De rigide manier waarop CZ haar inkoopeisen hanteert |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat tenminste tachtig zorgaanbieders geconfronteerd zijn met de wijze waarop zorgverzekeraar CZ de door haar gestelde inkoopeis hanteert dat de Zorgbrede Governance Code (ZGC) moet zijn doorgevoerd in de statuten?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de in vraag 1 bedoelde zorgaanbieders niet, of slechts tegen minder gunstige voorwaarden (een contract voor één jaar met een kortingspercentage op de opslag), voor een overeenkomst in aanmerking komen als zij zelfs ook maar één bepaling van de ZGC iets anders formuleren dan CZ eist?
Ik vind het goed dat zorgverzekeraars het al dan niet voldoen van een zorgaanbieder aan de Zorgbrede Governancecode (ZGC) betrekken bij hun overweging om een contract af te sluiten met een zorgaanbieder. De ZGC is door de brancheorganisaties zelf in het leven geroepen en geeft zorginstellingen normen voor goed bestuur en intern toezicht: een belangrijke voorwaarde voor goede zorg. Deels hebben deze normen een wettelijk basis in de Wet Toelating Zorginstellingen of het Uitvoeringsbesluit daarvan, deels bevat het normen die de sector zichzelf oplegt. In sommige gevallen schrijft de ZGC voor dat een onderwerp in de statuten moet worden geregeld. Zorginstellingen kunnen daarvan afwijken, maar moeten dergelijke keuzes – evenals andere afwijkingen van de code – goed uitleggen. Toepassing zie ik dan ook niet als een vrijblijvende zaak. Voor de brancheorganisaties geldt naleving van deze code als een statutaire lidmaatschapsverplichting. Ook gebruikt de Inspectie voor de Gezondheidszorg de ZGC als veldnorm bij het toezicht op kwaliteit en veiligheid van zorg.
Onderdeel van het landelijk in ZN-verband vastgesteld inkoopbeleid is dat zorginstellingen de door de ZGC voorgeschreven normen «aantoonbaar hebben geïmplementeerd». Ik ben er in beginsel positief over dat CZ hier invulling aan geeft. Wel constateer ik dat Wlz-uitvoerders/zorgkantoren op dit moment verschillend reageren indien zorgaanbieders naar het oordeel van de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren de ZGC onvoldoende hebben geïmplementeerd. Dat vind ik onwenselijk omdat het de lasten voor aanbieders onnodig kan verhogen. Ik zal daarom met de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren in overleg treden om te komen tot een gestandaardiseerde toepassing van de ZGC binnen het inkoopbeleid.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders, om nog in aanmerking te komen voor een contract, nu een gang naar de notaris moeten maken, enkel vanwege van de interpretatie die CZ geeft van de ZGC?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ZGC nimmer als doel heeft gehad om in beton gegoten regels en voorschriften te geven, en dat er daarom enige ruimte moet blijven voor eigen formuleringen in de statuten van zorgaanbieders zonder dat de betreffende zorgaanbieder direct wordt geconfronteerd met een weigering van een overeenkomst? Hoe gaat u CZ hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het weigeren van een overeenkomst door CZ zich met de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch1, waarin het Hof het ter discretie aan de zorgaanbieder laat of zij in haar statuten naast een regeling voor ontslag ook een regeling voor schorsing opneemt en aan de zorgaanbieder de ruimte laat om daarin op te nemen welke eventuele procedures daarbij worden gevolgd? Is het besluit om een zorgovereenkomst te weigeren daarom juridisch onjuist en moeten zorgaanbieders daarom alsnog een overeenkomst krijgen volgens het eerste aanbod?
Tijdens de zomer is er overleg geweest tussen enerzijds CZ en anderzijds de brancheorganisaties Actiz, VGN en GGZ Nederland. Dit heeft geleid tot een aangepaste tekst over de wijze waarop de ZGC onderdeel uitmaakt van het Wlz inkoopkader 2016 van CZ. Het inkoopbeleid van CZ is daarop inmiddels aangepast.
Wat vindt u ervan dat het al dan niet precies opnemen van een bepaalde formulering in de statuten niets zegt over de kwaliteit van de betreffende zorgaanbieders, zeker als in die statuten is opgenomen dat de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) onverkort geldt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars werk gaan maken van inkopen op echte kwaliteit?
De zorgkantoren hebben voor het inkopen van Wlz-zorg in 2016 gekozen voor een andere aanpak om de kwaliteit te borgen: van spreadsheetinkoop naar het inkopen van zorg op basis van een dialoog tussen de zorgkantoren en de zorgaanbieders. De zorgkantoren hebben daarbij gekozen voor het opstellen van een uniform inkoopkader per sector: voor Verpleging & Verzorging, voor Gehandicaptenzorg en voor Geestelijke gezondheidszorg. Binnen elk van die sectoren geldt een programma van eisen, aanvullend op de geldende wet- en regelgeving. Het betreft zowel voorwaarden in aanvulling op de NZa-beleidsregels als voorwaarden ten aanzien van het zorgplan, het kwaliteitssysteem van de zorgaanbieder, het betrekken van de cliëntenraad, de informatievoorziening aan cliënten en het leveren van zorg thuis. Zorgverzekeraars stellen eisen aan zorgaanbieders met het oog op de kwaliteit en de transparantie van de zorg. Het doel hiervan is betere zorg voor de patiënt. Goed bestuur vormt mijn inziens een belangrijke randvoorwaarde voor kwaliteit en veiligheid van zorg en transparantie. Ik juich het daarom toe dat zorgverzekeraars ook eisen stellen op dit terrein.
Hoe verhouden de inkoopeisen van CZ met de door de Kamer en de regering gewenste deregulering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur weliswaar niet formeel, maar wel materieel zouden moeten gelden voor communicatie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Deelt u de mening dat het evenredigheidsbeginsel en/of zorgvuldigheidsbeginsel impliceren dat zorgverzekeraars aan zorgaanbieders de mogelijkheid moeten geven voor herstel van kleine fouten en omissies zonder dat direct sancties worden toegepast?
In het contracteringsproces is heldere en eenduidige communicatie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders uiteraard van groot belang. De algemene beginselen van aanbestedingsrecht verlangen dat een inschrijver vooraf moet weten waaraan hij moet voldoen om voor een opdracht in aanmerking te komen. De vraag wat al dan niet kleine fouten en omissies zijn is een zaak tussen de contracterende partijen i.c. de zorgkantoren en de zorgaanbieders waar ik niet in kan treden.
Deelt u de mening dat, nu in de Wet langdurige zorg (Wlz) zorgkantoren zijn gehouden aan elementaire beginselen van het aanbestedingsrecht, het gelijkheidsbeginsel verbiedt dat CZ als enige concessiehouder bij de zorginkoop eisen verbindt aan de wijze waarop zorgorganisaties de ZGC in hun statuten moeten regelen? Deelt u de mening dat toepassing van het proportionaliteitsbeginsel met zich meebrengt dat zorgkantoren de mogelijkheid moeten hebben voor herstel van kleine fouten en omissies zonder dat sancties worden toegepast?
Zie antwoord vraag 8.
Het intrekken van bestaande vergunningen voor apotheekhoudende huisartsen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat apotheekhoudende huisartsen essentieel zijn voor het langer thuis wonen en goede zorg dichtbij huis, zeker in snel vergrijzende krimpgebieden?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede huisartsenzorg en farmaceutische zorg, ook in krimpgebieden. Daarbij is de hoofdregel dat farmaceutische zorg wordt verleend door apothekers, en alleen bij wijze van uitzondering door (apotheekhoudende) artsen. De apotheker is immers de deskundige zorgverlener op het terrein van farmaceutische patiëntenzorg.
Deelt u ook de mening dat apotheekvergunningen voor huisartsen in vergrijzende krimpgebieden essentieel zijn voor de continuïteit van de praktijk en het vestigen van een nieuwe generatie huisartsen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre vindt u dat vergunningen voor bestaande apotheekhoudende huisartsen moeten worden verlengd als omstandigheden gelijk blijven? Zo ja, waarom vindt u dit van belang? Zo nee, waarom vindt u dat en hoe draagt dat bij aan het in stand houden van voorzieningen in krimpregio’s?
Indien er voor de patiënten in een gebied niet binnen redelijke afstand een apotheek is gevestigd, kan door het CIBG aan een huisarts een vergunning worden verleend om tevens een apotheek te mogen houden voor die patiënten. Bij deze regeling in de Geneesmiddelenwet staat het belang van de patiënt voorop. De patiënt moet de best mogelijke farmaceutische zorg krijgen die beschikbaar is.
Het CIBG toetst bij de aanvraag voor een apotheekvergunning aan het afstandscriterium. Kort gezegd wordt voor een gebied vergunning verleend als de afstand tussen patiënt en apotheek meer is dan 4,5 kilometer. Tussen de 3,5 en 4,5 kilometer kan onder omstandigheden een vergunning worden verleend. Dit is geregeld in artikel 61 lid 10 en lid 11 van de Geneesmiddelenwet.
Indien het CIBG na toetsing tot de conclusie komt dat er geen apotheekvergunning verleend wordt aan de huisarts, betekent dit dat de farmaceutische zorg geborgd is door een nabije apotheek.
Het CIBG gaat niet uit eigen beweging en periodiek na of nog steeds aan alle vergunningvoorwaarden wordt voldaan.
Indien zich ná het verlenen van een apotheekvergunning een apotheker binnen de wettelijke afstand vestigt, gaat het CIBG dan ook niet ambtshalve over tot intrekking van de apotheekvergunning. Dit is anders wanneer bijvoorbeeld de nieuwe apotheker, als belanghebbende, zou verzoeken om intrekking van de apotheekvergunning van de huisarts. Dan moet het CIBG de omstandigheden opnieuw en volledig toetsen aan de wet.
En ook wanneer een apotheekhoudend huisarts vertrekt, en een nieuwe aanvraag voor een apotheekvergunning wordt ingediend, is het CIBG verplicht alle omstandigheden opnieuw te toetsen. Wanneer dan blijkt dat niet meer aan het afstandcriterium wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat na de vergunningverlening een nabije apotheek is gevestigd, kan het CIBG niet anders dan voor het desbetreffende gebied geen vergunning verlenen.
Bij de aanvraag van de onderhavige huisartsenpraktijk wordt overigens voor een tiental deelgebieden wel aan het afstandcriterium voldaan. Voor deze gebieden is dan ook een apotheekvergunning afgegeven. Alleen voor het deelgebied Annen wordt niet aan het afstandscriterium voldaan.
Kunt u verklaren waarom het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) vanwege een vertrekkende huisarts de apotheekvergunning weigert te verlengen voor de overige huisartsen in de praktijk te Annen die al ruim 20 jaar over deze vergunning beschikt?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om het verschil tussen een hoofd- en associatievergunning op te heffen ten behoeve van de voorzieningen in vergrijzende krimpregio’s waar apotheekhoudende huisartsen een praktijk delen?
Neen, ik ben dat niet voornemens. De associatievergunning is bedoeld om een arts die gezamenlijk met de apotheekhoudend huisarts (de hoofdvergunninghouder) een praktijk voert, eveneens geneesmiddelen ter hand te laten stellen aan de desbetreffende patiënten.
De associatievergunning vervalt van rechtswege als de hoofdvergunning vervalt (zie hiervoor artikel 61 lid 14 van de Geneesmiddelenwet). Als de hoofdvergunning vervalt, betekent dit dat de farmaceutische zorg is geborgd door een apotheek.
Kunt u verklaren waarom het CIBG vijf jaar geleden onder dezelfde wet en omstandigheden wel een nieuwe vergunning heeft verleend aan de huisartspraktijk in Annen? Waarom krijgt het CIBG de ruimte om bij gelijkblijvende omstandigheden bestaande vergunningen van apotheekhoudende huisartsen in trekken met nieuwe criteria? Waarom heeft het CIBG de wijze van meten van de afstand tussen apotheek en de eerste potentiele patiënt in de tussentijd aangepast?
In 2010 is de huisartsenpraktijk te Annen verhuisd naar een nieuw adres. Deze adreswijziging is doorgevoerd in de hoofdvergunning en de associatievergunning. Hierbij was geen sprake van een nieuwe vergunning, maar van een adreswijziging in de bestaande vergunning.
Het CIBG hanteert overigens geen nieuwe criteria bij de beoordeling van aanvragen. Het afstandcriterium is al decennia lang leidend bij de vergunningverlening. Ook de wijze van meten is niet veranderd. In het geval van het deelgebied Annen is de gemeten afstand 4,0 kilometer.
Deelt u de mening dat u, ook al zou de huisartsenpraktijk in Annen nu ineens een afstandscriterium van 3,5–4,5 km toebedeeld krijgen, alle wettelijke vrijheid heeft om de apotheekhoudende vergunning alsnog te verlengen? Bent u voornemens om dat te regelen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Bij een afstand tussen de 3,5 en 4,5 kilometer beschik ik niet over alle wettelijke vrijheid. Bij die afstand geldt het criterium «het belang van de geneesmiddelenvoorziening». Hierbij is vooral van belang de bereikbaarheid per openbaar vervoer. Ook dit criterium bestaat al vele tientallen jaren, en de uitwerking daarvan is vastgelegd in de rechtspraak. Dit criterium kan niet zomaar opzij worden gezet.
Het toenemend aantal patiëntenstops in de wijkverpleging |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Thuiszorg kan instroom nieuwe patiënten niet aan»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat Vierstroom Zorg Thuis een patiëntenstop heeft aangekondigd? Bent u hiervan geschrokken? Zijn u andere aanbieders van wijkverpleging bekend die een patiëntenstop overwegen? Wat betekent het voor de kwaliteit en continuïteit van zorg als steeds meer aanbieders een patiëntenstop overwegen?
Vierstroom heeft een tijdelijke patiëntenstop aangekondigd die inmiddels is opgeheven. Ik vind het niet acceptabel dat patiënten die zorg nodig hebben, de dupe worden van de patiëntenstops. Er mag niemand verstoken blijven van zorg.
Ik krijg signalen dat de afgesproken contracten knellen bij sommige aanbieders. Deze signalen gaan niet zover dat ik inzicht heb in welke aanbieders dit zijn.
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor hun verzekerden. Daarmee dienen zij verzekerden te voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht. Als de continuïteit van zorg in het geding komt in een regio zal de zorgverzekeraar overgaan tot bijcontractering om aan de zorgplicht te blijven voldoen.
Klopt het dat zorgverzekeraar CZ zijn zorgplicht niet nakomt, omdat Vierstroom de nodig gebleken zorg boven het budget grotendeels zelf moet betalen? Welke zorgverzekeraars laten aanbieders ook minimaal 5% van de budgetoverschrijding uit eigen zak betalen, ook als deze zorg benodigd is voor behoevende patiënten?
Voor het bijcontracteren boven de overeengekomen contractafspraak geven zorgverzekeraars aan dat maximaal de eerste 5% van de overschrijding voor rekening zal zijn van de zorgaanbieder. Zorgverzekeraar CZ heeft in communicatie met de Vierstroom abusievelijk minimaal 5% genoemd. Verzekeraars geven aan dat ze de overproductie niet bij voorbaat maximaal vergoeden om de stimulans voor doelmatigheid te behouden. Tevens is aangegeven dat het gesprek hierover mogelijk is.
Inmiddels heeft CZ met Vierstroom afspraken gemaakt over het bijcontracteren van extra budget. Daarbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te schuiven tussen instellingen op basis van over- en onderproductie. Dit bleek mogelijk omdat een andere aanbieder in de regio onder het overeengekomen budget bleef. Zorgverzekeraar CZ komt de zorgplicht hiermee in de regio Zoetermeer na. Overigens zou CZ ook aan de zorgplicht hebben voldaan als de zorg bij een andere aanbieder zou zijn ingekocht. Met het nakomen van de zorgplicht gaat het er om dat iedere verzekerde zorg kan ontvangen binnen redelijke termijn en redelijke afstand. Dat betekent niet dat aanbieders gegarandeerd worden bijgecontracteerd.
In hoeverre bent u nog steeds van mening dat iedere patiënt die wijkverpleging nodig heeft deze zorg tijdig moet krijgen, en dat aanbieders deze zorg vergoed moeten krijgen? In hoeverre deelt u de mening dat het de wijkverpleegkundige moet zijn die bepaalt welke zorg een patiënt nodig heeft? Kunt u, samen met zorgverzekeraars en aanbieders, garanderen dat bovenstaande in de praktijk ook het geval is?
Iedereen die wijkverpleging nodig heeft moet dit krijgen. Als het nodig is kan iedereen een beroep doen op het recht op wijkverpleging. Ik vind het niet acceptabel dat patiënten die zorg nodig hebben, de dupe worden van de patiëntenstops. Er mag niemand verstoken blijven van zorg.
Over de vergoeding voor geleverde zorg maken zorgverzekeraars afspraken met zorgaanbieders. Overproductie is ook een onderwerp van deze afspraken. Ik kan me voorstellen dat er in geen enkel contract is afgesproken dat overproductie per definitie geheel wordt vergoed.
Met de overheveling van de wijkverpleging naar de Zorgverzekeringswet is de wijkverpleegkundige weer aan zet. Zij kan zelfstandig bepalen welke zorg voor een cliënt nodig is. Alle partijen dienen de wijkverpleegkundige ook het vertrouwen te geven om deze rol in de praktijk uit te voeren. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit vertrouwen er niet is.
Welke oorzaken geven aanbieders aan voor een patiëntenstop? Wat gaat u concreet doen om dreigende patiëntenstops en wachtlijsten voor wijkverpleging vroegtijdig in de kiem te smoren?
Ik begrijp van sommige aanbieders dat het oorspronkelijk overeengekomen omzetplafond aan de lage kant was omdat dit gebaseerd is op de omzet van de eerste twee kwartalen 2014. In de tweede helft van 2014 is de omzet hoger gebleken. Ook in 2015 geven aanbieders aan dat sprake is van een hogere toeloop van cliënten.
Er zijn op dit moment echter nog geen harde cijfers voorhanden die aantonen dat sprake is van een overschrijding. Zorgverzekeraars zijn in gesprek met aanbieders in de regio’s waar het momenteel knelt, over mogelijke bijcontractering.
Met de partijen van het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging ga ik op korte termijn in overleg over de ontwikkelingen die gaande zijn in de wijkverpleging.
In hoeverre is het budget voor wijkverpleging voor 2015 en 2016 toereikend voor voldoende wijkverpleging? Kunt u aangeven op welke wijze dit budget voldoende rekening houdt met de extramuralisering en toenemende vergrijzing?
Dat er meer mensen langer thuis blijven wonen is ook in de raming van het kader wijkverpleging verwerkt. Zo is het kabinet bij Regeerakkoord ook een intensivering van de wijkverpleging in 2016 van € 80 mln overeengekomen. Vanaf 2017 loopt deze intensivering op tot € 200 mln. Volgend jaar zal daarmee € 180 mln meer beschikbaar zijn voor wijkverpleging. Hiermee komt het kader in 2016 uit op € 3.346 mld ten opzichte van € 3.167 mld in 2015.
Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat rekening wordt gehouden met de extramuralisering en daarmee een hoger beroep op de extramurale zorgverlening. Tevens wordt rekening gehouden met demografische groei door vergrijzing.
Zorg na coma |
|
Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen naar aanleiding van de IKON-uitzending De Wachtkamer «Vechten voor hoop»?1
Ja
Deelt u de mening dat er in het belang van zorg na coma en hersenletsel spoedig een beslissing genomen dient te worden door het Zorginstituut Nederland? Kunt u de stand van zaken schetsen van het onderzoek van het Zorginstituut Nederland naar vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen (25+ categorie)?
De adviescommissie pakket (ACP) van het Zorginstituut heeft op 21 augustus gesproken over de duiding van vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen. Het Zorginstituut betrekt de relevante literatuur in de beoordeling en consulteert de belanghebbende partijen. In het voorjaar van 2016 wordt de publicatie verwacht.
Kent u het onderzoek van promovenda Willemijn van Erp naar zorg voor mensen bij wie het bewustzijn niet is teruggekeerd? Wat vindt u ervan dat van deze groep meer dan de helft nooit is gezien door een gespecialiseerd team dat herstelkansen bevordert en volgt?
Diagnostiek en behandeling van comapatiënten heeft tot doel betere gezondheidsuitkomsten te realiseren. Het is aan de representatieve beroepgroepen om de kennisontwikkeling terzake te duiden en zo nodig te verdisconteren in de (nieuwe) richtlijnen voor verantwoorde zorg. Diagnostiek en behandeling waarvan voldoende bewezen is dat ze effectief zijn, kunnen deel uitmaken van het pakket. Dit is ter beoordeling van het Zorginstituut.
Wat vindt u ervan dat in 39% van de situaties sprake is van misdiagnose? Is de conclusie gerechtvaardigd dat in ons land de diagnostiek bij langdurige bewustzijnsstoornissen, en in het bijzonder niet-responsief waaksyndroom/vegetatieve toestand, verbeterd kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend dat deskundigen van mening zijn dat ook voor mensen ouder dan 25 jaar meer neurologisch en functioneel herstel mogelijk is dan decennialang werd gedacht?2
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het landelijk expertisenetwerk ernstig hersenletsel na coma? Deelt u de mening dat dit netwerk van belang is om expertise en kennis op te bouwen over de zorg na coma en hersenletsel? Wilt u in overleg met het netwerk bezien op welke wijze het haar taken kan vormgeven?
Het is aan de representatieve wetenschappelijke beroepsgroepen om hun kennis op het gebied van (coma)zorg op te bouwen, te onderhouden en te delen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud daarvan.
Mogelijk falen van GGZ crisisdienst in Gilze en Rijen |
|
Leendert de Lange (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «burgemeester Gilze en Rijen: GGZ faalde bij incident asielzoeker?»1
Ja
Bent u bereid om via het reeds door burgemeester Boelhouwer gevraagde onderzoek van de betrokken instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) helderheid te krijgen over het hetgeen dit weekend bij de crisisdienst in Gilze en Rijen is voorgevallen?
Ik heb mij laten informeren door de gemeente en de crisisdienst van GGZ Breburg over het betreffende incident. Het incident moet voor het slachtoffer een hele nare ervaring zijn geweest. Net als de gemeente en de betrokken instelling betreur ik dit.
Ik heb vernomen dat de Raad van Bestuurd (RvB) van GGZ Breburg zelf een onderzoek heeft laten doen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft met de instelling contact gehad over de resultaten van dit onderzoek. Uit het onderzoek zijn aandachtpunten naar voren gekomen die vooral liggen in de informatie-uitwisseling tussen de politie en de crisisdienst. Gemeente en crisisdienst hebben aangegeven dit op korte termijn met elkaar te bespreken, waarna zij afspraken maken om de onderlinge informatie uitwisseling en afstemming te verbeteren.
Wilt u op basis van deze rapportage de Kamer nader informeren over hetgeen is voorgevallen en aangeven welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Het is aan lokale partijen zelf om oplossingen te vinden voor de aandachtspunten die zijn gesignaleerd.
Is het mogelijk om in deze rapportage aan te geven welke maatregelen door de diverse betrokkenen worden genomen om herhaling van een dergelijk incident te voorkomen?
Betrokken partijen zijn met elkaar in gesprek om afspraken te maken om herhaling van een dergelijk incident te voorkomen. Die afspraken gaan onder andere over een betere onderlinge informatie-uitwisseling.
In welke mate wordt het «aanjaagteam verwarde personen» hierbij betrokken?
Het aanjaagteam is niet betrokken bij individuele incidenten. Het is aan lokale partijen om oplossingen te vinden voor de geconstateerde problemen. Mocht blijken dat het probleem breder speelt dan zal ik het aanjaagteam vragen dit op te pakken en te betrekken bij haar plan van aanpak.
Bent u bereid om met het «aanjaagteam verwarde personen» en de GGZ te bespreken of het nodig is om in algemene zin nadere afspraken te maken over het afwegingskader binnen de crisisdiensten en de mate waarin burgemeesters hierbij worden betrokken?
Zie vraag 5.
Het opschorten van de screening op TBC voor Syrische asielzoekers |
|
Reinette Klever (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom heeft bescherming van de Nederlandse bevolking tegen tuberculosebesmetting geen prioriteit meer?1
De bescherming van de Nederlandse bevolking tegen tuberculosebesmetting is onveranderd een prioriteit gebleven. Sinds enige weken is de toestroom van asielzoekers naar Nederland zo sterk toegenomen dat de aantallen tuberculosescreeningen de capaciteit dreigen te overstijgen. Ook bij vluchtelingen/asielzoekers is de prevalentie van tuberculose direct gerelateerd aan de incidentie in het land van herkomst. Onderzoek heeft uitgewezen dat het risico op tuberculose onder asielzoekers uit Syrië beperkt is (<50 per 100.000 gescreende personen). De een na grootste groep asielzoekers is momenteel afkomstig uit de landen Eritrea en Ethiopië, waarbij de screeningsopbrengst 272 per 100.000 gescreende personen is. De Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding (CPT), verantwoordelijk voor het beleid en richtlijnen voor de Nederlandse tuberculosebestrijding, stelt daarom dat in de situatie die zich nu voordoet de screening van asielzoekers uit hoog risicolanden de prioriteit moet krijgen. Dit besluit vloeit derhalve voort uit de prioriteit om het Nederlandse volk tegen tuberculosebesmetting te beschermen.
Bent u bekend met het feit dat 13% van de asielzoekers die zich uitgeven als Syriër niet uit Syrië afkomstig is en dat mogelijk een derde deel van de «Syrische asielzoekers» uit andere landen komt?2
Het is mij bekend dat een deel van de asielzoekers die zich uitgeeft als Syriër niet uit Syrië afkomstig is. Onderdeel van de registratie en identificatie vrijwel direct na binnenkomst in Nederland is het beoordelen uit welk land een asielzoeker komt.
Heeft u de zwendel in Syrische paspoorten laten meewegen in uw beslissing om de tuberculose (TBC) screening bij Syriërs op te schorten?3
Nee. Bij de overweging om de tuberculosescreening bij Syrische asielzoekers op te schorten, is met name gekeken naar de grootste groepen. Het gaat daarbij vooral over Syrische, Ethiopische en Eritrese vluchtelingen. De grootste stroom vluchtelingen is afkomstig uit Syrië, waarbij vastgesteld is dat het risico op tuberculose beperkt is. De een na grootste groep asielzoekers wordt gevormd door mensen afkomstig uit Ethiopië en Eritrea, hoogrisico landen voor tuberculose. De mensen die volgens Frontex op Syrische paspoorten Europa proberen binnen te komen zijn niet afkomstig uit Ethiopië of Eritrea. Dat onderscheid is op basis van taal en/of uiterlijke kenmerken goed te maken.
Deelt u de mening dat alle asielzoekers op TBC gescreend moeten worden en dat een voorkeursbeleid voor Syriërs juist extra risico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, deel ik die mening niet. Het gaat overigens niet om een voorkeursbeleid voor vluchtelingen uit Syrië maar om een risicogebaseerde screening. Verder laat de prioritering van risicogebieden onverlet dat personen met klachten, of dit nu de luchtwegen betreft of anderszins, onverwijld door een arts beoordeeld moeten worden en zo nodig medische zorg kunnen genieten zoals in Nederland gebruikelijk is.
Kunt u een opsomming geven hoeveel asielzoekers inmiddels in Nederland verblijven zonder gezondheidsscreening en waar deze zich bevinden? Zo nee, waarom niet?
In de tweede week van oktober verbleven er circa 3000 personen die nog niet zijn geregistreerd in de gemeentelijke crisisopvang en de COA noodopvang. Ongeveer 70% van deze mensen is van Syrische afkomst. Dit betekent dat op dat moment ruim 900 personen van niet-Syrische afkomst nog niet gescreend waren op TBC. Alle nieuwe instroom van niet-Syriërs wordt nu naar Ter Apel of de andere Centrale Opvanglocaties gestuurd voor registratie en TBC-screening. Verder wordt eraan gewerkt om de achterstand binnen twee weken in te lopen.
Hoe lang gaat de opschorting duren en wanneer kunnen we er van uitgaan dat alle zich in Nederland bevindende asielzoekers een medische screening hebben gehad?
Het is momenteel onduidelijk hoe lang dit uitstel zal duren, omdat dit ondermeer afhangt van de ontwikkelingen in de asielzoekersstromen. Partijen betrokken bij de infectieziektebestrijding hebben aangegeven zich in te zullen spannen om deze achterstand zo spoedig mogelijk weg te werken. Naar verwachting zal het inlopen van de huidige achterstand bij de TBC-screening 2 weken duren.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat geen enkele asielzoeker meer tot Nederland wordt toegelaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw kamer uiteengezet in de brief aan uw Kamer over de Europese asielproblematiek d.d. 8 september jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2030) is het kabinet van mening dat bij het aanwezig zijn van voldoende veilige opvang in de regio en onder de voorwaarden zoals in de brief vermeld, asielzoekers uit die regio die alsnog op eigen gelegenheid Nederland bereiken, teruggebracht dienen te worden naar de veilige opvang in de regio. Tot dat moment geldt voor het kabinet als uitgangspunt dat binnen de geldende internationale regelgeving bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die daar recht op hebben.
Het bericht dat gemeenten in Gelderland 1,1 miljoen willen investeren in een ondersteuningsbureau dat de inkoop voor Jeugdzorg en Wmo regelt |
|
Nine Kooiman (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel dat de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Mook en Middelaar, Wijchen en Nijmegen 1,1 miljoen euro gaan investeren in een zorginkoop ondersteuningsbureau?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en vastgesteld dat de gemeenten in regionaal verband investeren in de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.
Vindt u het wenselijk dat 1,1 miljoen euro besteed wordt aan mensen die niet daadwerkelijk zorg verlenen, maar slechts ondersteunen bij het inkopen van zorg? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u doen om de oprichting van dit ondersteuningsbureau tegen te gaan?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten investeren in een goede uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Inkoop van adequate zorg en ondersteuning is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede uitvoering van de genoemde wetten. De wijze waarop gemeenten de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet organiseren, is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dit geldt ook voor de besteding van de financiële middelen die zij daarvoor inzetten.
Hoeveel procent van het totale budget is de 1,1 miljoen euro investering in de zorg? Wat is het landelijk gemiddelde percentage dat gemeenten van hun zorgbudget besteden voor zorgbemiddeling?
Het totale budget voor de betreffende gemeenten is € 108 mln. De besteding aan het ondersteuningsbureau bedraagt dus 1% van het totale budget.
Welke overheadkosten maken deze gemeenten nog meer voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en voor jeugdzorg? Hoe verhoudt het totaal percentage aan overheadkosten van deze gemeenten zich tot het landelijk gemiddelde?
Uit informatie van de betrokken gemeenten blijkt dat de uitvoering van de Wmo 2015 en van de Jeugdwet in deze gemeenten zeer is verweven met de uitvoering van andere gemeentelijke taken, waarbij bestaande capaciteit wordt ingezet voor nieuwe taken. Dit maakt dat het, aldus deze gemeenten, niet mogelijk precies aan te geven welke overheadkosten nog meer zijn verbonden aan de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Deze gemeenten geven aan ernaar te streven om de overheadkosten voor nieuwe taken te beperken tot 1% van het budget voor de lokale uitvoering en 1% van het budget voor de regionale uitvoering.
Is dit bedrag een eenmalige investering of wordt dit bedrag jaarlijks van het totaalbudget voor Wmo en jeugdzorg van deze gemeenten uitgegeven?
Uitgangspunt van deze gemeenten is dat jaarlijks 1% van het totale budget wordt besteed aan regionale uitvoering.
Hoe garandeert u als stelselverantwoordelijke dat iedereen in de genoemde gemeenten de zorg ontvangt die hij of zij nodig heeft?
Zowel in de Jeugdwet als in de Wmo 2015 zijn naar mijn oordeel voldoende waarborgen opgenomen dat cliënten de zorg en of ondersteuning ontvangen die noodzakelijk is. Hierbij is het uitgangspunt dat de gemeenteraad primair toeziet op de juiste uitvoering van beide wetten. Indien blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, dan kan ik gebruik maken van de bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
Wat zijn de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen Wmo vergeleken met de situatie toen deze zaken nog onder de AWBZ/zorgkantoor dan wel provincie vielen? Wat is uw oordeel over deze verschillen in transactiekosten?
Er is landelijk geen inzicht in de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen op basis van de Wmo 2015. Vanwege het ontbreken van dit inzicht is het niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.
Het bericht “Levensbeëindiging pasgeborenen niet gemeld” |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Levensbeëindiging pasgeborenen niet gemeld», en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over levensbeëindiging bij pasgeborenen?1 2
Ja.
Vloeit het niet melden van late zwangerschapsafbrekingen nog steeds voort uit het gebrek aan vertrouwen dat artsen in de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: de Regeling) hebben? Zo nee, waarom zijn er dan nauwelijks meldingen?
Uit de evaluatie van de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging pasgeborenen (hierna: de Regeling) is naar voren gekomen dat veel artsen de zorgvuldigheidseisen onduidelijk vinden en weinig vertrouwen hebben dat de regeling rechtszekerheid biedt. Daarom is in het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling van 10 juli 2014 aangekondigd de Regeling aan te passen op een wijze die recht doet aan de bevindingen van de evaluatie en werkbaar is voor de medische professionals.
Bent u nog steeds van mening dat niet melden niet goed is, omdat er dan geen maatschappelijk toezicht mogelijk is? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er wel zorgvuldig met de meldingsplicht zal worden omgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben nog steeds van mening dat maatschappelijk toezicht van groot belang is in het kader van transparantie en het waarborgen van de zorgvuldigheid in het medisch handelen. De wijzigingen in de regeling zullen met name zien op de verduidelijking van de zorgvuldigheidseisen en de rollen die alle betrokken partijen vervullen. Dit biedt een helder kader voor de medische professionals. Uit de evaluatie van de Regeling kwam naar voren dat onduidelijkheid van de Regeling een belangrijke reden is voor medische professionals om niet te melden.
Welke nieuwe Regeling treedt er in januari 2016 in werking? Waarom heeft u reden om te veronderstellen dat er vanaf die tijd wel goed omgegaan zal worden met de meldingsplicht met betrekking tot levensbeëindiging bij pasgeborenen?
Met «nieuwe Regeling» wordt de gewijzigde huidige regeling bedoeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de wijziging van die regeling. Op het moment dat de Regeling in werking treedt zal ook een nieuwe commissie ingesteld worden.
Zie verder het antwoord onder vraag 3.
Het bericht dat een veelbelovend longkankermedicijn niet voor elke patiënt beschikbaar is |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Longkankermedicijn niet voor elke patiënt beschikbaar»?1, en het bericht «Moet ik dan maar dood omdat ik in Nijmegen woon?»2
Ja.
Op welke manier wordt geborgd dat het middel nivolumab voor alle patiënten, ongeacht hun woonplaats, beschikbaar is, zoals toegezegd in een brief over de sluis voor intramurale geneesmiddelen: «In de tijd dat het middel in «de sluis» is opgenomen is het wel beschikbaar voor patiënten en artsen»?3
Zoals ik in mijn brief van 15 september 2015 naar aanleiding van het «Verzoek uit Regeling van werkzaamheden inzake kankerpatiënten die in ene ziekenhuis een medicijn wel krijgen en in het andere niet» heb beschreven wordt nivolumab, zolang het in de «sluis» zit, voor longkanker patiënten met een indicatie voor nivolumab gratis ter beschikking gesteld. Daarnaast geldt dat voor deze patiënten de geneeskundige zorg, die gepaard gaat met die behandeling, deel uit maakt van het verzekerde pakket. Daarmee zijn er mijns inziens geen financiële belemmeringen om nivolumab toe te dienen aan patiënten.
Uit een belronde van het Ministerie van VWS met de twaalf aangewezen centra komt het volgende beeld naar voren. Tien van de twaalf ziekenhuizen geeft aan deze zorg gewoon te leveren aan eenieder die hiervoor in aanmerking komt; een klein deel nog maar sinds kort. Twee ziekenhuizen geven aan dat zij deze zorg binnen enkele weken gaan leveren. Hoewel het begrijpelijk is dat deze zorg ingeregeld moet worden, dat was ook zo geweest als nivolumab meteen in het pakket was toegelaten, is het zaak dat eventuele resterende onduidelijkheid over levering en vergoeding van deze behandelingen zo snel mogelijk wordt weggenomen. Ik roep partijen op om, daar waar dit nog niet is gebeurd, op zo kort mogelijke termijn concrete afspraken te maken in de lopende contracten die nodig zijn om eventuele resterende onduidelijkheid rond de (vergoeding bij) verstrekking van nivolumab weg te nemen.
Voor longkankerpatiënten met een indicatie voor nivolumab behoort de geneeskundige zorg die gepaard gaat met de toediening van nivolumab tot het verzekerde pakket. Daarmee valt deze zorg onder de zorgplicht van verzekeraars. Zij dienen ervoor te zorgen dat verzekerden met longkanker, die in aanmerking komen voor het gebruik van nivolumab, hier ook toegang toe hebben. Overigens kan dit betekenen dat een patiënt hiervoor wat verder zal moeten reizen. Van belang is dát de zorg geleverd wordt, niet niet waar de zorg wordt geleverd. Indien een ziekenhuis niet in staat is om een patiënt met longkanker, die een indicatie heeft voor een behandeling met nivolumab, te behandelen, zorgt de verzekeraar ervoor dat deze patiënt de behandeling in een van de (andere) aangewezen centra ondergaat. Zorgverzekeraars Nederland heeft mij toegezegd dat verzekeraars hierin hun verantwoordelijkheid pakken.
De NZa ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars. De IGZ ziet op haar beurt toe op verantwoorde zorgverlening bij aanbieders. Op basis van de eerder genoemde belronde heb ik er vertrouwen in dat patiënten met een indicatie voor deze behandeling deze zorg ook krijgen.
Klopt het dat er twaalf verschillende ziekenhuizen zijn aangewezen om het middel nivolumab te verstrekken, maar dat op dit moment nog maar vier ziekenhuizen dit doen? Zo ja, wat zijn de redenen dat de overige ziekenhuizen het middel nog verstrekken, en hoe beoordeelt u deze? Op welke termijn zal het middel wel beschikbaar zijn in alle hiertoe aangewezen ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten artsen omgaan met patiënten die medisch gezien in aanmerking komen voor het middel, maar waarvoor geen plek in een (nabijgelegen)ziekenhuis beschikbaar is?
Ik raad deze artsen aan hun patiënten te adviseren om hierover contact op te nemen met de zorgverzekeraar. Daarnaast dient het ziekenhuis, wanneer het signaleert dat het patiënten niet in behandeling kan nemen, noch elders kan plaatsen, hiervoor ook zelf aandacht te vragen bij de verzekeraar. Voor een patiënt met longkanker die een indicatie heeft voor een behandeling met nivolumab, geldt dat de geneeskundige zorg die gepaard gaat met die behandeling deel uit maakt van het verzekerde pakket. Daarmee is deze zorg onderdeel van de zorgplicht van verzekeraars. Zij dienen ervoor te zorgen dat verzekerden die in aanmerking komen voor het gebruik van nivolumab hier ook toegang toe hebben. Overigens kan dit best betekenen dat een patiënt hiervoor wat verder zal moeten reizen. Om aan de zorgplicht tegemoet te komen is het van belang dat zorgverzekeraars concrete afspraken maken in de lopende contracten met de zorgaanbieders over het gebruik van nivolumab, onder andere over de verwachtte patiëntenaantallen en te hanteren tarieven voor de zorg eromheen. Op die manier wordt voorkomen dat er onduidelijkheid resteert bij verzekeraars, aanbieders en patiënten over deze zorg.
Hoe verhoudt de ontstane situatie zich tot de afspraak die gemaakt is tijdens het bestuurlijk overleg medisch specialistische zorg (op 9 juli 2015) «dat er geen patiënten om budgettaire redenen de toegang tot dure geneesmiddelen wordt ontzegd»?4
Hoewel met name de organisatie van zorg rond het gebruik van nivolumab in een aantal ziekenhuizen tijd heeft gekost heb ik op basis van de eerdergenoemde belronde vertrouwen in dat partijen genoemde toezeggingen waarmaken en dat longkanker patiënten met de betreffende indicatie toegang hebben tot nivolumab.
Het bericht dat het aantal rechtszaken over zorg fors is gestegen |
|
Henk van Gerven (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal rechtszaken over de zorg en ondersteuning door gemeenten fors is toegenomen?1
Op zichzelf is een toename van het aantal rechtszaken in 2015, zoals door de Raad voor de Rechtspraak gepubliceerd, niet verrassend. Na de inwerkingtreding van een nieuwe wet, zoals de Wmo 2015, nemen gemeenten besluiten op nieuwe aanvragen maar ook besluiten na een herbeoordeling waarmee de bestaande voorzieningen voor cliënten kunnen wijzigen. Dat zal niet in alle gevallen op de goedkeuring van de cliënt kunnen rekenen. Naar nu blijkt maken meer cliënten gebruik van hun wettelijk recht om tegen gemeentelijke besluitvorming in bezwaar en beroep te gaan.
Een en ander doet niet af aan mijn standpunt dat het van belang is om dergelijke procedures, ook na de inwerkingtreding van een nieuwe wet, zoveel mogelijk te voorkomen. Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is om in goede dialoog met elkaar te bezien òf en hoe de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kan worden versterkt. Een zorgvuldige wetsuitvoering en bejegening door gemeenten van ingezetenen, kan het aantal procedures naar mijn mening sterk verminderen.
Daar waar overeenstemming niet direct gevonden wordt, is het goed om als gemeente te overwegen of mogelijkheden van alternatieve geschillenbeslechting, zoals mediation of «prettig contact met de overheid» kunnen worden ingezet.
Bent u verrast dat het aantal rechtszaken blijft toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de toename van rechtszaken volgens u het gewenste resultaat van uw bezuinigingsbeleid? Waarom verzuimt u in te grijpen?
Een toename van rechtszaken is zeker niet wat ik beoog. Voor een deel is dat echter inherent aan inwerkingtreding van nieuwe wetgeving. Zie hiervoor mijn antwoord onder 1 en 2. Ik vind het daarbij van belang dat gemeenten procedures zo veel mogelijk voorkomen. Een zorgvuldige uitvoering van de wet door gemeenten is daarvoor cruciaal.
De inmiddels beschikbare rechterlijke uitspraken zien toe op dit belang van zorgvuldigheid. In lijn met het belang dat de wetgever heeft toegedicht aan een persoonlijk onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van betrokkene, zijn de kenmerken van de persoonlijke situatie, de basis voor de besluitvorming op een aanvraag. Het is aan gemeenten om – waar nog nodig – lering te trekken uit deze uitspraken en de beleidsuitvoering te verbeteren. In mijn brieven aan de colleges heb ik hen herhaaldelijk daartoe opgeroepen. Ik ga er vanuit dat zij hun verantwoordelijkheid daarin nemen. Mocht dat niet het geval zijn dan is het in de eerste plaats aan gemeenteraad om in actie te komen en het college van burgemeester en wethouders ter verantwoording te roepen als blijkt dat de uitvoering te kort schiet en cliënten onvoldoende worden geholpen. Als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Op het moment dat mij signalen bereiken over mogelijke strijdigheden met de wet in het gemeentelijk beleid wordt in de eerste plaats contact opgenomen voor het verkrijgen van de informatie die een goede analyse mogelijk maakt. In deze fase wordt bekeken of daadwerkelijk sprake is van een (mogelijk) met de wet strijdige beleidsuitvoering. Ook bekijk ik of de gemeenteraad zijn verantwoordelijkheid heeft opgepakt en de raad en het college het debat voeren over het onderwerp. Van belang is te constateren of er in een concrete situatie sprake van een incidentele tekortkoming of dat de tekortkoming het gevolg is van het gemeentelijk beleid.
Mijn ervaring is dat tot nu toe de colleges de signalen in de regel direct oppakken. Maatregelen om de uitvoering binnen de kaders van de wet te brengen worden in de regel snel en adequaat genomen. Tot nu toe is het in een beperkt aantal gevallen nodig gebleken om de gemeenteraad te informeren. Concreet is in drie gevallen een brief aan de verantwoordelijke colleges in afschrift aan de gemeenteraden toegestuurd.
In mijn communicatie richting gemeenten heb ik hen herhaaldelijk opgeroepen tot een zorgvuldige bejegening van cliënten. Ook de VNG heeft recent gemeenten in een ledenbrief nogmaals gewezen op de noodzaak van zorgvuldigheid, daar waar het de communicatie met de cliënt en de uitvoering van het onderzoek, als basis voor besluitvorming, betreft. De VNG ontwikkelt momenteel binnen de VNG-academie een opleiding ten behoeve van training en toerusting van WMO-consulenten. De Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen en partners die betrokken zijn bij het programma «Aandacht voor iedereen» hebben, daartoe uitgenodigd door de VNG, aangegeven betrokken te willen worden bij de ontwikkeling van dit lesprogramma. Op deze wijze worden de signalen die de verschillende cliëntorganisaties ontvangen betrokken bij de opzet en inhoud van de training. Ik ben verheugd dat gemeenten en organisatie van cliënten de handen ineenslaan om de uitvoering van de wet, waaronder de bejegening van cliënten en de uitvoering van het onderzoek na een melding, op een hoger niveau te brengen.
Is bekend wat de maatschappelijke kosten zijn naar aanleiding van het aantal rechtszaken over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
Op het moment dat er door cliënten procedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar en beroep te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen noodzaak om te registreren wat de maatschappelijke kosten zijn van het aantal rechtszaken over de Wmo 2015. Dit neemt niet weg dat de inspanningen er vooral op gericht moeten zijn om zoveel mogelijk bezwaar- en beroepsprocedures te voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van organisatie Iederin dat de Wmo niet werkt, aangezien passende zorg en ondersteuning door veel gemeenten kennelijk niet lukt zonder de tussenkomst van een rechter?
Naar mijn mening biedt de Wmo 2015 gemeenten en haar ingezetenen een zeer bruikbaar kader om in goede dialoog te zien hoe iemand kan worden geholpen in zijn zelfredzaamheid of participatie. Zoals in rechterlijke uitspraken is vastgesteld is er nog niet overal sprake van die zorgvuldige wetsuitvoering die de wet beoogd en is ook de bejegening door gemeenten van cliënten voor verbetering vatbaar.
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 1 en 2, wordt de toename van het aantal rechtszaken (mede) veroorzaakt door het nieuwe wettelijk kader dat in werking is getreden, dat tot een verandering van de rechten en plichten van cliënten kan leiden. De gewezen, vooral voorlopige voorzieningen en uitspraken onderstrepen tot dusver de hiervoor beschreven waarborgen voor de cliënt, zoals die in de Wmo 2015 zijn vastgelegd. Het is van groot belang dat de VNG en organisatie van cliënten zich nu samen buigen over de vraag hoe Wmo-consulenten beter zouden kunnen worden toegerust.
Wat is de reden dat u geen stelselverantwoordelijkheid neemt, ondanks dat het aantal rechtszaken fors toeneemt? In hoeverre heeft het aanspreken van gemeentes tot concrete verbetering geleid?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel procent van de rechtszaken is de gemeente in het ongelijk gesteld, en wat waren daar de redenen van? Wat is uw reactie daarop, en hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet meer voorkomt?
In voorgaande jaren werden er jaarlijks gemiddeld 750 Wmo zaken ingediend. Vanaf januari tot en met augustus betreft het aantal ingediende Wmo zaken ruim 1400. Het is echter nog te vroeg om een antwoord te kunnen geven op de vraag of de gemeente in de zaken over de Wmo 2015, anders dan in het verleden, in het ongelijk is gesteld. Een deel van de rechterlijke vonnissen betreft nog een oordeel over de uitvoering van de oude Wmo. De Raad voor de Rechtspraak heeft in het registratiesysteem per 1 juli 2015 onderscheid gemaakt tussen een oude Wmo of nieuwe Wmo 2015 zaak. Er kan dan ook niet met zekerheid worden gezegd hoeveel zaken in 2015 zijn ingestroomd, en daarmee dus ook niet welke uitspraak de rechter heeft gewezen in Wmo 2015 zaken
Op het moment dat er voldoende rechterlijke uitspraken zijn over geschillen aangaande de Wmo 2015 is het mogelijk uitspraken te doen over het percentage zaken waarin de gemeente in het ongelijk is gesteld. De verwachting is dat in de tweede helft van 2016 er voldoende uitspraken zijn gewezen om een uitspraak te kunnen doen over de gegrondheid van het verzoek. Gemeenten die in zaken in het ongelijk worden gesteld dienen zelf uiteraard onmiddellijk na te gaan of de uitspraak aanleiding vormt de eigen beleidsuitvoering bij te sturen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is de griffierechten te verhogen, en te bezuinigen op de rechtsbijstand, als dit kan betekenen dat meer mensen hun recht niet meer kunnen halen bij een tekortschietend overheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Voor elke wijziging van het griffierecht of het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand geldt de voorwaarde dat de toegang tot het recht in voldoende mate gewaarborgd moet blijven. Het kabinet zal na het verschijnen van de eindrapportage van «de Commissie onderzoek oorzaken kostenstijgingen rechtsbijstand» een besluit nemen over verdere maatregelen op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De eindrapportage van de Commissie wordt uiterlijk 1 december 2015 verwacht.
Onterechte medische claims over het middel Souvenaid en de gebrekkige handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit NVWA |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het feit dat op www.souvenaid.nl nog steeds reclame wordt gemaakt voor het drankje Souvenaid van Nutricia, als zijnde een medisch dieetpreparaat dat werkzaam is bij beginnende Alzheimer?1 2
Nutricia heeft het product Souvenaid op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik. Dit is een speciale categorie binnen de groep producten voor bijzondere voeding, waarvoor specifieke regelgeving bestaat. Deze voeding wordt onder medisch toezicht door patiënten gebruikt en richt zich op de speciale voedingsbehoefte van de patiënt, in dit geval personen met beginnende Alzheimer. Om een product als dieetvoeding voor medisch gebruik op de markt te zetten moet het aan een aantal verschillende eisen voldoen.
De NVWA heeft onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik. Nutricia heeft een waarschuwing ontvangen om de etikettering van het product aan te passen. Het is aan de toezichthouder, de nVWA, om hierop toezicht te houden.
Klopt het dat Nutricia eigenaar is van deze site? Zo neen, wie dan?
Er is in ieder geval op de website een directe link naar Nutricia en de contactgegevens verwijzen ook naar Nutricia.
Wat is uw oordeel over de prijs van een flesje van 125 milliliter dat 3 euro kost? Wordt het drankje hier niet duur betaald?3
Ik heb geen oordeel over de prijs van dit product. Souvenaid is niet opgenomen in de richtlijn van de beroepsgroep voor artsen en zorgverzekeraars vergoeden het niet.
Is het niet verboden dat Souvenaid via een webwinkel kan worden gekocht, terwijl Nutricia aangeeft dat verstrekking onder medisch toezicht dient te geschieden?4
Nee. Bij dieetvoeding voor medisch gebruik gaat het om gebruik onder medisch toezicht. Het zijn geen medicijnen voor ziektebehandeling, dergelijke producten hoeven daarom niet onder medisch toezicht worden verstrekt. In principe mogen deze producten dus vrij worden verkocht. Er gelden verplichte vermeldingen op het etiket die uitleggen hoe en onder welke voorwaarden ze gebruikt moeten worden.
Wat heeft de NVWA tot op heden ondernomen tegen de onterechte claim dat Souvenaid werkzaam zou zijn bij beginnende Alzheimer?
De NVWA heeft onderzocht of het product Souvenaid voldoet aan de regelgeving waaronder Nutricia het product op de markt heeft gebracht. Nutricia heeft Souvenaid als dieetvoeding voor medisch gebruik op de markt gezet. De NVWA heeft vervolgens vastgesteld dat Souvenaid niet aan de definitie voor dieetvoeding voor medisch gebruik voldoet. Er is een waarschuwing uitgegaan naar Nutricia. Afhankelijk van de wijze waarop Nutricia reageert zullen al dan niet nadere stappen vanuit de NVWA volgen.
Over wat voor een vergrijp gaat het in deze kwestie? Zijn in deze kwestie boetes opgelegd? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Over het vervolgtraject kan ik nu niets zeggen. Zie antwoord bij vraag 1 en 5.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de NVWA, gezien uw eerdere opmerkingen in maart jongstleden over de werking van Souvenaid, waarbij de NVWA stelt dat de werking van Souvenaid als medisch preparaat niet bewezen is, en dat daarom de etikettering dient te worden aangepast, alsmede de constatering dat een half jaar na dato nog steeds reclame voor Souvenaid als medisch dieetpreparaat wordt gemaakt?5
Zie antwoord bij vraag 1 en 5.
Is de etikettering van Souvenaid reeds volledig aangepast? Zo neen, hoe kan het dat dit nog niet is gebeurd? Welke acties ontplooit de NVWA in deze?
Zie vorige antwoorden.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg hier nog een handhavende taak? Zo ja, welke rol heeft zij vervuld in deze kwestie?
De IGZ is betrokken geweest bij de beoordeling van de status van het product Souvenaid.
Indien relevant heeft de NVWA bij haar werkzaamheden contact met IGZ. Het product Souvenaid betreft geen medicijn, maar is een voedingsmiddel. Voedingsmiddelen vallen onder de handhavingsactiviteiten van de NVWA.
Frisdrankautomaten en frituurpannen op middelbare scholen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van VVD-wethouder Eric van der Burg (Amsterdam) dat «frisdranken en frituurpannen niet op middelbare scholen thuishoren»?1
ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraak van deze wethouder dat «kinderen onder de 18 jaar niet in staat zijn om zelfstandig gezonde keuzes te maken»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraken van de wethouder en wat is uw standpunt over frisdrank en frituurhappen op middelbare scholen?
Het stimuleren van gezonde keuzes, met name ook voor de jeugd, is een belangrijke prioriteit in het leefstijlbeleid. Maar het is een complex probleem met betrokkenheid van veel partijen. Complex, omdat het maken van keuzes, gezond en ongezond, zowel voor jongeren als volwassenen, vaak niet los staat van externe invloeden. Hierin ben ik het geheel eens met de heer Van der Burg. De omgeving heeft een belangrijke rol bij het maken van keuzes.
Het gezonder maken van de omgeving vraagt om een multidisciplinaire en een langdurige aanpak, waarbij ouders een belangrijke rol spelen, maar ook cateraars, automatenleveranciers en het onderwijs een ondersteunende rol kunnen spelen. Zoals aangegeven in mijn brief in reactie op de motie Wolbert CZ-141843 d.d. 7 oktober 2015, ondersteun ik het doel om schoolkantines gezond te krijgen volledig. In deze brief ben ik ingegaan op de beleidsinzet op gezondere kantines van de afgelopen jaren, en welke mogelijkheden er nog zijn in de komende jaren. Om te beoordelen of een kantine een Gezonde Schoolkantine is, wordt uitgegaan van de Richtlijnen Gezondere Kantines van het Voedingscentrum5. Hierbij wordt de kantine niet slechts beoordeeld op de aanwezigheid van frisdranken en frituurhappen, maar wordt het totale aanbod en de uitstraling van de kantine meegenomen.
Voor de beantwoording van de vragen 4 en 5 verwijs ik naar mijn brief, die helaas enkele dagen na 1 oktober aan uw Kamer is verzonden. Deze extra tijd was nodig voor afstemming met betrokken partijen en het Ministerie van OCW.
In hoeverre vindt u dat de vrijblijvende manier waarop scholen proberen te komen tot een «gezonde schoolkantine» voldoende oplevert? Hoe duidt u dat slechts 105 van de beoogde 2000 schoolkantines zich sinds afgelopen jaar «gezond» mogen noemen, en dat daarmee geen gehoor wordt gegeven aan de motie-Vendrik?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, mede gezien de geringe effecten van het vrijblijvende beleid en de oproep van uw partijgenoot, nu snel werk te maken van het gezond krijgen van 2000 schoolkantines? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Wolbert, waarin de regering wordt verzocht met een gedegen aanpak te komen, zodat iedere schoolkantine per 1-1-2017 gezond is, en aan te geven hoe met scholen wordt omgegaan die niet meedoen? Kunt u de Kamer hierover uiterlijk 1 oktober 2015, wat de motie Wolbert verzoekt, informeren?4
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u aanleiding, gezien de uitspraken van de wethouder en het belang voor de gezondheid van jongeren, de datum voor een gezonde schoolkantine (1-1-2017) naar voren te halen? Welke mogelijkheden heeft u?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘PGB-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen’ |
|
Sjoerd Potters (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «PGB-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen»?1
Ja.
Klopt het dat budgetten voor zorg in natura worden gekort, omdat er in sommige gevallen hogere PGB-budgetten verstrekt worden? Zo ja, wat is de hoogte van deze kortingen, en welke zorginstellingen worden hierdoor getroffen?
De conclusie dat er op de budgetten van instellingen voor zorg in natura wordt gekort, is voorbarig. Ik verwacht dat er landelijk gezien voldoende middelen beschikbaar zijn zodat zorgkantoren via een onderlinge herverdeling tekorten zelf kunnen oplossen. In de brief van Achmea, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat in dat geval de korting niet nodig is.
Klopt het dat een korting op de budgetten voor zorg in natura ten koste kan gaan van de zorg aan kwetsbare cliënten? Zo ja, wat gaat u voor deze mensen doen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn deze kortingen het gevolg van de bestaande systematiek waarbinnen instellingen worden gefinancierd?
De bestaande systematiek schrijft voor dat zorgkantoren met een tekort eerst een beroep doen op herverdeling van de beschikbare middelen door zorgkantoren met een overschot. Achmea geeft in haar brief ook aan dat het haar intentie is om aanvullende productie-afspraken te maken indien er via de herverdeling voldoende middelen beschikbaar komen. Naar mijn huidige inzichten is het landelijke kader toereikend om de regionale tekorten (ook bij Achmea) op te lossen. Ik heb de zorgkantoren daarom gevraagd om actief met elkaar in overleg te gaan over de herverdeling van de beschikbare middelen.
Kunt u aangeven of een andere financieringssystematiek, bijvoorbeeld persoonsvolgende bekostiging, kan voorkomen dat het budget van de een ten koste gaat van het budget van de ander?
Deelt u de mening dat een hoger PGB er nooit toe mag leiden dat iemand anders zijn zorg ziet verdwijnen?
De Wlz biedt een recht op zorg voor iedereen met een CIZ-indicatie. Er kan daarom geen sprake zijn van het verdwijnen van zorg voor geïndiceerde cliënten.
Het bericht dat teveel uitgaven aan pgb-gelden ten koste gaat van intramurale zorg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de pgb-chaos ten koste gaat van de verpleeghuizen?1
De conclusie dat er op de budgetten van instellingen voor zorg in natura wordt gekort is voorbarig. Ik verwacht dat er landelijk gezien voldoende middelen beschikbaar zijn zodat zorgkantoren via een onderlinge herverdeling tekorten zelf kunnen oplossen. In de brief van Achmea wordt aangegeven dat in dat geval de korting niet nodig is.
Kunt u aangeven hoe het kan dat Achmea Zorgkantoren op 19 augustus aangeeft dat er een overschrijding op de contracteerruimte voor pgb is terwijl u op 11 september antwoordt dat er geen tekorten op de pgb-middelen worden verwacht?2 3
De contracteerruimte voor zorg in natura en het beschikbare kader voor pgb zijn regionaal verdeeld over de zorgkantoren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 juni jl4 is mijn conclusie op grond van het mei-advies van de NZa5 over het budgettair kader Wlz 2015 dat de beschikbare middelen op landelijk niveau toereikend zijn. De NZa gaf in haar mei-advies reeds aan dat in een aantal regio’s tekorten kunnen ontstaan, die zorgkantoren kunnen oplossen door onderling middelen te herverdelen. Zorgkantoren hebben dit onderschreven. Dit proces van herverdelen tussen de zorgkantoren moet in de maand oktober gaan plaatsvinden.
Achmea Zorgkantoren heeft in haar brief van 19 augustus aangegeven dat zij een tekort op de contracteerruimte verwacht. Het betrof hier een verwacht tekort op de eigen contracteerruimte, zonder rekening te houden met een mogelijke herverdeling van middelen tussen regio’s. Achmea geeft in haar brief ook aan dat het haar intentie is om aanvullende productie-afspraken te maken indien er via de herverdeling voldoende middelen beschikbaar komen, zodat er uiteindelijk geen sprake zal zijn van een korting. Naar mijn huidige inzichten is het landelijke kader toereikend om de regionale tekorten (ook bij Achmea) op te lossen. Ik heb de zorgkantoren daarom gevraagd om actief met elkaar in overleg te gaan over de herverdeling van de beschikbare middelen. Teneinde het proces van herverdelen over de regio’s zoveel mogelijk te faciliteren heb ik de NZa gevraagd om in oktober een update uit te brengen van haar eerdere mei-advies, zodat er een geactualiseerd beeld beschikbaar is over de toereikendheid van het kader.
Vindt u het terecht dat instellingen met een korting te maken krijgen mede veroorzaakt door een overschrijding op de pgb-middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat meer aan pgb’s is uitgegeven doordat er ongezien rekeningen betaald zijn, zonder controle of die wel terecht waren, zoals een woordvoerder van Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Er is geen verband tussen de tekorten die Achmea signaleert op haar pgb-kader en de wijze waarop uitbetalingen via het trekkingsrecht plaatsvinden. De zorgkantoren van Achmea beschikken over regionale budgetten die het maximale bedrag aangeven waarvoor pgb-verplichtingen kunnen worden aangegaan. Het beroep op de verplichtingenruimte voor pgb in de Wlz neemt toe, omdat het aantal budgethouders geleidelijk toeneemt. Met deze stijging is in de raming van de pgb-uitgaven grotendeels rekening gehouden. De feitelijke uitbetalingen vanuit het pgb aan zorgverleners verlopen via het trekkingsrecht. Met instemming van de Kamer is besloten prioriteit te leggen bij de uitbetalingen. Hiervoor zijn terugvalscenario’s ontwikkeld. Deze terugvalscenario’s zijn geen verklaring voor de toename van de inzet van pgb-gelden, zoals zorgkantoren die waarnemen. De feitelijke betalingen waaraan de woordvoerder van VGN refereert hebben immers geen invloed op de door zorgkantoren aangegane verplichtingen.
Verwacht u in andere zorgkantoorregio’s ook tekorten die mede veroorzaakt worden door een tekort aan pgb-middelen?
Nee. Zoals ik hiervoor heb aangegeven verwacht ik dat de zorgkantoren door onderlinge herverdeling van middelen de regionale tekorten kunnen oplossen.
Hoe kan de stijging in het aantal aangevraagde pgb’s zo’n 2% per maand zijn, terwijl dit niet is terug te zien in de realisatiecijfers van de Sociale Verzekeringsbank als het gaat om het aantal betaalde maandloners en declaraties? Betreft het nieuwe aanvragen of omzettingen van zorg-in-natura indicaties?
Op grond van cijfers van de NZa constateer ik dat het aantal budgethouders in de Wlz is toegenomen van circa 27,7 duizend op 1-1-2015 tot circa 30 duizend op 1-8-2015. Dat is een stijging met circa 1% per maand. Het kan hierbij gaan om nieuwe aanvragen of omzettingen van zorg-in-natura-indicaties.
De genoemde realisatiecijfers van de SVB betreffen het totaal van alle budgethouders (dus behalve Wlz ook Jeugdwet, Wmo en Zvw) en zijn daarmee niet vergelijkbaar met de ontwikkeling van het aangevraagde pgb’s.
Hoelang bent u al op de hoogte van het voornemen van de Achmea Zorgkantoren om budgetten te gaan herschikken omdat er een tekort is van 0,6% op de contracteerruimte?4
Ik heb op 27 augustus 2015 kennis genomen van de brief.
Kunt u aangeven welk bedrag 0,6% van de contracteerruimte van Achmea is en hoe dit bedrag zich verhoudt tot de buffers die bij Achmea per zorgkantoorregio beschikbaar zijn? Kunt u een helder overzicht geven?
Bij een aandeel van 0,6% van de contracteerruimte van Achmea gaat het om een bedrag van circa € 31 miljoen. Het betreft hier middelen voor de inkoop van Wlz-zorg. Zorgkantoren beschikken niet over buffers die zij kunnen inzetten voor de inkoop van (extra) Wlz-zorg.
Waarom doet Achmea haar aankondiging dat er herschikking van budgetten gaat komen, al vóórdat zij inzicht heeft in de eventuele mogelijkheden om regionaal budgetten te herverdelen, omdat andere regio’s mogelijk een onderschrijding kennen? Is er wellicht geen zicht op herverdeling van contracteerruimte tussen zorgkantoorregio’s?
Achmea heeft ervoor gekozen zorgaanbieders te informeren, uitgaande van de situatie die zou ontstaan indien de in haar eigen regio ontstane tekorten niet door middel van regionale herverdeling van middelen zouden kunnen worden weggewerkt. Achmea geeft in haar brief tevens aan dat er mogelijkheden zijn voor aanvullende afspraken indien er via een herverdeling over de regio’s of via de nacalculatie extra middelen beschikbaar komen. Zoals ik hiervoor aangaf, verwacht ik dat de zorgkantoren door onderlinge herverdeling van middelen de regionale tekorten kunnen oplossen.
Heeft Achmea het tekort op de contracteerruimte gemeld bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Klopt het dat de NZa nog geen beleidsregel heeft gemaakt om budgetten te nacalculeren als er zorginstellingen zijn met over- en onderproductie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa is op de hoogte van de (verwachte) benutting van de contracteerruimte van Achmea. De NZa is bezig met het opstellen van de beleidsregel Nacalculatie en verwacht die in de komende weken te kunnen publiceren.
Hoe groot acht u de kans dat er aan het eind van het jaar pgb-gelden terugkomen, omdat budgethouders hun budget niet volledig nodig hebben gehad? Hoeveel geld betrof het de afgelopen jaren?
Evenals in de voorgaande jaren verwacht ik dat ook in 2015 niet alle budgethouders hun pgb volledig zullen benutten. In de afgelopen jaren 2013 – 2014 ging het landelijk gezien om een bedrag van circa € 0,3 miljard dat niet is besteed (ten opzichte van een subsidieplafond in de AWBZ van ruim € 2,6 miljard). Om die reden wordt het pgb-kader voor de zorgkantoren elk jaar hoger vastgesteld dan het bedrag dat beschikbaar is op de VWS-begroting.
Zou u het ook niet zonde vinden als Achmea nu een tekort voorziet maar dat wellicht aan het einde van het jaar, als de niet bestede pgb-gelden terugkomen, blijkt dat dit er niet is? Hoe gaat u voorkomen dat er onnodig wordt gekort?
Zie antwoord vraag 11.
Kan de Sociale Verzekeringsbank inzicht geven in het openstaande pgb-bedrag dat mensen met een Wlz-indicatie (Wet langdurige zorg) hebben? Zo neen, waarom kan de SVB dat niet? Zo ja, hoe hoog is dat openstaande bedrag en welke inschatting is te maken van een percentage dat uiteindelijk niet nodig zal zijn?
De Sociale Verzekeringsbank kan pas na afloop van het jaar vaststellen welk deel van het beschikbare verplichtingenbedrag voor pgb niet is besteed. Een budgethouder krijgt een trekkingsrecht op zijn of haar pgb op jaarbasis. Daarbij kan het bestedingsritme verschillend zijn. Sommige budgethouders besteden een relatief groot deel aan het begin van het jaar, anderen pas aan het einde van het jaar. De balans over de totale betalingen ten laste van het pgb-kader kan dus pas na afloop van het jaar worden opgemaakt. Het kabinet heeft vooraf reeds een inschatting hiervan gemaakt. Het kabinet gaat ervan uit dat er na afloop van het jaar sprake zal zijn van een onderuitputting van circa 14% op het beschikbare verplichtingenplafond van € 1,4 miljard in 2015. Met deze onderuitputting van circa € 0,2 miljard is reeds rekening gehouden in de begroting. Deze leidt daarmee dus niet tot extra uitgavenruimte.
De opkomst van lachgas als partydrug bij minderjarigen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Overlast door lachgas»? Herkent u het in het artikel genoemde toegenomen gebruik van lachgas als partydrug door jongeren?1 Zo ja, op welke cijfers baseert u zich? Zo nee, ziet u reden om onderzoek te laten doen naar het gebruik van lachgas onder jongeren?
Ja, dat bericht is mij bekend en ik herken de signalen van een toename van gebruik. Volgens het Trimbos-instituut wordt er de laatste jaren een toename gesignaleerd van de verkoop en het gebruik van lachgasballonnen in de reguliere horeca, op (openbare) evenementen en op kleinere feesten. Er zijn geen cijfers bekend over de mate van gebruik van lachgas onder de algemene bevolking. Wel zijn er gegevens bekend uit het Groot Uitgaansonderzoek 2013, uitgevoerd door het Trimbos-instituut onder frequente uitgaanders binnen de leeftijdsgroep van 15–35 jaar. Eén op de vier respondenten had het afgelopen jaar lachgas gebruikt. In het in 2014 door het Bonger-instituut en de Jellinek uitgevoerde onderzoek onder Amsterdamse cafébezoekers (leeftijd 14–55 jaar) gaf één op de drie respondenten aan in het voorgaande jaar drie tot vijf keer lachgas gebruikt te hebben.
Wat zijn de consequenties voor de gezondheid van het gebruik van lachgas, met name voor jongeren, en welke activiteiten onderneemt u om gebruikers en met name jongeren te informeren? In hoeverre acht u de voorlichting van Trimbos voldoende om gezondheidsschade bij onwetende jongeren te voorkomen?
Het gebruik van lachgas als drug brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Door het in- en uitademen van lachgas kan zuurstoftekort ontstaan. Dit kan leiden tot misselijkheid, hoofdpijn en duizeligheid. Bij chronisch gebruik (maandenlang of jarenlang bijna dagelijks gebruik) treedt een tekort aan vitamine B12 op, wat tot neurologische stoornissen leidt. Het Trimbos-instituut licht jongeren voor over de risico’s van gebruik, onder meer via de website drugsenuitgaan.nl. Deze informatie wordt zo gericht mogelijk verspreid onder gebruikers van uitgaansdrugs via Twitter, Facebook en partysites zoals Partyflock. Ook op de websites van instellingen voor verslavingszorg is informatie beschikbaar. Voorlichtingsteams van Unity geven via «peer tot peer education» informatie over alcohol en drugs (waaronder lachgas) aan bezoekers van festivals en in clubs. Er zijn dus voldoende en diverse kanalen beschikbaar via welke jongeren zich kunnen informeren over de risico’s van het gebruik van lachgas.
Bent u van mening dat het gebruik van lachgas overlast veroorzaakt aan buurtbewoners? Zo ja, op welke manier? Hoe groot is het probleem?
Het gebruik van lachgas kan leiden tot overlast en ergernissen bij buurtbewoners wanneer bijvoorbeeld sprake is van geluidsoverlast of het achterlaten van afval in de openbare ruimte. Het is niet bekend op welke schaal overlast wordt ervaren in gemeenten als gevolg van het gebruik van lachgas. Als er sprake is van overlast is het aan het lokale gezag om te beslissen op welke wijze hier tegen op te treden.
Vindt u dat er iets moet gebeuren aan het gebruik van lachgas door jongeren en de overlast die het gebruik in de buurt veroorzaakt? Zo ja, wat gaat u doen en hoe houdt u daarbij rekening met de vrije verkrijgbaarheid van ampullen zonder leeftijdscontrole? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het lokaal gezag om te bepalen of het handhavend wil optreden tegen ervaren overlast. Gaspatronen zijn legaal in winkels verkrijgbaar. De verkoop van patronen valt onder de Warenwet en deze kent geen leeftijdsgrens. Het feit dat gaspatronen legaal verkrijgbaar zijn in winkels (zoals voor een slagroomspuit) hoeft het lokale gezag niet te beletten handhavend op te treden tegen overlast. De verkoop c.q. handel van lachgas in verpakkingen ten behoeve van onmiddellijk eigen gebruik, zoals een ballon, is een overtreding van de geneesmiddelenwet. Deze overtreding kan worden bestraft met een bestuurlijke boete, die alleen kan worden opgelegd door ambtenaren van het Staatstoezicht (de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit). Verder is deze overtreding in de Wet op de Economische delicten (WED) aangemerkt als een economisch delict. Krachtens de WED kunnen opsporingsambtenaren (waaronder dus de politie) strafrechtelijk optreden en dit kan leiden tot strafrechtelijke vervolging.
Waarom wordt, ondanks dat openbare verkoop, handel en productie van lachgas als partydrug strafbaar zijn via de Geneesmiddelenwet, hier niet op gehandhaafd door politie? Waarom zijn er bijvoorbeeld tijdens grootschalige handel in het openbaar op Koningsdag geen boetes uitgedeeld?2
Handhavend optreden door de politie ten aanzien van lachgas op grond van de WED heeft bij de handhaving van de openbare orde en strafbare feiten geen prioriteit. De ernst van de overtreding speelt bij die afweging een rol. De IGZ houdt primair toezicht op de gezondheidszorg en niet op het uitgaans- en partycircuit. Echter, indien de IGZ, na constatering door de politie, met de verkoop en handel van een gebruikersverpakking lachgas wordt geconfronteerd kan zij handhavend optreden (zie antwoord vraag 4). Daarnaast ondersteunt IGZ de politie desgevraagd met expertise.
Is het gebruik van lachgas strafbaar voor minderjarigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, acht u dit wenselijk? Is het wenselijk dat het gebruik van lachgas door autobestuurders in het kader van de verkeersveiligheid strafbaar wordt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van lachgas is niet strafbaar. Het is niet wenselijk om ook het gebruik strafbaar te stellen. Dit geldt immers ook niet voor het gebruik van middelen die onder de Opiumwet vallen. De reden hiervoor is dat strafbaarstelling van het gebruik een drempel tot het vragen van hulp kan opwerpen.
Artikel 8, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat het verboden is om een voertuig te besturen onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen. Op basis van dit artikel kan een bestuurder die onder invloed van lachgas heeft gereden worden vervolgd.
Het bericht dat pgb-chaos ten koste gaat van verpleeghuizen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Pgb-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de inhoud van dit bericht waarin wordt gesteld dat instellingen waar gehandicapten en demente ouderen wonen moeten bezuinigen om het gat te dichten dat is ontstaan doordat er meer, dan verwacht, geld gaat naar individuele budgetten?
De conclusie dat er op de budgetten van instellingen voor zorg in natura wordt gekort is voorbarig. Ik verwacht dat er landelijk gezien voldoende middelen beschikbaar zijn zodat zorgkantoren via een onderlinge herverdeling tekorten zelf kunnen oplossen. In de brief van Achmea, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat in dat geval de korting niet nodig is.
In hoeverre klopt het dat zowel de pgb-kosten stevig stijgen én de uitgaven van instellingen tegelijkertijd toenemen? Is dit niet een ongewenst effect van het beoogde beleid, waarin mensen door middel van zorg thuis door onder andere de inzet van een pgb langer thuis kunnen blijven wonen. Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 is er naar verwachting sprake van een groei van het aantal budgethouders en een lichte daling van het aantal cliënten in instellingen. De lichte daling van het aantal cliënten in instellingen is het saldo van de demografische ontwikkelingen (die leiden tot een hoger aantal cliënten) en de effecten van extramuralisering (die ertoe leiden dat mensen met een lichte zorgzwaarte langer thuis blijven wonen, voordat ze eventueel naar een instelling gaan). Door voornoemde volumeontwikkelingen is er in 2015 naar verwachting sprake van een stijging van de pgb-uitgaven, maar tevens sprake van een lichte daling van de uitgaven door instellingen.
Hoe bent u voornemens ervoor te zorgen dat instellingen niet hoeven te korten op budgetten door de gevolgen van de pgb’s?
Op grond van het mei-advies van de NZa is tot op heden mijn verwachting dat de beschikbare middelen voor 2015 op landelijk niveau toereikend zullen zijn. Zorgkantoren kunnen dus onderling middelen herverdelen, zodat kortingen bij instellingen kunnen worden voorkomen en de beschikbare middelen zo effectief mogelijk ingezet. Ik heb de zorgkantoren daarom gevraagd om actief met elkaar in overleg te gaan over de herverdeling van de beschikbare middelen.
In hoeverre heeft u zicht op de situatie bij andere zorgverzekeraars, naast de genoemde kortingen van Achmea in dit artikel? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u bereid hierover in gesprek te gaan en deze informatie te achterhalen en met de Kamer te delen?
Met de zorgkantoren heb ik regelmatig overleg over de ontwikkelingen in de Wlz. Teneinde een actueel zicht te verkrijgen in de toereikendheid van het Wlz-kader en het proces van herverdelen over de regio’s zoveel mogelijk te faciliteren, heb ik de NZa gevraagd om een update uit te brengen van haar eerdere mei-advies over het jaar 2015. Daarmee kan ik op een geactualiseerde basis vaststellen of de beschikbare middelen voor de Wlz in 2015 landelijk gezien nog steeds toereikend zijn. Dit nieuwe NZa-advies komt in oktober beschikbaar. Ik ben uiteraard bereid om dit rapport, vergezeld van mijn reactie, naar de Kamer te zenden.
Winkeliers die straks alcohol mogen gaan schenken |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «VNG start pilot verkoop winkelproducten in horeca»?1
Ja.
Wat is uw standpunt over detailhandelaren die bij wijze van experiment drank mogen schenken aan klanten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat ouders straks in het bijzijn van hun kinderen whisky drinken bij de herenkapper, of een glaasje wijn in de boekenwinkel?
De Drank en Horecawet (DHW) bevat meerdere verboden om vermenging van functies tegen te gaan om consumenten en jongeren te beschermen. De situaties die beschreven zijn onder 2, 3 en 4 vallen onder deze verboden. De wet voorziet niet in een mogelijkheid voor experimenten, het gedogen van overschrijding van deze verboden leidt tot een overtreding van de wet. Ik hecht er aan te melden dat de experimenten waarover in de berichtgeving wordt gesproken geen definitief karakter hebben en dus ook niet zijn gestart. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot handhaving en naleving van de DHW en draag dit in de onderlinge contacten hierover dan ook uit.
Zoals in mijn brief van 28 april over hetzelfde onderwerp toegezegd (brief met kenmerk 742809–134700-VGP) zal ik eventuele knelpunten betrekken bij de evaluatie van de DHW 2016. De belangen van volksgezondheid, openbare orde en veiligheid in het algemeen en bescherming van jongeren tegen de schadelijke gevolgen van alcohol in het bijzonder, staan daarbij voorop. Ook heb ik u toegezegd dat ik bij de evaluatie van de DHW specifiek aandacht zal besteden aan de naleving van de leeftijdsgrens en decentralisatie van het toezicht naar gemeenten.
Wat betekent dit voor de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol? Wat is uw standpunt over horecaondernemers die bij wijze van experiment naast de verkoop van drank ook detailhandel mogen uitoefenen? In hoeverre vindt u het wenselijk dat mensen straks naar het café gaan om daar een boek te kopen onder het genot van een biertje? Wat betekent dit voor de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw standpunt over levensmiddelenwinkels en slijters die niet alleen alcohol mogen verkopen, maar straks ook mogen schenken? In hoeverre vindt u het wenselijk dat mensen straks door de supermarkt lopen met een glaasje alcohol? Wat betekent dit voor eventuele overlast en de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de verruiming van de mogelijkheden voor ondernemers die nu al alcohol verstrekken, en de uitbereiding van het aantal ondernemingen dat alcohol mag gaan verstrekken en schenken, zich tot uw inzet om minderjarigen te beschermen tegen alcohol?
Er is geen sprake van een verruiming van de mogelijkheden om alcohol te verstrekken en te schenken. De huidige DHW inclusief de verboden voor functiemenging zijn ongewijzigd van kracht.
Om de (on)mogelijkheden die de DHW biedt voor «blurring» initiatieven (functiemenging tussen retail en horeca) aan de hand van concrete casussen te verhelderen, ben ik momenteel samen met platform 31 bezig met het opstellen van een «infographic». Naar verwachting is de «infographic» in oktober gereed en kan dan beschikbaar worden gesteld.
Waarom heeft u de VNG toestemming gegeven om volgende maand een pilot te starten waarin 50 gemeenten een jaar lang overtredingen van de Drank- en horecawet gaan gedogen? In hoeverre hebben de volksgezondheid en het beperken van aanbod van drank aan minderjarigen meegespeeld in uw afweging?
Ik heb geen toestemming gegeven om een pilot te starten waarbij de Drank en Horecawet overtreden wordt. Het gedogen van overtredingen van de Drank en Horecawet is onder de huidige wet niet mogelijk. Dit heb ik in mijn brief van 28 april over hetzelfde onderwerp al duidelijk aangegeven richting uw Kamer. Ik ga er daarom van uit dat de VNG hun plannen zodanig gaat aanpassen dat ze passen binnen de kaders van de huidige wet.
Kent u de advertentie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de uitgangspunten van het Nederlandse zorgstelsel en de rol van zorgverzekeraars hierin?1
Ja.
Wat vindt u van de voorliggende poging tot dialoog en zelfreflectie van ZN?
Ik waardeer het initiatief van ZN om de dialoog aan te gaan met verzekerden en zorgaanbieders. Deze dialoog geeft zorgverzekeraars inzicht in hoe gekeken wordt naar hun rol in het zorgstelsel. Dit biedt zorgverzekeraars de mogelijkheid om hiermee rekening te houden bij hun beleid, hetgeen het vertrouwen van verzekerden en zorgaanbieders kan vergroten. Verder kunnen zorgverzekeraars eventuele verkeerde verwachtingen over hun rol bijstellen. Uiteraard is het van belang dat alle betrokken partijen openstaan voor oplossingen en verschillende zienswijzen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot dialoog met ZN een sympathiek initiatief is, maar dat de tekst in deze advertentie hiertoe een gemiste kans betekent, aangezien in deze advertentie vooral sprake is van het zenden van een standpunt en zienswijze van ZN in plaats van een vraag aan het publiek tot meedenken, kritiek en advies?
Ik heb hierover geen mening. Het is een initiatief van ZN en het is dan ook aan hen om te bepalen hoe zij invulling geven aan dit initiatief.
Wat betreft mijn rol ten aanzien van de dialoog tussen verzekeraars en hun verzekerden, werk ik zoals u weet aan een wetvoorstel om de invloed van verzekerden te vergroten. Dit wetsvoorstel ontvangt u in het voorjaar van 2016.
Deelt u de mening dat een dialoog tussen verzekerden en zorgverzekeraars een waardevolle kans kan bieden tot het verhogen van het vertrouwen van de burger in zorgverzekeraars, dat op dit moment laag is? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat deze mogelijkheid tot verhogen van vertrouwen in zorgverzekeraars er alleen is wanneer alle betrokken partijen openstaan voor oplossingen en verschillende zienswijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de verdere stimulering van een dialoog tussen verzekerden, zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Welke verbeterpunten ziet u nog met betrekking tot deze dialoog?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het jammer is dat ZN een open dialoog zegt na te streven, maar met deze advertentie met name lijkt te sturen op de financiële kant van de zorg, in plaats van een bredere selectie van onderwerpen, zoals onder andere preventie, zeggenschap en dienstverlening aan verzekerden?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Wat is uw mening over de twee gestelde uitgangspunten van het zorgstelsel in de advertentie, te weten «solidariteit» en «duidelijke regels»? Kent u de motivatie van ZN om van deze twee uitgangspunten uit te gaan? Komt dit overeen met de uitgangspunten die door u worden uitgedragen?
De doelstellingen van het Nederlandse zorgsysteem zijn het leveren van zorg van goede kwaliteit, betaalbaar (doelmatig) en toegankelijk. Uitgangspunten zoals zelfbeschikking, goede informatie en solidariteit zijn belangrijke uitingen daarvan en niet uitputtend. Duidelijke regels zijn een middel. Solidariteit en duidelijke regels zijn belangrijke uitgangspunten om deze doelstellingen te bereiken.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Nederlandse zorgsysteem veel verder reiken dan slechts solidariteit en duidelijke regels, en dat bijvoorbeeld kwaliteit van zorg, zeggenschap en transparantie minstens zo belangrijke waarden zijn binnen het systeem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ziet u de stelling van ZN met betrekking tot het «nee» moeten verkopen door zorgaanbieders en zorgverzekeraars, om zo iedere Nederlander toegang te kunnen geven tot de allerbeste zorg? Hoe verhoudt deze stelling zich tot de taak van zorgverzekeraars om de toegang tot zorg – waar iedereen recht op heeft – te waarborgen, zeker met betrekking tot de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars hebben de taak om een rechtmatig, doelmatig en gepast gebruik van zorg te waarborgen. Dit is nodig om betaalbare zorg te kunnen blijven bieden. In bepaalde gevallen kan dit tot een noodzakelijke «»nee»» leiden, bijvoorbeeld als een verzekerde een vergoeding vraagt voor zorg die geen onderdeel uitmaakt van het pakket. De randvoorwaarde hierbij is uiteraard de zorgplicht van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars zijn verplicht om noodzakelijke zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand te bieden.
Bent u het eens met de gestelde algemene boodschap van de branchevereniging van zorgverzekeraars, en ziet u de boodschap van ZN zodanig als een verlengde van uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 8 en 9.
Hoe gaat u als stelselverantwoordelijke erop sturen dat de uitvoerende partijen binnen het stelsel, zoals zorgverzekeraars, het beleid uiteindelijk uitvoeren binnen dezelfde waarden en uitgangspunten, zoals deze in het beleid zijn vormgegeven? Wat is de concrete invulling van uw verantwoordelijkheid wanneer er tegenstrijdigheden spelen tussen deze waarden en uitgangspunten binnen het beleid, en bij de uitvoerende partijen hiervan?
Zorgverzekeraars dienen binnen het geldende wettelijke kader de Zorgverzekeringswet uit te voeren. De NZa ziet hierop toe en zal zo nodig handhavend optreden. Daarnaast apprecieer ik het als verschillende partijen met elkaar de dialoog zoeken. Ik beoordeel de inzet van de zorgverzekeraars in dat kader als positief.
Een nieuw systeem voor een veiliger patiëntendossier |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe reageert u op het initiatief van Amsterdamse huisartsen voor een veiliger patiëntendossier en uitwisseling van patiëntgegevens?1
Er bestaan verschillende systemen waarmee gegevens elektronisch worden uitgewisseld. Het landelijk schakelpunt (LSP) is er daar één van. In zijn algemeenheid ben ik een voorstander van elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, mits bij het gebruik van elektronische uitwisselingssystemen wordt voldaan aan de wet- en regelgeving. Het is het niet aan mij over de individuele systemen te oordelen, maar aan de toezichthouder, het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Mijn verantwoordelijkheid richt zich op het stellen van de randvoorwaarden waaraan de verschillende systemen moeten voldoen, met name op het gebied van privacy en veiligheid. Overigens is schaalgrootte niet de bepalende factor voor de veiligheid of bescherming van de privacy.
Erkent u dat het uitwisselen van gegevens in veel gevallen inderdaad kan zonder schakelpunt, en dat met het nieuwe systeem de schaal van toegang kleiner is dan bij het Landelijk SchakelPunt (LSP), zodat er minder bedreigingen voor veiligheid/privacybescherming bestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de aanblijvende zorgen die er zijn over het LSP, de vervanger van het Elektronisch Patiëntendossier (EPD), over de privacy voor patiënten?
Ik vind veilige en betrouwbare uitwisseling van medische gegevens erg belangrijk. Het is echter aan de toezichthouder (CBP) toe te zien op de privacy van burgers en te toetsen of elektronische uitwisselingsystemen voldoen aan de wet- en regelgeving. Uiteraard heeft dit ook mijn belangstelling met het oog op het stellen van randvoorwaarden.
Onder welke wettelijke voorwaarden valt het initiatief van de Amsterdamse huisartsen op dit moment? Is de vervangende EPD-wet nog wel nodig als gebruik wordt gemaakt van dit initiatief? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij het (al dan niet elektronisch) uitwisselen van gegevens gelden op dit moment de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO). In aanvulling daarop is er het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens dat op dit moment voor behandeling in de Eerste Kamer ligt. Dit wetsvoorstel stelt aanvullende regels en regelt de rechten van cliënten bij het gebruik van elektronische uitwisselingsystemen, dus ook voor dit Amsterdamse initiatief.
Kunt u garanderen dat de Amsterdamse huisartsen de mogelijkheid krijgen om met dit initiatief te werken en het te testen, en dat zij niet gehinderd zullen worden door de zorg-inkoopregels van zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan dit niet garanderen. Het is aan de zorgaanbieders, en in dit geval de Amsterdamse huisartsen, om met de zorgverzekeraars afspraken te maken over de zorginkoopregels. De overheid treedt daar niet in.
Hoe reageert u op het feit dat drie zorginstellingen uit de ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg, bij wijze van proef, toegang krijgen tot het LSP? Op welke wijze is de toestemming van burgers voor het uitwisselen van de gegevens geregeld? 3
Het staat partijen in het zorgveld vrij te kiezen om gebruik te maken van het landelijk schakelpunt (LSP), mits daarbij wordt voldaan aan wet- en regelgeving.
Volgens informatie van de beheerder van het LSP, de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), gaat het hier om een proef om alle praktische voorzieningen voor te bereiden en te testen. De proef in Waardenland van WeMove betreft drie zorginstellingen en een beperkt aantal daar werkzame medisch specialisten. Koepelorganisaties Actiz en GGZ Nederland hebben samen met VZVZ de inhoud en reikwijdte van de proef bepaald.
De VZVZ geeft aan dat juridisch is vastgesteld dat de bestaande toestemming van patiënten (op basis van Wbp en WGBO) voorziet in het beschikbaar mogen stellen van medicatieoverzichten aan de medisch specialisten in de drie zorginstellingen waartoe de proef beperkt is. Uiteraard alleen wanneer dit in het specifieke geval noodzakelijk zou zijn in het kader van de behandeling van een betrokkene.
Klopt het dat het uitwisselen van gegevens niet binnen de huidige toestemming valt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel meer zorgverleners krijgen toegang tot het LSP door de proef die wordt gedaan en in hoeveel patiëntgegevens krijgen zij inzage?
VZVZ meldt mij dat een beperkt aantal medisch specialisten twee verzorgingsinstellingen en een GGZ-instelling in de proef medicatiegegevens kunnen opvragen en inzien van in potentie resp. 200/250 en 100 patiënten, mits er sprake is van een behandelrelatie en de patiënten daarvoor toestemming hebben gegeven. Partijen hebben ingestemd met een proef van deze beperkte omvang. Voor alle duidelijkheid: de proef betreft alleen noodzakelijke medicatiegegevens.
Is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) betrokken bij de proef met nieuwe zorgsectoren die toegang krijgen tot het LSP? Zo ja, wat was hun oordeel en advies? Zo nee, waarom niet en bent u bereid het CBP te verzoeken om deze proef vooraf te beoordelen en te volgen op de gevolgen voor de privacy van burgers?
Alle uitwisselingen van medische gegevens moeten voldoen aan de geldende wet en regelgeving. Het is aan het College Bescherming Persoonsgegevens daar toezicht op te houden en handhavend op te treden. Het College Bescherming Persoonsgegevens is onafhankelijk en bepaalt haar eigen agenda.
Mijn verantwoordelijkheid is gericht op het stellen van de randvoorwaarden. Het is dan ook niet aan mij om specifieke uitwisselingen ter toetsing voor te leggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens.
De keuringen van perishables (zoals groente en fruit) die via Maastricht Aachen Airport (MAA) ons land binnen komen in Zuid Limburg |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Selçuk Öztürk (GrKÖ), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat sommige bederfelijke goederen («perishables», zoals groente en fruit) die via Maastricht Aachen Airport (MAA) ons land binnen komen gekeurd moeten worden op onder meer pesticiden alvorens deze producten worden vrijgegeven voor de consumentenmarkt?1
Ja.
Is het u bekend dat daar van Rijkswege speciale laboratoria voor aangewezen worden? Klopt het dat het dichtstbijzijnde laboratorium voor goederen die op MAA worden geïmporteerd in Wageningen is gelegen? Waarom zijn er niet meer laboratoria gecertificeerd om deze keuringen uit te voeren zoals bijvoorbeeld het Forensic Institute in Maastricht?
Het laboratorium van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Wageningen is conform de General Food Law (Verordening EG/2002/178) het laboratorium waar de analyse van geïmporteerde hoogrisicoproducten, waaronder groenten en fruit, uit geheel Nederland plaatsvindt. Het gaat hier om groente en fruit uit niet-EU landen, die door de EU zijn aangewezen als hoogrisicoproduct (EU-Verordening 669/2009). Op basis van dit risico is een verhoogde controlefrequentie van toepassing. Er zijn geen andere laboratoria aangewezen voor de analyse van hoogrisicoproducten. Zoals aangegeven in de brief over de opvolging onderzoek naar de havenaanloop en doorvoerkosten in Noordwest-Europese zee- en luchthavens van 16 oktober jl. (Kamerstuk 29 862, nr. 29) wordt in het kader van het actieprogramma MAR-L (Maatwerkaanpak Regeldruk-Logistiek) momenteel onderzoek gedaan naar de werkwijze en tarieven van het laboratoriumonderzoek bij de import van hoogrisicolevensmiddelen uit landen met een verhoogd volksgezondheidsrisico. In het onderzoek wordt samen met betrokken partijen de problematiek in beeld gebracht, knelpunten benoemd en gekeken naar mogelijke oplossingsrichtingen. Naar verwachting zijn de resultaten van dit onderzoek eind dit jaar gereed. Over de uitkomst van het onderzoek wordt uw Kamer geïnformeerd.
Bent u bekend met het feit dat producten die voor 12.00 uur landen op de luchthaven nog diezelfde dag gekeurd kunnen worden waarbij de uitslag een dag later bekend is (doorlooptijd van 24 uur), dat producten die na 12.00 uur landen al een doorlooptijd kennen van 48 uur en dat vrachten die op zaterdag landen zelfs een doorlooptijd kennen van 72 uur? Vindt u dit een acceptabel service level?
Bent u bekend met het feit dat de gemiddelde doorlooptijd voor luchthavens in Duitsland en België gemiddeld 6 tot 12 uur bedraagt? Wat vindt u van dit verschil?
Deelt u de mening dat de lange doorlooptijd (door de keuringen) een concurrentie nadeel betreft voor de luchthaven MAA, maar ook voor de ondernemers in de branche? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om op zo kort mogelijke termijn de dienstverlening te optimaliseren en/of het aantal laboratoria uit te breiden, zodat de luchthaven op gelijke voet kan concurreren?