Het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door een Golazo Media |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door Golazo Media?1
De overname betreft een overeenkomst tussen private mediapartijen. Vanuit de regering kan ik daar slechts in beperkte mate iets van vinden aangezien Nederlandse media onafhankelijk zijn en opereren binnen een vrije markt. De betreffende overname was niet meldingsplichtig bij de ACM, gelet op de geldende omzetdrempels.
Klopt het dat het bedrijf achter Golazo Media ook al meerdere andere sportmedia bezit en zelf meerdere sportevenementen organiseert?
Ja, ik heb begrepen dat Golazo Media onder andere de vakbladen zoals Sport & Strategie en Sport & Gemeenten uitgeeft. Daarnaast organiseert «Golazo Events», een zusteronderneming van Golazo Media, sportevenementen zoals de CPC Loop in Den Haag en de Marathon Rotterdam.
In hoeverre zijn er risico’s voor de onafhankelijkheid en diversiteit over de berichtgeving rondom sport en sportbeleid, wanneer een groot deel van de titels die daarover publiceren in handen zijn van hetzelfde concern?
Als Minister van OCW zet ik mij in voor het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking. Onafhankelijke media zijn onmisbaar in onze democratische rechtsstaat en vrije samenleving. Vrije, onafhankelijke en toegankelijke media informeren de samenleving met betrouwbare informatie en bieden ruimte voor verschillende perspectieven en ideeën.
Ik constateer dat er op dit moment nog diverse andere (onafhankelijke) media-outlets zijn – zoals kranten, tijdschriften, radio, tv en websites – die berichten over sport en sportbeleid of waar vacatures geplaatst kunnen worden.
Welke stappen onderneemt u in het algemeen om ervoor te zorgen dat er diversiteit en onafhankelijkheid blijft bestaan als het gaat om het aanbod aan media die schrijven over sport(beleid)?
Zie het antwoord op vraag 3.
De Nederlandse audiovisuele sector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken in het toegezegde onafhankelijke sectorbrede onderzoek naar relevante (markt)ontwikkelingen in de Nederlandse audiovisuele sector en kunt u de (voorlopige) onderzoeksresultaten met de Kamer delen? Zo nee, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoet zien?1
Het sectorbrede onderzoek dat ik heb toegezegd in mijn brief van 7 november 20242 gaat in Q3 2025 van start. Het onderzoek moet op periodieke basis meer inzicht geven in het financieringslandschap van de Nederlandse AV-sector en relevante ontwikkelingen daarbinnen. Publieke en private geldstromen worden hiermee beter in kaart gebracht, alsmede de omvang, omzet en waarde van de Nederlandse productie-, distributie- en exploitatieketen.
De aanbestedingsprocedure voor het onderzoek, dat zal worden uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau, is inmiddels gestart. Het onderzoek is belangrijk als basis voor het cultuur en audiovisueel beleid. Daarnaast is het ook waardevol voor de sector zelf. De publieke en private stakeholders worden betrokken bij (de aanpak van) het onderzoek. Het onderzoeksbureau wordt gevraagd om rekening te houden met bestaande (periodieke) onderzoeken zoals de Film Facts & Figures van het Nederlands Filmfonds, de VOD- en Bioscoopmonitor van de NVPI en relevante onderzoeken van het Europees Audiovisueel Observatorium. De eerste editie van het onderzoek wordt in Q2 2026 verwacht. Ik zal het onderzoeksrapport te zijner tijd met uw Kamer delen.
Kunt u bij dit sectoronderzoek laten analyseren wat de succesfactoren zijn van de Belgische Tax Shelter in samenhang met het hele Belgische financieringslandschap om te bezien welke concrete lessen ons land daaruit kan trekken en bent u bereid om vooruitlopend op de eindrapportage tussentijds informatie over stimuleringsmaatregelen in andere landen in kaart te laten brengen, of hoe kan dit proces worden versneld? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van november 2024 heb ik, naar aanleiding van een motie van het Tweede Kamerlid Mohandis (GroenLinks-PvdA) en voormalig Tweede Kamerlid Kwint (SP), de Vlaamse stimuleringsmaatregelen voor audiovisuele producties in kaart gebracht. In de bijlage van voornoemde brief wordt onder meer een beschrijving gegeven van de Vlaamse Tax Shelter. In vervolg hierop zal ik – in het kader van een beschrijving van het Belgische financieringslandschap in brede zin – het onderzoeksbureau vragen om een analyse te maken van de werking van de Belgische Tax Shelter. Dit zal onderdeel zijn van een landenvergelijking waarin naast België ook Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk worden meegenomen. Op deze manier wil ik inzicht krijgen in de complementariteit van de beschikbare financieringsmogelijkheden voor de film/AV-sector in die landen en de eventuele invloed daarvan op Nederlandse sector.
Vooruitlopend op de eindrapportage van het onderzoeksbureau zal ik niet tussentijds informatie over stimuleringsmaatregelen in andere landen in kaart laten brengen. Het proces kan wel op een andere wijze worden versneld. Zoals ik in het antwoord op de eerste vraag heb vermeld, zullen publieke en private partijen worden betrokken bij het onderzoek. Indien partijen over informatie en data beschikken die belangrijk zijn voor het onderzoek, bijvoorbeeld over financieringsinstrumenten in andere landen, dan kunnen zij dit meegeven aan het onderzoeksbureau. Ik heb begrepen dat er al een brede coalitie van vertegenwoordigers in de audiovisuele keten is gevormd die al de nodige informatie aan het samenbrengen is. Naast dat dit de kwaliteit van het onderzoek kan vergroten, zal dit het onderzoeksbureau ook helpen bij de snelheid van het opstellen van een eindrapport.
Wat vindt u van de uitkomsten van het PPMC-advies over de meerkosten van fair pay in de film- en audiovisuele sector?2
Het rapport van PPMC over de meerkosten van fair pay, dat is opgesteld in opdracht van Kunsten ’92, laat een verontrustend beeld zien van een loonachterstand van gemiddeld 42%. De Universiteit Utrecht heeft daarnaast een ruwe genderloonkloof van 18,5% in beeld gebracht.4 De achterstanden in de film en audiovisuele sector zijn daarmee hoog. Aan de zogenoemde ketentafel Film/AV van het Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst (Platform ACCT) is een aantal praktijkinstrumenten ontwikkeld voor betere arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken in de sector. De sectorbrede invoering en toepassing van die praktijkinstrumenten kan deels bijdragen aan het inhalen van deze achterstand.
Daarnaast bevelen de onderzoekers van PPMC aan: (1) toereikende productiebudgetten op basis van eerlijke afspraken en structurele financiering, (2) de gezamenlijke inzet van alle betrokken financiers en jaarlijkse indexatie van bijdragen en (3) de inzet van aanvullende financieringsinstrumenten via fiscale stimuleringsmaatregelen zoals die in andere Europese landen al bestaan. In het antwoord op vraag vijf ga ik hier nader op in. De praktijkinstrumenten bieden een basis voor eerlijke betaling aan creatieve professionals in de sector. Zonder creatieve professionals – zowel op artistiek, als technisch en productioneel vlak – komen bijzondere en kwalitatief sterke producties van Nederlandse bodem immers niet tot stand. De professionals in de sector verdienen het om eerlijk betaald te krijgen.
De stap naar fair pay beschouw ik als een proces met een gedeelde verantwoordelijkheid voor publieke financiers (rijksoverheid, mede-overheden, Filmfonds, (bis-)filmfestivals en de publieke omroep) en de private fondsen en partijen in de productie-, distributie- en exploitatieketen in de film/AV-sector, zoals distributeurs, commerciële omroepen en streamingsdiensten. Toereikende budgetten zijn belangrijk voor de kwaliteit, productiewaarde en zichtbaarheid van producties en bovendien nodig om fair pay gestalte te kunnen geven.
Onderschrijft u de noodzaak van publiek-private samenwerking én een gelijk speelveld met landen om ons heen om kwalitatief sterke en aansprekende producties mogelijk te maken waarbij Fair Pay en Fair Chain het uitgangspunt zijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 7 november 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn integrale, sectorbrede aanpak die zich richt op het versterken van de Nederlandse audiovisuele sector.5 Het doel is een divers, eigenzinnig en kwalitatief aanbod met hoge productiewaarde dat een breed publiek bereikt in eigen land en zich internationaal onderscheidt en zichtbaar is.6 De gehele Nederlandse audiovisuele sector draagt hieraan bij maar tegelijkertijd staat met name de onafhankelijke productiesector voor grote uitdagingen. Productiekosten worden steeds hoger, er moet geconcurreerd worden met het enorme internationale aanbod met hoge budgetten, de snelle opkomst van AI-toepassingen brengt zorgen mee voor de creatieve bescherming van auteursrechtelijk beschermde werken en de hoogte van de bezuinigingen op de publieke omroep raken onvermijdelijk ook de programmering. In dat licht én om goed inzicht te krijgen in de huidige stand van het Nederlandse audiovisuele landschap en de financiering hiervan, laat ik het voornoemde onafhankelijke sectorbrede onderzoek doen. In dit onderzoek zullen aanbevelingen worden gedaan voor een toekomstbestendig publiek-privaat financieringsmodel voor de Nederlandse film en audiovisuele sector.
Publiek-private samenwerking is belangrijk voor het creëren van Nederlands cultureel AV-aanbod dat aansprekend, toegankelijk en concurrerend is. Het wegnemen van belemmeringen voor deze samenwerking is een aandachtspunt, evenals een gelijk speelveld met landen om ons heen om te voorkomen dat investeringen en werkgelegenheid verdwijnen naar het buitenland. Ook de fair pay en fair chain gedachten uit de Fair Practice Code zijn daarbij uitgangspunten met als doel alle partijen in de Nederlandse audiovisuele sector op basis van samenwerking en onder eerlijke en gelijke condities te laten bijdragen aan kwalitatief sterke producties. Zodat het publiek in binnen- en buitenland – wordt geïnspireerd, geïnformeerd en ontroerd. Want mooie, eigenzinnige en betekenisvolle verhalen laten de kijker genieten maar houden ons ook een spiegel voor en bieden nieuwe perspectieven. Zeker in deze tijd is dat enorm belangrijk en waardevol.
Welke stappen onderneemt u om dit proces aan te jagen?
De Zembla uitzending 'Gevlucht en verwaarloosd' van 16 maart 2025 |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoe vaak heeft Nidos de afgelopen twee jaar aan de bel getrokken of gerapporteerd dat de werkdruk te hoog was en de workload te hoog was? Wat is daar vanuit uw ministerie mee gedaan?
Door de hoge instroom van amv is de druk op Nidos sinds 2022 in korte tijd snel toegenomen. Het Ministerie van Asiel en Migratie bespreekt de caseload onder jeugdbeschermers gedurende het jaar doorlopend tijdens reguliere overlegmomenten met Nidos. Nidos heeft de afgelopen jaren tijdens deze overlegmomenten aangegeven dat de caseload onder jeugdbeschermers hoog is, maar dat men niet over de wettelijke ondergrens heen is gegaan of dreigde te gaan. Dit is ook in 2024 bevestigd in een werklastonderzoek dat inzicht geeft in de werkzaamheden en de tijdbesteding van de jeugdbeschermers van Nidos.
Nidos heeft op basis van de signalen vanuit de jeugdbeschermers over de snel toegenomen werkdruk de werkzaamheden aangepast. Nidos heeft tijdelijke minimale eisen voor de voogdijbegeleiding vastgesteld. Dit is vanuit Nidos gecommuniceerd aan het Ministerie van Asiel en Migratie. Nidos heeft daarnaast de afgelopen jaren continu nieuwe jeugdbeschermers geworven. Omdat deze werving van nieuwe jeugdbeschermers redelijk goed verliep, zijn vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie geen aanvullende maatregelen genomen.
De afgelopen maanden is de instroom van amv afgenomen, waardoor de druk op de jeugdbeschermers van Nidos enigszins is afgenomen. Vanzelfsprekend blijf ik de druk op de jeugdbeschermers samen met Nidos monitoren, zodat ook in de toekomst eventuele passende maatregelen genomen kunnen worden wanneer de druk op de jeugdbeschermers weer zou toenemen.
Welke rapportages zijn er in de loop van de jaren geweest die hebben gewezen op de problemen bij de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen, zoals het rapport van de Commissie De Winter (2019) dat in de uitzending wordt genoemd, maar ook de rapportages van de kinderombudsman over de situatie van alleenstaande minderjarigen in Ter Apel (2022)? Kunt u per rapport aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en waarom niet?1 en 2
De afgelopen jaren zijn verschillende rapporten verschenen over de opvang en begeleiding van amv, zoals de bovengenoemde rapporten van de Commissie de Winter, de rapportages van de kinderombudsman, de Inspectie van Justitie en Veiligheid3, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd4 en maatschappelijke organisaties5. In zijn algemeenheid is de strekking van deze rapporten dat de (kwaliteit van de) opvang en begeleiding van amv door de hogere instroom van amv de afgelopen jaren en de algehele druk op de opvang van asielzoekers niet aan de minimale kwaliteitsnormen voldoet. Tevens benoemen deze rapporten dat de toegang tot onderwijs, zorg en voorzieningen reden tot zorg zijn. De reacties op deze rapporten zijn eerder met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat er in het rapport van de Commissie De Winter eerder is gewaarschuwd voor de risico’s op onderling geweld en suïcide wanneer de groepsgrootte te groot wordt? Waarom wordt er in dit licht niet, net als bij reguliere jeugdzorg, gekozen om juist toe te werken naar kleinere groepen?
Ik onderstreep het belang van het opvangen van amv in kleinschalige voorzieningen. Dit is eveneens het uitgangspunt van het amv-opvangmodel. Het amv-opvangmodel gaat er vanuit dat amv circa zeven weken in een procesopvanglocatie (poa) van het COA verblijven. Helaas is dit door de druk op de amv-opvangcapaciteit momenteel in de praktijk aanzienlijk langer. De verblijfsduur in de poa is zo kort mogelijk, omdat amv hier in grotere groepen van 50 jongeren samenleven. Door het tekort aan locaties was het COA de afgelopen periode genoodzaakt om op sommige locaties het aantal opvangplekken (tijdelijk) te verhogen tot 80 en soms zelfs tot 100.
Indien de amv een verblijfsvergunning krijgt, wordt hij na zijn verblijf in de poa doorgeplaatst naar de kleinschalige opvang (kso) van Nidos. Zie het antwoord op vraag 7 voor meer informatie hierover. Indien de asielaanvraag van de amv wordt afgewezen, stroomt hij door naar een kleinschalige woonvoorziening van het COA. Hier verblijven amv in groepen van 16 tot 20 jongeren. Door de lange doorlooptijden bij de IND en het tekort aan voldoende duurzame opvangplekken stond de amv-opvangcapaciteit bij COA en Nidos de afgelopen jaren flink onder druk. Door de lagere instroom van amv de afgelopen periode komt er momenteel enigszins ruimte in de opvangcapaciteit voor amv.
Welke afspraken zijn er met Nidos over de frequentie waarmee voogden hun kinderen minimaal zien? Kan het voorkomen dat kinderen bijvoorbeeld maar éénmaal per maand worden gezien, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De jeugdbeschermers van Nidos zien de jongeren in ieder geval maandelijks. Op opvanglocaties voor amv heeft Nidos een kantoor, waarmee Nidos amv vaker kan zien. Bij extra kwetsbare jongeren is het contact frequenter; deze jongeren worden wekelijks gezien. Er is daarnaast ook nauw contact tussen de voogd en de jongere door middel van telefoongesprekken, appjes of mails. Daarnaast gaan jeugdbeschermers mee met bezoeken aan de IND, (huis)arts, school of de advocaat.
Welke afspraken zijn er met Nidos en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) over de begeleiding op woongroepen (op COA-locaties en in kleinschalige woonvoorzieningen)? Hoe vaak worden kinderen gezien? Kan het voorkomen dat er enkele weken geen begeleiding is, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Jongeren die in de amv-opvang van COA verblijven zijn altijd in beeld bij de begeleiders van het COA. Er vindt tweemaal per dag inhuisregistratie plaats, indien een jongere niet wordt aangetroffen wordt er navraag gedaan over de afwezigheid. Indien de jongere twee maal binnen de 24 uur niet aanwezig is, wordt er telefonisch contact opgenomen met de amv en de jeugdbeschermer van het Nidos. Verdere afwezigheid leidt tot een vermissingsmelding bij de politie.
Voor de begeleiding vanuit Nidos verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Deelt u de mening dat de «opvanglocatie» in Delft, zoals deze in de uitzending te zien is, ongeschikt is voor opvang, laat staan voor de opvang van kinderen? Hoeveel kinderen worden op deze en vergelijkbare opvanglocaties opgevangen? Wat wordt hieraan gedaan?
Ik deel de mening dat de noodopvanglocatie aan het Manderspark in Delft geen geschikte locatie voor de opvang van kinderen is. De locatie is in september 2022 geopend en de bedoeling was dat deze locatie vijf maanden open zou blijven. Vanwege de hoge druk op de opvanglocaties in de rest van het land is deze noodlocatie destijds snel opgezet en langer opengebleven. Het opvanggedeelte bestemd voor amv op deze locatie is in augustus vorig jaar gesloten. Dit was een bewuste keuze, ook vanwege de omstandigheden die niet ideaal waren voor deze jongeren. Onlangs is gestart met een grondige verbouwing van onder meer het amv-deel van de locatie om de leefomstandigheden te verbeteren. Hierna zijn er nieuwe (volwassen) bewoners in enkele van de gebouwen getrokken. De renovatie heeft enige tijd op zich laten wachten omdat COA tegelijkertijd in gesprek was met de gemeente over duurzame opvang in Delft. De jongeren zijn verplaatst naar een hotel in Delft, zodat zij hun sociale netwerk konden behouden en onderwijs konden vervolgen.
De omstandigheden in noodopvanglocaties verschillen onderling fors, sommige doen niet onder voor die van een reguliere locatie. Op dit moment (stand 19 mei 2025) verblijft 48% van de amv die bij het COA zitten op noodopvanglocaties. Het gaat hierbij om 41 noodopvanglocaties. Het COA wil van deze noodlocaties af en zet in op duurzame, structurele opvang voor deze kwetsbare doelgroep, maar is daarbij afhankelijk van het aanbod van gemeenten.
Waarom wordt gekozen voor kleinschalige opvang waarbij minderjarigen worden begeleid door iemand die niet in het pand of op het terrein aanwezig is? Op welke manier is dit te vergelijken met jongeren uit de reguliere jeugdzorg?
Binnen de kso van Nidos wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende vormen. Binnen alle drie de woonvormen staat de zelfredzaamheid van de jongeren centraal. Zij worden op deze locaties door Nidos begeleid richting integratie in Nederland en een zelfstandig leven als volwassene.
Amv worden afhankelijk van hun mate van zelfraadzaamheid in een van de drie opvangvormen geplaatst. De eerste betreft de kinderwoongroep, hier verblijven 9 tot 12 jongeren. Zij ontvangen hier 24 uur per dag begeleiding. Deze woonvorm is bedoeld voor amv die continue begeleiding en hulp nodig hebben bij hun dagelijkse bezigheden. De tweede woonvorm betreft de kleinschalige wooneenheid. Hier verblijven 3 tot 5 jongeren die minimaal zeven uur per week begeleiding per jongere ontvangen buiten schooltijden. Nidos is 24 uur per dag bereikbaar. Deze woonvorm is bedoeld voor jongeren die al meer zelfredzaam zijn, maar nog hulp nodig hebben bij bijvoorbeeld administratieve zaken. De derde woonvorm betreft de kleinschalige wooneenheid +, hier verblijven zes tot acht jongeren die minimaal 11,25 uur per week begeleiding per jongere ontvangen buiten schooltijd. Nidos is 24 uur per dag bereikbaar. Dit is een tussenvorm waarbij meer begeleiding mogelijk is dan op een kleinschalige wooneenheid, maar waar ook de zelfredzaamheid van jongeren centraal staat.
De opvang van amv kan niet een-op-een met de opvang van jongeren binnen de reguliere jeugdzorg vergeleken worden. Jongeren worden binnen de residentiële jeugdzorg opgevangen vanuit een zorgoogpunt, omdat er problemen zijn binnen het gezin of omdat er sprake is van gedragsproblematiek bij de jongere. Dit is bij de doelgroep van Nidos in de meeste gevallen niet aan de orde. Bij de doelgroep van Nidos geldt dat zij door Nidos als tijdelijk voogd begeleid worden richting integratie in Nederland of terugkeer naar het land van herkomst.
Klopt het dat er sprake is (geweest) van pleeggezinnen waarin kinderen moesten werken, waarin kinderen onvoldoende eten kregen, dat kinderen zijn achtergelaten terwijl pleegouders op vakantie waren en kinderen zijn geplaatst in criminele gezinnen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Allereerst wil ik een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen opvanggezinnen enerzijds en pleeggezinnen anderzijds. Amv die bij aankomst in Nederland jonger zijn dan 15 jaar, worden in beginsel opgevangen in opvanggezinnen die door Nidos worden gevonden en gescreend. Indien geen passend opvanggezin gevonden kan worden, kunnen jongeren in de leeftijd van 13 en 14 jaar tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning ook opgevangen worden door het COA. Amv worden dus niet opgevangen in pleeggezinnen zoals bedoeld in de Jeugdwet.
Ten aanzien van bovenstaande vraag geeft Nidos aan de geschetste casuïstiek niet te herkennen. Mocht hier bij een opvanggezin sprake van zijn, dan zal Nidos direct handelen en het kind indien nodig bij een ander opvanggezin of op een andere opvangplek onderbrengen.
Klopt het dat er al eerder zorgen waren over 40% van de pleeggezinnen? Waarom zijn vermoedens over ongeschikte gezinnen niet doorgekomen bij de Inspectie Jeugd en Gezin? Waarom is daar (klaarblijkelijk) niet op gehandeld?
Het klopt niet dat er bij Nidos zorgen leefden over 40% van de opvanggezinnen. Mogelijkerwijs doelt dit percentage op het percentage van 38% van de amv’s dat na plaatsing is verhuisd uit een gezin anders dan uitstroom op of na het 18e levensjaar.
In de meeste gevallen zijn deze verhuizingen een gevolg geweest van het ten einde komen van de beschikbaarheid van een gezin of het beschikbaar komen van een reguliere opvangplek bij COA of Nidos, waardoor de jongere doorgeplaatst kon worden. Om de druk op de amv-opvang van COA te verlichten, hebben Nidos en COA het afgelopen jaar in gezamenlijkheid meer ingezet op verblijf van amv in opvanggezinnen of binnen het eigen netwerk van de amv. Zo is aan iedere amv bij aankomst in Ter Apel gevraagd of hij of zij binnen het eigen netwerk opgevangen kan worden. Dit ging vaak over tijdelijke opvang, waardoor zij daarna weer verder konden naar een opvanggezin.
Deze verhuizingen kunnen daarnaast een gevolg geweest zijn van een mismatch tussen jongere en het gezin. In sommige gevallen zijn deze verhuizingen het gevolg geweest van signalen over onveilige leefomstandigheden. Indien er signalen waren van problemen tussen de amv en het gezin, is door Nidos gezocht naar een passende oplossing. Uitplaatsing is echter niet altijd een mogelijkheid geweest wegens de overbezette capaciteit onder opvanggezinnen. In deze gevallen zijn de gezinnen intensief door Nidos begeleid. Hierbij moet benadrukt worden dat in het geval een onveilige situatie wordt aangetroffen of ontstaat, er altijd een passend alternatief voor de opvang in het gezin is gevonden.
Klopt het dat kinderen opnieuw zijn geplaatst bij eerder ongeschikt bevonden pleegouders? Hoe kan dit?
Amv worden niet geplaatst in opvanggezinnen die na de screening ongeschikt zijn verklaard. Wel kan het zijn dat de omstandigheden bij een potentieel opvanggezin zijn gewijzigd, waardoor het opvanggezin geschikt is geworden. Wanneer een gezin na veranderde omstandigheden opnieuw beoordeeld wordt op geschiktheid, wordt altijd een veiligheidscheck gedaan en volgt een screening. Indien het gezin na deze nieuwe screening geschikt wordt bevonden, kan een amv hier veilig worden geplaatst. Voor verdere informatie over de manier waarop opvanggezinnen gescreend worden verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Op welke wijze worden pleeggezinnen gescreend? Wie houdt toezicht op de pleeggezinnen en op welke wijze? Gelden hier andere regels dan in de reguliere pleegzorg? Zo ja, waarom?
Wanneer een gezin zich bij Nidos aanmeldt om opvanggezin te worden, wordt door Nidos zorgvuldig onderzocht of het gezin geschikt is om amv op te vangen. Hierbij worden verschillende onderdelen doorlopen. Zo wordt een Veiligheidscheck uitgevoerd en wordt een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) bij de Raad voor de Kinderbescherming aangevraagd voordat plaatsing kan plaatsvinden. Er vinden meerdere huisbezoeken plaats en er zijn gesprekken met de potentiële opvangouders om inzicht te krijgen in hun motivatie, opvoedingsstijl en gezinsdynamiek. Daarnaast wordt een referentencheck uitgevoerd, waarbij informatie wordt ingewonnen bij drie referenten: twee onafhankelijke en één uit het persoonlijke netwerk van de opvangouders. Ook wordt de woning gecontroleerd op geschiktheid en veiligheid, inclusief de aanwezigheid van kindvriendelijke voorzieningen. Er wordt in kaart gebracht of opvangouders kunnen aansluiten bij de behoeften van de jongere, of de ouders financieel stabiel zijn en of zij beschikken over een sociaal netwerk die hen in voldoende mate kan ondersteunen. Een gezin wordt tevens beoordeeld op de bereidheid en het vermogen om samen te werken met jeugdbescherming en andere instanties.
Na de screening wordt beoordeeld of het opvanggezin een veilige, stabiele en pedagogisch geschikte omgeving kan bieden. In sommige gevallen is later een aanvullende screening noodzakelijk. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer een netwerkgezin de overstap wil maken naar een poolgezin, wanneer er een nieuw gezinslid in het opvanggezin komt wonen of bij ingrijpende gebeurtenissen zoals een scheiding, werkloosheid of ernstige ziekte. De aanvullende screening richt zich dan op de impact van deze veranderingen op de draagkracht en draaglast van de opvangouders en de gevolgen voor de jongere.
In de reguliere pleegzorg geldt een vergelijkbare screening. Ook bij (reguliere) pleegzorg geldt namelijk dat de aspirant-pleegouders in het bezit dienen te zijn van een door de Raad voor de Kinderbescherming afgegeven VGB, naast andere wettelijke eisen, zoals dat de aspirant-pleegouders minimaal 21 jaar oud zijn. Vervolgens voert de pleegzorgorganisatie het pleegouderonderzoek uit in de vorm van een intensief voorbereidings- en screeningstraject. Hierin wordt beoordeeld of een pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen en op te voeden. Onderdeel van dit traject zijn onder meer het bijwonen van een voorlichtingsbijeenkomst, het volgen van een (groepsgewijs) voorbereidingsprogramma, het afleggen van huisbezoeken door de pleegzorgaanbieder en het opstellen van een rapportage door de pleegzorgaanbieder. Pas wanneer een aspirant-pleegouder het voorbereidings- en screeningstraject met goed gevolg heeft afgerond, kan de aspirant-pleegouder een pleegouder worden.
Waarom is er geen sprake van een pleegzorgbegeleider? Bent u bereid te kijken of deze kan worden opgenomen om het toezicht op en de begeleiding van pleeggezinnen te verbeteren?
Omdat het voogdijschap van amv specifieke kennis en ervaring vraagt, is er in de Jeugdwet voor gekozen de positie van Nidos als landelijk werkende voogdijinstelling te behouden. Ondanks deze specifieke kennis is ervoor gekozen om de kwaliteitszorg in de uitvoering van de voogdijtaken door Nidos zoveel als mogelijk op hetzelfde kwaliteitskader – het zogenaamde normenkader – als van reguliere GI’s, te baseren. Daarnaast is Nidos ook verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van de amv. Het gaat hierbij dus niet om reguliere pleegzorg door pleegzorgaanbieders. Daarnaast worden amv, zoals ik eerder benoemde, niet opgevangen in pleeggezinnen, maar in opvanggezinnen.
Bij Nidos zijn jeugdbeschermers vrijgesteld voor OWG (opvang in gezinsverband)-taken. Deze personen werken faciliterend voor en ondersteunend aan de voogdij. De kerntaken van deze OWG-werkers zijn het werven en screenen van opvanggezinnen, het screenen van familie of netwerkplaatsingen en het matchen van kinderen die worden aangemeld. De OWG-werker heeft een rol met betrekking tot het onderhoud van de opvanggezinnen. Ook heeft de OWG-werker een beperkte begeleidings- en ondersteuningstaak ten opzichte van de gezinnen. De begeleidingstaak is grotendeels belegd bij de jeugdbeschermers van de geplaatste kinderen.
Ik vind het belangrijk dat Nidos zijn taken op het gebied van opvang en de begeleiding van opvanggezinnen goed uitvoert en het belang van het kind als uitgangspunt hanteert. Hier zie ik dan ook op toe. Daarnaast voert de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd toezicht uit op Nidos. Ik vind het daarnaast belangrijk dat er inhoudelijke goede aansluiting is van Nidos op de reguliere jeugdzorg- en jeugdbeschermingsorganisaties. Hier zal ik samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming nader naar kijken.
Op welke termijn is er – met alle nu lopende onderzoeken – duidelijkheid over de geschiktheid van de bestaande pleeggezinnen en locaties? Waar kunnen kinderen, pleegouders en andere betrokkenen terecht met vragen hierover?
Nidos is verantwoordelijk voor het beoordelen van de geschiktheid van opvanggezinnen en de kwaliteit van kleinschalige locaties. De IGJ voert regulier toezicht uit bij Nidos en richt zich daarbij op de wettelijke voogdijtaken die Nidos heeft voor amv. Momenteel voert Nidos een intern onderzoek uit naar de geschiktheid van de opvanggezinnen door met deze gezinnen en de daar verblijvende jongeren in gesprek te gaan. De tussenresultaten van dit onderzoek zijn op 13 mei jl. gepubliceerd op de website van Nidos.6 Nidos concludeert in dit tussenrapport dat het overgrote deel van de jongeren in een stabiele en veilige omgeving woont. Tegelijkertijd zijn er ook aandachtspunten gesignaleerd. Zo waren er bij ruim tien procent van de jongeren zorgen over het mentaal welzijn. Bij één procent was sprake van signalen die raken aan veiligheid. Nidos heeft waar nodig direct actie ondernomen. In veel gevallen waren deze signalen al bekend en zijn ze opgepakt binnen de bestaande werkprocessen. Ik ben en blijf met Nidos in gesprek over de uitkomsten van dit onderzoek en ik zal erop toezien dat passend vervolg wordt gegeven aan de uitkomsten.
Daarnaast heeft de IGJ begin dit jaar risicogestuurd toezicht opgestart. De resultaten zijn op 1 juli 2025 gepubliceerd en uw Kamer wordt in een separate brief hierover geïnformeerd.
Uiteraard kunnen kinderen, opvangouders en andere betrokken met vragen terecht bij de jeugdbeschermers of diens leidinggevenden en zijn er conform wetgeving ook vertrouwenspersonen bij Nidos beschikbaar.
Welke lessen die recent zijn getrokken uit de reguliere pleegzorg acht u ook relevant voor de pleegzorg bij deze kinderen?
Belangrijke bevindingen uit het inspectierapport naar de pleegzorg van het meisje in Vlaardingen waren dat er onvoldoende naar het meisje is geluisterd, dat er geen zicht was op haar veiligheid en ontwikkeling en dat de samenwerking tussen de betrokken organisaties onvoldoende was. Wanneer binnen de reguliere pleegzorg sprake is van een rechterlijke machtiging tot een uithuisplaatsing, vervullen zowel de Gecertificeerde Instelling als de pleegzorgorganisatie een rol in de veiligheid van een pleegkind. Voor amv’s is dit anders, omdat bij Nidos deze verantwoordelijkheid in één hand is belegd, waarbij de opvang en begeleiding wel door verschillende medewerkers wordt uitgevoerd. Uiteraard geldt dat het ook voor Nidos belangrijk is goed te luisteren naar en zicht te houden op het kind.
Waarom wordt er überhaupt voor gekozen om met deze kinderen en jongeren zo anders om te gaan dan met kinderen en jongeren in de reguliere jeugdzorg?
Zie ook het antwoord op vraag 7. Nidos is aangewezen als voogdijinstelling specifiek voor amv omdat deze doelgroep specifieke kennis vergt. Zo vraagt de amv-doelgroep om cultuursensitieve begeleiding en vraagt het om kennis van het vreemdelingenrecht. Ook is er – in tegenstelling tot de reguliere jeugdzorg – intensieve samenwerking nodig met de ketenpartners in de migratieketen. De toekomst van een amv kan, afhankelijk van of hun asielaanvraag wordt ingewilligd of niet, in Nederland of in het land van herkomst liggen. Nidos beschikt over kennis en ervaring over het begeleiden van amv richting integratie of terugkeer naar het land van herkomst. Door de voogdij en begeleiding van amv bij één organisatie te beleggen kan deze kennis en ervaring gecentraliseerd worden.
Verder vervult Nidos het voogdijschap voor amv omdat er bij deze jongeren, anders dan bij de meeste jongeren in de reguliere pleegzorg, sprake is van een gezagsvacuüm; er zijn geen ouders of andere verzorgers in beeld om zorg te dragen voor de amv, althans niet in Nederland. De focus van Nidos ligt daarmee op een ander soort kinderbeschermingsmaatregel dan andere gecertificeerde instellingen, die meer gericht zijn op onveiligheid binnen een gezin of op een zorgbehoefte van de jongere.
Ik ben mij, samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming, ervan bewust dat de manier waarop dit georganiseerd is nadelen met zich kan meebrengen, bijvoorbeeld op het gebied van kennisdeling tussen Nidos en de andere gecertificeerde instellingen en het kunnen verdelen van de werklast.
Klopt het dat in veel andere landen de zorg voor minderjarigen die zonder ouders asiel hebben aangevraagd of gekregen, is belegd bij de reguliere jeugdzorg? Waarom is daar in Nederland niet voor gekozen? Welke voor- en nadelen ziet u aan het Nederlandse systeem versus het opvangen van minderjarigen in de reguliere jeugdzorg?
Zoals in de beantwoording van vragen 12 en 15 is aangegeven zijn er meerdere redenen waarom ervoor is gekozen Nidos als landelijk werkende instelling voor deze specifieke doelgroep aan te wijzen. Een belangrijk voordeel hiervan is dat de expertise die hiervoor nodig is, gecentraliseerd is. Een mogelijk nadeel kan zijn dat er minder aansluiting en uniformiteit is met de andere organisaties in de reguliere jeugdzorg. Opvanggezinnen en pleegzorggezinnen hebben een ander doel, maar hebben in de uitvoering ook overeenkomsten. Waar nodig wordt bekeken waar aansluiting en uniformiteit met de reguliere jeugdzorg nodig is. Dat heeft mijn aandacht.
De aanname klopt niet dat de opvang en begeleiding van amv in andere landen overwegend bij reguliere jeugdzorgorganisaties is belegd. Verder is in veel Europese lidstaten geen nationale voogdijinstelling aangesteld die zich ontfermt over het welzijn van de amv. In andere Europese lidstaten worden amv overwegend in asielopvang opgevangen die zich vervolgens in verschillende type opvang differentieert, zoals ook in Nederland.
Wat vindt u van uitspraken in de documentaire als «we hebben niets beters» en «we moeten roeien met de riemen die we hebben»? Wat had de voogdijorganisatie hier in uw ogen anders moeten doen? Wat ziet u als de verantwoordelijkheid van het departement en de keuzes die er beleidsmatig zijn gemaakt?
Door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit voor amv en de hoge instroom van amv van afgelopen jaren stonden zowel COA als Nidos onder grote druk. Uw Kamer is bekend7 dat amv noodgedwongen zijn en worden opgevangen in noodopvanglocaties. De inzet van noodopvanglocaties voor amv en de daarbij behorende verhuisbewegingen zijn onwenselijk, omdat amv op deze locaties niet altijd de begeleiding krijgen die zij nodig hebben en omdat zorg en onderwijs door de verhuisbewegingen niet altijd goed gecontinueerd kan worden. De plaatsing van amv in noodopvanglocaties heeft noodgedwongen moeten plaatsvinden om te voorkomen dat amv helemaal geen bed tot hun beschikking zouden hebben. Ook zijn er noodgedwongen keuzes gemaakt in het aantal contactmomenten tussen jeugdbeschermers amv. Ook hierbij ben ik van mening dat dit onwenselijk is geweest, maar op dat moment niet anders kon.
Nidos en het COA zetten zich onverminderd in voor de goede opvang en begeleiding van amv. De structurele oplossing hiervoor ligt in het realiseren van voldoende structurele opvangplekken. Tot de situatie zich stabiliseert zijn het COA en Nidos genoodzaakt hun werk zo goed mogelijk uit te voeren binnen deze lastige omstandigheden.
Bent u bereid in het licht van deze uitzending onmiddellijk te stoppen met de «tijdelijke maatregelen» ten aanzien van de opvang van kinderen die asiel hebben aangevraagd zoals die zijn ingezet door uw voorganger, zoals de vergroting van de groepsgrootte waarin kinderen worden opgevangen en het doorplaatsen van kinderen naar de volwassenenopvang wanneer zij 17 jaar zijn?
Omdat de laatste maanden ruimte is vrijgekomen in de amv-opvang, heeft het COA al in maart jl. het besluit genomen om de noodmaatregel van het doorplaatsen van amv van 17,9 maanden naar reguliere COA-locaties op te schorten. Dit is reeds aan uw Kamer gecommuniceerd.8 Met het opschorten van deze maatregel ontvangen de amv in deze leeftijdscategorie weer de gewenste opvang en begeleiding, en kunnen zij beter worden voorbereid op verblijf in de reguliere opvang. Al is het COA daarbij helaas nog wel sterk afhankelijk van (vaak kortdurende) noodopvang. Ondanks het opschorten van deze maatregel blijft de mogelijkheid bestaan om de maatregel opnieuw in te zetten wanneer de capaciteitsdruk bij het COA hierom vraagt. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 zijn daarnaast, bij gebrek aan voldoende (structurele) locaties, amv-locaties tijdelijk vergroot in omvang om het aantal amv op te kunnen blijven vangen.
Bent u bereid om niet meer toe te staan dat kinderen worden gehoord door de IND zonder dat er een voogd aanwezig is, zoals eerder aan de Tweede Kamer beloofd? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat een asielgehoor in principe in aanwezigheid van Nidos plaatsvindt. Wat het aanmeldgehoor betreft wordt Nidos door de IND geïnformeerd over de aanmelding van een amv en het moment waarop een aanmeldgehoor gaat plaatsvinden. Waar mogelijk zal een medewerker van Nidos het aanmeldgehoor bijwonen. Waar dit onverhoopt niet mogelijk is door overmacht bij Nidos, acht ik de overige procedurele waarborgen in de procedure voor amv’s voldoende om te spreken van een zorgvuldige procedure. Ik hecht eraan om hier nogmaals te benadrukken dat de IND medewerkers die het aanmeldgehoor bij amv’s afnemen, hiertoe zijn opgeleid. Als zij signalen bij de amv herkennen waardoor het gehoor niet zonder begeleiding kan worden voortgezet, zullen zij contact met Nidos opnemen en kan maatwerk worden geboden. Mocht ondanks voornoemde waarborgen de afwezigheid van Nidos er toch toe leiden dat een amv onvolledige dan wel per abuis onjuiste informatie verstrekt, dan kan dit door middel van correcties en aanvullingen op een later moment nog gewijzigd worden. Voor wat het nader gehoor betreft vindt over de vraag of Nidos aansluit altijd goede afstemming door de IND met Nidos plaats.
Hoe wordt de keten van begeleiding en opvang van minderjarigen meer weerbaar gemaakt voor de onherroepelijke plotselinge stijgingen en dalingen in het aantal kinderen dat naar Nederland komt?
Op basis van ramingen van de instroom van het aantal amv wordt bepaald welke middelen de komende jaren noodzakelijk zijn voor de migratieketen en dus ook voor Nidos. Besluitvorming hierover en over eventuele verbeteringen van de opvang vindt plaats op de gebruikelijke momenten voor begrotingsbesluitvorming.
Daarbij geldt dat de begeleiding en opvang van amv beter kan worden ingericht, zoals ook geldt voor de opvang van volwassenen en gezinnen met kinderen, wanneer er sprake is van voldoende opvangplekken.
Hoe beziet u de mogelijkheden tot verbetering van de opvang en begeleiding van minderjarigen als u tegelijk van plan bent de komende jaren meer dan 80% te gaan bezuinigen op het Nidos?
Zie antwoord vraag 20.
In hoeverre acht u Nidos in staat om voldoende voogden en begeleiders aan te nemen en te behouden als er in de begroting staat dat er de komende jaren meer dan 80% wordt bezuinigd?
Zoals in het antwoord op vragen 20 en 21 aangegeven wordt op basis van de raming van de instroom van het aantal amv bepaald welke middelen de komende jaren noodzakelijk zijn voor Nidos. Daarbij is de inzet van het kabinet erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken.
De komende periode blijf ik met het oog op de beschikbare middelen voor de migratieketen als geheel, en Nidos in het bijzonder, hierover goed met Nidos in gesprek.
Hoe is de bezettingsgraad op dit moment ten aanzien van het aantal opvangplekken voor minderjarige vreemdelingen? Hoe denkt u voldoende kwalitatief goede plekken in COA-opvang en kleinschalige huisvesting te realiseren zonder spreidingswet?
In onderstaande grafiek9 is het verloop van de bezetting op amv-locaties (regulier en noodopvanglocaties) weergegeven voor de afgelopen periode:
Dit kabinet heeft in het regeerprogramma opgenomen de spreidingswet zo snel mogelijk in te trekken. Door middel van een fors pakket om de asielinstroom te verminderen en de uitstroom te bevorderen, gaat het kabinet ervan uit dat er minder opvang nodig is. Momenteel is COA druk bezig om de door gemeenten aangeboden plekken op basis van de verdeelbesluiten te realiseren. De ambtenaren op het Ministerie van Asiel en Migratie kunnen daarbij ondersteunen. Daarnaast zijn voorstellen om de instroom te beperken met uw Kamer gedeeld.
De kleinschalige opvang door Nidos betreft huisvesting van statushouders. De capaciteitsopgave voor de kleinschalige opvang valt daarmee onder de wettelijke taakstelling voor gemeenten en niet onder de spreidingswet.
Bent u bereid met álle ketenpartners te werken aan een verbeterplan, waarin niet alleen aandacht is voor de rol van Nidos, maar ook voor de keuzes die op dit moment vanuit het departement en de gehele keten gemaakt worden met betrekking tot de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen? Bent u bereid in dit verbeterplan aandacht te besteden aan financiering, plaatsing, monitoring, werving en behoud van personeel, groepsgrootte, screening en begeleiding van pleegouders, omgang met signalen van de werkvloer en met incidenten en omgang met fluctuaties in de instroom? Bent u bereid dit plan uiterlijk voor de zomer aan de Kamer te doen toekomen?
Nidos heeft naar aanleiding van de uitzending van Zembla een intern onderzoek opgestart naar alle amv opvanggezinnen. Nidos zal met alle amv die momenteel in een opvanggezin verblijven in gesprek gaan. De Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft ook een toezichtstraject opgestart bij Nidos. Het traject van de Inspectie heeft geleid tot een openbaar rapport wat op 1 juli 2025 is gepubliceerd10. Uw Kamer zal in een separate brief worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit rapport.
In de tussentijd blijf ik uiteraard het gesprek met Nidos en de ketenpartners voeren over het verbeteren van de opvang en begeleiding van amv, ook in het licht van de uitvoeringsagenda flexibilisering asielketen. Tevens voer ik in gezamenlijkheid met de Staatssecretaris Rechtsbescherming het gesprek over de werving en het behoud van personeel en de screening en begeleiding van opvanggezinnen. Met de lagere instroom van amv is de werkdruk van jeugdbeschermers enigszins verlicht, maar de situatie blijft precair. Alle inzet is er daarom op gericht om de huidige situatie voor amv in opvanggezinnen en de kleinschalige opvang te verbeteren.
Bent u bereid deze vragen ruim voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 24 april 2025 te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Ledenwerving van ledenomroep WNL op het VVD congres |
|
Ines Kostić (PvdD), Martin Oostenbrink (BBB), Joost Eerdmans (EénNL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht dat ledenomroep WNL leden werft op het VVD-congres? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Hoewel ledenwerving van belang is voor omroepen vanwege de huidige inrichting van het bestel, is het bewaken van journalistieke onafhankelijkheid uiterst belangrijk. Ik vraag daarom zorgvuldigheid van omroepen bij hun wervingsactiviteiten. Omdat een van de ledenwervers van WNL een badge droeg met pers leverde dat een verkeerd beeld op. Ik heb van WNL begrepen dat het ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een bepaalde redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk. Dat onderscheid is van fundamenteel belang.
Deelt u de mening dat de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en ledenomroepen de schijn van partijdigheid en onafhankelijkheid hoog in het vaandel moeten hebben volgens de geldende «gedragscode integriteit publieke omroep 2021» en de mediawet? Zo ja, hoe kijkt u naar de handelwijze van WNL?
Ik hecht zeer grote waarde aan de onafhankelijkheid van de media. De publieke omroep moet (kunnen) opereren zonder commerciële of politieke invloed. Onafhankelijke journalistiek is onmisbaar in een democratische rechtsstaat. Hoewel het in deze casus ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een journalistieke redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk, blijft het noodzakelijk dit onderscheid te maken.
Deelt u de mening dat omroepen hun onafhankelijkheid dienen te bewaken en hun aanwezigheid op evenementen van politieke partijen, zoals (leden)congressen, vooral dienen te beperken tot verslaggeving? Zo ja, deelt u de mening dat ledenwervers expliciet voorzien van een perspas zich slecht verhouden tot de gedragscode van de NPO? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarnaast begreep ik van WNL dat zij de namens WNL aanwezige personen nadrukkelijk als marketingmedewerkers hebben aangemeld, niet als pers. Het is inderdaad ongelukkig dat zij vervolgens alsnog een perspas hebben gekregen. Ik ben het dus met u eens.
Klopt het feit dat alleen het Commissariaat voor de Media kan handelen bij overschrijding van de code?
Het klopt dat het Commissariaat voor de Media sinds 2021 de aangewezen toezichthouder op deze code is. Daarbij merk ik op dat zij alleen toezichthoudende bevoegdheden hebben op de bindende onderdelen van deze code, niet op de aanbevelingen. Mede naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen en een aantal incidenten die zich daarna nog hebben voorgedaan, heb ik de NPO en het Commissariaat voor de Media gevraagd deze code verder aan te scherpen. Daar wordt nu door beide partijen en in samenspraak met de omroepen aan gewerkt.
Deelt u onze opvatting dat het merkwaardig is dat WNL leden werft op een partijcongres, maar in de eigen statuten stelt dat WNL op geen enkele manier gebonden of gelieerd wil zijn aan een politieke partij (pagina 2, regel 2) «WNL heeft respect voor ieders mening en is niet gebonden aan en politiek partij, een belangengroepering et etc.»?2
Het werven van leden op een bepaalde plek, zegt niet direct iets over de onafhankelijkheid van een omroep. Ik begreep van WNL dat zij van plan waren op meerdere politieke congressen aanwezig te zijn, niet enkel dat van de VVD. Maar nogmaals: ik verwacht van omroepen daarin zorgvuldigheid en waar nodig duidelijke communicatie dat het om ledenwerving gaat, en niet om journalistieke of redactionele activiteiten.
Bent u bereid om in alle gesprekken die u en uw departement hebben met de NPO en omroepen en andere relevante actoren te blijven wijzen op dat leden werven op politieke congressen ongewenst is?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 4 april jongstleden, ben ik voornemens bij de hervorming van de landelijke publieke omroep het ledencriterium los te laten.3 Wat mij betreft behoort deze praktijk dus zo snel mogelijk tot het verleden.
Kunt u, bezien vanuit uw voornemen om via een wetswijziging alle omroepen terug te brengen tot een maximaal aantal omroephuizen, toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat het ledencriterium niet meer leidend gaat zijn voor het bestaansrecht van omroepen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb aangegeven, ben ik voornemens het ledencriterium los te laten. Het hebben van een vereniging met een minimum aantal leden is in mijn voorstel voor de hervorming niet langer verplicht. Er komen meer manieren om maatschappelijke worteling aan te tonen, dat kan nog steeds via een vereniging maar dat hoeft niet. Daarnaast heb ik in dezelfde brief aangegeven dat ik het bestel wil sluiten; er zal dus geen sprake meer zijn van toe- of uittreding waarbij het ledencriterium een rol speelt. Het ledencriterium komt dus geheel te vervallen.
Welke gevolgen zal deze transformatie naar omroephuizen vermoedelijk hebben voor de ledenwervende activiteiten van omroepen indien ook wordt gekozen voor andere criteria dan alleen het ledenaantal?
Zie mijn antwoord op vraag 7. Zoals ik al aangaf is het voor omroephuizen straks nog steeds mogelijk om via bepaalde verenigingen te werken aan maatschappelijke worteling. Maar deze verenigingen staan buiten de omroephuizen. Omroephuizen worden ook stichtingen, en zullen dus zelf niet aan ledenwerving kunnen doen.
Een tweede streekomroep voor regio Twente |
|
Isa Kahraman (NSC) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeenteraden van Borne, Hellendoorn, Haaksbergen en Hof van Twente unaniem een motie hebben aangenomen waarin wordt opgeroepen tot het splitsen van Twente in twee streekomroepgebieden?1
Deelt u de opvatting uit deze motie dat Twente als regio te groot en te divers is voor één streekomroepgebied?
Bent u ermee bekend dat een gezamenlijk verzoek van vijf lokale omroepen om Zuidwest-Twente als aparte streek aan te merken op 19 mei 2025 is afgewezen door de Nederlandse Lokale Publieke Omroep (NLPO) zonder voorafgaand overleg?
Kunt u toelichten waarom Twente als één streekomroepgebied is ingedeeld, terwijl het inwoneraantal (meer dan 600.000) aanzienlijk hoger ligt dan de richtlijn van 100.000 tot 150.000 inwoners per streek?
Waarom worden regio’s die bereid zijn structureel te investeren in hun lokale omroepen, zoals in delen van Twente, gelijkgesteld aan regio’s die daar juist expliciet niet toe bereid zijn?
Hoe verhoudt de afwijzing van dit verzoek zich tot het uitgangspunt van lokaal verankerde journalistiek, zoals benoemd in de plannen rond de nieuwe Mediawet?
Bent u bereid om, in overleg met de NLPO, het gesprek met de betrokken omroepen en gemeenten alsnog te faciliteren, aangezien er sprake is van breed democratisch draagvlak in de regio?
Interim-salarissen in de publieke sector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht over interim-salarissen bij de publieke omroep en dat een Kamermeerderheid bereid is om de wet zodanig aan te passen waardoor ook interimmers die werkzaam zijn als zelfstandigen niet meer kunnen verdienen dan de norm die de Wet normering topinkomens (WNT) stelt, ook niet met het stapelen van verschillende opdrachten in de publieke sector?1
Hoe beoordeelt u het feit dat de WNT omzeild wordt, zoals in het bericht omschreven, door constructies met (meerdere) interim-opdrachten?
Kunt u aangeven wat naar uw idee de bedoeling van de WNT is en of u de beschreven situatie in het bericht in lijn vindt met dit doel?
Hoe wilt u daarnaast in de toekomst voorkomen dat via het combineren van interim-functies het toegestane maximuminkomen voor bestuurders met een arbeidsovereenkomst wordt omzeild?
Vindt u het gewenst dat een interimmer voor een periode van drie jaar wordt aangesteld met een salaris hoger dan de in de WNT gestelde norm?
Kunt u aangeven of u de omschreven situatie mogelijk in strijd acht met de huidige Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) en met het door u ingediende Wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar)?
Welke ruimte biedt de WNT nu om meerdere fulltime interim-functies te combineren en waarom staat de wet dit toe? Kunt u dit toelichten?
Welke mogelijkheden ziet u om dit soort constructies in de toekomst tegen te gaan en is daar nieuwe wet- en/of regelgeving voor nodig? Zo ja, welke aanpassing in wet en/of regelgeving is hiervoor nodig?
Bent u bereid, gezien de brede steun in de Kamer om maatregelen te nemen tegen bovengenoemde constructies, een voorstel aan de Kamer voor te leggen over hoe u dergelijke constructies in de toekomst tegen zal gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Bent u bereid om interimmers die werkzaam zijn in de publieke sector onder het beloningsmaximum van de WNT te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier kan worden gehandhaafd -door bijvoorbeeld de belastingdienst- als iemand bijvoorbeeld in dezelfde functie langer dan een jaar een interim-functie vervult en de werkgever aan te sporen om gewoon iemand in dienst te nemen, zodat de WNT-regels gelden?
Het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door een Golazo Media |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door Golazo Media?1
De overname betreft een overeenkomst tussen private mediapartijen. Vanuit de regering kan ik daar slechts in beperkte mate iets van vinden aangezien Nederlandse media onafhankelijk zijn en opereren binnen een vrije markt. De betreffende overname was niet meldingsplichtig bij de ACM, gelet op de geldende omzetdrempels.
Klopt het dat het bedrijf achter Golazo Media ook al meerdere andere sportmedia bezit en zelf meerdere sportevenementen organiseert?
Ja, ik heb begrepen dat Golazo Media onder andere de vakbladen zoals Sport & Strategie en Sport & Gemeenten uitgeeft. Daarnaast organiseert «Golazo Events», een zusteronderneming van Golazo Media, sportevenementen zoals de CPC Loop in Den Haag en de Marathon Rotterdam.
In hoeverre zijn er risico’s voor de onafhankelijkheid en diversiteit over de berichtgeving rondom sport en sportbeleid, wanneer een groot deel van de titels die daarover publiceren in handen zijn van hetzelfde concern?
Als Minister van OCW zet ik mij in voor het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking. Onafhankelijke media zijn onmisbaar in onze democratische rechtsstaat en vrije samenleving. Vrije, onafhankelijke en toegankelijke media informeren de samenleving met betrouwbare informatie en bieden ruimte voor verschillende perspectieven en ideeën.
Ik constateer dat er op dit moment nog diverse andere (onafhankelijke) media-outlets zijn – zoals kranten, tijdschriften, radio, tv en websites – die berichten over sport en sportbeleid of waar vacatures geplaatst kunnen worden.
Welke stappen onderneemt u in het algemeen om ervoor te zorgen dat er diversiteit en onafhankelijkheid blijft bestaan als het gaat om het aanbod aan media die schrijven over sport(beleid)?
Zie het antwoord op vraag 3.
De voorgenomen stelselherziening van lokale publieke omroepen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken over de voorgenomen stelselherziening van de lokale publieke omroepen en kunt u toelichten hoe de betrokkenheid van gemeenten structureel geborgd is?
Kunt u, liefst vóór het aankomende zomerreces, helderheid geven over het totaalbudget en de verdeelsystematiek die gepaard gaan met de uitvoering van de wetswijziging voor lokale publieke mediadienstverlening en hoe verhoudt zich dit tot de inzet van gemeenten die reeds hebben geïnvesteerd in de vorming van streekomroepen?
Welke randvoorwaarden zijn naar uw oordeel nodig om samenwerking tussen publieke en private partijen mogelijk te maken, zonder dat dit leidt tot versnippering van de middelen voor de lokale omroepen of ondermijning van de beoogde streeksgewijze infrastructuur?
Wat is de stand van zaken in de vorming van de 80 streekomroepen en kunt u deze status nader toelichten en welke mogelijkheden blijven behouden om op gemeenteniveau maatwerk te blijven leveren voor lokale omroepen?
Bent u het ermee eens dat samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen gewenst is, mits beide lagen hun eigen journalistieke opdracht en profiel kunnen behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in uw adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over het concessiebeleidsplan voor de regionale publieke omroep expliciet aandacht te vragen voor de verhouding tot en afbakening ten opzichte van het lokale publieke domein, zodat beide lagen elkaar versterken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse audiovisuele sector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken in het toegezegde onafhankelijke sectorbrede onderzoek naar relevante (markt)ontwikkelingen in de Nederlandse audiovisuele sector en kunt u de (voorlopige) onderzoeksresultaten met de Kamer delen? Zo nee, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoet zien?1
Het sectorbrede onderzoek dat ik heb toegezegd in mijn brief van 7 november 20242 gaat in Q3 2025 van start. Het onderzoek moet op periodieke basis meer inzicht geven in het financieringslandschap van de Nederlandse AV-sector en relevante ontwikkelingen daarbinnen. Publieke en private geldstromen worden hiermee beter in kaart gebracht, alsmede de omvang, omzet en waarde van de Nederlandse productie-, distributie- en exploitatieketen.
De aanbestedingsprocedure voor het onderzoek, dat zal worden uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau, is inmiddels gestart. Het onderzoek is belangrijk als basis voor het cultuur en audiovisueel beleid. Daarnaast is het ook waardevol voor de sector zelf. De publieke en private stakeholders worden betrokken bij (de aanpak van) het onderzoek. Het onderzoeksbureau wordt gevraagd om rekening te houden met bestaande (periodieke) onderzoeken zoals de Film Facts & Figures van het Nederlands Filmfonds, de VOD- en Bioscoopmonitor van de NVPI en relevante onderzoeken van het Europees Audiovisueel Observatorium. De eerste editie van het onderzoek wordt in Q2 2026 verwacht. Ik zal het onderzoeksrapport te zijner tijd met uw Kamer delen.
Kunt u bij dit sectoronderzoek laten analyseren wat de succesfactoren zijn van de Belgische Tax Shelter in samenhang met het hele Belgische financieringslandschap om te bezien welke concrete lessen ons land daaruit kan trekken en bent u bereid om vooruitlopend op de eindrapportage tussentijds informatie over stimuleringsmaatregelen in andere landen in kaart te laten brengen, of hoe kan dit proces worden versneld? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van november 2024 heb ik, naar aanleiding van een motie van het Tweede Kamerlid Mohandis (GroenLinks-PvdA) en voormalig Tweede Kamerlid Kwint (SP), de Vlaamse stimuleringsmaatregelen voor audiovisuele producties in kaart gebracht. In de bijlage van voornoemde brief wordt onder meer een beschrijving gegeven van de Vlaamse Tax Shelter. In vervolg hierop zal ik – in het kader van een beschrijving van het Belgische financieringslandschap in brede zin – het onderzoeksbureau vragen om een analyse te maken van de werking van de Belgische Tax Shelter. Dit zal onderdeel zijn van een landenvergelijking waarin naast België ook Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk worden meegenomen. Op deze manier wil ik inzicht krijgen in de complementariteit van de beschikbare financieringsmogelijkheden voor de film/AV-sector in die landen en de eventuele invloed daarvan op Nederlandse sector.
Vooruitlopend op de eindrapportage van het onderzoeksbureau zal ik niet tussentijds informatie over stimuleringsmaatregelen in andere landen in kaart laten brengen. Het proces kan wel op een andere wijze worden versneld. Zoals ik in het antwoord op de eerste vraag heb vermeld, zullen publieke en private partijen worden betrokken bij het onderzoek. Indien partijen over informatie en data beschikken die belangrijk zijn voor het onderzoek, bijvoorbeeld over financieringsinstrumenten in andere landen, dan kunnen zij dit meegeven aan het onderzoeksbureau. Ik heb begrepen dat er al een brede coalitie van vertegenwoordigers in de audiovisuele keten is gevormd die al de nodige informatie aan het samenbrengen is. Naast dat dit de kwaliteit van het onderzoek kan vergroten, zal dit het onderzoeksbureau ook helpen bij de snelheid van het opstellen van een eindrapport.
Wat vindt u van de uitkomsten van het PPMC-advies over de meerkosten van fair pay in de film- en audiovisuele sector?2
Het rapport van PPMC over de meerkosten van fair pay, dat is opgesteld in opdracht van Kunsten ’92, laat een verontrustend beeld zien van een loonachterstand van gemiddeld 42%. De Universiteit Utrecht heeft daarnaast een ruwe genderloonkloof van 18,5% in beeld gebracht.4 De achterstanden in de film en audiovisuele sector zijn daarmee hoog. Aan de zogenoemde ketentafel Film/AV van het Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst (Platform ACCT) is een aantal praktijkinstrumenten ontwikkeld voor betere arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken in de sector. De sectorbrede invoering en toepassing van die praktijkinstrumenten kan deels bijdragen aan het inhalen van deze achterstand.
Daarnaast bevelen de onderzoekers van PPMC aan: (1) toereikende productiebudgetten op basis van eerlijke afspraken en structurele financiering, (2) de gezamenlijke inzet van alle betrokken financiers en jaarlijkse indexatie van bijdragen en (3) de inzet van aanvullende financieringsinstrumenten via fiscale stimuleringsmaatregelen zoals die in andere Europese landen al bestaan. In het antwoord op vraag vijf ga ik hier nader op in. De praktijkinstrumenten bieden een basis voor eerlijke betaling aan creatieve professionals in de sector. Zonder creatieve professionals – zowel op artistiek, als technisch en productioneel vlak – komen bijzondere en kwalitatief sterke producties van Nederlandse bodem immers niet tot stand. De professionals in de sector verdienen het om eerlijk betaald te krijgen.
De stap naar fair pay beschouw ik als een proces met een gedeelde verantwoordelijkheid voor publieke financiers (rijksoverheid, mede-overheden, Filmfonds, (bis-)filmfestivals en de publieke omroep) en de private fondsen en partijen in de productie-, distributie- en exploitatieketen in de film/AV-sector, zoals distributeurs, commerciële omroepen en streamingsdiensten. Toereikende budgetten zijn belangrijk voor de kwaliteit, productiewaarde en zichtbaarheid van producties en bovendien nodig om fair pay gestalte te kunnen geven.
Onderschrijft u de noodzaak van publiek-private samenwerking én een gelijk speelveld met landen om ons heen om kwalitatief sterke en aansprekende producties mogelijk te maken waarbij Fair Pay en Fair Chain het uitgangspunt zijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 7 november 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn integrale, sectorbrede aanpak die zich richt op het versterken van de Nederlandse audiovisuele sector.5 Het doel is een divers, eigenzinnig en kwalitatief aanbod met hoge productiewaarde dat een breed publiek bereikt in eigen land en zich internationaal onderscheidt en zichtbaar is.6 De gehele Nederlandse audiovisuele sector draagt hieraan bij maar tegelijkertijd staat met name de onafhankelijke productiesector voor grote uitdagingen. Productiekosten worden steeds hoger, er moet geconcurreerd worden met het enorme internationale aanbod met hoge budgetten, de snelle opkomst van AI-toepassingen brengt zorgen mee voor de creatieve bescherming van auteursrechtelijk beschermde werken en de hoogte van de bezuinigingen op de publieke omroep raken onvermijdelijk ook de programmering. In dat licht én om goed inzicht te krijgen in de huidige stand van het Nederlandse audiovisuele landschap en de financiering hiervan, laat ik het voornoemde onafhankelijke sectorbrede onderzoek doen. In dit onderzoek zullen aanbevelingen worden gedaan voor een toekomstbestendig publiek-privaat financieringsmodel voor de Nederlandse film en audiovisuele sector.
Publiek-private samenwerking is belangrijk voor het creëren van Nederlands cultureel AV-aanbod dat aansprekend, toegankelijk en concurrerend is. Het wegnemen van belemmeringen voor deze samenwerking is een aandachtspunt, evenals een gelijk speelveld met landen om ons heen om te voorkomen dat investeringen en werkgelegenheid verdwijnen naar het buitenland. Ook de fair pay en fair chain gedachten uit de Fair Practice Code zijn daarbij uitgangspunten met als doel alle partijen in de Nederlandse audiovisuele sector op basis van samenwerking en onder eerlijke en gelijke condities te laten bijdragen aan kwalitatief sterke producties. Zodat het publiek in binnen- en buitenland – wordt geïnspireerd, geïnformeerd en ontroerd. Want mooie, eigenzinnige en betekenisvolle verhalen laten de kijker genieten maar houden ons ook een spiegel voor en bieden nieuwe perspectieven. Zeker in deze tijd is dat enorm belangrijk en waardevol.
Welke stappen onderneemt u om dit proces aan te jagen?
Ledenwerving van ledenomroep WNL op het VVD congres |
|
Ines Kostić (PvdD), Martin Oostenbrink (BBB), Joost Eerdmans (EénNL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht dat ledenomroep WNL leden werft op het VVD-congres? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Hoewel ledenwerving van belang is voor omroepen vanwege de huidige inrichting van het bestel, is het bewaken van journalistieke onafhankelijkheid uiterst belangrijk. Ik vraag daarom zorgvuldigheid van omroepen bij hun wervingsactiviteiten. Omdat een van de ledenwervers van WNL een badge droeg met pers leverde dat een verkeerd beeld op. Ik heb van WNL begrepen dat het ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een bepaalde redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk. Dat onderscheid is van fundamenteel belang.
Deelt u de mening dat de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en ledenomroepen de schijn van partijdigheid en onafhankelijkheid hoog in het vaandel moeten hebben volgens de geldende «gedragscode integriteit publieke omroep 2021» en de mediawet? Zo ja, hoe kijkt u naar de handelwijze van WNL?
Ik hecht zeer grote waarde aan de onafhankelijkheid van de media. De publieke omroep moet (kunnen) opereren zonder commerciële of politieke invloed. Onafhankelijke journalistiek is onmisbaar in een democratische rechtsstaat. Hoewel het in deze casus ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een journalistieke redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk, blijft het noodzakelijk dit onderscheid te maken.
Deelt u de mening dat omroepen hun onafhankelijkheid dienen te bewaken en hun aanwezigheid op evenementen van politieke partijen, zoals (leden)congressen, vooral dienen te beperken tot verslaggeving? Zo ja, deelt u de mening dat ledenwervers expliciet voorzien van een perspas zich slecht verhouden tot de gedragscode van de NPO? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarnaast begreep ik van WNL dat zij de namens WNL aanwezige personen nadrukkelijk als marketingmedewerkers hebben aangemeld, niet als pers. Het is inderdaad ongelukkig dat zij vervolgens alsnog een perspas hebben gekregen. Ik ben het dus met u eens.
Klopt het feit dat alleen het Commissariaat voor de Media kan handelen bij overschrijding van de code?
Het klopt dat het Commissariaat voor de Media sinds 2021 de aangewezen toezichthouder op deze code is. Daarbij merk ik op dat zij alleen toezichthoudende bevoegdheden hebben op de bindende onderdelen van deze code, niet op de aanbevelingen. Mede naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen en een aantal incidenten die zich daarna nog hebben voorgedaan, heb ik de NPO en het Commissariaat voor de Media gevraagd deze code verder aan te scherpen. Daar wordt nu door beide partijen en in samenspraak met de omroepen aan gewerkt.
Deelt u onze opvatting dat het merkwaardig is dat WNL leden werft op een partijcongres, maar in de eigen statuten stelt dat WNL op geen enkele manier gebonden of gelieerd wil zijn aan een politieke partij (pagina 2, regel 2) «WNL heeft respect voor ieders mening en is niet gebonden aan en politiek partij, een belangengroepering et etc.»?2
Het werven van leden op een bepaalde plek, zegt niet direct iets over de onafhankelijkheid van een omroep. Ik begreep van WNL dat zij van plan waren op meerdere politieke congressen aanwezig te zijn, niet enkel dat van de VVD. Maar nogmaals: ik verwacht van omroepen daarin zorgvuldigheid en waar nodig duidelijke communicatie dat het om ledenwerving gaat, en niet om journalistieke of redactionele activiteiten.
Bent u bereid om in alle gesprekken die u en uw departement hebben met de NPO en omroepen en andere relevante actoren te blijven wijzen op dat leden werven op politieke congressen ongewenst is?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 4 april jongstleden, ben ik voornemens bij de hervorming van de landelijke publieke omroep het ledencriterium los te laten.3 Wat mij betreft behoort deze praktijk dus zo snel mogelijk tot het verleden.
Kunt u, bezien vanuit uw voornemen om via een wetswijziging alle omroepen terug te brengen tot een maximaal aantal omroephuizen, toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat het ledencriterium niet meer leidend gaat zijn voor het bestaansrecht van omroepen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb aangegeven, ben ik voornemens het ledencriterium los te laten. Het hebben van een vereniging met een minimum aantal leden is in mijn voorstel voor de hervorming niet langer verplicht. Er komen meer manieren om maatschappelijke worteling aan te tonen, dat kan nog steeds via een vereniging maar dat hoeft niet. Daarnaast heb ik in dezelfde brief aangegeven dat ik het bestel wil sluiten; er zal dus geen sprake meer zijn van toe- of uittreding waarbij het ledencriterium een rol speelt. Het ledencriterium komt dus geheel te vervallen.
Welke gevolgen zal deze transformatie naar omroephuizen vermoedelijk hebben voor de ledenwervende activiteiten van omroepen indien ook wordt gekozen voor andere criteria dan alleen het ledenaantal?
Zie mijn antwoord op vraag 7. Zoals ik al aangaf is het voor omroephuizen straks nog steeds mogelijk om via bepaalde verenigingen te werken aan maatschappelijke worteling. Maar deze verenigingen staan buiten de omroephuizen. Omroephuizen worden ook stichtingen, en zullen dus zelf niet aan ledenwerving kunnen doen.
Het bericht 'AVROTROS en NPO willen gesprek met EBU over 'basisprincipes' Songfestival' |
|
Martine van der Velde (PVV) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «AVROTROS en NPO willen gesprek met EBU over «basisprincipes» Songfestival»?1
Ja.
Deelt u het oordeel dat de Israëlische delegatie zich aan alle EBU-regels heeft gehouden tijdens het Eurovisie Songfestival? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om vast te stellen of de Israëlische delegatie zich aan de EBU-regels heeft gehouden tijdens het Eurovisie Songfestival. De EBU is daar de aangewezen partij voor.
Deelt u de mening dat er géén sprake is van een dubbele standaard ten aanzien van de uitsluiting van Rusland, aangezien Israël en haar omroep zich keurig aan de regels van de EBU houden, terwijl de Russische omroepen dit niet deden of zich zelfs hebben teruggetrokken?
Ik doe geen inhoudelijke uitspraken over de vraag of de omroepen van landen die deelnemen aan het Eurovisie Songfestival zich houden aan de EBU-regels. De regels zijn opgesteld door de EBU en het is aan de EBU om een oordeel te vellen over de naleving daarvan.
Bent u het ermee eens dat een discussie over het toelaten van de Israëlische deelname aan het volgende Eurovisie Songfestival onterecht is, indien de Israëlische delegatie zich aan alle EBU-regels heeft gehouden?
Het staat individuele publieke omroepen vrij om in gesprek te gaan met de EBU. Deze omroepen zijn lid van de EBU.
Deelt u de mening dat het verstoren van de Israëlische act door anti-Israëlactivisten de daadwerkelijke oorzaak is van de «maatschappelijke en geopolitieke spanningen», en dat het optreden van de Israëlische delegatie juist volledig binnen de apolitieke kaders bleef?
Ik laat mij niet uit over of optredens wel of niet binnen de door de EBU gestelde regels vallen. De EBU beoordeelt of delegaties zich houden aan de regels.
Bent u het ermee eens dat het Israëlische regeringsbeleid geen rol zou moeten spelen bij de toelating van Israël tot het Eurovisie Songfestival, aangezien het een evenement is van omroepen en niet van regeringen?
Ik vind dat er een onderscheid is tussen het regeringsbeleid van landen en de positie van een onafhankelijke omroep. Het besluit over de deelname van een omroep, en de voorwaarden die daaraan gekoppeld zijn, ligt echter niet bij mij.
Kunt u uitsluiten dat Nederland zal pleiten voor of deelnemen aan een boycot van het Eurovisie Songfestival, mocht Israël in 2026 deelnemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De beslissing over deelname van Nederland aan het songfestival ligt bij de betrokken omroeporganisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórdat het gesprek met de EBU en andere landen plaatsvindt?
Ik streef ernaar de vragen binnen de gebruikelijke, met de Kamer afgesproken, termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data»1?
Ja.
Klopt het dat er zonder ingrijpen voor miljoenen Nederlanders ongemerkt foto's en berichten gebruikt gaan worden voor het trainen van de AI van Meta?
Meta heeft inderdaad het voornemen bekend gemaakt om, wanneer daartegen geen bezwaar wordt gemaakt, openbare data van volwassen gebruikers aan te wenden om Meta AI te trainen. Dit heeft de aandacht van de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten. De Ierse toezichthouder (DPC) is hierin leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta en veel andere techbedrijven in Ierland zijn gevestigd. In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op Facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI- modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de grote zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens over de plannen van Meta om zonder enige toestemming AI te trainen met data van gebruikers?
Met de Europese toezichthouders, waaronder de AP, deel ik de zienswijze dat een zorgvuldige en rechtmatige omgang met persoonsgegevens van groot belang is. Ik vind het dan ook belangrijk dat de toezichthouders de ontwikkelingen nauwlettend volgen en waar nodig bijsturen.
Op welke wijze moet Meta gebruikers hierover informeren en hoe kunnen gebruikers terughalen wat er is gebeurd met hun data?
Zoals gemeld in antwoord 2 heeft Meta op verzoek van de Ierse toezichthouder een aantal maatregelen en aanpassingen doorgevoerd. Dit betreft onder meer verbeterde transparantie, een gebruiksvriendelijker bezwaarformulier, opties voor gebruikers om alle gepubliceerde berichten van openbaar naar privé te wijzigen (zodat training voor het model wordt vermeden) en bijgewerkte maatregelen ter bescherming van betrokkenen. Het is aan de toezichthouders om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn.
Waarom staat u het toe dat data van Nederlandse gebruikers zonder toestemming gebruikt worden voor het trainen van AI? Vindt u dit in lijn met de privacywetgeving en voldoet dit aan Europese afspraken hierover?
Het is niet aan mij om dit toe te staan of te verbieden. De taken en bevoegdheden om op te treden tegen overtredingen van de AVG zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteiten. Zij kunnen daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Zij toetsen of sprake is van strijdigheid met de Europese gegevensbeschermingsregels.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat gebruikers expliciet toestemming moeten geven, in plaats van bezwaar moeten maken?
Ook op dit punt heb ik geen rol. De voorwaarden waaronder persoonsgegevens mogen worden verwerkt volgen uit de AVG. De EDPB heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. De AVG biedt ruimte om ook zonder toestemming van de betrokkene op basis van de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» persoonsgegevens te verwerken (artikel 6, eerste lid onder f AVG). Nadat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang heeft geïdentificeerd, dient aan twee verdere voorwaarden te zijn voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Dit is een onderdeel van het toetsingskader van de Europese toezichthouders.
De klaarblijkelijk norm-overschrijdende bezoldiging van NOS topfunctionarissen |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de algemeen directeur van de NOS in de eerste maanden van haar vaste dienstverband nog steeds werd bezoldigd alsof zij interim-directeur was?1 Klopt dit bericht?
Ja, ik ben bekend met het bericht.2 In het jaarverslag 2024 van de NOS staat de algemeen directeur van de NOS vermeld als «leidinggevende topfunctionaris zonder dienstbetrekking». Ik ben door de NOS geïnformeerd over het feit dat de RvT van de NOS na het vertrek van de algemeen directeur heeft gekozen voor een interim-directeur omdat zij het onwenselijk achtte de NOS voor langere tijd door een eenmansdirectie te laten leiden. De NOS heeft mij hierover laten weten dat dit besluit is genomen op een moment dat de NOS middenin een traject van cultuurverandering zat waarbij ook de topstructuur onder handen werd genomen. Dit leidde tot een interim aanstelling per 1 juni 2024 van mw. Eringa voor een bepaalde periode als statutair bestuurder, conform de WNT media-instellingen klasse D waarop de NOS is ingedeeld en de voor het eerste jaar geldende hogere vergoeding voor interim topfunctionarissen. In het najaar 2024 kondigde de zakelijk directeur van de NOS zijn vertrek aan uiterlijk medio 2025. Op dat moment was de herinrichting van de topstructuur nog niet gereed. Vanuit het oogpunt van continuïteit en stabiliteit heeft de RvT van de NOS er op dat moment voor gekozen de aanstelling van de statutair bestuurder per 1 november 2024 voor een periode van drie jaar (of zoveel korter als wenselijk) te verlengen op basis van een interim verbintenis. Daarbij is een bijbehorende bezoldiging conform de WNT media-instellingen klasse D (waarop de NOS is ingedeeld) vastgesteld, zij het dat nog zeven maanden de hogere vergoeding voor interim topfunctionarissen van kracht was. De NOS heeft aangegeven dat de bezoldiging van mw. Eringa aangepast zal worden naar de bezoldiging voor topfunctionarissen met een dienstbetrekking.
Deelt u de mening dat het schaarse geld dat naar de publieke omroep gaat beter besteed kan worden aan de kwaliteit van de programmering, dan aan (top)salarissen?
Publiek geld dient bewust, behoorlijk en ten dienste van de media-opdracht te worden besteed. Hiervoor is goed bestuur nodig. Van bestuurders verwacht ik dat zij bewust en betamelijk omgaan met de middelen die hen zijn toevertrouwd. Een van de wettelijke waarborgen is dan ook dat de salarissen van bestuurders binnen de publieke omroep onder de WNT vallen.
Deelt u het standpunt van de NOS dat zij heeft gehandeld in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving?
Of de NOS in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving heeft gehandeld moet blijken uit de controles door de accountant en de Belastingdienst, en het hierop volgend toezicht door het Commissariaat voor de Media. Uit de goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening 2024 van de NOS blijkt dat de accountant heeft geconcludeerd dat deze in overeenstemming met de bepalingen bij en krachtens de Wet normering topinkomens (WNT) is opgesteld.
Zo ja, acht u deze handelwijze wenselijk?
Ik ben van mening dat niet alleen de letter van de wet gevolgd moet worden maar dat er ook in de geest van de wet moet worden gehandeld. Bestuurders en toezichthouders in de publieke sector hebben de morele plicht om bewust en betamelijk om te gaan met de besteding van publieke middelen, het gaat immers om belastinggeld. In gesprekken met bestuurders en toezichthouders binnen de publieke omroep, zal ik hen op deze verantwoordelijkheid blijven wijzen.
De NOS heeft aangegeven dat de bezoldiging van mw. Eringa aangepast wordt naar de bezoldiging voor topfunctionarissen met een dienstbetrekking.
Zo nee, deelt u de opvatting dat de Raad van Toezicht van de NOS had moeten ingrijpen? Zo ja, wat voor consequenties vindt u passend?
Zie het antwoord bij vraag 3 en 4.
Deelt u de opvatting dat ook het Commissariaat voor de Media hier een rol had moeten spelen? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met het Commissariaat voor de Media hierover?
Het Commissariaat voor de Media ziet achteraf toe op de naleving van de geldende wet- en regelgeving, waaronder de WNT. De landelijke media-instellingen dienen hiervoor, conform de MW2008 artikel 2.171 lid 1, uiterlijk 1 mei hun jaarrekening in bij het Commissariaat voor de Media, zo ook de NOS. Het Commissariaat voor de Media heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangegeven de rechtmatigheidstoetsing van de jaarverantwoording van de NOS over 2024 met prioriteit uit te zullen voeren.
Acht u het toezicht op naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) binnen de publieke omroep op dit moment toereikend?
Ja. Zie het antwoord bij vraag 3, 4 en 6.
Bent u bereid om het Commissariaat voor de Media of de Belastingdienst te verzoeken te toetsen of de veelbesproken arbeidsrelatie tussen de algemeen directeur en de NOS gedurende de interim-periode feitelijk moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking?
De Belastingdienst bepaalt zelf welke onderzoeken zij uitvoert, ook inzake de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA). Of aan geldende wet- en regelgeving is voldaan moet blijken uit controles door de accountant, de Belastingdienst en het hierop volgend toezicht door het Commissariaat voor de Media. Vooruitlopend hierop kan ik hier niets over zeggen.
Kunt u bevestigen dat bij een dergelijke kwalificatie de hogere interim-vergoeding niet rechtmatig zou zijn geweest, en dat het reguliere WNT-plafond vanaf aanvang van toepassing zou zijn?
Als de arbeidsrelatie wordt gekwalificeerd als dienstbetrekking, dan geldt het WNT-plafond voor topfunctionarissen met een dienstbetrekking.
Acht u het wenselijk dat het functioneren van Raden van Toezicht binnen de publieke omroep scherper wordt geëvalueerd, dit met het oog op rechtmatigheid, publieke verantwoording en maatschappelijke legitimiteit? Binnen welke termijn zou u die evaluatie willen laten plaatvinden?
Ik vind goed functionerend intern toezicht binnen de publieke omroep van groot belang. Binnen de hervorming van het landelijke bestel speelt een goede governance in brede zin voor mij een belangrijke rol. Daarom wordt nu al gekeken naar het aanscherpen van de Gedragscode integriteit publieke omroepen het toezicht daarop. Ook werk ik binnen de hervorming aan het wettelijk vastleggen van maximale zittingstermijnen voor bestuurders en toezichthouders. Zie voorts het antwoord bij vraag 4.
Het bericht ‘Waakhond slaat alarm: ‘Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram»1?
Ja.
Bent u van mening dat de voorgenomen plannen van Meta om gebruikersdata in te zetten als AI-trainingsdata een grove inbreuk is op de privacy van gebruikers van platformen zoals Instagram en Facebook?
Ik begrijp dat de bedoelde plannen van Meta vragen oproepen naar de rechtmatigheid ervan in het licht van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar een oordeel daarover komt mij niet toe. Het beoordelen van de rechtmatigheid van (voorgenomen) gegevensverwerkingen is aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten, in Nederland is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Ten aanzien van Meta is niet de AP, maar de Ierse toezichthouder, de Data Protection Commission (DPC), leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta in Ierland zit. Toezichthouders zijn bij uitstek bevoegd om stappen te ondernemen indien sprake is van een overtreding van de regels die zijn neergelegd in de AVG.
In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de opvatting dat het verlies van controle over de persoonsgegevens van gebruikers van Facebook en Instagram neerkomt op een aantasting van onze digitale soevereiniteit? Zo ja, wat voor stappen gaat u hiertegen ondernemen?
Het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), waarin de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten samenwerken, heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. Daarin wordt ook ingegaan op de verwerking van persoonsgegevens voor dit doel zonder dat daarvoor toestemming is verkregen van de gebruikers.
De AVG biedt zes grondslagen om persoonsgegevens te mogen verwerken. Toestemming van de betrokkene is een mogelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens (artikel 6, eerste lid, onder a, AVG), maar ook zonder toestemming van de betrokkene kan het verwerken van persoonsgegevens rechtmatig zijn. Dat kan het geval zijn als de verwerkingsverantwoordelijke een «gerechtvaardigd belang» (artikel 6, eerste lid onder f AVG) heeft voor de verwerking. Uit het advies van 17 december 2024 van de EDPB volgt dat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang kan hebben dat erin bestaat dat gegevens worden gebruikt voor de ontwikkeling van een AI-model. Wel noemt de EDPB diverse voorwaarden voor het gebruik van deze grondslag bij het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van het ontwikkelen of inzetten van een AI-model. Zo moet worden vastgesteld dat, indien er sprake is van een gerechtvaardigd belang, aan twee verdere voorwaarden is voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Daarbij speelt de toegang tot rechten van betrokkenen onder de AVG een rol, zoals het recht op inzage en het recht op bezwaar. De toezichthouder beoordeelt uiteindelijk of (en zo ja: welke) stappen moeten worden ondernomen tegen een vorm van verwerking.
Hoe verhoudt het «opt-out» model voor dataverzameling dat Meta gebruikt zich tot de vereisten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Bij de beoordeling of de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» kan worden ingeroepen, weegt mee of de verwerkingsverantwoordelijke voldoende maatregelen heeft genomen om de impact van een gegevensverwerking op de belangen van betrokkenen te beperken. Het bieden van een onvoorwaardelijke «opt-out» kan volgens het advies van de EDPB worden beschouwd als een zodanige maatregel4, die de controle van individuen over de verwerking van hun persoonsgegevens versterkt. Of het opt-out model dat Meta gebruikt in overeenstemming is met de AVG, is ter beoordeling van de onafhankelijke toezichthouder.
Welke bevoegdheden en middelen heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om in te grijpen tegen praktijken van grote bedrijven zoals Meta? Acht u dit voldoende?
Elke toezichthoudende autoriteit heeft op grond van artikel 58 van de AVG verschillende bevoegdheden. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van een gebruiker voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er een geldboete worden opgelegd. De toezichthouder kan bovendien een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten. Ik acht dit instrumentarium toereikend om toe te zien op de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en waar nodig handhavend op te treden. Ten aanzien van Meta is als gezegd niet de AP maar de Ierse toezichthouder leidend. Wel staan de AP en de andere Europese toezichthouders hierover overeenkomstig artikel 60 van de AVG in contact met de Ierse toezichthouder.
De AP stelt dat gebruikers momenteel zelf hun privacy moeten beschermen bij een bedrijf als Meta. Deelt u de opvatting dat de verantwoordelijkheid voor privacy niet bij de burgers zou moeten liggen? Ziet u een rol weggelegd voor de overheid om haar burgers te informeren over de bescherming van hun privacy en persoonsgegevens? Zo ja, welke?
Het is in de eerste plaats aan de verwerkingsverantwoordelijke om de gegevensbeschermingsregels na te leven en dat ook te kunnen aantonen, maar ook om duidelijk en transparant te communiceren naar haar gebruikers en hen in staat te stellen effectief hun rechten uit te oefenen. Het behoort verder tot de taken van de AP om voorlichting te geven over de AVG, bijvoorbeeld door in algemene zin te ondersteunen bij het uitoefenen van de rechten die de AVG biedt. Ik zie in deze situatie geen rol weggelegd voor de overheid, temeer nu de AP deze rol daadwerkelijk vervult. Haar oproep in de onderhavige kwestie geeft daar blijk van.
Als Europese privacytoezichthouders hun onderzoek naar mogelijke schendingen van de Europese privacywetgeving door Meta niet vóór 27 mei afronden, is de Nederlandse overheid dan bereid om zelfstandig maatregelen te nemen om de privacy van Nederlandse gebruikers te beschermen? Deelt u de mening dat de waarschuwing van de AP aanvullende actie vanuit de overheid legitimeert?
Nee, daarmee zou de Nederlandse overheid op de stoel van de toezichthouders gaan zitten. In het stelsel zoals de AVG dat kent, is het aan verwerkingsverantwoordelijken om verplichtingen na te leven, aan de betrokkenen om rechten uit te oefenen en is het toezicht bij onafhankelijke instanties belegd, niet bij de overheid.
Het bericht ‘Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: ’Niet correct’’ |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: «Niet correct»»1?
Ja
Deelt u de verbazing over het inzetten van door de overheid betaalde zendtijd om campagne te voeren tegen de aanstaande bezuinigingen op de publieke omroep?
Ik kan mij voorstellen dat de acties de nodige vragen oproepen. Het blijkt hier echter niet te gaan om zendtijd voor programmering of reclame. Uitgangspunt voor deze acties is dat er zo min mogelijk impact moet zijn op het kijkgedrag en het reguliere uitzendschema, aldus de actievoerders. Dat hebben de omroepen gerealiseerd door de zogeheten omroep ident/-bumper (een aantal seconden aan het begin en einde van elk programma waarin het logo en de slogan van de omroep te zien zijn) in te zetten voor deze acties. Deze ident/bumper betreft voor elke omroep een vast aantal seconden. Dit ligt vast. Waar de kijker dus normaal gesproken een aantal seconden het logo en de slogan van de omroep ziet, ziet men nu het logo, onderbroken door de actie tegen de bezuiniging. Er is dus noch reguliere zendtijd voor programma’s, noch zendtijd die commercieel verkocht zou kunnen worden, voor deze acties gebruikt. Ook moest deze ident/bumper altijd al los gemonteerd worden bij elk programma dus in het plaatsen van deze specifieke ident/bumper is geen extra werk gaan zitten. Redacties mochten zelf kiezen of ze wilden deelnemen aan deze actie. De omroepmedewerkers hebben ook aangegeven dat het plannen en voorbereiden van deze actie buiten werktijd is gebeurd. Extra inzet of misbruik van belastinggeld is dan ook niet aan de orde. Gelet op de onafhankelijkheid van de publieke omroep laat ik mij over de inhoud van het media-aanbod verder niet uit.
In hoeverre vindt u het gepast dat de NPO haar kostbare zendtijd inzet voor campagnes tegen bezuinigingen, terwijl deze tijd bedoeld is voor onafhankelijke en pluriforme programmering?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de NPO publieke middelen ontvangt om kwalitatief hoogstaande, onafhankelijke en gevarieerde programma’s te maken?
Ja, de landelijke publieke omroep ontvangt publieke middelen voor het uitvoeren van zijn publieke taak.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO deze middelen nu lijkt te gebruiken om hun eigen belangen te verdedigen en is hier volgens u sprake van belangenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Verder is het zo dat, net als in elke andere (publieke) sector, de medewerkers van de publieke omroep het recht hebben om te protesteren.
Acht u campagnevoeren tegen overheidsbeleid in lijn met de in de Mediawet omschreven taak van de publieke omroep?
De publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht om onafhankelijk te zijn van overheid en commercie. Ruimte van de publieke omroep voor de uitvoering van haar taak is van wezenlijk belang voor een gezonde democratie. De publieke omroep staat onder meer voor een betrouwbare, onafhankelijke nieuwsvoorziening, een sterke journalistieke functie en het bieden van een podium aan verschillende opinies. Dat kunnen ook opinies zijn die zich verzetten tegen overheidsbeleid, waaronder de bezuinigingen. Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod.
Is u bekend waarom de NPO er niet voor heeft gekozen deze zendtijd in te kopen bij de Ster en hoe beoordeelt u dat gegeven?
Nee dat is mij niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het beter en meer afgewogen was geweest als de NPO in haar programma’s had stilgestaan bij deze actuele bezuinigingen, met voor- en tegenstanders aan het woord, en heeft u deze vraag bij de omroepen neergelegd?
Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod. Het staat publieke omroepen uiteraard volledig vrij om hier in hun programma’s aandacht aan te besteden. Dit gebeurt ook.
Ziet u het risico dat het op deze manier vormgeven van protestacties het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de NPO kan schaden?
De landelijke publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht onafhankelijk van politiek en commercie te zijn. Juist vanwege die onafhankelijkheid, in het licht van de vrijheid van meningsuiting, vind ik dat het niet aan mij is inhoudelijk commentaar te geven op deze acties.
Waarin verschilt het financieren van een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) door de overheid, waarbij u heeft aangegeven wel te hebben ingegrepen, ten opzichte van het financieren van de publieke omroep door de overheid?
De NPO is een zelfstandig bestuursorgaan, de publieke omroepen zijn dat niet. NPO en publieke omroepen worden beide door de overheid gefinancierd. Het betreft hier een actie van medewerkers van de publieke omroepen. Aan de orde zijn daarbij de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de publieke omroep van overheid en commercie. Dat het om grondrechten gaat, maakt terughoudendheid geboden.
Waarom is de vrijheid van meningsuiting van de media volgens u belangrijker dan die van zbo’s?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel (publiek) geld gemoeid is met de hiervoor gebruikte zendtijd en hoe beoordeelt u dit in het licht van de bezuinigingsopgave?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het verdwijnen van Radio Free Europe /Radio Liberty |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Amerika de financiering van Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) wil stopzetten? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Op 14 maart jl. tekende president Trump een presidentieel decreet waarmee de financiering van US Agency for Global Media (USAGM), de Amerikaanse overheidsinstantie die Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) financiert, per direct werd stopgezet. In reactie daarop besloot USAGM om de resterende financiering voor het lopende begrotingsjaar – ter waarde van 77 miljoen dollar – niet aan RFE/RL over te maken. RFE/RL vocht dit besluit met succes aan bij een Amerikaanse rechter. Naar aanleiding daarvan gaf president Trump alsnog toestemming om de financiering door te laten gaan. Hiermee zou de continuïteit van RFE/RL gewaarborgd zijn tot september van dit jaar. Echter, tot op heden is dit geld niet overgemaakt. Daardoor is RFE/RL in onmiddellijke financiële problemen gekomen.
Het kabinet heeft met spijt kennis genomen van het Amerikaanse voornemen tot terugschroeven van de financiering van RFE/RL. RFE/RL speelt al decennialang een cruciale rol in het bieden van feitelijke berichtgeving, die voldoet aan hoge redactionele standaarden van onafhankelijkheid, juist ook in regio’s waar vrije pers onder druk staat of zelfs geheel ontbreekt. Daarmee is RFE/RL belangrijk voor het bieden van tegengeluid tegen desinformatie in een flink aantal landen, van Rusland tot Afghanistan.
Erkent u dat hiermee onafhankelijke radio met een belangrijke historie van het bestrijden van desinformatie, verloren zal gaan?
Ja. Het wegvallen van deze financiering zou een aderlating zijn op meerdere vlakken – voor mediavrijheid en voor de democratische weerbaarheid in de betreffende landen, maar ook in de strijd tegen desinformatie.
Deelt u de mening dat het een aderlating is voor onafhankelijke journalistiek en het vrije woord?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe kijkt u naar de berichtgeving dat het stopzetten van deze financiering vooral winst is voor Rusland en de desinformatie die vanuit Rusland verspreid wordt? Wat gaat Nederland doen om dit te voorkomen, gezien ook de eigen bezuinigingen op de publieke omroep?
RFE/RL en andere vrije media zijn belangrijk om mediaconsumenten in Oost-Europa en Rusland te voorzien van feitelijke en onafhankelijke nieuwsprogramma’s en achtergronden. Het wegvallen hiervan kan de speelruimte voor door de Russische staat gecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken vergroten. Dit staat los van de visie van het kabinet op de Nederlandse publieke omroepen.
Wat zijn concreet de gevolgen van het stopzetten van financiering door de VS, zoals financieel voor RFE/RL als de impact op het verspreiden van desinformatie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. De continuïteit van RFE/RL is tot en met september van dit jaar alleen gewaarborgd als de voor dit jaar toegezegde financiële middelen daadwerkelijk aan RFE/RL worden overgemaakt. RFE/RL heeft zich genoodzaakt gezien drastische bezuinigingen door te voeren. Begin april heeft RFE/RL een deel van zijn staf met vermindering van salaris op non-actief moeten stellen en de organisatie teert al enige tijd op eigen reserves. Op 3 april jl. bleek USAGM de satellietdienst, die zorgt voor ontvangst in Rusland, te hebben uitgeschakeld.
Het wegvallen van RFE/RL geeft meer ruimte aan bijvoorbeeld Russische staatsgecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken voor het verspreiden van propaganda en desinformatie. Daarmee raakt dit niet alleen die regio’s zelf, maar heeft het ook een bredere Europese uitstraling.
Deelt u de mening dat er gekeken zal moeten worden door Europa en door Nederland naar alternatieven voor de financiering van RFE/RL, om het vrije woord niet monddood te maken?
Het kabinet hecht grote waarde aan vrije media wereldwijd, waaronder Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL). Om die reden heeft Nederland, samen met elf andere lidstaten, de door Tsjechië geïnitieerde verklaring van 18 maart jl. ondertekend over het belang van RFE/RL, in lijn met motie Timmermans c.s. (Kamerstuk 21 501–20, nr. 2221) die op 19 maart werd aangenomen. Het kabinet zet zich, in samenwerking met andere EU-lidstaten en gelijkgezinde landen, in voor het vinden van financiële middelen die RFE/RL en andere vrije media in staat stellen hun belangrijke werk voort te zetten. Daarbij wordt tevens nagegaan op welke manieren andere vrije media kunnen worden ondersteund.
Welke acties gaat u nemen om RFE/RL toch in stand te houden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe kijkt u naar het voorbeeld van de Tsjechische regering, die vanuit hun historie de dreiging van Rusland kennen, en de keuze maken om RFE/RL te gaan ondersteunen? Bent u in gesprek met uw collega daar? Gaat u hen helpen in die steun, en hoe gaat dat er concreet uitzien?
Nederland werkt nauw samen met Tsjechië voor het behouden van maximale druk op het Russische regime en het tegengaan van Russische informatiemanipulatie. Het Tsjechische initiatief om RFE/RL overeind te houden past binnen die inzet.
Ik sprak op 19 maart jl. met mijn Tsjechische collega Lipavský over het voortbestaan van RFE/RL en bedankte hem voor het Tsjechische initiatief. Ik heb hem toegezegd dat dit kabinet deze inzet steunt en het belang benadrukt van duurzame financiering. Zie ook het antwoord op vraag 6.
De Burgerdialoog over de rol van sociale media bij openbare ordeverstoringen |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de specifieke motivatie is geweest om een Burgerdialoog te organiseren?
Dit initiatief past binnen het voornemen van het kabinet zoals geuit in het regeerprogramma om burgers meer te betrekken bij de verschillende fasen van de beleidscyclus. De aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen leent zich voor het betrekken van burgers, omdat het een complex vraagstuk is dat ook grondrechten van burgers raakt. Het belichten van verschillende perspectieven levert een bijdrage aan de totstandkoming van gedragen oplossingen.
Kunt u aangeven hoe u toch een positief besluit heeft genomen ten aanzien van het organiseren van de Burgerdialoog, ondanks alle problematiek en waanzinnigheid bij het Burgerberaad Klimaat?
Het betrekken van het perspectief van burgers bij beleidsvorming is een voornemen uit het regeerprogramma. Door het organiseren van deze burgerdialoog wordt daar invulling aan gegeven. De insteek van deze burgerdialoog is om verschillende dilemma’s rondom het onderwerp te bespreken en input van deelnemers te ontvangen over mogelijke oplossingen. Ik baseer me bij dit vraagstuk niet alleen op de uitkomsten van de burgerdialoog. Er zijn daarnaast verschillende andere initiatieven opgestart, zoals bijeenkomsten met deskundigen en internationaal vergelijkend onderzoek, die helpen bij de verdere beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
De burgerdialoog verschilt in belangrijke mate van het Nationaal Burgerberaad Klimaat. Het is in eerste instantie qua doel anders; de burgerdialoog is zoals aangegeven verkennend en gericht op het ophalen van perspectieven en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is wat betreft (organisatorische) opzet dan ook een veel kleinschaliger initiatief en minder intensief en belastend voor zowel deelnemers, de ambtelijke organisatie als externe inhuur. Zowel het aantal deelnemers als het aantal bijeenkomsten ligt significant lager. Het benodigde budget voor de burgerdialoog ligt dan ook veel lager.
Kunt u een duidelijk beeld schetsen wie er achter de organisatie van de Burgerdialoog schuilgaat? Hoe bent u tot deze organisatie gekomen en welke competenties waren er vereist?
De burgerdialoog is geïnitieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en wordt begeleid door een bureau dat is gespecialiseerd in participatietrajecten. Dergelijke trajecten zijn nieuw voor het departement en daarom is gekozen om de benodigde expertise in te huren. Daarnaast is het voor de onafhankelijkheid van de burgerdialoog van belang dat er externe procesbegeleiding is.
Hoeveel kosten zijn er reeds gemaakt in de voorbereiding van de Burgerdialoog?
De verwachting is dat de uitvoering van de burgerdialoog in totaal ongeveer € 350.000 gaat kosten. De grootste kostenposten voor de uitvoering van burgerdialoog zijn de inhuur van een gespecialiseerd bureau, de locatiehuur met sobere catering en een gepaste deelnemersvergoeding. Het gaat vooralsnog om een inschatting, omdat er bijvoorbeeld nog enkele variabele kosten zijn, zoals de reiskostenvergoeding voor deelnemers. Als de Kamer wordt geïnformeerd over de opbrengst van de burgerdialoog kunnen ook de definitieve kosten geschetst worden.
Kunt u aangeven welke faciliteiten er voorzien zijn voor de bijeenkomsten?
De burgerdialoog bestaat uit drie fysieke bijeenkomsten en één online bijeenkomst. Tijdens de fysieke bijeenkomsten wordt gezorgd voor eten en drinken (water, koffie, thee en lunch).
Kunt u aangeven welke functieomschrijvingen alle medewerkers van het Burgerdialoog krijgen en over hoeveel functies we spreken?
Bij de uitvoering van dit traject zijn (naast de inzet vanuit het bureau) een projectleider en twee beleidsmedewerkers betrokken vanuit het departement. Zij werken hier parttime aan.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer hierover niet geïnformeerd heeft?
De Kamer is op 14 mei 2024 door de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in een brief over de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen geïnformeerd over de behoefte om het perspectief van burgers te betrekken bij de beleidsvorming.1 In de zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over zowel de opbrengst van de burgerdialoog als de (verwachte) opbrengst van verschillende andere lopende en afgeronde initiatieven die plaatsvinden in het kader van de beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
Hoeveel kosten zijn er beraamd voor de Burgerdialoog en hoe zijn deze kosten opgebouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe het proces omtrent het selecteren van deelnemers vormgegeven wordt?
In totaal zijn er 100.000 uitnodigingsbrieven verstuurd naar willekeurige adressen in Nederland. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Dit is een database waar geen persoonsgebonden informatie in staat. Bewoners van de adressen die een brief hebben ontvangen kunnen zich aanmelden om deel te nemen. Tijdens de aanmelding geeft een geïnteresseerde enkele demografische gegevens op. Na aanmelding wordt een loting uitgevoerd om de deelnemers definitief te selecteren. In de loting wordt gezorgd voor een zo goed mogelijke afspiegeling wat betreft leeftijd, geslacht en geografische spreiding. Als deelnemer moet je 16 jaar of ouder zijn.
Welke experts zijn er voorzien en aan de hand van welke criteria zullen zij uitgekozen worden?
Het is belangrijk dat het vraagstuk tijdens de burgerdialoog vanuit verschillende perspectieven bekeken wordt. Daarom worden er (ervarings)deskundigen vanuit verschillende disciplines uitgenodigd om deze perspectieven toe te lichten. Dit kan bijvoorbeeld een internetprofessional, jurist of politieagent zijn.
De Zembla uitzending 'Gevlucht en verwaarloosd' van 16 maart 2025 |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoe vaak heeft Nidos de afgelopen twee jaar aan de bel getrokken of gerapporteerd dat de werkdruk te hoog was en de workload te hoog was? Wat is daar vanuit uw ministerie mee gedaan?
Door de hoge instroom van amv is de druk op Nidos sinds 2022 in korte tijd snel toegenomen. Het Ministerie van Asiel en Migratie bespreekt de caseload onder jeugdbeschermers gedurende het jaar doorlopend tijdens reguliere overlegmomenten met Nidos. Nidos heeft de afgelopen jaren tijdens deze overlegmomenten aangegeven dat de caseload onder jeugdbeschermers hoog is, maar dat men niet over de wettelijke ondergrens heen is gegaan of dreigde te gaan. Dit is ook in 2024 bevestigd in een werklastonderzoek dat inzicht geeft in de werkzaamheden en de tijdbesteding van de jeugdbeschermers van Nidos.
Nidos heeft op basis van de signalen vanuit de jeugdbeschermers over de snel toegenomen werkdruk de werkzaamheden aangepast. Nidos heeft tijdelijke minimale eisen voor de voogdijbegeleiding vastgesteld. Dit is vanuit Nidos gecommuniceerd aan het Ministerie van Asiel en Migratie. Nidos heeft daarnaast de afgelopen jaren continu nieuwe jeugdbeschermers geworven. Omdat deze werving van nieuwe jeugdbeschermers redelijk goed verliep, zijn vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie geen aanvullende maatregelen genomen.
De afgelopen maanden is de instroom van amv afgenomen, waardoor de druk op de jeugdbeschermers van Nidos enigszins is afgenomen. Vanzelfsprekend blijf ik de druk op de jeugdbeschermers samen met Nidos monitoren, zodat ook in de toekomst eventuele passende maatregelen genomen kunnen worden wanneer de druk op de jeugdbeschermers weer zou toenemen.
Welke rapportages zijn er in de loop van de jaren geweest die hebben gewezen op de problemen bij de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen, zoals het rapport van de Commissie De Winter (2019) dat in de uitzending wordt genoemd, maar ook de rapportages van de kinderombudsman over de situatie van alleenstaande minderjarigen in Ter Apel (2022)? Kunt u per rapport aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en waarom niet?1 en 2
De afgelopen jaren zijn verschillende rapporten verschenen over de opvang en begeleiding van amv, zoals de bovengenoemde rapporten van de Commissie de Winter, de rapportages van de kinderombudsman, de Inspectie van Justitie en Veiligheid3, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd4 en maatschappelijke organisaties5. In zijn algemeenheid is de strekking van deze rapporten dat de (kwaliteit van de) opvang en begeleiding van amv door de hogere instroom van amv de afgelopen jaren en de algehele druk op de opvang van asielzoekers niet aan de minimale kwaliteitsnormen voldoet. Tevens benoemen deze rapporten dat de toegang tot onderwijs, zorg en voorzieningen reden tot zorg zijn. De reacties op deze rapporten zijn eerder met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat er in het rapport van de Commissie De Winter eerder is gewaarschuwd voor de risico’s op onderling geweld en suïcide wanneer de groepsgrootte te groot wordt? Waarom wordt er in dit licht niet, net als bij reguliere jeugdzorg, gekozen om juist toe te werken naar kleinere groepen?
Ik onderstreep het belang van het opvangen van amv in kleinschalige voorzieningen. Dit is eveneens het uitgangspunt van het amv-opvangmodel. Het amv-opvangmodel gaat er vanuit dat amv circa zeven weken in een procesopvanglocatie (poa) van het COA verblijven. Helaas is dit door de druk op de amv-opvangcapaciteit momenteel in de praktijk aanzienlijk langer. De verblijfsduur in de poa is zo kort mogelijk, omdat amv hier in grotere groepen van 50 jongeren samenleven. Door het tekort aan locaties was het COA de afgelopen periode genoodzaakt om op sommige locaties het aantal opvangplekken (tijdelijk) te verhogen tot 80 en soms zelfs tot 100.
Indien de amv een verblijfsvergunning krijgt, wordt hij na zijn verblijf in de poa doorgeplaatst naar de kleinschalige opvang (kso) van Nidos. Zie het antwoord op vraag 7 voor meer informatie hierover. Indien de asielaanvraag van de amv wordt afgewezen, stroomt hij door naar een kleinschalige woonvoorziening van het COA. Hier verblijven amv in groepen van 16 tot 20 jongeren. Door de lange doorlooptijden bij de IND en het tekort aan voldoende duurzame opvangplekken stond de amv-opvangcapaciteit bij COA en Nidos de afgelopen jaren flink onder druk. Door de lagere instroom van amv de afgelopen periode komt er momenteel enigszins ruimte in de opvangcapaciteit voor amv.
Welke afspraken zijn er met Nidos over de frequentie waarmee voogden hun kinderen minimaal zien? Kan het voorkomen dat kinderen bijvoorbeeld maar éénmaal per maand worden gezien, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De jeugdbeschermers van Nidos zien de jongeren in ieder geval maandelijks. Op opvanglocaties voor amv heeft Nidos een kantoor, waarmee Nidos amv vaker kan zien. Bij extra kwetsbare jongeren is het contact frequenter; deze jongeren worden wekelijks gezien. Er is daarnaast ook nauw contact tussen de voogd en de jongere door middel van telefoongesprekken, appjes of mails. Daarnaast gaan jeugdbeschermers mee met bezoeken aan de IND, (huis)arts, school of de advocaat.
Welke afspraken zijn er met Nidos en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) over de begeleiding op woongroepen (op COA-locaties en in kleinschalige woonvoorzieningen)? Hoe vaak worden kinderen gezien? Kan het voorkomen dat er enkele weken geen begeleiding is, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Jongeren die in de amv-opvang van COA verblijven zijn altijd in beeld bij de begeleiders van het COA. Er vindt tweemaal per dag inhuisregistratie plaats, indien een jongere niet wordt aangetroffen wordt er navraag gedaan over de afwezigheid. Indien de jongere twee maal binnen de 24 uur niet aanwezig is, wordt er telefonisch contact opgenomen met de amv en de jeugdbeschermer van het Nidos. Verdere afwezigheid leidt tot een vermissingsmelding bij de politie.
Voor de begeleiding vanuit Nidos verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Deelt u de mening dat de «opvanglocatie» in Delft, zoals deze in de uitzending te zien is, ongeschikt is voor opvang, laat staan voor de opvang van kinderen? Hoeveel kinderen worden op deze en vergelijkbare opvanglocaties opgevangen? Wat wordt hieraan gedaan?
Ik deel de mening dat de noodopvanglocatie aan het Manderspark in Delft geen geschikte locatie voor de opvang van kinderen is. De locatie is in september 2022 geopend en de bedoeling was dat deze locatie vijf maanden open zou blijven. Vanwege de hoge druk op de opvanglocaties in de rest van het land is deze noodlocatie destijds snel opgezet en langer opengebleven. Het opvanggedeelte bestemd voor amv op deze locatie is in augustus vorig jaar gesloten. Dit was een bewuste keuze, ook vanwege de omstandigheden die niet ideaal waren voor deze jongeren. Onlangs is gestart met een grondige verbouwing van onder meer het amv-deel van de locatie om de leefomstandigheden te verbeteren. Hierna zijn er nieuwe (volwassen) bewoners in enkele van de gebouwen getrokken. De renovatie heeft enige tijd op zich laten wachten omdat COA tegelijkertijd in gesprek was met de gemeente over duurzame opvang in Delft. De jongeren zijn verplaatst naar een hotel in Delft, zodat zij hun sociale netwerk konden behouden en onderwijs konden vervolgen.
De omstandigheden in noodopvanglocaties verschillen onderling fors, sommige doen niet onder voor die van een reguliere locatie. Op dit moment (stand 19 mei 2025) verblijft 48% van de amv die bij het COA zitten op noodopvanglocaties. Het gaat hierbij om 41 noodopvanglocaties. Het COA wil van deze noodlocaties af en zet in op duurzame, structurele opvang voor deze kwetsbare doelgroep, maar is daarbij afhankelijk van het aanbod van gemeenten.
Waarom wordt gekozen voor kleinschalige opvang waarbij minderjarigen worden begeleid door iemand die niet in het pand of op het terrein aanwezig is? Op welke manier is dit te vergelijken met jongeren uit de reguliere jeugdzorg?
Binnen de kso van Nidos wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende vormen. Binnen alle drie de woonvormen staat de zelfredzaamheid van de jongeren centraal. Zij worden op deze locaties door Nidos begeleid richting integratie in Nederland en een zelfstandig leven als volwassene.
Amv worden afhankelijk van hun mate van zelfraadzaamheid in een van de drie opvangvormen geplaatst. De eerste betreft de kinderwoongroep, hier verblijven 9 tot 12 jongeren. Zij ontvangen hier 24 uur per dag begeleiding. Deze woonvorm is bedoeld voor amv die continue begeleiding en hulp nodig hebben bij hun dagelijkse bezigheden. De tweede woonvorm betreft de kleinschalige wooneenheid. Hier verblijven 3 tot 5 jongeren die minimaal zeven uur per week begeleiding per jongere ontvangen buiten schooltijden. Nidos is 24 uur per dag bereikbaar. Deze woonvorm is bedoeld voor jongeren die al meer zelfredzaam zijn, maar nog hulp nodig hebben bij bijvoorbeeld administratieve zaken. De derde woonvorm betreft de kleinschalige wooneenheid +, hier verblijven zes tot acht jongeren die minimaal 11,25 uur per week begeleiding per jongere ontvangen buiten schooltijd. Nidos is 24 uur per dag bereikbaar. Dit is een tussenvorm waarbij meer begeleiding mogelijk is dan op een kleinschalige wooneenheid, maar waar ook de zelfredzaamheid van jongeren centraal staat.
De opvang van amv kan niet een-op-een met de opvang van jongeren binnen de reguliere jeugdzorg vergeleken worden. Jongeren worden binnen de residentiële jeugdzorg opgevangen vanuit een zorgoogpunt, omdat er problemen zijn binnen het gezin of omdat er sprake is van gedragsproblematiek bij de jongere. Dit is bij de doelgroep van Nidos in de meeste gevallen niet aan de orde. Bij de doelgroep van Nidos geldt dat zij door Nidos als tijdelijk voogd begeleid worden richting integratie in Nederland of terugkeer naar het land van herkomst.
Klopt het dat er sprake is (geweest) van pleeggezinnen waarin kinderen moesten werken, waarin kinderen onvoldoende eten kregen, dat kinderen zijn achtergelaten terwijl pleegouders op vakantie waren en kinderen zijn geplaatst in criminele gezinnen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Allereerst wil ik een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen opvanggezinnen enerzijds en pleeggezinnen anderzijds. Amv die bij aankomst in Nederland jonger zijn dan 15 jaar, worden in beginsel opgevangen in opvanggezinnen die door Nidos worden gevonden en gescreend. Indien geen passend opvanggezin gevonden kan worden, kunnen jongeren in de leeftijd van 13 en 14 jaar tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning ook opgevangen worden door het COA. Amv worden dus niet opgevangen in pleeggezinnen zoals bedoeld in de Jeugdwet.
Ten aanzien van bovenstaande vraag geeft Nidos aan de geschetste casuïstiek niet te herkennen. Mocht hier bij een opvanggezin sprake van zijn, dan zal Nidos direct handelen en het kind indien nodig bij een ander opvanggezin of op een andere opvangplek onderbrengen.
Klopt het dat er al eerder zorgen waren over 40% van de pleeggezinnen? Waarom zijn vermoedens over ongeschikte gezinnen niet doorgekomen bij de Inspectie Jeugd en Gezin? Waarom is daar (klaarblijkelijk) niet op gehandeld?
Het klopt niet dat er bij Nidos zorgen leefden over 40% van de opvanggezinnen. Mogelijkerwijs doelt dit percentage op het percentage van 38% van de amv’s dat na plaatsing is verhuisd uit een gezin anders dan uitstroom op of na het 18e levensjaar.
In de meeste gevallen zijn deze verhuizingen een gevolg geweest van het ten einde komen van de beschikbaarheid van een gezin of het beschikbaar komen van een reguliere opvangplek bij COA of Nidos, waardoor de jongere doorgeplaatst kon worden. Om de druk op de amv-opvang van COA te verlichten, hebben Nidos en COA het afgelopen jaar in gezamenlijkheid meer ingezet op verblijf van amv in opvanggezinnen of binnen het eigen netwerk van de amv. Zo is aan iedere amv bij aankomst in Ter Apel gevraagd of hij of zij binnen het eigen netwerk opgevangen kan worden. Dit ging vaak over tijdelijke opvang, waardoor zij daarna weer verder konden naar een opvanggezin.
Deze verhuizingen kunnen daarnaast een gevolg geweest zijn van een mismatch tussen jongere en het gezin. In sommige gevallen zijn deze verhuizingen het gevolg geweest van signalen over onveilige leefomstandigheden. Indien er signalen waren van problemen tussen de amv en het gezin, is door Nidos gezocht naar een passende oplossing. Uitplaatsing is echter niet altijd een mogelijkheid geweest wegens de overbezette capaciteit onder opvanggezinnen. In deze gevallen zijn de gezinnen intensief door Nidos begeleid. Hierbij moet benadrukt worden dat in het geval een onveilige situatie wordt aangetroffen of ontstaat, er altijd een passend alternatief voor de opvang in het gezin is gevonden.
Klopt het dat kinderen opnieuw zijn geplaatst bij eerder ongeschikt bevonden pleegouders? Hoe kan dit?
Amv worden niet geplaatst in opvanggezinnen die na de screening ongeschikt zijn verklaard. Wel kan het zijn dat de omstandigheden bij een potentieel opvanggezin zijn gewijzigd, waardoor het opvanggezin geschikt is geworden. Wanneer een gezin na veranderde omstandigheden opnieuw beoordeeld wordt op geschiktheid, wordt altijd een veiligheidscheck gedaan en volgt een screening. Indien het gezin na deze nieuwe screening geschikt wordt bevonden, kan een amv hier veilig worden geplaatst. Voor verdere informatie over de manier waarop opvanggezinnen gescreend worden verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Op welke wijze worden pleeggezinnen gescreend? Wie houdt toezicht op de pleeggezinnen en op welke wijze? Gelden hier andere regels dan in de reguliere pleegzorg? Zo ja, waarom?
Wanneer een gezin zich bij Nidos aanmeldt om opvanggezin te worden, wordt door Nidos zorgvuldig onderzocht of het gezin geschikt is om amv op te vangen. Hierbij worden verschillende onderdelen doorlopen. Zo wordt een Veiligheidscheck uitgevoerd en wordt een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) bij de Raad voor de Kinderbescherming aangevraagd voordat plaatsing kan plaatsvinden. Er vinden meerdere huisbezoeken plaats en er zijn gesprekken met de potentiële opvangouders om inzicht te krijgen in hun motivatie, opvoedingsstijl en gezinsdynamiek. Daarnaast wordt een referentencheck uitgevoerd, waarbij informatie wordt ingewonnen bij drie referenten: twee onafhankelijke en één uit het persoonlijke netwerk van de opvangouders. Ook wordt de woning gecontroleerd op geschiktheid en veiligheid, inclusief de aanwezigheid van kindvriendelijke voorzieningen. Er wordt in kaart gebracht of opvangouders kunnen aansluiten bij de behoeften van de jongere, of de ouders financieel stabiel zijn en of zij beschikken over een sociaal netwerk die hen in voldoende mate kan ondersteunen. Een gezin wordt tevens beoordeeld op de bereidheid en het vermogen om samen te werken met jeugdbescherming en andere instanties.
Na de screening wordt beoordeeld of het opvanggezin een veilige, stabiele en pedagogisch geschikte omgeving kan bieden. In sommige gevallen is later een aanvullende screening noodzakelijk. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer een netwerkgezin de overstap wil maken naar een poolgezin, wanneer er een nieuw gezinslid in het opvanggezin komt wonen of bij ingrijpende gebeurtenissen zoals een scheiding, werkloosheid of ernstige ziekte. De aanvullende screening richt zich dan op de impact van deze veranderingen op de draagkracht en draaglast van de opvangouders en de gevolgen voor de jongere.
In de reguliere pleegzorg geldt een vergelijkbare screening. Ook bij (reguliere) pleegzorg geldt namelijk dat de aspirant-pleegouders in het bezit dienen te zijn van een door de Raad voor de Kinderbescherming afgegeven VGB, naast andere wettelijke eisen, zoals dat de aspirant-pleegouders minimaal 21 jaar oud zijn. Vervolgens voert de pleegzorgorganisatie het pleegouderonderzoek uit in de vorm van een intensief voorbereidings- en screeningstraject. Hierin wordt beoordeeld of een pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen en op te voeden. Onderdeel van dit traject zijn onder meer het bijwonen van een voorlichtingsbijeenkomst, het volgen van een (groepsgewijs) voorbereidingsprogramma, het afleggen van huisbezoeken door de pleegzorgaanbieder en het opstellen van een rapportage door de pleegzorgaanbieder. Pas wanneer een aspirant-pleegouder het voorbereidings- en screeningstraject met goed gevolg heeft afgerond, kan de aspirant-pleegouder een pleegouder worden.
Waarom is er geen sprake van een pleegzorgbegeleider? Bent u bereid te kijken of deze kan worden opgenomen om het toezicht op en de begeleiding van pleeggezinnen te verbeteren?
Omdat het voogdijschap van amv specifieke kennis en ervaring vraagt, is er in de Jeugdwet voor gekozen de positie van Nidos als landelijk werkende voogdijinstelling te behouden. Ondanks deze specifieke kennis is ervoor gekozen om de kwaliteitszorg in de uitvoering van de voogdijtaken door Nidos zoveel als mogelijk op hetzelfde kwaliteitskader – het zogenaamde normenkader – als van reguliere GI’s, te baseren. Daarnaast is Nidos ook verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van de amv. Het gaat hierbij dus niet om reguliere pleegzorg door pleegzorgaanbieders. Daarnaast worden amv, zoals ik eerder benoemde, niet opgevangen in pleeggezinnen, maar in opvanggezinnen.
Bij Nidos zijn jeugdbeschermers vrijgesteld voor OWG (opvang in gezinsverband)-taken. Deze personen werken faciliterend voor en ondersteunend aan de voogdij. De kerntaken van deze OWG-werkers zijn het werven en screenen van opvanggezinnen, het screenen van familie of netwerkplaatsingen en het matchen van kinderen die worden aangemeld. De OWG-werker heeft een rol met betrekking tot het onderhoud van de opvanggezinnen. Ook heeft de OWG-werker een beperkte begeleidings- en ondersteuningstaak ten opzichte van de gezinnen. De begeleidingstaak is grotendeels belegd bij de jeugdbeschermers van de geplaatste kinderen.
Ik vind het belangrijk dat Nidos zijn taken op het gebied van opvang en de begeleiding van opvanggezinnen goed uitvoert en het belang van het kind als uitgangspunt hanteert. Hier zie ik dan ook op toe. Daarnaast voert de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd toezicht uit op Nidos. Ik vind het daarnaast belangrijk dat er inhoudelijke goede aansluiting is van Nidos op de reguliere jeugdzorg- en jeugdbeschermingsorganisaties. Hier zal ik samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming nader naar kijken.
Op welke termijn is er – met alle nu lopende onderzoeken – duidelijkheid over de geschiktheid van de bestaande pleeggezinnen en locaties? Waar kunnen kinderen, pleegouders en andere betrokkenen terecht met vragen hierover?
Nidos is verantwoordelijk voor het beoordelen van de geschiktheid van opvanggezinnen en de kwaliteit van kleinschalige locaties. De IGJ voert regulier toezicht uit bij Nidos en richt zich daarbij op de wettelijke voogdijtaken die Nidos heeft voor amv. Momenteel voert Nidos een intern onderzoek uit naar de geschiktheid van de opvanggezinnen door met deze gezinnen en de daar verblijvende jongeren in gesprek te gaan. De tussenresultaten van dit onderzoek zijn op 13 mei jl. gepubliceerd op de website van Nidos.6 Nidos concludeert in dit tussenrapport dat het overgrote deel van de jongeren in een stabiele en veilige omgeving woont. Tegelijkertijd zijn er ook aandachtspunten gesignaleerd. Zo waren er bij ruim tien procent van de jongeren zorgen over het mentaal welzijn. Bij één procent was sprake van signalen die raken aan veiligheid. Nidos heeft waar nodig direct actie ondernomen. In veel gevallen waren deze signalen al bekend en zijn ze opgepakt binnen de bestaande werkprocessen. Ik ben en blijf met Nidos in gesprek over de uitkomsten van dit onderzoek en ik zal erop toezien dat passend vervolg wordt gegeven aan de uitkomsten.
Daarnaast heeft de IGJ begin dit jaar risicogestuurd toezicht opgestart. De resultaten zijn op 1 juli 2025 gepubliceerd en uw Kamer wordt in een separate brief hierover geïnformeerd.
Uiteraard kunnen kinderen, opvangouders en andere betrokken met vragen terecht bij de jeugdbeschermers of diens leidinggevenden en zijn er conform wetgeving ook vertrouwenspersonen bij Nidos beschikbaar.
Welke lessen die recent zijn getrokken uit de reguliere pleegzorg acht u ook relevant voor de pleegzorg bij deze kinderen?
Belangrijke bevindingen uit het inspectierapport naar de pleegzorg van het meisje in Vlaardingen waren dat er onvoldoende naar het meisje is geluisterd, dat er geen zicht was op haar veiligheid en ontwikkeling en dat de samenwerking tussen de betrokken organisaties onvoldoende was. Wanneer binnen de reguliere pleegzorg sprake is van een rechterlijke machtiging tot een uithuisplaatsing, vervullen zowel de Gecertificeerde Instelling als de pleegzorgorganisatie een rol in de veiligheid van een pleegkind. Voor amv’s is dit anders, omdat bij Nidos deze verantwoordelijkheid in één hand is belegd, waarbij de opvang en begeleiding wel door verschillende medewerkers wordt uitgevoerd. Uiteraard geldt dat het ook voor Nidos belangrijk is goed te luisteren naar en zicht te houden op het kind.
Waarom wordt er überhaupt voor gekozen om met deze kinderen en jongeren zo anders om te gaan dan met kinderen en jongeren in de reguliere jeugdzorg?
Zie ook het antwoord op vraag 7. Nidos is aangewezen als voogdijinstelling specifiek voor amv omdat deze doelgroep specifieke kennis vergt. Zo vraagt de amv-doelgroep om cultuursensitieve begeleiding en vraagt het om kennis van het vreemdelingenrecht. Ook is er – in tegenstelling tot de reguliere jeugdzorg – intensieve samenwerking nodig met de ketenpartners in de migratieketen. De toekomst van een amv kan, afhankelijk van of hun asielaanvraag wordt ingewilligd of niet, in Nederland of in het land van herkomst liggen. Nidos beschikt over kennis en ervaring over het begeleiden van amv richting integratie of terugkeer naar het land van herkomst. Door de voogdij en begeleiding van amv bij één organisatie te beleggen kan deze kennis en ervaring gecentraliseerd worden.
Verder vervult Nidos het voogdijschap voor amv omdat er bij deze jongeren, anders dan bij de meeste jongeren in de reguliere pleegzorg, sprake is van een gezagsvacuüm; er zijn geen ouders of andere verzorgers in beeld om zorg te dragen voor de amv, althans niet in Nederland. De focus van Nidos ligt daarmee op een ander soort kinderbeschermingsmaatregel dan andere gecertificeerde instellingen, die meer gericht zijn op onveiligheid binnen een gezin of op een zorgbehoefte van de jongere.
Ik ben mij, samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming, ervan bewust dat de manier waarop dit georganiseerd is nadelen met zich kan meebrengen, bijvoorbeeld op het gebied van kennisdeling tussen Nidos en de andere gecertificeerde instellingen en het kunnen verdelen van de werklast.
Klopt het dat in veel andere landen de zorg voor minderjarigen die zonder ouders asiel hebben aangevraagd of gekregen, is belegd bij de reguliere jeugdzorg? Waarom is daar in Nederland niet voor gekozen? Welke voor- en nadelen ziet u aan het Nederlandse systeem versus het opvangen van minderjarigen in de reguliere jeugdzorg?
Zoals in de beantwoording van vragen 12 en 15 is aangegeven zijn er meerdere redenen waarom ervoor is gekozen Nidos als landelijk werkende instelling voor deze specifieke doelgroep aan te wijzen. Een belangrijk voordeel hiervan is dat de expertise die hiervoor nodig is, gecentraliseerd is. Een mogelijk nadeel kan zijn dat er minder aansluiting en uniformiteit is met de andere organisaties in de reguliere jeugdzorg. Opvanggezinnen en pleegzorggezinnen hebben een ander doel, maar hebben in de uitvoering ook overeenkomsten. Waar nodig wordt bekeken waar aansluiting en uniformiteit met de reguliere jeugdzorg nodig is. Dat heeft mijn aandacht.
De aanname klopt niet dat de opvang en begeleiding van amv in andere landen overwegend bij reguliere jeugdzorgorganisaties is belegd. Verder is in veel Europese lidstaten geen nationale voogdijinstelling aangesteld die zich ontfermt over het welzijn van de amv. In andere Europese lidstaten worden amv overwegend in asielopvang opgevangen die zich vervolgens in verschillende type opvang differentieert, zoals ook in Nederland.
Wat vindt u van uitspraken in de documentaire als «we hebben niets beters» en «we moeten roeien met de riemen die we hebben»? Wat had de voogdijorganisatie hier in uw ogen anders moeten doen? Wat ziet u als de verantwoordelijkheid van het departement en de keuzes die er beleidsmatig zijn gemaakt?
Door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit voor amv en de hoge instroom van amv van afgelopen jaren stonden zowel COA als Nidos onder grote druk. Uw Kamer is bekend7 dat amv noodgedwongen zijn en worden opgevangen in noodopvanglocaties. De inzet van noodopvanglocaties voor amv en de daarbij behorende verhuisbewegingen zijn onwenselijk, omdat amv op deze locaties niet altijd de begeleiding krijgen die zij nodig hebben en omdat zorg en onderwijs door de verhuisbewegingen niet altijd goed gecontinueerd kan worden. De plaatsing van amv in noodopvanglocaties heeft noodgedwongen moeten plaatsvinden om te voorkomen dat amv helemaal geen bed tot hun beschikking zouden hebben. Ook zijn er noodgedwongen keuzes gemaakt in het aantal contactmomenten tussen jeugdbeschermers amv. Ook hierbij ben ik van mening dat dit onwenselijk is geweest, maar op dat moment niet anders kon.
Nidos en het COA zetten zich onverminderd in voor de goede opvang en begeleiding van amv. De structurele oplossing hiervoor ligt in het realiseren van voldoende structurele opvangplekken. Tot de situatie zich stabiliseert zijn het COA en Nidos genoodzaakt hun werk zo goed mogelijk uit te voeren binnen deze lastige omstandigheden.
Bent u bereid in het licht van deze uitzending onmiddellijk te stoppen met de «tijdelijke maatregelen» ten aanzien van de opvang van kinderen die asiel hebben aangevraagd zoals die zijn ingezet door uw voorganger, zoals de vergroting van de groepsgrootte waarin kinderen worden opgevangen en het doorplaatsen van kinderen naar de volwassenenopvang wanneer zij 17 jaar zijn?
Omdat de laatste maanden ruimte is vrijgekomen in de amv-opvang, heeft het COA al in maart jl. het besluit genomen om de noodmaatregel van het doorplaatsen van amv van 17,9 maanden naar reguliere COA-locaties op te schorten. Dit is reeds aan uw Kamer gecommuniceerd.8 Met het opschorten van deze maatregel ontvangen de amv in deze leeftijdscategorie weer de gewenste opvang en begeleiding, en kunnen zij beter worden voorbereid op verblijf in de reguliere opvang. Al is het COA daarbij helaas nog wel sterk afhankelijk van (vaak kortdurende) noodopvang. Ondanks het opschorten van deze maatregel blijft de mogelijkheid bestaan om de maatregel opnieuw in te zetten wanneer de capaciteitsdruk bij het COA hierom vraagt. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 zijn daarnaast, bij gebrek aan voldoende (structurele) locaties, amv-locaties tijdelijk vergroot in omvang om het aantal amv op te kunnen blijven vangen.
Bent u bereid om niet meer toe te staan dat kinderen worden gehoord door de IND zonder dat er een voogd aanwezig is, zoals eerder aan de Tweede Kamer beloofd? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat een asielgehoor in principe in aanwezigheid van Nidos plaatsvindt. Wat het aanmeldgehoor betreft wordt Nidos door de IND geïnformeerd over de aanmelding van een amv en het moment waarop een aanmeldgehoor gaat plaatsvinden. Waar mogelijk zal een medewerker van Nidos het aanmeldgehoor bijwonen. Waar dit onverhoopt niet mogelijk is door overmacht bij Nidos, acht ik de overige procedurele waarborgen in de procedure voor amv’s voldoende om te spreken van een zorgvuldige procedure. Ik hecht eraan om hier nogmaals te benadrukken dat de IND medewerkers die het aanmeldgehoor bij amv’s afnemen, hiertoe zijn opgeleid. Als zij signalen bij de amv herkennen waardoor het gehoor niet zonder begeleiding kan worden voortgezet, zullen zij contact met Nidos opnemen en kan maatwerk worden geboden. Mocht ondanks voornoemde waarborgen de afwezigheid van Nidos er toch toe leiden dat een amv onvolledige dan wel per abuis onjuiste informatie verstrekt, dan kan dit door middel van correcties en aanvullingen op een later moment nog gewijzigd worden. Voor wat het nader gehoor betreft vindt over de vraag of Nidos aansluit altijd goede afstemming door de IND met Nidos plaats.
Hoe wordt de keten van begeleiding en opvang van minderjarigen meer weerbaar gemaakt voor de onherroepelijke plotselinge stijgingen en dalingen in het aantal kinderen dat naar Nederland komt?
Op basis van ramingen van de instroom van het aantal amv wordt bepaald welke middelen de komende jaren noodzakelijk zijn voor de migratieketen en dus ook voor Nidos. Besluitvorming hierover en over eventuele verbeteringen van de opvang vindt plaats op de gebruikelijke momenten voor begrotingsbesluitvorming.
Daarbij geldt dat de begeleiding en opvang van amv beter kan worden ingericht, zoals ook geldt voor de opvang van volwassenen en gezinnen met kinderen, wanneer er sprake is van voldoende opvangplekken.
Hoe beziet u de mogelijkheden tot verbetering van de opvang en begeleiding van minderjarigen als u tegelijk van plan bent de komende jaren meer dan 80% te gaan bezuinigen op het Nidos?
Zie antwoord vraag 20.
In hoeverre acht u Nidos in staat om voldoende voogden en begeleiders aan te nemen en te behouden als er in de begroting staat dat er de komende jaren meer dan 80% wordt bezuinigd?
Zoals in het antwoord op vragen 20 en 21 aangegeven wordt op basis van de raming van de instroom van het aantal amv bepaald welke middelen de komende jaren noodzakelijk zijn voor Nidos. Daarbij is de inzet van het kabinet erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken.
De komende periode blijf ik met het oog op de beschikbare middelen voor de migratieketen als geheel, en Nidos in het bijzonder, hierover goed met Nidos in gesprek.
Hoe is de bezettingsgraad op dit moment ten aanzien van het aantal opvangplekken voor minderjarige vreemdelingen? Hoe denkt u voldoende kwalitatief goede plekken in COA-opvang en kleinschalige huisvesting te realiseren zonder spreidingswet?
In onderstaande grafiek9 is het verloop van de bezetting op amv-locaties (regulier en noodopvanglocaties) weergegeven voor de afgelopen periode:
Dit kabinet heeft in het regeerprogramma opgenomen de spreidingswet zo snel mogelijk in te trekken. Door middel van een fors pakket om de asielinstroom te verminderen en de uitstroom te bevorderen, gaat het kabinet ervan uit dat er minder opvang nodig is. Momenteel is COA druk bezig om de door gemeenten aangeboden plekken op basis van de verdeelbesluiten te realiseren. De ambtenaren op het Ministerie van Asiel en Migratie kunnen daarbij ondersteunen. Daarnaast zijn voorstellen om de instroom te beperken met uw Kamer gedeeld.
De kleinschalige opvang door Nidos betreft huisvesting van statushouders. De capaciteitsopgave voor de kleinschalige opvang valt daarmee onder de wettelijke taakstelling voor gemeenten en niet onder de spreidingswet.
Bent u bereid met álle ketenpartners te werken aan een verbeterplan, waarin niet alleen aandacht is voor de rol van Nidos, maar ook voor de keuzes die op dit moment vanuit het departement en de gehele keten gemaakt worden met betrekking tot de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen? Bent u bereid in dit verbeterplan aandacht te besteden aan financiering, plaatsing, monitoring, werving en behoud van personeel, groepsgrootte, screening en begeleiding van pleegouders, omgang met signalen van de werkvloer en met incidenten en omgang met fluctuaties in de instroom? Bent u bereid dit plan uiterlijk voor de zomer aan de Kamer te doen toekomen?
Nidos heeft naar aanleiding van de uitzending van Zembla een intern onderzoek opgestart naar alle amv opvanggezinnen. Nidos zal met alle amv die momenteel in een opvanggezin verblijven in gesprek gaan. De Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft ook een toezichtstraject opgestart bij Nidos. Het traject van de Inspectie heeft geleid tot een openbaar rapport wat op 1 juli 2025 is gepubliceerd10. Uw Kamer zal in een separate brief worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit rapport.
In de tussentijd blijf ik uiteraard het gesprek met Nidos en de ketenpartners voeren over het verbeteren van de opvang en begeleiding van amv, ook in het licht van de uitvoeringsagenda flexibilisering asielketen. Tevens voer ik in gezamenlijkheid met de Staatssecretaris Rechtsbescherming het gesprek over de werving en het behoud van personeel en de screening en begeleiding van opvanggezinnen. Met de lagere instroom van amv is de werkdruk van jeugdbeschermers enigszins verlicht, maar de situatie blijft precair. Alle inzet is er daarom op gericht om de huidige situatie voor amv in opvanggezinnen en de kleinschalige opvang te verbeteren.
Bent u bereid deze vragen ruim voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 24 april 2025 te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Een onderzoek naar misstanden bij NPO |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Raad van Toezicht van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) door tussenkomst van de ondernemingsraad de afgelopen twee jaar aanhoudend klachten over intimidatie en onveilig en onvoorspelbaar gedrag, verbaal geweld en het negeren van medewerkers heeft ontvangen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Heeft naar uw oordeel de Raad van Toezicht bijtijds en adequaat gehandeld op deze signalen?
Desgevraagd heeft de Raad van Toezicht mij laten weten dat er naar aanleiding van signalen gesprekken zijn gevoerd met de (centrale) ondernemingsraad. In algemene zin vind ik het belangrijk dat signalen over sociale veiligheid op een goede manier worden opgevolgd. Dit is in het belang van iedereen die werkzaam is bij de NPO. Dat is altijd in eerste instantie een zaak van de werkgever en daar past mij als Minister terughoudendheid.
Vindt u het handelen van de Raad van Toezicht passend bij de urgentie die zou moeten worden gevoeld bij de constatering van de onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (de onderzoekscommissie-Van Rijn) dat NPO-ers ontevredener over hun directie waren dan de andere ondervraagden?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin heb ik eerder aangegeven dat ik het van belang vind dat signalen worden opgevolgd en dat een veilige werkomgeving overal binnen de publieke omroep de norm zou moeten zijn. Bestuurders en toezichthouders dragen daar verantwoordelijkheid voor. Hiertoe zijn al verschillende zaken in gang gezet door de NPO, onder andere als onderdeel van het overkoepelende plan van aanpak voor de NPO en de omroepen. Zo is in het afgelopen jaar een nieuwe directeur HR en Cultuur gestart bij de NPO en is er gewerkt aan een gezamenlijke klachtenregeling voor ongewenste omgangsvormen. Dit laat onverlet dat er nog veel gedaan moet worden.
Had de Raad van Toezicht niet eerder kunnen en moeten besluiten tot een onderzoek naar de mogelijke misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer ontving uw departement voor het eerst signalen van een onveilig werkklimaat bij NPO?
Mijn departement heeft in oktober 2024 één signaal ontvangen over de bestuursstijl van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. Het betrof een signaal in zeer algemene bewoordingen waardoor dit, na overleg met degene die het signaal had afgegeven, geen aanleiding gaf tot opvolging.
Wat waren de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de Raad van Toezicht van de NPO?
Ik heb in mijn gesprek met de heer Joustra nadrukkelijk gewezen op zijn rol en zijn verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige omgeving. Ik reken erop dat de Raad van Toezicht, samen met de Raad van Bestuur, reflecteert op gebeurtenissen en concrete stappen zet om daar duidelijke lessen uit te trekken en dat met het juiste gevoel voor urgentie doet. Zij hebben mij inmiddels laten weten steviger en met meer prioriteit dan eerder te zullen toezien op de sociale veiligheid en de uitvoering van het in 2024 opgestelde plan van aanpak. Daarnaast moet de focus van de Raad van Toezicht nu liggen op de continuïteit van het bestuur en de organisatie op de korte termijn. Ik blijf met de Raad van Toezicht in gesprek en zal hen blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat is uw indruk van de wijze waarop de Raad van Toezicht gevolg heeft gegeven aan uw indringende gesprek?
De Raad van Toezicht heeft snel maatregelen getroffen om de continuïteit van het bestuur van de NPO te waarborgen. Zo is Lucien Brouwer aangesteld als interim-voorzitter. In mijn eerdere gesprek met de heer Joustra heb ik benadrukt dat het belangrijk is om de continuïteit van de NPO te waarborgen. Het is cruciaal dat er in overleg met de bestuurder snel verdere concrete stappen worden gezet om stabiliteit binnen de NPO te verzekeren. Ik heb afgesproken dat mijn ministerie en ik op de hoogte worden gehouden van de maatregelen die genomen worden. Als er signalen zijn dat een sociaal veilige omgeving in het geding is, vind ik het belangrijk dat duidelijk wordt wat er aan de hand is, wat ieders rol daarin is geweest en dat dit door bestuur en toezichthouder wordt aangepakt.
Welke lessen moeten de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de NPO uit de recente gebeurtenissen trekken en welke concrete stappen zouden naar uw oordeel gezet moeten worden om snel te komen tot een veilig werkklimaat bij NPO?
Zoals ik eerder al aangaf verwacht ik dat de Raad van Toezicht een helder beeld heeft van de recente gebeurtenissen en ieders rol daarin. Dit is noodzakelijk voor een reflectie op het eigen handelen en een effectieve opvolging. Primair is nu van belang dat de bestuurlijke continuïteit binnen de NPO gewaarborgd wordt en daarin heeft de Raad van Toezicht in elk geval voorzien in de benoeming van een interim-bestuursvoorzitter. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, gaat de Raad van Toezicht nadrukkelijker toezien op de uitvoering van het plan van aanpak sociale veiligheid.
Ik heb richting de heer Joustra herhaald dat ik van een goed functionerende Raad van Toezicht verwacht dat hij toeziet op de werkzaamheden van de raad van bestuur en de gang van zaken binnen de NPO en dat hij gepaste maatregelen neemt om de stabiliteit van de NPO te waarborgen. Een sociaal veilige werkomgeving is daar een belangrijk onderdeel van. Sociale veiligheid binnen de publieke omroep is van groot belang en ik verwacht van toezichthouders en bestuurders dat zij daar prioriteit aan geven.
In hoeverre gaat u bij de hervorming van de publieke omroep het realiseren van stabiliteit en structurele goede werkverhoudingen betrekken?
Goed bestuur en een goede governance zijn belangrijke uitgangspunten voor de hervorming van de publieke omroep die ik voorsta. Daarom werk ik aan voorstellen die daarin moeten voorzien. Ik ben doordrongen van de noodzaak de publieke omroep ook op dit punt te hervormen.
Helpt het daarbij dat de aangekondigde taakstellingen ten koste gaan van de programmering? Zo nee, waarom niet?
NPO en omroepen zijn aan zet om de taakstelling in te vullen. Die taakstelling gaat overigens al in vanaf 2027, terwijl de hervorming op zijn vroegst vanaf 2029 ingaat. Ik ben ervan doordrongen dat deze taakstelling tot moeilijke keuzes zal leiden, die ook de programmering gaan raken.
Komt er nog een onafhankelijk onderzoek naar deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven het van belang te vinden dat duidelijk wordt wat er aan de hand is en wat ieders rol daarin is geweest. Het Commissariaat voor de Media kan nog besluiten tot onderzoek over te gaan. Ook de Raad van Toezicht kan daar eigenstandig toe besluiten.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaande aan het Notaoverleg Media d.d. 14 april 2025 te beantwoorden?
Ja.
Berichten op de sociale media, die uit Nederland komen en oproepen tot haat, geweld en moord in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Derk Boswijk (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van een aantal schandelijke uitspraken op sociale media, waarin opgeroepen lijkt te worden om in Syrië groepen de vermoorden, zoals https://x.com/HaraldDoornbos/status/1898698085716386054?
Ja.
In welke mate hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voldoende zicht op dit soort uitingen van haat en oproepen tot geweld vanaf Nederlandse bodem? Hoe frequent komt dit zover u bekend voor?
Uit de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) kan helaas niet worden gehaald hoe vaak dergelijke uitingen en oproepen zich voordoen en hoeveel meldingen, aangiften of strafrechtelijke onderzoeken er worden gedaan naar dergelijke oproepen.
Hebben politie en OM de prioriteit, focus en capaciteit om deze vormen van haat op te kunnen sporen en te vervolgen?
Zowel politie als Openbaar Ministerie (OM) geven prioriteit aan de opsporing en vervolging van haatgedreven delicten, waaronder uitingen en gedragingen met een discriminerend karakter en oproepen tot geweld. Wanneer er aangifte wordt gedaan en sprake is van een strafbaar feit dat bewijsbaar is, gaat het OM in principe tot vervolging over. Dit vormt een wezenlijk uitgangspunt bij de vervolging en onderstreept het belang van normstelling bij dergelijk ondermijnend of polariserend gedrag.
Binnen het OM is de benodigde expertise aanwezig om deze zaken zorgvuldig en doelgericht te beoordelen en te behandelen. De politie beschikt over gespecialiseerde functionarissen en werkt nauw samen met ketenpartners om signalen van haat en discriminatie effectief op te sporen. Binnen de beschikbare capaciteit wordt gericht ingezet op deze vorm van criminaliteit.
Wil u in gesprek gaan met de politie en het OM hierover en terugkoppelen hoeveel zaken van mensen in Nederland die oproepen tot geweld in Syrië onderzocht en vervolgd worden? Kunt u de uitkomsten van de strafbeschikkingen of rechtszaken hierin geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het werkbezoek van de staatssecretaris van Defensie aan Microsoft en Amazon |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat het doel was van uw werkbezoek van 3 tot en met 5 maart 2025 aan Microsoft en Amazon in Seattle?1
Het doel van het werkbezoek was drieledig, namelijk: 1) Het krijgen van inzicht in de laatste technologische ontwikkelingen bij Microsoft en Amazon; 2) het bepalen van de impact die deze bedrijven hebben op het opereren van Defensie en 3) het ontwikkelen van meer inzicht op het gebied van autonomie en soevereiniteit op het gebied van data en informatie.
Kunt u het volledige programma van uw werkbezoek delen, met een overzicht van wie u heeft gesproken en wat het onderwerp van deze gesprekken was?
Vanwege privacy kunnen wij geen namen of functies geven, maar er is gesproken met beide bedrijven op het niveau van director & corporate vice president. Met deze vertegenwoordigers heb ik gesproken over oplossingen voor mobiele cloudomgevingen, verwerking en eigenaarschap van data, regelgeving en toepasbaarheid van de laatste technologische ontwikkelingen die relevant zijn voor Defensie.
Heeft u op dit werkbezoek concrete toezeggingen gedaan of afspraken gemaakt? Wat was uw boodschap richting de bedrijven?
Ik heb geen toezeggingen gedaan. Onze gevechtskracht is niet langer alleen afhankelijk van staal en vuur, maar ook van bits en bytes. Hierin biedt de expertise van techbedrijven zoals Microsoft en Amazon waardevolle inzichten. Mijn boodschap richting de bedrijven is om te onderzoeken hoe hun expertise en technologie bij kunnen dragen in operationele situaties, op een soevereine wijze.
Is de inhoud van het werkbezoek en uw inbreng bij de activiteiten afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken?
De inhoud van het werkbezoek is afgestemd met het Ministerie van Economische Zaken.
Deelt u de mening dat, in deze geopolitieke context, Nederland de afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven juist zou moeten verminderen?
Het kabinet heeft in 2023 de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) met uw Kamer gedeeld.2 Het Kabinet constateert in de Agenda DOSA dat, in deze veranderende context, we strategisch moeten gaan kijken naar digitale technologie, en in het bijzonder naar strategische afhankelijkheden met een hoog risico.
We hebben een langdurige trans-Atlantische relatie met de VS. De VS is en zal een cruciale partner voor Nederland blijven, met gedeelde veiligheids- en economische belangen, waaronder ook digitale aspecten vallen.
Nederland zal blijven werken aan een goede werkrelatie met de VS. Ontwikkelingen in de VS, ook ten aanzien van tech, volgen elkaar snel op. We houden deze ontwikkelingen op technologisch- en veiligheidsgebied in de VS nauwlettend in de gaten.
Een te grote afhankelijkheid van één marktpartij is echter ongewenst. In de afweging welke data wij in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud, moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen. Daarbij wordt expliciet gekeken naar Europese tech-bedrijven.
Acht u de totale afhankelijkheid van clouddiensten van niet-Europese techbedrijven een mogelijk risico voor de Nederlandse en Europese autonomie en veiligheid?
Zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geconstateerd, wordt er veelvoudig gebruik gemaakt van public clouddiensten, waarbij meer dan de helft van de materieel public clouddiensten3 bij «big tech» ingekocht wordt4. Er is hiermee echter nog geen sprake van een «totale afhankelijkheid». In de afweging welke data we in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Defensie gaat uit van een spreiding van risico’s door clouddiensten in de eigen datacentra en bij verschillende cloud aanbieders onder te brengen, zowel binnen als buiten Europa. Er zal dus geen sprake zijn van totale afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven. Defensie weegt per situatie af of een eventuele afhankelijkheid acceptabel is. Daarbij worden ook de aspecten autonomie en veiligheid per situatie beoordeeld.
Heeft het Ministerie van Defensie een strategie voor het terugdringen van strategische afhankelijkheden van niet-Europese techbedrijven? Zo ja, hoe gaat u deze afhankelijkheden verminderen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze strategie alsnog te ontwikkelen?
Het beleid van Defensie draagt op verschillende manieren bij aan het vergroten van onze strategische autonomie en het positioneren van onze Nederlandse kennis-, technologie- en industriebasis. Begin april 2025 wordt de nieuwe Strategie van Defensie naar uw Kamer gestuurd, waarin toegelicht zal worden hoe Defensie strategische afhankelijkheden wil verminderen door zelf te investeren in de kennis- en industriebasis. Hoe sterker Europa en Nederland zijn, hoe minder afhankelijkheid. Defensie neemt daarnaast ook verschillende beschermende maatregelen: bepaalde producten, onderdelen en/of capaciteiten zullen in Nederland behouden of ontwikkeld moeten worden om (cruciale) (wapen)systemen van de krijgsmacht – en haar bondgenoten – te kunnen produceren, op te kunnen schalen en te ondersteunen.
Welke strategische investeringen doet het Ministerie van Defensie op het gebied van autonomie in het digitale domein? Acht u het in het belang van de Nederlandse veiligheid om de capaciteit van de Nederlandse en Europese techsector te benutten en versterken door te investeren in hun diensten en deze af te nemen?
Om internationaal een speler van betekenis te blijven, mee te blijven lopen in de mondiale (technologische) ontwikkelingen en onze afhankelijkheid van anderen te beperken, is het verkrijgen en het behouden van leiderschap op strategische technologische punten voor Nederland en Defensie belangrijk. Nederland heeft een sterke en kennisintensieve technologische en industriële basis die hoogwaardige producten en diensten levert. De gewijzigde geopolitieke context en de snelle technologische ontwikkelingen maken dat investeringen in de Nederlandse Technologische en Industriële Basis (NLDTIB) nodig zijn. Een sterke krijgsmacht en een sterk Nederland, kan alleen als de NLDTIB en Europese Technologische Industriële Basis (EDTIB) versterkt worden. Het internationaal positioneren van Nederlandse en Europese technologiebedrijven is daarbij van belang. Begin april wordt de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) en de bijbehorende Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis – Defensie (STRAIIK-D) aangeboden aan de Kamer. Daarin zullen deze ambities en versterkingen toegelicht worden.
Welke acties onderneemt u om Nederlandse en Europese techbedrijven structureel meer te betrekken bij Defensie-aanbestedingen en strategische IT-infrastructuur?
Defensie werkt aan versterkte publiek-private samenwerking o.a. via Defport. Defport draagt bij aan het versnellen van de militaire materieelgereedheid door de afstand tussen Defensie en de private sector te verkleinen. Ook de regionale programmabureaus en de opbouw van regionale ecosystemen en uitbreiding van MINDBases dragen bij aan het verkleinen van de afstand tussen Defensie, kennisinstellingen en industrie. Het is voor de Europese strategische autonomie van groot belang dat er strategische samenwerking bestaat met Nederlandse en Europese techbedrijven. Defensie zet in op een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Specifiek voor IT heeft Defensie sinds enkele jaren verschillende dialoogtafels met IT-bedrijven die betrekking hebben op huidige en toekomstige ontwikkelingen, om samen op te trekken en vruchtbare partnerschappen te ontwikkelen voor de lange termijn zodat snel kan worden ingespeeld op de behoeften van Defensie. Deze maandelijkse dialoog-tafels stellen Defensie in staat om uitdagingen voor te leggen aan de markt, om te komen tot nieuwe samenwerkingen, oplossingen en versnelling.
Heeft u een plan om bestaande samenwerkingen met Nederlandse en Europese techbedrijven binnen Defensie op te schalen? Welke acties onderneemt u om dit te bereiken?
Ja, mede dankzij de Defensie IT-leveranciersdialoog is Defensie in staat geweest om strategische partnerschappen aan te gaan met diverse IT-bedrijven. Zoals in de Defensienota 2024 is aangekondigd zal Defensie eraan werken om nieuwe technologieën, nadrukkelijk afkomstig van de Nederlandse industrie, te integreren in militaire toepassingen.
Nationale samenwerking met andere departementen, kennispartners en het bedrijfsleven in Nederland leidt tot betere resultaten voor zowel de krijgsmacht als het Nederlandse verdienvermogen en de maatschappij. De samenwerking wordt ingericht via verschillende ecosystemen, per onderwerp en per regio. Defensie legt haar behoeften neer bij de industrie, de capability pull. Kennisinstellingen, start-ups, MKB’ers en Original Equipment Manufacturers (OEM’s) werken samen aan oplossingen die Defensie nodig heeft. Ook is er nadrukkelijk ruimte voor ideeën vanuit de industrie en civiele technologieën die betekenisvol kunnen zijn voor Defensie. Nederlandse en Europese (tech)bedrijven worden hiermee nauwer verbonden aan de opgaves van Defensie en gepositioneerd om vroegtijdig mee te werken aan uitdagingen.
Hoe stimuleert u Nederlandse en Europese partijen om mee te dingen naar aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid? Welke drempels ervaren deze bedrijven momenteel en hoe gaat u die wegnemen?
Het eerste deel van deze vraag heb ik beantwoord in vraag 9. Betreffende het tweede deel: Eén van de knelpunten is toegang tot financiering. Met name start-ups, scale-ups en het MKB lopen tegen deze drempel aan. Uw Kamer is recent per brief geïnformeerd5 over deze financieringsknelpunten. In deze brief kondigt Defensie vier actielijnen aan om deze knelpunten op te lossen. Deze actielijnen zetten in op 1) het bieden van lange termijnvraag, 2) het mobiliseren van private investeringen en beter gebruik maken van bestaande instrumentaria 3) het optimaliseren van overheidsprocessen en 4) het versterken van de dialoog met de markt, bijvoorbeeld met het publiek-private platform Defport.
Heeft u, naast de samenwerking met niet-Europese techbedrijven, ook onderzocht welke Europese cloud- en technologiealternatieven beschikbaar zijn voor Defensie? Zo ja, welke Europese partijen heeft u hiervoor in beeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, Defensie is een onderzoek gestart naar mogelijkheden om cloudomgevingen voor Defensie te ontwikkelen met Europese leveranciers. De gesprekken daarover verkeren nog in een commercieel vertrouwelijke fase.
Bent u bereid (alsnog) gesprekken te initiëren met Europese alternatieven zoals OVHcloud, Nextcloud, of het GAIA-X-initiatief?
Ja.
Wat bedoelt u precies met uw openbare uitspraak: «Met een slimme mix van eigen en commerciële cloudoplossingen vergroten we onze digitale slagkracht»?2
Defensie ontwikkelt eigen IT zoals commandovoeringssystemen en IT-infrastructuur zoals de private cloud binnen het programma GrIT. Daarnaast is er een wereldwijde zeer snelle en innovatieve technologie-ontwikkeling in de public cloud. Om militair relevant te blijven op het slagveld met digitale technologie zal Defensie deze technologieën moeten combineren. Het combineren hiervan is onderdeel van de multicloud strategie van Defensie. Dit is een cruciaal onderdeel van de digitale transformatie van Defensie.
Hoe worden de diensten van Microsoft en Amazon momenteel gebruikt in de Defensie-architectuur? Welke Defensie-onderdelen zijn afhankelijkheid van deze diensten?
In de architectuur staan de clouddiensten van Microsoft en Amazon als «onderlaag» die gebruikt wordt voor ongepubliceerde of laag-gerubriceerde informatiesystemen. Naast clouddiensten neemt Defensie bij Microsoft ondersteuningsdiensten af voor de inzet van diverse Microsoft producten die op diverse plekken in de generieke IT-infrastructuur van Defensie worden toegepast. Voor de daadwerkelijke inzet zijn er geen afhankelijkheden van deze diensten (wel van de producten). Voor de lange termijn continuïteit heeft heel Defensie afhankelijkheden. Een van de belangrijkste afhankelijkheden is de cybersecurity ondersteuning van de diverse Microsoft producten.
Welke gegevens worden door Defensie bewaard, verwerkt, of gedeeld via de clouddiensten van Microsoft en Amazon? Heeft de Verenigde Staten, onder de CLOUD Act, toegang tot deze (gevoelige) gegevens?
Defensie verwerkt en bewaart alleen ongerubriceerde of laag gerubriceerde gegevens in de clouddiensten van Microsoft en Amazon.
Het Nationaal Cyber Security Centrum heeft in augustus 2022 een onderzoeksrapport over de CLOUD Act gepubliceerd. In dit onderzoek stelt Greenberg Traurig dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is.
Defensie verwerkt geen hoog gerubriceerde informatie in cloud-diensten van Microsoft en Amazon. Om een goede afweging te maken over de risico’s en de baten, hanteert Defensie een cloud-afwegingskader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Wegens de samenhang tussen vragen 9 en 11 is een gedeelte van deze beantwoording samengevoegd. Alle overige vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht ‘Nieuwe trend bij online pesten: ‘Het is ongelooflijk triest gedrag’’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe trend bij online pesten: «Het is ongelooflijk triest gedrag»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consistent pestgedrag buitengewoon invasief is voor het slachtoffer en schadelijk voor de geestelijke gezondheid?
Ja. Consistent (online) pestgedrag kan een buitengewoon invasieve en schadelijke impact hebben op de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Het kan leiden tot ernstige emotionele en psychologische problemen, zoals angst, depressie en een verminderd zelfbeeld. Het is belangrijk dat we deze problematiek serieus nemen.
Bent u bereid om pestgedrag op te nemen in de voorgenomen Wet strafbaarstelling psychisch geweld?
Pestgedrag kan een grote impact hebben op degene die gepest wordt en zijn directe omgeving. Zoals in het aangehaalde krantenbericht ook wordt aangegeven, biedt het huidige strafrechtelijk kader mogelijkheden om specifieke gedragingen of uitingsvormen van pesten aan te pakken, bijvoorbeeld door vervolging wegens bedreiging, smaad, laster, mishandeling of belaging (stalking). Momenteel worden onder regie van de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gesprekken gevoerd met verschillende organisaties en deskundigen over de contouren van een wetsvoorstel dat strekt tot een aparte strafbaarstelling van psychisch geweld. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de reikwijdte en aard van gedragingen die onder een dergelijke strafbepaling zouden kunnen vallen. Uw Kamer wordt voor de zomer 2025 geïnformeerd over de contouren van dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om het voor scholen mogelijk te maken, pesters door te verwijzen naar bureau-HALT, wanneer de school kan aantonen dat het pestgedrag dermate ernstig is?
Als sprake is van strafbaar gedrag kan er aangifte worden gedaan en kan de zaak, indien deze bewijsbaar is, naar Halt worden verwezen. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een verdachte voor deze interventie in aanmerking komt.
Als er geen aangifte wordt gedaan of geen sprake is van strafbare gedragingen, dan is er een preventieve Halt-interventie mogelijk die gericht is op het grensoverschrijdende gedrag. Hiervoor moet dan wel een gemeentelijke subsidieopdracht aan Halt zijn verleend. Indien er sprake is van een subsidieafspraak kan de betrokken jongere naar het spreekuur worden verwezen waarin een medewerker een gesprek met hem of haar voert en eventueel een opdracht mee kan geven. Ook kan een herstelgesprek met een slachtoffer worden opgezet. Naast individuele interventies biedt Halt ook groepsgerichte interventies, zoals voorlichtingen op verschillende thema’s (https://www.halt.nl/voorlichtingen), kunnen klassendialogen worden ingezet en zijn onlangs zogenoemde herstelcirkels ontwikkeld.
Mogelijke beïnvloeding van Nederlandse media, NGO’s en onderzoeksinstituten |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van enige financiering door het United States Agency for International Development (USAID) aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte, mediabedrijven of NGO’s? Zo ja, bent u bereid de Kamer inzicht te verschaffen in de desbetreffende organisaties en de bedragen die zij van USAID ontvangen?
Er is momenteel vanuit de overheid geen zicht op financiering vanuit USAID aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte mediabedrijven of NGO’s.
Heeft u inzicht in de voorwaarden die USAID stelt aan de financiering van Nederlandse organisaties en kunt u garanderen dat deze financiering niet gepaard gaat met inhoudelijke richtlijnen of politieke verwachtingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen inzage in de specifieke voorwaarden die USAID stelt aan de eventuele financiering van Nederlandse organisaties.
Ontvangen Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID? Zo ja, zijn er richtlijnen om de onafhankelijkheid van academisch onderzoek te waarborgen?
Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten zijn niet verplicht om aan het Ministerie van OCW te melden dat zij geld ontvangen van USAID. Navraag leert dat ook de koepelorganisaties NFU en UNL geen zicht hebben op of dan wel welke Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID ontvangen.
De onafhankelijkheid van academisch onderzoek wordt op verschillende manieren geborgd. Allereerst geeft de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) principes, richtlijnen en normen voor goede en integere wetenschapsbeoefening. De code baseert zich op de principes eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. De code ondersteunt de zelfregulering van onderzoekers en onderzoeksinstellingen en heeft een belangrijke didactische en preventieve functie. Ook biedt de NGWI een toetsingskader waarmee vermeende schendingen van wetenschappelijke integriteit worden beoordeeld en, indien nodig, gesanctioneerd kunnen worden.1
De zelfregulering van het veld uit zich ook in de peer review-procedures die zien op wetenschappelijke resultaten en publicaties. Daarnaast stellen wetenschappelijke tijdschriften als voorwaarde voor publicatie dat subsidies altijd vermeld moeten worden. Ook zijn er richtlijnen voor de interne kwaliteitszorg van universiteiten die toezien op o.a. de kwaliteit van onderzoek. In het kader van de kwaliteitszorg worden onderzoekseenheden elke zes jaar geëvalueerd door externe commissies conform het Strategy Evaluation Protocol (SEP). Eén van de hoofdcriteria van de evaluaties is wetenschappelijke kwaliteit, daaronder valt ook onafhankelijkheid en wetenschappelijke integriteit. De resultaten van de evaluaties worden meegenomen in de interne kwaliteitszorgcycli.
Zijn er afspraken of convenanten tussen de Nederlandse overheid en USAID over de financiering van onderzoeksprogramma’s en zo ja, welke waarborgen bestaan er tegen buitenlandse politieke beïnvloeding?
Nee, die zijn ons niet bekend.
Zijn er Nederlandse mediabedrijven of journalisten die direct of indirect steun ontvangen van het Organized Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP), ‘s werelds grootste journalistieke onderzoeksorganisatie die voor meer dan de helft wordt gefinancierd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, hoe wordt gewaarborgd dat deze financiering geen invloed heeft op journalistieke onafhankelijkheid?
Journalisten zijn in Nederland vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen. Persvrijheid betekent onder andere dat er geen politieke bemoeienis is met wat er wordt gepubliceerd. Dit betekent ook dat het kabinet geen uitspraken doet over journalistieke onafhankelijkheid of de manier waarop die in het geding zou zijn. De journalistieke sector bepaalt zelf de journalistieke normen en hoe de sector zich daaraan houdt. De Leidraad van de Raad voor de Journalistiek is daarvoor belangrijk. Daarin staat onder meer het volgende opgenomen:
«Goede journalistiek is waarheidsgetrouw en nauwgezet, onpartijdig en fair, controleerbaar en integer. Zij laat zich toetsen en gaat op open wijze om met opmerkingen, reacties en klachten. Zelfregulering is de beste manier om daar vorm en inhoud aan te geven en die verantwoordelijkheid te nemen.»2
Hoe beoordeelt u de geclaimde onafhankelijkheid van Nederlandse onderzoeksjournalisten die samenwerken met een organisatie die zich, volgens de Amerikaanse Foreign Assistance Act, moet conformeren aan het Amerikaanse buitenlandse beleid?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, zijn journalisten in Nederland vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen.
Vormt het feit dat OCCRP-gelden door de Amerikaanse overheid worden geoormerkt voor onderzoek naar specifieke landen zoals Rusland en Venezuela, terwijl misstanden binnen de VS en andere door de VS gesteunde landen buiten beschouwing blijven, volgens u een risico op eenzijdige berichtgeving in Nederland?
Het kabinet beoordeelt niet of berichtgeving eenzijdig is.
Hoe beoordeelt u in deze context het risico van buitenlandse invloed op de Nederlandse publieke opinievorming via media of academische instellingen?
Voor een goed functionerende democratie en een open samenleving zijn een onafhankelijke journalistiek en wetenschap essentieel. Als Minister van OCW sta ik hier pal voor.
Een open samenleving is echter ook kwetsbaar en statelijke actoren proberen via beïnvloedingscampagnes onze open samenleving te ondermijnen. Daarbij richten zij zich ook op het medialandschap. In samenwerking met onafhankelijke onderzoeksinstellingen onderzoekt de Nederlandse overheid deze inmenging.3
Het is bekend dat statelijke actoren proberen zich te mengen in of te bemoeien met de gang van zaken in Nederland. Onder statelijke inmenging valt elke activiteit die de democratische rechtsorde ondermijnt en die wordt ondernomen door een buitenlandse overheid of proxy namens een buitenlandse overheid. Die kunnen ook gericht zijn op het hoger onderwijs en de wetenschap. Ik acht het aannemelijke dat statelijke actoren een poging doen om de publieke opinievorming te beïnvloeden via academische instellingen.
Het kabinet vindt alle vormen van statelijke inmenging volstrekt onacceptabel. Het is essentieel dat we onze open samenleving behouden en tegelijkertijd de weerbaarheid van verschillende doelgroepen tegen statelijke inmenging verhogen. Bewustwording van ongewenste beïnvloeding van onderwijs en onderzoek en ongewenste overdracht van kennis en technologie door statelijke actoren op academische instellingen is een eerste belangrijke stap richting verhoogde weerbaarheid. Daarom voer ik een constante dialoog met kennisinstellingen hierover en ondersteun de instellingen, bijvoorbeeld met het Loket Kennisveiligheid en de Nationale Leidraad.
Verder onderzoek ik hoe ongewenste buitenlandse beïnvloeding (OBI) gericht op kennisinstellingen verder kan worden opgenomen in de kabinetsbrede aanpak. Over de uitkomsten ga ik in gesprek met de kennisinstellingen.
Erkent u in deze context het gevaar van beïnvloeding op Nederlandse politieke besluitvorming, met mogelijk grote (geopolitieke) consequenties tot gevolg?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering de invloed van Westerse buitenlandse inmenging, zoals financiering door USAID van protesten in landen als Oekraïne, Roemenië en Georgië meeweegt in haar beoordeling van de legitimiteit van regeringen en oppositiebewegingen in deze (en mogelijk andere) landen? Zou deze inmenging aanleiding moeten zijn om kritisch te heroverwegen hoe Nederland zich opstelt ten opzichte van dergelijke bewegingen en regeringen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen van dergelijke Westerse buitenlandse inmenging.
Kunt u aangeven of de regering aanwijzingen heeft dat USAID enige betrokkenheid heeft gehad bij de gebeurtenissen rondom de omverwerping van de Oekraïense regering in 2014 en in hoeverre dit is onderzocht?
Het kabinet heeft hiervoor geen aanwijzingen.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van DPG Media nu blijkt dat het bedrijf honderden miljoenen euro’s ontvangt van de Europese Investeringsbank (EIB), een instelling die eigendom is van alle EU-lidstaten?
U refereert hier aan een lening die is verschaft aan DPG Media waarmee het bedrijf verder digitaliseert en innoveert. Het is aan de EIB om een verzoek te beoordelen. Als Minister van OCW beoordeel ik dit niet.
In hoeverre acht u het wenselijk dat een commercieel mediabedrijf dat een dominante positie heeft in Nederland en België, financieel afhankelijk is van een Europese instelling met politieke en beleidsmatige doelstellingen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Op welke manier wordt in Nederland gecontroleerd of mediabedrijven die financiering ontvangen van de EIB of andere EU-instellingen hun redactionele onafhankelijkheid behouden?
Dit wordt niet gecontroleerd. Met het oog op de grondwettelijk geregelde persvrijheid acht het kabinet het ook niet wenselijk daarop controle uit te oefenen.
Bent u van mening dat mediabedrijven die staatssteun of leningen van overheden ontvangen, verplicht moeten worden hierover transparant te rapporteren aan hun lezers en kijkers? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland is er sprake van zelfregulering. Dat betekent dat het aan de sector zelf is om hierover afspraken te maken en die na te leven.
Hoe beoordeelt u het risico dat DPG Media, door de financiële steun van de EIB, minder kritisch zal berichten over EU-beleid of specifieke Europese beleidsdoelstellingen zoals de Digital Decade-strategie?
Dit beoordeel ik niet. Als Minister van OCW houd ik mij niet bezig met de inhoud van berichtgeving van welk medium dan ook. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe kunt u garanderen dat Europese financiering van mediabedrijven geen invloed heeft op de pluriformiteit en objectiviteit van de journalistiek in Nederland?
Het is niet aan mij, als Minister van OCW, om daar uitspraken over te doen of garanties te geven. Dit is onder andere geregeld in de Europese Verordening Mediavrijheid. Ziet u hiervoor artikel 4 lid 1 en 2 van de verordening.
Erkent u dat de Nederlandse media, indien zij gefinancierd worden door externe partijen, mogelijk als gevolg daarvan met eenzijdige, niet-objectieve en misleidende berichtgeving indirect invloed hebben op de verkiezingsuitslagen en erkent u dat dergelijke financieringsstructuren een risico vormen voor de integriteit van het verkiezingsproces en derhalve ongewenst zijn?
Het kabinet acht van belang dat informatie over het verkiezingsproces duidelijk en correct is. Het kabinet verstrekt daarom bij iedere verkiezing proactief informatie over het verkiezingsproces via www.elkestemtelt.nl. Wanneer onjuiste berichtgeving het verkiezingsproces mogelijk kan beïnvloeden (bijvoorbeeld valse informatie over hoe te stemmen), spreekt het kabinet dit actief tegen via de eigen communicatiekanalen.
Zoals aangegeven in antwoord 5 betekent persvrijheid onder andere dat er geen politieke bemoeienis is met wat er wordt gepubliceerd en zijn journalisten vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen. Dit geldt ook voor berichtgeving over verkiezingen. Het kabinet zet zich verder in voor mediawijsheid, zodat burgers kritisch kunnen reflecteren op media.
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de Europese financiering van DPG Media en de Amerikaanse overheidsfinanciering van media via USAID, gezien de kritiek op laatstgenoemde dat dit de journalistieke onafhankelijkheid aantast?
Het kabinet is niet bekend met deze kritiek.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de invloed van buitenlandse financiering op de Nederlandse journalistieke sector en publieke opinievorming en, in het verlengde daarvan, politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment ziet het kabinet daarvoor geen aanleiding.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De Kamer is per brief4 geïnformeerd dat de beantwoording van de vragen niet mogelijk was binnen de gestelde termijn van drie weken en meer tijd vergde.
Adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt?1
Ik heb ervan kennisgenomen dat in de media berichten zijn verschenen over de veronderstelde strekking van de adviezen.
Klopt het dat het zeer uitzonderlijk is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken voordat ze formeel openbaar worden gemaakt? Zo nee, welke voorbeelden kent u?
Blijkens het artikel zouden er (mondelinge) mededelingen zijn gedaan over het dictum en onderdelen van het advies. Dat is voor zover mij bekend niet gebruikelijk.
Klopt het dat alleen het betrokken ministerie c.q. de betrokken ministeries de stukken van de Afdeling advisering heeft/hebben ontvangen?
Dat is mij niet bekend. Mij is bekend dat de beide adviezen op donderdag 6 februari door de Afdeling advisering van de Raad van State aan het Ministerie van Asiel en Migratie zijn verstuurd. Vervolgens zijn zij door de Afdeling advisering conform de wettelijke plicht daartoe openbaar gemaakt, zoals gebruikelijk door publicatie op de website van de Raad van State. Dat gebeurde op maandag 10 februari 2025.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en strafbaar is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk wanneer mededelingen worden gedaan over adviezen van de Raad van State, voordat deze openbaar zijn gemaakt door de Raad van State. Het is niet aan mij te kwalificeren of in een dergelijk geval sprake is van strafbaar handelen.
Gaat u aangifte doen van het lekken van deze stukken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Daarvoor heb ik thans onvoldoende aanknopingspunten.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 13 februari beantwoorden?
Dit is ondanks de inspanningen helaas niet gelukt.