden in het kader van de zorgstandaarden/Zorginstituut Nederland en standaardisatietrajecten rond de gegevensuitwisseling van patiënteninformatie die op initiatief van het veld zijn of worden gestart. De kerntaken van Nictiz zijn in te delen naar activiteiten op het terrein van kennis en expertise, standaardisatie en het bevorderen van het gebruik.
Bestaat er een jaarverslag van het Nictiz?
De stichting Nictiz stelt jaarlijks een jaarverslag op. Dit jaarverslag wordt gepubliceerd op de website van het Nictiz: http://jaarverslag.nictiz.nl
Is het waar dat het Nictiz voor 2013 een subsidie krijgt van bijna € 22 mln, die met name wordt geïnvesteerd in het LSP? Zo ja, wie kent deze subsidie toe? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de afwijzing van het EPD door de Eerste Kamer?
Zie het antwoord op vraag 7.
Van wie is het Nictiz? Is het Nictiz eigendom van het ministerie van VWS?
Nictiz is een private stichting. Het Nictiz is niet het eigendom van het Ministerie van VWS.
Het bericht dat meer kinderen seksueel worden uitgebuit |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer kinderen seksueel uitgebuit»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie uit het onderzoek van de nationaal rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat de overheid het probleem van kinderen, die seksueel worden uitgebuit, onderschat?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de heer Van der Steur van 28 december 2012.
Is het waar dat het Bureau Jeugdzorg en de voogdij-instelling Nidos slachtoffers nauwelijks melden bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel en dat de politie/ marechaussee en de Inspectie SZW hun meldplicht niet altijd nakomen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Wat bent u van plan daaraan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat hulpverleners meestal de leeftijd van slachtoffers registreren op het moment dat slachtoffers hulp zoeken in plaats van op het moment dat de uitbuiting begon?
CoMensha registreert de leeftijd van (vermoedelijke) slachtoffers van mensenhandel ten tijde van de melding. Dit is immers het moment dat het slachtoffer in beeld komt. Er wordt bekeken of het mogelijk is aanvullende informatie over slachtoffers aan CoMensha te leveren en te registreren in een nieuw registratiesysteem. Dit zou ten goede moeten komen aan meer accurate en volledigere informatie.
Deelt u de mening van de nationaal rapporteur dat zonder correcte cijfers adequaat beleid en opsporing tegen mensenhandel, maar ook het loverboyprobleem, niet mogelijk is? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Uit het onderzoek van de nationaal rapporteur blijkt tevens dat gemeenten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Kamer van Koophandel soms onbewust meewerken aan mensenhandel. Herkent u dat beeld? Zo ja, wat bent u van plan daaraan te doen?
Mensenhandel is een zeer moeilijk te signaleren misdrijf, waardoor het kan voorkomen dat gemeenten, de IND en de Kamer van Koophandel in bepaalde gevallen onbewust uitbuiting faciliteren. Om deze reden wordt door de Task force aanpak mensenhandel ingezet op bewustwording bij alle partijen die mogelijk een dergelijke rol zouden kunnen vervullen. Zo loopt er momenteel een pilot bij de Kamer van Koophandel met als doel signalen van mensenhandel door te geven aan ketenpartners die betrokken zijn bij de aanpak van dit misdrijf. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is inschrijving bij signalen van mensenhandel te weigeren. Uw Kamer zal hierover binnenkort per brief nader worden geïnformeerd door de Minister van Economische Zaken.
Mensenhandelaren kunnen altijd pogen misbruik te maken van de wet- en regelgeving, al dan niet op basis van schijnconstructies. IND-medewerkers worden regelmatig getraind op het onderkennen en herkennen van mogelijke signalen van mensenhandel en het inzetten van het beschikbare instrumentarium. Bestuursrechtelijk wijst de IND in aantoonbare gevallen van misbruik van een verblijfsregeling de aanvraag af of trekt het verblijfsrecht in. Ook kan er nader onderzoek worden ingesteld naar de signalen die in een lopende verblijfsaanvraag naar voren komen. Signalen van mensenhandel worden door de IND geregistreerd, geanalyseerd en doorgeleid naar het samenwerkingsverband Expertisecentrum Mensenhandel/ Mensensmokkel (EMM).
Is het waar dat het probleem van het aantal opvangplaatsen voor slachtoffers van seksuele uitbuiting «nijpender» is (voor 24% van de gevallen werd geen opvang gevonden) dan door de minister van Veiligheid en Justitie is voorgesteld?
Nee. De uitlatingen van de NRM richten zich op de gehele opvang voor slachtoffers mensenhandel in 2010 en 2011. Mijn uitlating waar in het rapport naar wordt verwezen richt zich op de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM) na de uitbreiding van het aantal plaatsen. De NRM heeft desgevraagd laten weten in haar rapport niet te hebben willen suggereren dat uw Kamer in eerdere berichtgeving van mij hierover verkeerd is geïnformeerd. Na uitbreiding van de COSM is geen structureel tekort aan opvangcapaciteit gesignaleerd. Wel zijn er knelpunten bij de doorstroming van slachtoffers naar bijvoorbeeld reguliere opvang of huisvesting.
Het bericht dat twee Brabantse ziekenhuizen een fusie melden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brabantse ziekenhuizen melden fusie bij Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat zijn de uitkomsten van de onderzoeken naar de mogelijke concentratie van afdelingen en de voorwaarden waaraan daarbij moet worden voldaan , waarnaar u in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) verwijst2, en kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Aanleiding voor de concentratie is volgens de raden van bestuur van de betreffende ziekenhuizen het advies «Een goed begin» van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte geweest. Door de bevallingen te concentreren op één locatie zijn de ziekenhuizen in staat om 24 uur per dag een deskundig team paraat te hebben in een setting die is uitgerust om deze specifieke zorg te verlenen. Al sinds vorig jaar hebben de ziekenhuizen en verloskundigen in de regio afspraken gemaakt om tot één verloskundig samenwerkingsverband (VSV) te komen. Concentratie is volgens de besturen nodig om aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Voor mij is in het bijzonder van belang of de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is geborgd. Het RIVM heeft in 2011 onderzocht welke ziekenhuizen gevoelig zijn voor de 45-minutennorm. Hieruit blijkt dat het Lievensberg ziekenhuis in Bergen op Zoom gevoelig is voor de 45 minutennorm en het Sint Fransiscus ziekenhuis niet. Op verzoek van de ziekenhuizen heeft Kiwa Prismant aanvullend onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid. Deze onderzoeken leidden tot de conclusie dat de locatie Lievensberg het meest gunstig voor concentratie is. De specifieke onderzoeken heb ik niet laten uitvoeren en kan ik u dus niet doen toekomen.
Wat is de uitkomst van beide onderzoeken wat betreft de bereikbaarheid van acute verloskunde in de desbetreffende regio en kunnen ook deze uitkomsten worden gedeeld met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen om de klinische verloskunde en zuigelingenzorg niet vervroegd te concentreren?
De ziekenhuizen geven mij aan dat in de afgelopen maanden verdere planvorming heeft plaatsgevonden voor de bouw van een gezamenlijk moeder-kind centrum voor de klinische verloskunde en zuigelingenzorg. In dezelfde periode is ook de melding bij de NMa voor een algehele concentratie van de twee ziekenhuizen verder uitgewerkt en per december 2012 ingediend bij de NMa. Omdat de ziekenhuizen onzeker waren over de vraag of concentratie van klinische verloskunde en zuigelingenzorg voorafgaand aan een algehele fusie volgens de NMa zou zijn toegestaan, is besloten concentratie hiervan uit te stellen totdat een uitspraak van de NMa is verkregen.
Bent u met de leden van de SP-fractie van mening dat beter helemaal afgezien kan worden van concentratie?
Soms is concentratie van zorg nodig omwille van de kwaliteit van de zorgverlening. Dat betekent overigens niet dat daar altijd een fusie voor nodig is. Fusies kunnen leiden tot beperking van de keuzevrijheid van de patiënt. Het is aan de NMa om over de mededingingsrechtelijke aspecten een oordeel te vellen.
Welke financiële gevolgen heeft de voorgenomen fusie van Brabantse ziekenhuizen, gelet op het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kooiman en Van Gerven (beiden SP) dat de financiële positie van beide ziekenhuizen solide is?3
Beide besturen geven aan dat zij verwachten dat door de fusie de solide financiële positie van de ziekenhuizen wordt bestendigd en mogelijk verbeterd.
Kunt u nog steeds garanderen dat de poliklinische spreekuren gehandhaafd blijven op beide locaties, zoals eerder door u vermeld in antwoord op schriftelijke vragen? Zo nee, waarom niet?3
Het is niet aan mij om te beslissen welke functie waar wordt aangeboden. Ik sta wel voor de borging van de 45-minuten norm bij de acute zorg. De ziekenhuizen geven zelf aan dat alleen de klinische bevallingen worden geconcentreerd in het Lievensberg ziekenhuis en dat alle overige zorg voor en na de bevalling gewoon op beide locaties zal worden blijven aangeboden.
Kunt u garanderen dat de acute zorg en de intensive care niet worden geconcentreerd in Bergen op Zoom en dat beide ziekenhuislocaties blijven beschikken over een spoedeisende hulp/operatiekamer/intensive care (SEH/OK/IC)-functie? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7. De ziekenhuizen geven zelf aan dat deze zorg op beide locaties zal worden blijven aangeboden zolang kan worden voldaan aan vigerende richtlijnen en kwaliteitseisen.
Wat is het oordeel van het College Perinatale Zorg (CPZ) en het Regionale Overleg Acute Zorg (ROAZ) over het voornemen tot fusie van de ziekenhuizen?
Voor het CPZ is concentratie niet een doel op zich, maar staat goede zorg voor moeder en kind centraal. De wijze waarop de bestuurders van de ziekenhuizen en de specialisten in samenspraak met de eerstelijns professionals kiezen voor optimalisering van de inzet van mensen en middelen is aan henzelf.
Het regionale samenwerkingsverband geboortezorg in Roosendaal/Bergen op Zoom is volgens het CPZ een van de best practices als het gaat om de vernieuwende aanpak van de geboortezorg in de regio. Alle betrokkenen in deze regio zijn al jaren in goede samenwerking bezig de aanbevelingen van het Stuurgroepadvies en daarmee de uitgangspunten van het CPZ uit te voeren. Er wordt in beide ziekenhuizen gewerkt volgens een door alle partijen vastgesteld zorgpad: daarmee weet elke zwangere en elke professional waar men op welk tijdstip aan toe is. Die beleidslijn is in beide ziekenhuizen hetzelfde. Voor het geval er behoefte of noodzaak is voor klinische zorg en acute zorg van moeder en kind wordt aan de landelijke 45 minutennorm voldaan. De afspraken over de zogenaamde parallelle acties zijn geïmplementeerd in het samenwerkingsverband.
Het ROAZ heeft in de vergadering van 22 november 2012 de plannen besproken. Die bespreking is naar verluid positief verlopen. Er volgt nog een officieel advies van het ROAZ.
Hoe is het mogelijk dat u keer op keer stelt «geen fan van fusies» te zijn, maar dat fusies telkens niet worden tegengehouden?
Zie ook mijn eerdere antwoorden. In aanvulling hierop het volgende. Met het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt faciliteer en stimuleer ik bestuurders met een fusievoornemen om hun plannen goed te doordenken. Zo kunnen slecht doordachte fusies naar mijn mening beter worden voorkomen. Tevens wordt met dit wetsvoorstel de betrokkenheid van cliënten en personeel extra kracht bij gezet door dit onderdeel te laten zijn van het procedurele gedeelte van de toets door de NZa. Bestuurders van ziekenhuizen zijn en blijven eindverantwoordelijk met betrekking tot de keuze om wel of niet te gaan fuseren en de NMa toetst een en ander aan de Mededingingswet. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in deze niet door elkaar te halen.
Waarom wordt, in het kader van het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg, niet geanticipeerd op de fusietoets en worden besluiten van de NMa over het al dan niet fuseren op pauze gezet in afwachting van de besluitvorming van de Kamer?
De NMa-toets betreft een mededingingstoets en heeft een andere invalshoek dan de aanscherping van de regels uit het wetsvoorstel dat in uw Kamer ligt. Daarbij is het, totdat het wetsvoorstel van kracht is, uitsluitend aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden. De NMa volgt bij de beoordeling van concentraties de Mededingingswet en de daarin vastgelegde procedure. Een pauze maakt daar geen onderdeel van uit. Ik kan ook geen pauze afkondigen, daar heb ik simpelweg de bevoegdheden niet voor.
Bent u bereid om met de NMa de afspraak te maken om geen fusies meer te accorderen tot de Kamer zich heeft uitgesproken over de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nee. Ondernemingen, zoals ziekenhuizen, hebben de vrijheid en bevoegdheid om zelfstandig te beslissen om wel of niet te willen fuseren. Totdat het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg in werking is getreden, is alleen de NMa bevoegd om deze fusies te beoordelen en dient zij dat op grond van haar wettelijke taken ook te doen. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in het oog te houden.
Het bericht dat de Nza zeer zwakke onderzoeksmethodes gebruikt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van de ledenorganisatie en dienstverlener voor zorgprofessionals (VvAA) en de Vereniging van Orthodontisten (VvO) dat zij de onderzoeksmethoden van de NZa hebben laten beoordelen door Prof. Dr. R.D. Gill van de Universiteit van Leiden?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van deze hoogleraar over de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksmethoden van de NZa, in het bijzonder het onderzoek over de orthodontietarieven? Vindt u dat u, gezien het oordeel van deze hoogleraar, de onderzoeksgegevens van de NZa voortaan zonder meer kunt gebruiken?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de opvattingen van prof. dr. R.D. Gill. De NZa heeft ten aanzien van de orthodontietarieven uitgebreide en zorgvuldige onderzoeken (laten) verricht(en). In 2010/ 2011 heeft de NZa een gegevensonderzoek gedaan onder alle orthodontisten, hetgeen heeft geleid tot het Rapport «praktijkkosten,-opbrengsten en productie van orthodontisten 2006 en 2008», Conquaestor/ Significant, april 2010. Op basis hiervan heeft de NZa besloten de orthodontietarieven, met uitzondering van de tarieven voor de complexe orthodontie, te verlagen. Met het oog op de invoering van functionele tarieven, waarbij voor orthodontisten en tandartsen die orthodontische zorg leveren dezelfde tarieven gelden, zijn door of in opdracht van de NZa nog drie onderzoeken uitgevoerd. Ten eerste betreft dit een kwantitatief onderzoek waarbij kosten en omzetgegevens van tandartspraktijken die orthodontische zorg leveren door Onderzoeksbureau Significant zijn geanalyseerd met het oog op financiële- en toegankelijkheidseffecten. Dit heeft geleid tot twee rapporten: «Scenario analyse orthodontie d.d. 12 januari 2011» en «Analyse orthodontie d.d. 12 april 2011». In de tweede plaats betreft dit een kwalitatief onderzoek, waarbij Onderzoeksbureau RMI op basis van interviews met 21 experts, de effecten van de voorgenomen veranderingen in de orthodontietarieven voor tandartsen en orthodontisten heeft verzameld. Dit heeft geresulteerd in het rapport «Gevoeligheidsanalyse orthodontiemarkt d.d. 29 oktober 2010». Tot slot heeft de NZa in februari 2012 een derde onderzoek «Toegankelijkheidsonderzoek orthodontie» uitgebracht, waarbij de effecten op de toegankelijkheid van orthodontische zorg na invoering van functionele tarieven zijn beschreven.
De kritiek van prof. dr. R.D. Gill betreft uitsluitend het kwantitatieve onderzoek. Ondanks dat hij aangeeft dat dit onderzoek over het «algemeen vrij professioneel is uitgevoerd» en naar zijn mening «behoorlijk betrouwbare antwoorden op de vragen» geeft, zijn de conclusies volgens hem «op zijn best vrij irrelevant en op zijn slechts uiterst misleidend». Anders dan prof. Gill lijkt te suggereren, heeft de NZa de Significant rapportages niet gebruikt om de gevolgen voor (het aanbod van) complexe orthodontische behandelingen die worden geleverd door orthodontisten in kaart te brengen. Het oordeel van prof. Gill op dit punt zegt dan ook niets over de kwaliteit van het onderzoek dat de NZa heeft laten uitvoeren. Ik zie, mede in het licht van het geheel aan onderzoeken, in de kritiek van prof. Gill dan ook geen aanleiding om de gegevens van de NZa voortaan niet meer te gebruiken.
Op welke gegevens kan de Kamer zich eigenlijk nog baseren, nu die van de NZa niet zonder meer bruikbaar blijken te zijn vanwege gebrekkig en te «dun» onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken gaat u met de NZa maken om in de toekomst te garanderen dat de besluitvorming over bijvoorbeeld de tarieven in de zorg gebaseerd kan worden op deugdelijk onderzoek?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat nadere afspraken met de NZa op dit punt niet nodig zijn.
Het bericht dat het CBG is gezwicht om een vaginaal antischimmelmiddel op de vrije markt te brengen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vrije markt voor vaginaal antischimmelmiddel»?1
In dit artikel uit het «Pharmaceutisch Weekblad», wordt aan de hand van cijfers over gebruik en verkoop van vaginale antischimmelmiddelen de verhouding getoond in de verstrekking van middelen die mét en zonder recept verkrijgbaar zijn.
Ik heb over dit artikel navraag gedaan bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Het CBG is de instantie die beslist over de toelating tot de markt en over de afleverstatus van geneesmiddelen. De antwoorden op deze Kamervragen berusten daarom in belangrijke mate op informatie die ik van het CBG heb gekregen.
Door de beslissing van het CBG is dit antischimmelmiddel verkrijgbaar bij apotheek en drogist (afgekort UAD). Het artikel meldt dat niet alle bekende «alarmsymptomen» in de bijsluiter van deze antischimmelmiddelen zouden staan. Dit is volgens het CBG niet het geval; de bijsluiter bevat alle alarmsymptomen omdat dit bij uitstek nuttig is om vrouwen aan te sporen alsnog hun huisarts te raadplegen. Daarnaast wordt volgens het CBG in het artikel de dosering van deze geneesmiddelen, als een van de bepalende factoren voor de behandelduur, onvoldoende benadrukt.
Welke studie(s) lag(en) ten grondslag aan het besluit in 2010 van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om de uitsluitend-recept-status te handhaven?
Het CBG vindt een laagdrempelige beschikbaarheid van antischimmelmiddelen van belang voor vrouwen, dus zonder dat tussenkomst van een huisarts noodzakelijk is.
Echter in 2010 besloot het CBG toch de uitsluitend-recept-status (UR) te handhaven, omdat er een risico is dat vrouwen zelf een verkeerde diagnose zouden stellen en daarmee de juiste behandeling zouden uitstellen. Uit een kleine studie bleek dat zelfdiagnose vaak incorrect was, zelfs bij vrouwen bij wie een eerdere infectie is vastgesteld. (zie openbaar Collegeverslag 3 juni 2010). Bij de totstandkoming van dit besluit zijn verschillende publicaties meegenomen:
Welke studie lag ten grondslag aan het besluit van het CBG om de afleverstatus te wijzigen naar uitsluitend-Apotheek-en-Drogist (UAD), zoals beschreven in het artikel?
Nadat het CBG in 2010 de UR-status had vastgesteld vanwege verkeerde zelfdiagnose, bleek uit onderzoek dat het stellen van een verkeerde zelfdiagnose bij de eerste symptomen – en daarmee een vertraging in het verkrijgen van de juiste behandeling – hoe dan ook voorkomt, of het geneesmiddel nu wel of niet UR is.
Ook bleek dat de risico’s op complicaties niet vergroot worden door de UAD-afleverstatus van Canesten gyno (studie van Becker NH, Gessner U. «Canesten® in vaginal mycosis: Therapeutic experience with 3784 patients.» Maternal & Child Health, 1996: Special Edition Canesten: 18–23).
Daarnaast bleek uit onderzoek van Becker en Gessner dat er bij vrouwen terughoudendheid bestaat om advies te vragen aan een arts bij het optreden van symptomen van vaginale infectie. De studie liet zien dat vrouwen gemiddeld vijf dagen wachtten, voordat zij contact opnamen met een arts. In deze tijd werden verschillende andere middelen uitgeprobeerd. Het verdient dan volgens het CBG de voorkeur om in de periode vóór raadpleging van een arts, gebruik te maken van een geregistreerd zelfzorggeneesmiddel met deze indicatie, ten opzichte van niet geregistreerde middelen.
Het CBG heeft vervolgens op basis hiervan in 2011 de afleverstatus van antischimmelmiddelen gewijzigd van UR naar UAD. In de overweging nam het CBG mee dat in de bijsluiter duidelijk wordt gewaarschuwd de huisarts te raadplegen wanneer de klachten niet overgaan.
Overigens wijst het CBG er op dat in de desbetreffende Nederlandse behandelrichtlijn Fluor vaginalis (NHG standaard M38) ruimte wordt gegeven voor zelfdiagnose, en voorts dat dit geneesmiddel in veel andere lidstaten van de EU ook zonder recept verkrijgbaar is.
Waarom zouden vrouwen juist eerder naar een arts gaan bij klachten als vaginale antischimmelmiddelen zonder recept verkrijgbaar zijn, en welke risico's zijn hieraan verbonden?
De studie van Becker & Gessner gaf inzicht in de handelwijze van vrouwen met vaginale klachten. Ook in Nederland worden producten gebruikt voor de zelfbehandeling van vaginale schimmelinfectie, onder andere «tea tree olie» en ook probiotica. Het is niet bekend hoeveel vrouwen in Nederland deze middelen gebruiken, maar het vormt wel een aanwijzing dat ook in Nederland vrouwen eerst overgaan tot zelfmedicatie voordat zij contact opnemen met een arts.
In de bijsluiter wordt verwezen naar alle symptomen en wordt erop gewezen wanneer de huisarts moet worden bezocht. Hierdoor is het mogelijk dat vrouwen eerder naar een arts gaan dan thans het geval is.
Waarom verplichtte het CBG de fabrikant alleen de belangrijkste alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter? Om welke alarmsymptomen gaat het? Welke (alarm)symptomen zijn niet opgenomen in de bijsluiter, en waarom niet?
Het CBG heeft de firma verplicht alle alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter. Deze bijsluiter maakt duidelijk in welke situaties er contact opgenomen moet worden met de huisarts: door meisjes jonger dan 16 jaar, door zwangere vrouwen, door vrouwen met een verhoogd risico op een seksueel overdraagbare aandoening, bij lichamelijke klachten die duiden op een ernstige aandoening (sterk ruikende afscheiding, koorts of koude rillingen, rugpijn, buikpijn, onregelmatige of abnormale bloedingen, zweren of blaren in het genitale gebied, misselijkheid of braken, diarree, pus), wanneer klachten vaker dan drie keer in het afgelopen jaar zijn waargenomen, of indien de symptomen verergeren dan wel zeven dagen na start van de behandeling aanblijven. Ook wordt er aangegeven dat het mogelijk is dat bij terugkerende klachten dat candida via een partner wordt overgedragen, en in dat geval de partner moet worden behandeld.
Acht u het opnemen van de belangrijkste alarmsymptomen in de bijsluiter een voldoende waarborg om vrouwen te waarschuwen voor mogelijke risico's?
Het CBG is van oordeel dat de informatie in de bijsluiter een voldoende waarborg is voor veilig gebruik. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van vrouwen die dit middel gebruiken, om de bijsluiter goed te lezen en de instructies op te volgen.
Voor welke druk is het CBG gezwicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG beoordeelt een aanvraag tot wijziging van een afleverstatus – waarvan studies onderdeel kunnen zijn – in volstrekte onafhankelijkheid op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van wetenschappelijke deskundigheid. Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel noch immaterieel.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek moet bepalen of geneesmiddelen al dan niet uitsluitend op recept verkrijgbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven dat het CBG onafhankelijk oordeelt. Het CBG is uiteindelijk de instantie die hierover beslist.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het CBG mogelijk is gezwicht voor druk? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het niet meer voorkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat het CBG is gezwicht voor welke druk dan ook. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, 7 en 8.
Hoe worden de gevolgen van het vrijgeven van de vaginale antischimmelmiddelen gemonitord? Hoe wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Het CBG is belast met geneesmiddelenbewaking. Voor alle in Nederland geregistreerde geneesmiddelen, en dus ook antischimmelmiddelen, verzamelt en beheert het CBG systematisch gegevens over bijwerkingen en het gebruik en misbruik. Deze gegevens zijn onder meer afkomstig van houders van handelsvergunningen, van de stichting Lareb, van spontane meldingen (wereldwijd) en van alle relevante gepubliceerde studies uit de wetenschappelijke literatuur.
Het CBG kan nieuwe besluiten nemen, bijvoorbeeld over de verkrijgbaarheid, indien de gegevens uit de geneesmiddelenbewaking van vaginale antischimmelmiddelen daartoe aanleiding geven.
Het bericht dat mensen een bezoek aan de huisarts mijden vanwege een hoger eigen risico |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nivel, waaruit blijkt dat Nederlanders de huisarts ten onrechte minder bezoeken door de verhoging van het eigen risico?1
Deze uitkomst van de vraagstelling aan het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL is niet erg verrassend want die wijkt niet af van eerdere uitkomsten, onder meer bij de evaluaties van de no-claimteruggaveregeling (oktober 2007) en van het verplicht eigen risico (mei 2011). Ook bij die evaluaties gaf een deel van de respondenten aan dat zij minder naar de huisarts gingen, ondanks dat de no-claimteruggaveregeling respectievelijk het verplicht eigen risico niet van toepassing was resp. is op huisartsenzorg.
Vindt u het wenselijk dan mensen noodzakelijke zorg mijden uit angst voor hoge zorgkosten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Tot nu toe is niet gebleken dat het verplicht eigen risico ertoe leidt dat verzekerden afzien van noodzakelijke zorg. In de evaluatie van het verplicht eigen risico kon op basis van de beschikbare data niet worden aangetoond dat het eigen risico een negatief effect had op de gezondheid van verzekerden. Ook uit het Consumentenpanel Gezondheidszorg waarover bedoeld factsheet van het NIVEL gaat, blijkt niet of mensen die aangaven vanwege het eigen risico minder zorg te hebben gebruikt, hebben afgezien van niet-noodzakelijke of noodzakelijke zorg. Overigens staat daarin evenmin vermeld dat mensen die aangaven vanwege het eigen risico minder zorg te gebruiken, hebben gemeld dat daardoor hun gezondheidstoestand achteruit zou zijn gegaan.
Wat is uw reactie op de uitkomst dat twee derde van de Nederlanders de verhoging van het eigen risico geen oplossing vindt om de zorg betaalbaar te houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De verhoging van het eigen risico heeft vooral tot doel dat de zorgkosten voor een kleiner deel voor rekening van de verzekering komen en dat de gebruikers van zorg zelf een groter deel van de zorgkosten betalen. De gebruiker betaalt maximaal € 350 extra in vergelijking met iemand die nooit gebruik maakt van de zorg. Daarvoor staat voor hem alle zorg die nodig is ter beschikking, ongeacht de kosten.
Het kabinet gaat een aantal maatregelen nemen om de betaalbaarheid van de zorg te bevorderen. De verhoging van het eigen risico, die is overgenomen uit het Begrotingsakkoord 2013, is daar een onderdeel van.
Vindt u het verantwoord dat mensen afzien van noodzakelijke zorg, wat kan leiden tot verergering van de aandoening, omdat ziekten op een later stadium worden ontdekt en dat mensen beroep moeten doen op (duurdere) zorg in ziekenhuizen, die eerder had kunnen plaatsvinden in de huisartspraktijk? Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat mensen geen onverantwoorde risico’s lopen door de verhoging van het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe reageert u op de uitkomst dat juist mensen met een laag inkomen en/of een slechte(re) gezondheid aangeven een bezoek aan de huisarts uit te stellen? Is dit uw idee van het verkleinen van de sociaal economische gezondheidsverschillen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat verzekerden aangeven dat zij een bezoek aan de huisarts gaan uitstellen, is in lijn met de in het antwoord op vraag 1 genoemde evaluaties en is daarom geen onverwachte uitkomst. Ik merk wel op dat er een verschil is tussen wat mensen zeggen te gaan doen en wat zij daadwerkelijk gaan doen als zij echt zorg nodig hebben. In dit verband is van belang dat uit de evaluatie van het eigen risico niet is gebleken dat verzekerden afzien van noodzakelijke zorg, noch dat op basis van de beschikbare data blijkt dat het eigen risico heeft geleid tot een aantoonbaar negatief effect op de gezondheid.
Tevens wijs ik er op dat de verhoging van het eigen risico per 2013 voor het grootste deel wordt gecompenseerd via de zorgtoeslag, zodat verzekerden met een laag inkomen hiervan per saldo nauwelijks financieel nadeel zullen ondervinden. De in de vraag gelegde relatie met de sociaal-economische gezondheidsverschillen acht ik daarom niet aanwezig.
In 2012 gaf 9% van de mensen aan minder zorg te gebruiken, door het verplichte eigen risico; bent u bereid te onderzoeken of dit percentage stijgt vanaf 2013 en wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Gezien de in het antwoord op vraag 2 vermelde uitkomsten van de evaluatie van het verplicht eigen risico zie ik geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Bent u er trots op dat er nog steeds grote gezondheidsverschillen zijn tussen mensen met hoge en lage inkomens? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze verschillen kleiner worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wil de gezondheidsverschillen in Nederland terugbrengen en is zich er daarbij van bewust dat simpele oplossingen niet werken. In de schriftelijke beantwoording op 5 december jl. van vragen die de Kamer had gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting 2013 van mijn ministerie, heb ik in hoofdlijnen de maatregelen uiteengezet die het kabinet wil nemen om de gezondheidsverschillen terug te dringen. Kortheidshalve verwijs ik naar die antwoorden.
Erkent u dat het verkleinen van het basispakket, zoals de aangekondigde 1,5 miljard euro bezuiniging, vooral mensen met lage inkomens en/of een slechte(re) gezondheid treft? Welke groei van de sociaal economische gezondheidsverschillen vindt u acceptabel?
De aangekondigde verkleining van het basispakket geldt voor alle Zvw-verzekerden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar groepen verzekerden, bijvoorbeeld naar laag inkomen of een slechte(re) gezondheid.
De ontwikkelingen bij het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) en het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het ontslag van de directeur van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) door de Raad van Toezicht in relatie tot de kamerdebatten, die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden, waarbij unaniem door de Kamer en door u is uitgesproken dat de-escalatie van het conflict inzake de fusie met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) wenselijk is?
Het ontslag van de directeur van het IKZ is een interne aangelegenheid, ik ga daar niet over. De-escalatie van het conflict vind ik nog steeds noodzakelijk. Om die reden heeft er op het departement een gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ.
Is het waar dat één van de leden van de Raad van Toezicht tot interim-bestuurder is benoemd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot de vigerende Zorgbrede Governancecode?
Op 21 december 2012 is de bestuurder van het IKZ ontslagen. De Raad van Toezicht meldt mij dat omdat niet direct in de vacature kon worden voorzien, in afwachting van de benoeming van een interim-bestuurder, een lid van de Raad van Toezicht tijdelijk tot gedelegeerd bestuurder is benoemd. Na het kerstreces zijn gesprekken gevoerd met kandidaten voor de functie van interim- bestuurder en begin januari is de door de personeelsvertegenwoordiging voorgedragen kandidaat benoemd. Hierop is de gedelegeerd bestuurder afgetreden. De benoeming betreft de heer W. van der Ham. Hij is geen lid geweest van de Raad van Toezicht van het IKZ.
Als blijkt dat bestuurders of leden van de Raad van Toezicht kennis hebben van het overtreden van de Zorgbrede Governancecode voor toezichthouders in de zorg, welke sancties zijn er dan, en welke inspanningen getroost u zich in dat geval om ervoor te zorgen dat deze code geen «dode code» is?
Zie het antwoord op vraag 2. De Governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg buigt zich over mogelijke schendingen van de Zorgbrede Governancecode. Belanghebbenden kunnen zich in specifieke casussen tot de Governancecommissie wenden. De betrokken brancheverenigingen kunnen naar aanleiding van de uitspraak van de Governancecommissie sancties opleggen bij overtredingen van de Zorgbrede Governancecode. In het uiterste geval kan de zorgaanbieder het lidmaatschap van de brancheorganisatie worden ontnomen.
In hoeverre handelt de Raad van Toezicht van het IKZ in strijd met de Zorgbrede Governancecode en in strijd met de statuten van het IKZ? Indien dit het geval is, op welke punten? Indien dit niet het geval is, waaruit blijkt dat dit niet zo is?
Het is aan de Governancecommissie Gezondheidszorg om te beoordelen of al dan niet in strijd is gehandeld met de Zorgbrede Governancecode. Volgens mijn informatie is deze vraag inmiddels aan deze commissie voorgelegd.
Is het waar dat het IKNL op 20 december 2012 de door de heer E. voorgelegde letter of intent heeft getekend? Zo ja, wat is de waarde daarvan sinds u zich op 19 december 2012 hiervan distantieerde en met de IKZ-medewerkers, inclusief de Raad van Bestuur is afgesproken dat over de fusievoorwaarden en de borging van de expertise en de regionale verankering van het IKZ nog verder gesproken gaat worden?1
De letter of intent is op 28 januari 2013 door beide partijen ondertekend. Hierbij is ook afgesproken dat er voor de periode 2014–2018 een gezamenlijk meerjarenbeleidsplan wordt gemaakt. Ik heb mij op 19 december niet gedistantieerd van het ondertekenen van de letter of intent, wel heb ik aangegeven dat ik bereid was in januari een de-escalerend gesprek te voeren waarbij gesproken zou worden over de subsidievoorwaarden voor 2013 en de borging van de expertise van het IKZ. In januari heeft een gesprek op mijn departement plaatsgevonden met de door het personeel naar voren geschoven bestuurder, de heer Van der Ham die aangaf ook namens het personeel te spreken. De personeelsvertegenwoordiging heeft mij per brief van 7 februari laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek met een de-escalerend karakter, maar wel graag met mij in gesprek te gaan over de toekomst van de kankerzorg in Nederland en de rol van integrale kankercentra hierbij. Uiteraard zal ik graag zo’n gesprek voeren.
Wordt de directeur van het IKNL ook ontslagen zoals «bemiddelaar» E. heeft bepleit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Net zomin als ik over het ontslag van de directeur van het IKZ ga, ga ik over een mogelijk ontslag van de directeur van het IKNL. Volgens mijn informatie is de leiding van de fusieorganisatie ook een onderwerp in de letter of intent.
Is de heer E. de beoogde directeur voor beide organisaties in de toekomst?
Ik ga als minister van VWS niet over de benoeming van de directeur van deze organisatie(s), noch nu noch in de toekomst. Voor uw informatie wil ik er wel aan toevoegen dat er geen sprake van is dat dhr. E. in beeld was, is of wilde zijn voor deze functie.
Wat is de inhoud en de stand van zaken van het nieuwe wetsvoorstel (wetsvoorstel overtreding governancecode) om het mogelijk te maken om niet-functionerende Raden van Toezicht uit hun functie te ontheffen?
Ik heb geen wetsvoorstel overtreding governancecode in voorbereiding. Wel ben ik aan het onderzoeken of aanvullende maatregelen op het gebied van governance wenselijk zijn. U ontvangt hierover in het voorjaar een brief. Overigens heb ik in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg2 al de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders die hun taak verwaarlozen via de rechter te ontslaan.
Denkt u dat het langer aanblijven van de heer H. als bestuurder van het IKNL, in weerwil van de door het IKNL reeds getekende letter of intent het de-escalerende gesprek op uw ministerie gaat bemoeilijken?
Op mijn departement heeft op 23 januari het bedoelde gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ. Het gesprek is in goede verstandhouding verlopen en werd niet bemoeilijkt.
Helpt het de toenadering tussen IKZ en IKNL als de heer H. benoemd wordt tot interimmanager van het IKZ of van de hele organisatie? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De heer Van der Ham is benoemd als interim--bestuurder van het IKZ. De Raden van Toezicht van IKZ en IKNL, respectievelijk de Raad van toezicht van de gefuseerde organisatie, gaat over de benoeming van de directeur de nieuwe organisatie.
Hoe verhoudt zich de financiële situatie bij het IKNL tot die van het IKZ? Is deze slechter dan bij het IKZ?
Voor zover mij bekend is de financiële situatie van zowel het IKNL als het IKZ toereikend.
Hoe beoordeelt u de volgende analyse van de heer Chavannes over de ontwikkelingen bij het IKZ: «De VVD heeft nu lokaal en landelijk op zo veel plaatsen de macht dat ze in staat is haar wil op te leggen met complete minachting voor echte deskundigheid. Voorbeeld van gisteren: het ontslag van de alom geprezen bestuurder van het Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven. Haar enige fout was dat ze niet klakkeloos meewerkte aan het door minister Schippers, haar ambtenaren en twee, niet wegens deskundigheid, erbij betrokken VVD-burgemeesters doorgedramde samengaan met het Integraal Kankercentrum Nederland. Dat IKNL is een management- en IT-droom waar geld zoek is, en niet-artsen iets medisch willen uitvinden dat al bestaat. Het IKZ is een fijnmazig netwerk van medische beroepsbeoefenaars dat een Europese reputatie heeft op het gebied van zorgvuldig registreren van kankerbehandelingen en het snel zichtbaar maken van de beste methodes. Dat moet kapot vanwege de dwangdroom van landelijke unificatie.» Herkent u zich in deze analyse? Zo nee, wat is dan uw oordeel over de analyse?2
Voor zover ik van mening zou zijn dat in bovenstaande sprake is van een analyse, herken ik mij er niet in. Mijn oordeel is dat de heer Chavannes zich voor zijn column gebaseerd moet hebben op onvolledige en (deels) onjuiste informatie.
De onzekerheid ten aanzien van wijkverpleegkundigen in de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wijkzusters Den Bosch gestopt met hun werk?» over wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel die stoppen vanwege onduidelijkheid over de financiering?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat het positieve aspect van de Zichtbare Schakel is dat er meer ruimte is voor vroegsignalering en coördinatie, waardoor niet alleen de zorg verbetert, maar ook kosten bespaard worden?
Ja, wij delen de mening dat door de samenwerking tussen gemeenten en zorgverleners binnen de Zichtbare schakel-projecten een integrale aanpak gerealiseerd wordt.
In hoeverre sluit de opzet van de Zichtbare Schakel aan bij de plannen in het regeerakkoord voor het inzetten van meer wijkverpleegkundigen, om betere zorg dichtbij te kunnen leveren?
Wij nemen bij het verder uitwerken van de plannen uit het Regeerakkoord de ervaringen die zijn opgedaan in het project Zichtbare schakel mee. Deze ervaringen zijn belangrijk om tot een goed beleid te komen om de intensivering van wijkverpleegkundigen te realiseren.
Kunt u een reactie geven op signalen die ik ontvang van wijkverpleegkundigen dat sommige gemeenten slechts de helft van het daarvoor bestemde budget aan projecten van de Zichtbare Schakel besteden? Ontvangt u deze signalen ook? Vindt u het wenselijk dat projecten van de Zichtbare Schakel niet worden voortgezet? Welke vrijheden hebben gemeenten om het budget te verdelen? Waaraan wordt de rest van het budget besteed? Welke controle is er op de besteding van het budget?
In de tijd dat ZonMw begon met het programma (2009), waren nog niet alle projecten zover om direct van start te gaan. Veel projecten zijn pas in 2010 (of zelfs in 2011) gestart. Dit betekent dat de jaarlijkse financiering voor deze projecten in die periode ruimer was, omdat er in de voorgaande jaren nog geen gebruik van de middelen was gemaakt. De structurele middelen (ad € 10 miljoen) zijn echter evenredig over de projecten/gemeenten verdeeld.
Wij hebben navraag gedaan bij de projectleiders van de projecten Zichtbare schakel waarover wij hadden vernomen dat ze stopgezet zouden worden. Wij hebben van hen vernomen dat de desbetreffende projecten niet worden stopgezet en dat de gemeenten de middelen zoals in het gemeentefonds vermeld voor de verdere voortgang gebruiken. De gemeenten hebben geen vrijheden om de middelen die bestemd zijn voor de voortzetting van de Zichtbare schakel-projecten in te zetten voor andere zaken. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd bij het uitkomen van de juni-circulaire 2012. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat gemeenten de middelen voor andere projecten inzetten. Er zal vanuit ZonMw een monitor worden opgezet waarbij de gemeenten gevraagd zal worden in hoeverre en op welke wijze zij de middelen hebben besteed aan de projecten. Ook zullen de projecten zelf hierover worden bevraagd. Over de precieze uitwerking worden nog afspraken gemaakt.
Wat is de stand van zaken van de evaluatie van de Zichtbare Schakel? Wordt er alleen inhoudelijk onderzoek uitgevoerd, of wordt er ook onderzocht hoe bestemde budgetten worden besteed? Voor hoeveel gemeenten geldt dat het budget niet geheel is besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van gemeenten die het budget (deels) anders besteed hebben? Hoeveel van het voor dit project bestemde geld is niet daadwerkelijk besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Wat is uw mening hierover?
Het staat nog niet vast hoe de monitor uitgevoerd zal worden. De gesprekken hierover worden nog met betreffende partijen gevoerd. Er zal in ieder geval gevraagd worden naar de inzet van het bestede bedrag.
Op uw vragen over het niet besteden van de middelen door gemeenten aan Zichtbare schakel projecten kunnen wij – gegeven de antwoorden op voorgaande vragen – geen antwoord geven. Wij hebben bij diverse gelegenheden aangegeven dat het belangrijk is dat projecten melden als zij problemen met de gemeente ondervinden met betrekking tot de voortgang van het Zichtbare schakel project.
Hoeveel thuisorganisaties en gemeenten zetten de manier van werken van de Zichtbare Schakel – die volgens eerste onderzoeken kostenbesparend is – voort na het wegvallen van de projectfinanciering? Hoeveel vallen terug in de oude manier van werken? Voor hoeveel wijkverpleegkundigen is dit een reden om niet meer te blijven werken? Wat is uw reactie daarop?
Zoals wij in de voorgaande antwoorden hebben aangegeven, worden de projecten waarover geruchten bestonden dat ze zouden stoppen of dat de middelen aan andere zaken worden besteed, voortgezet. Wij willen benadrukken dat gemeenten en zorgaanbieders ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om te kijken op welke manier het werk van de wijkverpleegkundige voortgezet kan worden en op welke manier men elkaar dan nodig heeft. Dit betekent bijvoorbeeld dat de gemeente zelf ook kan investeren in de voortzetting van projecten, door bijvoorbeeld afspraken te maken met zorgverzekeraars. De € 10 miljoen per jaar die nu gebruikt wordt voor het financieren van de projecten hoeft niet het maximumbedrag te zijn. Het is dus aan de creativiteit en inventiviteit van gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om in hun stad/wijk te kijken wat er nodig is en hoe dit met elkaar gerealiseerd kan worden.
het bericht ‘Falende aanpak jongeren’ (onderzoek van instituut) Movisie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Falende aanpak jongeren»?1
Ik heb er kennis van genomen.
Bent u net als de onderzoekers van mening dat er veel mis gaat in het beleid om tieners op het rechte pad te krijgen of te houden?
Met het merendeel van de jeugd in Nederland gaat het goed. Dat deel van het jeugdwerk, dat zich vooral richt op begeleiding van jongeren bij het opgroeien en preventie van probleemgedrag, levert hier op lokaal niveau een bijdrage aan. Ook de politie doet dat, door zich op straat te laten zien en in dialoog te gaan met jongeren op straat. Op deze manier wordt geïnvesteerd in het leren kennen van jongeren en jeugdgroepen om zodoende jongeren ook direct te kunnen aanspreken wanneer er sprake is van probleemgedrag.
Wat vindt u van de opmerking dat jongerenwerkers en politiemensen langs elkaar heen werken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de samenwerking tussen politie en jongerenwerkers?
In de regierol die gemeenten op integrale veiligheid hebben, is aandacht voor jeugd in het hele land een belangrijk thema. Dit vindt zijn weerslag in de regionale veiligheidsplannen. En jeugd staat nagenoeg in alle gemeenten in de top drie van veiligheidsbeleidsplannen. Samenwerking in de keten is in de regionale veiligheidsplannen uitgangspunt. Er is sprake van een intensieve en goede samenwerking tussen gemeenten en politie op het terrein van jeugd. Dit betreft zowel de aanpak van 12-minners, van hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen, alsmede ten aanzien van de jeugd waarbij zogenoemde vroegsignalen zichtbaar zijn. Er is sprake van intensief contact tussen gemeenten en uitvoeringsorganisaties, waaronder jeugdzorg en jongerenwerk en diverse ketenpartners, waaronder de politie.
Het onderzoek in opdracht van Movisie laat ook goede voorbeelden zien van lokale samenwerking tussen politie en jongerenwerk. Het onderzoek laat ook zien dat er verbeteringen mogelijk zijn en dat de bij jongerenwerkers beschikbare kennis beter benut kan worden.
Vindt u ook dat de aanpak van jongeren meer gericht moet zijn op preventie?
De aanpak van overlast lijkt soms vooral op symptoombestrijding, zoals het onderzoek meldt. Echte oplossingen moet vooral komen van preventie: organiseren van activiteiten voor jongeren, het bieden van alternatieven en perspectieven, zoals toeleiding naar opleiding en werk. De gemeente is hiervoor primair verantwoordelijk. Het pleit ook voor een brede aanpak in het preventieve sociale domein.
Preventie en het ontwikkelen van een positief opgroei- en opvoedklimaat zijn belangrijke doelen van de stelselwijziging jeugd. Algemene jeugdvoorzieningen zoals de kinderopvang, de jeugdgezondheidszorg, scholen, sportclubs, buurthuizen, jongerenwerk en vrijwillige inzet dragen daar aan bij. Ook een kindvriendelijke fysieke omgeving die jeugd stimuleert om meer te bewegen en vrijuit te spelen maakt hier deel van uit (speeltuinen, trapveldjes).
Wat vindt u van de opmerking dat de aanpak van zowel politie als jongerenwerkers in de praktijk te kort schieten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat er een eenduidige beleid is in de jongerenaanpak?
De gemeente is verantwoordelijk voor de (regie op de) aanpak van jongerenoverlast. Landelijk stimuleren we dat gemeenten doen wat werkt en leren van goede voorbeelden. Actuele goede voorbeelden van samenwerking gemeente, politie en jongerenwerk zijn: Koppelwerk in Zwolle en Protocol Veiligheid in Tilburg.
De beroepsvereniging voor jeugdwerkers BV Jong ontwikkelt een beroepscode voor jongerenwerkers. Dit valt te bezien als een instrument voor een meer eenduidige aanpak, in dit geval vanuit de beroepsgroep zelf.
Wat is uw verwachting van het effect van de crisis en de toenemende jeugdwerkloosheid op jongeren, en wat betekent dit voor uw beleid?
Het kabinet volgt de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid nauwgezet en spant zich in maatregelen te treffen ter voorkoming en bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Daarbij is ook een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten, sociale partners en onderwijsinstellingen. Over de aanpak van de jeugdwerkloosheid heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het dertigledendebat op 17 januari jongstleden met uw Kamer van gedachten gewisseld. Zoals toegezegd wordt uw Kamer eind februari 2013 nader geïnformeerd over de stand van zaken van de aanpak jeugdwerkloosheid.
Wat vindt u van de opmerking dat jeugdwerkers bang zijn om crimineel gedrag aan te geven vanwege hun vertrouwensrelatie met jongeren en hun veiligheid?
Mij is niet bekend dat jeugdwerkers bang zijn, maar ik weet dat ze worstelen met die vertrouwensrelatie. BV Jong gebruikt de term vertrouwensrelatie liever niet meer. Om succesvol te zijn moet een jeugdwerker een relatie met zijn of haar jongeren opbouwen vanuit een professionele insteek. In de relatie die dan ontstaat dienen jeugdwerkers van meet af aan helder te zijn dat hinderlijk, ongewenst gedrag niet wordt getolereerd en dat dat gevolgen heeft, zoals schorsing van deelname aan activiteiten en dat crimineel gedrag te allen tijde wordt gemeld bij de politie. Binnen de beroepscode zal hier aandacht voor zijn.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen van dit onderzoek?
Gemeenten zijn zowel regisseur van het lokaal veiligheidsbeleid als van het jeugdbeleid.
Waar de samenwerking tussen politie en het jeugdbeleid tekort schiet is het de taak van gemeenten om tot verbetering aan te moedigen. Politie en jeugdwerk kunnen elkaar versterken en het is belangrijk dat ook voor jongeren zichtbaar is dat wordt samengewerkt. Het onderzoek biedt hiertoe concrete handvatten voor de lokale praktijk. De VNG brengt de resultaten van het onderzoek onder de aandacht van haar leden.
Het stopzetten van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Fonds Gehandicaptensport wegens ontoereikende middelen genoodzaakt is per 31 december 2012 met de uitvoering en het beheer van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters?
Ja.
Bent u zich bewust van de gevolgen en de impact wanneer dit vervoer komt te vervallen, namelijk het per direct genoodzaakt zijn te stoppen met de sportbeoefening?
Ja.
Deelt u de mening dat deze sporters hun sport moeten kunnen blijven beoefenen, en dit niet onmogelijk moet worden gemaakt door ontoereikend en ontoegankelijk vervoer?
Ja. Één van de speerpunten van het sportbeleid is dat het voor alle mensen makkelijk moet zijn om te kunnen sporten. Ook in het regeerakkoord staat dat sport van groot maatschappelijk belang is en dat het kabinet wil dat er meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving. Vervoer is daarbij een belangrijke randvoorwaarde.
Deelt u voorts de mening dat sporten voor mensen met een handicap ook een belangrijk onderdeel is van participatie in een inclusieve samenleving?
Ja. Sport is niet alleen leuk om te doen, het is ook gezond, het verlegt de grenzen en het zorgt ervoor dat mensen met een beperking beter participeren en integreren in de samenleving.
Bent u bereid, net als in oktober 2008, in overleg met Gehandicaptensport Nederland te gaan om tot een structurele oplossing te komen, opdat deze sporters hun sport kunnen blijven beoefenen?
Samen met betrokken partijen ben ik in overleg om de mogelijkheden te onderzoeken om tot een structurele oplossing te komen voor de vervoersregeling. Uiterlijk 15 maart 2013 zal ik u hier nader over informeren.
De ontwikkelingen rond het geitenbedrijf in Ambt Elden en de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ontwikkelingen rond een bedrijf in Ambt Elden (provincie Overijssel) waar 1 000 geiten zonder (juiste) vergunning worden gehouden?1
Ja.
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de vraag of inmiddels een juiste vergunning is afgegeven en of deze aanvraag nog in behandeling is?
Volgens informatie van de gemeente Hof van Twente is de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nog niet definitief verstrekt. De gevraagde omgevingsvergunning heeft in ontwerp ter inzage gelegen vanaf 25 oktober 2012 tot en met 6 december 2012. In deze periode zijn zienswijzen ingediend. De aanvraag is daarmee formeel nog in behandeling.
Er staat nu een stal waarin circa 1000 geiten worden gehouden. Het bedrijf is van plan om naast deze stal een tweede stal te bouwen. Voor beide stallen is een bouwvergunning verleend die onherroepelijk is. De aanvraag om omgevingsvergunning (activiteit milieu) voorziet met betrekking tot deze stal in het houden van 3000 melkgeiten en 1500 opfokgeiten (61 dagen – 1 jaar).
Is u bekend dat het bedrijf uitbreidingsplannen heeft voor bouwen van een stal voor 5 000 geiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de bestaande opvatting van het kabinet en voormalig staatssecretaris Bleker tot een maximumomvang van 1500–2000 geiten per stal?
In de reactie van het Kabinet over het advies van de Gezondheidsraad, die ik uw kamer uiterlijk 1 maart aanstaande zal toesturen, zal ook een standpunt worden ingenomen over de door het vorige kabinet technisch voorbereide wettelijke voorziening om een grens te kunnen stellen aan de omvang van bedrijven op een locatie.
Vindt u het wenselijk dat de ontwikkelingen rond het bedrijf in Ambt Elden onder vigerend beleid beoordeeld worden, en dus zonder adequate beoordeling op gezondheidsrisico’s, zoals Q-koorts?
Zoals ook aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Thieme (Tweede Kamer, 2012–2013, Aanhangsel 318) is er vanwege de wettelijke vaccinatieplicht van geiten tegen Q-koorts geen verhoogd risico op Q-koorts voor de omwonenden.
Acht u zich verantwoordelijk om er zorg voor te dragen dat er een eenduidig kader komt voor het beoordelen van afstandscriteria tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
De Gezondheidsraad heeft op 30 november jongstleden het advies uitgebracht over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen (28 973, nr. 129). Het kabinet zal uw Kamer uiterlijk 1 maart 2013 een beleidsreactie geven op dit advies. In deze reactie zal ook een standpunt worden ingenomen over fijnstof en over een eventueel afstandscriterium.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de GGD inzake het bepalen van een afstandscriterium van minimaal 250 meter tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe denkt u in dit kader over het opstellen van normen over de hoeveelheid fijnstof die mag vrijkomen in de omgeving van intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting van de provincie Overijssel en veel verontruste inwoners van Ambt-Elden dat de uitbreiding van het bedrijf van 1 000 naar 5 000 geiten onwenselijk is, ook in relatie tot de volksgezondheid?
Voordat het adviesrapport van de Gezondheidsraad verscheen heeft de provincie Overijssel aangegeven dat onduidelijkheid over gezondheidsrisico’s rond veehouderijbedrijven ongewenst is, omdat hierdoor bij de bewoners ongerustheid kan ontstaan. Het ging daarbij niet om de onwenselijkheid van bedrijfsuitbreiding. Zie verder antwoord 5.
De aanpak omtrent de Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Duizenden Zuid-Limburgers met antistoffen tegen Q-koorts»? 1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat er in Zuid-Limburg sprake was van 9000 Q-koortsbesmettingen, waarvan er maar 253 gemelde ziektegevallen zijn?
In antwoorden op Kamervragen (TK, 2011–2012, 2162) heb ik toegelicht dat voor veel infectieziekten, ook voor Q-koorts, geldt dat slechts een deel van de mensen die geïnfecteerd raakt ook daadwerkelijk ziek wordt. Van de mensen die wel klachten krijgen, zullen velen niet naar de huisarts gaan. Q-koorts wordt alleen bij het RIVM gemeld als mensen met klachten de huisarts bezoeken en de huisarts de diagnose laat bevestigen door laboratoriumonderzoek. Er is voor infectieziekten vrijwel altijd een groot verschil tussen het aantal infecties, het aantal zieken en het uiteindelijk aantal meldingen.
Is bekend of zich inmiddels meer mensen uit Zuid-Limburg met besmetting van Q-koorts hebben gemeld bij artsen of de GGD?
Artsen en GGD’en zijn verplicht een patiënt met Q-koorts bij het RIVM te melden als het om acute Q-koorts gaat. In 2012 heeft het RIVM van alle GGD’en in Nederland 68 meldingen ontvangen van patiënten met acute Q-koorts. De GGD Zuid-Limburg heeft in 2012 geen patiënten gemeld.
Deelt u de opvatting dat de Q-koorts een erg groot probleem was in 2009, en dat nu nog steeds is en dat daarom continu nagedacht moet worden over de aanpak van bestaande en toekomstige uitbraken van Q-koorts? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De Q-koortsepidemie die Nederland in 2008 en 2009 trof is voorbij, maar zorgen en vragen over de consequenties blijven. Veel mensen zijn ziek geworden en sommigen ondervinden nog steeds de gevolgen daarvan, zoals blijvende vermoeidheid of een chronische infectie. Ik zet me er voor in de toegang tot de zorg voor deze patiënten te verbeteren en kennis over diagnose en behandeling van de verschillende verschijningsvormen van Q-koorts te vergroten. In mijn brieven van 10 april 2012 (TK 2011–2012, 32 793 nr. 50) en van 21 december 2012 (TK 2012–2013, 28 286 nr. 610) heb ik een overzicht van de verschillende activiteiten gegeven die worden ondernomen ten behoeve van Q-koortspatiënten. Artsen en hoofden van laboratoria zijn verplicht acute Q-koorts te melden bij de GGD. Op die manier wordt een eventuele toekomstige uitbraak van Q-koorts in een vroeg stadium opgemerkt. Een apart meldpunt heeft dus geen toegevoegde waarde boven deze meldplicht van acute Q-koorts. Om een beeld te krijgen van het vóórkomen van chronische Q-koorts wordt gebruik gemaakt van een onderzoeksdatabase die beheerd wordt door het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Specialisten die chronische Q-koorts patiënten behandelen leveren informatie waardoor veel informatie beschikbaar komt over kenmerken van patiënten met chronische Q-koorts, risicofactoren, diagnostiek en behandeling. Er is weinig bekend over het risico op chronische Q-koorts bij mensen zonder risicofactoren die een acute infectie zonder klachten hebben doorgemaakt. Patiënten met bepaalde risicofactoren (hartklep protheses, vaatprotheses en aneurysma) worden in twee ziekenhuizen in de betrokken regio’s gescreend op Q-koorts en zo nodig behandeld. Acute Q-koorts gevallen worden opgevolgd om eventuele chronische infectie vroegtijdig te kunnen herkennen.
Zoals ik onlangs in antwoorden op vragen van het lid Van Gerven heb aangegeven zal ik een bevolkingsonderzoek naar chronische Q-koorts in Herpen incidenteel financieren omdat de verwachting is dat een dergelijk onderzoek op beperkte schaal inzicht geeft in het risico om chronische Q-koorts te ontwikkelen voor mensen die geïnfecteerd zijn maar geen klachten hadden.
Kunt u extra beleid formuleren (zoals bijvoorbeeld het instellen van een meldpunt) waardoor er meer Q-koortsbesmettingen in de toekomst gemeld zullen worden, zodat deze blinde vlek in de omvang van deze ernstige ziekte voorkomen kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk toekomstig beleid heeft u dan voor ogen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op het aantal mensen dat de Q-koorts draagt en last heeft van een mild ziekteverloop, waardoor zij tot jaren later te maken kunnen krijgen met een chronische vorm van Q-koorts?
Zie antwoord vraag 4.
Is het doel van het beleid (en de daarvoor beschikbare € 10 miljoen) rondom de Q-koorts «het vertrouwen in de overheid te herstellen», en dient het beleid ook ter voorlichting van slachtoffers en ter voorkoming van problemen met Q-koorts in de toekomst? Zo ja, is het beleid voldoende gebleken om de slachtoffers adequaat bij te staan? Zo nee, waarom is het primaire doel van het beleid niet gericht op het waarborgen van de gezondheid van mensen?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale Ombudsman over Q-koorts (TK 2011–2012, 28 286 nr. 569) en in de brief met de analyse van individuele financiële tegemoetkoming Q-koortspatiënten (TK 2012–2013, 28 286 nr. 610) zijn wij uitgebreid ingegaan op de taken die de stichting inzake Q-koorts op zich kan nemen.
Tekort aan opvangplekken voor dakloze gezinnen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Een auto als huis» dat op de website van Defence for Children gepubliceerd is?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikel 27), waarin is afgesproken dat kinderen recht hebben op adequate huisvesting?
Ik deel de mening dat kinderen niet in de opvang horen, maar in hun vertrouwde thuissituatie. Allereerst zijn ouders hiervoor verantwoordelijk. Wanneer gezinnen toch hun woning verliezen en zij nergens anders terecht kunnen, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang. Een beperkte inventarisatie onder centrumgemeenten laat zien dat in vrijwel alle centrumgemeenten gezinnen met kinderen worden opgevangen. De manier waarop dit is georganiseerd, verschilt echter per gemeente. Soms is er een uitgebreid aanbod, zoals gezinskamers in de 24-uursopvang, begeleid wonen en semiambulante opvang, waarbij gezinnen tijdelijk in een woning in een wijk verblijven. Andere gemeenten maken (alleen) gebruik van gezinsunits in de reguliere opvang. Er zijn ook centrumgemeenten die geen speciale plaatsen hebben voor gezinnen. Vaak wordt dan wel gestreefd naar snelle doorstroming naar bijvoorbeeld een zogenoemde tweedefasewoning. Daarnaast worden gezinnen soms tijdelijk ondergebracht in vakantiehuisjes of hostels. Uit deze inventarisatie blijkt dus dat gezinnen op een gevarieerde manier worden ondergebracht. Wanneer er al dan niet sprake is van adequate huisvesting, kan ik moeilijk beoordelen; dat hangt af van de omstandigheden van de diverse aangeboden plaatsen. Wanneer een gezin door (noodgedwongen) weigering van een opvanginstelling op straat komt, is dit natuurlijk een onwenselijke situatie.
Om meer zicht op de problematiek te krijgen, heb ik het Trimbos-instituut gevraagd om bij de Monitor Stedelijk Kompas 2012 aandacht te besteden aan gezinnen in de opvang. Daarnaast heb ik aan Federatie Opvang gevraagd in kaart te brengen om wat voor soort gezinnen het gaat. Ik zal de uitkomsten daarvan benutten bij een overleg met de minister voor Wonen en Rijksdienst, de VNG en Aedes, de vereniging van woningcorporaties, om te bezien op welke wijze we kunnen voorkomen dat groepen mensen zonder OGGz-problematiek een beroep doen op de maatschappelijke opvang.
Bent u op de hoogte van het feit dat er veel te weinig plekken zijn voor gezinnen met kinderen die op straat komen te staan vanwege schulden en huurachterstanden? Bent u tevens op de hoogte van het feit dat er steeds meer gezinnen vanwege schuldenproblematiek op straat komen te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat instellingen in de maatschappelijke opvang steeds meer dakloos geraakte gezinnen moeten weigeren, omdat de instelling vol is? Waar komen deze gezinnen terecht? Deelt u de mening dat het niet toelaatbaar is dat deze gezinnen op straat komen te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een overzicht hoeveel gezinnen op straat zijn komen te staan de afgelopen 5 jaar, en hoeveel mensen op een wachtlijst voor een opvangplek staan?
Nee.
Bij de VNG en bij de Federatie Opvang, de koepelorganisatie van de instellingen voor maatschappelijke opvang, is niet bekend hoeveel gezinnen de afgelopen vijf jaar dakloos zijn geraakt en hoeveel er op een wachtlijst staan. Ook bij Defence for Children bestaat een dergelijk overzicht niet.
Ik wil – zoals gezegd bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 meer inzicht krijgen in de problematiek via de Monitor Stedelijk Kompas 2012.
Wat vindt u van het feit dat, als gezinnen wel in opvangplekken terecht kunnen komen, in sommige gevallen de vader niet bij zijn vrouw en kinderen mag verblijven? Wat vindt u van het feit dat in sommige gevallen jongens ouder dan zes jaar niet bij de rest van het gezin mogen wonen, en het gezin dus de opvangplek moet verlaten? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het in beginsel onwenselijk wanneer een man niet bij zijn vrouw en kinderen kan verblijven. Ook is het onwenselijk als een gezin de opvang moet verlaten omdat er een jongen van zes jaar of ouder bij is, wanneer dat betekent dat dat gezin dan geen onderdak meer heeft.
Wat vindt u van het feit dat gezinnen met kinderen in de opvang terecht komen tussen mensen met een psychiatrische problematiek of een drank- en drugsverslaving? Deelt u de mening dat dit een ongeschikte plek voor (jonge) kinderen is? Zo nee, waarom niet?
Uit de hierboven beschreven opbrengst van de inventarisatie blijkt dat mogelijk slechts een kleine minderheid van de gezinnen (kort) wordt opgevangen tussen mensen met psychiatrische problematiek en/of drank- en drugsverslaving. Daar waar dit wel gebeurt, vind ik dat onwenselijk.
Wat vindt u van het feit dat gezinnen soms alleen ’s-nachts terecht kunnen in de opvang, en dat kinderen dus geen plek hebben overdag om huiswerk te maken, te spelen na school of tot rust te komen? Deelt u de mening dat het belang van het kind vooropgesteld moet worden? Zo nee waarom niet?
Het belang van het kind dient altijd voorop te staan. Daarom zou ik het onwenselijk vinden als het zo zou zijn dat kinderen overdag geen vaste plek hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat het voor gezinnen ontzettend moeilijk is om door te stromen vanuit opvangplekken naar reguliere huisvesting? Hoeveel gezinnen wachten momenteel in een opvanghuis op een reguliere sociale woonvoorziening?
Zoals bekend, is de woningmarkt voor sociale huurwoningen soms krap. Dit verschilt overigens sterk per regio. De Federatie Opvang bevestigt dat doorstroom inderdaad problematisch kan zijn. Het is onbekend hoeveel gezinnen in een opvanginstelling wachten op reguliere sociale woningen. Aedes, de koepelorganisatie voor woningcorporaties, meldt dat er in het land diverse samenwerkingsverbanden zijn tussen woningcorporaties en instellingen voor maatschappelijke opvang, waar afspraken zijn gemaakt over doorstroom naar reguliere huisvesting.
Kunt u samen met gemeenten een plan van aanpak opstellen om voldoende geschikte opvangplekken voor gezinnen te realiseren? Kunt u daar de Kamer voor 1 april 2013 over informeren?
Liever dan het realiseren van extra opvangcapaciteit door gemeenten wil ik inzetten op preventie. Voornemens voor een separaat plan van aanpak heb ik niet, ik geef er de voorkeur aan mijn reeds ingezette (brede) beleid ten aanzien van maatschappelijke opvang, zoals ook beschreven in mijn voortgangsbrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012 – 2013, 29 325, nr. 61), voort te zetten. Onderdeel daarvan is dat ik gemeenten zal attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken over het inschakelen van de hulpverlening bij eerste signalen van huurachterstand en bij de VNG zal nagaan in hoeverre er bij gemeenten behoefte bestaat aan eventuele ondersteuning op dit thema. Over de voortgang van mijn beleid zal ik u voor de zomer informeren.
Onderzoek naar Q-koorts in Herpen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van een stichting inzake Q-koorts die een bedrag van tien miljoen euro ter beschikking zal stellen voor onder andere onderzoeksdoeleinden?
Ik verwijs naar mijn brief van 21 december 2012 (Tweede Kamer 2012–2013, 28 286 nr. 610).
Bent u van plan positief te reageren op bijgevoegd verzoek tot populatieonderzoek betreffende Q-koorts in Herpen, opgesteld onder supervisie van de provinciale gezondheidsautoriteiten, mede ook om te voorkomen dat onderzoeksgegevens van de afgelopen jaren verloren gaan? Kunt u hier op zo kort mogelijke termijn over besluiten?1
Het onderzoeksvoorstel is één van de voorstellen rond onderzoek naar chronische Q-koorts. Het RIVM brengt op dit moment de verschillende onderzoeken in kaart. De experts hebben mij geadviseerd dat het screenen van de algemene bevolking op chronische Q-koortsinfectie in alle gebieden waar zich Q-koorts heeft voorgedaan niet zinvol is, maar dat een kleinschalig en gericht onderzoek, zoals door de GGD Hart voor Brabant voorgesteld in Herpen, meer inzicht zou kunnen geven. Omdat de stichting inzake Q-koorts nog in oprichting is en er een breed gedragen wens is om snel met dit onderzoek te starten, zal ik dit als een incidenteel project financieren, onder voorwaarden dat het voorstel voldoet aan de (ethische) normen die bij dit soort bevolkingsonderzoeken horen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het contracteerbeleid van zorgverzekeraars bij logopedisten |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van logopedisten die aangeven dat de zorgverzekeraars tarieven bieden die 6,5 tot 13% onder het tarief van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) liggen?1
Ik heb er kennis van genomen dat er in de onderhandelingen tussen een aantal logopedisten en een aantal verzekeraars meningsverschillen zijn over de hoogte van de vergoeding voor de prestaties 2013.
Vindt u het terecht dat er enerzijds verruiming van budgettaire ruimte voor logopedie is opgenomen in de begroting (€ 8 miljoen) en dat anderzijds zorgverzekeraars die ruimte niet toekennen aan de hulpverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
De budgettaire verruiming is het gevolg van een raming van het verwachte volume en de nieuw vastgestelde maximumtarieven. Net zo min als de nieuw vastgestelde maximumtarieven taakstellend zijn, is ook het geraamde budget niet taakstellend.
Mede op basis van kostenonderzoek stelt de NZa maximumtarieven vast. Het doel daarvan is niet om een norminkomen voor logopedisten vast te stellen maar om een geobjectiveerde bovengrens te markeren voor de prijsontwikkeling op een deelmarkt van de gezondheidszorg.
De keuze voor maximumtarieven betekent dat het zorgverzekeraars vrij staat om onder het maximum te gaan zitten. Via het concurrentiemechanisme bepalen kwaliteitsverschillen en relatieve schaarste uiteindelijk de prijs.
Welke zin heeft de budgettaire verruiming en de verhoging van het NZa-maximumtarief, wanneer zorgverzekeraars dit naast zich neerleggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de NZa tot het verhogen van het maximumtarief heeft besloten na uitgebreid kostenonderzoek, waaruit bleek dat er feitelijk een te lage vergoeding gold voor logopedie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat de tariefverruiming ten goede zal komen aan de opbouw van eigen vermogen van zorgverzekeraars, in plaats van dat het gaat zitten in de nodig geachte hogere vergoeding voor logopedisten? Zo nee, waarom knijpen zorgverzekeraars het tarief zo fors af? Zo ja, acht u dit een juiste bestemming voor de tariefverruiming?
Het is de rol van de zorgverzekeraars om de kosten van de zorg beheersbaar te houden. Het past in die rol dat zij, waar maximum tarieven gelden, lagere tarieven bedingen. Een doelmatige inkoop door verzekeraars die leidt tot een kostenbesparing zal ten goede komen aan de verzekerde door een lagere premie.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars, omdat zij een aanmerkelijke marktmacht hebben daar zij de tarieven vaststellen, behoedzaam om moeten gaan met het toepassen van kortingen op de zorgvuldig vastgestelde tarieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa is een zelfstandig bestuursorgaan dat het algemeen consumentenbelang voorop stelt. Dat algemeen consumentenbelang wordt gediend wanneer zorgaanbieders en zorgverzekeraars onderling met elkaar concurreren op prijs en kwaliteit. Toezicht op de werking van de zorgmarkten is dan ook de hoofdtaak van de NZa. Beoordeling van de behoedzaamheid van zorgverzekeraars hoort daar niet bij. Wel daarbij hoort corrigerend optreden tegen omstandigheden en/of gedragingen van zorgaanbieders of zorgverzekeraars met aanmerkelijke marktmacht die de publieke belangen (kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid) schaden. Dat kan het geval zijn als zij de concurrentie belemmeren. Of zorgverzekeraars beschikken over aanmerkelijke marktmacht is op voorhand niet te zeggen en kan alleen vastgesteld worden door onderzoek van de NZa. Het feit dat zorgverzekeraars de partij zijn die een contractvoorstel doen aan logopedisten maakt nog niet dat zij beschikken over aanmerkelijke marktmacht. Logopedisten zijn vrij om het contractvoorstel van zorgverzekeraars af te slaan. Aangezien zorgverzekeraars zorgplicht hebben en dus voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden, wordt de vrijheid die zorgverzekeraars hebben in het opstellen van contracten beperkt. De NZa kan ingrijpen wanneer zorgverzekeraars te weinig contracten sluiten met logopedisten of deze zorg niet (voldoende) vergoeden waardoor zij niet meer voldoen aan deze zorgplicht. De NZa heeft op dit moment geen reden om aan te nemen dat dit aan de orde is.
Deelt u de stelling dat zorgverzekeraars enkel gemotiveerd zouden mogen afwijken van de NZa-tarieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit afdwingen?
Beneden de maximumtarieven is de contractering een vrije decentrale aangelegenheid die op veel verschillende locaties onder verschillende omstandigheden plaatsvindt. Verzekeraars hoeven zich, gelet op de gekozen sturingsfilosofie in de zorg, hierover tegenover de overheid niet te verantwoorden.
Zoals bij antwoord 6 is aangegeven is de NZa de bevoegde instantie om op te treden indien gedragingen van zorgverzekeraars met aanmerkelijke marktmacht de werking van de betreffende zorgmarkt zouden belemmeren.
Wat is uw reactie op de klacht dat logopedisten zich in de kou voelen staan, omdat de NZa totaal niet optreedt tegen het structureel lagere tarieven bieden voor de zorg?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is duidelijk gemaakt, laat de NZa zich primair leiden door het algemeen consumentenbelang en niet primair door het belang van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Dat partijen zich beklagen over de uitkomst van de werking van de markt wil niet zeggen dat de toezichthouder zijn werk niet doet. Ik merk graag op dat er ook logopedisten zijn die wel een overeenkomst hebben gesloten met verzekeraars. De NZa heeft verder goed naar de klachten gekeken en ook met vertegenwoordigers van de logopedisten gesproken. De NZa heeft geen indicaties dat er corrigerend tegen verzekeraars moet worden opgetreden omdat zij de concurrentie zouden belemmeren door misbruik te maken van hun veronderstelde inkoopmacht. Integendeel, zolang eventuele inkoopmacht wordt gebruikt om de voordelen van het scherp inkopen van zorg door te geven aan de consument, is het juist te waarderen.
Wie anders dan de NZa zou zorgverleners met klachten over de betaling van tarieven door zorgverzekeraars moeten bijstaan, wanneer de NZa haar toezichthoudende taak verzuimt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Passen zorgverzekeraars ook voor andere disciplines in de eerste lijn standaardtariefkortingen op het maximumtarief toe? Kunt u een overzicht geven van de contractering van fysiotherapie, apothekers en logopedie?
Ook in andere eerstelijnssectoren worden tarieven onder het maximum afgesproken. Ik kan daarvan geen overzicht geven. Alleen de beleidsregel logopedie bevat al een twintigtal maximum deeltarieven.
Hoeveel klachten van zorgverleners heeft u nodig om te erkennen dat de marktmacht van zorgverzekeraars grenzen heeft?
Relevant voor mij is dat zorgverzekeraars niet zodanig misbruik maken van hun marktmacht dat ze de concurrentie op de zorgmarkten belemmeren en daarmee de publieke belangen schaden. De NZa ziet daarop toe, mede op basis van klachten en meldingen.
Erkent u uw systeemverantwoordelijkheid voor voldoende beschikbare zorg, wanneer u en uw toezichthouders structureel wegkijken bij het misbruiken van inkoopmacht door zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard erken ik mijn systeemverantwoordelijkheid voor voldoende beschikbare zorg. Ik heb geen aanwijzing dat er onvoldoende logopediezorg beschikbaar is. Ik stel vast dat er overleg is geweest tussen NZa/NMa en de logopedisten over de tarieven en dat uit dat gesprek naar voren is gekomen dat partijen niet dezelfde zienswijze hebben. Het hebben van een andere zienswijze is echter iets anders dan wegkijken.
Wat betekent een en ander voor de keuzevrijheid van patiënten als artikel 13 van de Zorgverzekeringswet wordt geschrapt en de restitutiepolis uit de basisverzekering verdwijnt? Wordt dan niet het fundamentele recht op keuzevrijheid aangetast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vraag doelt waarschijnlijk op het regeerakkoord voornemen om onder de Zorgverzekeringswet alleen nog de verzekering van zorg in natura toe te staan.
Ook de naturaverzekering zal voldoende keuzemogelijkheden moeten bieden. Ik zal hierover nader uitwijden als de concrete wijze van uitwerking bekend is.
Het artikel ‘VieCuri stelt twee radiologen op non-actief’ |
|
Michiel van Veen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «VieCuri stelt twee radiologen op non-actief»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de tijd die zat tussen melding van de maatschap en het onderzoek, alsmede de tijd tussen onderzoek en non-actiefstelling van de radiologen door de Raad van Bestuur? Zo nee, bent u dan bereid hier navraag naar te doen?
Ik heb hiervoor zowel bij de Raad van Bestuur van het VieCuri als bij de Inspectie navraag laten doen. Het volgende is mij gemeld: in de tweede helft van september 2012 bereikten de Raad van Bestuur verontrustende signalen vanuit het bestuur van de maatschap radiologie en de leiding van de afdeling radiologie. Uit deze signalen bleek dat sprake was van voortdurende problemen en knelpunten in de samenwerking, de communicatie en het functioneren van de maatschap radiologie.
Naar aanleiding hiervan heeft de Raad van Bestuur op 19 september 2012 – met instemming van het stafbestuur Vereniging medische Staf VieCuri en na voorafgaande consultatie van het maatschapbestuur – de opdracht verstrekt aan een externe, onafhankelijke radioloog om onderzoek te doen naar de samenwerkingsproblematiek en het functioneren van maatschap radiologie.
De Raad van Bestuur van VieCuri heeft het onderzoeksrapport op 29 november 2012 ontvangen. Zij heeft zich vervolgens beraden op de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport en op 3 december 2012 het voornemen tot op non actiefstelling aan beide radiologen medegedeeld. Ook is op 3 december de maatschap intern door de Raad van Bestuur onder verscherpt toezicht gesteld. Na de (contractueel verplichte) hoorgesprekken van alle betrokken partijen heeft de Raad van Bestuur beide radiologen op 10 december 2012 voor bepaalde tijd op non actief gesteld.
In aansluiting op het besluit tot op non actiefstelling van beide radiologen heeft de Raad van Bestuur van VieCuri – na het doorlopen van de contractueel vastgelegde procedure – begin januari 2013 ook een formeel besluit tot opzegging van de toelatingsovereenkomst aan beide radiologen doen toekomen. In de betreffende brieven is vastgelegd, dat de op non-actiefstelling van beide radiologen (overeenkomstig hun toelatingscontract) van kracht blijft gedurende de periode van opzegging c.q. tot de einddatum van deze overeenkomst. Uitgaande van de contractueel verplichte opzegtermijn van zes maanden eindigt de toelatingsovereenkomst met beide radiologen in formele uiterlijk medio juli 2013.
De misleidende patiëntenwerving van GGZ-instelling Indigo |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bezwaar van de Landelijke Vereniging Eerstelijnspsychologen (LVE) en de Kaderhuisartsen GGZ (geestelijke gezondheidszorg) tegen de misleidende patiëntenwerving van GGZ-instelling Indigo?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, dat ken ik. Ik heb naar aanleiding van dit signaal informatie opgevraagd bij de instelling. Daaruit is gebleken dat de instelling inderdaad adverteert, namelijk in de metro (voertuig, niet het gratis dagblad) in de regio Rijnmond. Deze regio kent een groot aantal mensen uit de lagere sociaal economische klasse en bij de instelling is de indruk ontstaan dat deze mensen een hoge drempel ervaren om hulp te zoeken voor hun problemen. In tegenstelling tot wat de LVE schrijft, biedt de instelling geen hulp voor mensen die geen verwijsbrief hebben van de huisarts. Als iemand zich naar aanleiding van de advertentie bij de instelling meldt, wordt deze persoon eerst verzocht om naar de huisarts te gaan. Indien de huisarts op basis van de richtlijnen vermoedt dat deze persoon een stoornis heeft, verwijst hij naar de instelling. De instelling biedt vervolgens een gratis eerste consult aan om de patiënt de gelegenheid te bieden om bij zichzelf na te gaan of hij/ zij bereid is het behandeltraject bij de instelling aan te gaan.
Ik deel uw zorgen over deze aanpak, maar de handelwijze van de instelling lijkt vooralsnog binnen de regels van de Zorgverzekeringswet (Zvw) te vallen. Ik ga er daarbij vanuit dat de zorgverlening past binnen de aanspraak van de wet en dat de behandelwijze conform richtlijnen en standaarden geschiedt. Indien de huisarts constateert dat er geen sprake is van een psychische stoornis, maar bijvoorbeeld alleen van klachten van somberheid en stress, mag de patiënt niet worden doorverwezen naar de GGZ.
Vindt u het wenselijk dat er in (gratis) dagbladen wordt geadverteerd voor eerstelijns geestelijke gezondheidszorg met als lokkertje een gratis eerste consult? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn toelichting op vraag 1.
Juicht u het toe dat mensen die last hebben van somberheid, stress of piekeren, actief worden benaderd om de stap naar professionele zorg te zetten, zonder verwijzing van de huisarts? Zo neen, wat gaat u doen aan deze advertenties? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn toelichting op vraag 1. Er is dus geen sprake van GGZ zonder verwijzing door de huisarts. Ik kan in dat licht geen actie ondernemen in deze casus. Wel zal ik de NZa vragen hier aandacht aan te besteden. De poortwachterfunctie van de huisarts wordt hiermee erg onder druk gezet.
Deelt u het oordeel van de LVE en de kaderhuisartsen dat de advertenties «niet alleen misleidend maar ook onethisch zijn»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind die kwalificaties erg ver gaan. Wel ben ik van mening dat mensen op deze wijze worden aangezet om gebruik te maken van zorg en de huisarts extra belast wordt.
Erkent u dat de zorgconsumptie onnodig toeneemt door eerstelijns psychologische hulp aan te bieden als product zonder tussenkomst van de huisarts, en dat dit een onnodige stijging van de zorgkosten met zich meebrengt?
Zie mijn antwoord op vraag 1, er is geen sprake van eerstelijns psychologische hulp zonder verwijzing door de huisarts. De huisarts moet voorkomen dat er een beroep wordt gedaan op deze zorg als er geen sprake is van een stoornis.
Wat gaat u ondernemen om de handelwijze van Indigo te stoppen, en patiënten te informeren dat zij beter af zijn om zich met klachten over somberheid, stress of piekeren te melden bij de huisarts? Kunt u uw antwoord toelichten?
De handelwijze van Indigo is niet strijdig met de wet- en regelgeving, maar kan wel aanzetten tot onnodige zorgconsumptie. Ik zal de NZa vragen dit soort handelswijzen nauwlettend te volgen.
Erkent u dat de handelwijze van Indigo rechtstreeks het gevolg is van uw politieke koers om in de geestelijke gezondheidszorg marktwerking te introduceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aanbieders vrij om zich te onderscheiden in de geestelijke gezondheidszorg, mits dit binnen de geldende regelgeving valt. Zij kunnen dit bijvoorbeeld doen door zich te onderscheiden op kwaliteit, aandacht voor de cliënt en zijn familieleden etc. en dit ook transparant te maken voor cliënten.
Herinnert u zich het debat over het wetsvoorstel Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Kamerstuk 32 418) alsmede het nader gewijzigd amendement- Van der Steur/Ulenbelt (Kamerstuk 32 418, nr. 15)?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nu pas beamen ze dat ze gelijk had»? 1
Ja.
Herkent u het beeld dat voormeld amendement en de wet zouden leiden tot een praktijk die de indieners van het amendement niet beoogden? Zo ja, hoe komt dat?
Artikel 6:96 lid 6 BW bewerkstelligt dat als een schuldeiser meerdere opeisbare vorderingen heeft waarvoor hij nog geen incassohandelingen heeft verricht, hij deze niet los kan incasseren. Hij moet de vorderingen gezamenlijk incasseren met als eerste handeling één gezamenlijke aanmaning voor de verschillende vorderingen. De incassokosten dient hij over het gehele verschuldigde bedrag te berekenen.
Het wetsvoorstel incassokosten bevatte oorspronkelijk een regeling die inhield dat een schuldeiser met meerdere vorderingen op een consument niet verplicht was één aanmaning voor meerdere vorderingen te gebruiken (vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 418, nr. 6). Hij kon ervoor kiezen verschillende aanmaningen te gebruiken.
De Kamerleden Van der Steur en Ulenbelt hebben met betrekking tot deze regeling een amendement ingediend. Dit amendement is als stuk nr. 10 besproken tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel incassokosten op 12 april 2011. In de toelichting op het amendement was het volgende opgenomen: «De samenvoeging van vorderingen ter berekening van de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet niet afhankelijk worden gesteld van de aanmaning. Samenvoeging van vorderingen op dezelfde schuldenaar moet, althans voor de berekening van de hoogte van de kosten, altijd gebeuren». In reactie op het amendement heb ik aangegeven dat de formulering van het wetsvoorstel alleen de optelling van vorderingen regelde in het geval met één aanmaning werd geïnd en dat het amendement regelde dat dit steeds zou moeten gebeuren als er nog geen aanmaning was verstuurd. Verder heb ik opgemerkt dat het voorstel paste bij de verplichting van schuldeisers om hun schade te beperken: als zij nog niet hadden geïncasseerd, zouden zij dat in één keer moeten doen. Ik heb het oordeel over het amendement aan de Kamer gelaten (Handelingen II 2010/11, nr. 72, item 17, blz. 41).
Het amendement is na de plenaire behandeling aangepast. In de voorgestelde wettekst is verduidelijkt dat het gaat om vorderingen van één schuldeiser op dezelfde schuldenaar. Ook is de toelichting op het amendement uitgebreid. De volgende zinnen zijn toegevoegd: «De schuldeiser kan nog steeds regulier aanmanen zodra de schuldeiser in verzuim is. Als een schuldeiser een schuldenaar wil aanmanen voor meer dan een vordering, dan moet hij dit met één aanmaning doen». Het amendement is als stuk nummer 15 in stemming gebracht en aangenomen en na behandeling door de Eerste Kamer tot wet geworden.
In het artikel «Nu pas beamen ze dat ze gelijk had», wordt onder meer het voorbeeld gegeven van een consument die drie maanden de telecomrekeningen van een paar tientjes niet betaalt en vervolgens € 120 incassokosten verschuldigd is. De wettekst voortvloeiend uit het amendement bewerkstelligt dat als de handelingen om de telecomrekening te incasseren plaatsvinden nadat deze rekeningen drie maanden niet betaald zijn, dat dan met één aanmaning dient te geschieden. De consument is daardoor niet € 120, maar € 40 incassokosten verschuldigd. Het beeld derhalve dat het amendement tot hogere incassokosten leidt, is niet juist. Het tegendeel is het geval.
Ik ben ook van mening dat met de thans geldende regeling recht wordt gedaan aan alle betrokken belangen. Wanneer een consument een product koopt, of een dienst afneemt, moet hij daarvoor betalen. Een schuldeiser heeft er belang bij dat hij zijn geld op tijd ontvangt en moet op betaling kunnen aandringen als deze uitblijft. De schuldeiser kan incassokosten in rekening brengen nadat de consument die in verzuim is (de betalingstermijn is verstreken of de consument is in gebreke gesteld en heeft vervolgens niet betaald) vervolgens is aangemaand en veertien dagen de tijd heeft gekregen om alsnog de rekening te betalen. Indien de consument binnen die termijn betaalt, dan is hij geen incassokosten verschuldigd. Laat de consument vervolgens óók deze termijn verlopen, dan is hij wel incassokosten verschuldigd. Een consument die voorziet niet binnen de termijn te kunnen betalen, kan zelf contact opnemen met de schuldeiser om te bezien of een incassotraject kan worden voorkomen.
Wanneer er te laat wordt betaald, kan de schuldeiser niet inschatten of dat een eenmalige gebeurtenis is of dat de schuldenaar meerdere vorderingen niet zal voldoen. Indien hij na een eerste aanmaning ontdekt dat ook een volgende vordering niet wordt voldaan, moet het hem vrijstaan ook voor die tweede vordering een aanmaning te versturen. Hij maakt in dat geval nieuwe kosten.
Ook een schuldenaar heeft er geen baat bij als zijn schuld oploopt. Zo zal wettelijke rente over het verschuldigde bedrag in rekening worden gebracht en kan het voortbestaan van de onderliggende overeenkomst gevaar lopen wegens tekortkoming in de betaling. Wanneer de schuldenaar ziet aankomen dat hij zijn betalingsverplichtingen niet kan nakomen, doet hij er verstandig aan contact te zoeken met de schuldeiser om te zien of het mogelijk is een betalingsregeling overeen te komen of om de overeenkomst op te zeggen. Kan hij zijn verplichtingen langdurig niet nakomen, dan kan hij contact opnemen met een schuldhulpverleningsinstantie.
Deelt u de mening dat alsdan spoedige reparatie geboden is en bent u bereid voorstellen te doen om de wet aan te passen? Welke voorstellen zullen dat zijn en op welke termijn zal reparatie zijn gerealiseerd? Zo nee, waarom meent u dat reparatie niet nodig is?
Zie antwoord vraag 3.
De karige informatie op de voorschotbeschikkingen voor de zorg- en huurtoeslag 2013 |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom ontbreekt op de voorschotbeschikkingen zorg- en huurtoeslag 2013 het toetsingsinkomen en de huurgegevens? Waarom heeft u voor deze aanpak gekozen?
De compacte mededeling draagt bij aan de vereenvoudiging van het berichtenverkeer tussen burgers en de Belastingdienst, zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 3 februari 2012.1 Op een beknopte en overzichtelijke manier wordt de burger geïnformeerd over de belangrijkste gegevens van zijn toeslagen.
Er is voor deze compacte mededeling gekozen, omdat burgers op hun persoonlijke internetpagina, Mijn toeslagen, alle relevante gegevens kunnen vinden. Gebleken is dat in de afgelopen periode de burger, meer dan aan het begin van dit jaar, Mijn toeslagen bezoekt om informatie over zijn toeslagen te raadplegen of te wijzigen.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds veel mensen zijn die geen internet hebben en dus niet via mijn.toeslagen.nl hun gegevens kunnen controleren? Bent u er tevens van op de hoogte dat veel mensen hun toeslagen via een (belasting-)adviseur regelen die overigens niet de DigiD-gegevens van de klant mag weten? Zo ja, bent u het dan met mij eens dat het opnemen van de genoemde informatie op de voorschotbeschikking handig is?
Het is mij bekend dat nog niet iedere burger thuis toegang heeft tot het internet en dus tot Mijn toeslagen. Om die reden worden burgers op de nieuwe compacte voorschotbeschikking verwezen naar de BelTel voor het geval zij nog vragen hebben en zij niet over internet beschikken. Burgers die dat willen kunnen dan een papieren specificatie bestellen. Tot nu toe wordt daar nauwelijks gebruik van gemaakt, terwijl wel alle toeslagbeschikkingen in de vorm van compacte mededelingen zijn verzonden.
Daarnaast kunnen burgers zonder internet ook terecht bij een toeslagenservice-punt. Toeslagenservicepunten hebben toegang tot het Toeslagen Verstrekkingen Systeem en kunnen burgers zo nodig bijstaan.
Deelt u de mening dat het vermelden van de genoemde informatie op de beschikking geen enkele extra moeite kost en bij een adequate pagina-indeling nauwelijks extra papier?
Ten opzichte van de beschikking zoals die vorig jaar nog werd verzonden levert de compacte mededeling een besparing van 17 miljoen vellen A4 op. De compacte mededeling bestaat uit maximaal één A4. Vorig jaar ontving een burger bij een volledige beschikking gemiddeld 7 vellen papier. Omdat daarnaast alle grondslagen eenvoudig in Mijn toeslagen zijn te vinden, vind ik het geen goede ontwikkeling om terug te keren naar een situatie waarin alle informatie en grondslagen op papier worden aangeleverd.
Bent u bereid om de ontbrekende informatie weer op de kortst mogelijke termijn op alle toeslagbeschikkingen te vermelden? Zo niet, waarom niet? Zo ja, vanaf wanneer?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 heb aangegeven is de compacte mededeling een efficiënt en effectief middel om de burger te informeren over de hoogte van zijn toeslagen. Nadere informatie over de grondslagen waarop de toeslagen zijn gebaseerd kunnen door de burger via de portal Mijn toeslagen, via de BelTel en via Toeslagenservicepunten worden ingewonnen.
De berichten ‘Dreigend ontslag 287 thuiszorgmedewerkers’ en ‘Honderden medewerkers thuiszorg Rotterdam op straat’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Dreigend ontslag 287 thuiszorgmedewerkers»1 en «Honderden medewerkers thuiszorg Rotterdam op straat»2?
Ja.
Deelt u de mening dat in deze situaties zowel medewerkers als cliënten te lang in onzekerheid blijven zitten over de toekomst van de huishoudelijke hulp? Hoe gaan de desbetreffende gemeenten om met cliënten die nu in onzekerheid zitten over de huishoudelijke hulp vanaf 1 januari 2013?
Ik kan mij voorstellen dat medewerkers en cliënten bij de overgang naar een nieuwe aanbieder onzeker zijn over de toekomst van de huishoudelijke hulp. Zeker als veranderingen worden aangekondigd in de bestaande dienstverlening. Ik vind het daarom belangrijk dat de daarvoor verantwoordelijke partijen (gemeenten en werkgevers) dergelijke onzekerheid zoveel mogelijk proberen te beperken. In Rotterdam zal het nieuwe contract eind april 2013 starten. Navraag leert dat de gemeente Rotterdam erop toe ziet dat het gesprek tussen oude en nieuwe aanbieders plaatsvindt. Zij hebben een projectleider aangesteld voor de overgang van medewerkers en cliënten naar een andere aanbieder. De gesprekken tussen aanbieders over overgang van personeel zijn gaande. De gemeente neemt daarbij een begeleidende en faciliterende rol. Cliënten zijn en worden de komende maanden door de gemeente (en aanbieders) ook geïnformeerd.
Deelt u de mening dat gemeenten op grond van artikel 10a van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) verplicht zijn om het gesprek tussen de oude en nieuwe aanbieders van huishoudelijke hulp te arrangeren, zodat gesproken kan worden over eventuele overname van personeel?
Artikel 10a van de Wmo biedt waarborgen voor een verantwoorde aanpak. Het eerste lid van art 10a van de Wmo verplicht nieuwe aanbieders om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. Dat is geen garantie dat overeenstemming wordt bereikt over de overgang van medewerkers, maar het overleg zal uiteraard wel open en zorgvuldig moeten worden gevoerd. In het tweede lid van artikel 10a van de Wmo krijgen gemeenten de taak erop toe te zien dat het in het eerste lid bedoelde overleg wordt gevoerd. Deze waarborgen worden bovendien verder versterkt door de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO VVT hierover hebben gemaakt. De wijze waarop gemeenten toezien op het voeren van het overleg tussen de «oude» aanbieder en de «nieuwe» aanbieders is verder vrijgelaten. Een dergelijke beleidsvrijheid past bij de sturingsfilosofie van de Wmo. Ik zie geen aanleiding om de huidige verplichting van gemeenten in artikel 10a aan te scherpen.
Kunt u aangeven hoe andere gemeenten omgaan met artikel 10a van de Wmo? Zijn er voorbeelden bekend van gemeenten die in hun aanbestedingstraject al vastleggen dat personeel moet worden overgenomen?
Er is geen overzicht beschikbaar van hoe gemeenten artikel 10a uitvoeren. Ik ben bereid met de VNG in gesprek te gaan om te bezien of het zinvol kan zijn om gemeenten aanvullend te wijzen op de verschillende manieren waarop zij invulling kunnen geven aan artikel 10a. Uitgangspunt voor dit gesprek is de primaire verantwoordelijkheid van gemeenten om de Wmo uit te voeren.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ( VNG) in gesprek te gaan over de uitvoering van artikel 10a van de Wmo in het algemeen en deze twee situaties in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 4.