Het bericht ‘Vertrouwen tot nulpunt gedaald: ‘We zijn enorm geschrokken, SKB moet zich nu echt afscheiden’’ |
|
Maarten Hijink , Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Vertrouwen tot nulpunt gedaald: «We zijn enorm geschrokken, SKB moet zich nu echt afscheiden»»?1
Het uitgangspunt van Santiz is om toegankelijke, betaalbare en kwalitatief goede medisch specialistische zorg te borgen voor alle inwoners van de Achterhoek op twee locaties. Voor de Raad van Bestuur van Santiz staat dit streven nog altijd overeind en ze hebben aangegeven dat zij ervan overtuigd zijn dat de Achterhoek op korte en lange termijn gebaat is bij zorg die geleverd wordt vanuit één organisatie.
De afgelopen periode heeft voor veel mensen in het teken gestaan van onrust; er is daarom ook de tijd genomen om ruimte te creëren voor bezinning en rust aldus Santiz. Santiz heeft ervoor gekozen om na het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur geen proces- en inhoudelijke stappen te zetten (waaronder de regiogroep) totdat de benoeming van de nieuwe interim-voorzitter rond is. De heer De Folter is per 1 maart 2020 door de Raad van Toezicht benoemd als interim-voorzitter. Hij is per 16 maart 2020 volledig in functie na afronding van zijn werkzaamheden bij Treant.
Wat vindt u ervan dat sinds het fusieproces in gang is gezet, het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (het SKB) in Winterswijk niet meer beschikt over een eigen cliëntenraad en ondernemingsraad? Als patiënten van het SKB voor de locatie in Winterswijk een eigen cliëntenraad zouden willen, hebben zij dan daartoe de mogelijkheid? Als de medewerkers in Winterswijk een eigen ondernemingsraad zouden willen, hebben zij daartoe dan de mogelijkheid?
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) biedt een ondernemer de mogelijkheid om één gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen voor meerdere ondernemingen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Belanghebbenden, waaronder de Ondernemingsraad (OR), vakbonden en werknemers, kunnen hiertegen bezwaar maken of juist om instelling van een gemeenschappelijke OR verzoeken. Indien belanghebbenden er niet uitkomen met de ondernemer hebben zij de mogelijkheid om naar de bedrijfscommissie te stappen voor bemiddeling en advies. Wanneer dit niet leidt tot het gewenste resultaat dan is een gang naar de rechter mogelijk.
De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen biedt zorginstellingen de mogelijkheid om meerdere cliëntenraden in te stellen ofwel om naast de gewone cliëntenraad ook een centrale cliëntenraad in te stellen. Ook hier ligt de beslissing echter bij de zorginstelling. Alleen indien een zorginstelling erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven of bij cliënten thuis zorg laat verlenen, geldt voor de instelling een verplichting om meerdere cliëntenraden in te stellen indien hij meerdere locaties in stand houdt. De eventuele oprichting van een aparte cliëntenraad voor de patiënten van het SKB is afhankelijk van de bereidheid van Santiz daaraan mee te werken. Ook hier kunnen belanghebbenden natuurlijk bezwaar tegen aantekenen en is een met de WOR vergelijkbare rechtsgang mogelijk.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al een analyse van de situatie gemaakt na het gedwongen vertrek van de voorzitter van de raad van bestuur van Santiz? Wat zijn de bevindingen van de IGJ?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft regelmatig contact met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ constateert dat met de komst van de interim-voorzitter van de Raad van Bestuur er een belangrijke stap is gezet om rust binnen en rond het ziekenhuis te creëren. In de dagelijkse zorgverlening zijn kwaliteit en veiligheid van zorg in de afgelopen periode niet in het geding geweest.
Deelt u de mening dat de oplopende spanning, ook tussen de specialisten in beide ziekenhuizen, een risico vormt voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de medische zorg in de Achterhoek?
Het is van belang dat ziekenhuizen een visie hebben op het zorgaanbod en de organisatie daarvan. De inbreng van medisch specialisten en andere zorgverleners is onmisbaar bij het opstellen van de visie. Wanneer twee ziekenhuislocaties gaan fuseren, zijn de zorgprofessionals vanuit beide locaties vanuit hun eigen perspectief betrokken bij de ontwikkeling van een gezamenlijke visie. Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur om dat proces te begeleiden en op een goede wijze vorm te geven. Ik vind het van belang dat de betrokken partijen goed met elkaar in gesprek blijven en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat.
In het gesprek dat mijn abtsvoorganger op 11 februari 2020 heeft gevoerd met de voorzitter Raad van Toezicht en de waarnemend bestuurder van Santiz en zorgverzekeraars, is door Santiz verzekerd dat de ontstane situatie geen gevolgen heeft voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de medische zorg in de Achterhoek. Momenteel wordt hard gewerkt om van alle regio’s een regiobeeld te hebben, ook in de regio Achterhoek. Tijdens het overleg dat met Santiz gevoerd is op 11 februari 2020, is afgesproken dat het regiobeeld in de Achterhoek opgesteld zal worden in samenwerking met betrokken partijen in de regio en in mei 2020 gereed is. Op basis daarvan kunnen verdere beslissingen genomen worden over de inrichting van het zorglandschap in de Achterhoek.
De IGJ heeft mijn ambtsvoorganger laten weten dat zij de komende tijd met de raad van bestuur en de medisch stafbesturen in contact blijft over onder meer de onderlinge samenwerking binnen het ziekenhuis en de toekomstige organisatie van het zorgaanbod. De IGJ wijst de Raad van Bestuur ook op het belang van zorgvuldige communicatie daarover.
Bent u bereid om een onderzoeker aan te stellen die in opdracht van uw ministerie analyseert wat de actuele stand van zaken is, welke besluiten door wie over de toekomst nu precies zijn genomen en op basis van welke argumentatie dat is gebeurd? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de stappen die u gaat zetten?
Nee. De Raad van Bestuur van Santiz is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en strategische koers van haar ziekenhuis. Vanzelfsprekend houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven of de besluiten die zijn genomen omtrent de nieuwbouw in Doetinchem en het voornemen om afdelingen te sluiten op de locatie in Winterswijk, strijdig zijn met de voorwaarden die door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het verleden zijn gesteld bij het goedkeuren van de fusie? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten de besluiten strijdig zijn met de voorwaarden? En zo ja, kunt u tevens aangeven wat uw reactie op deze tegenstrijdigheden is?
De ACM heeft in december 2016 de fusie tussen het Slingeland Ziekenhuis en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix goedgekeurd. Na onderzoek heeft de ACM geconcludeerd dat deze fusie de concurrentie niet significant zou beperken. Daarom was er voor de fusie geen vergunning vereist. Er zijn dan ook door de ACM geen voorwaarden aan deze fusie verbonden.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de inrichting van het medisch zorglandschap in de Achterhoek op basis van regiobeelden over de zorgbehoefte en in overleg en samenwerking tot stand moeten komen en dat het daarbij ongewenst is dat belangwekkende informatie over voorgenomen nieuwbouw, de toekomst van de zorg in de regio en het sluiten van afdelingen door het bestuur van Santiz als bedrijfsgevoelige informatie is bestempeld en om die reden niet gedeeld wordt? Wie bepaalt welke informatie bedrijfsgevoelig is en derhalve niet gedeeld hoeft te worden?
Het is aan de Raad van Bestuur van Santiz om te bepalen welke informatie bedrijfsgevoelig is. Mijn ambtsvoorganger heeft hen gevraagd een open dialoog te voeren over belangrijke beslissingen en transparantie te geven in de regiogroep, daar waar dit relevant is voor de discussie.
Bent u bereid om de raad van bestuur van Santiz te verzoeken om deze informatie alsnog te delen, opdat in goed overleg met de regio en alle betrokkenen tot een toekomstbestendig aanbod van zorg voor de regio gekomen kan worden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het bericht 'Transgender eist excuses overheid: ‘Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren’' |
|
Nevin Özütok (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht «Transgender eist excuses overheid: «Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren»»?1
Ja.
Erkent u dat de plicht tot operatie en sterilisatie die tot 2014 gold om op papier een ander geslacht aan te nemen, leed heeft veroorzaakt bij transgender personen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er mee bekend dat deze voorwaarde tot sterilisatie leed heeft veroorzaakt en erken dit leed ook.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag om excuses voor het leed dat is veroorzaakt?
De advocaten van het Transgendercollectief hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mij een brief gestuurd waarin wordt verzocht om erkenning, excuses en een gesprek over schadevergoeding. Wij beraden ons nog op een inhoudelijke reactie op deze brief.
Kunt u aangeven hoe in andere landen, zoals bijvoorbeeld Zweden, wordt omgegaan met excuses en genoegdoening voor transgenders?
In andere landen, bijvoorbeeld in Duitsland of Frankrijk, was regelgeving van kracht die vergelijkbaar was met de oude Nederlandse regelgeving. Deze regelgeving is inmiddels gewijzigd. Navraag wijst uit dat in deze landen geen excuses of genoegdoening aan transgender personen is verstrekt. Het enige land dat dat voor zover mij bekend heeft gedaan, is Zweden. In Zweden is aan de transgenderpersonen die onomkeerbaar zijn gesteriliseerd een onverplichte vergoeding toegekend van 225.000 SEK (ruim 20.000 euro) per persoon.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de aanklagers, vrouwenrechtenorganisatie Bureau Clara Wichmann en Transgender Netwerk Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie hiertoe mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: ‘Dit kan mensenlevens kosten’' |
|
Hayke Veldman (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: «Dit kan mensenlevens kosten»»?1
Ja.
Klopt het dat de hulpdiensten ook met een lagere maximumsnelheid gaan rijden? Zo ja, waarom wordt de regeling Optische en geluidssignalen 2009 hierop niet aangepast? Zo nee, kunt u de zorgen bij de ambulancebranche wegnemen door hen hierover duidelijk te informeren?
Hulpverleningsdiensten mogen volgens de regeling Optische en geluidssignalen (OGS) 2009 en volgens de huidige brancherichtlijnen maximaal 40 km/uur boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid rijden. Dat betekent dat deze hulpdiensten op wegen waar de snelheid wordt verlaagd tot 100 km/uur vanaf 16 maart tussen 06.00 en 19.00 uur maximaal 140 km/uur mogen rijden. Na 19.00 uur ’s avonds en ’s nachts verandert er dus niets ten opzichte van de huidige situatie.
De exacte effecten van de snelheidsverlaging tussen 06.00 en 19.00 uur op de aanrijtijden van de hulpdiensten zijn op dit moment niet bekend. Wel is de eerste inschatting van onder andere brandweer, politie, ambulancediensten en het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen van het Instituut voor Fysieke Veiligheid dat deze effecten gering tot nihil zullen zijn en vooralsnog geen extra maatregelen nodig zijn. De verwachte effecten zijn binnen het kenniscentrum besproken.
De achtergrond van de snelheidsnorm in de regeling OGS 2009 is de verkeersveiligheid. Het is belangrijk dat het snelheidsverschil tussen een voorrangsvoertuig en het overige verkeer niet te groot wordt. Gezien het feit dat de verwachte effecten gering tot nihil zullen zijn zie ik geen noodzaak om de regeling OGS 2009 aan te passen.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de aanrijtijden van hulpdiensten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om de regeling Optische en geluidssignalen 2009 zodanig aan te passen dat de maximumsnelheid van diensten voor spoedeisende medische hulpverlening niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers? Zo ja, kunt u dan ook toezeggen dat u met Ambulancezorg Nederland in gesprek gaat om te bezien hoe de brancherichtlijn kan worden aangepast zodat ook daar is geborgd dat de maximumsnelheid voor ambulances niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers?
Zie het antwoord op vraag 2. Uiteraard zal ik met het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen en de hulpdiensten, waaronder Ambulancezorg Nederland, in overleg blijven over de daadwerkelijke effecten van de snelheidsverlaging op de aanrijtijden. Ik volg het effect nauwgezet. Mochten hier knelpunten duidelijk worden, dan zal gezamenlijk worden bezien welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn. Ik zal uw Kamer daar dan ook over informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de ingang van de snelheidsverlaging te informeren over deze uitkomsten?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Nationale Week zonder Vlees. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de Nationale Week zonder Vlees dit jaar plaatsvindt van 9 tot en met 15 maart?1
Ja.
Herinnert u zich dat uw ministerie in 2018 via Twitter een open uitnodiging verspreidde om mee te doen aan de Nationale Week zonder Vlees?2
Ja, in 2018 heeft mijn Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit via Twitter aandacht gevraagd voor de eerste editie van de Nationale Week zonder Vlees.
Had het feit dat uw ministerie in 2019 opeens helemaal geen aandacht besteedde aan de Nationale Week zonder Vlees te maken met de afwijzende reactie van één van uw coalitiepartners, die op uw bericht reageerde met de tekst: «Ik hoopte eigenlijk dat @minlnv belangrijkere dingen te doen had dan halve waarheden te promoten. En op jullie vraag: doe jij ook mee? #neeikdoenietmee»? Zo nee, wat was dan de reden dat u vorig jaar geen aandacht besteedde aan de week zonder vlees?3
De Nationale Week zonder Vlees wordt georganiseerd door de stichting Nationale Week zonder Vlees. Het is daarom vooral aan hen om mensen op dit initiatief te wijzen. Het kabinet vraagt bij Nederlanders aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon. De Schijf van Vijf, ontwikkeld door het Voedingscentrum, vormt hiervoor de leidraad.
Is uw ministerie voornemens dit jaar wel weer een uitnodiging uit te doen om deel te nemen aan de Week zonder Vlees, gezien de grote klimaatopgaves en stikstofuitdagingen waarbij een verminderde vleesconsumptie een belangrijke rol zou kunnen spelen in de oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Het is aan de stichting Nationale Week zonder Vlees om mensen uit te nodigen om mee te doen met de Nationale Week zonder Vlees. Zie mijn antwoord op vraag 3. Overigens zie ik het belang van dit soort maatschappelijke initiatieven. Zo is de bedrijfscatering op mijn ministerie deelnemer aan de Nationale Week zonder Vlees.
Deelt u de mening dat in het kader van de grote stikstofuitdaging waarvoor we ons gesteld zien en indachtig uw uitspraak dat er geen taboes zijn voor wat betreft de oplossingen om stikstofuitstoot te verminderen, er tenminste alle reden is om via «nudging» pogingen te doen vanuit de overheid om de vleesconsumptie vrijwillig te laten verminderen en dat de Week zonder Vlees daartoe een interessant aanknopingspunt zou kunnen zijn voor overheidscommunicatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar invulling aan geven?
Het kabinet vraagt bij mensen aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Via communicatie worden tips gegeven voor duurzamere keuzes, onder meer via een campagne waarin «eetwissels» worden voorgesteld en thema afleveringen van het «Eet-team». Het is aan mensen en bedrijven zelf om te kiezen of zij willen deelnemen aan een initiatief als de Nationale Week zonder Vlees. De bedrijfscatering van mijn ministerie doet mee met de Nationale Week zonder Vlees.
Kent u het bericht «Vleesconsumptie iets gestegen» van RTL Nieuws, waaruit duidelijk wordt dat de transitie naar minder vlees en meer plantaardige eiwitten kennelijk niet spontaan tot stand komt, in weerwil van klimaat-, stikstof en dierenwelzijnsnadelen die samenhangen met de productie en consumptie van vlees?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eiwittransitie van dierlijke naar meer plantaardige eiwitbronnen een belangrijk beleidspunt is van uw ministerie?5
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontwikkelt samen met stakeholders een Nationale Eiwit Strategie, waarin ook aandacht is voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitbronnen. Voor het zomerreces ontvangt u een voortgangsbrief.
Kunt u uiteenzetten welke inspanningen de overheid heeft gedaan in 2019 om de consumptie van dierlijke eiwitten te ontmoedigen en een transitie naar een meer plantaardig consumptiepatroon te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is er aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. De voorlichting die het Voedingscentrum aan consumenten geeft over een gezond en duurzaam voedingspatroon staat hierbij centraal. Daarnaast zijn onder meer de stichting Dutch Cuisine, het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF) en het programma Jong Leren Eten bezig met activiteiten op dit gebied die ik ondersteun. Ook op het gebied van onderzoek en innovatie gebeurt er veel. Binnen het kabinetsbrede innovatie- en topsectorenbeleid richt één van de programma’s zich op eiwitvoorziening voor humane consumptie. De SBIR New Food Challenge is gelanceerd om innovaties te stimuleren om meer plantaardige eiwitten op het bord te krijgen. Bij de WUR loopt het kennisbasis-programma «The protein transition», bij de NWO het PULSE programma gericht op eiwit-ingrediënten uit peulvruchten en met financiering van mijn ministerie wordt momenteel onderzoek door WEcR uitgevoerd naar het keuzegedrag van consumenten met betrekking tot duurzame consumptie.
Kunt u uiteenzetten welke ministeries, net als het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), cateren volgens het concept «Carnivoor? Geef het door!»?
Deelt u de mening dat alle ministeries een bijdrage zouden kunnen leveren aan het behalen van de stikstof- en klimaatdoelstellingen door met behoud van keuzevrijheid plantaardig voedsel de norm te laten zijn?
Ik hecht veel waarde aan de keuzevrijheid van mensen om zelf te kunnen kiezen wat ze willen eten en hier hoort een actief aanbod van zowel plantaardig voedsel als vlees en/of vis bij. Ik vraag wel de aandacht van mensen voor een gezond en duurzaam voedingspatroon op basis van de Schijf van Vijf. De meeste cateraars bij de rijksoverheid informeren hun gasten over gezonde en duurzame producten.
Zal de catering op uw ministerie tijdens de Week zonder Vlees hier op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Ja, mijn ministerie neemt deel aan de Nationale Week zonder Vlees.
Bent u bereid particuliere initiatieven gericht op het stimuleren van de consumptie van plantaardige eiwitten te ondersteunen en aan te moedigen met een overheidsbijdrage? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voorafgaand aan de Week zonder Vlees?
Ja.
Het bericht ‘Acuut tekort aan medische hulpmiddelen dreigt, waarschuwt Zwolse klinisch fysicus’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Acuut tekort aan medische hulpmiddelen dreigt, waarschuwt Zwolse klinisch fysicus»?1
Ja.
Kunt u het verschil van inzicht duiden tussen u, gezien uw stelling tijdens het mondelinge vragenuur van 11 februari 2020, waarin u aangaf zich niet druk te maken over de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en anderzijds de Nederlandse Vereniging van Klinische Fysica die echter waarschuwt voor levensbedreigende situaties?2
Per 26 mei 2020 treedt de nieuwe Europese wetgeving voor medische hulpmiddelen (Medical Device Regulation EU)3 in werking. In de verordeningen zijn overgangstermijnen opgenomen, waarmee een hulpmiddel tot uiterlijk 2025 op de markt kan blijven onder de voorwaarden van de huidige Europese richtlijnen. Deze transitietermijn is opgenomen om de overgang naar de verordeningen soepel te laten verlopen. Uit gesprekken met notified bodies en koepelorganisaties van fabrikanten blijkt dat veel gebruik wordt gemaakt van deze transitietermijn. Hierdoor hebben fabrikanten langer de tijd om hun product volgens de MDR-eisen te laten beoordelen en kan naar verwachting de beschikbaarheid van hulpmiddelen beter geborgd worden. Dit sluit niet uit dat een fabrikant ervoor kan kiezen om een hulpmiddel niet langer op de markt aan te bieden. Dit staat overigens los van de nieuwe verordeningen, dat is nu ook al het geval.
Klopt het dat de Intensive Care op de afdeling Neonatologie in het Isala ziekenhuis nu al niet meer kan beschikken over een beademingsmaskertje voor zuigelingen en dat eenzelfde afdeling in het Radboud Universitair Medisch Centrum (RUMC) in Nijmegen op zoek moest naar een ander hartkathertje omdat de leverancier zich terugtrok?
Ik heb geen signalen ontvangen over het niet langer beschikbaar zijn van deze specifieke hulpmiddelen. Het is mogelijk dat deze hulpmiddelen niet langer op de markt worden aangeboden door de fabrikant. Als partijen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van een specifiek product, ga ik hierover graag met hen in gesprek.
Wat vindt u ervan dat volgens de neonatologen van het Isala ziekenhuis «de beste manier» van behandeling (door gebruik van het oude beademingsmaskertje) niet meer beschikbaar is voor zuigelingen?
Bij de bovengenoemde nieuwe wetgeving is de nadruk gelegd op strengere eisen om de patiëntveiligheid te verhogen. Deze patiëntveiligheid staat wat mij betreft voorop. Alle fabrikanten moeten uiteindelijk aan de strengere regels voldoen.
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording op vragen van het Kamerlid Bergkamp4 heb ik gedurende de implementatie van de verordeningen een serie bijeenkomsten georganiseerd voor betrokken veldpartijen. In deze bijeenkomsten stimuleer ik koepelorganisaties van zowel zorginstellingen als fabrikanten vroegtijdig met elkaar in gesprek te gaan over de gevolgen van de nieuwe verordeningen op het aanbod medische hulpmiddelen. In deze dialoog kan in ieder geval aandacht worden besteed aan de vraag welke hulpmiddelen voor een zorginstelling essentieel zijn, welke toekomstplannen de fabrikant heeft met het hulpmiddel en welke alternatieven er voor dit product beschikbaar zijn.
De koepelorganisaties van de ziekenhuizen en de umc’s, NVZ en NFU, zijn vanaf het begin meegenomen in de implementatie van de verordeningen en zijn vorig jaar ook een eigen implementatieprogramma gestart om de ziekenhuizen voor te bereiden op de komst van de verordeningen. Indien zich problemen voordoen in de implementatie of er gerichte vragen zijn, ga ik daarover graag met hen in gesprek.
Kunt u aangeven welke medische hulpmiddelen die bekend staan als «de beste manier» nog meer uit de handel zijn genomen of waarvan producenten overwegen deze uit het assortiment te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de ziekenhuizen in de meeste gevallen niet weten welk product straks zomaar dreigt te verdwijnen? Zo ja, bent u bereid bij de producenten er op aan te dringen de ziekenhuizen zo spoedig mogelijk te informeren over het op handen zijn van het uit de handel nemen van een medisch hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij alle ziekenhuizen op te vragen waar ze reeds nu tegenaan lopen met betrekking tot medische hulpmiddelen en welke oplossingen er vooralsnog zijn genomen (of niet)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen aan het feit dat er wellicht de komende twee jaar nog geen inzicht zal zijn in de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen doordat het Europees register niet op tijd beschikbaar is?
De Europese database Eudamed is een deel van de oplossing wat betreft transparantie over het aanbod van hulpmiddelen. Er wordt op dit moment in Europees verband gewerkt aan een guidance die ingaat op de precieze consequenties van de vertraging, voor verschillende verplichtingen uit de verordeningen die aan Eudamed gekoppeld zijn. De Europese Commissie heeft lidstaten de ruimte geboden om modules uit Eudamed die eerder al klaar zijn, op vrijwillige basis vanaf mei 2020 in gebruik te gaan nemen. Omdat ik transparantie in de hulpmiddelen belangrijk vind, zal Nederland daar gebruik van maken. Naar verwachting zal het hierbij eerst gaan om de module waarin marktdeelnemers (fabrikanten en gemachtigden) zich registeren.
Beschikbaarheidsvraagstukken zijn niet alleen afhankelijk van Eudamed. Belangrijk is ook dat veldpartijen met elkaar in gesprek gaan over de veranderingen in de markt van hulpmiddelen en hoe partijen zich hierop kunnen voorbereiden.
Welke maatregelen hebben buurlanden genomen om de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen te borgen of voor een alternatief te zorgen?
De beschikbaarheid van hulpmiddelen is onderwerp van gesprek in de Medical Device Coordination Group (het besluitvormende Europese orgaan voor de verordeningen). De Europese Commissie en alle lidstaten zetten in op tijdige aanwijzing van notified bodies. Daarnaast blijkt dat lidstaten elk op hun eigen manier omgaan met mogelijke problemen met beschikbaarheid van hulpmiddelen, mede afhankelijk van de inrichting van hun zorgstelsel. De verordeningen geven de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing, waardoor een hulpmiddel langer op de markt mag blijven. Deze optie is er ook in Nederland. Onder welke voorwaarden deze ontheffing wordt gegeven kan verschillend worden ingevuld per lidstaat. Het gesprek met andere lidstaten om te komen tot zoveel mogelijk gezamenlijke oplossingen blijf ik voeren.
De Tegemoetkoming Specifieke Ziektekosten (TSZ) |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat er vertraging is opgetreden in het vaststellen van belastingaanslagen over 2018 en dat mensen daardoor pas in dit jaar een beoordeling krijgen van een Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) over het jaar 2018?
Nee, dat klopt niet. Het vaststellen van de definitieve aanslagen over 2018 heeft in een iets hoger tempo gelopen dan over het jaar 2017 het geval was. Het tempo van het opleggen van de TSZ-beschikkingen heeft ook hoger gelegen dan in het voorgaande jaar. Er is dus geen vertraging in de vaststelling van belastingaanslagen die de oorzaak is van latere beschikkingen voor de TSZ.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de afgelopen jaren steeds meer burgers hun TSZ-beschikking in het jaar na afloop van het belastingjaar hebben gekregen.
31 december 2016
100.500
31 december 2017
107.000
31 december 2018
132.300
31 december 2019
150.100
Wel is het goed om ter verduidelijking de werking van het TSZ-systeem toe te lichten. Het TSZ-systeem werkt zo dat de beschikkingen worden gebaseerd op de definitieve aanslagen inkomstenbelasting van het betreffende jaar. Deze beschikkingen moeten binnen zes maanden na de definitieve aanslag vastgesteld worden. Iemand ontvangt een TSZ-beschikking daardoor dus niet ieder jaar op hetzelfde moment. Door verschillende omstandigheden kan de definitieve aanslag inkomstenbelasting in een jaar immers later worden vastgesteld dan in het voorgaande jaar. Een later ingediende (partner)aangifte of een selectie voor nadere controle door de Belastingdienst zijn hier in nagenoeg alle gevallen de verklaring voor. Door een latere definitieve aanslag komt ook de TSZ-beschikking dus later. Dit is echter geen vertraging maar onderdeel van het reguliere proces.
Klopt het dat door de vertraging in het vaststellen mensen niet in het najaar van 2019 de TSZ over het jaar 2018 ontvingen, maar pas in mei of juni 2020?
Nee, dit is niet het geval. Wel kan iemand in een individueel geval de vaststelling later hebben ontvangen, zoals in het antwoord onder 1 is beschreven, maar dat is dan onderdeel van het reguliere proces en niet het gevolg van een vertraging.
Hoeveel mensen hebben te maken met de vertraging en krijgen daardoor flink later de TSZ toegekend?
Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van vertraging.
Erkent u dat door het later toekennen aan mensen die rekenden op de TSZ over het jaar 2018 in het najaar van 2019, deze mensen financieel nadeel hebben ondervonden door de vertraging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat nadeel gecompenseerd?
Nee, ik meen dat dat niet het geval is. Zoals hiervoor vermeld zijn de definitieve aanslagen over 2018 niet later opgelegd dan over 2017. Dat iemand de definitieve aanslag niet ieder jaar op hetzelfde moment ontvangt betekent dat ook het moment van de TSZ-beschikking kan variëren. Dit is echter onderdeel van het reguliere proces.
Is voor de vaststelling van de belastingaangiften over 2019 wederom een vertraging te voorzien?
Er is geen sprake van een vertraging over 2018. Ook over het jaar 2019 wordt deze niet voorzien.
Het coronavirus (COVID-19), dat nu in Gangelt is vastgesteld, direct grenzend aan Limburg |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u vandaag een korte update geven over de nieuwe coronabesmetting(en) aan de Nederlandse grens in Gangelt?1
Op basis van de meest recente informatie zijn er in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen, – voornamelijk te relateren aan het brongebied in de gemeente Gangelt – meer dan 100 mensen besmet met het nieuwe coronavirus.
Bent u op de hoogte dat door de dichte bevolking aan beide zijden van de grens aldaar, vele Nederlanders en Duitsers dagelijks de grens passeren in verband met werk, onderwijs, winkelen, tanken en vrije tijdsbesteding?
Ja.
Bent u in overleg met de Duitse autoriteiten aldaar om tot een eensluidend advies te komen aan de inwoners van de grensstreek over quarantaine, waar wel en niet heen te gaan, het openhouden van scholen en meer?
De GGD Zuid-Limburg heeft contact met de collega’s in Duitsland. Van de Duitse autoriteiten heeft de GGD Zuid-Limburg begrepen dat het contactonderzoek ter bestrijding van het nieuwe coronavirus in dit gebied in Duitsland is gestopt. Dit heeft te maken met capaciteitsproblemen als gevolg van de forse toename van het aantal besmettingen met het nieuwe coronavirus in de Duitse grensregio.
Dit vraagt om een lokaal aangepaste aanpak in Nederland. De GGD Zuid-Limburg heeft, in overleg met het RIVM, de huisartsen in de regio daarom gevraagd als volgt om te gaan met mogelijke patiënten. Aldaar worden burgers opgeroepen contact op te nemen met de huisarts als ze koorts hebben, hoest en kortademig zijn, én bovendien in nauw contact zijn geweest met mensen in de Duitse grensgemeente Gangelt (of andere gebieden met wijdverspreide transmissies). De huisarts kan afwegen wat de beste procedure is; dat kan betekenen dat de GGD Zuid-Limburg deze personen zal testen op het nieuwe coronavirus.
Bovendien heeft de GGD Zuid-Limburg de gemeenten langs de Duitse grens gevraagd om alle publieksevenementen zoveel mogelijk te vermijden. Dit omdat naar deze evenementen vaak een gemêleerd, deels Duits, gezelschap komt. De burgemeesters van de desbetreffende gemeenten bespreken samen met de voorzitter van de veiligheidsregio het advies en de situatie, waarna een afgewogen beslissing wordt genomen.
Moeten Nederlanders die (eventueel) bij het carnaval in Gangelt geweest zijn ook in zelf-isolatie, aangezien Duitsers die daar geweest zijn een aantal dagen in zelf-isolatie moeten? Zo nee, waarom is er dan een verschil tussen Duitsland en Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom mensen in Nederland die van de Diamond Princess kwamen (waarop honderden zieke mensen zaten) niet in quarantaine hoefden, maar Nederlandse passagiers die in Duitsland woonden wel?2
Ieder land bepaalt zelf welke maatregelen passend zijn bij de lokale situatie, deze kan immers verschillen.
Voor Nederland geldt dat Nederlandse passagiers van de Diamond Princess op het schip twee weken in quarantaine zijn geweest. Daarna zijn de Nederlandse passagiers gezond naar Nederland teruggereisd. Voor vertrek is iedereen getest; niemand is besmet geraakt met het nieuwe coronavirus. Bij thuiskomst heeft de lokale GGD contact met de passagiers opgenomen. Uit voorzorg geven de passagiers tot twee weken na terugkeer hun gezondheid door aan de GGD.
Kunt u aangeven waarom andere landen wel controles op vliegvelden hebben en Nederland niet?
Op dit moment zijn controles op vliegvelden voor Nederland geen passende maatregel. Als op dit moment reizigers op Nederlandse luchthavens gecontroleerd worden op koorts, zullen vooral mensen met griep of een verkoudheid worden opgespoord. Bovendien betekent dit een grote aanslag op de capaciteit van de GGD.
Kunt u aangeven of Nederland een adequaat antwoord kan geven op elk van de vragen van de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in zijn speech van donderdag 27 februari?3
De vragen die de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in de speech van 27 februari jl. heeft genoemd, zijn allen standaard vragen die passen bij een voorbereiding van een land op volksgezondheidsrisico’s. Nederland heeft de International Health Regulations (IHR) van de WHO geïmplementeerd. Door middel van de zelfevaluatie controleer ik periodiek of Nederland aan de eisen voldoet.
Hoeveel plekken zijn er op dit moment vrij in Nederlandse ziekenhuizen waar patiënten in isolatie beademend kunnen worden?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 31 januari jongstleden heb aangegeven, blijkt uit een inventarisatie van de ziekenhuizen dat er in Nederland tenminste 250 bedden beschikbaar zijn om patiënten op de intensive care in strikt aërogene isolatie op te vangen.
De stand van het aantal patiënten waarbij het nieuwe Coronavirus (COVID-19) is vastgesteld is op 4 maart is 38. Het merendeel van deze patiënten verblijft in thuisisolatie en een beperkte minderheid verblijft in isolatie in het ziekenhuis.
Als het aantal patiënten dat moet worden opgenomen in een ziekenhuis aanzienlijk stijgt dan treffen de ziekenhuizen passende maatregelen om deze patiënten op te vangen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van inzichten en plannen die ziekenhuizen hebben ter voorbereiding op een eventuele griepuitbraak. Hierbij is er ook nadrukkelijk oog voor de zorgcontinuïteit. Een van de maatregelen die ook in het geval van coronapatiënten getroffen kan worden is het afschalen van de planbare zorg. Dit betreft onder meer operaties die ook op een later moment kunnen worden uitgevoerd. Hiermee wordt de reguliere instroom beperkt, de druk op de IC en de bedden verlaagd en wordt personeel vrijgespeeld.
Wat er in geval van een uitbraak van het COVID-19 verder exact nodig zou zijn, hangt af van de ernst en omvang van de uitbraak, welke patiënten hierdoor geraakt worden, op welke wijze het virus zich bij hen manifesteert en ook welke behandeling daarvoor het meest effectief is. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. De verwachting is dat niet alle patiënten geïsoleerd op de IC hoeven te worden behandeld. Wanneer het aantal patiënten met het nieuwe coronavirus aanzienlijk toeneemt is het denkbaar dat ziekenhuizen overgaan tot cohort verpleging. Voor nadere informatie verwijs ik u naar mijn brief van 2 maart (Kamerstuk 25295-104) naar aanleiding van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg over het OMT advies (Outbreak Management Team) over capaciteit in geval van een COVID-19 uitbraak.
Wat is het maximum aantal plekken dat binnen een week beschikbaar kan zijn waar patiënten in isolatie liggen en beademd worden? Met welke maatregelen (noodhospitalen?) kan dat bereikt worden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot is het maximum aantal ernstig zieke coronapatiënten dat het Nederlandse zorgstelsel op enig moment kan behandelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt er bij de reisadviezen alleen rekening gehouden met het risico voor het individu (jonge gezonde mensen hebben bijvoorbeeld weinig last van een coronabesmetting) of wordt er ook rekening gehouden met het risico voor de Nederlandse samenleving als geheel (een uitbraak als gevolg van een besmette persoon heeft grote gevolgen)?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschrijven de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar het buitenland reizen. Dat gebeurt onafhankelijk, neutraal en zonder politieke overwegingen. Veiligheid is daarbij leidend. Reisadviezen worden zorgvuldig opgesteld op basis van objectieve en onafhankelijke informatie van bijvoorbeeld de inlichtingendiensten, lokale autoriteiten, andere landen van de Europese Unie, advies van het RIVM en andere ministeries.
Specifiek voor wat betreft de beoordeling van gezondheidsrisico’s voor individuele Nederlandse reizigers en/of de beoordeling van eventuele risico’s voor de volksgezondheid van reizen (bij terugkeer naar Nederland na het reizen naar bepaalde gebieden) staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in nauw contact met het Ministerie van VWS en RIVM. Het RIVM maakt op basis van de eigen informatie en expertise – en beschikbare informatie van bijvoorbeeld de WHO en/of het ECDC – een inschatting van de situatie in andere landen. Sommige gebieden waar het coronavirus veel voorkomt en waar het RIVM Nederlanders vraagt rekening te houden met verhoogde aandacht rondom het coronavirus na terugkeer in Nederland, worden aangeduid als «risicogebieden». Het RIVM adviseert Nederlanders die dergelijke risicogebieden bezocht hebben bij verkoudheidsklachten of verhoging thuis te blijven en zo min mogelijk contact te hebben met anderen. Wanneer de klachten ernstiger worden (koorts en hoesten/benauwdheid) wordt geadviseerd telefonisch contact te leggen met de huisarts. De reisadviezen van Buitenlandse Zaken worden steeds in lijn gebracht met de risicogebieden van het RIVM.
Indien het reisadvies alleen rekening houdt met het individu, maar niet met de gevolgen voor de samenleving, wilt u dan het beleid wijzigen en ook het risico van besmetting voor de hele samenleving fors laten meewegen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze afzonderlijke vragen spoedig beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen zo spoedig mogelijk.
(https://www.who.int/dg/speeches/detail/who-director-general-s-opening-remarks-at-the-media-briefing-oncovid-19---27-february-2020)
Het effect van het verbod op plastic rietjes op mensen met een beperking. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verbod op plastic rietjes is ramp voor mensen met een beperking»?1
Ja.
Klopt het dat voor mensen met bijvoorbeeld spasmen, drinken via een plastic rietje de enige methode is waarop men dat zelfstandig kan doen, omdat er geen bruikbare alternatieven zijn?
Sommige mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, gebruiken inderdaad plastic rietjes om zelfstandig te kunnen drinken. Dit is nodig vanwege specifieke eigenschappen die plastic rietjes wel hebben en andere typen rietjes niet. Voorbeelden zijn: de flexibiliteit, zachtheid, buigzaamheid (tussenstuk), afknipbaarheid, schoonmaakbaarheid. Er zijn op dit moment alternatieven voor plastic rietjes op de markt, gemaakt van andere materialen zoals riet, papier, siliconen. Deze materialen hebben echter nog niet deze genoemde gewenste eigenschappen die plastic rietjes wel bezitten. Op dit moment lijkt er nog geen alternatief voor bepaalde specifieke toepassingen van plastic rietjes.
Is bij het aangekondigde verbod op productie en verkoop van plastics voor eenmalig gebruik per 1 januari 2021, vanuit Europa gesproken over de gevolgen voor mensen met een beperking?2
De Europese Unie (EU) wil wegwerpplastic verminderen. Door de Europese Commissie is hiervoor een richtlijn gemaakt: de Europese Single Use Plastic richtlijn (SUP-richtlijn). In deze SUP-richtlijn is onder andere opgenomen dat er in 2021 een verbod komt op bepaalde plastic wegwerpproducten, waaronder rietjes.
Alle EU-lidstaten moeten deze richtlijn implementeren in hun nationale wetgeving. Hiertoe stelt het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op: het Besluit Kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Voor de zomer van 2020 kan iedereen reageren op de concept AMvB via een internetconsultatie. De nieuwe wetgeving gaat in op 1 juli 2021.
De richtlijn is in hoog tempo tot stand gebracht. Voorafgaand aan de richtlijn heeft wel de gebruikelijke consultatie door de Europese Commissie plaatsgevonden en is met stakeholders gesproken. In Nederland is dit specifieke punt niet aan de orde geweest bij de inbreng voor de richtlijn, mede omdat de uitzondering voor medisch gebruik al geborgd werd.
Deelt u de mening dat wanneer deze rietjes niet meer geproduceerd en ter beschikking worden gesteld aan mensen met een beperking die ervan afhankelijk zijn, ze aan zelfstandigheid en daardoor aan kwaliteit van leven inboeten?
Mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, moeten zoveel mogelijk naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen in de maatschappij. Dit gaat uiteraard ook over het zelfstandig kunnen eten en drinken. Op dit moment maakt een aantal mensen met een beperking hiervoor gebruik van plastic rietjes. Deze mensen moeten ook na de invoering van het verbod op wegwerpplastic de mogelijkheid behouden om zelfstandig te kunnen drinken.
Begrijpt u de weerzin van deze doelgroep tegen een uitzonderingsmaatregel of beschikbaarstelling via een zorgconstruct, waardoor iemand gaat bepalen of men wel in voldoende mate beperkt is en hoeveel rietjes men dan mag hebben?
De EU SUP-richtlijn biedt een uitzondering voor het beschikbaar stellen van plastic rietjes na 1 juli 2021. Het verbodsartikel geldt voor «rietjes, tenzij die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 90/385/EEG of Richtlijn 93/42/EEG vallen». Deze richtlijnen gaan over medische hulpmiddelen. Hiermee wordt een uitzondering gemaakt voor het gebruik van rietjes voor medische doeleinden.
In de AmvB Kunststofproducten voor eenmalig gebruik wordt die uitzondering uiteraard overgenomen, aangezien het om zuivere implementatie van de EU-richtlijn gaat.
Ik ben in overleg met belangenorganisaties over de behoefte die bij mensen met een beperking bestaat en welke uitzonderingsmogelijkheden de richtlijn biedt. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is daarbij ook aangehaakt.
De wens om die uitzondering zoveel mogelijk buiten een zorgconstruct te houden ken ik en begrijp ik. We zullen (met de mensen om wie het gaat) bekijken of dit mogelijk is.
Bent u bereid om een overleg te organiseren tussen de doelgroep die vanwege hun beperking afhankelijk is van een plastic rietje en de fabrikanten om bruikbare alternatieven te bespreken en te organiseren?
Ik ben bereid (samen met het Ministerie van IenW) om zo’n overleg te organiseren om te onderzoeken welke alternatieve mogelijkheden er zijn.
Bent u bereid om in de wet een uitzondering te maken voor plastic rietjes, mocht er niet op tijd een bruikbaar alternatief zijn voor het plastic rietje?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht u geen uitzondering op de wet te willen maken, op welke wijze wilt u de beschikbaarheid van plastic rietjes voor de doelgroep dan organiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat onbevoegd personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamers van ziekenhuizen meehelpen bij operaties |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat vertegenwoordigers van fabrikanten van bekkenbodemmatjes actief meehelpen bij operaties in de operatiekamers van ziekenhuizen?
Het is mij bekend dat productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten in sommige gevallen tijdens operatieve ingrepen in de operatiekamer aanwezig zijn om technische ondersteuning te geven. Het betreft met name operatieve ingrepen waarbij (nieuwe) implantaten geplaatst dan wel gereviseerd worden. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur en de zorginstelling om te bepalen op welke wijze de productspecialist wordt ingezet in de operatiekamer tijdens de operatie, zodanig dat dit leidt tot goede zorg. Daarbij geldt als voorwaarde onder meer het convenant «Veilige toepassing medische technologie in de medisch specialistische zorg1», dat bekwaamheidsborging vraagt van zorgverleners bij gebruik van medische technologie.
Bent u van mening dat deze onbevoegde assistentie ongewenst is, mede in het licht van onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de effectiviteit en veiligheid van bekkenbodemmatjes?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verhaal van een van de bij Meshedup-aangesloten patiëntes, over de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de fabrikant bij haar operatie?1
Ik betreur het wanneer patiënten vervelende ervaringen hebben met zorg. Ik ken uiteraard niet de hele achtergrond van deze kwestie, maar op grond van de informatie die ik heb ben ik inderdaad van mening dat het zorgvuldig was geweest wanneer de arts de patiënt voor de operatie tenminste had geïnformeerd over de aanwezigheid van een productspecialist en de redenen daarvoor. Het is echter niet zo dat het in alle gevallen wettelijk verplicht is om die patiënt te informeren en om toestemming te vragen. Dit hangt af van de rol van een productspecialist tijdens een operatieve ingreep. In veel gevallen is een productspecialist betrokken bij de behandeling, omdat deze de operateur adviseert over de toepassing van het medisch hulpmiddel of implantaat bij de patiënt. Er kunnen echter ook situaties zijn waarbij de productspecialist geen rol heeft bij de behandeling en bijvoorbeeld in het kader van een eigen onderzoek van de fabrikant aanwezig is. De patiënt moet geïnformeerd worden over de aanwezigheid van de productspecialist en daarvoor toestemming geven, wanneer deze niet direct betrokken is bij de behandeling. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om te bepalen wat deze rol is en of het informeren van de patiënt en om toestemming vragen verplicht is. De operateur kan ook wanneer het niet verplicht is om de patiënt te informeren en om toestemming te vragen, toelichten waarom een productspecialist aanwezig is en eventuele bezwaren van de patiënt in overweging nemen. De arts heeft op grond van de WGBO immers de plicht de patiënt op duidelijke wijze te informeren over onder meer de behandeling. Onderdeel van het uitvoeren van deze informatieplicht is informatie over de aard van een medische verrichting. Hoe de informatieplicht precies wordt uitgevoerd verschilt per situatie en hangt ook af van de informatiebehoefte van de patiënt. Als een operatieve ingreep of de toepassing van een medisch hulpmiddel kennelijk zo complex is dat de assistentie van een productspecialist nodig is, dan ligt het voor de hand om de patiënt daarover te informeren.
Deelt u de mening dat de arts in kwestie deze patiënt voor de operatie om toestemming had moeten vragen? Bent u het dus eens dat de patiënt in dit voorbeeld geen volledige informatie kreeg voorafgaand aan haar operatie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hier eerder signalen over ontvangen? Zo ja, hoeveel? Van welke aard? Wat is gedaan met deze signalen?
De inspectie heeft geen signalen ontvangen over het feit dat er productspecialisten aanwezig zouden zijn tijdens operaties.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van deze misstanden, door alle ziekenhuizen te vragen om in kaart te brengen waar vertegenwoordigers van fabrikanten aanwezig zijn geweest tijdens operaties, welke fabrikant zij vertegenwoordigden en of de patiënt voor de operaties was geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welk tijdsbestek kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?
Nee, ik zie hier geen noodzaak toe. Er kunnen goede redenen zijn voor de aanwezigheid van productspecialisten op de OK. Er is geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek omdat er geen aanwijzingen zijn dat de aanwezigheid van productspecialisten leidt tot risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Zoals eerder aangegeven vind ik het zorgvuldig om de patiënt te informeren over de aanwezigheid van een productspecialist tijdens een ingreep, maar is dit niet wettelijk verplicht wanneer deze productspecialist betrokken is bij de behandeling.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze misstanden in de toekomst niet meer voorkomen?
Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om te zorgen dat er ook als een productspecialist van een hulpmiddelenfabrikant aanwezig is tijdens een operatieve ingreep, er goede en veilige zorg wordt geleverd en de patiënt hierover zorgvuldig wordt geïnformeerd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het bericht dat zorgverzekeraars de revalidatiezorg het mes op de keel zetten |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars zo hard inzetten op kostenbeheersing dat meer dan de helft van de zeventien revalidatiezorginstellingen verlies draait?1
Allereerst merk ik op dat er de afgelopen periode door COVID-19 veel gebeurd is en de impact op onze samenleving groot is. Zo ook voor de revalidatiezorg. In verschillende media en in de Kamer is aandacht geweest voor zowel de grote terugval in het aantal verwijzingen voor behandelingen als het uitstellen van reguliere niet COVID-19 zorg. Ik vind het van belang dat de voorbereidingen om de reguliere zorg doorgang te laten vinden en de communicatie naar patiënten hierover goed verlopen. Daarom heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om regie te nemen op het zo goed en efficiënt mogelijk doorgang te laten vinden van andere zorg dan COVID-19 zorg. Ook heb ik om duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden over de financiële gevolgen van de crisis afspraken gemaakt met zorgverzekeraars voor de zorgaanbieders in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Die gelden uiteraard ook voor aanbieders van revalidatiezorg.
Van belang is dat medisch specialistische revalidatiezorg van goede kwaliteit toegankelijk blijft voor patiënten. Alle partijen moeten hier een bijdrage aan leveren, met aandacht voor de financiële gezondheid binnen de sector. Het is normaliter aan individuele zorgaanbieders en zorgverzekeraars om passende afspraken te maken over de te leveren zorg en welke betalingen ertegenover staan. Het is belangrijk dat partijen, zeker nu, hierover met elkaar in gesprek zijn.
In het interview benoemt de directeur van Revalidatiezorg Nederland (RN) ook terecht dat de toereikendheid van de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa een belangrijk onderwerp van discussie is in de sector. Voor nadere informatie hierover verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars te hard inzetten op kostenbeheersing bij de revalidatiezorginstellingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom bent u deze mening niet toegedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de landelijke wachttijden binnen de revalidatiezorg? Zo ja, kunt u inzicht geven in deze wachttijden per aandoening en per regio? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gehele medisch specialistische zorg (msz) – medisch specialistische revalidatiezorg (msrz) valt daaronder – zijn zorgaanbieders verplicht om hun wachttijden te publiceren en aan te leveren aan de NZa in een vast format2.
Deze wachttijden zijn inzichtelijk via de websites van zorgaanbieders. Daarnaast zijn de cijfers van de msz die de NZa verzamelt sinds 2019 te raadplegen via volksgezondheidenzorg.info, ook per provincie. Vanwege de grote verschillen tussen patiënten die msrz nodig hebben is het niet mogelijk om dit per aandoening inzichtelijk te maken, wel maken de zorgaanbieders op hun websites onderscheid in een aantal diagnosegroepen.
Wat gaat u doen om de wachtlijsten in de revalidatiezorg te verkleinen en de kwaliteit te verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wachttijden in de msz zijn een belangrijk aandachtspunt die continue onze aandacht vragen. Op het verminderen van wachttijden zijn verschillende acties gezet. In december 20193 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over het onderzoek van de NZa naar de inspanningen die zorgverzekeraars doen om invulling te geven aan hun zorgplicht. Zorgverzekeraars zetten zich actief in om wachttijden te beperken daar waar de knelpunten het grootst zijn. Maar de NZa constateert ook dat zorgverzekeraars de effectiviteit van wachtlijstbemiddeling en de gemaakte afspraken met zorgaanbieders beter zouden kunnen evalueren. Zorgverzekeraars worden in dit rapport met naam genoemd. Mijn ambtsvoorganger heeft de NZa gevraagd toe te zien of zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over wachttijden. De NZa is bezig om aan de hand van de wachttijden die aanbieders moeten aanleveren haar toezicht toe te spitsen naar de regio’s met de grootste problemen en bekijkt daar of partijen (aanbieders en verzekeraars) zich voldoende inspannen om de wachttijden te verminderen.
Daarnaast hebben partijen in het hoofdlijnenakkoord msz afgesproken om zich in te spannen om zorg binnen de Treeknorm te (blijven) leveren. Ik verwacht dat partijen hierin hun verantwoordelijkheid nemen en zal hen waar nodig aansporen en op aanspreken. Ook zal de transformatie naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek, waaraan partijen zich ook hebben gecommitteerd een bijdrage leveren aan het verminderen van wachttijden.
De kwaliteit van zorg is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep. Zij nemen dan ook zelf initiatief hiertoe. RN en de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) ontwikkelen een systeem, Revalidatie Impact, om uitkomstmaten te verzamelen, te vergelijken en te analyseren. Het doel van partijen is kwaliteitsverhoging en doelmatigheid van zorg. Deze ontwikkeling vind ik belangrijk omdat de zorg hierdoor (meer) vergelijkbaar wordt en partijen met deze informatie goede afspraken kunnen maken.
Ziet u een relatie tussen de zorgverzekeraars die te hard inzetten op kostenbeheersing en de toenemende wachtlijsten in de revalidatiezorg en de onder druk staande kwaliteit? Zo ja, waarom heeft u eerder niet ingegrepen?
De NZa en de IGJ zien erop toe dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich houden aan hun wettelijk verplichtingen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat in geval van een naturapolis betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden binnen redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgaanbieders moeten kwalitatief goede zorg leveren. Als het nodig is, kunnen de NZa en de IGJ ingrijpen.
Bent u het eens met de directeur van Revalidatie Nederland dat in de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-tarieven nauwelijks rekening wordt gehouden met de steeds complexere zorgvraag, waardoor de maximumtarieven niet altijd kostendekkend zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen periode heeft de NZa samen met RN, de VRA en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een uitgebreid traject doorlopen om te komen tot een nieuwe productstructuur die meer recht doet aan de door revalidatie instellingen geleverde zorg en tegelijkertijd meer inzicht geeft in de daadwerkelijk geleverde zorg. Op basis van dit traject is de NZa voornemens om per 2021 patiëntgroepen toe te voegen aan de productstructuur, zodat een meer inhoudelijk contracteergesprek mogelijk is. Er zullen geen grote wijzigingen in de dbc-productstructuur zelf worden doorgevoerd. Omdat vooral is gewerkt aan een nieuwe productstructuur, wat veel inzet van alle betrokken partijen heeft gevraagd, zijn de tarieven in overleg met partijen tussentijds alleen geïndexeerd. Binnen dit traject is de NZa voornemens om de tarieven voor de medisch specialistische revalidatiezorg per 2021 te herijken. Alle instellingen die revalidatiezorg leveren, hebben eind vorig jaar kostprijzen over boekjaar 2018 aangeleverd aan de NZa. Omdat geen grote wijzigingen in de dbc-zorgproducten worden doorgevoerd, kunnen deze kostprijzen worden gebruikt om de tarieven met ingang van 2021 te herijken. De hierover door de NZa met partijen gevoerde gesprekken zijn volgens de NZa positief verlopen en tarieven worden naar verwachting dan ook per 2021 herijkt.
Het bericht dat veel private equity en buitenlandse partijen betrokken zijn bij fusies in de zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel private equity en buitenlandse partijen bij fusies en overnames in de zorg»?1
Ja.
Op welke manier moet een medezeggenschapsraad, cliëntenraad, familieraad en ondernemingsraden gekend of betrokken worden wanneer een zorginstelling wordt overgenomen door een buitenlandse partij?
Wanneer een voorgenomen fusie of overname wordt gemeld bij de NZa, vraagt de NZa om een weergave van het proces dat is doorlopen met personeelsleden (ondernemingsraad) en cliënten (cliëntenraad) die op basis van de relevante regelgeving adviesrecht hebben. Hierbij kunnen ook relevant zijn de adviesaanvragen aan de medezeggenschap, de daadwerkelijke adviezen en de gegeven reactie op deze adviezen. Op basis van de nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen heeft de cliëntenraad straks adviesrecht bij een fusie en moet in de medezeggenschapsregelging geregeld zijn hoe de cliëntenraad wordt betrokken bij voorbereiding van een besluit over fusie. Indien andere stakeholders goedkeurings- of instemmingsrecht hebben op een fusie of overname, zal deze goedkeuring of instemming uiteraard ook gedocumenteerd moeten worden. De genoemde partijen hebben doorgaans geen instemmingsrecht, maar adviesrecht. Een advies kan dus gemotiveerd worden verworpen. Indien de juiste stakeholders niet op correcte wijze zijn betrokken, kan de goedkeuring door de NZa worden geweigerd. De wijze waarop stakeholders zoals ondernemingsraden geïnformeerd moeten worden over een concentratie zoals een overname is niet afhankelijk van of een buitenlandse partij betrokken is.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet de bevoegdheid heeft om te toetsen of een overname gevolgen heeft voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Indien dat klopt, vindt u dat wenselijk dat de NZa hierop niet mag toetsen?
Bij een fusieaanvraag bij de NZa dient een effectrapportage te worden aangeleverd waarbij moet worden ingegaan op onder meer de financiële gevolgen van de concentratie voor de zorgaanbieder of zorgaanbieders, de gevolgen van de concentratie voor de zorgverlening aan de cliënt, de risico’s van de concentratie voor de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg en de wijze waarop deze risico’s worden ondervangen (conform artikel 49b, tweede lid Wmg). De NZa heeft echter momenteel niet de bevoegdheid een fusieverzoek af te wijzen op basis van mogelijke gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. In de brief aan uw Kamer van 18 februari 20202 over mogelijke aanscherping van het fusietoezicht in de zorg heb ik aangegeven op welke punten ik aanscherping van de zorgspecifieke fusietoets mogelijk acht. Daarin heb ik aangegeven dat de gevolgen van een fusie op voorhand niet altijd goed te voorspellen zijn en dat toezichthouders objectieve criteria nodig hebben waarop zij fusies kunnen toetsen. Daarom wordt voor wat betreft het toetsen van kwaliteit van zorg, in de voorgestelde maatregel aangesloten bij het doorlopende toezicht van de IGJ op kwaliteit van zorg. Tot slot merk ik op dat het fusietoezicht door de ACM op grond van de Mededingingswet bijdraagt aan het publieke belang van betaalbaarheid van de zorg, omdat met dat fusietoezicht wordt voorkomen dat instellingen te machtig worden en daarmee hoge prijzen kunnen rekenen.
Uit hoeveel leden bestond de raad van commissarissen bij Stepping Stones Home & Care op het moment van overname door Korian Holding? Hoeveel leden kent de raad van toezicht op dit moment?
Ten tijde van de overname van Stepping Stones Home & Care door Korian Holding bestond de raad van commissarissen uit één lid. Op dat moment liep een wervingsprocedure om de vacante positie op te vullen. De nieuwe raad van toezicht bestaat uit drie leden die 28 februari 2020 zijn benoemd.
Klopt het dat de cliëntenraad van Stepping Stones reeds in september 2019 een lid voor de raad van commissarissen heeft voorgedragen, maar dat deze nog steeds niet is toegetreden tot de raad?
Nee, dit klopt niet. Met de door de cliëntenraad op 19 september 2019 voorgedragen kandidaat is eind oktober 2019 overeengekomen dat deze kandidaat toe zou treden tot de raad van commissarissen. Omwille van de statutenwijzing en daaruit voortvloeiende werkzaamheden en procedures die verband hielden met de overname van Stepping Stones Home & Care door Korian Holding is de voorgedragen kandidaat 28 februari 2020 officieel benoemd. De cliëntenraad is hierover tijdig geïnformeerd.
Vanuit welke zorgwet (Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)) ontving Stepping Stones de financiële middelen om zorg te verlenen aan 258 bewoners, verspreid over twaalf villa’s?2
Vanuit de Wet langdurige zorg.
Volgens welke financiële vorm (Zorg in Natura, Persoonsgebonden Budget, Volledig Pakket Thuis of Modulair Pakket Thuis) ontving Stepping Stones de financiële middelen om zorg te verlenen aan 258 bewoners, verspreid over twaalf villa’s?
Van de 258 bewoners ontvingen 250 bewoners Zorg in Natura via een Volledig Pakket Thuis en 8 bewoners ontvingen een Persoonsgebonden budget.
Wat was de gemiddelde huurprijs inclusief servicekosten voor een woning voor de overname van Stepping Stones door Korian? Wat was deze na overname van Stepping Stones door Korian?
Stepping Stones heeft aangegeven dat de gemiddelde huurprijs voor een appartement inclusief servicekosten circa 2.200 euro per maand bedraagt. De huurprijs is door de overname van Stepping Stones door Korian Holding niet gewijzigd.
Indien bijvoorbeeld een zorginstelling grotendeels gefinancierd wordt via Volledig Pakket Thuis of Persoonsgebonden budget vanuit de Wlz, geldt dan ook de personeelsnorm van twee verzorgenden op een groep van acht bewoners tijdens piekuren?
Ja. De personeelsnorm waar u aan refereert maakt onderdeel uit van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg. Het kwaliteitskader gaat over de zorg en ondersteuning van cliënten met een ZZP-indicatie 4 t/m 10, die 24 uur aangewezen zijn op Wlz zorg en ondersteuning. Dit gaat over zorg die geboden wordt aan groepen van cliënten dan wel zorg die voor een deel van de tijd geclusterd geboden wordt, zoals tijdelijke opnamen. Het kader geldt ook voor situaties waar mensen kiezen om met een persoonsgebonden budget in groepsverband zorg te krijgen.
Op welke wijze is bij de villa van Stepping Stones de (para)medische behandeldienst betrokken? Is er voor de 258 inwoners bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde, een fysiotherapeut en een ergotherapeut beschikbaar? Zo nee, op welke wijze is de medische begeleiding dan georganiseerd?
Voor alle bewoners binnen de zorgvilla’s van Stepping Stones is er, waar nodig, een specialist ouderengeneeskunde, fysiotherapeut en/of ergotherapeut beschikbaar.
Is het mogelijk deze vragen te beantwoorden voor het debat over de Taskforce Wonen en Zorg?
Ja.
Het bericht 'KNVB is nog niet toe aan een kopverbod' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «KNVB is nog niet toe aan een kopverbod»?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van The Football Association (FA) dat jonge voetballers tot elf jaar niet meer wordt geleerd om ballen te koppen en dat het in trainingen voor spelers onder de achttien wordt ingeperkt?
Ik heb begrip voor het voornemen van de FA. Ook in Nederland wordt onderzoek gedaan naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal.
Vindt u dit een goede ontwikkeling?
Ik juich het van harte toe dat de gezondheid van de (jonge) sporters wordt meegewogen bij voetbalopleidingen en wedstrijden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om (jonge) kinderen te beschermen tegen schadelijke effecten van sport?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verschillende onderzoeken naar koppen? Is dit volgens u schadelijk voor de gezondheid?
De verschillende onderzoeken naar koppen laten nu nog ruimte voor interpretatie. De onderzoeken geven nog geen eenduidige opvatting of koppen al dan niet schadelijk is voor de gezondheid.
Bent u bekend met het onderzoek van neuropsycholoog E. Matser dat onder andere laat zien dat harde tikken op het hoofd kan leiden tot het afsterven van hersencellen? Bent u bekend met het onderzoek waarin een deel van de prof- en amateurvoetballers klachten heeft zoals geheugenstoornissen? Welke conclusies trekt u uit deze onderzoeken?
Ja, ik ben bekend met de uitkomsten van beide onderzoeken. Voetballers kunnen kwetsbaar zijn voor harde en herhaaldelijke tikken tegen het hoofd. Als het gaat om koppen is de vraag hoe hard en hoe vaak dit plaatsvindt voordat het schadelijk is.
Leiden deze onderzoeken ertoe dat u in gesprek zal gaan met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over koppen van de bal bij kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ik weet dat de KNVB dit probleem serieus neemt en vorig jaar in samenwerking met AMC/VU een onderzoek is gestart naar eventuele schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal. De verwachting is dat dit onderzoek gereed is begin 2021. De KNVB heeft bovendien toegezegd dat bij eventuele uitkomst van risicovolle situaties, deze uit het spel te halen. Ik wacht de conclusies van het onderzoek van de KNVB af.
Bent u bekend met de inspanningen van de vechtsportautoriteit die in de afgelopen jaren stappen hebben gezet om trappen naar het hoofd bij jonge kinderen te verbieden? Bent u bereid om ook met de KNVB een dergelijk traject af te spreken, eventueel totdat onderzoek naar de gevolgen voor koppen is afgerond?
Ja ik ben bekend met deze inspanningen van de vechtsportautoriteit en het onderzoek dat de KNVB in samenwerking met het AMC/VU uitvoert, geeft mij voldoende vertrouwen dat de KNVB serieus naar dit vraagstuk kijkt en dat zij passende maatregelen nemen indien uit het onderzoek blijkt dat koppen schadelijk is voor kinderen.
Schadelijke effecten voor werknemers in kantoortuinen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van De Monitor over de schadelijke effecten voor werknemers in kantoortuinen?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Herkent u de veelgehoorde klacht van veel werknemers dat zij niet rustig en geconcentreerd in een kantoortuin kunnen werken? Vindt u ook dat, waar de aard van het werk dat vraagt, werknemers zeker moeten kunnen zijn van een rustige werkplek waar zij geconcentreerd kunnen werken?
Slecht ingerichte werkplekken kunnen leiden tot gezondheidsklachten en ongevallen.
De werkgever moet ten behoeve van zijn werknemers zorgen voor goede en veilige arbeidsomstandigheden, zo is in de Arbowet en het Burgerlijk Wetboek geregeld (art. 7:658 BW). De zorgplicht van de werkgever is in de Arbowet verder uitgewerkt. Zo is in artikel 3 van de Arbowet bepaald dat de werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. De werkgever moet daarbij een beleid voeren waarbij hij – onder andere – het volgende in acht moet nemen: de inrichting van de arbeidsplaatsen moet zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers worden aangepast (artikel 3 onderdeel c).
De Arbowet is uitgewerkt in het Arbobesluit. In hoofdstuk 3 van het Arbobesluit zijn regels gesteld aan de inrichting van arbeidsplaatsen. Zo moeten arbeidsplaatsen zodanig worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen (artikel 3.2). Verder zijn er nog een aantal eisen gesteld aan de inrichting van arbeidsplaatsen, maar die raken in essentie niet aan kantoortuinen. Wanneer er voor werknemers ongezonde arbeidsomstandigheden ontstaan zoals hinderlijk geluid, zal een werkgever in overleg met zijn werknemers moeten zorgen voor een gezonde werkplek en organisatie van het werk zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd. Werkgevers en werknemers kunnen zich hierbij laten adviseren door arbodeskundigen.
Klopt het dat de kantoortuin als een van de oorzaken van verzuim wordt genoemd onder werknemers? Bent u bekend met de veelheid aan literatuur waarin duidelijk is dat het welzijn van werknemers verslechtert door het werken in kantoortuinen? Bent u daarom bereid, net zoals het Noorse nationaal instituut van arbeidsomstandigheden, onderzoek te doen naar de effecten van werken in een kantoortuin op de gezondheid en welbevinden van werknemers?
Volgens een enquête van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde2 gaf een grote meerderheid onder de 90 deelnemende bedrijfsartsen aan dat zij werknemers zien die het werken in een kantoortuin noemen als één van de redenen van verzuim. Daarnaast zijn mij literatuurstudies bekend over het werken in kantoortuinen en de gevolgen voor de gezondheid.
Uit de in mijn opdracht uitgevoerde monitors naar de arbeidsomstandigheden in Nederland komen hierover nog geen signalen naar voren, omdat in die monitors geen specifieke vragen over dit onderwerp zijn opgenomen. Ik wil meer zicht krijgen op de situatie in Nederland en ben dus bereid tot nader onderzoek. Om die reden zal ik de mogelijke effecten op gezondheid en welzijn van het werken in kantoortuinen gaan monitoren via de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden. Dit thema wordt meegenomen in de eerstvolgende vragenlijsten.
Welke regelgeving is er met betrekking tot de inrichting van werkplekken in kantoortuinen? Welke rol speelt de Inspectie SZW bij de kwaliteit van werkplekken?
Wat betreft de regelgeving verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de Arbowet op basis van haar inspectiebrede risicoanalyse. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen van een ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond of aan signalen van arboprofessionals.
Klopt het dat het instellen van een kantoortuin voornamelijk vanwege financiële redenen, voornamelijk vanwege minder vierkante meters kantoorruimte en minder bureaus, wordt ingevoerd? Bent u het eens dat naast de financiële voordelen van een kantoortuin op de korte termijn, er op de langere termijn juist negatieve effecten kunnen zijn vanwege de kosten die gepaard gaan met verminderde productiviteit en gezondheid van werknemers?
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van bedrijven om kantoortuinen in te stellen. Dat zouden er verschillende kunnen zijn, niet alleen financiële overwegingen, maar bijvoorbeeld ook de aanpassing van de inrichting van kantoren op nieuwe werkprocessen kan een rol spelen. Zo wordt aan het creëren van open ruimtes een aantal voordelen toegedicht, zoals het stimuleren van samenwerking, innovatie en integraal werken.
Op basis van de gegevens die ik heb, kan ik geen conclusies trekken over de effecten (zie ook het antwoord op vraag3. Ten overvloede merk ik op dat een werkplek moet voldoen aan de eisen die de Arbowet daaraan stelt. De werkgever is verplicht daar op een goede manier invulling aan te geven.
Vindt u dat werknemers recht hebben op een werkplek waar zij zich kunnen concentreren? Kunt u inzicht geven in hoeverre medewerkers worden betrokken bij het creëren en inrichten van een kantoortuin? Bent u het eens dat de inrichting van de werkplek een zaak is waar inspraak van werknemers van belang is? Vindt u daarom dan ook dat de ondernemingsraad een rol behoort te krijgen bij de keuze voor de aard, bijvoorbeeld wel of geen open kantoortuinen, en de inrichting van de huisvesting?
Werkplekken moeten zo ontworpen zijn dat ze de veiligheid, de gezondheid, het comfort en het doeltreffend functioneren van mensen bevorderen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de persoonlijke eigenschappen van werknemers. Arbeidsomstandigheden, waaronder de inrichting van werkplekken, zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Het is belangrijk dat werkgevers en werknemers daarover het gesprek voeren.
In hoeverre medewerkers daadwerkelijk worden betrokken bij het creëren en inrichten van een kantoortuin is mij niet bekend. Hoe de betrokkenheid van werknemers bij de inrichting van de werkplek vorm gegeven wordt, is een aangelegenheid van de sociale partners. De wetgever heeft daar kaders voor gemaakt.
In artikel 12 van de Arbowet is bepaald dat de werkgever met de Ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging (of bij ontbreken daarvan, de individuele belanghebbende werknemers) overleg voert over het arbobeleid en de uitvoering daarvan. Tot het arbobeleid hoort ook het in acht nemen van de inrichting van de arbeidsplaatsen. Daarnaast ligt er een taak voor de Ondernemingsraad bij het invoeren van een nieuwe werkwijze (zoals het nieuwe werken) om de werkgever te adviseren. Dit is een wettelijke taak conform de artikelen 25 en 27 van de Wet op de ondernemingsraden. Als er concrete afspraken op het gebied van arbeidsomstandigheden worden gemaakt die voor medewerkers bindend zijn, geldt instemmingsrecht voor de Ondernemingsraad. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het opzetten en uitvoeren van een risico-inventarisatie en -evaluatie en plan van aanpak. Tot slot heeft de Ondernemingsraad het recht om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen aan de desbetreffende werkgever. Het staat medewerkers vrij via dit medium invloed uit te oefenen.
Wat vindt u van de suggestie van ergonomen om een minimum aantal concentratiewerkplekken te garanderen per kantoortuin? Bent u bereid om in gesprek met ergonomen te gaan om met voorstellen te komen om het werkklimaat in kantoortuinen te verbeteren? Bent u verder ook bereid om te bekijken of de NEN-normen voor de inrichting van werkplekken ten gunste van een beter werkklimaat in kantoortuinen aangepast moeten worden?
De arbeidsomstandighedenregelgeving bevat doelvoorschriften en geen concrete normen met betrekking tot concentratiewerkplekken in kantoortuinen. Het is aan arbodeskundigen om binnen die wettelijke kaders werkgevers en werknemers te adviseren bij een gezonde inrichting van de werkplek die toegesneden is op de situatie en het werk van de organisatie.
Om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen kunnen NEN norm 1824, NEN-EN-ISO norm 3382-3 en de NEN-richtlijn NPR 3438 worden gebruikt. Het instituut NEN stelt deze normen op wanneer partijen hiertoe opdracht geven. Het instituut is een onafhankelijke partij die vervolgens een proces faciliteert waarin deskundigen uit het veld gezamenlijk tot normen komen. In november 2019 heeft NEN een informatiebijeenkomst georganiseerd over de nationale norm NEN 1824 «Oppervlakte van kantoorwerkplekken». Met de aanwezigen is besproken of deze norm toe is aan een herziening. Wegens de verandering in de manier van werken in een kantooromgeving, door het frequentere gebruik van flexibele werkplekken en kantoortuinen, luidde de conclusie dat dat het geval is. De werkomstandigheden in een kantoortuin vragen namelijk extra aandacht. NEN roept belanghebbenden op om mee te werken aan de herziening van de norm. Normalisatie is een open proces en iedereen die hier een bijdrage aan wil leveren kan contact met het NEN opnemen.
Zou het niet wenselijk zijn, vanwege de bestrijding van uitval van werknemers, om de inrichting van de werkplek in een kantoortuin een plek te geven in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak? Welke andere mogelijkheden zijn er voor bedrijven om een gezonde inrichting van de werkplek te realiseren?
Dat is al het geval. De inrichting van een werkplek, ook in een kantooromgeving, maakt deel uit van de arbeidsomstandigheden en van de RI&E. Elke werkgever is verplicht om samen met werknemers te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en zich daarbij te laten ondersteunen door arbodeskundigen op basis van de Arbowet. De werkgever legt in een risico-inventarisatie en evaluatie vast welke risico’s het werk met zich meebrengt en wat de te nemen maatregelen zijn om deze risico’s te voorkomen of beperken.
Bedrijven kunnen zich laten adviseren door arbodeskundigen bij de gezonde inrichting van de werkplek. Er zijn verschillende mogelijkheden om een gezonde inrichting van de werkplek te realiseren. De Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde geeft bijvoorbeeld verschillende adviezen waarmee de kantooromgeving kan worden verbeterd voor concentratiewerk.
Het coronavirus (COVID-19), dat nu in Noordrijn-Westfalen is vastgesteld, vlakbij Limburg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kunt u vandaag een korte update geven over de nieuwe coronabesmetting(en) aan de Nederlandse grens en de mogelijke contacten die Duitse patiënten met Nederland gehad hebben en het onderzoek dat daarnaar gedaan wordt?1
Ja.
Op 25 februari jl. is een besmetting geconstateerd bij een man afkomstig uit het dorp Selfkant, net over de grens in Duitsland. Ook is vanmiddag bekend geworden dat de vrouw van deze man besmet is.
Op 8 en 9 februari jl. hebben deze patiënten in een hotel in de buurt van Roermond verbleven. Tijdens dit verblijf in Nederland was deze meneer niet ziek en dus niet besmettelijk. De noodzaak voor verder contactonderzoek voor dit verblijf in Nederland is daarmee komen te vervallen, aldus het RIVM.
Wel is de Duitse GGD op dit moment bezig met contactonderzoek van deze Duitse patiënten. De GGD Noord- en Zuid-Limburg, en het RIVM, staan hiervoor in contact met de Duitse GGD. Op dit moment adviseert het RIVM geen aanvullende maatregelen in Nederland. De uitkomsten van het contactonderzoek kunnen aanleiding vormen voor nadere maatregelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Duitse autoriteiten scholen en kinderdagverblijven uit voorzorg gesloten hebben?
Ja.
Welk advies geeft u vandaag aan Nederlandse scholen, die ook leerlingen hebben die uit het Duitse grensgebied komen (zoals de internationale school in Brunssum), aan bedrijven die werknemers hebben uit de getroffen plaats (zoals het bedrijf VDL Groep) en aan mensen die vandaag naar (de omgeving van) Selfkant willen reizen?
Het betreft in Duitsland twee patiënten; er is op dit moment geen sprake van een wijdverspreide transmissie. Rondom deze patiënten vindt vanuit de Duitse GGD uitgebreid contactonderzoek plaats. Het RIVM geeft aan dat er geen reden is om scholen of andere openbare gelegenheden te sluiten. Iedereen die niet onder het Duitse contactonderzoek valt kan dus in Nederland naar school, en alle werknemers naar hun werk.
Voor de scholen en kinderdagverblijven geldt bovendien dat deze in de regio Limburg vanwege carnaval gesloten zijn. De GGD in Limburg zoekt contact met de internationale school in Brunssum. De situatie wordt op de voet gevolgd en indien nodig volgen maatregelen.
De overige vragen zal ik zo spoedig mogelijk in een separate brief beantwoorden.
Zijn er al voorzichtige conclusies te trekken waarom het coronavirus in een ontwikkeld land met een goed zorgstelsel wekenlang niet is opgemerkt, aangezien in Italië een groot cluster besmettingen is opgetreden (nu meer dan 300) en het dus waarschijnlijk is dat het coronavirus wekenlang (5, 6 weken?) rondgewaard heeft, voordat de diagnose eindelijk gesteld werd en de autoriteiten konden ingrijpen? Zijn daaruit conclusies te trekken voor andere landen, zoals Nederland?
Is het onder deze omstandigheden (waarbij het overgrote deel van de mensen dat besmet is met het coronavirus geen of slechts milde symptomen vertoont en zich dus niet onmiddellijk tot een arts zal wenden en het verder volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu – RIVM – en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) mogelijk is dat dragers van het coronavirus al tijdens de incubatieperiode – een beetje – besmettelijk zijn), niet volstrekt onvoldoende dat er slechts getest wordt als iemand symptomen heeft en daarbij ook nog ofwel in besmet gebied geweest is, ofwel direct contact gehad heeft met een zieke, aangezien beide groepen dus mensen kunnen besmetten, die dan zelf niet in coronagebieden geweest zijn en ook niet weten dat zij in contact geweest zijn met een drager van het virus?
Ziet u reden om de protocollen voor testen en voor in quarantaine plaatsing onmiddellijk uit te breiden, zoals kennelijk ook een aantal artsen in Nederland bepleit, zodat de kans op eerdere detectie groter wordt?2
Kunt u aangeven waarom Roemenië, een land met veel (arbeids)migranten in Italie, zeer strenge quarantainemaatregelen neemt voor mensen die uit Noord-Italie terugkeren en Nederland veel minder vergaande maatregelen en zelfs mensen nu nog rustig laat afreizen naar het grootste deel van Noord-Italië?
Kunt u het strengste en minst strenge beleid in de EU/EEA/UK voor reizigers die terugkeren uit Lombardije aangeven en kunt u aangeven waarom landen, die toch beschikken over dezelfde wetenschappelijke kennis, zulke verschillende afwegingen maken?
Kunt u een overzicht geven van wat verschillende landen in de EU/EEA/UK doen met reizigers uit Lombardije, Iran en Zuid-Korea? Op welke manier vindt daarover nu coördinatie plaats in de Schengenzone en de EU?
Is het Nederlandse zorgstelsel in staat om goede zorg te verlenen aan alle ernstig zieke patienten, indien Harvard professor Lipsich gelijk krijgt en 40–70% van de Nederlandse en de wereldbevolking het komende jaar het virus krijgt omdat het coronavirus niet ingedamd is?3
Kunt u de eerste twee vragen per ommegaande beantwoorden en de rest zo spoedig mogelijk (binnen een week)?
Onbegrijpelijke ziekenhuisrekeningen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt van vrijdag 21 februari 2020?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat weliswaar het hanteren van gemiddelde tarieven uitlegbaar is vanwege het beperken van administratieve lasten, maar dat er wel enige relatie moet zijn tussen de lengte en kwaliteit van de behandeling(en) en de kosten die in rekening worden gebracht?
Ik begrijp heel goed dat het voor patiënten lastig kan zijn om de zorgnota goed te begrijpen en een relatie te leggen tussen de ontvangen zorg en de kosten daarvan. We hebben de afgelopen jaren stappen gezet om de patiënt meer inzicht te geven in zijn zorgnota en het kostenbewustzijn te verhogen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Daarom vind ik het ook heel goed dat de patiënten in de uitzending kritisch kijken naar hun zorgrekeningen. Omdat het inderdaad gaat om gemiddelde kosten in een dbc kan het voor de patiënt soms zo overkomen dat de zorg die hij heeft ontvangen goedkoper zou moeten zijn, maar tegelijkertijd betaalt de verzekeraar voor een andere patiënt met een complexe behandeling hetzelfde bedrag. Hiervoor is bij de invoering van het dbc-systeem in 2005 bewust gekozen vanwege de doelmatigheidsprikkel die dit in zich heeft.
Vindt u het tegen die achtergrond acceptabel dat voor 9 behandelingen van 30 minuten een zelfde tarief wordt gehanteerd als voor 60 behandelingen? Wie bepalen deze staffel? Wie ziet erop toe?
De NZa is verantwoordelijk voor het opstellen van prestaties voor de gehele msz en voor tarieven van het gereguleerde deel deel van de zorg (het zogenoemde A-segment) om het zorgaanbieders mogelijk te maken hun zorg te declareren. De NZa ziet toe op het juiste gebruik hiervan.
In dit specifieke voorbeeld dat in Meldpunt besproken werd, gaat het over de medisch-specialistische revalidatiezorg. Daar is sprake van bekostiging gebaseerd op een systeem van tijdschrijven met maximumtarieven. Afhankelijk van hoeveel een patiënt behandeld is en door wie, wordt er een dbc-zorgproduct in rekening gebracht. In de regel wordt door de revalidatiearts in samenwerking met de andere behandelaren (zoals fysiotherapeuten, ergotherapeuten etc.) en de patiënt een behandelplan opgesteld. Wanneer een dergelijk behandelplan wordt uitgevoerd en de patiënt dus een revalidatietraject in gaat, dan komt de zorg voor de revalidant als eerste terecht in een product waarin tot 67 behandeluren vergoed worden. Wordt er meer behandeld, dan komt de zorg voor een revalidant terecht in een zwaarder product (meer behandeluren). De ondergrens van het zorgproduct uit het voorbeeld is 9 behandeluren. Alle revalidanten met tussen de 9 en 67 behandeluren komen in dezelfde groep terecht. De grenzen van de dbc-zorgproducten zijn zo gekozen dat zoveel mogelijk vergelijkbare patiënten in vergelijkbare dbc’s terecht komen. De NZa heeft mij laten weten dat in de praktijk het uitvoeren van het behandelplan en dus het revalidatietraject ruim boven de 9 behandeluren zal kosten. In het voorbeeld waar deze vraag op doelt, is het revalidatietraject uiteindelijk niet geheel uitgevoerd, waardoor de behandeltijd net over de grens van de 9 behandeluren is gekomen en daarmee in een product belandt waar 9–67 behandeluren in zitten.
In het algemeen geldt voor de medisch-specialistische zorg (msz) dat het maken van een beperkte set aan dbc-zorgproducten waarin groepen van patiënten geclusterd zijn, nodig is om het systeem werkbaar te houden (niet teveel dbc’s). Om de ziekenhuizen en zorgverzekeraars beter in staat te stellen passende prijzen af te spreken heeft VWS de NZa twee jaar na de invoering van de dbc’s gevraagd om de productstructuur aan te passen zodat zorgaanbieders en zorgverzekeraars zo goed mogelijk in staat zijn om reële prijzen af te spreken. Behandelingen op de SEH en eenvoudige poliklinische behandelingen zijn daarom ingericht in licht, middelzware of zware behandelingen.
Op welke wijze controleren zorgverzekeraars of een tarief in enige relatie staat tot de geleverde behandeling?
In de msz is grotendeels sprake van vrije tarieven. De zorgverzekeraar en zorgaanbieder maken dus gezamenlijk afspraken over de hoogte van de prijs van de te leveren zorg. Partijen controleren zelf of de ander zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Zorgverzekeraars bepalen bij de inkoop van de zorg bij welke zorgaanbieders en tegen welke voorwaarden bepaalde zorg wordt ingekocht. Om bij het voorbeeld van de revalidatiebehandeling te blijven: zorgverzekeraars kunnen bijvoorbeeld tarieven afspreken die lager liggen dan de maximumtarieven wanneer een zorgaanbieder structureel minder behandeluren levert dan landelijk gemiddeld. Na declaratie van de geleverde zorg beschikken de zorgverzekeraars over de uitgevoerde zorgactiviteiten/behandeluren, die op de nota vermeld staan.
Daarnaast hebben verzekeraars ook het instrument van de materiële controle. In de materiële controle kan een zorgverzekeraar controleren of de zorgaanbieder ook daadwerkelijk de zorg geleverd heeft die gedeclareerd is. Ook kan een zorgverzekeraar vergelijken of een zorgaanbieder vaak net over de grens van een zorgproduct heen gaat. Hier kan dan in de contractering van een volgende periode rekening mee gehouden worden.
Bent u van mening dat de bestaande staffel-indeling een perverse prikkel is, die leidt tot overbehandeling? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om alleen de juiste en zinnige zorg te leveren: niet te weinig, maar ook zeker niet te veel. Ik ben ervan overtuigd dat de zorgprofessionals een intrinsieke motivatie hebben om dit ook te doen voor hun patiënten.
Dit voorbeeld geeft één van de prikkels die het systeem bevat weer, namelijk dat een dbc-zorgproduct een tarief in rekening brengt voor een set van verrichtingen binnen dat product. De omvang van de uiteindelijke dbc is grotendeels afhankelijk van de uitgevoerde zorgactiviteiten. Daardoor ontstaat een prikkel om (meer) activiteiten uit te voeren die leiden tot een zwaarder dbc-zorgproduct. Om deze prikkel tegen te gaan worden veelal op contractniveau afspraken gemaakt door zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Op 17 december 20192 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de NZa Monitor inhoud contracten medisch specialistische zorg. Daaruit bleek dat in 2018 nog weinig aandacht was voor waarde en uitkomsten. In 2018 is het grootste deel van de contracten nog gericht op het beheersen van totale kosten op korte termijn. Dit leidt tot een grote hoeveelheid afgesproken omzetplafonds. Zonder verdere afspraken levert dat een prikkel op om – tot het plafond – zoveel mogelijk te behandelen. In 2020 zal de NZa deze monitor herhalen. Overigens maken zorgverzekeraars met zorgaanbieders ook afspraken over dit juiste en zinnige zorggebruik en controleren zorgverzekeraars of zorgaanbieders deze afspraken ook naleven.
Hoe gaat u zorgen dat patiënten/cliënten beter worden geïnformeerd over de kosten van behandelingen en de effecten op eigen risico, eigen bijdragen en eigen betalingen (bij ongecontracteerde zorg)?
Het is belangrijk dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in de financiële gevolgen van een behandeling. Daarom gelden er verschillende informatieverplichtingen voor zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders. Zo zijn zorgverzekeraars verplicht om verzekerden die daarom vragen te informeren over de financiële gevolgen van de keuze voor een specifieke behandeling of dienst bij een specifieke zorgaanbieder (Artikel 16 van de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), TH/NR-017). Daarnaast moeten zorgaanbieders patiënten informeren over de tarieven die voor de patiënt van belang zijn en over eventuele eigen betalingen (artikel 4 van Regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa, TH/NR-018). De NZa ziet toe op de naleving van deze informatieverplichtingen.
De NZa monitort de voortgang op prijstransparantie in de medisch-specialistische zorg. Op 17 december 2019 heb ik meest recente monitor prijstransparantie medisch-specialistische zorg gestuurd.3 Daarin wordt geconcludeerd dat er verbetering zichtbaar is op het gebied van prijstransparantie ten opzichte van 2018, maar ook dat verzekerden de beschikbare informatie over contractprijzen maar beperkt gebruiken. De NZa zal in het eerste kwartaal van 2020 met alle relevante stakeholders het onderwerp prijstransparantie en de constateringen in de brief bespreken om een passend vervolg te bepalen, waarmee het keuzeproces van de patiënt wordt geholpen. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Het bericht ‘vuurwapens, explosieven en cocaïne: schoolkoepels slaan alarm over criminele leerlingen’ en de uitzending van Jinek van 21 februari 2020 |
|
Rudmer Heerema (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «vuurwapens, explosieven en cocaine: schoolkoepels slaan alarm over criminele leerlingen»1 en de aflevering Jinek van 21-02-2020?
Ja, ik ben bekend met het bericht en de uitzending.
Bent u het eens met de constatering van de schoolkoepels dat het aantal ernstige incidenten op scholen toeneemt? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom niet?
Er is geen landelijke registratie van het aantal incidenten dat zich op scholen heeft voorgedaan. Scholen houden zelf bij welke incidenten op hun school (of binnen het bestuur) plaatsvinden. Op die manier kunnen zij de gegevens analyseren en bezien wat zij er in de eigen context van kunnen leren.
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wordt elke twee jaar de Monitor Sociale Veiligheid in het primair- en voortgezet onderwijs en speciaal basisonderwijs en speciaal voortgezet onderwijs (de «Veiligheidsmonitor») uitgevoerd. Via deze Veiligheidsmonitor krijgen we elke twee jaar een beeld van het soort incidenten waar scholen mee te maken hebben en het gevoel van (on)veiligheid onder leerlingen, medewerkers en leidinggevenden. De Veiligheidsmonitor is geen incidentenregistratiesysteem. In de Veiligheidsmonitor is te zien dat vanaf 2010 meer leidinggevenden van scholen in het voortgezet onderwijs melding maken van het voorkomen van incidenten op hun school, waarbij wapens en/of drugs een rol spelen. In het primair onderwijs zien we dit niet, dergelijke incidenten worden nauwelijks gemeld in de Veiligheidsmonitor.
Op dit moment wordt de Veiligheidsmonitor 2020 uitgevoerd in het primair- en voortgezet (speciaal) onderwijs. Om meer inzicht te krijgen over het doen van aangifte wordt dit jaar specifiek aan schoolleiders de vraag gesteld of een incident ook heeft geresulteerd in een melding of een aangifte bij de politie. De Veiligheidsmonitor 2020 zal eind dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ernstige incidenten op Nederlandse scholen van de afgelopen vijf jaar?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat er bendevorming ontstaat op scholen in Nederland, zoals beschreven in het bovengenoemde artikel van RTL-nieuws? Op welke manier krijgen scholen handvatten/hulp vanuit het ministerie om dit te voorkomen?
Het gaat niet om bendevorming op scholen, maar om ontwikkelingen die in de omgeving van de scholen plaatsvinden en die de scholen binnenkomen. Dit stelt de betreffende scholen voor grote uitdagingen. Zij kunnen dit niet alleen oplossen, zoals de bestuurder in het artikel aangeeft. Veel scholen hebben dan ook structureel contact en afspraken met de politie, de gemeente, het OM en/of Bureau Halt. Daar waar scholen die contacten nog niet hebben, is het goed deze te leggen, waar nodig ondersteund door de Stichting School en Veiligheid (SSV) en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Zo kan SSV scholen helpen bij de manier waarop op scholen wapens- en drugscontroles worden uitgevoerd en hoe de politie te betrekken bij de veiligheid op school. Daarnaast heeft het CCV de gespreksleidraad «Samen voor een veilige school» ontwikkeld, op basis waarvan scholen met de politie het gesprek kunnen voeren om gezamenlijk de veiligheid in en rond de school te verbeteren. Via de checklist «Invoering controle op wapenbezit scholen» biedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) een richtsnoer om wapenbezit op scholen aan te pakken.
Hoe beoordeelt u de constatering dat scholen momenteel korte lijntjes met politie en justitie missen om criminaliteit op scholen sneller aan te pakken? Op welke manier gaat u scholen meer ondersteunen bij het aanpakken van opvallend gedrag?
In diverse regio’s zijn convenanten afgesloten tussen scholen en de jeugd- en veiligheidspartners in de omgeving. Dit werkt vaak goed. Het signaal dat de samenwerking met regionale partners als gemeente, politie en jeugdzorg niet overal goed verloopt, nemen we serieus. Het is duidelijk dat dit vraagstuk alleen succesvol aangepakt kan worden als de diverse partners goed samenwerken. Geen van allen kunnen dit alleen. Om te bezien wat er moet en kan worden gedaan om die samenwerking in meer regio’s op succesvolle wijze tot stand te brengen of te bevorderen, zal ik in gesprek gaan met mijn collega’s van J&V en VWS, de sectorraden, de VNG, de G4 en de ketenpartners.
Bent u het ermee eens dat scholen zich meestal niet durven uit te spreken over problemen met vuurwapens, drugs en geweld uit angst voor imagoschade? Wat vindt u daarvan? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat scholen zich wel uit durven te spreken?
Als scholen terughoudend zijn om zich hierover uit te spreken, heeft dat in eerste instantie vooral te maken met de zorgplicht, de privacywetgeving én de pedagogische rol die de school heeft jegens haar leerlingen. Scholen voelen zich verantwoordelijk voor hun leerlingen en zien de vertrouwensrelatie met hun leerlingen als een instrument om de fysieke en sociale veiligheid te versterken. Imagoschade kan voor sommige scholen een rol spelen. Dit zou nooit een reden moeten zijn om geen aangifte te doen van ernstige incidenten. Het niet melden van dit soort zaken kan juist heel nadelig zijn voor het imago van de school. Het is dus een goede ontwikkeling dat steeds meer scholen zich uitspreken. Het doen van aangifte bij ernstige incidenten geeft een goed signaal af. Alleen als die signalen naar buiten komen, kunnen partners uit het veiligheidsdomein helpen om het probleem in gemeenschappelijkheid op te pakken. We zullen de gesprekken zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 ook benutten om te bezien hoe we ervoor kunnen zorgen dat eventuele angst voor imagoschade scholen minder in de weg staat om zich uit te spreken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de onderwijsbestuurder van de netwerkorganisatie iHUB in de uitzending van Jinek, die aangeeft dat bij een ernstig incident waarbij een leerling een doorgeladen vuurwapen richt op een medewerker van de school er geen aangifte is gedaan? Is het nog mogelijk om aangifte te doen van dit incident? Roept u de school op om alsnog aangifte te doen?
We onderstrepen de noodzaak van het doen van aangifte, vooral bij ernstige strafbare feiten en vragen expliciet aandacht voor het belang van een goed aangiftebeleid op scholen. We gaan echter niet in op individuele (straf)zaken.
Bent u het eens met de uitspraak van de onderwijsbestuurder van iHUB dat het een «duivels dilemma» is om aangifte te doen bij leerlingen die verdacht worden van het plegen van een ernstig feit? Hoe verhoudt zich dit duivelse dilemma tot de veiligheid van medeleerlingen en personeel op een school?
Zoals ik bij de antwoorden op vraag 6 en 7 heb aangegeven, onderstreept het kabinet de noodzaak van het doen van aangifte bij ernstige incidenten. We begrijpen dat dit moeilijk kan zijn voor scholen. Scholen voelen zich verantwoordelijk voor de leerlingen, de verdere schoolcarrière en toekomst van alle betrokken leerlingen (en docenten). Aangifte heeft voor alle betrokkenen gevolgen, net als het strafbare feit op zich. De veiligheid van het slachtoffer, de overige leerlingen en het personeel staan echter altijd voorop. Wij benadrukken dat het schoolbestuur ook namens het slachtoffer aangifte kan doen. Het is goed te beseffen dat het jeugdstrafrecht het pedagogisch kader hanteert als uitgangspunt en kijkt wat past bij de dader en ernst van het delict.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de onderwijsbestuurder van iHUB, dat scholen vanuit angst geen aangifte durven te doen van ernstige incidenten? In hoeverre komt dit vaker voor, op andere scholen? Op welke manieren worden scholen bijgestaan om deze angst weg te nemen?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 4, 5, 6 en 8.
Hoe verhoudt de uitspraak van Minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid dat scholen altijd aangifte bij incidenten moeten doen2, zich tot de uitspraak van de Minister van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tijdens het algemeen overleg 'Sociale veiligheid op scholen» dat incidenten niet altijd moeten leiden tot aangifte?3 Waarom zit er discrepantie tussen de uitspraken van verschillende leden van het kabinet? Ziet het kabinet dat dit een verwarrende werking kan hebben op de aangiftebereidheid van scholen? Kan het kabinet zijn uitspraken met betrekking tot het doen van aangifte verduidelijken?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8 onderstrepen wij de noodzaak van het doen van aangifte bij dusdanige strafbare feiten als waar de scholenkoepels hun zorgen over hebben geuit. Met het doen van aangifte wordt een duidelijk signaal afgegeven richting betrokkenen, zowel daders als slachtoffers, en de gehele school dat de grens is overschreden van wat toelaatbaar is en dat dit niet zonder consequenties blijft. Daarbij kan het schoolbestuur ook namens het slachtoffer aangifte doen. Wij vragen ook expliciet aandacht voor het belang van een goed aangiftebeleid op scholen.
Deelt u de mening dat de veiligheid van onderwijspersoneel en leerlingen voorop dient te staan bij het aanpakken van ernstige incidenten? Zo ja, hoe vertaalt zich dat in concreet beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, de veiligheid van de mensen binnen de school staat centraal. Dat is de kern van de Wet veiligheid op school en van de Arbowet. In dat kader zijn scholen verplicht in een veiligheidsplan aan te geven hoe zij omgaan met en wat zij doen om dergelijke incidenten te voorkomen. Om na te gaan of dat wettelijk kader voldoet, wordt de Wet veiligheid op school op dit moment geëvalueerd. U ontvangt de resultaten van dit onderzoek in de zomer van 2020. Zie verder de antwoorden op de vragen 4 en 8.
De berichten ‘Italië neemt drastische stappen na grote uitbraak coronavirus’ en ‘Uitbraak coronavirus in Noord-Italië, geen extra maatregelen in Nederland’. |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten «Italië neemt drastische stappen na grote uitbraak coronavirus» en «Uitbraak coronavirus in Noord-Italië, geen extra maatregelen in Nederland»?1 2
Ja.
Bent u het ermee eens dat de melding van Noord-Italië dat er inmiddels 220 besmette personen zijn een sterke afwijking betekent van de statistieken die tijdens de technische briefing van donderdag 20 februari jl. aan de Kamer zijn gepresenteerd, waarin werd gesteld dat het aantal besmette personen in Europa beperkt bleef tot minder dan 50?
Het klopt dat het aantal besmette personen met het nieuwe coronavirus iedere dag in ontwikkeling is. Dat de cijfers van vandaag afwijken van die van enkele dagen of een week geleden is daarom verklaarbaar. Op basis van de nieuwste cijfers van het Europese Centrum voor Preventie en Infectieziektebestrijding (ECDC) kan worden gesteld dat het aantal nieuwe besmettingen met het nieuwe coronavirus in China de afgelopen week – met een uitzondering van een kleine toename in het weekend van 29 maart – blijft dalen. In Noord-Italië is het aantal besmettingen – volgens de cijfers van het ECDC van 2 maart 2020 – inmiddels opgelopen tot 1.689.
Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat er geen epidemiologische link van contact of reishistorie lijkt te zijn tussen de COVID-19 (coronavirus disease 2019) uitbraak in Noord-Italië en de uitbraak in China?
Dat het in Italië niet duidelijk is wat de epidemiologische link van contact is tussen de eerste patiënt in Italië en China maakt het lastig om het virus te isoleren.
In Noord-Italië worden daarom op dit moment rigoureuze maatregelen genomen en wordt zeer hoog ingezet om de uitbraak in te dammen. Het ECDC merkt op dat dit de waarschijnlijkheid van verdere verspreiding kan verminderen, maar niet kan uitsluiten zoals ook is gebleken. De uitbraak in Italië gaat nog gepaard met een hoge mate van onzekerheid en onvoorspelbaarheid, omdat de huidige situatie dynamisch is. Ik volg de situatie daar dus op de voet en neem zo nodig maatregelen.
Wordt er op dit moment een onderzoek verricht naar een verklaring hoe de uitbraak in Noord-Italië in schijnbaar isolement kan zijn ontstaan? Indien dit niet het geval is, bent u van plan een dergelijk onderzoek te laten verrichten?
Italië is zelf verantwoordelijk om onderzoek te doen naar patiënt nul. Dit doen zij in de vorm van bron- en contactonderzoek. Daarnaast neemt Italië rigoureuze maatregelen om de uitbraak in te dammen. Ten slotte heeft Italië een missie van de WHO en het ECDC gezamenlijk aanvaard ter ondersteuning. Deze missie is ook gericht op het kennis vergaren van de transmissie bij de eerste casussen.
Bent u het eens met de opmerking van de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), dat we nu gebruik moeten maken van de kans (of «window of opportunity») om de uitbraak in te perken door stellige actie te ondernemen?3 Vindt u ook dat preventie een groot onderdeel zou moeten zijn van onze strategie omtrent het inperken van het virus?
Ik ben het ermee eens dat de landen waar patiënten met het nieuwe coronavirus verblijven stellig actie moeten ondernemen om de uitbraak zo snel mogelijk te beperken.
Mensen kunnen zelf belangrijke preventieve maatregelen nemen om besmetting met het nieuwe coronavirus te voorkomen. Deze maatregelen gelden voor alle virussen die griep en verkoudheid kunnen veroorzaken en zijn simpel, namelijk: 1) was regelmatig je handen, 2) hoest en nies in de binnenkant van je elleboog en 3) gebruik papieren zakdoekjes. Daarnaast worden mensen geïnformeerd die uit de aangedane gebieden komen om bij klachten direct contact op te nemen met de huisarts, om vertraging in het identificeren van mogelijke besmettingsgevallen te voorkomen. Ten slotte worden mensen geadviseerd die in één van de gebieden zijn geweest waar het coronavirus heerst en luchtwegklachten hebben om thuis te blijven. Ook wanneer zij dus nog geen koorts hebben. Worden de klachten erger, dan kunnen zij telefonisch contact opnemen met de huisarts.
Met betrekking tot preventie, worden er op dit moment stappen gezet om preventief te testen op het COVID-19 virus om te voorkomen dat iemand die wellicht geen symptomen vertoont maar wel drager is, anderen kan besmetten? Indien dit niet zo is, bent u van plan hier stappen op te ondernemen?
Het preventief testen van mensen heeft geen zin. Volgens de wetenschappelijke inzichten van het RIVM geeft dit namelijk geen zekerheid. Mocht iemand besmet zijn, dan is er de eerste dagen nog onvoldoende virus in het lichaam aanwezig. De test toont dan niet aan dat je besmet bent met het nieuwe coronavirus. Daarom wordt pas getest op aanwezigheid van het virus als mensen klachten hebben en uit een risicogebied komen. Daarnaast zijn in de afgelopen periode enkele aanvullingen gedaan bij mensen waarbij ook overwogen kan worden een test uit te voeren. Op 24 februari heb ik uw Kamer bericht dat het RIVM adviseert aan ziekenhuizen om diagnostiek naar het nieuwe coronavirus te overwegen bij patiënten met een longontsteking, zonder duidelijke aanleiding en/of die niet reageren op de empirische therapie (onbegrepen pneumonie). Ook informeer ik u separaat op 2 maart dat ik het advies heb overgenomen van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg. Het BAO adviseerde mij om in het ziekenhuis diagnostiek naar COVID-19 in te zetten als dat op grond van de ernst van het ziektebeeld of in het kader van de behandeling noodzakelijk wordt geacht.
Klopt het dat de asymptotische infectieuze incubatietijd van de COVID-19 inmiddels is bijgesteld tot 28 dagen, en niet 14 dagen zoals eerder werd geschat?
Indien dit klopt, is het quarantainebeleid en de controle op mensen die naar Nederland komen vanuit een risicogebied hierop aangepast? Zo ja, kunt u toelichten op wat voor manier dit is gebeurd?
Zijn Nederlandse ziekenhuizen op dit moment voldoende voorbereid op een eventuele uitbraak van het COVID-19 virus?
De Nederlandse ziekenhuizen zijn voorbereid op een eventuele uitbraak van een virus. Ziekenhuizen treffen elk jaar in het griepseizoen passende maatregelen ter voorbereiding op een griepepidemie. Zij kijken hierbij onder meer naar hoe de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk kan worden ingezet.
Specifiek voor COVID-19 geldt dat ziekenhuizen op basis van de actuele situatie door het RIVM geïnformeerd worden over de ontwikkelingen rond het nieuwe coronavirus. De ontwikkelingen volgen elkaar evenwel snel op. Ziekenhuizen zijn op de hoogte van de protocollen hoe moet worden omgegaan met een verdenking van het virus en met een patiënt. Ook beschikken zij over draaiboeken. Hierbij geldt natuurlijk steeds dat er aanleiding moet zijn het protocol in werking te laten treden. De afgelopen weken is er door de ziekenhuizen hard gewerkt aan de voorbereiding op een mogelijke COVID-19 patiënt. De ziekenhuizen zijn hierbij gevraagd om eventuele dreigende tekorten van persoonlijke beschermingsmiddelen te melden in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) zodat eventuele knelpunten snel in onderlinge samenwerking aangepakt kunnen worden. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen nauwgezet.
Hebben Nederlandse ziekenhuizen op dit moment voldoende voorraden mondkapjes en wordt er met deze voorraden ook geanticipeerd op een eventuele uitbraak van het virus? Is er een nationale, centrale voorraad van mondkapjes waar alle ziekenhuizen zich op kunnen beroepen indien dit nodig zou blijken?
Via het Regionaal Overleg Acute Zorg en de koepels van de ziekenhuizen, huisartsen, huisartsenposten en regionale ambulancevoorzieningen houd ik de beschikbaarheid van beschermingsmiddelen goed in de gaten. Ik heb op dit moment geen signalen dat zich acute tekorten aan beschermingsmateriaal voordoen in de ziekenhuizen.
Het huidige beeld is dat de vraag naar beschermingsmateriaal is toegenomen, maar dat leveranciers er, op een enkele uitzondering, in slagen te kunnen voorzien in de sterk toegenomen vraag, al zijn sommige bestellingen soms vertraagd. Daarnaast geven de meeste leveranciers aan in eerste instantie voorrang te geven aan partijen met wie zij al contracten hebben en lopen, en niet of nauwelijks nieuwe contracten af te sluiten. Hiermee proberen zij om zo goed mogelijk te kunnen voldoen aan lopende contracten.
Veel zorgaanbieders bereiden zich in deze periode sowieso al voor op een griepepidemie en hebben daar hun voorraden ook op aangepast. Belangrijk voor zorgaanbieders is om niet meer te bestellen dan voor reguliere gebruik noodzakelijk is.
Afspraak is dat zorginstellingen bij een tekort eerst proberen om onderling een oplossing te zoeken, en verder om zorgvuldig met hun materiaal om te gaan om zo verspilling te voorkomen. Pas als het een zorginstelling niet lukt om op deze manier het tekort op te lossen, kan ik contact opnemen met de betreffende branchevereniging en fabrikant, om te kijken of er nog een gerichte oplossing mogelijk is. Maar voorop staat dat ziekenhuizen eerst proberen elkaar te helpen.
Ik verken daarnaast of Nederland via een Europese offerteprocedure een beperkte voorraad extra beschermingsmiddelen kan bestellen. Daarmee zouden tijdelijke leveringsproblemen van beschermingsmiddelen die het direct gevolg zijn van de uitbraak van het nieuwe coronavirus, kunnen worden overbrugd. Het gebruik en de distributie daarvan zal dan regionaal georganiseerd worden via de directeuren publieke gezondheid van de GGD en GHOR. Deze Europese procedure moet nog starten en is daarom geen oplossing voor de korte termijn.
Indien de voorraden op dit moment niet toereikend zijn, bent u van plan hier stappen op te ondernemen? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten wat naar uw mening de consequenties zouden kunnen zijn van een tekort aan mondkapjes in Nederland? Kan er dan nog steeds veilig geopereerd worden, of komt de veiligheid van patiënten dan in gevaar?
Het is belangrijk om te benadrukken dat er verschillende typen mondmaskers zijn.
Het chirurgisch mondneusmasker beschermt de patiënt tegen ziekteverwekkers uit de neus of mond van medewerkers, bijvoorbeeld tijdens een operatie. Daarnaast beschermt het de medewerker voor het aanraken met de handen of de handschoenen aan eigen mond of neus.
Het ademhalingsbeschermingsmasker beschermt de gebruiker tegen ziekteverwekkers die via de lucht verspreid kunnen worden. Vooral de ademhalingsbeschermingsmaskers worden gebruikt bij de bescherming tegen bijvoorbeeld het griepvirus, maar ook andere ziekteverwekkers zoals de MRSA-bacterie.
Een eventueel tekort aan ademhalingsbeschermingsmaskers leidt er dus niet direct toe dat operaties geen doorgang meer kunnen vinden, omdat hiervoor andere typen maskers worden gebruikt. Wel heb ik signalen dat ook de vraag naar chirurgische maskers de afgelopen periode is toegenomen.
Zijn er op dit moment voldoende intensivecarebedden met een hoog-beveiligde quarantainetechnologie in Nederlandse ziekenhuizen mocht er een uitbraak plaatsvinden? Zo niet, bent u van plan hier stappen in te ondernemen en kunt u toelichten hoe die stappen er uit zouden zien?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 31 januari jl.4 heb aangegeven, blijkt uit een inventarisatie van de ziekenhuizen dat er in Nederland tenminste 250 bedden beschikbaar zijn om patiënten op de intensive care in isolatie op te vangen.
Met het aantal besmettingen waar we nu mee te maken hebben, beschikken wij momenteel over voldoende capaciteit. Mocht er een grootschalige uitbraak plaatsvinden dan treffen de ziekenhuizen passende maatregelen om deze patiënten op te vangen. Wat er in geval een uitbraak exact nodig zou zijn, hangt af van de ernst en omvang van de uitbraak, welke patiënten hierdoor geraakt worden, op welke wijze het virus zich bij hen manifesteert en ook welke behandeling daarvoor het meest effectief is. Het is vooraf niet vast te stellen dat alle patiënten strikt geïsoleerde IC-zorg nodig hebben. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. Eventuele dreigende tekorten in capaciteit worden besproken in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) en tussen de ROAZ’en. Tijdens het Bestuurlijke Afstemmings Overleg is afgesproken dat onder leiding van de directeuren Publieke Gezondheid de verschillende draaiboeken voor een grootschalige uitbraak op elkaar worden afgestemd.
Kunt u toelichten welke maatregelen er zijn genomen om artsen en verpleegkundigen in Nederlandse ziekenhuizen voor te bereiden op een eventuele uitbraak van het virus? Wordt medisch personeel voldoende getraind om besmetting bij henzelf te voorkomen en zo ja, op welke manier?
In hun werk hebben artsen en verpleegkundigen dagelijks te maken met besmettelijke aandoeningen waarmee zij in aanraking komen. Zij werken daarom met protocollen en worden er regulier in getraind om hiermee om te gaan zodat ze veilig hun werk kunnen doen. Het RIVM informeert zorgprofessionals voortdurend over de actuele situatie en de te treffen maatregelen in verband met COVID-195.
Klopt het dat medicijnen voor de behandeling van mensen die zijn besmet met het COVID-19 virus wereldwijd aan het opraken zijn? Indien dit klopt, kunt u toelichten welke acties er op dit moment ondernomen worden om deze voorraden weer aan te vullen en welke rol Nederland hier eventueel in speelt?
Medicijnen voor de specifieke behandeling van mensen die besmet zijn voor het nieuwe coronavirus zijn nog niet ontwikkeld, wel zullen er doorgaans algemene antivirale middelen worden ingezet en geneesmiddelen of andere maatregelen om de symptomen te behandelen. Nederland is alert op het nieuwe coronavirus en bereidt zich goed voor.
Er wordt met regelmaat navraag gedaan bij de betrokken veldpartijen of er signalen bekend zijn van leveringsproblemen van geneesmiddelen in het algemeen. Op dit moment zijn er nog geen problemen bekend. Partijen uit de geneesmiddelenketen laten wel weten dat het niet uitgesloten is dat er leveringsproblemen kunnen ontstaan als het handelsverkeer met China langere tijd belemmerd wordt, omdat veel grondstoffen afkomstig zijn uit China. Bestellingen worden vaak al maanden van tevoren gedaan. Er zijn al wel signalen dat de prijzen van grondstoffen voor geneesmiddelen stijgen.
Onlangs is met andere lidstaten tijdens de EPSCO van 13 februari jl. – in aanwezigheid van de Eurocommissarissen Kyriakides (gezondheid) en Lenarčič (crisisbeheersing) – afgesproken dat de Europese Commissie de aanpak van het COVID-19 tussen de EU-lidstaten blijft coördineren, bijvoorbeeld op het gebied van de beschikbaarheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
Ook zal het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) een nadere analyse doen ten aanzien van de kwetsbaarheid van de geneesmiddelenketen en de mogelijke effecten op de leveringszekerheid van geneesmiddelen en grondstoffen voor geneesmiddelen van een mogelijke onderbreking van productie. Het is belangrijk dat Europa hierin gezamenlijk optrekt, om zo te voorkomen dat Europese landen elkaar beconcurreren. Dit zal ook door Nederland in de gaten worden gehouden.
Kunt u toelichten wat de huidige stand is met betrekking tot de ontwikkeling van een eventueel vaccin voor COVID-19?
Ik heb nog geen zicht op wanneer een vaccin voor het nieuwe coronavirus beschikbaar zal komen. De World Health Organization (WHO) heeft een expertcomité opgezet met onderzoekers die werken aan een vaccin tegen het nieuwe coronavirus.
Deelt u de mening dat Nederland op internationaal niveau steun hoort te bieden aan landen met zwakkere zorgsystemen waar een uitbraak van het virus dreigt?
Nederland draagt als lid van de World Health Organization (WHO) bij aan de internationale steun voor landen met zwakkere zorgsystemen. Hierover heb ik u op 21 februari jl. geïnformeerd.
Kunt u toelichten op welke manieren Nederland op dit moment steun biedt aan dergelijke landen, en wat eventuele plannen zijn om deze steun te vergroten?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ik ben zoveel mogelijk op uw wens tot afzonderlijke beantwoording ingegaan.
Gedupeerde studenten van niet-erkende beroepsopleidingen in de zorg |
|
John Kerstens (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «MBO Raad waarschuwt voor onbetrouwbare opleidingsbedrijven»?1
Ja
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mensen verwijst naar aanbieders van niet-erkende beroepsopleidingen en cursussen waar zij met geen mogelijkheid een diploma kunnen halen?
De scholingstrajecten die door Quadrant zijn aangeboden werden via UWV gefinancierd in het kader van de «Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep», kortweg de scholingsvouchers. De rol van UWV rondom de scholingsvouchers beperkte zich tot het beoordelen of de voorgestelde opleiding leidt tot een diploma dat betrekking heeft op een beroep in een kansrijke sector, het toekennen van de voucher en het achteraf controleren of de opleiding ook daadwerkelijk is gevolgd. UWV had niet als taak om de kwaliteit van de opleidingen dan wel opleider te beoordelen. UWV had wel als taak om te controleren dat de opleiding door OCW erkend was. Bij Quadrant leek dit het geval op basis van de door Quadrant aangeleverde informatie.
Ondanks het feit dat het aanbieden van een niet-erkende opleiding legaal is, deelt u de mening dat het onverantwoord is dat het UWV deze mensen aanbeveelt een studie te volgen bij een instelling die zo benedenmaats is?
Quadrant had een overeenkomst met UWV om scholing te mogen leveren, al is er in het kader van de scholingsvouchers geen sprake geweest van bemiddeling door UWV tussen aanvragers en aanbieders van scholing. Ook hebben UWV en Quadrant samengewerkt via voorlichtingsavonden over mogelijkheden tot werk in de zorg. Signalen dat de opleidingen van Quadrant niet van niveau waren hebben destijds UWV niet bereikt. UWV heeft aangegeven dat wanneer dergelijke signalen er wel waren geweest dit zeker aanleiding zou zijn geweest voor een gesprek en een heroverweging van de relatie met Quadrant.
Welke maatregelen gaat u treffen om deze wanpraktijken uit te bannen en in elk geval te voorkomen dat het UWV er actief aan meewerkt?
UWV werkt aan een aanpassing van het inkoopkader waarin de contractuele verplichtingen van een opleider zijn opgenomen. Kwaliteitsinspecties van onderwijsinstellingen zijn geen kerntaak van UWV, maar UWV wil wel periodiek met gecontracteerde opleiders in gesprek over gemaakte afspraken. De periodieke gesprekken zouden aanvullend zijn op het huidige systeem, waar UWV in gesprek gaat met opleiders waarover klachten zijn ontvangen.
Is volgens u het voorwaardelijk stellen van een keurmerk een oplossing? Zo ja, bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Keurmerken incorporeren zijn een onderdeel van een bredere kwaliteitsborging met betrekking tot scholing die momenteel wordt uitgewerkt. Mede naar aanleiding van de ervaringen met de scholingsvouchers is er voor gekozen om bij de opzet van het STAP-budget, dat tevens door het UWV wordt uitgevoerd, strikter af te bakenen welke scholingsactiviteiten in aanmerking komen voor een subsidie. Het STAP-budget kan naast scholingsactiviteiten die opleiden tot een (deel van een) door OCW erkend diploma of certificaat ook worden ingezet voor scholingsactiviteiten die opleiden tot een branche of sector erkend certificaat, een opleiding die is ingeschaald in het NLQF, voor opleidingen van een opleider met een NRTO-keurmerk of voor EVC-procedures bij een erkende EVC-aanbieder. Daarnaast erkennen UWV en SZW dat UWV een belangrijke rol kan spelen in de kwaliteitsborging van scholing. Hierbij kan in eerste instantie gedacht worden als een rol met betrekking tot signalering van misstanden.
Rond de zomer zal uw Kamer verder worden geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van het STAP-budget en de inrichting van het bijbehorende scholingsregister.
Los van kwaliteitsborging door samenwerking toont UWV verder initiatief door het inkoopkader scholing aan te passen waar nodig.
Waarom is het UWV niet opgehouden met scholingsvouchers te verstrekken voor een opleiding bij Quadrant nadat verschillende mbo-scholen hun contract opzegden na zorgen over de kwaliteit van het onderwijs en de vragen van de Onderwijsinspectie?
De signalen van verschillende mbo-scholen en de vragen van de Onderwijsinspectie waren niet bij UWV bekend. Inmiddels is de inkooprelatie tussen UWV en Quadrant beëindigd.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig is dat zorgaanbieders er een verdienmodel van maken studenten een niet-erkende opleiding aan te bieden en hen gelijktijdig voor hen te laten werken in de thuiszorg? Valt dit naar uw mening binnen stagemisbruik? Zo nee, waarom niet?
Er worden veel opleidingen aangeboden die niet zijn verbonden aan een erkende school of een brancheorganisatie. Het staat eenieder vrij om een opleiding aan te bieden. In de sector zorg en welzijn worden strenge eisen gesteld aan de gevolgde opleiding, omdat veiligheid van de cliënt/patiënt voorop staat. Alleen bij erkende opleidingen is het zeker dat wordt voldaan aan nationale en Europese regelgeving en dat gediplomeerden over de kwalificaties beschikken die nodig zijn voor de uitoefening van het beroep. Ik vind het niet verstandig dat zorgaanbieders een niet-erkende opleiding aanbieden en studenten voor zich laten werken.
Via landelijke contactpunten, zoal de website www.youchooz.nl, wordt enkel naar erkende opleidingen verwezen. Een gedegen opleiding en een goede begeleiding tijdens de opleiding zijn essentieel voor de student. VWS agendeert de klachten over stages bij de Landelijke Actietafel. De Landelijke Actietafel is de plaats waar landelijke partijen, zoals branche-, beroeps- en vakorganisaties in zorg, welzijn en onderwijs samen komen om kennis te delen, afspraken te maken en knelpunten op te lossen, met name knelpunten die lokaal of regionaal niet opgelost kunnen worden.
Heeft u zicht op het niveau van niet-erkende opleidingen in de sector? Zo nee, vindt u het van belang dat zicht te krijgen en bent u bereid daarvoor onderzoek te (laten) verrichten?
Nee, daar heb ik geen zicht op, maar het is wel inzichtelijk voor potentiële studenten welke opleidingen kwalitatief goed zijn en leiden tot een wettelijk beschermd diploma. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft twee registers met erkende opleidingen. De status van een opleiding kan worden gecontroleerd aan de hand van deze registers. Voor het hoger onderwijs (hogescholen en universiteiten) is dat het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO). Voor het MBO is dat het Centraal Register Beroepsopleidingen (CREBO). De opleidingen in deze registers kunnen zowel door bekostigde als door niet-bekostigde instellingen worden verzorgd. Komt een opleiding niet in een van beide registers voor, dan kan het opleidingsinstituut geen wettelijk beschermd getuigschrift of diploma afgeven en wordt er van overheidswege geen controle uitgevoerd op de kwaliteit.
Gaat u de Inspectie Gezondheiszorg en Jeugd (IGJ) inschakelen om in kaart te brengen welk effect de zorgverlening door onbekwame studenten heeft gehad en erop toe te zien dat deze zorgaanbieder hiermee direct stopt?
Uitgangspunt voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is of de geleverde zorg van voldoende kwaliteit is. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om personeel, ook leerlingen en stagiairs, in te zetten met voldoende deskundigheid voor de gevraagde zorg. Als zorgaanbieders stagiairs en leerlingen inzetten zonder voldoende begeleiding en zonder een goede opleiding, kan dat een risico zijn voor de veiligheid en kwaliteit van de cliënten. Ik heb de IGJ gevraagd om via brancheorganisaties het Landelijk Meldpunt Zorg onder de aandacht te brengen, zodat signalen en meldingen over stagemisbruik door de IGJ nog beter in het toezicht kunnen worden betrokken. De inspectie is in januari van dit jaar op toezichtbezoek geweest bij zorgaanbieder Quadrant Zorg. De conclusie van het toezichtbezoek is dat Quadrant Zorg in het afgelopen jaar heeft geïnvesteerd in het op orde krijgen van een vast team van zorgverleners, het in praktijk brengen van persoonsgerichte zorg en het opzetten van een kwaliteitssysteem. De inspectie heeft voldoende vertrouwen in de verbeterkracht van Quadrant Zorg. Quadrant is gestopt met het aanbieden van opleidingen.
Bent u bereid in gesprek te treden met gedupeerde studenten om op zoek te gaan naar een oplossing om hen alsnog van een erkende opleiding te voorzien, mede vanwege het grote personeelstekort in de zorg, en hen schadeloos te stellen?
Enkel bij een erkende opleider kan een erkend diploma worden behaald; bij de afgifte van diploma’s is VWS geen partij. Mogelijk heeft de student in de opleiding van Quadrant kennis en vaardigheden opgedaan die vrijstellingen voor delen van de opleiding elders kunnen opleveren. Een vrijstelling kan slechts op individuele basis door de examencommissie worden verleend, op aanvraag van de student.
Via verschillende subsidieregelingen, zoals SectorplanPlus, het Stagefonds en de Subsidieregeling praktijkleren, stimuleren VWS en OCW werkgevers om op te leiden en te investeren in kwaliteit. Voor deze subsidieregelingen komen uitsluitend erkende opleidingen in aanmerking. VWS agendeert de klachten over stages bij de Landelijke Actietafel.
UWV is bereid om met de gedupeerde studenten in gesprek te gaan en te kijken naar mogelijkheden om ze te ondersteunen in hun loopbaanbehoefte. De mogelijkheden van UWV worden hierin beperkt door wettelijke kaders en beschikbare budgetten. Gezien deze beperkingen is een eerste logische stap om met elkaar in gesprek te gaan en te bezien wat er gegeven de huidige situatie mogelijk is.
Dwangbehandelingen in de jeugdzorg 23 februari 2020 |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken als het gaat om het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen in de jeugdzorg? Zijn inmiddels alle instellingen bezocht met als focus het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen?1
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: inspectie) is een toezichtproject gestart waarin speciale aandacht is voor repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen. In het eerste kwartaal van 2019 zijn alle gesloten jeugdhulp instellingen bezocht en dit heeft geleid tot de Factsheet terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp die ik u op 18 juni 2019 heb toegezonden.3 Als vervolg hierop heeft de inspectie in 2019 en begin 2020 alle Orthopedagogische Behandelcentra (OBC’s) met een Bopz-aanmerking bezocht en daarnaast een aantal instellingen voor Jeugd GGZ. De factsheets van deze toezichtronden volgen naar verwachting in april/mei van dit jaar.
Wat zijn de uitkomsten van deze bezoeken? Zijn instellingen voornemens om mee te werken aan het afbouwen van repressiemaatregelen en gedwongen afzondering? Zo nee, wat zijn de volgende stappen?
In genoemde Factsheet van 18 juni 2019 staan de uitkomsten van de bezoeken van de gesloten jeugdhulp instellingen. De inspectie zag tijdens het onderzoek dat alle instellingen werken aan een leefklimaat dat meer op de ontwikkeling van jeugdigen gericht is en waarin jeugdigen minder vrijheidsbeperkende maatregelen krijgen opgelegd. Dat is onderdeel van het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» waarvan een van de doelen is het naar nul brengen van het aantal gedwongen afzonderingen. Daartoe is het project «Ik laat je niet alleen» van start gegaan met een nulmeting en gezamenlijke definitie van gedwongen afzonderen. De eerste fase daarvan is afgerond. Ook daarover heb ik op 18 juni 2019 geïnformeerd. De instellingen zetten dit voort met onder andere een aantal nieuwe metingen, continuering van een lerend netwerk en het delen van goede alternatieven en voorbeelden.
Kunt u een update geven van de ambitie om per 2021 het separeren van jongeren wettelijk te verbieden?
Zie antwoord op vraag 4.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel om de rechtspositie van jongeren te verbeteren?
Het is mijn streven om het wetsvoorstel voor 1 juli 2020 in consultatie te brengen.
Hoe vaak komt gedwongen afzondering voor? Wordt het per instelling bijgehouden? In hoeverre heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op gedwongen afzonderingen?
Gesloten jeugdhulpinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de registratie van vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder gedwongen afzonderingen. Binnen het bovengenoemde project «Ik laat je niet alleen» hebben de instellingen samen afgesproken welke vrijheidsbeperkende maatregelen zij gaan registreren en op welke manier, daarbij rekening houdend met de wettelijke vereisten hierover. Gesloten jeugdhulpinstellingen hebben geen wettelijke plicht om deze registratie aan de inspectie te sturen.
Op 18 juni 2019 heb ik u geïnformeerd over de uitkomsten van het project «Ik laat je niet alleen».4 Uit de nulmeting bleek dat 98% van alle gemeten gedwongen afzonderingen gepland waren (verplichte rustmomenten); 2% daarvan waren niet geplande afzonderingen die instellingen inzetten als gevolg van een incident op een groep of daarbuiten. De eigen kamer wordt het vaakst ingezet als afzonderingsruimte (5% van de afzonderingen). De tweede meting van het aantal gedwongen afzonderingen vindt plaats in de periode van oktober 2019 tot mei 2020.
De inspectie kijkt bij haar toezicht naar hoe gesloten jeugdhulpinstellingen vrijheidsbeperkende maatregelen inzetten en registreren en of dit navolgbaar is. Wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast worden, dient de instelling heel goed uit te leggen waarom er geen alternatief mogelijk was. De inspectie doet dit zowel proactief tijdens regulier of thematisch toezicht als reactief in navolging op calamiteiten en wanneer klachten en signalen duiden op structurele tekortkomingen.
De jeugd-ggz instellingen en de instellingen in de jeugd-verstandelijk gehandicaptenzorg (waaronder de orthopedagogische behandelcentra -OBC) die tot 1 januari 2020 een Bopz-aanmerking hadden, moesten op grond van de Wet Bopz alle dwangbehandelingen en middelen of maatrelen die zij toepasten, aan de inspectie melden. Separaties, insluitingen in een Extra Beveiligde Kamer (EBK) en afzonderingen kunnen onderdeel van deze meldingen zijn geweest. Op de website van de inspectie zijn deze meldingen op landelijk niveau gepubliceerd5.
Deze instellingen hebben na 1 januari 2020 meldingsplichten voor zover de Wet Bopz nog van toepassing is. Dit is geregeld in het overgangsrecht van de Wvggz en de Wzd, die beide vanaf 1 januari 2020 van kracht zijn. In de andere gevallen geldt voor de ggz en dus ook de jeugd-ggz de Wvggz. Voor de verstandelijk gehandicaptenzorg en dus ook de jeugd-verstandelijk gehandicaptenzorg geldt vanaf 1 januari de Wzd.
Met de komst van de Wvggz en de Wzd is deze melding van middelen en maatregelen vervangen door de plicht om tenminste halfjaarlijks een digitaal overzicht van de verleende verplichte zorg en een analyse daarvan aan de inspectie te verstrekken. Ik overweeg in het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdinstellingen eenzelfde bepaling op te nemen.
Voor het toezicht op de gedwongen zorg en op het terugdringen van separaties en afzonderingen in de jeugd-ggz en de jeugd-verstandelijk gehandicaptenzorg maakt de inspectie gebruik van de gegevens per zorginstelling. De inspectie voert dit toezicht zowel proactief tijdens regulier of thematisch toezicht uit, als reactief in navolging op calamiteiten en wanneer klachten en signalen duiden op structurele tekortkomingen. Het toezicht houdt ook in dat de inspectie sommige individuele dwangtoepassingen toetst aan de criteria die daarvoor gelden en aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid.
Deelt u de mening dat een gedwongen verblijf op de eigen kamer ook een vorm van gedwongen afzondering is? Zo nee, wat valt er dan wel onder deze definitie?
Ja. Een gedwongen verblijf op de eigen kamer is ook een vorm van gedwongen afzondering.
Is bekend hoe vaak overige dwangmiddelen zoals dwangvoeding en fixeren plaatsvindt? Hoe vindt het toezicht hierop plaats?
Gesloten jeugdhulpinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de registratie van vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder dwangvoeding en fixeren. Gesloten jeugdhulpinstellingen hebben geen wettelijke plicht om deze registratie aan de inspectie te sturen. De inspectie heeft geen overzicht van het aantal dwangvoedingen, fixaties of andere vrijheidsbeperkende maatregelen. Zij kijkt bij haar toezicht op gesloten jeugdhulpinstellingen naar hoe zij vrijheidsbeperkende maatregelen inzetten en registreren en of dit navolgbaar is. Wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast worden, dient de gesloten jeugdhulpinstelling heel goed uit te leggen waarom er geen alternatief mogelijk was. De inspectie doet dit zowel proactief tijdens regulier of thematisch toezicht als reactief in navolging op calamiteiten en wanneer klachten en signalen duiden op structurele tekortkomingen.
De jeugd-ggz instellingen en de instellingen in de jeugd-verstandelijk gehandicaptenzorg (waaronder de Orthopedagogische Behandelcentra -OBC) die tot 1 januari 2020 een Bopz-aanmerking hadden, moesten op grond van de Wet Bopz alle dwangbehandelingen en middelen of maatrelen die zij toepasten, aan de inspectie melden. Gedwongen voeding en fixatie kunnen onderdeel van deze meldingen zijn geweest. Op de website van de inspectie zijn deze meldingen op landelijk niveau gepubliceerd; zie https://www.igj.nl/onderwerpen/wetten-in-ons-toezicht/wet-bopz/aantal-meldingen-dwangbehandelingen-middelen-of-maatregelen.
Voor het toezicht op deze dwangtoepassingen in de jeugd-ggz en de jeugd-verstandelijk gehandicaptenzorg maakt de inspectie gebruik van de gegevens per zorginstelling. Zij voert dit toezicht zowel proactief tijdens regulier of thematisch toezicht uit, als reactief in navolging op calamiteiten en wanneer klachten en signalen duiden op structurele tekortkomingen. Het toezicht houdt ook in dat de inspectie sommige individuele dwangtoepassingen toetst aan de criteria die daarvoor gelden en aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid.
Is er wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit en de gevolgen van het toepassen van repressiemaatregelen? Is bekend wat dergelijke maatregelen op de langere termijn voor gevolgen hebben voor herstel en welzijn van jongeren? Zo nee, bent u bereid om onderzoek te laten doen?
In 2019 zijn twee proefschriften verschenen over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp:
Hierover heb ik u bericht in de aanbiedingsbrief van het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren».6 Uit het onderzoek van Maria de Jong-de Kruijf bleek dat een plaatsing in een gesloten jeugdhulpinstelling in veel gevallen geen rechterlijke keuze voor gesloten jeugdhulp is, maar eerder een keuze bij gebrek aan andere, meer behulpzame alternatieven. Het tweede proefschrift van Sophie de Valk licht toe hoe repressie in de gesloten jeugdhulp de effectiviteit van de behandeling bedreigt en toont aan dat repressie minder voorkomt in gezinsgerichte en kleinschalige voorzieningen. Voor een meer complete samenvatting en analyse van deze proefschriften verwijs ik naar de appendix die bij deze brief gevoegd was.7 Ik zie nu geen reden voor nieuw onderzoek.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de leidraad over hoe om te gaan met hele complexe problemen en het toedienen van dwangvoeding?
De leidraad is in ontwikkeling en voor de zomer gereed. Parallel aan de ontwikkeling van de leidraad is het landelijk netwerk dwangvoeding gestart met het geven van consultatie/second opinion. Dit maakt onderdeel uit van de landelijke ketenaanpak eetstoornissen (K-eet). De ervaringen van het geven van consultatie/second opinion in de praktijk worden meegenomen in de ontwikkeling van de leidraad.
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de IGJ van 16 december 2019 «Toezicht terugdringen separeren en afzonderen in de GGZ 2016–2019»?
Ja.
Waarom is in dit rapport de Jeugdzorg Plus en de Justitiële Jeugdzorg niet meegenomen, terwijl er ook volgens de IGJ grote zorgen zijn in de Jeugdzorg Plus over het afzonderen?
Het rapport waarnaar wordt verwezen ziet op separeren en afzonderen in de GGZ-sector. Daarin zijn GGZ-instellingen als geheel beschouwd en is ook de jeugd-GGZ meegenomen. Gesloten jeugdhulp en justitiële jeugdzorg vallen niet onder de GGZ-sector. De onderzoeken in de gesloten jeugdhulp, orthopedagogische behandelcentra en de jeugd-GGZ hebben een bredere focus op de aanpak van het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen, waarbij het gehele leefklimaat voor jeugdigen wordt bezien. Dit staat beschreven in de genoemde Factsheet van 18 juni 2019.8 Justitiële jeugdinrichtingen zijn in dit onderzoek niet meegenomen omdat deze jeugdigen niet onder de jeugdwet vallen; over de JJI’s heeft de inspectie recent een rapportage uitgebracht. 9 Hierin is ook een passage opgenomen over het plaatsen in afzondering.
Bent u bereid om de IGJ ook verslag uit te laten brengen van het toezicht op separeren en afzonderen in de jeugdzorg?
Zoals blijkt uit het voorgaande heeft de inspectie al verslag uitgebracht over vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp en zal zij dit nog doen voor de OBC’s en jeugd-GGZ.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht in het programma Argos dat onbevoegd personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamers van ziekenhuizen meehelpen bij operaties |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie op het nieuws dat onbevoegd personeel van hulpmiddelenfabrikanten actief meehelpt bij operaties in de operatiekamers van ziekenhuizen?1
Ik begrijp dat dit nieuws vragen oproept bij patiënten en anderen. Het is daarom belangrijk om nuance aan te brengen.
Soms worden bij operatieve ingrepen nieuwe complexe medische hulpmiddelen gebruikt, bijvoorbeeld apparatuur of implantaten. Het advies van productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten kan dan bijdragen aan goed en veilig gebruik van die hulpmiddelen bij de (eerste of complexe) ingrepen. Het is van belang dat hun aanwezigheid en werkwijze leidt tot goede en veilige zorg. De operateur is daarvoor verantwoordelijk.
Ik vind het van belang dat, wanneer er afgevaardigden van een fabrikant op de OK aanwezig zijn, dit gebeurt met het oog op de goede en veilige toepassing van hulpmiddelen – niet om deze te verkopen. De keuze voor de te gebruiken hulpmiddelen is natuurlijk al gemaakt vóórdat een operatie wordt uitgevoerd.
Welke regels bestaan er met betrekking tot de aanwezigheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamers van ziekenhuizen? In hoeverre mogen zij assisteren bij operaties? Is het bijvoorbeeld toegestaan – zoals uit de uitzending blijkt- dat in een aantal gevallen ze het werk doen voorbehouden aan OK-verpleegkundigen? Zo ja, aan welke beroepskwalificaties moeten zij dan voldoen? Is bijvoorbeeld een BIG-registratie een vereiste? Kunt u dit toelichten?
Er bestaan geen specifieke wettelijke normen voor de aanwezigheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamer. Dit betekent dat het algemene wettelijk kader dat voor alle zorg van toepassing is, ook hierbij geldt. Dat is in de eerste plaats de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg die voorschrijft dat zorgaanbieders goede zorg moeten leveren en de zorg zodanig moeten organiseren dat dit leidt tot goede zorg. In de tweede plaats is dat de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, die voorschrijft dat alleen geregistreerde zorgverleners zelfstandig voorbehouden handelingen mogen uitvoeren. Iemand die niet geregistreerd is mag, onder voorwaarden en onder verantwoordelijkheid en toezicht van een geregistreerde professional, handelingen uitvoeren.
In de derde plaats is dat de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, die onder meer bepaalt wie inzage mogen hebben in de gegevens van een patiënt.
In de vierde plaats zijn dat veldnormen, die op basis van de bovengenoemde wetten nader invullen wat «goede zorg» is.
Hebben de specialistische beroepsgroepen hierover afspraken gemaakt of richtlijnen? Zo nee, wat is uw oordeel daarover?
De Nederlandse Orthopedische Vereniging heeft een standpunt over de aanwezigheid van productspecialisten op de OK opgesteld en gepubliceerd. Dit standpunt heeft niet de status van veldnorm maar is in lijn met bestaande wet- en regelgeving. Het kan echter ook voor andere medisch specialisten en ziekenhuizen behulpzaam zijn bij het opstellen van beleid hoe zij met de aanwezigheid van productspecialisten op de OK omgaan.
Is het juist dat bij operaties waarbij personeel van de hulpmiddelenfabrikant betrokken is de patiënt hierover van tevoren dient te worden geïnformeerd en toestemming dient te verlenen in het kader van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)?
Indien een productspecialist bij de behandeling van de patiënt betrokken is, bijvoorbeeld doordat hij of zij technisch advies geeft aan de operateur, dan hoeft de patiënt op grond van de WGBO formeel geen toestemming te geven. Tegelijkertijd ligt het wel voor de hand om de patiënt vooraf te informeren over de aanwezigheid van een productspecialist op de OK en de reden daarvoor en om eventuele bezwaren van de patiënt in overweging te nemen.
Hoe beoordeelt u de afhankelijkheid van het ziekenhuis of de specialist van de hulpmiddelenfabrikant zoals verwoord in de uitzending van Argos? Is hier sprake van een ongezonde afhankelijkheid? Wanneer is er sprake van ongeoorloofd gunstbetoon?
Gezien de technische complexiteit van veel medische hulpmiddelen en behandelingen kan ik mij voorstellen dat de aanwezigheid van een productspecialist op de OK kan bijdragen aan goede en veilige zorg. De eindverantwoordelijkheid van de operateur staat echter voorop. Om goede en veilige zorg te kunnen leveren moeten medisch specialisten dus zelf ook voldoende kennis hebben van de medische hulpmiddelen die zij gebruiken en bekwaam zijn in de toepassing ervan.
Gunstbetoon omtrent medische hulpmiddelen is verboden, tenzij het binnen de kaders blijft die zijn neergelegd in de Wet op de medische hulpmiddelen. Onder het verbod op gunstbetoon wordt verstaan: het «door een leverancier in het vooruitzicht stellen, aanbieden of toekennen van geld of op geld waardeerbare diensten of goederen aan een natuurlijke persoon die betrokken is bij de toepassing van een medisch hulpmiddel of aan een instelling of zorgverzekeraar met het kennelijke doel de verkoop van een medisch hulpmiddel te bevorderen.»
De keuze van een medisch hulpmiddel mag niet gebaseerd zijn op een andere reden dan het gezondheidsbelang van de patiënt. In de Wet op de medische hulpmiddelen staat beschreven wat de uitzonderingen op het verbod van gunstbetoon zijn, hier wordt door de inspectie op toegezien.
De afhankelijkheid zoals in de uitzending van Argos besproken, betrof de aanwezigheid bij operaties van productspecialisten van leveranciers van medische hulpmiddelen of opleiders in dienst van die leveranciers. Chirurgen leren nieuwe operatietechnieken door een aantal keer met een opleider mee te kijken. Wanneer de chirurg de operatie dan voor het eerst in het eigen ziekenhuis uitvoerde, komt de opleider naar het ziekenhuis om de chirurg te begeleiden. Dit kan ook het geval zijn indien er sprake is van complexe chirurgie (bijv. revisiechirurgie). Een zorginstelling is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van hun zorg en richtlijnen voor de aanwezigheid van opleiders op de operatieafdeling.
De Stichting Gedragscode Medische hulpmiddelen (zelfregulering) heeft aangegeven een nadere verkenning te doen van de gangbare praktijken rond de aanwezigheid van productspecialisten van leveranciers van medische hulpmiddelen bij operaties met het oog op ongewenste beïnvloeding. Het resultaat van deze verkenning zal duidelijk maken of de huidige Gedragscode Medische Hulpmiddelen voldoende waarborgen biedt of aanscherping verdient. De resultaten van de verkenning zullen met VWS en de IGJ worden gedeeld.
Is dit volgens de huidige regels een overeenkomst tussen ziekenhuis en fabrikant die gemeld moet worden in het Transparantieregister Zorg? Zo ja, hoe moet dit dan worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Transparantieregister Zorg geeft inzicht in financiële relaties tussen zorgverleners, zorginstellingen en bedrijven die in contracten zijn vastgelegd, zoals dienstverlening, sponsoring en individuele gastvrijheid. Van een financiële relatie is sprake als een bedrijf betalingen doet aan bijvoorbeeld een zorgverlener of zorginstelling. De Stichting Transparantieregister Zorg is op initiatief van de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame (CGR) opgericht (zelfregulering), in de Gedragscodes is met betrekking tot de openbaarmaking van financiële relaties opgenomen dat zorgaanbieders enerzijds en bedrijven anderzijds verplicht zijn om gegevens over financiële relaties te melden aan het Transparantieregister.
De in de media genoemde voorbeelden met betrekking tot «vreemde handen aan de operatietafel», behoeven indien deze niet onder dienstverlening of sponsoring vallen, niet in het Transparantieregister Zorg vermeld te worden.
Is het juist dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen goed zicht heeft op de betrokkenheid van (onbevoegd) personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij ziekenhuisoperaties? Maakt de IGJ haar toezichthoudende rol in dezen voldoende waar? Heeft de IGJ ooit meldingen gehad van ongeoorloofde betrokkenheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij operaties?
Nee, dit is niet juist. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg, onder meer in het operatieve proces. De inspectie kan uiteraard niet bij alle ingrepen aanwezig zijn. De inspectie heeft geen meldingen van ongeoorloofde betrokkenheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij operaties en ook
geen aanwijzingen dat deze aanwezigheid er in de praktijk toe leidt dat operateurs en andere zorgverleners hun verantwoordelijkheid voor goede en veilige zorg niet kunnen invullen.
Bent u bereid de IGJ onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij ziekenhuisoperaties?
De IGJ houdt risico-gestuurd toezicht. De inspectie en ik zien geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers van hulpmiddelenfabrikanten in de praktijk tot risico’s voor goede en veilige zorg leidt. Wanneer zorgverleners signalen hebben dat in een ziekenhuis of kliniek de aanwezigheid van vertegenwoordigers van fabrikanten wel leidt tot risico’s voor goede en veilige zorg, moeten zij dit intern aankaarten en kunnen zij hiervan een melding maken bij de inspectie via het Meldpunt IGJ. Wanneer een productspecialist van mening is op een onveilige manier te worden betrokken bij operaties kan hij of zij hiervan ook melding maken bij het Meldpunt IGJ.
Vindt u dat er duidelijke richtlijnen moeten komen met betrekking tot het betrekken van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij ziekenhuisoperaties? Zo ja, hoe gaat u dit in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige regelgeving omschrijft helder dat er goede en veilige zorg geleverd moet worden en wie hiervoor verantwoordelijk is.
Vindt u dat de IGJ direct in actie moet komen gezien het nieuws wat naar buiten is gekomen? Zo ja, wat moet de IGJ dan doen? Zo nee, waarom niet?
De huidige wet- en regelgeving is duidelijk en zorgaanbieders (zowel bestuurders als zorgverleners) en hulpmiddelenfabrikanten moeten hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
De komende tijd zal de inspectie in contacten met ziekenhuizen wijzen op de eigen verantwoordelijkheid rond de veilige inzet van productspecialisten op de OK en de wenselijkheid om patiënten hierover te informeren.