De handelwijze van Achmea en apothekers bij het verstrekken van incontinentiemateriaal aan patiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
|
|
Wat is uw oordeel over het nieuws dat de fabrikant Tena bepaalt hoeveel luiers patiënten vergoed krijgen?1
Vindt u niet dat de apotheker op basis van een voorschrift van de behandelaar moet bepalen welk incontinentiemateriaal voor de patiënt het beste is, en dat dit niet moet worden uitbesteed aan een fabrikant met commerciële belangen?
Is hier sprake van een aantasting van de privacy van patiënten?
Is de verzekeraar Achmea hier in gebreke? Is het niet in strijd met de Zorgverzekeringswet dat de verzekeraar aan de hand van een profiel bepaalt hoeveel incontinentiemateriaal iemand krijgt?
In hoeverre belemmert de huidige wet- en regelgeving dat patiënten incontinentiemateriaal krijgen dat nodig is voor hun behoefte, en dat de privacy gewaarborgd blijven?
Is er sprake van een bezuinigingsoperatie van Achmea en andere verzekeraars die ook het Achmeamodel willen volgen?
Gaat u nog stappen ondernemen tegen de handelwijze van betrokken apothekers en verzekeraar? Zo neen, waarom niet?
De mensonterende omstandigheden bij verpleeghuis Sint Jacob, onderdeel van Osira Amstelring. |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het «Dagboek van een week Sint Jacob» en de noodklok die geluid wordt door medewerkers georganiseerd in Abvakabo FNV?1
Ik heb kennisgenomen van het «Dagboek».
Ik vind het belangrijk dat de bestuurder van Osira in een persbericht aangeeft het signaal over de onderbezetting serieus te nemen. Als bestuurder is hij primair verantwoordelijk voor de inzet, bezetting en kwaliteit van het personeel. De instelling onderkent de problemen en geeft aan dat hard wordt gewerkt aan verbeteringen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft de afgelopen jaren diverse locaties van Osira Amstelring regelmatig bezocht, waarbij zij de ontwikkelingen die bij Osira Amstelring plaatsvinden nauwgezet volgt.
De IGZ heeft geconstateerd dat inderdaad hard wordt gewerkt om verbeteringen bij de verschillende locaties door te voeren.
Deelt u de mening dat alles eraan gelegen is om ervoor te zorgen dat er per direct geen mensonterende omstandigheden zullen voorkomen in het verpleeghuis Sint Jacob, zo ja, wat gaat u daarvoor doen?
Er mogen geen mensonterende omstandigheden voorkomen in de zorg.
Om de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren, zijn veel extra middelen beschikbaar gekomen voor personeel. Daar wordt in het dagboek en bijbehorende artikelen ook aan gerefereerd. De middelen worden ingezet om nieuw en extra personeel aan te nemen. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in opleidingen om op langere termijn betere kwaliteit van zorg te kunnen leveren met goed opgeleid personeel. Een dergelijke verbetering van de personele bezetting is niet van vandaag op morgen gerealiseerd.
Kunt u verklaren hoe het zover heeft kunnen komen dat kwetsbare bewoners ten val komen, niet meer worden gedoucht en zelfs overlijden in het verpleeghuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
In een verpleeghuis worden kwetsbare voornamelijk oudere mensen opgenomen, voor wie het risico op valincidenten groter is. Van belang is om de risico’s bij cliënten te inventariseren en de zorg hierop af te stemmen. Met een inventarisatie van de risico’s op valincidenten kan dit zo goed mogelijk voorkomen worden. Cliënten overlijden in het verpleeghuis omdat dit voor hen een laatste woonomgeving is waar zij tot hun laatste levensfase blijven, en dus ook overlijden. Uit de rapporten van de IGZ blijkt dat wat deze aspecten betreft, er bij Sint Jacob verbeteringen zijn opgetreden in vergelijking met voorgaande bezoeken en er bij Sint Jacob in vergelijking met andere instellingen bij de IGZ niet meer meldingen binnenkomen over valincidenten, overlijden en/of douchebeurten.
Wat betreft het douchen van cliënten, geeft de instelling aan dat hierover afspraken zijn gemaakt in het zorgplan. Deze zijn afgestemd op de behoeften en wensen van de cliënt.
Op welke andere mogelijke manieren is de veiligheid van de bewoners in gevaar gekomen bij dit verpleeghuis?
De IGZ heeft verschillende zorglocaties van Osira Amstelring bezocht. In het bijzonder is Sint Jacob in de afgelopen jaren regelmatig bezocht. Het is bekend dat op deze locatie personeelsproblemen bestaan, wat gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg. De IGZ constateert echter ook dat de organisatie hard aan het werk is met het doorvoeren van verbeteringen. Als er sprake is van acute onveiligheid voor de bewoners, dan zal de IGZ direct maatregelen nemen en mij hierover informeren.
Hoe lang is de kwaliteit van zorg in het geding geweest en op welke termijn kunt u de kwaliteit van zorg weer volledig garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het mogelijk dat op sommige afdelingen het toezicht totaal is verdwenen, er een personeelstekort is en er ongekwalificeerde medewerkers worden ingezet zoals een keukenassistent, terwijl u zich er altijd op voor heeft laten staan dat er meer geld naar verpleeghuizen gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt 3,2 miljoen euro door Sint Jacob niet besteed, ondanks de schandalige praktijken die plaatsvinden?
Het extra geld voor de verpleeg- en verzorgingshuizen is formeel vanaf 1 januari 2012 beschikbaar. Om ervoor te zorgen dat de middelen daadwerkelijk gaan naar meer en beter geschoold personeel op de werkvloer, hebben zorginstellingen de afgelopen periode toetsbare plannen moeten indienen bij de zorgkantoren. De zorgkantoren hebben laten weten dat vrijwel alle zorginstellingen een plan hebben ingediend voor de inzet van de middelen. De meeste van deze plannen zijn inmiddels goedgekeurd door de zorgkantoren en worden door zorginstellingen ten uitvoer gebracht.
Osira Amstelring heeft haar budget voor het hele jaar op dit moment nog niet besteed. De resterende maanden zullen uitgaven ten laste van het extra budget worden gedaan. Het gaat hierbij overigens om structurele middelen.
Osira Amstelring heeft de afgelopen periode in het bijzonder aandacht besteed aan het terugdringen van de inzet van flexwerkers. Daar waar deze nog worden ingezet, zal gebruik worden gemaakt van een vast team zodat de verbinding met de locaties, cliënten en collega’s versterkt wordt.
Waar worden de extra gelden voor de verpleeghuizen concreet aan besteed? Kunt u uw antwoord toelichten in zowel algemene zin, als in het geval van Sint Jacob en Osira?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de mensonterende omstandigheden voor de bewoners en de moeilijke positie waar de zorgmedewerkers op de werkvloer mee te maken hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de werkdruk wordt teruggedrongen en dat de doorgeslagen flexibilisering wordt gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat de verpleeghuisartsen zijn opgestapt? Wat is hiervan de reden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Volgens de organisatie zijn er geen specialisten ouderenzorg weggegaan sinds het aantreden van de huidige voorzitter van de het bestuur. Wel is van enkele ZZP-ers die werkzaam waren als arts afscheid genomen, omdat het werken met ZZP-ers hogere kosten met zich meebracht. De artsen die in vaste dienst werken, zijn niet weggegaan. Er zijn juist artsen in vaste dienst aangenomen.
Welke consequenties acht u geschikt voor de verantwoordelijke bestuurders? Deelt u de mening dat deze bestuurders niet langer werkzaam mogen zijn in een dergelijke functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestuurders van Osira Amstelring hebben de specifieke opdracht om de kwaliteit van zorg binnen de zorginstelling te verbeteren. De IGZ ziet hier ook op toe. De IGZ bezoekt met regelmaat locaties van Osira Amstelring, waarbij zij constateert dat het bestuur en de organisatie zich inspant om verbeteringen door te voeren.
De cliëntenraad heeft mij gemeld de stellige indruk te hebben dat het bestuur de problemen onderkent en bereid is tot extra inspanningen om de zorg te verbeteren. De cliëntenraad volgt de ontwikkelingen met een kritische blik en blijkt vertrouwen te hebben in het bestuur. Dit vind ik een belangrijk signaal.
Het contract van de GGZ-bestuurder van Mondriaan |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de bestuurder van Mondriaan een contract heeft van 111 procent?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
In het jaarverslag-2011 staat dat de bestuurder van Mondriaan een contract heeft conform de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg). In artikel 2.1 BBZ staat vermeld dat het uitgangspunt voor een voltijdscontract een 40-urige werkweek is en dat overuren niet worden vergoed. In dit geval had er dus geen deeltijdfactor van 111%2 kunnen worden verantwoord. Daar had 100% moeten staan.
Overigens valt het werkelijk verdiende salaris zoals verantwoord in het jaarverslag binnen de BBZ-normen.
Deelt u de mening dat achter het feit dat bestuurders in een ander regime van bezoldiging zitten, de gedachte zit dat zij andere werktijden en verantwoordelijkheden hebben? Vindt u deze redenering nog overeind staan wanneer bestuurders zich een contract van meer dan 100 procent laten geven? Graag een toelichting op uw antwoord.
Bestuurders zitten inderdaad in een ander regime van bezoldiging dan medewerkers die onder een cao vallen. Bij de laatste groep is wél een 111%-contract mogelijk (met een navenant aangepast salaris), bij de eerste groep niet.
Kunt u zich voorstellen dat het personeel dit contract, alsmede de beloning, «witteboordencriminaliteit» noemt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u aan deze vorm van criminaliteit doen?
Ik kan niet treden in de kwalificaties die het personeel zou kunnen geven. Wel kan ik me voorstellen dat zij vraagtekens zetten bij dit gegeven en er uitleg over vragen. Als die uitleg dan wordt gegeven, zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 2, dan neem ik aan dat het personeel, net als ik, constateert dat de 111% een foute weergave is van de werkelijkheid, maar dat dit onverlet laat dat het inkomen niet uitstijgt boven de juiste BBZ-inschaling.
Is het waar dat de beloningscode voor bestuurders in de zorg toestaat dat bestuurders zich contracten (laten) aanmeten van meer dan 100 procent? Wat is uw mening hierover?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de constatering dat mensen, die werken in de zorg, maar al te vaak meer werken dan in hun contract staat, maar dat zij geen contract van meer dan 100 procent kunnen krijgen? Hoe oordeelt u, over de uitzonderingspositie, die bestuurders zich (laten) aanmeten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Kunt u toelichten hoeveel bestuurders een overeenkomst hebben van meer dan 100 procent?
In de gegevens over de jaarverslagen-2010 heb ik geen meldingen aangetroffen over deeltijdpercentages van meer dan 100%.
Het uitkleden van de ziekenhuiszorg in Noord-Holland |
|
Nine Kooiman (SP), Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het uitkleden van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder mensenlevens gaat kosten?1
In 2008 is het Gemini Ziekenhuis een bestuurlijke fusie aangegaan met het Medisch Centrum Alkmaar. Verschillende maatschappen zijn ook onderling samenwerkingsverbanden aangegaan. De Raad van Bestuur van de MCA Gemini groep heeft mij laten weten dat het toekomstige functieprofiel onveranderd is ten opzichte van de eerdere informatie die ik heb ontvangen. Het Gemini Ziekenhuis voorziet nog steeds in 7x24 uur acute zorg, geboortezorg, planbare zorg, chronische zorg en poliklinische zorg. De spoedeisende zorg wordt conform de kwaliteitseisen voor een basis-SEH ingericht en heeft de beschikbaarheid van alle primaire medische specialismen. De aanpassing voor de toekomst zit vooral in het doorverwijzen van de patiënten die hoog complexe zorg nodig hebben. Deze patiënten zullen omwille van de kwaliteit worden behandeld in het Medisch Centrum Alkmaar. Gelet op dit toekomstige functieprofiel ben ik van mening dat er goede en bereikbare ziekenhuiszorg resteert voor de Kop van Noord-Holland en Texel.
Waarom weigeren specialisten van het Medisch Centrum Alkmaar mee te werken aan het in standhouden van een volwaardig ziekenhuis in Den Helder en wat doet u daar concreet aan?
Volgens mijn informatie heeft een beperkt aantal specialisten uit het MCA op persoonlijke titel aangegeven geen voorstander te zijn van het behouden van een volwaardig ziekenhuis in Den Helder. Zij zijn voorstander van een verregaande concentratie van ziekenhuiszorg. De Raad van Bestuur is het hier niet mee eens en heeft aangegeven een systeemziekenhuis te willen blijven continueren in Den Helder.
Waar moeten de 900 á 1000 zwangere vrouwen uit de kop van Noord-Holland naar toe als het Gemini Ziekenhuis geen geboortezorg meer aanbiedt?
Het beleid van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis is niet veranderd ten opzichte van de informatie die ik eerder aan de Kamer heb doen toekomen. Geboortezorg blijft beschikbaar in het Gemini ziekenhuis. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Hoe kan het zijn dat u in antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Gerven (SP) nog stelde dat er sprake zou zijn van geboortezorg in Den Helder en dat deze nu verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke consequenties verbindt u aan deze nieuwe situatie?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kunt u garanderen dat zwangere vrouwen in de kop van Noord-Holland tijdig en veilig kunnen bevallen en dat tevens de gezondheid en veiligheid van de baby niet in het gedrag komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kunt u garanderen dat de wettelijke aanrijtijd vanaf de eerste melding van 45 minuten wordt gehaald voor alle zwangere vrouwen in de kop van Noord-Holland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verloskundigen en gynaecologen betrokken worden bij eventuele plannen rond de geboortezorg? Bent u bereid om hen ook instemmingsrecht hierin te geven? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van zorginstellingen zelf om, in geval van een voorgenomen concentratie van zorg, ervoor te zorgen dat de belanghebbenden, waaronder in ieder geval cliënten en personeel, worden betrokken. Voor de verloskundige zorg worden partijen hierin ondersteund door het College Perinatale Zorg (CPZ). Het CPZ heeft een checklist voor regionale samenwerkingsverbanden opgesteld, is zo nodig direct betrokken in de besprekingen en zal de Raden van Bestuur op korte termijn een brief sturen waarin zij onder andere uiteen zet welke stappen van belang zijn in een goede samenwerking binnen de keten van verloskundige zorg. Ik zie in aanvulling hierop geen reden om specifieke beroepsgroepen instemmingsrecht te geven.
Deelt u de mening dat het het al met al niet veel verstandiger is om de fusie tussen de ziekenhuizen in Den Helder en Alkmaar terug te draaien, omdat deze fusie leidt tot de teloorgang van een goede bereikbare ziekenhuiszorg in de kop van Noord-Holland? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de wet is geregeld dat de NMa de fusies toetst en eventueel goedkeurt. Ik heb niet de bevoegdheid om een fusie terug te draaien en zie hier ook geen aanleiding toe.
Wat is uw reactie op het bericht dat specialisten zich verzetten tegen een fusie tussen het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis?3
De Raden van Bestuur van beide ziekenhuizen hebben mij laten weten dat de medisch specialisten zich niet verzetten tegen een vorm van fusie tussen het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis. In beide ziekenhuizen is een groot deel van de medisch specialisten, van af het begin, betrokken geweest in het ontwikkelen van een gezamenlijke indeling voor de zorg voor de patiënten in de regio. Alle medisch specialisten zijn, op belangrijke momenten, gevraagd wat zij vonden van de uitkomsten. De uitslag van deze peilingen waren steeds positief, een reden om door te gaan met de plannen. Bij een telling in de laatste Algemene Leden Vergadering van de medische staf van het Spaarne Ziekenhuis was 92% van de medische staf voor een vorm van fusie. Ook de medisch specialisten van het Kennemer Gasthuis hebben zich positief uitgesproken over de fusie.
Hoe verhoudt het doorzetten van de fusie tussen het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis, alsmede de fusie tussen het Gemini Ziekenhuis en het Medisch Centrum Alkmaar, zich tot de motie Leijten, die stelt dat er geen fusies meer mogen plaatsvinden totdat de inspraak voor patiënten en personeel voldoende is geregeld?4
De motie Leijten, waar hier op gedoeld wordt, behelst een moratorium op fusies. Het gevolg geven aan een motie van deze strekking is in strijd met Europese regelgeving en daarom niet uitvoerbaar. Ik heb in reactie op deze motie eerder al aangegeven het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt zo snel als mogelijk naar de Tweede Kamer te zenden. Dit is inmiddels gebeurd en momenteel wordt de reactie op het verslag van de Tweede Kamer voorbereid.
Op welke manieren zijn de inspraken geregeld van patiënten en personeel van alle vier de beschreven ziekenhuizen en wat zijn hun meningen over de voorgenomen fusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ziekenhuizen hebben mij laten weten dat de inspraak van alle betrokkenen goed geregeld is. Alle gremia uit zowel het MCA als het Gemini Ziekenhuis (stafbesturen, ondernemingsraden, patiëntenadviesraad/ cliëntenraad, verpleegkundige adviesraden) zijn betrokken geweest bij de procedure. Zij beraden zich nog op hun advies. Deadline hiervoor is 19 september. Het Spaarne Ziekenhuis en het Kennemer Gasthuis hebben enquêtes gehouden onder inwoners van de gezamenlijke regio’s waarin onder meer vragen werden gesteld over de bereidheid tot verder reizen voor meer kwaliteit en naar de mening over de fusie. Hieruit is naar voren gekomen dat bewoners bereid zijn om verder te reizen voor een aantoonbaar betere kwaliteit. Daarnaast werd duidelijk dat 58% van de ondervraagden positief tegenover een fusie staat, 29% hier neutraal tegenover staat en 11% bezwaren heeft tegen een fusie. Naast deze onderzoeken spreken de ziekenhuizen frequent met diverse patiëntenorganisaties en beide cliëntenraden. In deze gesprekken wordt bovenstaand beeld bevestigd. De cliëntenraden van het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis hebben ondertussen al een positief advies over de fusie afgegeven. Ook het personeel is vanaf het begin betrokken geweest bij de uitwerking van de plannen. Rond alle belangrijke momenten in de plan- en besluitvorming zijn er uitgebreide informatierondes geweest voor alle medewerkers.
Deelt u de mening dat het signaal dat uitgaat van ruziënde specialisten en zorgbestuurders over de fusies van ziekenhuizen op verschillende plaatsen, terwijl het belang van de patiënt voorop zou moeten staan, een teken is dat u uw beleid rondom fusies in de zorg aan moet passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanscherpingen ten aanzien van de zorgspecifieke concentratietoetsing, thans bij uw Kamer in behandeling, zijn voor een groot deel gericht op grotere betrokkenheid van de stakeholders en van beter onderbouwde plannen.
Hoe kunt u een fusie van het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis rechtvaardigen als een ruime meerderheid van 64% van de ondervraagden daar geen meerwaarde in ziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de informatie die de instelling mij heeft gegeven blijkt niet dat een ruime meerderheid geen meerwaarde ziet in een fusie. Zie ook het antwoord op
vraag 11.
Deelt u de mening dat het beleid van zorg dichtbij de mensen en grotere keuzevrijheid voor de patiënt, waarvan u een voorstander zegt te zijn, een wassen neus beleid is als de zorginstellingen doodgewoon doorgaan met de schaalvergroting waardoor zorg op grotere afstand komt en de keuzevrijheid afneemt, terwijl de zorgverzekeraars hen geen strobreed in de weg leggen? Zo nee, waarom niet?5
Ik ben inderdaad een voorstander van zorg dichtbij als het kan en geen schaalvergroting en fusies als dit de kwaliteit en de keuzemogelijkheden niet ten goede komt. Er moeten genoeg mogelijkheden voor de patiënt zijn om te kunnen kiezen. Echter als uit oogpunt van betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg tot concentratie van een deel van het zorgaanbod wordt overgegaan is dit in het belang van de patiënt. Voor de zorg in de hier beschreven regio’s geldt dat alleen de ingewikkelde medische zorg om kwalitatieve redenen geconcentreerd kan gaan worden op één locatie. Het overgrote deel van de medische zorg blijft dichtbij de bewoners aanwezig.
Agressie op de ggz-werkvloer (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «verpleegkundigen in ggz zijn geweld beu»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het actieplan tegen agressie op de werkvloer een dwingend karakter moet krijgen, net zoals het actieplan om dwang en drang in de ggz terug te dringen?
Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Om die reden heb ik in maart jongstleden het Actieplan «Veilig werken in de zorg» opgesteld met sociale partners in de zorg (onder andere in de ggz), de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de minister van Veiligheid en Justitie (V&J). In het Actieplan zijn diverse maatregelen opgenomen met een dwingend karakter om de aanpak van veroorzakers van agressie en geweld verder te verbeteren. Zo dienen de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) voor de opsporing en vervolging van veroorzakers van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, inclusief zorgverleners, landelijk te worden nageleefd. De ELA wordt in 2012 geëvalueerd. Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor de ggz. Naar verwachting in december van dit jaar worden de uitkomsten van de evaluatie door de ministers van V&J en BZK aangeboden aan de Tweede Kamer, mede namens mij.
Bovendien onderschrijf ik de doelstelling van het programma Veilige Publieke Taak van de minister van BZK (om in de periode 2011–2015) agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak per sector, inclusief de zorg, met 25 procent te verminderen. Met het Actieplan wil ik daar samen met alle betrokken partijen mijn bijdrage aan leveren voor de zorgsector. Het monitoren van de mate waarin zorgmedewerkers agressie en geweld ervaren tijdens hun werkzaamheden vindt plaats op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Een onderzoeksbureau voert het onderzoeksprogramma uit onder verantwoordelijkheid van sociale partners in de zorg, UWV Werkbedrijf, Calibris en mij.
Deelt u de mening dat, om agressie en geweld te voorkomen, o.a. voldoende en goed opgeleid personeel nodig is? Is dat er nog wel na de mega- bezuinigingen die u hebt doorgevoerd?
Ondanks alle maatregelen is agressie en geweld helaas niet altijd te voorkomen. Daarom wordt in het Actieplan nadrukkelijk ingezet op zowel initiële scholing als bij- en nascholing van zorgverleners. Zodoende worden zij beter voorbereid om op een professionele wijze met agressie en geweld om te kunnen gaan. Daarnaast heb ik in mijn Arbeidsmarktbrieven diverse maatregelen uiteengezet om te zorgen dat er, ook in de toekomst, voldoende en adequaat opgeleid zorgpersoneel beschikbaar is2.
Is het waar dat personeel dat is georganiseerd via de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) niet is betrokken bij dit convenant tegen agressie en geweld op de werkvloer?
V&VN is inderdaad niet betrokken bij het Actieplan. De vakbonden zijn wel betrokken. Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling voor het anti-agressiebeleid in de zorg zet ik me samen met hen, werkgeversorganisaties in de zorg en de ministers van BZK en V&J in voor de realisatie van de maatregelen uit het Actieplan. Immers, werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers. Sociale partners hebben daartoe belangrijke afspraken gemaakt in CAO’s en arbocatalogi. Met de maatregelen in het Actieplan wordt daar op voortgebouwd.
Klopt het ook dat personeel (V&VN) niet is betrokken bij het ggz-convenant uit juni 2012?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat medewerkers in de ggz zich niet gehoord voelen?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers in de ggz zich gehoord voelen. Mede daarom zal ik de V&VN betrekken bij de uitwerking van het Bestuurlijk Akkoord GGZ en bij het Actieplan.
Overbelaste WMO-loketten en de scheiding van wonen en zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten overbelaste loketten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) voorzien?1
Bent u bereid om uitstel te verlenen zodat gemeenten voldoende tijd hebben voor het invoeren van verschillende maatregelen waarom verschillende gemeenten en belangenbehartigers vragen, zoals het bezuinigen op zorgzwaartepakketten (ZZP’s), het vervoer naar dagbesteding en de decentralisatie van delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier houdt u rekening met de uitspraak van de Tweede Kamer dat decentralisatie van de AWBZ een controversieel onderwerp is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het opiniestuk «Wie doet het licht uit in het verzorgingshuis»?2
Bent u zich ervan bewust dat het scheiden van wonen en zorg schadelijk kan zijn voor de behandeling, die mensen nodig hebben, omdat het hebben van een betaalbare woning een basis is voor behandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat door de bezuinigingen op de ZZP’s en het scheiden van wonen en zorg de inhoud van de zorgverlening naar de achtergrond wordt gedrukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het acceptabel dat met bezuinigingen op het vervoerstarief naar dagbesteding en met diverse bezuinigingen er bijvoorbeeld zorgboerderijen failliet gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er geen gaten vallen in de dagbesteding van mensen door de bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke alternatieven zijn er voor personen die na 1 januari 2013 geen indicatie meer zullen krijgen voor een verzorgingshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe zal een oudere met een ZZP 1, 2 of 3-indicatie nog begeleid kunnen wonen en (intensieve) verzorging kunnen krijgen wanneer deze indicaties zijn afgeschaft?
Op welke wijze heeft u de verantwoordelijkheid genomen om bewoners, zorgmedewerkers, zorgaanbieders en zorgkantoren op de hoogte te stellen van uw besluit om ZZP 1, 2 en 3 af te schaffen en de bijbehorende gevolgen? Bent u van mening dat deze betrokken voldoende tijd hebben voor de voorbereiding op wat komen gaat?
Is het waar dat zorgkantoren nu al geen ZZP 1,2,3 meer inkopen bij zorginstellingen voor mensen, die deze zorg nu aanvragen? Kunt u garanderen dat dit nergens gebeurt?
Is er voor zorginstellingen al een vorm van huurbepaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u leegstand in zorginstellingen voorkomen?
Deelt u de mening dat leegstand van zorginstellingen een vorm van kapitaalvernietiging is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verplichting voor familie om mee te werken in het verpleeghuis De Vierstroom |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorginstelling De Vierstroom familie van bewoners gaat verplichten om vier uur per maand mee te werken in het verpleeghuis?1
Vierstroom is van plan om komend najaar in twee verpleeghuizen te starten met een experiment van zes maanden, waarbij familieleden van nieuwe bewoners worden verplicht om – in eerste instantie vier uur per maand – mee te helpen. Het gaat volgens Vierstroom om ondersteuning in aanvulling op de basiszorg in het verpleeghuis met als doel het welbevinden van cliënten te verhogen. Vierstroom benadrukt dat de familie geen zorgtaken hoeft te verrichten. Vierstroom geeft dit vorm door de familie van de cliënt bij het introductiegesprek aan te laten geven hoe ze kunnen bijdragen. Vierstroom legt de afspraken over de familieparticipatie vervolgens vast in het zorgplan dat zij samen met de cliënt en mantelzorger afspreken.
Ik ben een warm voorstander van (het bevorderen van) een grotere betrokkenheid van familie bij de zorg en ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. Het is (dan ook) goed dat er discussie wordt gevoerd over de bijdrage van naasten in de zorg voor kwetsbare mensen. Behalve over kwaliteit van leven gaat het hierbij ook over onderlinge solidariteit, die noodzakelijk is voor de houdbaarheid van de langdurige zorg op de lange termijn. Kernvraag is welke informele ondersteuning van mensen aan elkaar wij vanzelfsprekend zouden moeten vinden. De positieve én negatieve reacties op het initiatief van Vierstroom onderstrepen dat dit debat nog niet is uitgekristalliseerd. Ik waardeer het dat Vierstroom deze discussie aangaat.
De zorgplanbespreking vind ik bij uitstek een goed moment om het gesprek over familieparticipatie te voeren en daarover – op basis van vrijwilligheid – afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed de afspraken over familieparticipatie vast te leggen in het zorgplan. Het vastleggen van wederzijdse verwachtingen over familieparticipatie in het zorgplan ondersteunt het voeren van de dialoog hierover en de regelmatige evaluatie daarvan.
Het verplichtende karakter van het experiment van Vierstroom gaat me evenwel te ver. Het voornemen van Vierstroom tot verplichte ondersteuning kan in juridische zin worden aangemerkt als de verplichting tot het leveren van een betaling (in natura) voor diensten. Voor zorg die onder het verzekerd pakket valt, mag volgens artikel 35 WMG geen bijbetaling worden gevraagd. Het vragen van betalingen voor aanvullende diensten die geen zorg of dienst inhouden in de zin van de AWBZ is toegestaan, mits duidelijk is dat de cliënt vrijwillig kan kiezen voor de aanvullende dienst. Het staat de instelling vrij daar in overleg met de cliëntenraad en het zorgkantoor naar te streven (maar niet om de familie van bewoners daarvoor tot een extra bijdrage – in natura – te verplichten). Besluiten over diensten in aanvulling op de AWBZ-zorg vallen onder het verzwaard adviesrecht van cliëntenraden en is vastgelegd in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (art. 3 lid 1 onder L WMCZ). Aanvullende diensten zijn voor de cliënt altijd op basis van vrijwilligheid. Bovendien moeten het aanbod en de prijsstelling transparant zijn.
Al met al is zowel bij de basiszorg als bij aanvullende diensten een verplichting tot bijbetaling (hetzij financieel, hetzij in natura) niet mogelijk.
Vierstroom geeft aan in de positie te willen geraken dat zij personen wier familie categorisch weigert te participeren, niet hoeft op te nemen. Dit omdat deze dan niet passen in de filosofie die Vierstroom voorstaat. Alsdan zou het zorgkantoor zorg moeten dragen voor een alternatief voor betroken burger. Zulke afspraken tussen zorgkantoor en aanbieder bestaan thans evenwel niet en moet de verzekerde die een indicatiebesluit voor AWBZ-zorg heeft, deze aanspraak via hety zorgkantoor bij de aanbieder tot gelding kunnen brengen.
Hoe is het mogelijk dat in het jaar dat er extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor het aantrekken van personeel, een zorginstelling tot deze maatregel overgaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit het bovenstaande blijkt, gaat in deze situatie niet zozeer om het al dan niet aantrekken van extra personeel. Vierstroom geeft aan met het experiment – vanuit een bepaalde filosofie – te willen streven naar een hoger welzijnsniveau van zijn bewoners. Het gaat volgens Vierstoom om ondersteuning in aanvulling op de basiszorg in het verpleeghuis.
Erkent u dat met het verplicht stellen van het doen van vrijwilligerswerk er geen sprake meer is van vrijwilligerswerk? Zo ja, erkent u dat deze maatregel van de zorginstelling regulier werk wegdrukt dat anders zou worden gedaan door een betaald personeelslid? Zo nee, kunt u uitleggen hoe een verplichting tot vier uur helpen in de maand een vrijwillig karakter heeft?
Zoals ik schreef in antwoord op de vragen 1 en 2 kan van een verplichtend karakter van het experiment van Vierstroom geen sprake zijn. Zowel de verplichting tot het leveren van een betaling (in natura) voor diensten als de mogelijkheid om deze verplichte diensten «af te kopen» kan niet aan de orde zijn. Dit verplichtende karakter verdraagt zich naar mijn mening ook slecht met het wezen van mantelzorg, waarvoor de sociale relatie, de intrinsieke motivatie en vrijwilligheid kenmerkend zijn. Ook vanuit dit perspectief kan en mag dan ook geen sprake zijn van «wegdrukken van reguliere zorg» cq. het verliezen van een baan door huidige personeelsleden.
Hoeveel betaalde personeelsleden zouden kunnen worden ingezet zonder de verplichting van de familie om mee te werken in het verpleeghuis of hoeveel personeelsleden verliezen hun werk door deze maatregel?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de familie zijn taak kan «afkopen»? Hoeveel extra betaling betreft dat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een risico kan schuilen in het onvrijwillig inzetten van mensen bij ouderen, bijvoorbeeld omdat mensen achteloos of ongemotiveerd hun taak uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van mantelzorgers is onvervangbaar en voegt extra kwaliteit van leven toe. Dat instellingen deze inbreng stimuleren en faciliteren vind ik een goede zaak. Dit vraagt ook om een positieve houding van de professionele zorgverleners om de intrinsieke motivatie van mantelzorgers zo optimaal mogelijk te benutten. Onvrijwillig inzetten van mantelzorg zou inderdaad tot risico’s kunnen leiden. Overigens is mijn indruk dat veel mantelzorgers aanzienlijk meer dan vier uur per maand bijdragen aan het welbevinden van hun dierbare.
Op welk onderdeel schieten de zorgzwaartepakketten tekort in hun dekking, waardoor er «verplicht» vrijwilligerswerk moet worden ingezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van oordeel dat de ZZP’s niet tekort schieten.
Erkent u dat «verplicht» vrijwilligerswerk een verkapte vorm van bijbetalen is voor zaken, die via de zorgzwaartepakketten gedekt zouden moeten zijn? Zo ja, bent u van mening dat De Vierstroom in overtreding is, omdat De Vierstroom onrechtmatige bijbetalingen vraagt? Zo nee, wat vindt u er gewoon aan dat er een verplichting komt van het doen van vrijwilligerswerk?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op de vragen 1 tot en met 6. Ik heb de NZa gevraagd kritisch te kijken naar het experiment. De NZa gaat op korte termijn met Vierstroom in overleg over het experiment. De antwoorden op deze Kamervragen zal ik ook expliciet onder de aandacht brengen van Vierstroom, zorgkantoor en de NZa.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen, die familie hebben, die dat niet wil doen, lager op de wachtlijst worden geplaatst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al eerder heb aangegeven, kan en mag van een verplichting tot de inzet van mantelzorg geen sprake zijn.
Wat gebeurt er met mensen, die een plek in het verpleeghuis zoeken, zonder familie, die aan de vier uur-verplichting kan voldoen?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat het onacceptabel is dat deze mensen uitgesloten zouden worden om bij De Vierstroom te komen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het uit te leggen dat een zorginstelling met een positief resultaat van € 4,5 miljoen over 2011 dit soort maatregelen voorstelt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De vragen 12, 13 en 14 betreffen de bedrijfsvoering van Vierstroom en de bezoldiging van bestuurders. Los van de vraag of de genoemde bedragen juist zijn, behoort Vierstroom zich te houden aan alle geldende regels hieromtrent. De NZa houdt toezicht op de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars. Voor een maatschappelijk verantwoorde bezoldiging van de bestuurders heeft het kabinet de Wet normering topinkomens ontworpen. Deze ligt op dit moment voor behandeling in de Eerste Kamer.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat de bestuurder van deze instelling per jaar 239 262 euro vangt en een auto van de zaak heeft waarvoor hij 57 292 euro krijgt, terwijl van familieleden wordt geëist dat zij vier uur per maand verplicht meewerken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u, wanneer u de jaarrekening bekijkt en de zeker tien BV’s van De Vierstroom ziet, het gevoel dat deze zorginstelling zich te veel laat afleiden van de kern, namelijk goed zorgen voor bewoners en zorgen voor gemotiveerd personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Vierstroom verplicht familie tot meewerken’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Vierstroom verplicht familie tot meewerken»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat familie wordt verplicht om te helpen in het verzorgingshuis?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag het antwoord op gelijkluidende vragen mw. Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, 48) over dit onderwerp. In de kern geldt dat zowel bij basiszorg die onder de AWBZ valt als bij aanvullende diensten van een verplichting tot de inzet van mantelzorg geen sprake mag zijn.
Op basis van welke wet of regel kunnen familieleden worden verplicht om mee te helpen? Indien deze wet of regel er niet is, wilt u dat dan direct aan het verzorgingshuis Vierstroom kenbaar maken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom trekt verzorgingshuis Vierstroom geen extra personeel aan om aan de hulpvraag te kunnen voldoen?
Het gaat Vierstroom in deze situatie niet zozeer om het al dan niet aantrekken van extra personeel. Vierstoom geeft aan met het experiment – vanuit een bepaalde filosofie – te willen streven naar een hoger welzijnsniveau van zijn bewoners.
Overigens heeft Vierstroom € 2,1 mln. aan intensiveringmiddelen ontvangen en zet zij deze in voor de opleiding van het zorgpersoneel en het aantrekken van extra personeel (verplegende niveau 4) die een coachende rol krijgen in de verpleging.
Heeft verzorgingshuis Vierstroom een deel van de «Agema-gelden» toebedeeld gekregen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen gaat u ondernemen om patiënten en familieleden te beschermen, die niet aan de belachelijke eis van verzorgingshuis Vierstroom willen voldoen?
In lijn met het antwoord op uwe vragen 2 en 3 heb ik de Nza gevraagd kritisch te kijken naar het experiment. De Nza gaat binnenkort met Vierstroom in overleg. Ik zal voorliggende antwoorden ook ander de aandacht brengen van Vierstroom, Zorgkantoor en Nza.
De vermindering van onder meer het aantal bedden in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoeveel bedden in totaal zullen in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) tot 2020 worden geschrapt naar aanleiding van het gesloten Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ, waarin sprake is van een forse afname van het aantal bedden met éénderde ten opzichte van 2008?1
In het Bestuurlijk Akkoord GGZ is inderdaad een ambitie afgesproken dat eenderde van de bedden wordt afgebouwd. Dit gaat om ongeveer 10 000 bedden. Daarbij benadruk ik dat het niet alleen om een afbouw gaat. Ambulantiseren betekent ook een opbouw van actieve ondersteuning in de thuissituatie, bijvoorbeeld met behulp van (F)ACT-teams.
Hoe is de vermindering van bedden in de GGZ precies opgebouwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Bestuurlijk Akkoord GGZ is afgesproken dat er eerst een nulmeting voor de gehele sector wordt uitgevoerd die inzicht geeft in de functioneel in gebruik zijnde beddencapaciteit. Om te komen tot een adequate afbouw is een transitie noodzakelijk (tempo, aantallen, randvoorwaarden). Partijen willen eind 2012 inzicht hebben in dit proces en zullen op basis daarvan een weloverwogen besluit nemen hoe om te gaan met het tempo van afbouw, welke bedden wel of niet kunnen worden afgebouwd en de randvoorwaardelijke sfeer hieromtrent. Ook de kosten en de baten van ambulantisering zullen, gezamenlijk met partijen, nog in kaart worden gebracht.
Waarom is er, zowel in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ als in het Kunduzakkoord, geen onderscheid gemaakt in de verschillende typen bedden in de GGZ?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel bedden in de GGZ in totaal zijn er sinds het aantreden van het kabinet Rutte verdwenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn er nog geen geaggregeerde landelijke cijfers over de ontwikkelingen in 2011.
Hoeveel intensief beschermd wonen (IBW)-bedden, hoeveel klinische bedden, crisisbedden, bedden in de verslavingszorg, bedden in de vrouwenopvang en bedden in de kinder- en jeugd-GGZ zijn er geschrapt onder het kabinet Rutte? Kunt u uw antwoord toelichten uitgesplitst in bedsoort?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel intensief beschermd wonen (IBW)-bedden, klinische bedden, crisisbedden, bedden in de verslavingszorg, bedden in de vrouwenopvang en bedden in de kinder- en jeugd-GGZ zullen er verdwijnen door het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten uitgesplitst in bedsoort?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht dat er een nijpend tekort is aan bedden voor slachtoffers van huiselijk geweld en voor slachtoffers van mensenhandel?2
De afgelopen jaren heeft de staatssecretaris van VWS extra middelen toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang, onder andere voor extra capaciteit in de vrouwenopvang3. Ondanks de forse investering hoor ik af en toe dat er een tekort aan bedden in de vrouwenopvang voor slachtoffers van huiselijk geweld zou zijn. Voor voldoende opvangplaatsen is vooral ook een goede uitstroom uit de vrouwenopvang van belang. In het kader van het samenwerkingsproject Aanpak geweld in huiselijke kring van de VNG, de Federatie Opvang en het ministerie van VWS wordt momenteel de monitoring van de in- en uitstroom in de vrouwenopvang vormgegeven.
Met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor slachtoffers van mensenhandel is er onlangs overleg geweest met CoMensha. Hieruit bleek dat er op dit moment geen sprake is van een tekort aan bedden bij de eerste opvang van slachtoffers van mensenhandel. Wel zijn er nog knelpunten bij de doorstroming van slachtoffers uit de eerste opvang naar – bijvoorbeeld – reguliere opvang of huisvesting.
Hoe verhoudt het tekort aan bedden voor deze kwetsbare groepen vrouwen zich tot het beleid om te komen tot een forse reductie van het aantal bedden?
Het betreft hier geen GGZ. In de vrouwenopvang en de categorale opvang voor slachtoffers van mensenhandel is geen sprake van reductie van bedden.
Waar worden slachtoffers van mensenhandel en/of huiselijk geweld opgevangen als zij niet terecht kunnen in de daarvoor bestemde opvang?
Zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt, is er geen sprake van een capaciteitstekort. Uit navraag bij CoMensha en Federatie Opvang blijkt dat tot op heden altijd kan worden gezorgd voor een noodbed.
Hoe kunt u garanderen dat slachtoffers van mensenhandelen/of huiselijk geweld voldoende zorg en veiligheid wordt geboden?
Er is voldoende veilige opvang via de vrouwenopvang en categorale opvang slachtoffers mensenhandel. Over eventuele knelpunten hebben VWS, V&J en BZK/I&A overleg met CoMensha en Federatie Opvang.
Wat is uw reactie op het bericht dat er een tekort is aan bedden voor GHB-verslaafden?3
GHB-verslaving is een relatief nieuwe verslaving. Het aantal behandelde patiënten is de afgelopen 5 jaar toegenomen van 60 naar 660. Gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die bij het afkicken kunnen optreden heeft de detoxificatie-behandeling het karakter van een intensive care. Vanwege de intensieve inzet van gekwalificeerd personeel is de capaciteit per instelling niet onbegrensd.
Er zijn aanzienlijke regionale verschillen in GHB-gebruik. In Twente is het GHB-gebruik relatief hoog. Daardoor kunnen in die regio GHB-verslaafden die willen afkicken bij de lokale verslavingszorginstelling Tactus niet altijd direct worden geholpen. Er is landelijk geen tekort aan bedden.
Hoe hoog zijn de wachtlijsten in de verslavingszorg, uitgesplitst naar middelgebruik? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verslavingszorginstellingen hanteren geen aparte wachtlijsten per middel. Op de websites van de instellingen staan de wachttijden voor ambulante zorg vermeld. De aanmeldingswachttijd is gemiddeld 4 weken en de wachttijd voor ambulante behandeling gemiddeld 5 weken. Uit een inventarisatie onder verslavingszorginstellingen blijkt de gemiddelde wachttijd voor klinische behandeling 3 weken te bedragen. Deze wachttijden vallen alle binnen de zogenaamde Treek-normen.
Hoe kan het zijn dat u, in antwoorden op schriftelijke vragen van 17 mei 2011, stelt dat «de behandelcapaciteit voor GHB-verslaafden zal toenemen», terwijl er nu sprake is van wachtlijsten?4
Het door mij gestimuleerde project waarbij onder wetenschappelijke begeleiding een detoxificatie protocol voor GHB-verslaving is ontwikkeld zal eind dit jaar worden afgerond. Bijna alle verslavingszorginstellingen werken inmiddels volgens het experimentele protocol. Door de beschikbaarheid van het protocol zijn meer hulpverleners in staat een adequate behandeling te bieden. Daardoor is de totale behandelcapaciteit toegenomen. Vanwege exponentiële groei van de hulpvraag in enkele regio’s is de situatie ontstaan dat niet elke GHB-patiënt direct in de eigen regio kan worden geholpen.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor GHB-verslaafden en hoe gaat u deze oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 12.
Op welke manier kunt u garanderen dat GHB-verslaafden niet tussen wal en schip raken door wachtlijsten met alle gevaarlijke gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit het antwoord op vraag 11 is af te leiden is er landelijk geen tekort aan bedden. Indien dat bij een verslavingszorginstelling anders is of wordt, geldt het volgende.
Indien een GHB-patiënt in een crisissituatie verkeert wordt direct hulp verleend. Indien een GHB-patiënt niet direct in de eigen regio kan worden geholpen bestaat de mogelijkheid om uit te wijken naar behandeling in een andere regio.
Werken inmiddels alle instellingen voor verslavingszorg met het nieuwe ontgiftingsprotocol dat u stimuleerde en wat is het effect daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn acht verslavingszorginstellingen die deelnemen aan de ontwikkeling van een detoxificatie protocol voor GHB-verslaving, waarbij in een afbouwschema medicinale GHB wordt gebruikt. De oplevering van dit protocol is eind van dit jaar gepland. De andere drie verslavingszorginstellingen hanteren een ontgiftingsmethode waarbij benzodiazepinen worden gebruikt. Het in ontwikkeling zijnde protocol wordt ook toegepast in het project «GHB detoxificatie in de politie- en justitiecel» van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hoewel de definitieve resultaten pas eind van het jaar bekend zijn is nu al wel duidelijk dat het nieuwe protocol voor een veilige detoxificatie zorgt.
Kunt u uw uitspraak in antwoord op de hiervoor genoemde eerdere schriftelijke vragen dat «het terugdringen van het aantal bedden in de GGZ niet van toepassing is op het ontgiftingsproces» nog garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de gezondheidsproblemen die kunnen optreden bij het stoppen met het gebruik van GHB is de ontgiftingsfase (detox) van essentieel belang. Hoewel er uitzonderingen op de regel zijn is voor de ontgifting van GHB doorgaans klinische opname noodzakelijk. Dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving is aan te merken als specialistische GGZ. Bovendien heeft de begeleiding tijdens de ontgifting een hoog intensief karakter. Daardoor zijn de in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ gemaakte afspraken, zoals bijvoorbeeld over ambulantisering, niet als passende zorg voor deze aandoening te beschouwen en is het terugdringen van het aantal bedden in de GGZ niet van toepassing op het ontgiftingsproces van GHB-verslaafden.
Wat is uw reactie op het rapport van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RvZ) om de GGZ de regie te geven in de behandeling van patiënten met psychische aandoeningen in de justitiële sfeer?5
Een reactie op het RVZ-advies laat ik over aan een volgend kabinet.
Hoe verhoudt de reductie van bedden zich tot de mogelijkheid om patiënten eerder verplicht op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Evenals onder de Wet Bopz, is verplichte opname onder het wetsvoorstel WvGGZ slechts mogelijk wanneer het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander. De huidige Wet Bopz is een opnamewet. Dit uitgangspunt strookt niet meer met de hedendaagse opvattingen over zorg en behandeling voor personen met een psychische stoornis. De WvGGZ is een behandelwet. Verplichte zorg is niet beperkt tot alleen de opname, maar kan ook in lichtere en zelfs ambulante vorm (behandeling, verzorging en begeleiding thuis) worden verleend. De nieuwe wetgeving staat dus niet haaks op de beddenreductie, er wordt juist meer ambulante behandeling door de WvGGZ mogelijk gemaakt.
Hoe verhoudt het beleid om het aantal bedden te verminderen zich tot het door de RvZ geformuleerde knelpunt dat de GGZ het accent moet leggen op «voldoende intramurale capaciteit voor gesloten, gestructureerde intensive care, desnoods van lange duur, ook voor verslaafden»?
Het beleid om het aantal bedden te verminderen laat onverlet dat personen ten aanzien waarvan dit noodzakelijk wordt geacht, ook daadwerkelijk verplicht opgenomen kunnen worden. Er moet mitsdien – ook op de intensive care – voldoende capaciteit beschikbaar zijn voor mensen voor wie ambulante behandeling (tijdelijk) niet mogelijk is. Zorgverzekeraars blijven verantwoordelijk voor het voldoende inkopen van deze bedden.
Wat zijn de kosten om de teams voor actieve zorg in de wijk ((F)ACT-teams) uit te breiden van 160 naar 500 en houdt dat in dit geheel ten koste gaat van het budget van de bedden in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kosten voor actieve zorg in de wijk ((F)ACT-teams) zijn altijd minder dan een bed op dit moment kost. Zoals ik tevens bij vraag 2 heb aangegeven, zullen de specifieke kosten en baten van ambulantisering door de partijen nog nader worden onderzocht. Dit is tevens zo afgesproken in het Bestuurlijk Akkoord GGZ.
Op welke termijn is er sprake van de uitbreiding van (F)ACT-teams en dus met een verdere reductie van bedden als het advies van de RvZ wordt overgenomen?
In het bestuurlijk akkoord GGZ 2012–2014 is aangegeven dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders de ambitie delen om de huidige totale beddencapaciteit tot 2020 fors af te bouwen met een derde ten opzichte van de omvang van de bedden in 2008 en deze afbouw te substitueren door middel van ambulante zorg, die veelal door (F)ACT-teams geleverd zal worden. Zorgverzekeraars en aanbieders maken lokaal afspraken over mogelijkheid, inhoud en tempo van deze ambulantisering. Dit proces staat los van het RVZ-advies.
Deelt u de mening dat het aan een nieuwe Tweede Kamer en een nieuw kabinet is om een politiek besluit over het RvZ-advies te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Het niet voldoen aan de vaccinatieplicht tegen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat 43% van de geiten- en schapenhouders niet op tijd voldoet aan de verplichte vaccinatie tegen Q-koorts?1 Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 588) van 3 augustus jl. heb gemeld is op 1 augustus de definitieve balans opgemaakt aangaande de uitvoering van de verplichte vaccinaties en de vaccinatiemelding. Op basis daarvan bleek 18% (76 bedrijven) van de 421 professionele bedrijven die onder de vaccinatieplicht vallen niet op tijd gevaccineerd of gemeld te hebben. Deze houders hebben, op basis van last onder bestuursdwang, 14 dagen de tijd gekregen om alsnog hun dieren te vaccineren en hiervan melding te doen in de I&R database. Op 9 augustus is gebleken dat 4 houders hun dieren nog niet hadden gevaccineerd. Zij hebben gehoor gegeven aan de oproep van de NVWA om de vaccinatie binnen 14 dagen alsnog uit te voeren.
Deelt u de mening dat de geiten- en schapenhouders die niet op tijd hebben gevaccineerd een risico voor de volksgezondheid vormen en dat dit niet acceptabel is?
Ook dit jaar heeft een fors aantal geiten- en schapenhouders hun dieren niet op tijd gevaccineerd of de vaccinatie niet op tijd gemeld. Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven.
Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe houden we niet alleen strikt toezicht op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu zelf moet gaan vaccineren op deze bedrijven? Hoeveel fte moet hiervoor worden ingezet? Wanneer is naar verwachting dan wel 100% van de geiten en schapen gevaccineerd?
Alle bedrijven hebben uiteindelijk voldaan aan de verplichte vaccinatie. De NVWA heeft dus niet zelf hoeven te vaccineren.
Kunt u bevestigen dat vorig jaar ook een groot deel van de bedrijven niet tijdig gevaccineerd had tegen Q-koorts?
In 2011 heeft de NVWA in totaal 25 houders een last onder bestuursdwang opgelegd. Dit was het aantal houders dat op 8 augustus nog geen melding van vaccinatie had gedaan in het I&R-systeem. De gehanteerde hersteltermijn was drie weken. Na deze periode bleken alle houders hun dieren te hebben gevaccineerd. Dit jaar (2012) is besloten om alle houders die op 1 augustus, dus een week eerder, nog geen vaccinatiemelding hadden gedaan een last onder bestuursdwang op te leggen. Ook in 2011 is het niet nodig gebleken dat NVWA-medewerkers dieren moesten vaccineren.
Kunt u bevestigen dat de sanctie op het niet vaccineren slechts bestaat uit het op kosten van de veehouder uitvoeren van de vaccinatie door de NVWA?
Tegen het niet tijdig voldoen aan de vaccinatie- en registratieplicht kan bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden opgetreden. Omdat een last onder bestuursdwang gericht is op herstel van de overtreding, nl. het alsnog vaccineren van de dieren, en op deze wijze een volksgezondheidsrisico wordt voorkomen is dat de meest geëigende sanctie. Met het oog op strafrechtelijk optreden zal de NVWA daarnaast proces-verbaal opmaken tegen die houders die hun dieren niet vóór 1 augustus hadden gevaccineerd en/of niet tijdig een vaccinatiemelding hadden gedaan. Het Openbaar Ministerie beslist wat er met het proces-verbaal gebeurt, bijvoorbeeld of wordt overgegaan tot oplegging van een boete.
Deelt u de mening dat de sanctie op het niet vaccineren te laag is en dit zeer risicovol gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan het hoge percentage bedrijven die zich niet houdt aan de wettelijke verplichting tot vaccinatie?
Ik ben van mening dat het opleggen van een last onder bestuursdwang en het opmaken van een proces-verbaal een gepaste reactie is op het niet tijdig vaccineren. Het verbaast ook mij dat er veehouders zijn die hun dieren niet voor de deadline vaccineren of die nalaten deze vaccinatie op tijd te registreren. Ik heb hier geen verklaring voor.
De huidige sancties bieden voldoende mogelijkheden om effectief op te kunnen treden. Ik zie daarom geen aanleiding voor verhoging van de sancties voor het niet tijdig vaccineren.
Bent u bereid de sancties voor het niet tijdig vaccineren fors te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een fokverbod af te kondigen op de bedrijven die niet tijdig hebben gevaccineerd om het risico voor de volksgezondheid in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 5.1.5b van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten is al een fokverbod van toepassing op dieren die niet tijdig gevaccineerd zijn.
De prijs van het geneesmiddel voor de zeldzame ziekte van Pompe |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het geneesmiddel voor de zeldzame ziekte van Pompe in de Verenigde Staten de helft kost van de prijs, die in Nederland wordt gerekend?1
Er zijn twee varianten van de ziekte van Pompe: de klassieke vorm en de niet-klassieke vorm. De klassieke vorm openbaart zich al bij jonge baby’s, terwijl de niet-klassieke vorm zich pas op latere leeftijd openbaart. De toepassing bij de klassieke vorm wordt in het conceptrapport van het CVZ niet ter discussie gesteld.
Voor zover ik kan nagaan, is in de Verenigde Staten het middel Myozyme door de FDA (Food and Drug Administration) alleen goedgekeurd voor de klassieke vorm en wordt dus voornamelijk toegepast bij jonge kinderen. De dosering is afhankelijk van het lichaamsgewicht. Daarnaast zijn er tussen artsen verschillen wat betreft behandelregimes (en dus gebruikte doseringen). Dit heeft effect op de uitgaven per patiënt. Voor zover ik kan nagaan, is de prijs per dosering gelijkwaardig.
Bent u bereid een tariefmaatregel te nemen op het geneesmiddel in plaats van het geneesmiddel uit het basispakket te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer past u deze tariefmaatregel toe?
Zoals ik in mijn brief van 28 maart 2012 heb aangekondigd, voer ik in 2012 voor het eerst pilots uit waarin ik onderhandel met de fabrikant over de prijs van geneesmiddelen waarvan de kosteneffectiviteit onvoldoende is of het kostenbeslag te hoog. Ik ben blij dat de Tweede Kamer na het oorspronkelijk controversieel verklaren van dit beleid mij vlak voor de zomer alsnog deze ruimte heeft gegeven. Ik ga dan ook op korte termijn met de producenten van deze weesgeneesmiddelen om de tafel zitten om te onderhandelen over de prijs in relatie tot de gebleken therapeutische meerwaarde. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer informeren.
Het bericht dat het College voor Zorgverzekeringen wil stoppen met het vergoeden van dure medicijnen voor enkele zeldzame ziekten |
|
Karen Gerbrands (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de concept-adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) inzake vergoedingen van medicijnen?1
Het CVZ heeft nog geen advies uitgebracht. Het betreft een concept dat, na inspraak van veldpartijen, besproken zal worden in de Adviescommissie Pakket (ACP) van het CVZ. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst van dit proces. Het is overigens één van de taken van het CVZ om advies uit te brengen over het opnemen of behouden van geneesmiddelen in de aanspraken op grond van de Zorgverzekeringswet. Het CVZ doet dat mede op basis van gegevens over de kosteneffectiviteit van die geneesmiddelen. Zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat het niet onethisch is om deze medicijnen te vergoeden voor deze groepen patiënten, maar dat het onethisch is van het CVZ om deze adviezen uit te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Waar ligt volgens u de grens bij het vergoeden van medicijnen als het gaat om het aantal patiënten dat aan een zeldzame aandoening lijdt?
Om als weesgeneesmiddel aangemerkt te worden hebben de lidstaten van de Europese Gemeenschap in het jaar 2000 een bovengrens voor het aantal patiënten vastgesteld: een prevalentie van niet meer dan vijf per 10 000 burgers in de EG per afzonderlijke – en ernstige – ziekte (Verordening (EG)141/2000). In Nederland betekent dat maximaal ongeveer 8 000 patiënten per afzonderlijke zeldzame ziekte. In het overgrote deel van de zeldzame ziekten is de prevalentie overigens vele malen lager en gaat het meestal om enkele tientallen of een paar honderd patiënten. Het vaststellen van deze bovengrens heeft de volgende reden. Het was gebleken dat voor veel zeldzame ziekten er geen of onvoldoende geneesmiddelen beschikbaar waren. Een belangrijke reden hiervoor is de zeer geringe marktomvang die niet of nauwelijks opweegt tegen de kosten van ontwikkeling. Teneinde de ontwikkeling van geneesmiddelen voor zeldzame ziekten toch van de grond te krijgen is de genoemde Verordening ontworpen in de EG. Een geneesmiddel dat ontwikkeld is voor de behandeling van een zeldzame ziekte krijgt een tien jaar durende marktexclusiviteit , dat wil zeggen er worden in deze periode geen vergelijkbare geneesmiddelen toegelaten tot de markt. Het was hiervoor wel nodig een bovengrens van prevalentie aan te geven. Deze bovengrens is ruim genomen.
Vindt u dat het aantal patiënten, dat aan een zeldzame aandoening lijdt, een criterium moet zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waar ligt volgens u de grens als het gaat om de kosten van een medicijn?
De therapeutische waarde van een geneesmiddel is leidend bij de vraag of een nieuw geneesmiddel opgenomen dient te worden in het basispakket of er in moet blijven. Bij het bepalen van de therapeutische waarde wordt vergeleken met de zogenaamde standaardtherapie. Naast de therapeutische waarde speelt ook de (kosten)effectiviteit een rol bij de afweging. Gegevens over kosteneffectiviteit van een geneesmiddel zijn belangrijk om een beeld te kunnen krijgen van wat een redelijke prijs zou kunnen zijn van een geneesmiddel. Uiteindelijk is het mijn streven dat er redelijke prijzen betaald worden voor geneesmiddelen.
Er is wat betreft de kosten of kosteneffectiviteit geen grens aan te geven.
Vindt u dat de grens van de kosten van een medicijn een criterium moet zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Is het naar uw mening aan het CVZ of aan de politiek om een beslissing te nemen op basis van deze criteria?
Het CVZ adviseert mij over de samenstelling van het basispakket. De uiteindelijke beslissing ligt bij mij en is daarmee het primaat van de politiek.
Deelt u de mening dat het CVZ zich beter kan bezig houden met het beoordelen van de stapels doelmatigheidsonderzoeken van legio andere medicijnen, die nog op de plank liggen?
Voor zover de vragenstellers doelen op de achterstand die aan het eind van 2011 is ontstaan bij het beoordelen van een groot aantal aanvragen op grond van de beleidsregels Dure geneesmiddelen en Weesgeneesmiddelen, kan ik mededelen dat dit probleem reeds is opgelost.
Gaat u de (concept) adviezen van het CVZ naast u neer leggen?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Het concept-advies van het College voor Zorgverzekeringen omtrent het vergoeden van geneesmiddelen aan patiënten met een zeldzame ziekte |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid afstand te nemen van de twee concept-adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), waarin wordt gesteld dat de medicatie voor de zeldzame ziekten Pompe en Fabry niet meer vergoed zouden moeten worden, omdat deze medicaties te duur zijn?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u dit het CVZ al laten weten?
Het CVZ heeft nog geen advies uitgebracht. Het betreft een concept dat, na inspraak van veldpartijen, besproken zal worden in de Adviescommissie Pakket (ACP) van het CVZ. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst van dit proces.
Vindt u het gepast dat het CVZ oordeelt dat dure geneesmiddelen voor zeldzame ziekten niet te duur mogen zijn, ongeacht hun medische werking en de medische noodzakelijkheid voor de patiënt? Zo ja, hoe duur mag een patiënt in uw opvatting zijn? Zo neen, kunt u het CVZ vragen geen bedragen meer mee te nemen in (concept) adviezen?
De therapeutische waarde van een geneesmiddel is leidend bij de vraag of een nieuw geneesmiddel opgenomen dient te worden (of blijven) in het basispakket. Bij het bepalen van de therapeutische waarde wordt vergeleken met de zogenaamde standaardtherapie. Naast de therapeutische waarde speelt ook de (kosten)effectiviteit een rol bij de afweging. Gegevens over kosteneffectiviteit van een geneesmiddel zijn belangrijk om een beeld te kunnen krijgen van wat een redelijke prijs zou kunnen zijn van een geneesmiddel. Uiteindelijk is het mijn streven dat er redelijke prijzen betaald worden voor geneesmiddelen. Om deze reden vind ik het zeker tot de taken van het CVZ behoren om inzicht te geven in de kosten en kosteneffectiviteit van geneesmiddelen, ook van deze geneesmiddelen.
Erkent u dat dit concept-advies uitgaat van de stelling dat gezondheidszorg een prijs heeft? Waar ligt wat het CVZ betreft daarbij de grens?
Gezondheidszorg heeft een prijs en over de uitgaven aan de zorg moet daarom een weloverwogen besluit genomen worden, zeker als het relatief dure behandelingen betreft. Er is wat betreft de kosten of kosteneffectiviteit geen grens aan te geven.
Heeft u het CVZ opdracht gegeven om te werken met grenzen van wat iemand mag kosten in de basisverzekering? Vindt u dit een begaanbare weg voor het samenstellen van het basispakket? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen opdracht gegeven om te werken met grenzen. Het CVZ heeft, als adviserend orgaan, een eigen verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Weesgeneesmiddelen worden veel eerder toegelaten tot het pakket dan andere middelen. Deze geneesmiddelen moeten dan wel hun therapeutische meerwaarde en kosteneffectiviteit over de loop van een aantal jaren aantonen.
De betreffende geneesmiddelen zijn in 2007 opgenomen op de beleidsregel weesgeneesmiddelen en worden vergoed. De voorwaarde is dus dat aanvullende gegevens moeten worden verzameld over de therapeutische meerwaarde en de kosteneffectiviteit van de middelen. Aan de hand van deze gegevens heeft het CVZ de middelen nu herbeoordeeld na vier jaar voorlopige opname. Met mijn beleid beoog ik juist dat weesgeneesmiddelen voor bijzonder ernstig zieken beter toegankelijk zijn.
Bent u bereid om met de producenten van deze dure geneesmiddelen om tafel te gaan om te bekijken of de prijs kan worden verlaagd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen en kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals ik in mijn brief van 28 maart 2012 heb aangekondigd, voer ik in 2012 voor het eerst pilots uit waarin ik onderhandel met de fabrikant over de prijs van geneesmiddelen waarvan de kosteneffectiviteit onvoldoende is of het kostenbeslag te hoog. Ik ben blij dat de Tweede Kamer na het oorspronkelijk controversieel verklaren van dit beleid mij vlak voor de zomer alsnog deze ruimte heeft gegeven. Ik ga dan ook op korte termijn met de producenten van deze weesgeneesmiddelen om de tafel zitten om te onderhandelen over de prijs in relatie tot de gebleken therapeutische meerwaarde. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer informeren.
Het bericht "bezuinigingen bij Centrum Eetstoornissen Ursula" |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de, geanonimiseerde mail met daarin het signaal dat er bezuinigd wordt op maaltijden in het Centrum voor Eetstoornissen Ursula, een onderdeel van Rivierduinen?1
Wat Centrum Eetstoornissen Ursula heeft gedaan is vanuit de zorginhoud kritisch het behandelaanbod bekijken en zoeken naar manieren waarop dit efficiënter en (kosten-)effectiever kon. Hierbij hebben zij rekening gehouden met een lager aantal behandelingen en met de invoering van prestatiebekostiging, beiden per 2013. Als belangrijkste uitgangspunt is gehanteerd dat de kwaliteit van zorg gehandhaafd moet blijven. Door waar mogelijk te bezuinigen op personeel, is het mogelijk gebleken om door middel van het per behandelsoort kiezen voor op maat oplossingen, niet in te boeten aan kwaliteit. Tevens kan het behandelaanbod voor de verschillende doelgroepen in stand worden gehouden. Het Centrum Eetstoornissen Ursula is van mening dat dit een verantwoorde keuze is.
Ondanks dat ik mij realiseer dat de bezuinigingen waar de sector mee te maken krijgt fors zijn en dat dit invloed heeft op de bedrijfsvoering van de organisaties, is het de taak van de aanbieders om de noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen verantwoord uit te voeren.
Kunt u zo concreet mogelijk uitleggen wat het schrappen van «eetmomenten» inhoudt, wanneer uit navraag blijkt dat Rivierduinen eetmomenten heeft geschrapt vanwege opgelegde bezuinigingen, maar niet bezuinigt op het eten zelf of de begeleiding bij maaltijden, zoals de instelling stelt en klopt dit?
Centrum Eetstoornissen Ursula, onderdeel van Rivierduinen, levert gespecialiseerde en complexe zorg aan cliënten met een eetstoornis. Zij werken daarbij met zorgpaden – Anorexia Nervosa, Boulimia Nervosa/BED3 en Jeugd – waarbinnen verschillende soorten behandelingen worden geboden. Uit navraag bij Rivierduinen blijkt dat Centrum Eetstoornissen Ursula een aantal maatregelen per zorgpad heeft genomen. Hierbij is een aantal uitgangspunten gehanteerd, waarvan de belangrijkste is dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. Binnen enkele van de behandelingen heeft dit ertoe geleid dat éé
Kunt u garanderen dat er geen enkele maaltijd of tussendoortje en de begeleiding daarbij door beroepskrachten wordt geschrapt ten gevolge van bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Als Minister stel ik de kaders vast. Het is aan instellingen zelf hoe zij invulling hieraan geven, mits de kwaliteit van zorg daarbij gehandhaafd blijft. Het kan dus zijn dat zij van mening zijn dat het verantwoord is in het kader van de bezuinigingen een eetmoment te schrappen en dat dit kan zonder in te boeten aan kwaliteit. Dat is dat aan hen. Ik vertrouw er hierbij wel op dat zij hierbij een zorgvuldige afweging maken.
Is het de bedoeling van het bestuurlijk akkoord om gespecialiseerd behandelaanbod in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) dusdanig in te laten krimpen, dat er gesneden wordt in het behandelaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ 2013–2014 zijn afspraken gemaakt over het verder ontwikkelen en versterken van de generalistische basis-GGZ. Mijns inziens zullen de financiële middelen die voor de GGZ beschikbaar zijn vooral moeten worden ingezet voor de mensen met psychische stoornissen die dit het hardst nodig hebben. Voor die groep mogen er geen wachtlijsten zijn en moet de zorg adequaat en van hoge kwaliteit zijn. Om dit te bereiken en te verbeteren zal de GGZ in de toekomst anders moeten worden georganiseerd. Op dit moment worden nog erg veel mensen in de tweedelijnszorg behandeld voor klachten die eigenlijk ook in de eerste lijn kunnen worden behandeld. Een aanzienlijk deel (minimaal 20%) van de patiënten die nu in de tweedelijn wordt geholpen, heeft lichte problematiek en kan naar de generalistische basis-GGZ worden verschoven. Dat is voor de patiënten beter en zal in het algemeen ook doeltreffender en goedkoper zijn. Daarom is het zo belangrijk om de basiszorg in de eigen omgeving goed te organiseren. De huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige hebben hierin bijvoorbeeld een belangrijke rol. De tweedelijns GGZ is de gespecialiseerde GGZ, die is bedoeld voor de zwaardere psychische problematiek. Met deze ontwikkeling wordt het mogelijk gemaakt dat de gespecialiseerde GGZ zich meer kan richten op patiënten met ernstige problemen.
Hoe kan de kwaliteit van de zorg op peil blijven als er bezuinigd wordt op (onderdelen van) behandelingen, in dit geval eetmomenten van jongeren met eetstoornissen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1 en 2.
Is dit de wijze waarop u graag ziet dat «het veld» naar bezuinigingen zoekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan instellingen zelf om invulling te geven aan de bezuinigingen. Ik vertrouw erop dat zij dit verantwoord doen.
Op welke andere manieren voeren GGZ-instellingen de bezuinigingen uit het bestuurlijk akkoord uit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het invullen van de bezuinigingsmaatregelen is een verantwoordelijkheid van de instellingen en dit kan dus per instelling verschillen. Ik kan u daarom geen overzicht geven van de manieren waarop GGZ-instellingen uitvoering geven aan de bezuinigingen.
Het bericht dat steeds meer mensen achterstanden hebben bij het betalen van zorgpremie |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen de maandelijkse nominale zorgpremie niet kunnen betalen? Blijft u volharden in uw afwijzing van inkomensafhankelijke zorgpremies? Zo ja, op grond waarvan, gelet op de ernst van de situatie?1
In het desbetreffende bericht gaat het over een toename van het aantal mensen dat een betalingsregeling heeft gesloten met hun zorgverzekeraar en niet over een toename van het aantal verzekerden met een betalingsachterstand.
De wanbetalersregeling schrijft voor dat een zorgverzekeraar de verzekeringnemer over een premieachterstand van twee maanden dient te informeren en tegelijkertijd een betalingsregeling dient aan te bieden. Een verzekeringnemer die meewerkt aan een betalingsregeling houdt zo de schuld beperkt en voorkomt hiermee dat hij in het bestuursrechtelijke premieregime belandt. Een betalingsregeling die door de verzekeringnemer wordt nagekomen, bevordert juist dat een verzekeringnemer zo snel mogelijk terugkeert naar een normaal betaalpatroon. Het is een goede ontwikkeling dat steeds meer verzekerden tot de conclusie komen dat het niet betalen van de nominale premie geen optie is.
Verder wil ik uw Kamer erop wijzen dat de zorgtoeslag ervoor zorgt dat de nominale premie voor lage inkomens betaalbaar is. De zorgtoeslag zorgt er immers voor dat de nominale premie en het verplichte eigen risico nooit meer bedragen dan een bepaald percentage van het inkomen. Hierdoor werkt een stijging van de nominale premie slechts «gematigd» door in de netto premie die resteert na aftrek van de zorgtoeslag.
Het voorgaande in overweging nemende zie ik geen reden om mijn beleid in dezen bij te stellen.
Deelt u de mening dat het bestuursrechtelijke premieregime, waarin iemand met betalingsachterstanden 30% boete betaalt over de premie, niets oplost aangezien de meeste van deze mensen al geen 100% kunnen betalen, laat staan 130%? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Uit de evaluatie van de wanbetalersregeling die ik op 4 november 2011 aan uw Kamer heb doen toekomen, blijkt de regeling voor nieuwe gevallen de beoogde afschrikwekkende werking te hebben en te bevorderen dat de wanbetaler zich inspant om te voorkomen dat hij in het bestuursrechtelijk regime terecht komt.
De bestuursrechtelijke premie wordt overigens pas opgelegd nadat de verzekeringnemer een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. In de preventieve fase die daaraan voorafgaat, dient de zorgverzekeraar wettelijk voorgeschreven incassoactiviteiten te verrichten en medewerking te verlening aan activiteiten die gericht zijn op de aflossing van de schuld.
Wat is uw reactie op de constatering dat de verhoging van het eigen risico de voornaamste oorzaak is van de stijging van het aantal betalingsregelingen bij zorgverzekeraars? Deelt u de mening dat verdere stijging van het eigen risico, zoals afgesproken in het Kunduz-akkoord, volstrekt onverantwoord is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stijging van het aantal betalingsregelingen laat zich deels verklaren doordat verzekeraars zich meer soepel opstellen bij de totstandkoming van een betalingsregeling. Een verruiming van de betalingstermijn voor het aflossen van de premieschuld en/of een verlaging van het minimale aflossingsbedrag doet de kans toenemen dat er een betalingsregeling tot stand kan worden gebracht. Dit is mijns inziens een goede ontwikkeling, het voorkomt dat er niet oplosbare schuldsituaties ontstaan en biedt de verzekeringnemer juist gelegenheid om zijn financiële huishouden weer op orde te krijgen.
Daarnaast zouden volgens het krantenbericht enkele verzekeraars aangeven dat de toename van het aantal betalingsregelingen samenhangt met een recente verhoging van het eigen risico. Een verhoging van de eigen betalingen in de zorg is noodzakelijk om de zorg voor iedereen betaalbaar te houden. In het Lenteakkoord is overigens opgenomen dat de extra verhoging van het verplicht eigen risico met € 115,- in zijn geheel via de zorgtoeslag zal worden gecompenseerd voor de laagste inkomens. Dit zal ervoor zorgen dat de laagste inkomens volledig worden ontzien.
Wat is uw reactie op mevrouw Jungmann, lector rechten, schulden en incasso, die het voorbeeld noemt van mensen die met zijn tweeën van één AOW-uitkering leven en in het begin van het jaar in een klap 700 euro aan eigen risico kwijt zijn? Deelt u de mening dat hier feitelijk sprake is van belemmering van de toegang tot zorg voor lagere inkomens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet.
De hier bedoelde verhoging van het verplicht eigen risico naar € 350,- zal gepaard gaan met een forse verhoging van de zorgtoeslag. Dit komt erop neer dat in de zorgtoeslag de verhoging van het eigen risico met € 115,- volledig zal worden meegenomen.
Bovendien zijn de meeste zorgverzekeraars bereid om een gespreide betaling voor het eigen risico aan te bieden, ingeval de verzekerde daarom vraagt.
Bent u van mening dat de zorgpremies en het eigen risico voor een modaal gezin nog redelijk te dragen zijn? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, deelt u de mening dat een inkomensafhankelijke zorgpremie een lastenverlichting voor deze gezinnen betekent? Wilt u uw antwoord toelichten?
De hoge kosten van de zorg impliceren nu eenmaal, onafhankelijk van hoe het financieringssysteem wordt ingericht, dat de premielasten hoog zullen zijn voor modale gezinnen. Derhalve acht ik het van het grootste belang dat alles op alles wordt gezet om de kosten van de zorg zo laag mogelijk te houden. Alleen dan zal de premie ook in de toekomst voor gezinnen betaalbaar blijven. Daarvan staat dus los of de zorg wordt gefinancierd via een nominale of procentuele premie.
Hoeveel verzekerden worden maandelijks in totaal geroyeerd door zorgverzekeraars op grond van betalingsachterstanden?
Op twee zorgverzekeraars na, ONVZ en ASR, hebben sinds de inwerkingtreding van de wanbetalersregeling in 2009 alle zorgverzekeraars de wanbetalersregeling uitgevoerd. ASR heeft zich inmiddels bij het CVZ gemeld omdat deze verzekeraar alsnog de wanbetalersregeling wil gaan uitvoeren.
Zolang een zorgverzekeraar niet meewerkt aan het bestuursrechtelijk premieregime, kan de zorgverzekeraar een niet betalende verzekeringnemer royeren. Het betreft dan een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen zorgverzekeraar en verzekeringnemer waar de overheid geen bemoeienis mee heeft. Om dezelfde reden ben ik niet op de hoogte van het aantal royementen vanwege niet betaling van de zorgverzekeringpremie. Overigens heeft het CVZ mij bericht niet te beschikken over aanwijzigen dat dit zich op substantiële schaal voordoet.
Erkent u dat het argument dat het eigen risico het kostenbewustzijn zou vergroten, definitief onderuit wordt gehaald nu blijkt dat zorgverzekeraars dit bedrag uitspreiden en optellen bij de maandelijkse premie? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het een goede ontwikkeling dat verzekeraars bereid zijn om het eigen risico op verzoek van de verzekerde te spreiden. Dit draagt eraan bij dat een verzekerde als gevolg van (hoge) eigen betalingen niet in betalingsnood komt te verkeren en uiteindelijk belandt in een problematische schuldensituatie en/of vanwege financiële drempels noodzakelijke zorg gaat mijden. Tegelijkertijd zal een verzekerde nog steeds merken in zijn portemonnee dat hij een eigen bijdrage is verschuldigd, waardoor de verzekerde zich bewust blijft van de kosten van zorg.
Erkent u dat het argument dat het eigen risico de premies zou verlagen weinig indruk maakt, zeker nu blijkt dat het feitelijk gaat om een premieopslag voor grote groepen mensen en leidt tot een toename van betalingsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Om de premie voor iedereen betaalbaar te houden, is het nu eenmaal nodig dat de mensen die het zelf kunnen betalen ook daadwerkelijk een deel van hun zorgkosten voor eigen rekening nemen. Wel is daarbij een belangrijk uitgangspunt dat lage inkomens waar nodig en mogelijk worden ontzien. Om die reden voorziet het Lenteakkoord , zoals ik al in mijn antwoorden bij de vragen 3 en 4 aangaf, in een forse verhoging van de zorgtoeslag. Bovendien worden chronisch zieken en gehandicapten via de Compensatieregeling Eigen Risico (CER) gecompenseerd voor het verplichte eigen risico.
Hoe verhoudt de compensatie via de zorgtoeslag van de in het Kunduz-akkoord overeengekomen verhoging van het eigen risico zich tot de mogelijkheid om bij mensen met premieachterstanden beslag te leggen op de zorgtoeslag? In hoeverre kan nog gesproken worden van compensatie voor deze groep mensen die in een zeer moeilijke financiële situatie zitten? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de huidige situatie kan zowel het CVZ als de zorgverzekeraar beslag laten leggen op de zorgtoeslag van de verzekeringnemer. Dit vloeit voor uit het algemene uitgangspunt in het burgerlijk recht dat een schuldeiser in beginsel zijn vordering kan verhalen op alle goederen van diens schuldenaar.
Daarnaast zal met ingang van 1 januari 2013 de zorgtoeslag door het CVZ worden gebruikt als bron voor de inning van de bestuursrechtelijke premie.
Naar verwachting verkleint deze maatregel de groep wanbetalers waarop incassomaatregelen moeten worden toegepast en zal hiermee de uitstroom van wanbetalers uit het bestuursrechtelijke premieregime worden bevorderd. De met incasso gepaard gaande additionele kosten zorgen er namelijk voor dat de afloscapaciteit van wanbetalers afneemt.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gebrekkige voorlichting strop voor mantelzorgers»1 en de uitzending over mantelzorgers en erfbelasting?2
Ja.
Deelt u de mening dat de informatie over de verhoogde vrijstelling van het mantelzorgcompliment op de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)3 redelijk summier is, en dat het onhandig is dat de link naar de belastingdienst naar de algemene site gaat en niet direct naar de relevante pagina?4
De SVB heeft de informatie op de website over de mogelijkheid voor mantelzorgers om in aanmerking te kunnen komen voor een hogere vrijstelling van de erfbelasting, uitgebreid. Er wordt nu ook direct doorgeschakeld naar de relevante pagina op de site van de Belastingdienst. Dit is naar mijn mening een verbetering.
Deelt u de mening dat de zin «U mag maar met 2 personen aan de voorwaarden hierboven voldoen. 3 of meer mensen kunnen niet allemaal elkaars partner zijn.» op genoemde site van de belastingdienst onduidelijk is? Deelt u de menig dat hierover duidelijk gesteld zou kunnen worden dat als ofwel de ouder ofwel het kind getrouwd is/een geregistreerd partnerschap heeft, zij niet in aanmerking komen voor de grote vrijstelling met de ouder?
De strekking van de in vraag 3 voorgestelde formulering komt op de site van de Belastingdienst tot uitdrukking door de tekst onder «Let op!» Daarin staat dat geen sprake is van partnerschap met de mantelzorger als deze samenwoont met beide ouders. Ik zal bezien of de bestaande tekst nog verder kan worden verduidelijkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de SVB en de belastingdienst om ervoor te zorgen dat bij de voorlichting over het mantelzorgcompliment (inclusief op het aanvraagformulier) duidelijker wordt gecommuniceerd over de gevolgen voor de erfbelasting en kunt u de Kamer meedelen welke wijzigingen dit oplevert?
Ja. Dit overleg heeft inmiddels al plaatsgevonden. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de wijze waarop de SVB op haar site informatie verstrekt over de hogere vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers, inmiddels is verbeterd. De SVB heeft toegezegd om ook in de begeleidende brief bij verzending van het aanvraagformulier van het mantelzorgcompliment, mantelzorgers te wijzen op de mogelijke relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting.
Waarom is ervoor gekozen om het mantelzorgcompliment alleen te geven bij een extramurale indicatie en niet bij een intramurale indicatie, die bijvoorbeeld via een persoonsgebondenbudget (pgb) of zorg in natura (ZIN) wel thuis wordt opgevangen?
Door het toenmalige Kamerlid Van der Vlies is bij de behandeling van het Belastingplan 2005 een amendement ingediend. Dit amendement was erop gericht om mensen die intensief zorg verlenen aan een ander, een financieel blijk van waardering toe te kennen. Daarvoor werd een bedrag van € 65 miljoen beschikbaar gesteld. Dit amendement is door de Kamer aanvaard en uitgewerkt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning. Over de criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een mantelzorgcompliment is, mede in relatie tot de hoogte van het beschikbare budget, meerdere keren met de Kamer van gedachten gewisseld. Om voor een compliment in aanmerking te kunnen komen moet men beschikken over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg; deze indicatie moet ten minste 371 dagen geldig zijn.
Daarbij is overwogen dat ingeval van een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg in beginsel in veel mindere mate sprake zal zijn van een beroep op mantelzorg. Voor mensen met een intramurale indicatie die om uiteenlopende redenen niet in een instelling verblijven, geldt dat het uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk is gebleken deze groep in aanmerking te brengen voor de regeling, omdat de vereiste informatie voor de beoordeling van de aanspraak niet beschikbaar is. Inmiddels is overigens gebleken dat ook toepassing van deze criteria voor toekenning van het mantelzorgcompliment leidt tot overschrijding van het beschikbare budget.
Kunt u zich voorstellen dat kinderen die er bewust voor kiezen om hun ouders de laatste maanden zeer intensief thuis te verzorgen, ook al heeft vader/moeder een indicatie voor een verpleeghuis, het als onrechtvaardig ervaren dat zij niet in aanmerking komen voor de erfvrijstelling? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Dat kinderen in afwijking van de hoofdregel toch in aanmerking kunnen komen voor de partnervrijstelling is een gevolg van het amendement Sap (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 930, nr. 84). In dat amendement is het verkrijgen van de vrijstelling onder andere afhankelijk gemaakt van het ontvangen van een mantelzorgcompliment. Voorts moet uiteraard voldaan zijn aan de overige vereisten voor het zijn van partners. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5 gaat het bij het mantelzorgcompliment om een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg. Een mantelzorgcompliment wordt niet toegekend als sprake is van een indicatie voor opname in een verpleeghuis (intramurale zorg). De reden hiervoor staat in het antwoord op vraag 5. De partnervrijstelling is dan niet aan de orde.
Klopt het dat op de website van de SVB geen informatie staat over het aanvragen van het mantelzorgcompliment als er geen formulier ontvangen is/als het formulier kwijt is, etc? Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat mensen alsnog het compliment (of over 2011 een bewijs dat zij recht gehad hebben op het compliment) op eenvoudige wijze kunnen aanvragen?
Het is juist dat hierover geen informatie op de site van de SVB staat. Ik zal de SVB verzoeken de site op dit punt aan te passen. In beginsel dient de aanvraag door de mantelzorger uiterlijk drie maanden na de dag waarop het aanvraagformulier aan de zorgvrager is toegezonden, te worden ingediend. Op grond van het bepaalde in de Regeling maatschappelijke ondersteuning kan de SVB in het voordeel van aanvrager van deze termijn afwijken, voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De SVB attendeert op haar website op de mogelijkheid om ingeval van overlijden van de zorgvrager het aanvraagformulier door nabestaanden of door een executeur te laten indienen.
Het bericht dat zorgverzekeraars onmogelijke eisen stellen in de onderhandelingen met ziekenhuizen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars in de onderhandelingen met ziekenhuizen niet alleen eisen stellen over kosten en kwaliteit van zorg, maar tevens proberen in te grijpen in de organisatie en het bestuur van ziekenhuizen?1 Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Voor zowel de inhoud als het proces van de contractering tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder is er sprake van contracteervrijheid. Zorgverzekeraars treden op als onderhandelingspartners van de zorgaanbieders als het gaat over de prijs en kwaliteit, maar ook de organisatie van zorg kan een onderwerp in de onderhandelingen zijn. Zorgverzekeraars hebben de taak om namens hun verzekerden de beste zorg in te kopen. Ik vind het op zich niet vreemd dat zij daarbij naast de prijs en kwaliteit ook kijken naar organisatorische zaken. Zoals u weet werk ik momenteel aan een wetsvoorstel om verticale integratie te verbieden. In deze wet zal worden geregeld tot hoe ver de zorgverzekeraar eisen kan stellen waarmee de zorgverzekeraar zeggenschap krijgt over de activiteiten van een zorgaanbieder.
Klopt de uitspraak van advocaat Cees Dekker dat deze eisen juridisch onhoudbaar zijn? Zo nee, op grond van welke wettelijke bepalingen mogen zorgverzekeraars op de bestuurdersstoel in een ziekenhuis gaan zitten?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is sprake van contracteervrijheid tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders en betreffen het private contracten. Het is dan ook niet aan mij om te beoordelen of gestelde eisen juridisch houdbaar zijn. Overigens heb ik geen compleet overzicht van de eisen die zorgverzekeraars zouden stellen aan de zorgaanbieders.
Wat is uw oordeel over het feit dat de onderhandelingen, die op 1 april jl. klaar zouden zijn, nog altijd niet zijn afgerond? Ziet u zich genoodzaakt actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat partijen zich zouden inspannen om de contractering voor 2012 in beginsel voor 1 april 2012 af te ronden. Deze deadline is vanwege alle ingrijpende veranderingen in de bekostiging per 2012 en de gemaakte afspraken om de uitgavengroei structureel bij te buigen naar een realistisch en houdbaar groeipad (2,5% groei per jaar, exclusief loon- en prijsbijstelling) in het algemeen te ambitieus gebleken. In het overgangsjaar 2012 neemt de contractering meer tijd in beslag dan waarop eerder was ingezet.
Uit de meest recente inventarisatie van ZN blijkt dat met 60 procent van de ziekenhuizen inmiddels een contract is gesloten voor wat betreft het schaduwbudget. Met nagenoeg alle andere ziekenhuizen ligt er een mondelinge afspraak ten aanzien van het schaduwbudget. Met ruim 70 procent van de ziekenhuizen zijn er mondelinge afspraken gemaakt ten aanzien van een DOT-contract. Daarvan is inmiddels met ongeveer 30 procent van de ziekenhuizen een DOT-contract gesloten.
Zorgverzekeraars hebben verder met 70 procent van de ZBC’s mondelinge afspraken gemaakt, waarvan met ongeveer 35 procent van de ZBC’s inmiddels een contract is afgesloten. Het aantal mondelinge afspraken is de afgelopen maanden flink gestegen en ik verwacht dat de contractbesprekingen op korte termijn worden afgerond.
Ik volg de ontwikkelingen rondom de contractering nauwgezet via het bestuurlijk overleg Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast heeft de NZa onlangs de contractonderhandelingen 2012 in de medisch specialistische zorg geëvalueerd. (brief NZa 3 juli 2012, «Evaluatie van de contractering van medisch specialistische zorg 2012», www.nza.nl). In de evaluatie zijn een aantal oorzaken en gevolgen van de vertraging in de onderhandelingen genoemd en daarbij zijn oplossingsrichtingen geformuleerd. De uitkomsten van de evaluatie worden besproken in het bestuurlijk overleg ten behoeve van verbetering dan wel versnelling van de contractering in 2013. Ik vind het in dat verband verheugend te constateren dat zowel verzekeraars als aanbieders zich op dit moment al nauwgezet aan het voorbereiden zijn op een snelle start en afronding van de contractering voor 2013.
Overigens wil ik u ook graag wijzen op een artikel in het Financieel Dagblad van 4 augustus «Verzekeraars en ziekenhuizen worstelen zich door overgangsjaar» waarin een positiever beeld wordt geschetst van de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars door een aantal bestuurders van ziekenhuizen.
Welke ziekenhuizen hebben nog altijd geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars? Voor welke van deze ziekenhuizen dreigt hierdoor geldnood?
Zoals toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 heeft nog niet elke verzekeraar met elk ziekenhuis een contract gesloten. Ik heb echter geen signalen dat er voor individuele ziekenhuizen geldnood dreigt als gevolg van het nog niet afgerond hebben van de contractering.
Deelt u de mening dat patiënten op geen enkele manier de dupe mogen worden van de trage voortgang in de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe garandeert u de continuïteit van zorg in de ziekenhuizen en hoe voorkomt u dat de wachtlijsten groeien?
Ik ben het met u eens dat patiënten niet de dupe mogen worden van de voortgang in de onderhandelingen. Uit de evaluatie van de NZa blijkt dat zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders de onderhandelingen niet op scherp willen zetten ten koste van de patiënt. Zorgaanbieders hebben aangegeven indien er nog geen contract tot stand is gekomen de rekeningen nog niet aan de patiënten door te sturen.
Zorgverzekeraars hebben eerder aangegeven dat zij bij ziekenhuizen waarmee nog onderhandeld wordt en er perspectief is op het sluiten van een contract (en
waardoor deze ziekenhuizen nog geen dbc’s over 2012 kunnen declareren), zullen voorkomen dat liquiditeitsproblemen ontstaan.
Ik zie de continuïteit van zorg niet in gevaar komen en ook heb ik geen signalen vernomen over het ontstaan van eventuele wachtlijsten in verband met het contracteringsproces. In elk geval geldt dat voor zover de contractering nog niet is afgerond, zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders het belang hebben om zo snel mogelijk tot afronding van de contractering te komen. Mocht er toch geen contract gesloten worden dan hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders de plicht om hun verzekerden en patiënten adequaat te informeren over de gevolgen van het niet tot stand komen van een contract.
Wat is het hoofdlijnenakkoord tussen de ziekenhuizen, zorgverzekeraars en het kabinet nog waard? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 ligt er met het hoofdlijnenakkoord een ingewikkelde en ambitieuze opdracht voor ziekenhuizen en zorgverzekeraars. De contractering voor 2012 is zeker niet zonder strubbelingen verlopen; op zichzelf is het goed om te zien dat die onderhandelingen op het scherpst van de snede gevoerd worden. Er is sprake van een leerproces en met de aanbevelingen van de NZa zal het contracteringsproces in 2013 verder verbeterd kunnen worden en zal naar verwachting een versnelling worden bereikt.
Daarnaast is het een relevante vraag in hoeverre partijen erin geslaagd zijn om binnen de afgesproken 2,5% groei te blijven zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. De NZa zal in de Marktscan medisch specialistische zorg in het najaar 2012 een eerste beeld schetsen in hoeverre de afgesloten contractafspraken voor 2012 binnen het afgesproken financiële kader in het hoofdlijnenakkoord passen.
Deelt u de mening dat het beter is om de inrichting van de ziekenhuiszorg centraal te plannen op basis van reële zorgbehoeften en om de zorgverzekeraars onder publieke verantwoordelijkheid te brengen? Zo nee, waarom niet, gelet op de problemen die zich nu voordoen?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien de ambitieuze afspraken is het niet vreemd dat de onderhandelingen niet vlekkeloos verlopen. Het is bovendien een misverstand te veronderstellen dat alle vraagstukken rondom allocatie van schaarse middelen in de ziekenhuiszorg zullen zijn opgelost onder centrale planning en het onder publieke verantwoordelijkheid brengen van zorgverzekeraars. Integendeel.
Mantelzorgers die zorgen in instellingen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Merendeel mantelzorgers zorgt ook in verpleeghuis»?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een warm voorstander van (het bevorderen van) een grotere betrokkenheid van familie bij de ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. De inbreng van familie en mantelzorgers is altijd vrijwillig en in aanvulling op de basiszorg. Zij voegen extra kwaliteit van leven toe. Veel mantelzorgers hebben bepaalde taken in de thuissituatie al op zich genomen en willen dat graag ook blijven doen in het verpleeghuis. Ik betreur dat er blijkbaar mantelzorgers zijn die zich daartoe verplicht voelen. De zorgplanbespreking is daarom bij uitstek een goed moment om expliciet ook over de bijdrage van de familie te spreken en daarover (op basis van vrijwilligheid) afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed om deze afspraken vast te leggen in het zorgplan. Het zorgplan en de daarin gemaakte afspraken over familieparticipatie kunnen regelmatig worden besproken en indien wenselijk worden bijgesteld.
Ik neem het signaal dat 37% van de respondenten deze zorg verleent omdat men zich daartoe verplicht voelt serieus evenals het signaal dat 57% van de respondenten dit doet omdat anders hun naaste tekort komt. Ik wil de resultaten van de door Mezzo georganiseerde meldactie overigens ook graag in perspectief plaatsen. Ongeveer 1 000 mantelzorgers doen mee aan het mantelzorgpanel van Mezzo. Van deze 1 000 mantelzorgers hebben 51 mensen gereageerd op de vragen van Mezzo met betrekking tot hun rol in de zorg voor naasten die in een verpleeghuis verblijven. Het bericht is dus gebaseerd op een beperkte groep mantelzorgers. Ik ga daarom eerst in overleg met ActiZ en Mezzo om een beter beeld van de situatie te krijgen. Op basis van de uitkomsten van dit overleg zal bezien welke vervolgstappen nodig zijn. Ik zie geen aanleiding voor een landelijk onderzoek.
Wat vindt u van de meldactie van Mezzo, de Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg en wilt u ingaan op de resultaten van deze meldactie?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de resultaten van de meldactie schokkend zijn en bent u bereid een landelijk onderzoek in te stellen naar mantelzorgers die zorgtaken moeten doorzetten in zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat mantelzorgers zich verplicht voelen om hun zorgtaken door te zetten in een zorginstelling, omdat zij vinden dat hun naaste daar zorg en aandacht tekort komt? Hoe is dit te rijmen met de intensiveringsmiddelen die beschikbaar zijn voor extra personeel?
Mantelzorgers zullen nu en in de toekomst niet worden verplicht om basiszorgtaken over te nemen vanwege het gebrek aan personeel. Een verplichting verdraagt zich ook slecht met het wezen van mantelzorg, waarvoor de sociale relatie, de intrinsieke motivatie en vrijwilligheid kenmerkend zijn. De inzet van de extra middelen is juist gericht op het aantrekken van meer personeel. Mensen die geen mantelzorger hebben, ontvangen dezelfde basiszorg als mensen die wel een mantelzorger hebben. De bijdrage van mantelzorgers is altijd in aanvulling op de basiszorg en draagt bij aan het verhogen van het welzijn van bewoners.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Vindt u het verantwoord dat mantelzorgers zich verplicht voelen om zorgtaken te vervullen als wassen, douchen, toiletgang, eten en drinken en zelfs medicijnen geven aan hun naaste in een zorginstelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met bewoners in zorginstellingen die geen mantelzorgers hebben? Ontvangen deze mensen mindere zorg dan mensen die wel zorg ontvangen van mantelzorgers? Bent u bereid dit te betrekken in het onderzoek waarom in vraag 3 is gevraagd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de vrees van mantelzorgers die zich zorgen maken om in de toekomst ook de gaten op te moeten vullen in zorginstellingen, door verdere bezuinigingen en een tekort aan personeel? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Btw-heffing in de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de eerstelijns Stichting Een Plus Samenwerking (SEPS) in Velp wordt getroffen door het besluit van de regionale belastinginspecteur om de middelen voor samenhang en samenwerking in de geïntegreerde eerstelijnszorg, te beschouwen als een btw belaste prestatie? Wat is uw mening over dit besluit?
Via de brief (kenmerk hb\svs\124\10 d.d. 19 juli 20121) van de door u genoemde Stichting aan mevrouw R.M. Leijten, kamerlid SP-fractie ben ik hiervan op de hoogte gesteld. Ook mevrouw Leijten heeft over deze kwestie vragen gesteld2. Die vragen liggen in lijn met de door u gestelde vragen. Mede daarom en verder omdat de beslissing van de belastinginspecteur een aangelegenheid betreft die ligt op het beleidsterrein van de staatssecretaris van Financiën, wil ik u allereerst verwijzen naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten (Brief ministerie van Financiën september 2012, kenmerk DGB/2012/4508).
Is het waar dat kosten voor multidisciplinair overleg, kwaliteitszorg, innovatie en organisatie van de zorg een btw belaste prestatie zijn? Wordt dit standpunt op dit moment door alle belastinginspecteurs toegepast?
In de hierboven genoemde beantwoording van de vragen van het lid Leijten is, kort gezegd, aangegeven dat de belastinginspecteur op grond van de huidige wet- en regelgeving en naar de stand van de jurisprudentie in feite geen andere beslissing kán nemen. Zoals in de antwoorden op de vragen van mevrouw Leijten is aangegeven, beziet de staatssecretaris van Financiën samen met mij en in overleg met de betrokken sector of er mogelijkheden zijn de btw-heffing ten aanzien van de in het geding zijnde diensten aan te passen. Het overleg met de staatssecretaris van Financiën hierover is reeds gestart. Omtrent de uitkomsten daarvan zal de Kamer zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd. Overigens mag er geen misverstand over bestaan dat ik het, bezien vanuit een oogpunt van de kwaliteit van de gezondheidszorg, belangrijk vind de samenwerking in de eerstelijnszorg te stimuleren en derhalve een oplossing nastreef die dit bevordert.
Is het waar dat zorgverzekeraars bij hun inkoop btw moeten gaan betalen op alle niet-medische diensten van instellingen (en hulpverleners?) in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn de ( financiële ) gevolgen hiervan voor de eerstelijnszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent de redenering dat zorgverzekeraars bij hun inkoop btw moeten gaan betalen op alle niet-medische diensten in de gezondheidszorg dat er sprake is van een ongelijke behandeling omdat de huisarts een btw onbelaste vergoeding voor zijn administratie en praktijkvoering krijgt? Zo ja, vindt u dit terecht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de medische btw-vrijstelling niet uitsluitend van toepassing is voor het directe patiëntencontact, maar ook voor het noodzakelijke voortraject om tot dat patiëntencontact te komen, zoals het afstemmen over wie welke zorg aan de patiënt levert, kwaliteitszorg, innovatie en organisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bemoeilijken van multidisciplinaire samenwerking in de zorg door btw-heffing |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op een brief van een multidisciplinair samenwerkingsverband in de eerstelijnszorg waarin wordt gemeld dat de werkzaamheden van deze stichting worden beschouwd als btw belaste prestatie?1
De in deze vraag bedoelde brief heb ik met belangstelling gelezen. De daarin aan de orde gestelde aangelegenheid betreft de toepassing van de btw-wetgeving ten aanzien van de activiteiten van organisaties (o.a. stichtingen) in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg. Op de verschillende aspecten welke in die brief naar voren zijn gebracht, ga ik nader in bij de beantwoording van de volgende vragen.
Kunt u toelichten op grond waarvan activiteiten ten behoeve van multidisciplinaire samenwerking in de eerste lijn worden aangemerkt als btw belaste prestatie? Wat zijn de criteria op basis waarvan het onderscheid wordt gemaakt?
De btw-wetgeving kent als uitgangspunt dat prestaties van ondernemers belast zijn met btw. Daarbij moeten de prestaties van iedere te onderscheiden ondernemer afzonderlijk in aanmerking worden genomen. Btw-heffing kan achterwege blijven met betrekking tot leveringen en diensten ter zake waarvan in de btw-wetgeving een vrijstelling is opgenomen. Zo is de gezondheidskundige verzorging van de mens door artsen vrijgesteld van btw-heffing.
Als een afzonderlijke organisatie (bijvoorbeeld een stichting) in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg diensten verricht, zullen die diensten voor de toepassing van de btw-wetgeving zelfstandig moeten worden beoordeeld. De diensten waarop de gestelde vragen betrekking hebben, betreffen met name de innovatie en organisatie van de zorg, de kwaliteitszorg en het multidisciplinair overleg (hierna: ondersteunende en coördinerende werkzaamheden).
Voor deze ondersteunende en coördinerende werkzaamheden kent de btw-wetgeving geen vrijstelling. Hierbij merk ik op dat bij de toepassing van die wetgeving de door elke individuele ondernemer verrichte prestaties op hun eigen fiscale merites moeten worden beoordeeld. In feite is in de situaties waarop de gestelde vragen betrekking hebben, sprake van het uitvoeren van handelingen door meerdere ondernemers. De gezondheidskundige verzorging van de mens vindt nog steeds plaats door de arts, terwijl een afzonderlijke organisatie daarbij ondersteunende en coördinerende werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zijn wel dienstbaar aan de gezondheidskundige verzorging van de mens, maar zijn op zichzelf bezien niet als zodanig aan te merken. Daarom zijn deze werkzaamheden op basis van de thans geldende wetgeving niet vrijgesteld van btw.
Hoe verhoudt de btw-heffing op activiteiten ten behoeve van multidisciplinaire eerstelijnszorg zich tot de opvatting van het kabinet dat geïntegreerde zorg helpt bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg en het beheersen van de kosten?
Gelet op de ontwikkelingen op het terrein van samenwerking in de eerstelijnsgezondheidszorg zal ik, samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overleg met de betrokken sector, bezien of er mogelijkheden zijn de btw-heffing ten aanzien van de in het geding zijnde diensten aan te passen. Omtrent de uitkomsten daarvan zal ik de Kamer zo spoedig mogelijk nader informeren.
Bent u bereid na te gaan welke nuttige projecten die leiden tot betere en meer efficiënte zorg worden belemmerd door btw-heffingen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft een individuele belastinginspecteur de bevoegdheid om te bepalen welke zorgactiviteiten onder de genoemde btw-heffing vallen? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Als een organisatie, werkzaam in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg, aan de Belastingdienst vragen stelt over de toepassing van de fiscale wetgeving ten aanzien van haar werkzaamheden, dan neemt de bevoegde inspecteur van de Belastingdienst terzake een standpunt in. Daarbij baseert hij zich op de geldende fiscale wetgeving en jurisprudentie. Zo is ook gebeurd in de situatie welke in de gestelde vragen aan de orde is.
Welke actie onderneemt u op deze en vergelijkbare casussen?
Zie antwoord vraag 3.