Toename openstaande rekeningen in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht waaruit blijkt dat er steeds meer onverzekerde mensen hun ziekenhuisrekening niet betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen de basiszorg moet krijgen die nodig is, maar dat dan ook iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast?
Ja. Ik deel deze mening. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Klopt het dat er sprake is van een leemte in de regelgeving, waardoor onverzekerde EU-burgers niet effectief aangepakt kunnen worden om zich te verzekeren, dan wel hun rekening te betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten2.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 3
Indien EU-ingezetenen in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Effectieve aanpak van de groep onverzekerde verzekeringsplichtigen is mogelijk door opsporing. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord bij de volgende vraag.
Voor zover het gaat om effectief aanpakken van het betalen van rekeningen kunnen ziekenhuizen zelf ook stappen zetten. Dit is wettelijk afdoende geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Van een aantal ziekenhuizen is bijvoorbeeld bekend dat deze voor niet-acute zorg een voorschot vragen van de betreffende persoon.
Heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) ook een taak om deze groep onverzekerde EU-burgers op te sporen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de gemeentelijke basisregistratie (GBA) en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan 4 maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het College voor Zorgverzekeringen, met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Bent u bereid het CVZ onderzoek te laten doen naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers, en het niet betalen van rekeningen voor zorgkosten? Bent u bereid het CVZ te vragen welke maatregelen genomen moeten worden om wanbetaling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind onderzoek naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers geen taak voor het CVZ, noch een taak voor de Nederlandse overheid als zodanig. Private ondernemingen, waaronder ziekenhuizen, moeten in staat zijn om te beoordelen welke maatregelen nodig zijn om wanbetaling van onbetaalde rekeningen zoveel mogelijk te voorkomen. Het voorkomen en tegengaan van wanbetaling behoort tot de normale bedrijfsvoering van de onderneming.
Recent heb ik de NVZ en NFV gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden, om welke aantallen onverzekerden het gaat, om zo een beeld te krijgen van de stand van zaken.
Het bericht dat het Diaconessenhuis in Meppel zich in de toekomst mogelijk zal beperken tot de planbare zorg |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het Diaconessenhuis in Meppel zich in de toekomst mogelijk zal beperken tot de planbare zorg?1
Het Diaconessenhuis heeft aangeven dat het keuzes gaat maken in het zorgaanbod. Dit streekziekenhuis wil basis medisch specialistische zorg aanbieden en intensief samenwerken met de eerste lijn. Het Diaconessenhuis in Meppel heeft bij mij aangegeven dat de hoofdlijnen, welke zijn vastgesteld in overleg met de medische staven en collectieven van beide ziekenhuizen, van het profiel van het Diaconessenhuis er als volgt uitzien:
De kern is dat er een ziekenhuisvoorziening in stand blijft voor laag risico patiënten en electieve zorg:
Bovenstaande keuzes passen binnen mijn beleid waarin ziekenhuizen profielkeuzes gaan maken en zich gaan richten op specifieke aandoeningen om de kwaliteit en de doelmatigheid van de zorg te verbeteren. De integratie van de HAP en SEH past binnen dit beleid.
Is het waar dat het Diaconessenhuis in de nabije toekomst alleen nog door de week open zal zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Diaconessenhuis verwacht op basis van bovenstaande hoofdlijnen van het profiel de invulling daarvan in de loop van 2014 uit te werken. Uitgangspunt van het profiel is «dichtbij als het kan, verder weg als het moet». Dat adagium geldt voor alle dagen in de week.
Wat is er waar van bericht dat het Diaconessenhuis financiële problemen kent? Hoe groot zijn die problemen? Is er sprake van een mogelijk faillissement?
Het Diaconessenhuis kent een lichte terugloop in zorgvragen en heeft aangegeven komend jaar passende maatregelen te nemen. Het Diaconessenhuis heeft aangegeven dat er geen sprake is van een mogelijk faillissement.
Is het waar dat er sprake is van het inkrimpen van het aantal operatiekamers (OK) en het laboratorium? Welke gevolgen heeft dit voor het personeel en de patiëntenzorg in Meppel?
Het Diaconessenhuis verwacht op basis van bovenstaande hoofdlijnen van het profiel de invulling daarvan in de loop van 2014 uit te werken.
Is het waar dat er sprake is van het sluiten van verschillende afdelingen? Welke afdelingen betreft dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Diaconessenhuis heeft mij laten weten dat het profiel, zie mijn antwoord op vraag 1, leidend is en er op dit moment geen sprake van sluiting van afdelingen is.
Is het waar dat deze afdelingen zullen verhuizen naar Zwolle? Welk verband is er met de voorgenomen fusie tussen het Diaconessenhuis en de Isala klinieken? Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot deze fusie?
Het Diaconessenhuis heeft mij laten weten dat het profiel, zie mijn antwoord op vraag 1, leidend is en er op dit moment geen sprake van sluiting van afdelingen is. Daarbij is op 1 januari van dit jaar de zorgspecifieke fusietoets in werking getreden. Dit betekent dat zorgaanbieders met een fusievoornemen met ingang van dit jaar goedkeuring van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) nodig hebben voor zij mogen fuseren. Onderdeel van deze toets is een toets op de bereikbaarheid van cruciale zorg. SEH-zorg is cruciale zorg. Wanneer de fusie door de NZa is goedgekeurd, zal de Autoriteit Consument en Markt (ACM) haar oordeel geven. Er is op dit moment sprake van een melding van de fusie bij de ACM.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Achmea bij de plannen om het Diaconessenhuis af te slanken? Heeft zorgverzekeraar Achmea op enigerlei wijze druk uitgeoefend op het Diaconessenhuis?2
Achmea heeft in haar visie te kennen gegeven dat ze, in het maatschappelijk belang van de bevolking van Zuidwest-Drente en Noordwest-Overijssel, goede ziekenhuiszorg dichtbij beschikbaar wil houden en dat een fusie tussen Zorgcombinatie Noorderboog en Isala daarvoor wellicht de beste optie is. Ze ondersteunt daarmee de voorgenomen fusie.
Hoe reageert u op de uitspraak van een medisch specialist werkzaam in het Diaconessenhuis dat «de verzekeraar zorg inkoopt tegen een door de verzekeraar zelf vast te stellen tarief. Het is de wil van de politiek, dat de verzekeraar deze macht heeft» en «de macht van de zorgverzekeraar is te groot geworden»? Vindt u het acceptabel dat een zorgverzekeraar zo’n grote rol heeft bij het uitkleden van de zorg in Meppel?
Het is een kenmerk van het huidige zorgstelsel dat de zorgverzekeraar onderhandelt met ziekenhuizen over prijs, volume en kwaliteit van zorg.
De NZa en ACM houden toezicht op de balans in de onderhandelingsmacht tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zorgverzekeraars pakken in deze regio de handschoen op wat betreft de selectieve inkoop en sturen daarbij op een doelmatige inrichting van de zorg waarbij kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid uitgangspunten zijn.
Is het waar dat zorgverzekeraar Achmea het Diaconessenhuis een zeer karig contract heeft aangeboden? Houden de financiële problemen waarin het Diaconessenhuis verkeert hiermee verband?
Achmea is een landelijke werkende zorgverzekeraar die contracten sluit met ziekenhuizen over heel Nederland. Achmea geeft aan dat zij bij het Diaconessenhuis voor 2014 evenals bij andere ziekenhuizen marktconform heeft ingekocht.
Vindt u dat Meppel en de regio zonder een volwaardig ziekenhuis kan? Bent u voorts van mening dat Meppel zonder acute zorg kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Diaconessenhuis heeft mij laten weten dat het profiel, zie mijn antwoord op vraag 1, leidend is en er op dit moment geen sprake van sluiting van afdelingen. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft. Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren aangezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Is het uitkleden van de ziekenhuiszorg wat u eerder bedoelde met «de gezamenlijk gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om in de regio Zuidwest Drenthe en Noordwest Overijssel een hoogwaardig ziekenhuiszorgaanbod te kunnen blijven bieden aan de bevolking»?3
Regionale ziekenhuizen zijn goed gepositioneerd voor het dichtbij brengen van zorg. Het nieuwe profiel van het Diaconessenhuis past bij de ontwikkeling van buurtgerichte ziekenhuizen waar laagcomplexe zorg en ondersteuning wordt uitgevoerd. In het licht van deze ontwikkelingen heeft ook het Diaconessenhuis zich beraden op hun zorgaanbod.
Deelt u onze visie dat het Diaconessenhuis een volwaardig ziekenhuis moet blijven? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Het niet voldoen van testen die controleren op de aanwezigheid van hormoonverstorende stoffen in consumentenproducten |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ZEMBLA-uitzending waarin toxicologen aangeven dat standaardtesten niet nauwkeurig genoeg zijn om lage, maar toch schadelijke concentraties hormoonverstorende stoffen op te sporen in consumentenproducten?1
Ja.
Deelt u de stelling van toxicologen dat het niet voldoen van huidige testen gevaarlijk is omdat ook lage concentraties gezondheidsschade kunnen veroorzaken bij baby’s en foetussen?
Uw vraag bestaat uit twee delen; ik zal op elk deel afzonderlijk reageren. In het eerste deel van uw vraag verwijst u naar uitspraken van toxicologen in de uitzending van Zembla over de huidige testen. De testen die beschikbaar zijn, zijn conform de laatste kennis en wetenschappelijke inzichten opgesteld. Dit gebeurt in het Testrichtlijnenprogramma van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Deze testen worden internationaal geaccepteerd en toegepast. Wanneer er uit het zich snel ontwikkelende onderzoeksveld aanwijzingen komen dat de huidige testen niet meer voldoen of dat er nieuwe methoden nodig zijn, zal de OESO dit opnemen in haar werkprogramma.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de testen die gebruikt worden, volstaan om baby’s en foetussen te beschermen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft daarom al eerder advies gevraagd aan de Gezondheidsraad of de huidige beoordelingsmodellen wel volstaan voor prenatale blootstelling. Het advies hierover wordt eind maart verwacht. Dit advies zal u vervolgens met een reactie van de regering daarop worden toegezonden.
De huidige OESO-testen zijn goed in staat om mogelijk nadelige effecten van een verstoring van de geslachtshormoonsystemen op foetussen en nakomelingen waar te nemen. Tevens kan een belangrijk deel van de mogelijk nadelige effecten van een verstoring van het schildklierhormoonsysteem worden waargenomen. Er wordt momenteel gewerkt aan de verdere ontwikkeling van methoden om andere mogelijk nadelige gezondheidseffecten waar te kunnen nemen, ook waar deze worden veroorzaakt door verstoring van andere hormonale systemen. Nederland levert daaraan een belangrijke bijdrage. Zo heeft Nederland zich ingezet voor de ontwikkeling en internationale acceptatie van de zogenaamde «extended one generation reproductive toxicity study»2 die ten opzichte van de voorgaande test een breder beeld geeft van nadelige effecten op de voortplanting van stoffen met een mogelijk hormonale werking. Deze test is in 2011 vastgesteld maar wordt nog niet toegepast, hoewel landen als Nederland en Denemarken zich sterk maken om deze test in de relevante wettelijke kaders geïmplementeerd te krijgen.
Samenvattend zijn voor sommige effecten al goede testen beschikbaar maar blijft aandacht nodig voor verdere ontwikkeling en implementatie van testmethoden.
Het tweede deel van de vraag betreft gezondheidsschade bij lage doseringen. Er is veel wetenschappelijke discussie over het optreden van potentiële hormoongerelateerde gezondheidseffecten bij lage doseringen. Het blijkt namelijk dat de huidige beschikbare gegevens over deze effecten bij lage doseringen sterk uiteenlopen en ook tegenstrijdigheden bevatten. Vooralsnog is het niet mogelijk om eenduidig vast te stellen of blootstelling aan deze stoffen in lage doseringen een schadelijk effect heeft door verstoring van het hormoonsysteem.
Gezien het ontbreken van kennis is het belangrijk dat de wetenschappelijke discussie hierover voortgaat. Nederland volgt deze discussie nauwlettend.
In hoeverre heeft u zicht op welke stoffen nu wel eens door de controle glippen en welke categorie producten dit betreft?
In de EU zijn producenten en leveranciers van chemische stoffen via de «verordening voor de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen» (REACH)3 verantwoordelijk voor de veiligheid van de stoffen die zij op de markt brengen. In het kader van REACH zijn afspraken gemaakt over de onderzoeken die leveranciers moeten doen naar de veiligheid van hun stoffen. Het doel is uiteraard dat producten veilig zijn bij juist gebruik wanneer zij op de markt komen. Absolute veiligheid kan nooit gegarandeerd worden. De regelgeving streeft naar een goede balans tussen het zo klein mogelijk maken van de kans dat onveilige stoffen op de markt komen en praktische haalbaarheid waaronder ook het beperken van het gebruik van proefdieren. Voor enkele specifieke productgroepen zoals gewasbeschermingsmiddelen en voedselcontactmaterialen geldt aparte regelgeving die ervan uitgaat dat stoffen altijd vooraf getoetst moeten worden voordat ze op de markt komen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al schetste, wordt voor het bepalen van de veiligheid gebruik gemaakt van internationaal vastgestelde testmethoden en procedures. De testvereisten hangen af van de hoeveelheid die per jaar op de markt wordt gebracht. Voor kleinere hoeveelheden gelden minder zware testvereisten tenzij er specifieke zorgen komen uit de basistesten. Dit is omdat er een balans moet zijn met de kosten om de testen uit te voeren en de baten van het op de markt brengen van stoffen. De informatie die afhankelijk van de specifieke toepassing en het productievolume van een stof moet worden verschaft betreft onder meer mogelijke effecten op de vruchtbaarheid, de voortplanting, de zwangerschap en de nakomelingen. Gegevens over het optreden van deze effecten zijn niet voor alle stoffen beschikbaar en het testen hierop is niet in alle gevallen vereist.
Voor veel stoffen is derhalve geen of beperkte informatie beschikbaar. Daarom kunnen voor specifieke producten nadere eisen worden gesteld aan de toelating waarbij goed gekeken wordt of dit kan leiden tot risico’s voor met name kwetsbare groepen zoals kinderen of kwetsbare producten zoals voedselcontactmaterialen.
Kunt u uitleggen waarom u stelt dat het te vroeg is voor maatregelen, terwijl zowel nationale als internationale experts met klem aansturen op overheidsmaatregelen? Op basis van welke gegevens komt u tot deze stelling?
Nederland volgt nauwlettend de internationale initiatieven en processen waarin criteria worden ontwikkeld om hormoonverstorende stoffen te kunnen identificeren, ze te detecteren en om maatregelen te nemen. Stoffen waarvan al bekend is dat ze een hormoonverstorende werking hebben, zijn in de Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen en voor biociden niet toegestaan. Voor industriële chemicaliën die onder de REACH-verordening vallen en hormoonverstorend zijn, geldt dat na identificatie het gebruik hiervan via autorisatie op termijn zal worden afgebouwd. Ook zijn Europese maatregelen genomen voor bepaalde stoffen in consumentenproducten. Zo mogen bepaalde weekmakers niet meer in speelgoed worden gebruikt en is de stof bisfenol A in babyflesjes verboden.
Omdat op Europees niveau meerdere processen lopen om risico’s van (producten met) hormoonverstorende stoffen te beheersen, neemt Nederland op dit moment nog geen aanvullende nationale maatregelen. Binnen de EU voeren de meeste lidstaten ditzelfde beleid, al zijn er ook landen (waaronder Denemarken) die wel kiezen voor aanvullende nationale maatregelen. In de huidige fase, waarin (zie ook mijn antwoord op vraag 2) de wetenschappelijke onzekerheid over het risico nog te groot is, acht ik het niet wenselijk om nationale productbeperkingen in te voeren. Wel is het belangrijk dat de overheid bijdraagt aan het beschikbaar maken van informatie over deze onzekere risico’s, zodat de burger een handelingsperspectief heeft en zelf bewuste keuzes kan maken.
Welke informatie wilt u nog op tafel krijgen voordat u mogelijk overgaat tot het nemen van maatregelen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe zwangere vrouwen en ouders van kleine kinderen op dit moment worden voorgelicht over de schadelijke gezondheidseffecten van hormoonverstorende stoffen en de producten waarin deze stoffen zich mogelijkerwijs bevinden? Zijn naar uw mening additionele maatregelen nodig?
Voorlichting aan zwangere vrouwen verloopt onder meer via de website www.strakszwangerworden.nl en de folder Zwanger. Beide communicatiemiddelen worden op reguliere basis herzien en aangepast aan de huidige stand van kennis. Overleg over de eerstvolgende herziening van de folder met betrokken partijen vindt binnenkort plaats. Ik zal dan expliciet kijken of de informatie die nu wordt verschaft, voldoende is om burgers een handelingsperspectief te bieden.
Ziet u kans om eventueel additionele maatregelen te treffen inzake voorlichtingsactiviteiten die nu al plaatsvinden bij zwangere vrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is |
|
Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is?1
Ik heb kennisgenomen van dat bericht en realiseer mij dat dit bericht de nodige indruk heeft gemaakt op transgenders die in aanmerking willen komen voor een behandeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars en het VUmc hun verantwoordelijkheid zullen nemen omdat transgenders net als iedere burger in ons land recht hebben op zorg. Toegang tot zorg heeft voor transgenders invloed op hun participatie en acceptatie in de samenleving. Zie ook het antwoord op vraag 2, 3 en 5.
Is het waar dat het VUmc 10 miljoen euro nodig heeft, terwijl zorgverzekeraars dit jaar maar 3 miljoen euro beschikbaar stelden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik kan de genoemde bedragen niet bevestigen. Bij navraag blijken betrokken partijen een verschillende visie te hebben op deze kwestie. Het VUmc geeft inderdaad aan 10 mln. nodig te hebben en slechts 3 mln. beschikbaar te hebben gekregen. De twee grootste bij VUmc betrokken zorgverzekeraars laten weten zich niet goed herkennen in dit beeld. Zij melden dat er aanvullende gelden in 2013 en 2014 zijn afgesproken om wachtlijsten voor genderzorg te kunnen inlopen, in het kader van het zogenoemde Deltaplan Genderzorg. Daarnaast zou ook groeiruimte aan het VUmc geboden zijn, waarbij het ziekenhuis zelf keuzes maakt in de typen patiënten die zij behandelt en daarmee ook welk deel van het totaalbudget aangewend wordt voor de transgenderzorg.
Per 1 januari 2014 zijn er drie nieuwe DBC-zorgproducten voor deze zorg. Daarmee is deze zorg goed beschreven in prestaties op basis waarvan zorgverzekeraars deze zorg kunnen inkopen. De afgelopen jaren waren nog geen aparte declaratiecodes voor genderzorg beschikbaar. Overigens betekent dat niet dat er de afgelopen jaren geen budget voor deze zorg beschikbaar was. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat door het geldtekort bij het VUmc ongeveer 600 patiënten jaarlijks verstoken zullen blijven van een behandeling? Is dat naar uw mening verantwoord?
Dat getal is door het VUmc genoemd. Ik kan dat getal niet bevestigen.
Het VUmc heeft geen indicatie gegeven hoe lang de voorgenomen stop voor nieuwe aanmeldingen zou kunnen gaan duren. Die duur is ondermeer van invloed op het aantal mensen dat later in behandeling zal komen. Maar ook de capaciteitsontwikkeling voor deze zorg binnen het VUmc is daarop van invloed. De afgelopen periode is er sprake geweest van het inlopen van wachtlijsten. Volgens de informatie van het VUmc heeft het Deltaplan Genderzorg ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties in het VUmc met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Dit loopt door in 2014.
Is het voorts waar dat het VUmc verantwoordelijk is voor 85% van de transgenderzorg in Nederland? Welk alternatief hebben deze mensen binnen Nederland om transgenderzorg te krijgen?
Het VUmc verzorgt naar eigen zeggen inderdaad circa 85% van alle zorg voor deze patiënten. Het VUmc is het enige centrum dat een complete behandeling aanbiedt voor mensen met genderdysforie en transgenders. In het UMCG kunnen volwassenen voor delen van de zorg terecht. In het LUMC kunnen kinderen en adolescenten voor een deel van de zorg terecht. In principe kunnen zorgverzekeraars ook zorg buiten Nederland inkopen.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars transgenders op deze manier in de steek laten? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars aan deze zorgplicht zullen voldoen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen.
Kunnen zorgverzekeraars behandeling zomaar weigeren terwijl transgenderzorg vanuit het basispakket verzekerd is?
Verzekerden hebben recht op zorg. Dit is vastgelegd in de zorgverzekeringswet, waarin is opgenomen dat verzekeraars zorgplicht hebben. Mochten mensen zich niet meer kunnen aanmelden bij een zorgaanbieder, in dit geval het VUmc, dan kunnen zij zich melden bij hun verzekeraar. En de verzekeraar zal de zorg moeten regelen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is dit wat u voor ogen heeft met de taak voor zorgverzekeraars om toe te zien op het doelmatig besteden van zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met een doelmatige besteding van zorggeld bedoel ik uiteraard niet dat mensen geen zorg krijgen, zorgverzekeraars hebben immers een zorgplicht. Ik bedoel wel dat de zorg zo doelmatig mogelijk wordt geleverd.
Is het waar dat door dit tekort ook de deskundigenverklaring voor het wijzigen van de geboorteakte in de knel komt? Zo ja, wat gaat u doen om dat knelpunt weg te nemen?
De deskundigenverklaring die noodzakelijk is voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte na inwerkingtreding van de wet van 18 december 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Stb. 2014, nr. 1), staat los van het medische traject.
In het aanwijzingsbesluit zullen artsen en psychologen verbonden aan het VU medisch centrum (VUmc) te Amsterdam, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te Groningen, en (voor minderjarigen) het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) worden aangewezen. Het is echter mogelijk indien daartoe een reële noodzaak bestaat, de lijst aan te vullen. Dat zou het geval kunnen zijn als er gedurende langere tijd een niet aanvaardbare wachtlijst zou ontstaan. Dit verwacht ik echter niet omdat de deskundigen hebben aangegeven afspraken die zien op de enkele afgifte van een verklaring voorrang te kunnen verlenen boven medische trajecten.
Het VUmc heeft bevestigd dat de wachtlijsten voor de zorgverlening aan genderpatiënten geen invloed zullen hebben op het verkrijgen van een deskundigenverklaring.
Het bericht “Beëindiging subsidierelaties van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met Jeugdzorg-Plus niet gegrond” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Beëindiging subsidierelaties van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met Jeugdzorg-Plus niet gegrond» van Jeugdzorg Nederland?1
Ja.
Op grond van welke overwegingen heeft u besloten de subsidierelatie met de Jeugdzorg-Plus-instellingen te beëindigen?
Ik heb op 17 mei 2013 de instellingen jeugdzorgplus een vooraankondiging gestuurd van de beëindiging van de subsidierelatie per 1 januari 2015 in de verwachting dat dan de Jeugdwet in werking zal treden. Vanaf dat moment zijn de gemeenten en is niet langer het Rijk verantwoordelijk voor de jeugdzorgplus.
Wat is uw reactie op de overwegingen van de Commissie Bezwaarschriften?
De commissie is van oordeel dat het tijdstip voor het doen van een aankondigingbesluit in de zin van artikel 4:51, eerste lid, Awb van de beëindiging van de subsidierelatie met de jeugdzorgplusinstellingen te vroeg ligt, omdat op 17 mei 2013 onvoldoende duidelijkheid bestond over de condities en concrete gevolgen van deze beëindiging. Een goede beoordeling of de redelijke termijn, bedoel in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb in acht is genomen is daardoor nog niet goed mogelijk. De commissie heeft geadviseerd over de jeugdzorgplusinstellingen op een later moment, als meer inzicht bestaat over de condities en gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie, een beslissing op basis van artikel 4:51, eerste lid, Awb te nemen.
Ik heb dit advies overgenomen, mede vanwege de uitkomst van de regionale transitie-arrangementen. Dat is voor mij aanleiding geweest additionele maatregelen te treffen.2
Daarom heb ik besloten een beslissing op dit bezwaar aan te houden tot uiterlijk 1 juni 2014. Ik verwacht dat er dan voldoende duidelijkheid bestaat over de condities en concrete gevolgen van de beëindiging van de subsidie.
Bent u voornemens uw besluit te heroverwegen na de uitspraak van de Commissie Bezwaarschriften?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met de Jeugdzorg-Plus-instellingen het gesprek aan te gaan om te kijken naar een passende oplossing? Zo ja, kunt u de Kamer daar periodiek over informeren?
Zoals hierboven aangegeven heb ik naar aanleiding van de bevindingen van de TSJ ervoor gekozen additionele maatregelen te treffen. Hiermee wil ik bereiken dat er continuïteit van zorg, kennis en zorginfrastructuur is voor de jeugdigen voor wie de rechter in 2015 en daarna een machtiging gesloten jeugdhulp verstrekt. Over de invulling van deze additionele maatregelen ben ik in overleg met de aanbieders van jeugdzorgplus. Over de voortgang daarvan zal ik u informeren in het kader van de stelselherziening van de jeugdhulp.
Zijn er andere jeugdzorgaanbieders aan wie u reeds heeft aangekondigd de subsidierelatie per 1 januari 2015 te willen beëindigen en voor wie potentieel dezelfde bezwaren gelden als opgebracht door de Jeugdzorg-Plus-instellingen, en gehonoreerd door de Commissie Bezwaarschriften? Zo ja, hoe gaat u met deze partijen om?
Het Rijk financiert alleen de aanbieders van jeugdzorgplus. Daarom hebben alleen zij deze vooraankondiging van mij gekregen.
Het bericht dat het VUmc stopt met nieuwe behandelingen van transgenders en patiënten met genderdysforie |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VUmc heeft geen geld voor sekseoperaties»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en realiseer mij dat dit bericht de nodige indruk heeft gemaakt op transgenders die in aanmerking willen komen voor een behandeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars en het VUmc hun verantwoordelijkheid zullen nemen omdat transgenders net als iedere burger in ons land recht hebben op zorg. Toegang tot zorg heeft voor transgenders invloed op hun participatie en acceptatie in de samenleving.
Hoe lang zal deze stop naar verwachting duren, en voor hoeveel nieuwe patiënten betekent dit dat zij geen genderzorg zullen ontvangen?
Dat is mij niet bekend. Het VUmc heeft geen indicatie gegeven hoe lang deze stop voor nieuwe aanmeldingen zal duren. Dat is onder meer van invloed op het aantal mensen dat later in behandeling zal komen. Maar ook de capaciteitsontwikkeling voor deze zorg binnen het VUmc is daarop van invloed. De afgelopen periode is er sprake geweest van het inlopen van wachtlijsten. Volgens de informatie van het VUmc heeft het Deltaplan Genderzorg ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties in het VUmc met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 5, 8 en 9.
Hoe verhoudt deze stop zich tot het recht op zorg, zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet?
Verzekerden hebben recht op zorg. Dat is vastgelegd in de zorgverzekeringswet, waarin is opgenomen dat verzekeraars zorgplicht hebben. Mochten mensen zich niet meer kunnen aanmelden bij het VUmc, dan kunnen zij zich melden bij hun verzekeraar. De verzekeraar zal de zorg moeten regelen.
Kunt u aangeven bij welke alternatieve zorgaanbieder nieuwe genderpatiënten terecht kunnen, wanneer zij niet bij het VUmc terecht kunnen?
Het VUmc is het enige centrum dat een complete behandeling aanbiedt voor mensen met genderdysforie en transgenders. Het VUmc verzorgt naar eigen zeggen inderdaad circa 85% van alle zorg voor deze patiënten. In het UMCG kunnen volwassenen voor delen van de zorg terecht. In het LUMC kunnen kinderen en adolescenten voor een deel van de zorg terecht. In principe kunnen zorgverzekeraars ook zorg buiten Nederland inkopen.
Kunt u aangeven waar de knelpunten zitten inzake de financiering voor de behandeling van nieuwe genderpatiënten?
Bij navraag blijken betrokken partijen een verschillende visie te hebben op deze kwestie. Het VUmc geeft aan dat er te weinig middelen beschikbaar zijn voor de behandeling van nieuwe genderpatiënten. Navraag bij de twee grootste bij VUmc betrokken zorgverzekeraars leert dat zij dit beeld niet delen. Zij geven aan dat er aanvullende gelden voor 2013 en 2014 zijn afgesproken om wachtlijsten voor genderzorg te kunnen inlopen. Daarnaast zou ook groeiruimte aan het VUmc geboden zijn, waarbij het ziekenhuis zelf keuzes kan maken in de typen patiënten die zij gaan behandelen en welk deel van het totaalbudget aangewend wordt voor de transgenderzorg.
Per 1 januari 2014 zijn er drie nieuwe DBC-zorgproducten voor deze zorg. Daarmee is deze zorg goed beschreven in prestaties op basis waarvan zorgverzekeraars deze zorg kunnen inkopen. De afgelopen jaren waren nog geen aparte declaratiecodes voor genderzorg beschikbaar. Overigens betekent dat niet dat er de afgelopen jaren geen budget voor deze zorg beschikbaar was.
Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de beschikbare middelen voor de zorg voor de komende jaren. Deze zijn beperkt en dat vereist het maken van keuzes. Een deel van de oplossing op langere termijn is mogelijk gelegen in de keuzes die ziekenhuizen, zoals in dit geval het VUmc maken. De zorgverzekeraars geven aan dat zij verwachten dat het VUmc op langere termijn de beschikbare capaciteit in toenemende mate zal richten op haar academisch profiel, waardoor capaciteit voor deze zorg vrijgemaakt kan worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het VUmc en de zorgverzekeraars om aanvullende financiering te vinden?
Ik zie geen rol voor mijzelf om in gesprek te gaan over de bekostiging van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG), dan wel de genderzorg in het VUmc. In de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het zorgverzekeringsstelsel moeten zorgverzekeraars en aanbieders komen tot de afspraken, die nodig zijn om aanbod en kwaliteit en van zorg te garanderen voor burgers. Het is dus aan verzekeraars om in overleg met het VUmc af te spreken hoeveel middelen nodig zijn voor de zorg voor transgenders. Ik wil niet in die verantwoordelijkheid treden en ga ervan uit dat partijen er samen uitkomen. Ik heb bovendien begrepen dat de onderhandelingen nog lopen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, zeer alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het aantal genderpatiënten stijgt? Zo ja, welke stijging wordt er voor 2014 verwacht, en wat zijn de lange termijn verwachtingen?
Het VUmc geeft aan dat het aantal patiënten in Nederland dat zich aanmeldt voor genderzorg de afgelopen drie jaar met ca 200% is gestegen. Ik beschik niet over informatie ten aanzien van het totaal aantal genderpatiënten in Nederland op dit moment noch over verwachtingen voor de korte of de lange termijn.
Is de financiering van behandelingen voor het sterk stijgende aantal genderpatiënten voor 2014 en de lange termijn wel geborgd?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Genderzorg maakt onderdeel uit van het basispakket, daarop rust een zorgplicht en toezicht van de NZa.
Kunt u aangeven wat tot dusverre het resultaat is van het Deltaplan Genderzorg, en op welke wijze u dit in deze kabinetsperiode zal voortzetten?
Het Deltaplan Genderzorg is een plan van aanbieders en zorgverzekeraars dat het mogelijk heeft gemaakt dat het VUmc in 2013 de genderzorg sterk heeft verbeterd, onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Deze uitbreiding van OK capaciteit loopt ook door in 2014. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven heeft het Deltaplan heeft ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties is toegenomen. Het Deltaplan loopt door in 2014.
Kunt u aangeven op welke wijze op dit moment de capaciteit voor genderzorg buiten het VUmc wordt uitgebreid, en bent u bereid capaciteitsuitbreiding en scholing omtrent deze specifieke vorm van zorg te stimuleren?
Mij is niet bekend of en waar er mogelijk sprake is van uitbreiding van de capaciteit voor genderzorg in Nederland. De inhoud van zorgopleidingen is een verantwoordelijkheid van de betreffende opleidingsinstellingen. Deze autonomie wil ik graag respecteren. Ook als het gaat om deskundigheidsbevordering zijn de professionals zelf aan zet. Zij kunnen via de wetenschappelijke verenigingen de aanpassing van de bestaande curricula bevorderen.
Kunt u garanderen dat de behandelstop en capaciteitsproblemen in de genderzorg geen gevolgen zullen hebben voor het verkrijgen van een deskundigenverklaring, die vanaf 1 juli 2014 nodig is voor het wijzigen van het geslacht op de geboorteakte?
De deskundigenverklaring die noodzakelijk is voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte staat los van het medische traject. In het Besluit aanwijzing deskundigen genderdysforie zullen artsen en psychologen verbonden aan het VU medisch centrum (VUmc) te Amsterdam, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te Groningen, en (voor minderjarigen) het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) worden aangewezen. Het is echter mogelijk indien daartoe een reële noodzaak bestaat, de lijst aan te vullen. Dat zou het geval kunnen zijn als er gedurende langere tijd een niet aanvaardbare wachtlijst zou ontstaan. Dit verwacht ik echter niet omdat de deskundigen hebben aangegeven afspraken die zien op de enkele afgifte van een verklaring voorrang te kunnen verlenen boven medische trajecten. Het VUmc heeft bevestigd dat de wachtlijsten voor de zorgverlening aan genderpatiënten geen invloed zullen hebben op het verkrijgen van een deskundigenverklaring.
Het bericht dat Rooise ondernemers met de Nixpress de landelijke kranten halen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen over het bericht dat Rooise ondernemers met de Nixpress de landelijke kranten halen?1
Ja, dat bericht is bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om minderjarigen met een zuipbus naar Belgische discotheken te brengen, waardoor minderjarige Nederlandse jongeren de nieuwe leeftijdsgrens kunnen omzeilen?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om dergelijke initiatieven tegen te gaan? Hoe kan het preventie- en handhavingsplan van gemeenten hierin een rol spelen?
Zolang in de bus geen alcohol wordt verkocht aan minderjarigen, is geen sprake van overtreding van de Drank- en Horecawet. Het preventie- en handhavingplan van gemeenten zal hierin dan ook geen rol van betekenis kunnen spelen, anders dan dat het belang wordt onderkend van het bieden van voldoende initiatieven voor de jeugd binnen de eigen gemeente.
In hoeverre is sprake van het aanzetten van jongeren tot het begaan van strafbare feiten?
Het betreft vervoer naar België en weer terug. Er is geen sprake van het aanzetten tot het begaan van strafbare feiten.
Indien de jongeren bij terugkomst in Nederland overlast veroorzaken, welke mogelijkheden zijn er dan om op te treden?
Als de jongeren bij terugkomst zich «in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden» en daarmee overlast veroorzaken, kan worden opgetreden op grond van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht, het artikel dat ziet op openbare dronkenschap.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat zorgverzekeraars zeer gebrekkige of geheel verkeerde informatie aan hun verzekerden verschaffen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Warboel bij klantenservices zorgverzekeraar»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Deelt u de mening dat van zorgverzekeraars verwacht mag worden dat zij correcte informatie verschaffen aan hun verzekerden? Deelt u voorts de mening dat voor een goede werking van dit stelsel het essentieel is dat zorgverzekeraars, als regiespelers hierin, verzekerden van goede informatie voorzien? Zo ja, in hoeverre bent u van mening dat dit momenteel het geval is?
Goede informatievoorziening aan de verzekerde is een kerntaak van de zorgverzekeraar. Als uitvoerder van de Zorgverzekeringswet moeten zorgverzekeraars hun verzekerden goed inlichten over vergoedingen en polisvoorwaarden.
De Consumentenbond heeft onderzoek gedaan naar de informatieverstrekking door de klantenservice van zorgverzekeraars. De Consumentenbond concludeert dat zorgverzekeraars uiteenlopende antwoorden geven. Ook geven verschillende medewerkers van één zorgverzekeraar uiteenlopende antwoorden.
Overigens is het onderzoek van de Consumentenbond gedaan onder een deel van alle zorgverzekeraars. Er ontbreekt dus een aantal zorgverzekeraars in dit onderzoek.
De vragen die worden gesteld zijn soms vrij specifiek en niet altijd wordt voldoende informatie gegeven om de vragen eenduidig te beantwoorden.
Verder wordt uit het onderzoek niet duidelijk op welke wijze de beantwoording per vraag wordt gescoord en hoe deze score uiteindelijk optelt tot een eindscore. Zo scoort Menzis een 5.9 terwijl het oordeel in de eindscore «redelijk tot goed» is.
Deze kanttekeningen laten onverlet dat signalen over ontoereikende informatievoorziening serieus genomen dienen te worden. Een aantal verzekeraars heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien om nog eens goed te kijken naar de kwaliteit van de informatieverstrekking van hun klantenservice.
Gelet op het belang dat ook ik hecht aan een goede informatieverstrekking, zal ik dit onderwerp in het reguliere overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) aan de orde stellen.
Volledigheidshalve merk ik op dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), op basis van artikel 40 lid 1 tot en met 3 Wet marktordening gezondheidszorg, toezicht houdt op de informatieverstrekking van zorgverzekeraars. De NZa hanteert hiervoor een beleidsregel waaraan zorgverzekeraars zich moeten houden voor wat betreft transparantie in de keuze-informatie. Deze beleidsregel ziet toe op de informatie die zorgverzekeraars moeten verstrekken, zodat het voor verzekerden mogelijk moet zijn om een keuze te kunnen maken over hun basisverzekering. Deze beleidsregel ziet met name op informatie op de website en in de polisvoorwaarden. Op 20 december 2013 heeft de NZa in een persbericht geconcludeerd dat deze informatievoorziening grotendeels op orde is.2 Daar waar de informatie niet juist was, zijn zorgverzekeraars hier op aangesproken. Ik zie dan ook geen reden om, naast het overleg met ZN, andere maatregelen te treffen.
Deelt u voorts de mening dat het door de Consumentenbond geconstateerde probleem des te groter is, daar geen enkele zorgverzekeraar dit op orde blijkt te hebben, en verzekerden dus ook niet kunnen overstappen naar een verzekeraar die hier wel voldoende op scoort?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze specifieke informatieverschaffing van zorgverzekeraars aan verzekerden onderdeel uit te laten maken van het tijdens het algemeen overleg Zorgverzekeringswet van 4 december 2013 door u toegezegde brede onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar informatieverschaffing door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is een onderzoek naar vergelijkingssites. Zorgverzekeraars worden niet meegenomen in dit onderzoek. Zoals ik bij de beantwoording van de vorige vragen reeds heb aangegeven, zal ik dit onderwerp wel in een regulier overleg met ZN bespreken.
Bent u bereid in contact te treden met het veld om in kaart te brengen welke acties de zorgverzekeraars voor ogen hebben om hun informatievoorziening naar de verzekerden toe te verbeteren? Zo ja, zou u de Kamer op de hoogte willen stellen van uitkomsten van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol kunt u, of overige instellingen die onder uw gezag vallen, spelen bij het verbeteren van de informatievoorziening van verzekeraars? Bent u voornemens van deze eventuele mogelijkheden ook daadwerkelijk gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instrumenten heeft u om zorgverzekeraars desnoods te dwingen deze informatievoorziening te verbeteren? Bent u bereid deze instrumenten ook daadwerkelijk in te zetten op het moment dat blijkt dat zorgverzekeraars hier geen verbeteringen in aanbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het VUmc geen geld heeft voor de behandeling van transgenders |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VUmc heeft geen geld voor behandeling transgenders»?1
Ja.
Waarom hebben zorgverzekeraars een ontoereikend budget beschikbaar gesteld voor de behandeling van genderdysforie?
Ik kan niet bevestigen dat zorgverzekeraars een ontoereikend budget beschikbaar hebben gesteld, dan wel beoordelen wat de optelsom is van afspraken die er liggen en of dat bedrag ontoereikend is. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars aan deze zorgplicht zullen voldoen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen.
Deelt u de opvatting dat behandelingen van genderdysforie niet kunnen worden gestopt door het feit dat zorgverzekeraars hier onvoldoende budget voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de informatie waarover ik beschik, worden de lopende behandelingen van genderdysforie niet gestopt. Het VUmc heeft aangegeven dat lopende behandelingen gegarandeerd blijven. Het VUmc zegt wel een aanmeldingen stop te overwegen bij het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG) voor nieuwe patiënten. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht. Zorgverzekeraars kunnen dus niet vanwege te weinig financiële middelen behandelingen (laten) stoppen.
Wat gaat u ondernemen om zorgverzekeraars te bewegen voldoende budget beschikbaar te stellen, en op welke termijn verwacht u dit geregeld te hebben?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van 10 mei 2011 over de meerdere oorzaken die ten grondslag liggen aan de toen al zeer lange wachtlijsten voor genderdysforiebehandelingen, waarin u heeft aangegeven in overleg te treden met het VUmc en de zelfhulpvereniging Transvisie over het oplossen van deze problematiek? Wat is uit deze gesprekken gekomen, en welke acties gaat u ondernemen om de door u genoemde oorzaken aan te pakken?2
Ja dat herinner ik mij. Er hebben in 2012 gesprekken plaatsgevonden met betrokken partijen waarbij eerder geconstateerde knelpunten in de zorg voor transgenders zijn besproken. Om deze knelpunten aan te pakken zijn de afgelopen jaren meerdere initiatieven vanuit het veld tot stand gekomen gericht op het verbeteren van (keten)zorg voor transgenders.
In het huidige stelsel is het aan de veldpartijen zelf (verzekeraars en aanbieders) om te komen tot de afspraken, die nodig zijn om kwaliteit en doelmatigheid van zorg te garanderen voor transgenders. Een van de initiatieven is het Deltaplan Genderzorg van aanbieders en verzekeraars. Het Deltaplan heeft er, volgens de informatie van VUmc toe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen en VUmc de genderzorg sterk heeft verbeterd, onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Dit loopt door in 2014. Een ander initiatief richt zich op het ontwikkelen van een regionaal aanbod aan ggz-zorg voor transgenders.
Er spelen in de transgender zorg veel zaken die aandacht behoeven en waarover ik met belangenorganisaties zoals Transgender Netwerk Nederland (TNN) en de Alliantie Transgender Zorg en anderen in gesprek ben. Tijdens een overleg in oktober 2013 heb ik aangegeven dat de regie voor de inrichting van de zorgketen bij veldpartijen ligt maar dat VWS kan faciliteren en bemiddelen. De Alliantie en TNN zullen daartoe met een concreet uitgewerkt voorstel komen.
Bent u bereid samen met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap maatregelen te treffen om de behandeling van genderdysforie te verankeren in de opleidingscurricula?
De inhoud van zorgopleidingen is een verantwoordelijkheid van de betreffende opleidingsinstellingen. Deze autonomie wil ik graag respecteren. Ook als het gaat om deskundigheidsbevordering zijn de professionals zelf aan zet. Zij kunnen via de wetenschappelijke verenigingen de aanpassing van de bestaande curricula bevorderen. Er zijn mij overigens geen signalen bekend dat er structureel onvoldoende aandacht is voor genderdysforie in de initiële opleidingen of in de bij- en nascholing van professionals.
Het bericht dat huisartsen als strenge poortwachters bijdragen aan de hoge kankersterfte in Nederland |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «De huisarts als strenge poortwachter draagt bij aan hoge kankersterfte»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
In hoeverre kunt u zich vinden in de stelling van de columnist dat kankerpatiënten door het strenge doorverwijsbeleid van de huisarts regelmatig te laat worden behandeld door een specialist en dat dit tot hoge kankersterfte in Nederland leidt?
Ik zie geen reden om aan te nemen dat kankerpatiënten door een streng doorverwijsbeleid van de huisarts regelmatig te laat worden behandeld door een specialist en dat dit leidt tot hoge kankersterfte in Nederland. Het onderzoek in de Lancet, waar de columnist in zijn opinie naar verwijst, betreft een onderzoek naar de kans op overleving bij kanker in de periode 1999–2007 in verschillende Europese landen. In alle Europese landen is de prognose bij kanker de afgelopen jaren verbeterd. Nederland scoort in het algemeen beter dan het Europese gemiddelde wat betreft de prognose van kankerpatiënten, met uitzondering van de overleving van nier- en maagkanker. Die ligt onder het Europese gemiddelde.
In het onderzoeksartikel van de Lancet worden mogelijke verklaringen gegeven voor de verschillen tussen de landen, zonder dat dit onderbouwd wordt met data, zoals het stadium van de kanker waarmee de patiënt binnenkomt, verschillen in aanpak bij diagnosestelling en screening en socio-economische factoren zoals leefstijl en de algemene gezondheid. In het artikel wordt aangegeven dat verder onderzoek nodig is om de bevindingen nader te duiden.
Heeft u data tot uw beschikking om de stelling van de columnist te bevestigen dan wel te ontkrachten? Gaat u deze data analyseren?
Er zijn geen aanwijzingen dat de poortwachterrol van de huisarts een negatieve rol speelt bij de overleving van kanker. Nederlands onderzoek laat zien dat er wat betreft het zorgtraject bij colorectale kanker geen sprake is van vertraging in het zorgproces door de rol van de huisarts2.
Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 2 heb aangegeven, geeft het onderzoek, dat gepubliceerd is in de Lancet, ook geen inzicht in factoren die de Europese verschillen verklaren. Diverse experts hebben in de media gereageerd op het onderzoek in de Lancet. Daarbij wordt onder andere gewezen op de relatief goede landelijke Nederlandse kankerregistratie, waardoor de vergelijking met andere landen voorzichtig moet worden geïnterpreteerd. Door minder goede registratie kan er sprake zijn van overschatting van de overleving in sommige andere landen3.
Krijgt u van huisartsen signalen dat zij beschikken over onvoldoende instrumenten/vaardigheden om te beslissen over een eventuele doorverwijzing als er vermoedens bestaan over de aanwezigheid van kanker?
Het Nederlands huisartsen genootschap (NHG) geeft aan dat er geen signalen bekend zijn van huisartsen dat zij over onvoldoende instrumenten of vaardigheden beschikken om te beslissen over een eventuele doorverwijzing bij een vermoeden van kanker. Het verwijsbeleid van de huisarts is gebaseerd op medisch inhoudelijke gronden, met een zorgvuldige triage van de klachten en klachtpatronen, waarmee patiënten zich presenteren. Bij aspecifieke klachten en symptomen is het beloop daarbij een belangrijk gegeven. Diagnostiek, behandeling, begeleiding en verwijzing vinden plaats op basis van wetenschappelijk onderbouwde en landelijk gedragen richtlijnen voor oncologische zorg, zodat de juiste zorg door de juiste zorgverlener wordt geboden. Het beleid wordt in overleg met de patiënt bepaald. Bij twijfel of verdenking op kanker verwijst de huisarts altijd door voor nadere diagnostiek.
Krijgt u vaker signalen van kankerpatiënten dat zij van mening zijn dat zij te laat zijn doorverwezen naar specialistische zorg?
De inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft geen landelijk beeld over het al dan niet doorverwijzen van kankerpatiënten door de huisarts. De IGZ ontvangt incidenteel meldingen van patiënten of naasten die aangeven dat ze te laat zijn doorverwezen door de huisarts naar de tweede lijn. Er is hier echter geen trend uit op te maken. Ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat huisartsen in het algemeen te streng hun poortwachtersol vervullen.
Wie dient naar uw mening de doorslaggevende stem te hebben in het huisartsconsult? Is dat de patiënt die zich zorgen maakt over de aanwezigheid van kanker, en wellicht al te maken heeft met relevante klachten/symptomen, of is dat de huisarts die rationeel tracht te handelen, conform richtlijnen vanuit zijn poortwachtersfunctie? Welke rol dient shared-decisionmaking te spelen in het huisartsenconsult?
Ik ben van mening dat de huisarts in goed overleg met de patiënt gezamenlijk tot een keuze moet komen over de gewenste te volgen behandeling. Het behoort tot de deskundigheid van de huisarts om een inschatting te maken of (diagnostische) verwijzing al dan niet geboden is. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de patiënt en diens (medische) voorgeschiedenis (zoals verhoogd risico op kanker vanwege erfelijkheid of familiaire belasting). Het behoort ook tot de taak van de huisarts om patiënten op te vangen en begeleiden, die zich zorgen maken over hun gezondheid. De besluitvorming moet dus afgestemd worden op het individuele risico en de verwachtingen van de patiënt.
Acht u het opportuun om huisartsen beter te equiperen om verstandige keuzes te maken met betrekking tot doorverwijzing bij vermoedens van kanker, zonder daarbij overdiagnose en overbehandeling in de hand te werken? Zo ja, welke rol ziet u weggelegd voor opleidingen en richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Het NHG werkt voortdurend aan ondersteuning van de beroepsgroep met state-of-the art richtlijnen, implementatiematerialen en producten en scholing. Op gebied van oncologische zorg wordt hiervoor samengewerkt met andere partijen zoals het Integraal kankercentrum Nederland (IKNL). Binnenkort verschijnt er een NHG-standpunt over oncologische zorg door de huisarts. Daarnaast wordt om de kwaliteit van kankerzorg te bevorderen een zorgstandaard kanker ontwikkeld, deze zal dit jaar verschijnen.
Het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen bij de aanvullende verzekering |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Had u ook gereageerd op de open brief van Daniël de Rijke als deze niet breed in het nieuws was gekomen?1
Ja. Mensen die mij een brief schrijven krijgen in principe altijd een reactie van mij.
Wat zegt het u dat Daniël in zeer korte tijd massaal steun heeft gekregen voor zijn strijd tegen risicoselectie? Deelt u de visie dat dit erop wijst dat Nederland risicoselectie als niet solidair ervaart?
Het feit dat het bericht van Daniël in korte tijd via de social media zoveel aandacht heeft gekregen, geeft aan dat veel mensen betrokken zijn bij zijn verhaal. Het voert mij echter te ver om te stellen dat, omdat er in de aanvullende verzekering risicoselectie kan plaatsvinden, ons zorgstelsel niet solidair is. De overheid is verantwoordelijk voor de basisverzekering. Voor de basisverzekering geldt dat deze voor iedereen toegankelijk is, zorgverzekeraars een acceptatieplicht hebben en er niet op grond van bijvoorbeeld leeftijd of ziekte gedifferentieerd mag worden naar premie. Ook uit internationale vergelijkingen blijkt dat ons ziektekostenstelsel een solidair systeem is. Voor niet medisch noodzakelijke zorg of zorg die in beginsel vanuit de eigen middelen betaald kan worden, kan men zich desgewenst aanvullend verzekeren. De derde schaderichtlijn binnen de Europese Unie is van toepassing op de aanvullende verzekering. Ik kan daarom geen voorwaarden, zoals acceptatieplicht, opleggen aan deze aanvullende verzekering. De aanvullende verzekering behoort per definitie geheel tot de vrije markt en is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars; ik ga daar niet over. Het is aan verzekeraars om te bepalen wat in het aanvullende pakket zit, welk acceptatiebeleid wordt gevoerd en welke prijs ze ervoor vragen.
Het is dus ook aan verzekeraars om te bepalen of zij medische selectie toepassen bij de aanvullende verzekerden en of er ten behoeve daarvan formulieren moeten worden ingevuld bij de toelating tot de aanvullende verzekering.
Erkent u dat de situatie van Daniël de Rijke niet op zichzelf staat, maar een voorbeeld is van hoe zorgverzekeraars omgaan met mensen die een medisch risico kunnen vormen, dat kan leiden tot hoge zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het rechtvaardig dat Daniël en andere mensen met een medische geschiedenis eerst formulieren moeten invullen voordat zij eventueel worden toegelaten tot de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar ONVZ Daniël karakteriseert als «brandend huis» dat je niet verzekert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat ONVZ deze uitspraak betreurt.
Vindt u het rechtvaardig dat Zilveren Kruis, Avéro en ONVZ Daniël zelfs direct hebben geweigerd voor de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Blijft u erbij dat zorgverzekeraars slechts beperkt risicoselectie toepassen via de aanvullende zorgverzekering? Hoe reageert u in dat verband op de stelling van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «een verhaal als dat van Daniël vaker voor komt»?2
Het is mij bekend dat ook andere verzekerden, bijvoorbeeld reumapatiënten, soms te maken hebben met risicoselectie voor de aanvullende verzekering. In de Marktscan 2013 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarbij onder andere de toegankelijkheid van de verzekering wordt onderzocht, constateert de NZa dat de aanvullende verzekering zeer toegankelijk is. Overigens is – gelet op de hierboven genoemde derde schaderichtlijn – risicoselectie via de aanvullende verzekering niet bij wet verboden.
Vindt u werkelijk dat uw stelling dat «solidariteit een belangrijke drager is van ons zorgstelsel» samen gaat met het toestaan van medische selectie voor de aanvullende verzekering? Denkt u dat Daniël en zijn lotgenoten dat als solidair ervaren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het werkelijk eerlijk dat Daniël de keuze heeft uit zes zorgverzekeraars, terwijl Nederlanders die niet kampen of hebben gekampt met gezondheidsproblemen uit alle aanvullende verzekeringen kunnen kiezen?
De zes zorgverzekeraars is het aantal verzekeraars waar hij voor een aanvullende verzekering met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie terecht kan. De overige verzekeraars bieden daarnaast ook pakketten aan met een beperktere vergoeding voor fysiotherapie waar Daniël zich zonder medische selectie kan aanmelden.
Om de premie voor het huidige verzekerdenbestand voor de aanvullende verzekering betaalbaar te houden passen sommige verzekeraars medische selectie toe. Andere verzekeraars hebben de onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie met ingang van 2014 gemaximeerd. Hierbij speelt mogelijk een rol dat het aantal mensen dat een aanvullende verzekering met onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie afsluit kleiner wordt waardoor het draagvlak voor deze aanvullende verzekering afneemt. Het is aan de verzekeraars om te beoordelen welke maatregelen zij hiertegen treffen, rekening houdend met alle voor hen relevante aspecten zoals hun concurrentiepositie op de markt.
Vindt u het niet gek dat Daniël voor een aanvullende verzekering voor fysiotherapie geweigerd wordt vanwege zijn medische geschiedenis met kanker? Leidt het gehad hebben van kanker tot aantoonbaar meer gebruik van fysiotherapie?
Het staat de zorgverzekeraar vrij om bij de acceptatie voor de aanvullende verzekering iemands ziektegeschiedenis te betrekken. Mijn oordeel over de criteria doet hierbij niet terzake.
Erkent u dat de weigering – op medische gronden – van mensen voor de aanvullende verzekering ook leidt tot verminderde aantrekkelijkheid van de basisverzekering? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan mij voorstellen dat de keuze voor een verzekeraar mede bepaald wordt door de aantrekkelijkheid van de aanvullende verzekering. Ik wil er wel op wijzen dat koppelverkoop niet is toegestaan en dat verzekerden altijd voor de basisverzekering van verzekeraar kunnen wisselen, ook als zij de aanvullende verzekering bij de «oude» verzekeraar willen houden. De verzekeraar mag die dan niet eenzijdig opzeggen.
Deelt u de visie dat het verkleinen van het basispakket in combinatie met risicoselectie mensen als Daniël, maar ook ouderen en chronisch zieken, voor grote problemen stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wijzigingen van het basispakket laat ik mij altijd adviseren door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Belangrijke aspecten waarop het CVZ toetst zijn medische noodzakelijkheid, effectiviteit of aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en of de behandeling redelijkerwijze voor eigen rekening en verantwoordelijkheid is te dragen. Het is derhalve niet zo dat er willekeurig in het basispakket wordt geschrapt en dat mensen daarvoor vervolgens zijn aangewezen op de aanvullende verzekering. Overigens lopen alle besluiten over de inhoud van de basisverzekering, zowel in het verleden, het heden als in de toekomst via het parlement dat expliciet goedkeuring verleent.
Welke garantie kunt u geven dat volgend jaar, of in de jaren daarna, niet alle zorgverzekeraars medische selectie toepassen op de aanvullende verzekering? Waar kan Daniël in dat geval terecht voor een aanvullende zorgverzekering?
Die garantie kan ik niet geven, zoals gezegd is het de eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. De NZa volgt met de jaarlijkse Marktscan de ontwikkelingen met betrekking tot de zorgverzekering. Ook de aanvullende verzekering maakt daar onderdeel van uit. Langs die weg houd ik een vinger aan de pols. Zoals ik hiervoor al heb opgemerkt, concludeerde de NZa in de Marktscan 2013 nog dat de aanvullende verzekeringen zeer toegankelijk waren.
Deelt u de mening dat risicoselectie via de aanvullende verzekering uitgebannen moet worden door een acceptatieplicht in te voeren? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het is niet mogelijk een acceptatieplicht toe te passen op de aanvullende verzekering vanwege de Europese schaderichtlijnen. Zie voorts mijn gecombineerde antwoord op de vragen 2,3,4,6 en 8.
Het bericht dat jonge medisch specialisten steeds vaker onbetaald werken in ziekenhuizen en maatschappen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jong, specialist en onbetaald aan het opereren»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat medische handelingen worden uitgevoerd door medisch specialisten die daarvoor niet worden betaald?
Vanuit medisch inhoudelijk perspectief heb ik er geen problemen mee, dat men in het licht van het op peil houden van de beroepsvaardigheden, medische handelingen verricht. Wel dient er aan alle veiligheids- en wettelijke (onder andere cao-verplichtingen) normen te worden voldaan,
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat maatschappen en ziekenhuizen jonge medisch specialisten onbetaald werkzaamheden laten verrichten waar deze maatschappen en ziekenhuizen een vergoeding voor ontvangen van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Er gelden prestaties met onderhandelbare prijzen (maximumtarieven in het gereguleerd segment en vrij overeen te komen prijzen in het vrije segment). In de afspraken met de verzekeraars kan dus rekening worden gehouden met de feitelijke kosten die het ziekenhuis maakt.
Klopt het dat door het onbetaald aanstellen van medisch specialisten banen voor diezelfde jonge medisch specialisten wegvallen, en dat een mogelijk effect is dat jonge medisch specialisten moeilijker aan een baan zullen komen? Zo nee, waarom niet?
Het is onbekend hoeveel medisch specialisten onbetaald werken. Dit wordt niet geregistreerd. Volgens de enquête van de Jonge Specialisten zou het om tientallen gaan. Ook is de omschrijving van hun functie niet bekend. Daardoor kan geen oordeel worden gevormd of er sprake is van verdringing van reguliere werkzaamheden en van de inschaling van de functie.
In welke maatschappen en ziekenhuizen zijn onbetaalde of onderbetaalde medisch specialisten aangesteld? Worden door deze medisch specialisten werkzaamheden uitgevoerd die normaal door betaalde specialisten worden uitgevoerd? Welke werkzaamheden vallen hieronder?
Er wordt geen registratie bijgehouden. Ik heb uit de media begrepen dat er bij twee ziekenhuizen zes beginnend medisch specialisten ervaring opdoen. In één van de zorginstellingen betreft het twee personen die voor respectievelijk één en twee dagen in de week ervaring opdoen. Deze afgestudeerde medisch specialisten voeren werkzaamheden uit, die binnen hun deskundigheid vallen.
Wat gaat u ondernemen om tegen te gaan dat medische handelingen waar zorgverzekeraars vergoedingen voor uitkeren, uitgevoerd worden door medisch specialisten die daarvoor niet worden betaald?
Ziekenhuizen worden afgerekend op de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) die ze verrichten. Daarvoor gelden prestaties met onderhandelbare prijzen (maximumtarieven in het gereguleerd segment en vrij overeen te komen prijzen in het vrije segment). In de afspraken met de verzekeraars kan dus rekening worden gehouden met de feitelijke kosten die het ziekenhuis maakt. Daarom zal in dit verband de kwalificatie van fraude niet voor de hand liggen.
Hoe verhoudt het feit dat net afgestudeerde medisch specialisten gedwongen worden onbetaald te werken om aan voldoende «vlieguren» te komen zich in uw ogen tot de exorbitante inkomens van andere medisch specialisten, die u weigert onder de Balkenendenorm te brengen?
Ik vind dat er geen relatie is tussen het ene en het andere onderwerp uit uw vraag. Het arbeidsrecht, de cao’s en het feit dat betrokkenen hier niet toe gedwongen worden, geeft de afgestudeerde medisch specialisten voldoende mogelijkheden om voor hun rechten op te komen.
Over de beloning van de medisch specialisten is in het regeerakkoord vastgelegd dat daarvoor het rapport van de commissie Meurs als uitgangspunt wordt gebruikt. Er is op dit punt ook een taakstelling ingeboekt van € 100 miljoen.
Het Academisch Medisch Centrum (AMC) dat jonge werkloze medische specialisten met behoud van uitkering aan het werk zet |
|
Henk van Gerven , Sadet Karabulut (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat jonge medisch specialisten onbetaald werken in Nederlandse ziekenhuizen?1
Wie werkt dient daarvoor een passende beloning te ontvangen, dat wil zeggen dat het AMC zich aan de wettelijke en cao-verplichtingen moet houden. Vanuit medisch inhoudelijk perspectief heb ik er geen problemen mee, dat men in het licht van het op peil houden van de beroepsvaardigheden medische handelingen verricht. Wel dient aan alle veiligheids- en wettelijke normen en cao-verplichtingen te worden voldaan.
Hoeveel medisch specialisten werken in Nederland on(der)betaald? Hoeveel medisch specialisten werken in Nederland voor een salaris boven de Balkendendenorm?
Het is onbekend hoeveel medisch specialisten onbetaald werken. Dit wordt niet geregistreerd. Volgens de enquête van de Jonge Specialisten waar in de berichten naar wordt verwezen, zou het om tientallen gaan.
Hoeveel medisch specialisten in loondienst meer verdienen dan de norm van de Wet normering topinkomens is op dit moment niet bekend. Dat gegeven komt eind dit jaar beschikbaar omdat het op grond van de Wet normering topinkomens gemeld moet worden. In 2014 komen eventuele meldingen binnen over 2013, het eerste jaar dat de Wet normering topinkomens van kracht is.
Kunt u toelichten of de functie van «medische specialist» in Nederlandse ziekenhuizen regulier werk is? Zo ja, is er naar uw mening sprake van verdringing en uitbuiting van werknemers? Zo nee, waarom niet en hoe zou u het dan noemen?
De functie van medisch specialist in Nederlandse ziekenhuizen is regulier werk. Ik heb geen signalen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting van werknemers.
Is er naar uw mening in genoemde situaties sprake van ontduiking van het wettelijk minimumloon? Zo ja, ben u bereid om de arbeidsinspectie en de inspectie voor de gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar onderbetaling van medisch specialisten en foute werkgevers op te sporen en te beboeten? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van ontduiking van het wettelijk minimumloon zal moeten worden vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden van het geval. Over het AMC zijn geen meldingen binnen gekomen bij genoemde inspecties. Indien een melding wordt ontvangen zal daar door de bevoegde inspectie naar gekeken worden. Er loopt thans geen onderzoek.
Is het waar dat medisch specialisten dit onbetaalde werk moeten doen om hun kennis en kunde op peil te houden? Is het niet aannemelijker dat jonge specialisten die afgestudeerd zijn en bevoegd zijn volledig zelfstandig patiënten te behandelen de benodigde kennis en kunde reeds bezitten? Op welke wijze houden betaalde medische specialisten hun kennis en kunde op peil?
Het komt voor dat er medisch specialisten actief zijn in ziekenhuizen om hiermee de kennis en kunde op peil houden. Hierbij dient aan de veiligheids- en wettelijke normen te worden voldaan. De feiten en omstandigheden zijn daarbij bepalend. Daarnaast zullen zij volgens de normen van de beroepsgroep ook bij- en nascholing volgen om de kennis en kunde geactualiseerd te houden en dus gekwalificeerd te blijven. Het is inderdaad zo dat jonge medisch specialisten die met goed gevolg de opleiding hebben afgerond de benodigde kennis en kunde bezitten om patiënten te mogen behandelen.
Betaalde medisch specialisten houden de kennis en kunde op peil door te werken alsmede bij- en nascholing te volgen.
Hoeveel hebben de ziekenhuizen die medisch specialisten onbetaald laten werken verdiend door deze constructies, doordat zij wel de volledige vergoedingen van de zorgverzekeraars ontvangen, maar de uitkeringsinstanties laten opdraaien voor de «loonkosten»? Is dit naar uw mening een vorm van fraude?
Ziekenhuizen worden afgerekend op basis van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) die ze verrichten. Daarvoor gelden prestaties met onderhandelbare prijzen (maximumtarieven in het gereguleerd segment en vrij overeen te komen prijzen in het vrije segment). In de afspraken met de verzekeraars kan dus rekening worden gehouden met de feitelijke kosten die het ziekenhuis maakt. Daarom zal in dit verband de kwalificatie van fraude niet voor de hand liggen.
Op welke wijze gaat u een einde maken van onderbetaling van medisch specialisten?
Op grond van de arbeidsvoorwaarden medisch specialisten is er in mijn ogen geen sprake van onderbetaling van medisch specialisten. Voor zover daar in individuele gevallen toch sprake van zou zijn verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Het besluit van Transvision om bij een vervoersreservering voor het bovenregionale Valysvervoer voor dezelfde dag 3 euro boete op te leggen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u er van dat Transvision alle gebruikers een brief heeft gestuurd, waarin staat dat vanaf 2014 een boeking voor een taxirit op dezelfde dag (of voor de volgende dag, maar na 21.00 uur geboekt) per 1 januari 3 euro extra zal kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Pashouders kunnen tot 21.00 uur op de dag voorafgaand aan de rit, zonder bijkomende kosten, reserveren. Aan pashouders die na 21.00 uur op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de rit Valysvervoer boeken, wordt € 3 aan boekingskosten in rekening gebracht. Deze maatregel heb ik in afstemming met cliëntenorganisaties opgenomen in het Programma van Eisen van de aanbesteding voor het Valysvervoer.
In het bestek van de nieuwe voorziening is gezocht naar een pakket van maatregelen dat leidt tot een kwalitatief goed en betaalbaar Valysvervoer. De meeste ritten binnen het Valysvervoer betreffen gecombineerd vervoer, de mogelijkheid van een goede planning van de ritten is daarom van groot belang voor de duur van de door een pashouder geboekte rit. De introductie van boekingskosten bij late boekingen vergroot naar verwachting het percentage tijdige boekingen en daarmee de planbaarheid. De omrijtijden die de vervoerder contractueel mag hanteren zijn als gevolg hiervan verkort en bedragen nu nog 1,5 keer de reguliere reistijd. Dit was 2 keer de reguliere reistijd.
In juli 2012 is het Programma van Eisen in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd, daarin was dit punt ook reeds opgenomen.
Was u op de hoogte van deze wijziging? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Zo neen, mogen de algemene voorwaarden zomaar gewijzigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook absurd dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, geen spontane bezoeken meer mogen afleggen, zonder dat zij een boete krijgen van 3 euro? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, hun hele leven zo moeten plannen dat de uitvoerder van het bovenregionale vervoer er «de minste administratieve last» van heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregel is niet primair gericht op het verminderen van de administratieve lasten van de uitvoerder, maar op het vergroten van de planbaarheid om zodoende de omrijtijden voor pashouders zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bereid uw macht als opdrachtgever van Valysvervoer in te zetten, en het beleid van 3 euro extra administratiekosten bij een boeking voor dezelfde dag (of na 21 uur gemaakt voor de volgende dag) van tafel te halen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de onderbouwing verwijs ik u naar bovenstaande antwoorden.
De boete voor mensen die gebruik maken van Valyvervoer |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat, wanneer iemand op de dag van de reservering van het Valysvervoer hiervan gebruik wenst te maken, de reiziger hier 3 euro voor moet betalen? Zo ja, bent u bereid deze boeteregeling in te trekken voor 1 januari 2014, omdat mensen zonder beperking hier ook niet mee te maken hebben als ze met het openbaar vervoer reizen?
Het is juist dat bij een late boeking € 3 aan boekingskosten in rekening wordt gebracht. Deze maatregel heb ik in goede afstemming met cliëntenorganisaties opgenomen in het Programma van Eisen van de aanbesteding voor het Valysvervoer. In het bestek van de nieuwe voorziening is gezocht naar een pakket van maatregelen dat leidt tot een kwalitatief goed en betaalbaar Valysvervoer.
Valyspashouders kunnen tot 21.00 uur op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de rit gratis reserveren. Daarna wordt er € 3 aan boekingskosten in rekening gebracht. Er is geen sprake van een boeteregeling. De meeste ritten binnen het Valysvervoer worden gecombineerd uitgevoerd. De planning van de ritten is daarom van groot belang voor de duur van een geboekte rit. Deze maatregel vergroot de planbaarheid van de ritten waardoor de reistijd van het vervoer voor pashouders kan worden teruggebracht. De omrijtijden die de vervoerder contractueel mag hanteren zijn als gevolg daarvan verkort en bedragen nu nog maar 1,5 keer de reguliere reistijd. Dit was 2 keer de reguliere reistijd. In juli 2012 heb ik het Programma van Eisen in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd, daarin was dit punt ook reeds opgenomen. Ik ondersteun deze maatregel en zal hem dan ook niet intrekken.
Klopt het dat het hoge tarief vanaf 1 januari 2014 van € 1,22 naar € 1,31 gaat? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Binnen het Valysvervoer worden twee typen reizigersgroepen onderscheiden. De grote meerderheid van de reizigers betreft de pashouders die gegeven hun beperking ook van het OV gebruik kunnen maken. Dit zijn de pashouders met een standaard persoonlijk kilometerbudget (pkb), dat is vastgesteld op 600 kilometer per kalenderjaar. De overige pashouders zijn zodanig beperkt dat voor het merendeel van deze groep niet verwacht mag worden dat zij ooit van het OV gebruik zullen kunnen maken. Dit zijn de pashouders met een zogenaamd «hoog pkb», dat is vastgesteld op 2.250 km per kalenderjaar. Pashouders die binnen hun pkb reizen betalen € 0,20 cent per kilometer. Een pashouder die buiten zijn pkb reist, betaalt het zogenaamde commerciële tarief. Voor 2014 is dit tarief vastgesteld op € 1,31. Het commerciële tarief wordt jaarlijks geïndexeerd en daardoor ieder jaar hoger. De wijze van indexeren vloeit voort uit het Programma van Eisen dat eerder aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Overigens bevindt het commerciële tarief zich ruim onder dat van de reguliere taxitarieven. Pashouders kunnen vanaf 2014, door gebruik te maken van de ketenrit, meer reizen binnen het pkb omdat een deel van de reis per trein kan worden afgelegd.
Waarom betaalt iemand met een beperking 5,5 keer zo veel, en iemand zonder beperking een bovenregionaal gemiddeld treintarief van 20 cent per kilometer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de kilometergrens en de registratie van de afgelegde kilometers per 2014 te schrappen en hiermee eventuele meerkosten te dekken? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg van 14 november jl. heb ik toegezegd om schriftelijk te reageren op deze vraag. Ik verwijs u voor het antwoord naar mijn brief van 19 december 2013 (Kamerstuk II 25 847, nr. 123).
Het bericht dat ‘plain packaging’ als effect heeft dat sigaretten minder aantrekkelijk worden gevonden en rokers meer geneigd zijn te stoppen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen («plain packaging») als effect hebben dat rokers meer geneigd zijn om te stoppen met roken?1
Sinds 1 december 2012 worden sigarettenpakjes in Australië uitsluitend verkocht zonder merksymbolen (generieke verpakkingen of «plain packaging»).
In Australië is de maatregel onderdeel van de nationale tabaksstrategie die loopt van 2012 tot 2018 en die tot doel heeft de gezondheid van de Australiërs te bevorderen.
Ruim een jaar na invoering verschijnen de eerste onderzoeksresultaten, waaronder de door de heer Van Gerven aangehaalde onderzoeken, die lijken te wijzen op positieve effecten op zowel rokers als jongeren die nog niet roken.
In beide onderzoeken wordt echter ook opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te kunnen stellen dat de maatregel ook langetermijneffecten op rokers en jongeren heeft. Dat lijkt mij op dit moment ook de meest verstandige keuze. Tijdens het AO over de Europese Tabaksproductenrichtlijn van 28 februari 2013 heb ik al aangegeven dat we er nu nog te weinig van weten, maar dat ik de ontwikkelingen op de voet volg.
Wat vindt u ervan dat de tabaksindustrie de merksymbolen op sigarettenpakjes gebruikt om goed zichtbaar te zijn in verkooppunten? Vindt u deze vorm van marketing voor dit dodelijke product wenselijk?
Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst.
Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten.
Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.
Deelt u de mening dat het positief is dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen het effect hebben op rokers dat zij sigaretten als kwalitatief minder goed beoordelen? Deelt u voorts de mening dat het positief is dat deze rokers hierdoor ook minder voldoening haalden uit het roken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de studie van KWF Kankerbestrijding, waaruit duidelijk wordt dat kinderen sigarettenpakjes met verleidelijke, vrolijk gekleurde afbeeldingen associëren met gezond, vakantie en hun lievelingskleuren?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er in Nederland dagelijks 200 kinderen beginnen met roken? Ziet u hier een verband met de aantrekkelijke verpakkingen van sigaretten?
Mijn beleid is erop gericht om roken onder jongeren tegen te gaan. De meeste jongeren beginnen wanneer ze 15 of 16 zijn. Na het 18e jaar zijn er nog maar weinig jongeren die beginnen met roken. Om die reden heb ik de minimumleeftijd voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar en ben ik een meerjarige campagne gestart die rookgedrag verder moet helpen denormaliseren. Ook maatregelen specifiek gericht op de verpakking en samenstelling van het product horen maken hier deel van uit, zoals de grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto en een verbod op kenmerkende aroma’s in tabaksproducten.
Bent u van mening dat de maatregelen die nu worden ingevoerd (leeftijdsverhoging en sociale norm campagne en rookvrije horeca) afdoende zijn om substantieel verandering te brengen in het aantal kinderen dat begint met roken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken. Daarvoor wordt een groot aantal instrumenten ingezet, zoals de hierboven genoemde maatregelen, maar ook andere wettelijke maatregelen (een algeheel rookverbod, het reclame- en sponsoringverbod), het accijnsbeleid, voorlichting via school en internet en verschillende acties die in het kader van het NPP in gang zijn gezet, zoals de rookvrije schoolpleinen en een versterkte handhaving van de leeftijdsgrens voor tabak. De combinatie van al deze maatregelen moet het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken.
Deelt u voorts de mening dat de tabaksindustrie de mogelijkheid moet worden ontnomen sigaretten als aantrekkelijk te presenteren? Is dit voor u reden om in navolging van Australië en Ierland ook in Nederland «plain packaging» in te voeren?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1,2, 3 en 4 worden al diverse maatregelen genomen om de aantrekkelijkheid van de sigarettenpakjes te doen verminderen. Een maatregel als «plain packaging» dient eerst uitvoerig te worden geëvalueerd, in het bijzonder de effecten op de gezondheid en intellectuele eigendom.
Deelt u de visie dat het beperken van de verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken als effect heeft dat sigaretten minder zichtbaar en grijpbaar zijn? Is genoemde berichtgeving voor u aanleiding uw standpunt te herzien, en te kiezen voor het beperken van verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken?
Tijdens het debat over de verhoging van de minimumleeftijd voor tabak heb ik de Tweede Kamer toegezegd om onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van aanvullende maatregelen om tabaksgebruik verder terug te dringen, waaronder het terugdringen van het aantal verkooppunten. Mijn streven is de Tweede Kamer hier voor het Zomerreces over te informeren.
Prijsafspraken voor vruchtbaarheidsmiddelen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden afspraken zwangerschapsmiddel»?1
Ik ben niet betrokken bij vermeende prijsafspraken en ben van de inhoud dan ook niet op de hoogte.
Ik heb uw Kamer in juni 2012 geïnformeerd over de alternatieve bezuinigingen op de vergoeding voor in-vitrofertilisatie (ivf). De sector had mij gevraagd om het aantal vergoedde IVF-pogingen niet te beperken maar de besparing op een andere manier te bereiken. Ik heb de voorstellen van de sector door het CVZ laten uitrekenen en het CVZ kwam op een besparingspotentieel van circa € 30 miljoen. Ik ben daarmee akkoord gegaan en heb die afspraak aan u gemeld. Ik vind het een goede zaak dat de sector zelf actief aan de slag gaat om zorg zinnig en zuinig te laten plaatsvinden en zo de betaalbaarheid van de zorg te bevorderen.
De gynaecologen hebben begin 2013 in een overleg aangegeven dat zij voldoende keuze in het gebruik van geneesmiddelen wilden houden en daarom hun keuze niet wilden beperken tot uitsluitend de goedkopere, urinaire middelen. Vervolgens is vanuit het ministerie van VWS aangegeven dat het hen vrij staat om eventueel te onderhandelen met de geneesmiddelenfabrikanten over de prijs van de duurdere middelen. Hierbij is ook duidelijk vermeld dat het ministerie van VWS geen partij is in eventuele onderhandelingen.
Onderhandelingen over prijzen worden door zorgaanbieders overigens vaker gevoerd bij het aanschaffen van geneesmiddelen en andere (medische) producten. Dergelijke onderhandelingen zijn van belang voor het betaalbaar houden van de zorg. Uiteraard moet bij het maken van dergelijke afspraken de wet- en regelgeving en in casu de Mededingingswet in acht worden genomen.
Klopt het dat u op de hoogte was van deze prijsafspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat hierdoor goedkopere middelen van de markt geweerd worden?
Zolang de afspraken het gebruik van andere effectieve middelen zoals het gebruik van urinaire hormonen niet uitsluiten, is er mijns inziens geen sprake van het weren van alternatieve middelen en behandelingen.
Zijn er nog meer prijsafspraken gemaakt om bezuinigingen in te vullen?
Ik ben daarvan niet op de hoogte. Daarenboven ben ik ook geen partij in prijsonderhandelingen of prijsafspraken van zorgaanbieders en geneesmiddelenfabrikanten. Onderhandelingen tussen zorgaanbieders en geneesmiddelenfabrikanten over geneesmiddelenprijzen die resulteren in een afspraak over een prijs zijn toegestaan en zijn van belang voor het betaalbaar houden van de zorg, zolang de afspraken binnen de kaders van de Mededingingswet worden gemaakt. De Mededingingswet verbiedt prijsafspraken die er toe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt.
Bent u ervan op de hoogte dat prijsafspraken tussen fabrikanten volgens de Mededingingswet verboden zijn?
De Mededingingswet is mij bekend.
Hoeveel duurder is de premiebetaler uit door deze prijsafspraken?
Zoals aangegeven ben ik niet op de hoogte van vermeende prijsafspraken.
Uit de berichtgeving maak ik op dat enkele fabrikanten hun prijzen hebben verlaagd. Dit zou betekenen dat de zorguitgaven lager uitvallen.
Ik kan geen uitspraak doen over de wijze waarop zorgverzekeraars dit in hun premiestelling meenemen en ik beschik ook niet over cijfers om een inschatting te maken van het effect op de premie. Zorgverzekeraars stellen de premie zelfstandig vast.
Deelt u de mening dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) deze kwesties moet onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. De ACM gaat over het eigen toezichtsbeleid en stelt haar eigen prioriteiten.
Het bericht dat MC Zuiderzee BV nu de enige aandeelhouder is van het Slotervaartziekenhuis |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat MC Zuiderzee BV nu de enige aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis is?1
Ik heb inderdaad kennis genomen van het feit dat de MC Groep het Slotervaartziekenhuis overneemt en daartoe overeenkomst heeft bereikt met de betrokken bestuurders van de partijen die nu de aandelen van het Slotervaartziekenhuis in bezit hebben. De aandelenoverdracht heeft 31 december 2013 plaatsgevonden. De MC Groep is hiermee de enige aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis geworden.
Welke rol speelt het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (AVL)? Is het waar dat het AVL delen van het Slotervaartziekenhuis overneemt?
Het Slotervaartziekenhuis werkt van oudsher nauw samen met het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis op een aantal specialistische gebieden zoals oncologie, microbiologie, spoedeisende eerste hulp, neurologie etc. en op het gebied van de apotheek. Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten voornemens te zijn deze samenwerking te versterken en uit te breiden ten behoeve van de patiënt. Het Slotervaartziekenhuis heeft bovendien laten weten voornemens te zijn de apotheek en bijbehorende onderzoeksactiviteiten, een stuk tussen beide ziekenhuizen in gelegen grond en de oncologische neurochirurgie aan het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis over te dragen. De apotheek werkt ook nu al in grote mate (> 80% van de omzet) voor het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis. Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten met het bedrag dat met de overdracht gemoeid is zijn schuldpositie verder af te bouwen, zodat jaarlijks minder geld besteed wordt aan kapitaallasten/rente en meer geld besteed kan worden aan de zorg. Bovendien komt dit de solvabiliteit van het Slotervaartziekenhuis ten goede, zo stelt het Slotervaartziekenhuis.
Is het waar dat met de nieuwe eigenaar van het Slotervaartziekenhuis overeen is gekomen dat de afdelingen oncologische neurochirurgie, verloskunde, gynaecologie en de apotheek overgaan naar het AVL? Zijn er naast deze afdelingen meer afdelingen die dreigen te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten het voornemen te hebben om de bestaande samenwerking met het Antoni van Leeuwenziekenhuis te verdiepen. Ik heb begrepen dat alleen de apotheek en oncologische neurochirurgie wordt overgenomen, niet de verloskunde en gynaecologie. Van het sluiten van afdelingen is mij vooralsnog niets bekend.
Vindt u het acceptabel dat de nieuwe eigenaar van plan is het Slotervaartziekenhuis uit te kleden? Welke gevolgen heeft dit voor patiënten en personeel?
Het is mij niet bekend dat de nieuwe eigenaar van het Slotervaartziekenhuis het ziekenhuis wil uitkleden. De nieuwe eigenaar geeft aan een «zo compleet mogelijk algemeen ziekenhuis» te willen behouden.2 Ik ga overigens niet over keuzes die ziekenhuizen maken om zich meer of minder op specifieke gebieden van zorg te concentreren.
Kunt u volledige helderheid scheppen wie nu de nieuwe eigenaar is c.q. nieuwe eigenaren zijn van het Slotervaartziekenhuis?
Met ingang van 31 december 2013 is de MC Groep de enige aandeelhouder cq eigenaar van het Slotervaartziekenhuis.
Hoeveel geld is er betaald voor de overname van het Slotervaartziekenhuis? Kunt u dat bedrag specificeren? Kunt u dat bedrag uitsplitsen per partij die heeft geparticipeerd in de overname?2
Het bedrag is mij niet bekend.
Welke gevolgen heeft de beslaglegging van de familie Erbudak op de aandelen van het ziekenhuis?3
Het beslag is inmiddels opgeheven en de verkoop is geschied.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Achmea gespeeld bij de overname van het ziekenhuis? Is het waar dat Achmea heeft gedreigd niets meer voor te schieten? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest? Bestaat deze dreiging nog steeds? Heeft Achmea op enigerlei andere wijze druk uitgeoefend om deze overname door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Achmea, de gemeente Amsterdam en de ING bank hebben laten weten vertrouwen te hebben in de overnemende partij van het Slotervaartziekenhuis en daarmee in een stabiele toekomst voor het Slotervaartziekenhuis. Voor deze externe partijen met grote financiele belangen bij het Slotervaartziekenhuis is er als gevolg van de overname een einde gekomen aan de onzekerheid en relatieve instabiliteit van het Slotervaartziekenhuis. Wat er gebeurd zou zijn als de MC Groep niet voornemens zou zijn om het Slotervaartziekenhuis over te nemen, weet ik niet. In het algemeen is het zo dat schuldeisers en andere financieel belanghebbenden hun financiële belang proberen af te bouwen dan wel veilig te stellen als een onderneming in onrustig vaarwater komt.
Welke rol heeft de ING Bank gespeeld bij de overname van het ziekenhuis? Is het waar dat de ING Bank de kredieten razendsnel heeft afgebouwd? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest als dit was gebeurd? Bestaat deze dreiging nog steeds? Heeft de ING Bank op enigerlei andere wijze druk uitgeoefend om deze overname door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat de gemeente Amsterdam heeft gedreigd haar lening aan het Slotervaartziekenhuis per direct terug te trekken? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest als dit was gebeurd? Bestaat deze dreiging nog steeds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u duidelijkheid scheppen over de rol van de onafhankelijke bewindvoerder C.I. in deze overname? Waarom heeft zij besloten de deal tussen de erven Schram en MC Zuiderzee BV door te laten gaan?
De onafhankelijke bewindvoerder is door de rechter aangesteld. De rechter heeft in een procedure die door mevrouw Erbudak was gestart, geconcludeerd dat er mogelijkerwijs sprake is of is geweest van wanbeleid bij twee BV’s die aandelen van het Slotervaartziekenhuis hadden. Het betreft Jeemer B.V. en Meromi Holding B.V. Deze BV’s maakten onderdeel uit van de erfenis van de heer Jan Schram. Na deze erfenis is, zoals u weet, onenigheid tussen de erfgenamen ontstaan ten aanzien van deze BV’s. De onafhankelijke bewindvoerder die door de rechter is aangesteld heeft gemeld alle mogelijkheden zorgvuldig te hebben afgewogen en is tot de conclusie gekomen om de transactie met de MC Groep voort te zetten.
In welke handen is op dit moment het vastgoed van het Slotervaartziekenhuis? Is dat ook volledig overgegaan naar MC Zuiderzee BV?
Het vastgoed van het Slotervaartziekenhuis is eigendom van het Slotervaartziekenhuis, de aandelen van het Slotervaartziekenhuis zijn in handen van de MC Groep.
Wat is er waar van de berichten dat er wanbeleid is gevoerd bij het Slotervaartziekenhuis door Delta Onroerend Goed? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat Meromi Holding B.V. en/of Jeemer B.V. onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover een of meerdere aandeelhouders van die B.V’s. De rechter heeft echter, voor zo ver mij bekend is, niet geconstateerd dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van wanbeleid bij of door het Slotervaartziekenhuis of Delta Onroerend Goed.
Is hiermee de machtsstrijd, die al bijna een jaar aan de gang is, binnen het Slotervaartziekenhuis afgesloten, of bestaat de kans dat deze voortwoedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voormalige aandeelhouders waartussen, volgend op een erfenis, onenigheid is ontstaan zullen nu verder onderling hun meningsverschil moeten oplossen.
Is de machtsstrijd binnen het Slotervaartziekenhuis volgens u ten goede gekomen aan de zorg die in het Slotervaartziekenhuis wordt geboden?
De IGZ ziet toe op randvoorwaarden voor verantwoorde zorg en heeft bij het Slotervaartziekenhuis niet geconstateerd dat gedurende de onenigheid tussen aandeelhouders sprake is geweest van onverantwoorde zorg.
Hoe denkt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de situatie in het Slotervaartziekenhuis? Is er sprake van extra controles op de kwaliteit van de zorg?
De IGZ heeft geen signalen ontvangen dat er door de situatie bij het Slotervaartziekenhuis risico’s voor patiëntveiligheid zijn ontstaan. De IGZ houdt zicht op de ontwikkelingen met betrekking tot veiligheid en kwaliteit via haar reguliere toezicht.
Op welke manier zijn het personeel, de medische staf en patiënten betrokken bij de overname? Hebben zij ingestemd met de overname van het Slotervaartziekenhuis? Zo ja, deden zij dit van harte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het bestuur van het Slotervaartziekenhuis steunen de raad van bestuur, de raad van commissarissen, het bestuur medische staf, de ondernemingsraad en cliëntenraad van het Slotervaart de transactie.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van de zorg in het Slotervaartziekenhuis niet lijdt of heeft geleden onder de onduidelijke en onzekere situatie die nu al bijna een jaar bij het Slotervaartziekenhuis bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 16. Het ziekenhuis is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door haar geleverde zorg. Naar het oordeel van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis heeft de kwaliteit van zorg niet geleden onder de bedoelde situatie.
Wat gaat u ondernemen tegen de plannen om het Slotervaartziekenhuis uit te kleden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat vindt u ervan dat er bijna een jaar een machtsstrijd heeft gewoed over het eigendom van het ziekenhuis? Vindt u dat in het belang van het ziekenhuis en haar patiënten en medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is spijtig dat er onduidelijkheid is ontstaan over het eigenaarschap van het Slotervaartziekenhuis. Ik wijs u er echter op dat zakelijke meningsverschillen kunnen voorkomen en voor kunnen blijven komen, ook bij zorgaanbieders, ongeacht eigendomsstructuur of rechtsvorm.
Blijft u erbij dat de aandeelhoudersconstructie in de zorg niet verboden moet worden? Zo ja, hoe kunt u die stelling volhouden, gezien de grote problemen bij het Slotervaartziekenhuis die hierdoor zijn veroorzaakt?5
Ja. Ik ben van mening dat aandeelhouders kunnen bijdragen aan het verbeteren van de gezondheidszorg in Nederland. Hun investeringen dragen namelijk bij aan de doelmatigheid van een zorgaanbieder en maken innovatie en kwaliteitsverbetering mogelijk. Bovendien komen investeringen van aandeelhouders de solvabiliteit en continuïteit van de instelling ten goede. Private investeerders hebben er immers belang bij dat hun zorgaanbieder uitblinkt, zodat het geïnvesteerd kapitaal de waarde behoudt. Dit is duidelijk in het belang van de patiënt.
Wordt u gelukkig van wat er in Amsterdam rond het Slotervaartziekenhuis heeft plaatsgevonden? Vindt u dit een goed voorbeeld over de toekomst van de gezondheidszorg, waarin aandeelhouders gaan bepalen welke toekomst een ziekenhuis heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gebeurtenissen rondom het Slotervaartziekenhuis hebben enerzijds laten zien dat het systeem goed werkt en anderzijds dat er nog omissies zijn in de regelgeving. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij zorg ontvangen die voldoet aan de daarvoor geldende eisen. De IGZ heeft nadat er onduidelijkheid ontstond over de situatie bij het Slotervaartziekenhuis, de naleving van de wetgeving en normen op het gebied van governance laten onderzoeken.
Mocht een ziekenhuis onverhoopt in surseance raken of failliet gaan dan ziet de IGZ toe op de naleving van randvoorwaarden voor verantwoorde zorg. De verzekeraars zijn verantwoordelijk voor het garanderen van continuïteit van zorg voor hun verzekerden. De NZa controleert of de zorgverzekeraars hun zorgplicht voldoende naleven.
Ik betreur het dat er onduidelijkheid is ontstaan over wie de eigenaar van het Slotervaartziekenhuis precies was. Onder de huidige wetgeving is niet openbaar wie de aandeelhouders van een besloten vennootschap (zoals het Slotervaart-ziekenhuis) zijn, tenzij er slechts één aandeelhouder is. Dit kabinet wil daar verandering in brengen. De Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) heeft wetgeving in voorbereiding die strekt tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben.
Erkent u dat de ruzie rond het Slotervaartziekenhuis laat zien dat het bij aandeelhouders gaat om een ordinaire centenkwestie, in plaats van inhoudelijke zorgkeuzes? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kijkt u uit naar meer van dit soort conflicten in de zorg, nadat uw grootste wens om aandeelhouders toe te laten is uitgekomen?6
Inhoudelijke zorgkeuzes hangen vaak samen met financiële aspecten. Zo gaan verbeteringen in de zorg vaak gepaard met extra investeringen. Ik denk dat het één niet los gezien kan worden van het ander. Aandeelhouders zijn reeds toegelaten. Vrijwel alle zorgaanbieders in Nederland zijn private organisaties. Soms hebben zij aandeelhouders en soms niet. Het beleid van het kabinet brengt daar in beginsel geen verandering in.
De bezuinigingen op bewoners en personeel in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat zorgaanbieder Careyn 1.000 medewerkers boventallig heeft verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit navraag bij Careyn blijkt dat zij geen 1.000 medewerkers boventallig hebben verklaard. In de reorganisatieplannen van Careyn voor 2014 is opgenomen dat 1.000 arbeidsplaatsen verdwijnen. Dit komt overeen met ongeveer 650 fte. Met natuurlijk verloop, beëindiging van tijdelijke contracten en de inspanningen op interne herplaatsing resulteert dit, met de kennis van nu, in tussen de 200 en 300 boventallige medewerkers bij Careyn in 2014. Ook voor deze medewerkers zal Careyn alles er aan doen om ander werk te vinden, wat echter wel veelal buiten Careyn ligt. Het gaat om medewerkers die intern niet meer herplaatsbaar bij Careyn zijn, zoals administratieve, facilitaire en straffuncties en deels ook lagere niveaus zorg- en welzijnsfuncties.
Vindt u het wenselijk dat Careyn voornemens is personeel bij herplaatsing in een lagere salarisschaal te zetten, en het salaris op de persoonlijke schaal te bevriezen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
Instellingen zijn en blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Het is dus niet aan mij om hierover te oordelen, indien men binnen de vigerende wet- en regelgeving handelt. Ik heb van Careyn vernomen dat hun reorganisatieplannen een positief advies van de centrale ondernemingsraad en de bedrijfsondernemingsraden hebben gekregen. De Centrale Cliëntenraad brengt nog een definitief advies uit, maar heeft aangegeven dat de Raad van Bestuur van Careyn mag doorgaan met de voorstelde maatregelen om de bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe situatie met minder inkomsten.
Careyn zet in op interne herplaatsing en dit is voor zorgfuncties vanaf niveau 3 zeker mogelijk. Voor andere functies, zoals facilitaire en staffuncties, is dit echter niet altijd het geval en kan Careyn – zo stelt men – niet anders dan inzetten op begeleiding naar ander werk. Hierbij geldt wel een einddatum voor het dienstverband, maar geen einddatum op de deskundige begeleiding bij het vinden van nieuw werk. Careyn heeft een addendum op het sociaal plan vastgesteld. Hierin is opgenomen dat bij herplaatsing in een functie met een lagere salarisschaal het salaris op de persoonlijke schaal wordt bevroren. Dit komt bij deze reorganisaties in 2014 voor Careyn alleen voor bij staffuncties; en geldt alleen bij herplaatsing. Het FWG-systeem blijft onverkort gehanteerd.
Erkent u dat, als u de loondump bij Careyn toestaat, hiermee het hek van de dam zal zijn, en dat vele andere zorgaanbieders zullen volgen? Wilt u verantwoordelijk zijn voor de volgende loondumpgolf in de zorg; in dit geval in de verzorgings- en verpleeghuissector?
Dat erken ik niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn de instellingen zelf primair verantwoordelijkheid voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Daarbij geldt uiteraard ook dat de bedrijfsondernemingsraden en de centrale cliëntenraad van Careyn een verantwoordelijkheid dragen om de belangen van de werknemers te behartigen. Ik heb van Careyn vernomen dat zij bij de afweging die zij hebben gemaakt intensief overleg hebben gevoerd met betrokkenen. Het gaat hier om een specifieke afweging van Careyn. Ten aanzien van de meer algemene arbeidsmarktgevolgen heb ik in mijn brief met mijn visie op de arbeidsmarkt in de zorg een agenda omschreven waarmee ik, samen met de Minister van VWS, partijen wil ondersteunen bij het realiseren van de noodzakelijke veranderingen.
Met welke reden wil Careyn geen baangarantie in het sociaal plan opnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn heeft aangegeven dat zij geen baangarantie op hebben genomen in het sociaal plan, omdat het bieden van een baangarantie naar hun inzicht niet kan leiden tot een financieel houdbare positie de komende jaren.
Hoeveel kost deze ontslagronde aan maatschappelijke kosten? Hoeveel uitkeringen zullen er nodig zijn?
Het antwoord op deze vraag is op voorhand niet te geven. Zoals aangegeven gaat het hier om een combinatie van natuurlijk verloop, het beëindigen van tijdelijke contracten en interne herplaatsing. Hiernaast wordt voor die medewerkers die boventallig zijn alles in het werk gesteld om ander werk te vinden. Afhankelijk van de definitieve uitwerking van deze maatregelen kan een inschatting worden gemaakt van de kosten.
Wat bedoelt Careyn met de opmerking «de noodzaak om te investering in vernieuwing van de zorg»? Heeft zij naast deze ontslagen wel geld over voor «vernieuwing»? Zo ja, hoeveel geld betreft dat, en betreft dat elke «vernieuwing»?2
De hervorming van de langdurige zorg vraagt dat zorgaanbieders hun aanbod (alsmede de inzet van professionals) moeten herijken. Careyn heeft aangegeven in te zetten op nieuwbouw volgens het «scheiden wonen en zorg»-principe en wil deze vernieuwing kunnen blijven doorzetten. Investeren in de kwaliteit van haar professionals en toekomstbestendige nieuwbouw voor de zware zorgvraag is de innovatie waar Careyn naar streeft.
Vindt u het acceptabel dat Careyn voorstelt dat er drie opties zijn voor bewoners van verzorgingshuizen: verpleeghuis cliënt worden, verhuizen naar een eigen zelfstandige woonruimte en thuiszorg ontvangen of verhuizen? Wat is er van uw bewering overgebleven dat «het extramuraliseren van de lage ZZP’s (zorgzwaartepakketten) alleen nieuwe bewoners treft»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is zo niet gesteld door Careyn. Careyn heeft aangegeven dat de afschaffing van de lichte zorgzwaartepakketten de zorgaanbieder voor keuzes plaatst. Per 1 januari 2014 is de hoeveelheid gecontracteerde verzorgingshuisplaatsen sterk afgenomen. De instroom voor cliënten met een ZZP 1 en 2 is komen te vervallen. Voor Careyn zijn er drie alternatieven beschikbaar voor de bestaande verzorgingshuizen om op deze afname van de instroom van cliënten te anticiperen: ombouw van het verzorgingshuis tot verpleeghuis, het scheiden van wonen en zorg of, al dan niet op termijn, sluiting van een verzorgingshuis. Deze keuze voor een verzorgingshuis hangt af van o.a. de plaatselijke omstandigheden, behoeften en samenstelling van de bewonerspopulatie tot de exploitatiekosten en de bouwkundige staat van de locatie en de eisen die aan een locatie voor de verlening van zware zorg worden gesteld. Dit laat onverlet dat de huidige bewoners met een lage ZZP recht blijven houden op een plaats in een verzorgingshuis.
Op welke wijze zijn de bewoners, hun familie en het personeel van de 13 verzorgingshuizen die Careyn heeft betrokken bij de besluitvorming om òf een verpleeghuis te worden, òf de appartementen te gaan verhuren onder het regime «scheiden van wonen en zorg», òf te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat bewoners worden gedwongen weer zelfstandig te gaan wonen. Cliënten behouden immers hun recht op een plaats in het verzorgingshuis. Wat betreft de afname van de instroom van cliënten met een lage ZZP, anticipeert Careyn daarop zoals beschreven in antwoord op vraag 7. Dit heeft geresulteerd in een voorgenomen besluit om bepaalde locaties op termijn te sluiten.
Careyn realiseert zich dat dit voor alle betrokkenen ingrijpende consequenties heeft. Careyn heeft geinvesteerd in intensief overleg met alle betrokkenen over de koerswijziging die van de zorgorganisatie wordt gevraagd, en welke consequenties dat heeft. Dit blijkt ook uit het advies van de medezeggenschapsorganen van medewerkers en cliënten. Eveneens zijn met zorgkantoren en gemeenten overleggen gevoerd.
Op welke wijze zijn de gemeenten waarin Careyn zijn 13 verzorgingshuizen heeft staan betrokken bij het besluit om bewoners weer zelfstandig te laten wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat bewoners en personeel van verzorgingshuis Voornesteyn, locatie van Careyn, 6.897 handtekeningen hebben opgehaald tegen de sluiting van het verzorgingshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8 en 9. Ik realiseer me dat het sluiten van een verzorgingshuis een ingrijpende gebeurtenis is, in de eerste plaats voor de bewoners die het betreft. Ik vind het van belang dat zorginstellingen in een vroeg stadium in overleg treden met bewoners om de gevolgen van een voorgenomen sluiting zo goed mogelijk met hen te bespreken. Het betreft een voorgenomen sluiting per eind 2017. Careyn is hierover in overleg getreden met alle betrokkenen en heeft aangegeven dat de bewoners er zo lang als mogelijk kunnen blijven wonen.
Hoeveel handtekeningenacties zijn nodig om u ervan bewust te maken dat deze bezuinigingen niet verantwoord zijn? Kunt u dit aangeven?
Ik heb uw Kamer, middels diverse brieven en debatten, geïnformeerd over het nut en de noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk, maar ik blijf er van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn.
Hoe hoog is de tariefskorting die Careyn volgend jaar krijgt op de verpleeghuiszorg en de thuiszorg? Vindt u dat een acceptabele tariefskorting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn is werkzaam in drie zorgkantoorregio's. De zorgkantoren hadden, binnen de Aanwijzing en beleidsregels contracteerruimte de ruimte om de bezuinigingen in een korting op de prijs of de hoeveelheid op te leggen. De lichte zorgzwaartepakketten (ZZP 1–3) hebben veelal een korting van 20–25% op de hoeveelheid gekregen. Dit mede als gevolg van het beleid van extramuralisering. De thuiszorg heeft de wettelijk voorgeschreven korting (n.a.v. de afgesproken verzachting in het zorgakkoord) op persoonlijke verzorging van 7% op de prijs of hoeveelheid gekregen.
Wat vindt u ervan dat Platform VG, KansPlus, het LSR en de CG-Raad een meldactie «reorganisatie in de zorg» zijn begonnen, omdat zij zich grote zorgen maken over de gevolgen van de bezuinigingsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals eerder heb aangegeven hecht ik er waarde aan dat reorganisaties binnen instellingen worden doorgevoerd met instemming van betrokken ondernemingsraden en cliëntenraden. Vanuit dat oogpunt is het goed dat organisaties de mogelijkheid bieden om melding te maken van reorganisaties waarbij deze inbreng in het geding is.
Wilt u een overzicht sturen van alle zorginstellingen die inmiddels gesloten zijn en van alle zorginstellingen die voornemens zijn om te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht heb ik niet voorhanden. Bovendien zou een dergelijk overzicht maar een partieel beeld geven. Voor het meten van de effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt baseer ik mij op de tweede fase van de Arbeidsmarkt Effect Rapportage (AER) waarover ik uw Kamer zal informeren.
Het vertrek van de topman van zorgaanbieder Aafje |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van Aafje aftreedt, en een wachtgeldregeling tot 630.000 euro opstrijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de Wnt, die op 1 januari 2013 van kracht is geworden, is het partijen verboden om een uitkering overeen te komen wegens beëindiging van het dienstverband die meer bedraagt dan een jaarsalaris, maar ook niet meer mag bedragen dan € 75.000. De vrijheid van een rechter om een bedrag te bepalen als schadevergoeding bij een geschil over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, is daarmee evenwel niet ingeperkt.
Een regeling voor bovenwettelijke aanvulling op de WW valt evenwel buiten de genormeerde beëindigingsvergoeding.
In dit geval heeft de betrokken bestuursvoorzitter tal van (kostbare) bestaande contractuele afspraken over een beëindigingsvergoeding laten vallen, maar zijn contractuele aanspraak op de cao-conforme wachtgeldvergoeding behouden. Daarvoor gelden echter anticumulatieregels in geval van inkomsten uit anderen hoofde tijdens de wachtgeldperiode. Volgens de boekhoudregels is een instelling echter verplicht om in het jaar dat het arbeidsovereenkomst eindigt, het maximaal mogelijke bedrag in het jaarverslag op te nemen dat de bovenwettelijke regeling kan gaan kosten (brutosalaris plus werkgeverslasten sociale zekerheid en pensioen). In de praktijk blijkt dat er altijd weer sprake is van andere inkomsten van de wachtgeldgerechtigde waardoor de totale kosten uiteindelijk lager gaan uitvallen dan in eerste instantie is gereserveerd.
In deze casus zijn de geldende regels toegepast. Wel wil ik er nog op wijzen dat het kabinet, samen met de sociale partners, met beleid bezig is om de kosten van het beëindigen van een arbeidsovereenkomst te beperken.
Deelt u de mening dat dit geld bestemd is voor de zorg is en dat dit niet terecht hoort te komen in de zakken van een bestuurder? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze redenering is te kort door de bocht: met het geld uit de AWBZ en de Zvw wordt het mogelijk gemaakt om zorginstellingen te exploiteren. In de exploitatie van een zorginstelling zitten tal van soorten kosten. Die hoeven op het eerste oog niet meteen iets met zorg te maken te hebben (bv. software voor tekstverwerking, kosten van een tuinman). Zo ook de kosten van personeel: om een zorginstelling draaiend te houden zijn er meer functies die bemensd moeten worden dan alleen verplegende en verzorgende functies.
In dit geval gaat het om een functie van bestuursvoorzitter.
De bemensing van die functie zal in de loop der jaren opeenvolgend door verschillende personen wordt ingevuld, waarbij er sprake kan zijn van overgangskosten wanneer de ene bestuursvoorzitter de ander opvolgt. Het zijn dus onvermijdbare kosten die gemaakt moeten worden om zorg te kunnen verlenen. Maar alle onvermijdbare kosten moeten natuurlijk ook echt onvermijdbaar zijn anders is er sprake van verspilling. Er liggen hier geen feiten en omstandigheden voor om te kunnen concluderen dat er in deze casus sprake is van vermijdbare kosten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft deze oud-bestuurder geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Raad van Toezicht van Aafje om af te zien van een deel van de vertrekregeling? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving komt naar voren dat de betrokken bestuursvoorzitter gehoor heeft gegeven aan het appèl om deels af te zien van zijn contractuele aanspraken. Aafje bevestigt dit desgevraagd. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeverre andere te verwerven inkomsten van de oud-bestuursvoorzitter gaan leiden tot een lager kostenbeslag dan de nu gereserveerde middelen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vindt u het moreel rechtvaardig dat de oud-bestuurder zorggeld in zijn zakken steekt, met het argument «in de geest van de huidige maatschappelijke normen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat deze oud-bestuurder 630.000 euro wachtgeld krijgt, terwijl hij werkzaam is in de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels, hij president-commissaris is bij Potenco BV, president- commissaris is bij Avenu beheer BV, hij in het bestuur zit van PGGM, hij president-commissaris is van Rijnmond Reintegratie BV, hij president-commissaris is van VB Aanbeeld, en hij president-commissaris is voor BV aanbouw Rotterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oud-bestuursvoorzitter krijgt geen bedrag ineens uitgekeerd. Zoals uit de bovenstaande antwoorden blijkt, is de € 630.000 euro de maximale verplichting van Aafje in de komende 51 maanden voor hem als wachtgeldgerechtigde. Op deze regeling zijn anticumulatiebepalingen van toepassing. Indien de wachtgeldgerechtigde met ingang van of na de dag waarop het wachtgeld is ingegaan, inkomsten uit arbeid of bedrijf geniet, worden deze inkomsten op het wachtgeld in mindering gebracht, indien en voor zover zij tezamen met het wachtgeld meer bedragen dan het laatstgenoten salaris. Jaarlijks zal de oud bestuurder hierover verantwoording moeten afleggen naar de organisatie.
Kunt u uitleggen waarom een bestuurder in de zorg wachtgeld kan ontvangen, terwijl deze elders werk heeft? Zo nee, waarom niet? Vindt u het wenselijk?
Zie de antwoorden op met name de vragen 1 en 5.
Is uw indruk ook dat deze bestuurder bij het vormen van de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels betrokken is geweest, waar hij na zijn vertrek bij Aafje een betrekking heeft gevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het innovatieve karakter van de zorghotels van Aafje bracht met zich mee dat diverse partijen (zowel zorgorganisaties als commerciële organisaties) kennis van zowel Aafje als van externe deskundigen wilden betrekken. Dat kennis delen verloopt nu via de door u genoemde maatschap. Aafje is lid van die maatschap en niet de bestuurder als (privé)persoon. De oud-bestuurder heeft Aafje in het verleden dan ook als Aafje-bestuurder vertegenwoordigd en was dus geen lid op persoonlijke titel. Door het ontslag is de betrokkenheid van de oud-bestuurder bij deze maatschap beëindigd.
Vindt u het niet vreemd dat de maatschap Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels vele opdrachten van Aafje heeft uitgevoerd in de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: De maatschap is opgericht op 1 oktober 2012, na afronding van de oprichting van de beide Zorghotels van Aafje. Deze maatschap heeft nooit een opdracht voor Aafje uitgevoerd.
Vindt u het normaal dat de directeur Vastgoed van Aafje maar liefst zeven jaar lang als interim-directeur heeft gewerkt, terwijl deze ook een van de leden is van de maatschap? Wat vindt u van deze zweem van belangenverstrengeling? Kunt u garanderen dat er geen financieel nadeel heeft plaatsgevonden bij deze constructie?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het dienstverband met de oud-manager vastgoed van Aafje is beëindigd vóór de oprichting van de maatschap. Er is dus geen sprake van gelijktijdige activiteiten, maar van volgtijdelijke.
Het oprichten van de maatschap had ten doel dat de maten inkomen konden genereren met de opgedane kennis. De eventuele inkomsten uit de maatschap zijn pro rata ook voor Aafje als maat van de maatschap bestemd. Daardoor is er volgens Aafje geen sprake van financieel nadeel in deze constructie. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat vindt u ervan dat ook de projectdirecteur voor de bouw van zorghotels voor Aafje, die tevens directeur behandeling was, jarenlang als zelfstandige is ingehuurd? Is deze persoon ook betrokken bij de nieuwe maatschap waarbij de oud- bestuurder nu actief is?
Het staat een organisatie vrij externe deskundigheid of capaciteit in te huren. Verder deelt Aafje mij op dit punt het volgende mee: het betreft hier specifieke hotelkennis die niet binnen de organisatie zelf aanwezig was. De hier genoemde projectdirecteur maakt deel uit van de maatschap op persoonlijke titel en is niet verbonden aan Aafje. De oud-bestuursvoorzitter maakt trouwens geen deel uit van de maatschap zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt.
Herkent u ook een patroon waarbij zichtbaar wordt dat de voormalig bestuurder van Aafje mensen inhuurde waarmee hij later een commerciële maatschap vormde? Wat vindt u hiervan?
Uit de bovenstaande antwoorden op de vragen 7 t/m 10 blijkt dat uw veronderstelling een verkeerde is.
Vindt u het wenselijk dat een bestuurder van een zorginstelling actief meewerkt aan een commercieel project van diezelfde instelling waarmee er gemeenschapsmiddelen voor commerciële doeleinden worden ingezet? Hoe is het controleerbaar voor accountants om de bezien of investeringen het belang van de instelling of een commerciële zuster- of dochteronderneming dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke situatie (van bestuurlijke bemoeienis met zowel de collectief bekostigde zorg als commercieel gerichte zorg) vraagt uiteraard om een zorgvuldig toezicht van de Raad van Toezicht om ongewenste effecten te kunnen vermijden. Transparantie, glasheldere verantwoording en beheersing van risico’s zijn dan cruciaal.
In zijn algemeenheid acht ik terughoudendheid gepast bij gemengde exploitaties.