De uitspraken van minister Klever omtrent omroep Ongehoord Nederland |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van Minister Klever over omroep Ongehoord Nederland waarin wordt gesproken over een «coup»?1
Ja.
Gezien het kabinet met één mond spreekt, is deze uitspraak een kabinetsstandpunt?
Ik heb eerder aangegeven dat de onrust binnen Ongehoord Nederland mij zorgen baart. Medewerkers van de publieke omroep hebben recht op een veilige werkomgeving en hun werkgever moet hier zorg voor dragen. Het Commissariaat voor de Media (hierna: commissariaat) houdt onder andere toezicht op de naleving van de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep. Het commissariaat heeft aangegeven dat de casus van Ongehoord Nederland de aandacht heeft. Het is van belang dat het commissariaat onafhankelijk zijn onderzoek kan uitvoeren, op afstand van de politiek. Het is dan ook niet aan mij als Minister om hier een oordeel over te vellen. Dit uitgangspunt heb ik ook gedeeld met mijn collega op Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, vindt u het dan wenselijk dat een bewindspersoon dergelijke uitspraken doet over een onafhankelijke omroep?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb benoemd, hoort de politiek afstand te bewaren tot de media, zodat zij onafhankelijk kunnen opereren.
Indien er volgens het kabinet sprake is geweest van een «coup», door wie zou deze «coup» dan zijn gepleegd?
Het is aan het commissariaat om toezicht te houden op de publieke omroepen. Ik heb als Minister geen rol in deze specifieke casus en kan en wil daarom geen uitspraken doen hierover.
Bent u eveneens bekend met de uitspraak van Minister Klever dat «de programma’s inhoudelijk zwaar onder de coup te lijden hebben»?
Ja.
Is deze inhoudelijke beoordeling van de programma’s van Ongehoord Nederland een kabinetsstandpunt?
Het kabinet heeft geen standpunt over de inhoud van de programma’s van ON. Dit kabinet hecht grote waarde aan onafhankelijke journalistiek en ziet dit als een essentieel onderdeel van onze rechtsstaat. Het belang hiervan wordt onder meer onderstreept in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. In de Mediawet is vastgelegd dat publieke omroepen redactionele autonomie hebben en zelf verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud van hun programma’s, binnen de kaders die de Mediawet hieraan stelt. Het is niet aan de politiek, en dus ook niet aan leden van het kabinet, om de programma’s van de publieke omroep inhoudelijk te beoordelen.
Vindt u het wenselijk dat bewindspersonen zich uitspreken over de inhoud van programma’s van de publieke omroep? Zo ja, waarom dan?
De publieke omroep en andere mediadiensten moeten onafhankelijk van de politiek kunnen opereren; dat is een ononderhandelbaar rechtsstatelijk uitgangspunt. Persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zijn tevens rechten die zijn vastgelegd in de Grondwet, net als een verbod op censuur. De politiek dient zich niet te bemoeien met inhoud van programma’s van de publieke omroep en andere mediadiensten. Dit standpunt heb ik tevens overgebracht in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit thema aan het lid van de BBB.
Wat vindt u van het feit dat een Minister uitspraken doet over de inhoud van een programma op de publieke omroep?
Het is niet aan de politiek, en dus ook niet aan leden van het kabinet, om de programma’s van de publieke omroep inhoudelijk te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat bewindspersonen zich niet horen te mengen in de redactionele keuzes van een onafhankelijke omroep? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
59 grote en kleine podiumgroepen en festivals die op het omvallen staan, ondanks een positief advies van het Fonds Podiumkunsten |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de 59 culturele instellingen met een positief advies van het Fonds Podiumkunsten wiens voortbestaan wordt bedreigd doordat er onvoldoende middelen zijn?
Ja, ik ben hiermee bekend. Uit de informatie die ik van het Fonds Podiumkunsten heb ontvangen, blijkt dat het aantal inmiddels met twee is gedaald. Dit heeft te maken met de terugtrekking van één gehonoreerde instelling, waardoor twee van de 59 instellingen alsnog gehonoreerd konden worden.
Kunt u een lijst opleveren van deze culturele ondernemingen en het gevraagde bedrag?
Ja, zie bijlage.
Wat gaat u doen om deze culturele ondernemingen te redden?
De gehele OCW-begroting is weliswaar ruim € 57 miljard, maar de cultuurbegroting (artikel 14) voor 2025 is daar maar een heel beperkt deel van (€ 1,4 miljard). In de ontwerpbegroting heb ik de uitgaven voor dit deel van de OCW-begroting, het uit te voeren beleid en de ambities voor 2025 toegelicht. Met de nota van wijziging is vervolgens invulling gegeven aan het OCW-aandeel in de rijksbrede subsidietaakstelling. Over de gehele OCW-begroting loopt dit op naar € 261 miljoen, voor cultuur komt deze taakstelling uit op € 10 miljoen. Hierbij heb ik het primaire proces zoveel mogelijk kunnen ontzien. Ik zie geen ruimte om op de cultuurbegroting nog eens ruim € 10 miljoen te vinden, zonder dat dit ten koste gaat van andere door de Kamer gedeelde prioriteiten.
Wel zal het Fonds Podiumkunsten eenmalig een frictiekostenvergoeding aan deze instellingen uitkeren.
Voor talentontwikkeling in de klassieke muziek heb ik een uitzondering gemaakt, omdat een volledige schakel, gericht op de doorstroom van jong talent naar de professionele beroepspraktijk of het kunstvakonderwijs, zou verdwijnen. Dekking hiervoor (€ 7,6 miljoen voor een periode van vier jaar) is gevonden op de begroting van het Fonds voor Cultuurparticipatie, aangevuld met een bijdrage vanuit de cultuurbegroting en van het Fonds Podiumkunsten.
Kunt u eenmalig € 10,9 miljoen vrijmaken voor deze culturele instellingen in 2025, nadat u eerder € 8 miljoen heeft gevonden voor klassieke jeugdkoren en jeugdorkesten? Zo nee, waarom lukt het u niet om eenmalig € 10,9 miljoen te vinden op een begroting van € 57.000 miljoen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het wel gelukt om, gegeven de grootte van de Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)-begroting, de klassieke jeugdkoren en jeugdorkesten te helpen bij de augustusbesluitvorming en niet ook deze 59 culturele ondernemingen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het totale kapitaalvernietiging is om deze culturele ondernemingen nu subsidie te ontzeggen?
Het Fonds Podiumkunsten richt zich, net als de andere Rijkscultuurfondsen, in de financiering op vernieuwing van het culturele veld. Uitgangspunt is dus dat er ruimte is voor nieuwe aanvragers. Als er aanvragen van nieuwkomers worden gehonoreerd, dan moet er ook sprake zijn van afvallers die de vorige keer wel subsidie kregen.
Hoe reflecteert u op deze kaalslag in de culturele sector, bovenop de btw-verhoging, het ravijnjaar van gemeenten en de verhoging van de kansspelbelasting?
Ik ben mij ervan bewust dat een deel van de sector te maken krijgt met een stapeling van verschillende financiële maatregelen. Die zijn echter niet allemaal negatief. Zo worden er ook maatregelen genomen die zorgen voor een lastenverlichting voor burgers en bedrijven en worden er geen aanpassingen gedaan aan de giftenaftrek voor particulieren. Buiten deze fiscale maatregelen heeft het kabinet de verhoging van de BIS-middelen van het vorige kabinet overgenomen, waardoor er aanzienlijk meer geld beschikbaar is dan bij het begin van de vorige besluitvormingsronde.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de culturele en creatieve sector zal ik de impact van de fiscale maatregelen monitoren. Indien nodig kijk ik -binnen de financiële kaders van de OCW-begroting- naar mogelijkheden om het verdienvermogen van de sector te verbeteren.
Kunt u deze vragen vóór het wetgevingsoverleg over cultuur beantwoorden?
Het bericht ‘Jorinde van Klinken zwijgt niet langer: ‘Ik heb echt heel serieuze zaken gehoord, ook verkrachtingen’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jorinde van Klinken zwijgt niet langer: «Ik heb echt heel serieuze zaken gehoord, ook verkrachtingen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht over Jorinde van Klinken, en vind het erg pijnlijk dat ze dit heeft ervaren. Grensoverschrijdend gedrag hoort nergens thuis, ook niet in de sport. Ik beschouw dit als een oproep om te blijven werken aan een veilige sportsector voor iedereen.
Deelt u de mening dat een veilig topsportklimaat de volle aandacht nodig heeft, zoals ook wordt beschreven in het rapport Topsport in Nederland (TiN) 2024?2 Hoe plaatst u de ervaringen van olympisch atlete Van Klinken binnen dit kader?
Ja, ik deel de mening dat een veilig sportklimaat, zowel voor de top- als breedtesport, de volle aandacht verdient. Daar zet de sportsector zich hard voor in, met steun van VWS. Zo werkt NOC*NSF met ondersteuning vanuit de VWS-subsidie «Veilige en Integere Sport» aan tal van acties over de hele linie van amateursport tot en met topsport. Bijvoorbeeld door de aanstelling van integriteitsmanagers, campagnes om de bewustwording en meldingsbereidheid op grensoverschrijdend gedrag te vergroten en het ondersteunen van sportbonden op hun integriteitsbeleid.
Parallel hieraan werkt VWS aan een wetsvoorstel dat gaat leiden tot de totstandkoming van een onafhankelijk integriteitscentrum voor de sport, om zo meldingen van onder andere grensoverschrijdend gedrag zo goed mogelijk het hoofd te bieden.
Wat betreft topsport specifiek, is een veilig en gezond topsportklimaat één van de gezamenlijke prioriteiten die wij als VWS, NOC*NSF en Vereniging voor Sport en Gemeenten hebben benoemd in het Strategisch Kader Topsport 2032. De sport heeft vanaf het voorjaar van 2023 op ieder TeamNL centrum een integriteitsmanager aangesteld die verantwoordelijk is voor het opstellen van een integriteitsplan. Dit plan bevat een minimum aan eisen waaraan een TeamNL centrum voor de sportersomgeving moet voldoen. Hierin wordt bijvoorbeeld geborgd dat er vertrouwenspersonen op elk centrum zijn, VOG’s voor alle medewerkers, en dat e-learnings over dit thema gevolgd worden. Met ingang van januari 2025 gaat NOC*NSF in nauwe samenwerking met de TeamNL centra pedagogisch experts inzetten. Deze experts hebben een specifieke taak in het creëren en bewaken van een veilige, verantwoorde (topsport)trainingsomgeving. Zij krijgen een signalerende, reflecterende en adviserende verantwoordelijkheid op het pedagogisch ontwikkelklimaat, omgangsvormen, (on)gewenst en (on)fatsoenlijk gedrag. Zij zullen als eerste aanspreekpunt dienen voor (talentvolle) sporters op een TeamNL centrum, maar ook voor coaches om hen bij te staan bij pedagogische vraagstukken.
Een van de stappen die VWS op dit thema heeft genomen is het financieren van een grootschalig onderzoek naar de factoren die bijdragen aan de positieve en negatieve aspecten van topsportcultuur3. Dit onderzoek moet tot een verschuiving leiden: van een focus op reactieve maatregelen naar maatregelen aan de voorkant gericht op het vergroten van een positieve topsportcultuur en het verminderen van de kans op misdragingen in de topsport. Dit rapport wordt begin 2025 verwacht.
De eerste rapportage Topsport in Nederland (TiN) van het Mulier Instituut zie ik als een bevestiging om aandacht te blijven houden voor een veilige topsport. Voor de TiN-rapportage in 2025 wordt data verzameld onder talenten, (voormalig) topsporters, coaches en bonden over diverse onderwerpen waaronder het welzijn van topsporters en het ervaren topsportklimaat.
Hoe duidt u haar ervaring dat niemand weet waar een melding van grensoverschrijdend gedrag moet worden gedaan, en dat dit onderwerp nooit wordt besproken in de groep?
Het stemt mij treurig dat Jorinde van Klinken en andere (top)sporters niet weten waar zij meldingen van grensoverschrijdend gedrag kunnen doen. Er zijn namelijk wel degelijk meldpunten waar sporters terecht kunnen. Dit signaal onderschrijft het belang van een nog duidelijkere voorlichting over de kanalen waar sporters beroep op kunnen doen als ze te maken krijgen met grensoverschrijdend gedrag.
Zo is het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) het officiële meldpunt van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, doping en matchfixing in de sport, en onderzoekt als beoordeelt het Instituut Sportrechtspraak (ISR) tevens meldingen van grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast kunnen bredere meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld ook worden gedaan bij het Centrum Seksueel Geweld (CSG), Helpwanted en Slachtofferhulp Nederland. Ten slotte spelen verenigingen en bonden een sleutelrol in het bespreekbaar maken en tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de sport.
Wat betreft de bespreekbaarheid van het onderwerp, ervaart CVSN positieve ontwikkelingen ten aanzien van de meldingsbereidheid van de doelgroep. Uit opgave van CVSN blijkt dat het aantal meldingen sinds diens oprichting jaarlijks fors blijft toenemen. Ook weten CVSN en bonden elkaar steeds beter te vinden. Daarnaast is het een aanmoedigend signaal dat integriteitsautoriteiten uit andere landen regelmatig bij CVSN informeren naar best practices om de meldingsbereidheid op het thema van grensoverschrijdend gedrag in de sport te verhogen.
Herkent u het beeld dat de vertrouwenspersoon van een sportbond vaak korte lijntjes heeft met de directie en men daarom niet durft te melden? Wat vindt u daarvan? Als u dit beeld niet herkent, hoe gaat u dit bespreekbaar maken?
NOC*NSF en ook ikzelf herkennen het beeld niet dat de vertrouwenspersoon korte lijntjes heeft met directie. Ik betreur het als dit wel op die manier wordt ervaren. Voor topsporters die liever op een andere plek dan de sportbond willen praten is het CVSN ingericht waar men naast met casemanagers onder geheimhouding ook kan praten met vertrouwenspersonen. Deze casemanagers en vertrouwenspersonen zijn niet verbonden aan een sportbond. Bij NOC*NSF is in een professioneel statuut vastgelegd dat zowel de vertrouwenspersonen, casemanagers als de overige medewerkers die bij CVSN werkzaam zijn, los van directie van NOC*NSF hun werk onafhankelijk moeten kunnen doen. Het is van belang dat leden van de bond, waaronder topsporters, op de hoogte zijn van de verschillende meldpunten waar zij terecht kunnen. Daarnaast verleent NOC*NSF ook medewerking aan het onafhankelijk maken van het CVSN richting een onafhankelijk integriteitscentrum (zie het antwoord op vraag 12 voor een verdere toelichting).
Herkent u het benoemde dat weinig gebeurt met meldingen die gedaan worden bij het tuchtrechtorgaan Instituut Sportrechtspraak? Zijn er cijfers bekend van het aantal meldingen en de uitspraken die gedaan zijn?
Nee, dat beeld herken ik niet. Alle meldingen die aan het ISR worden gestuurd worden in behandeling genomen. Afhankelijk van het verloop van het onderzoek verschilt per casus of de melding ook tot een zaak voor de tuchtomissie leidt en resulteert in een uitspraak. Na het onderzoek van een melding kan de zaak namelijk door de aanklager worden geseponeerd, kan er een schikking worden getroffen of kan de melding voor de tuchtcommissie worden gebracht. In 2023 heeft het ISR 131 meldingen ontvangen en in behandeling genomen. Ter vergelijking waren dat 106 meldingen in 2022.
Wat vindt u van het beschreven voorbeeld dat toen Van Klinken sportte in de VS en een melding deed, dit wel gelijk adequaat werd opgepakt?
Ik vind het geruststellend om te horen dat de melding die door Van Klinken in de Verenigde Staten is ingediend adequaat is opgepakt. Tegelijkertijd betreurt het mij dat zij destijds in Nederland niet vergelijkbaar adequaat gehoord is. Deze tegenstelling laat zien dat er in Nederland nog een flink aantal stappen te zetten is om de vindbaar- en toegankelijkheid van meldpunten, inclusief de meldingsbereidheid onder sporters, te blijven verbeteren.
Heeft u contact met andere landen betreffende de aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de topsport? Zo ja, wat kan daarvan worden geleerd? Als u geen contact heeft met andere landen, bent u bereid om dit op te pakken?
Ja, we hebben contact gehad met Australië en ons door hen laten inspireren voor een onafhankelijk integriteitscentrum die grensoverschrijdend gedrag – ook in de topsport – aanpakt. Hun model is nagenoeg vergelijkbaar met de aanpak die wij beogen. Daarnaast loopt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, een onderzoek naar de topsportcultuur in Nederland. In dit onderzoek wordt een korte internationale vergelijking gedaan waarbij wordt gekeken naar wat andere landen doen op het gebied van een veilig topsportklimaat. Ik wacht de oplevering van dit rapport af.
Bent u bekend met het bedrijf Safespc dat Van Klinken heeft opgericht en zich richt op de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de Nederlandse topsport?
Nee, ik was hier eerder nog niet mee bekend.
Deelt u de mening dat het goed is dat sporters zelf het initiatief nemen voor de preventie van grensoverschrijdend gedrag in de sport, maar dat daaruit ook blijkt dat wat er nu is niet voldoet?
Het is bewonderingswaardig dat sporters zelf het initiatief nemen om zich in te zetten voor de preventie van grensoverschrijdend gedrag in de sport. Ik ben echter ook van mening dat het niet hun verantwoordelijk dient te zijn om deze rol op zich te nemen, en dat ongeacht hun grote inzet, deze niet kan voldoen aan de overkoepelende problematiek omtrent grensoverschrijdend gedrag in de (top)sport. Ik verwijs uw Kamer graag naar het antwoord op vraag 12 voor een toelichting op de inzet van VWS, die onder andere ziet op de preventie van grensoverschrijdend gedrag.
Welke drempels ervaren atleten om een melding van grensoverschrijdend gedrag te doen?
Sporters en atleten die slachtoffer zijn van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag kunnen verschillende drempels of angsten ervaren bij het melden van of zich uit te spreken over grensoverschrijdend gedrag4. Deze drempels zijn niet specifiek gerelateerd aan de sport. Drempels om een melding te doen zijn bijvoorbeeld de angst voor geen steun, angst voor welzijn, moeite om over het onderwerp te praten, schaamte, zelfverwijt, of de potentieel negatieve gevolgen die een melding zal hebben op naasten, inclusief de dader. In de sport kan tevens de afhankelijkheid van een hiërarchische relatie een drempel vormen. Vaak doet dit zich voor in de vorm van een sporter-coach-relatie. Het doen van een melding zou directe, negatieve en oncontroleerbare consequenties kunnen hebben voor de verdere carrière van zowel de melder als de beschuldigde.
Uit het onderzoek waarnaar hierboven wordt verwezen, blijkt dat dergelijke drempels verlaagd kunnen worden door anonieme online hulpverlening, correcte en volledige beeldvorming van seksueel geweld en consent, meer aandacht voor mannelijke slachtoffers, en online (seksueel) grensoverschrijdend gedrag beschouwen als één van de variaties van seksueel geweld. NOC*NSF en CVSN voeren daarom terugkerende campagnes over het bestaan van CVSN en het belang van melden en bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag. Ook biedt het CVSN gratis campagne- en mediamaterialen aan.
Waarom hebben atleten angst om zich tijdens hun sportcarrière uit de spreken?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de stand van zaken van de verzelfstandiging van het Centrum Veilige Sport Nederland?
De verzelfstandiging van het Centrum Veilige Sport Nederland naar een onafhankelijk integriteitscentrum wordt gedaan aan de hand van een wetgevingstraject. De oprichting van het centrum is in maart 2023 aangekondigd door mijn voorganger5. Aansluitend op deze aankondiging worden constructieve gesprekken gevoerd tussen VWS, NOC*NSF, de Dopingautoriteit en andere organisaties uit het veld, inclusief stakeholders, experts en slachtoffers om input op te halen over de taken, verantwoordelijkheden en invulling van dit centrum.
Het doel van het onafhankelijk integriteitscentrum is om de sport te ondersteunen bij meldingen van grensoverschrijdend gedrag, evenals doping en matchfixing. Het centrum ontvangt, onderzoekt en adviseert de sport over deze meldingen. Daarin heeft het zowel een preventieve, onderzoekende als adviserende functie.
Mijn voorganger heeft de Kamer toegezegd dat het streven is om het wetsvoorstel voor een onafhankelijk integriteitscentrum eind dit jaar, in 2024, in consultatie te brengen6.
Deelt u de mening dat de aanpak van grensoverschrijdend gedrag sneller opgepakt moet worden en dat er voor deze aanpak een strak tijdspad nodig is?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. Elke dag waarop grensoverschrijdend gedrag zich voordoet in de sport, is er een te veel. Vele betrokkenen maken zich continu sterk om grensoverschrijdend gedrag op vele niveaus aan te pakken. De totstandkoming van een onafhankelijk integriteitscentrum waar ik zelf aan werk vraagt om een gedegen onderbouwing die tevens juridisch verdedigbaar is. Dit betekent dat een goede balans tussen een strak tijdspad en het borgen van kwaliteit van belang is.
Bent u bereid deze vragen tijdig voor de behandeling van het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen op 2 december aanstaande te beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met bovenstaande artikelen?1 2 3
Ja.
Kunt u aangeven of bij de publieke omroepen zelf, bij de Ombudsman van de Nederlandse Publieke Omroep en/of bij het Commissariaat voor de Media klachten zijn gemeld over Nederlandse mediakanalen die richtlijnen schenden bij de berichtgeving over het conflict tussen Israël en zijn vijanden?
De Ombudsman voor de publieke omroep doet in principe geen uitspraken over lopende zaken, maar geeft desgevraagd aan dat er meerdere vragen binnen zijn gekomen naar aanleiding van de verslaggeving van de situatie in Israël door de publieke omroep. Begin dit jaar heeft de Ombudsman een reeks artikelen gepubliceerd waarin wordt ingegaan op 130 mails die tot dan toe waren binnengekomen over het conflict en de manier waarop daarvan verslag is gedaan. Het Commissariaat voor de Media (hierna: commissariaat) ontvangt in het kader van zijn wettelijke taak als toezichthouder dagelijks vragen, meldingen, klachten en/of signalen, waaronder ook over berichtgeving over het conflict in het Midden-Oosten.
Wanneer worden klachten over mogelijke partijdigheid of onjuistheden in berichtgeving over Israël door publieke omroepen behandeld en onderzocht door de toezichthouders?
In eerste instantie kunnen kijkers en luisteraars zelf omroepen aanspreken op de naleving van de Code Journalistiek Handelen. Wanneer hun klacht niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan er contact worden opgenomen met de Ombudsman van de publieke omroep. Daarnaast kunnen belanghebbenden zich wenden tot de Raad voor de Journalistiek. Uitgangspunt bij alle klachtenprocedures is dat eerst bij de omroep of redactie zelf moet worden aangeklopt.
Het commissariaat houdt onder meer toezicht op de naleving van artikel 2.1 van de Mediawet 2008. In het tweede lid, aanhef en onder e, is geregeld dat publiek media-aanbod moet voldoen aan journalistieke en professionele kwaliteitseisen die binnen de sector gehanteerd worden. Dit betekent dat omroepen moeten handelen in overeenstemming met een gedegen journalistieke werkwijze, zodat feiten op zorgvuldige wijze worden gecontroleerd en gepresenteerd en het publiek in staat wordt gesteld de gegeven informatie op de juiste waarde te schatten. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid houdt het commissariaat vanzelfsprekend rekening met de toepasselijke verdragsrechtelijke en grondwettelijke waarborgen.
Het commissariaat kan op basis van signalen, zoals vragen of klachten van kijkers en luisteraars, besluiten onderzoek te doen naar de naleving van normen waarop hij toeziet. Het commissariaat geeft risicogestuurd invulling aan zijn toezicht. Dit betekent dat hij signalen beoordeelt op de mate waarin het commissariaat daarin risico’s ziet. Prioriteiten worden aan de hand van die risico-inschatting bepaald. Het commissariaat beschikt vervolgens over een breed pallet aan mogelijke toezichtinterventies. Niet iedere melding leidt dus tot onderzoek dan wel formele handhaving door het commissariaat. Zie in dit kader de toezichtaanpak van het commissariaat en het handhavingsbeleid.4
De politiek dient zich niet te bemoeien met de inhoud van media, maar moet er wél voor waken dat deze niet in strijd is met de Grondwet; hoe controleert u hierop?4
Ik controleer daar niet op. Een rechtstreeks toezicht van de overheid op de inhoud van media-uitingen zou neerkomen op censuur of de uitoefening van druk. De publieke omroep en andere mediadiensten moeten onafhankelijk van de politiek kunnen opereren. Dat is een cruciaal en ononderhandelbaar rechtsstatelijk uitgangspunt.
Juist omdat de Grondwet expliciet voorziet in een verbod op censuur en voorafgaand toezicht, zou een dergelijke controlefunctie voor de politiek onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van de media. Dit is gestoeld op de fundamentele beginselen van onze democratische rechtsstaat, waarin persvrijheid en vrijheid van meningsuiting fundamentele pijlers zijn. Deze rechten zijn vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet. Censuur en voorafgaand toezicht op de inhoud van media-uitingen zijn in Nederland daarom niet toegestaan.
Hoe waarborgt het Commissariaat voor de Media de journalistieke integriteit en onpartijdigheid van door de overheid gefinancierde media in berichtgeving over Israël conform richtlijnen vastgelegd in onder meer de Mediawet en het Mediabesluit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de rol van sociale media bij de verspreiding van mogelijk bevooroordeelde informatie over Israël in het conflict met zijn vijanden?
Ik zie ook dat er op sociale media veel wordt gesproken en veel informatie wordt gedeeld over het conflict in het Midden-Oosten. Het is duidelijk dat dit onderwerp de samenleving bezighoudt. Het is echter niet mijn rol om de mogelijke partijdigheid van berichtgeving te beoordelen.
Wat doet u en/of de onder uw verantwoordelijkheid vallende instanties om ervoor te zorgen dat inwoners van Nederland beter in staat zijn om bevooroordeelde berichtgeving op media en sociale media over Israël te herkennen en hier kritisch mee om te gaan?
Het is belangrijk mensen weerbaar te maken tegen desinformatie door in te zetten op mediawijsheid. Het Ministerie van OCW ondersteunt het Netwerk Mediawijsheid met het doel iedereen mediawijs te laten zijn of te laten worden. Hier zijn veel maatschappelijke partners betrokken.
Ook zet het Netwerk in op «samen sociaal online» en daarmee wordt gestreefd naar een veiligere online omgeving. Iedereen moet zich kunnen uiten en niet worden bedolven onder haatdragende reacties. Het online debat moet scherp gevoerd kunnen worden, maar zonder haatdragende of bedreigende reacties.
Onder de vlag van het Netwerk Mediawijsheid ondersteun ik het project DichterBijNieuws, dat nieuwswijsheid in het onderwijs en bij bibliotheken bevordert en de dialoog tussen journalisten en burgers stimuleert. In de Mediabegrotingsbrief van november zal ik uw Kamer daar verder over informeren.
In het artikel «Hezbollah-leider Nasrallah: geliefd én gehaat in eigen land' wordt gebruik gemaakt van kwalificaties als «charismatisch man» en «competent leider», maar niet van «terreurleider» of «terrorist»; bent u bereid het Commissariaat voor de Media te verzoeken de verslaggeving van het NOS Journaal over de dood van Hassan Nasrallah te beoordelen en hierbij na te gaan of deze voldeed aan de hoogste journalistieke eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, ongebondenheid, pluriformiteit en objectiviteit die van dit met belastinggeld gefinancierde nieuwsprogramma mag worden verwacht?
Bij klachten over berichtgeving van de publieke omroep kan eenieder zich melden bij de betreffende omroep zelf, bij de Ombudsman voor de publieke omroep of bij het Commissariaat voor de Media.
Ik ben niet bereid het commissariaat te vragen een dergelijk onderzoek te doen. Het commissariaat is een onafhankelijk toezichthouder, die zelf gaat over zijn onderzoeken in specifieke gevallen en daar eigen afwegingen in maakt. De onafhankelijkheid van een toezichthouder is van groot belang voor zijn betrouwbaarheid en het draagvlak in een sector; politieke inmenging doet hieraan af.
Bent u bereid het Commissariaat voor de Media te verzoeken onderzoek te doen naar de objectiviteit van de publieke omroepen en mogelijke schendingen van de Mediawet betreffende de berichtgeving over Israël?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar mogelijke schendingen van de Grondwet in de berichtgeving van publieke omroepen over Israël?
De Grondwet garandeert persvrijheid en verbiedt voorafgaand toezicht op radio- en televisie-uitzendingen. Bovendien schrijft de Mediawet voor dat publieke omroepen redactionele autonomie hebben en zelf verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud van de programma’s. Het is niet aan mij om te controleren of uitingen van de vrije pers in strijd zijn met de wet.
Welke stappen zet u, het Commissariaat voor de Media en overige verantwoordelijke organisaties om het vertrouwen van de burger in de publieke omroepen te versterken?
Een rechtstaat is gebaat bij een goed functionerende en betrouwbare journalistiek. De journalistieke sector heeft hier zelf invulling aan gegeven door het vormgeven van journalistieke codes en zelfregulerende instanties om die codes te beschermen en na te leven. Het vertrouwen van de Nederlander in de publieke omroep is hoog, zo bleek uit het Digital News Report Nederland 2024 van het commissariaat.6 In het recente onderzoek van het commissariaat onder jongeren blijkt ook onder deze groep een groot vertrouwen in de nieuwsvoorziening van de publieke omroep.7
Het commissariaat heeft al in december vorig jaar aangegeven een sectorbreed onderzoek te doen naar de manier waarop landelijke publieke omroepen de betrouwbaarheid van hun journalistieke media-aanbod borgen. In dit onderzoek kijkt het commissariaat zowel naar de sector als geheel, als naar specifieke signalen (in het bijzonder naar situaties met een verhoogd risicoprofiel).
De brief van de Nederlandse Stichting Water- & Zwemveiligheid (NSWZ) betreft het verzoek tot heroverweging van de voorgenomen Btw-verhoging op zwemlessen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u de brief van de Nederlandse Stichting Water- & Zwemveiligheid (NSWZ) betreft het verzoek tot heroverweging van de voorgenomen Btw-verhoging op zwemlessen van 30 september jl.?
Ja.
Is er volgens u een significant verschil tussen zwemles van een commerciële partij en zwemles van een niet-commerciële partij? Zo ja, waar berust dit verschil op? Zo nee, hoe kijkt u dan tegen een Btw-verschil van 21 procentpunt aan?
Of er een verschil in kwaliteit of inhoud is tussen zwemles van een commerciële partij en zwemles van een niet-commerciële partij is voor de bepaling van het btw-tarief niet relevant. Voor de btw-heffing geldt dat het al dan niet beogen van winst het onderscheidende criterium is. Het is juist dat de btw-verhoging met name commerciële aanbieders raakt. Daarbij is het overigens niet zo dat door de btw-verhoging een verschil van 21 procentpunten ontstaat met niet-winst beogende ondernemers. In tegenstelling tot niet-winstbeogende ondernemers kunnen winst beogende ondernemers hun inkoop-btw namelijk in aftrek brengen waardoor het verschil kleiner is dan 21 procentpunten.
Beschouwt u zwemlessen voor het ABC-diploma als een essentiële vorm van onderwijs of als een onderdeel van sport?
Het is belangrijk dat iedereen in ons land kan leren zwemmen. Zwemles is echter geen onderdeel van het curriculum voor het funderend onderwijs. Wel is het mogelijk om via scholen elementen van het bewegingsonderwijs in een wateromgeving aan te leren. Dit is de zogenoemde natte gymles. Op dit moment laten het Ministerie van OCW en VWS op verzoek van uw Kamer enkele scenario’s onderzoeken voor de invoering van schoolzwemmen, onder andere in een variant waarbij schoolzwemmen «oude stijl» wordt heringevoerd in het primair onderwijs. Ik verwacht u de resultaten van het onderzoek in het eerste kwartaal van 2025 toe te kunnen sturen. Op basis daarvan en bezien in relatie tot het regeerprogramma kan een afweging gemaakt worden of zwemles weer onderdeel van onderwijs zou moeten worden of alleen onderdeel is van sport buiten het onderwijs om.
Verwacht u dat Btw-verhoging op zwemles van commerciële partijen stand houdt bij de rechter, gezien de rechterlijke uitspraak dat zwemles een onderwijsactiviteit is die essentieel is en niet gelijkgesteld kan worden aan sport?1
De verwachting is dat de btw-verhoging op zwemles standhoudt bij de rechter. Het Hof van Justitie van de EU heeft namelijk in zijn arrest van 21 oktober 2021 in de zaak C-373/19 (Dubrovin & Tröger GbR- Aquatics) bepaald dat zwemlessen van commerciële partijen niet onder de btw-vrijstelling voor onderwijsactiviteiten in de Europese btw-richtlijn (2006/112) vallen. Dit betekent dat wanneer commerciële partijen zwemlessen aanbieden, zij btw in rekening moeten brengen.
Is er gedegen onderzoek gedaan naar de toegankelijkheid van commerciële zwemlessen als gevolg van de Btw-verhoging? Zo nee, waarom niet?
In de ambtelijke fichebundel naar aanleiding van de evaluatie van het verlaagde btw-tarief2 is gekeken naar de verwachte impact van het afschaffen van het verlaagde tarief op, onder meer, zwemlessen. Hier is ingeschat dat de btw-verhoging bij gelijkblijvend overig beleid leidt tot een lichte afname van zwemlessen gegeven door winst-beogende instellingen. De mate hiervan is sterk afhankelijk van de mate van doorberekening van de btw-verhoging en de uiteindelijke prijsgevoeligheid voor zwemlessen. In veel gevallen bestaan er voor mensen uit lagere inkomensgroepen een gemeentelijke tegemoetkoming voor zwemlessen, wat de uiteindelijke impact verder dempt.
Wat is de prijselasticiteit van zwemles? In andere woorden, hoeveel van de Btw-verhoging wordt doorberekend aan de afnemers van de zwemles? En hoeveel duurder wordt de gemiddelde commerciële zwemles als gevolg van de Btw-verhoging?
De mate waarin de btw-verhoging wordt doorberekend aan de afnemers van de zwemles is lastig in te schatten. De reden hiervoor is dat zwemles zowel door winst-beogende als niet-winstbeogende partijen gegeven wordt en deze laatste aanbiedingswijze onder de btw-vrijstelling voor sport kan vallen en zal blijven vallen. Voor zwemlessen waar btw over geheven wordt, ligt het in de rede dat de prijs voor de afnemer zal toenemen door de btw-verhoging maar dit is ook afhankelijk van de uiteindelijke doorberekening in de prijzen voor consumenten. Zwemlessen aangeboden door gemeenten of organisaties zonder winstoogmerk in, bijvoorbeeld, gemeentelijke zwembaden kunnen onder de vrijstelling vallen waardoor de btw-verhoging hier niet zal leiden tot een prijsverhoging.
Verwacht u dat de «zorgwekkende trend» van prijsverhogingen en het afnemende aantal zwemdiploma’s onder kinderen met deze Btw-verhoging wordt doorbroken of juist versterkt? Is er zicht op het aantal kinderen dat door deze prijsstijging niet meer deel kan nemen aan de zwemles?
Het exacte aandeel kinderen dat niet of niet meer deel kan nemen aan zwemles als gevolg van de btw-verhoging is niet bekend. Wel zie ik dat in 2023 ruim 20.000 kinderen via het Jeugdfonds Sport en Cultuur voor een totaalbedrag van 7,8 miljoen euro ondersteuning hebben ontvangen om zwemles te volgen. Deze ondersteuning blijft ook in de toekomst beschikbaar.
Hoe groot is het deel van de zwemlessen voor het ABC-diploma dat door commerciële zwemaanbieders wordt aangeboden?
Door de grote diversiteit van zwemlesaanbieders in ons land is dit onbekend.
Wat zijn de effecten voor de prijs van zwemles voor mensen met een beperking? Uit cijfers van het Kenniscentrum Sport en Bewegen blijkt dat 44% van de mensen met een beperking Btw-belast sport, zijn er soortgelijke cijfers voor zwemles voor mensen met een beperking? Wat is uw oordeel over het feit dat zoveel mensen met een beperking waarschijnlijk meer moeten betalen voor hun zwemles?2
Er zijn geen cijfers beschikbaar die betrekking hebben op zwemles voor mensen met een beperking. Uit gesprekken met de sector blijkt echter wel dat veel kinderen uit het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs zwemles volgen via de onderwijsinstelling. Deze zwemlessen worden dus gegeven door organisaties zonder winstoogmerk en worden niet geraakt door de btw-verhoging.
Hoeveel zwembaden zijn nog in publieke handen? En hoeveel zijn eigendom van commerciële partijen?
Hetgeen u vraagt over de eigendomsverhouding van zwembaden in Nederland is op dit moment niet bekend. De verwachting is dat voor het eind van dit jaar deze informatie wel bekend zal zijn aan de hand van nieuw onderzoek4 van het Mulier Instituut. Het Mulier Instituut rapporteerde vorig jaar5 dat in Nederland in totaal 1.838 zwembaden zijn. Zwembaden kunnen in handen zijn van de gemeente, een stichting en een NV of BV. Dit kan ook een NV of een BV zijn die volledig in eigendom is van de gemeente.
Kunt u inzichtelijk maken in welke gemeenten er enkel sprake is van commerciële zwemaanbieders, waardoor inwoners beperkte keuzevrijheid hebben?
Nee, dat is niet mogelijk omdat beperkt inzichtelijk is wat de exploitatievorm van de zwemaanbieders is (zie antwoord vraag 10). Het onderscheid tussen openbare en semi-openbare zwembaden wordt wel per VSG-regio bijgehouden. In Zuid-Limburg liggen de minste openbare zwembaden (0,3 per 25.000 inwoners) en in de regio’s IJsselland en Zeeland het meeste (1,6 per 25.000 inwoners)6.
Bent u bereid om het voorgenomen kabinetsbesluit van de Btw-verhoging op zwemles te heroverwegen gegeven de tweedeling die het creëert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat het verhogen van het btw-tarief met zich meebrengt dat de kosten voor afnemers van zwemlessen kunnen toenemen.
De politiecapaciteit voor de begeleiding van wielerwedstrijden |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie-Inge van Dijk c.s. waarin verzocht wielerwedstrijden op korte termijn perspectief te bieden zodat wielerwedstrijden doorgang kunnen blijven vinden?1
Op 1 oktober 2024 is het onderzoek van Antea Group afgerond. Er is onderzocht of motorverkeersregelaars (hierna: MVR) de begeleidingstaken, of een deel daarvan, op vergelijkbare wijze (zelfde beheersing van veiligheidsrisico’s) kunnen overnemen van politiemotorrijders.
Het onderzoek van Antea Group wordt zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld. In de begeleidende brief, die u zo spoedig mogelijk ontvangt, zullen de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik in gaan op de aanknopingspunten in het onderzoek en hoe deze verder opgepakt worden. Tevens zal in deze brief worden ingegaan op de motie-Inge van Dijk3, die het kabinet oproept om samen met de KNWU de praktische problemen rond de inzet van MVR op te lossen.
Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het uiteindelijke besluit tot de inzet van onder meer MVR of statische verkeersregelaars lokaal wordt genomen. Op lokaal niveau nemen organisatoren het initiatief tot het organiseren van wielerwedstrijden. Zij zijn primair zelf verantwoordelijk voor een veilig en ordelijk verloop. De burgemeester geeft een vergunning af met daarin de voorwaarden waaraan een wielerwedstrijd moet voldoen om plaats te kunnen vinden. De politie adviseert samen met andere partijen de burgemeester, die als bevoegd gezag besluit over de vergunningsverlening voor wielerkoersen. Daarbij staat veiligheid voor onder meer deelnemers, toeschouwers en andere verkeersdeelnemers altijd voorop.
Kunt u schetsen welke impact de recente oproep van de politie om volgend jaar zo min mogelijk evenementen te laten plaatsvinden rond de NAVO-top in Den Haag heeft op de mogelijkheid om wielerwedstrijden te laten begeleiden door de politie?2
De precieze inzet van politiemotorrijders in aanloop naar en tijdens de NAVO-top is op het moment van schrijven nog niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het veel vraagt van de al schaarse politiecapaciteit. Daarom heeft de politie aangegeven vooraf geen toezeggingen te kunnen doen over de begeleiding van wielerwedstrijden in de periode van 01-01-2025 tot 31-08-2025.
Mocht er toch beperkte capaciteit beschikbaar zijn, dan gaat de politie in overleg met de KNWU over mogelijke begeleiding bij een beperkte selectie wedstrijden.
Verder betekent dit dat veel organisatoren van wielerwedstrijden op de openbare weg hun organisatie anders vorm zullen moeten geven, om een veilig en ordelijk verloop te kunnen waarborgen.
Dit zorgt voor een versnelde behoefte aan een landelijke werkwijze voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars, die in de hiervoor aangekondigde Kamerbrief wordt beschreven. Dit kan comfort bieden aan lokaal bevoegd gezag om wielerwedstrijden op de openbare weg anders te organiseren. De KNWU neemt het voortouw in het opstellen van deze werkwijze. De ministeries onderzoeken of er ondersteuningsmogelijkheden zijn.
Klopt het dat er door de organisatie van de NAVO-top van 24 tot 26 juni 2025 gedurende een langere periode – van half april tot en met eind augustus – sprake zal zijn van verminderde politiecapaciteit voor de begeleiding van evenementen zoals wielerwedstrijden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kan de politie duidelijkheid verschaffen welke politiecapaciteit in welke periodes beschikbaar is voor de begeleiding van wielerwedstrijden? Wanneer moet volgens u die duidelijkheid er zijn, zodat men nog voldoende tijd heeft om het evenement te organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt het onderzoek naar aanleiding van de motie-Inge van Dijk over de inzet van vrijwillige burgermotorrijders bij wielerwedstrijden, uitgevoerd door Antea Group, naar de Kamer gestuurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de urgentie om meer mogelijkheden te creëren voor het organiseren van wielerwedstrijden met minder politie-inzet? Geeft het onderzoek van Antea Group hier aanknopingspunten voor?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het onderzoek van Antea Group aanknopingspunten geeft, bent u dan bereid zo spoedig mogelijk hiermee aan de slag te gaan zodat organisatoren zo spoedig mogelijk duidelijkheid hebben en wielerwedstrijden in 2025 zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Een leeg shirt voor de 20-jarige voetballer, want die mag geen reclame maken voor een gokwebsite’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Karremans |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Een leeg shirt voor de 20-jarige voetballer, want die mag geen reclame maken voor een gokwebsite»?1
Ja.
Geldt het verbod op sponsoring door gokbedrijven in de sport vanaf 1 juli 2025 ook voor amateurclubs, zoals het ook voor professionele clubs zal gelden? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit in de regelgeving is verankerd? Zo nee, nu de Kamer helder is geweest over het verbieden van online gokreclame in de sport, kunt u dit zo snel mogelijk geheel in orde maken?
Op grond van artikel II, lid 1, sub a van het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) is het vanaf 1 juli 2025 verboden voor vergunde aanbieders van kansspelen op afstand om de sport te sponsoren.2 Het verbod geldt ook voor sportsponsoring bij amateurclubs. Reclame die waar te nemen is in de publieke ruimte, waaronder sponsoruitingen, is verboden op grond van artikel 2ab, eerste lid, aanhef en onder b, derde sub-onderdeel, Besluit werving reclame en verslavingspreventie kansspelen.3 Hieronder vallen ook sportcomplexen en -hallen en alle zaken die het publiek daar kan waarnemen.
Zijn de mogelijkheden die er in België zijn, namelijk het verplaatsen van sponsoring richting amateurclubs of omzeilende constructies zoals het vormen van communities en foundations, om mazen in de wet te vinden, in Nederland verboden? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Volgt u de ontwikkelingen in omliggende landen en welke aanvullende lessen ziet u voor het beschermen van jonge sporters en supporters tegen online gokreclame en – sponsoring?
Ja, naast de evaluatie van de werking van de Wet kansspelen op afstand die thans plaatsvindt, kijk ik naar ontwikkelingen in andere landen. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar mijn beleidsreactie naar aanleiding van de wetsevaluatie te doen toekomen, waarbij ik ook zal ingaan op eventuele aanscherpingen van de reclameregels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 2025?
Ja.
De subsidieverstrekking aan het Internationaal Theater Amsterdam |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat in de Culturele basisinfrastructuur (BIS) een bijdrage voor internationale excellentie is opgenomen van € 337.520,– per jaar voor een instelling die zich internationaal kwalitatief onderscheidt?
In de culturele basisinfrastructuur is een extra bedrag beschikbaar voor ten hoogste één theaterinstelling die zich internationaal onderscheidt door een excellent uitvoeringsniveau. Voorwaarde in de regeling is dat deze instelling aangemerkt wordt als grote instelling.
Het extra budget voor de internationale onderscheiding bedraagt ten hoogste 10 procent van het hoogst aan te vragen budget voor grote theaterinstellingen, zijnde € 3.375.200.
Klopt het dat het Internationaal Theater Amsterdam (ITA) de afgelopen jaren ontvanger van die extra bijdrage is geweest vanwege het unieke internationale karakter hiervan?
ITA heeft sinds 2013 de internationale toeslag ontvangen.
Klopt het dat de Raad voor Cultuur graag had gezien dat het extra budget voor internationale excellentie op basis van haar uitstekende internationale reputatie en de kwaliteit van haar aanvraag op dit specifieke onderwerp werd toegekend aan ITA?
Ja, dat klopt. Echter, omdat de Raad voor Cultuur adviseerde deze instelling te subsidiëren als middelgrote theaterinstelling, staat de Regeling op het specifiek cultuurbeleid dit niet toe.
Klopt het dat in het advies van de Raad voor Cultuur deze keer gekozen is om die bijdrage niet aan ITA toe te kennen, maar dat het ook niet aan een andere instelling is toegekend? Zo ja, waarom niet?
De Raad voor Cultuur heeft hier in zijn advies inderdaad niet voor gekozen. Naast ITA heeft een andere aanvrager een aanvraag ingediend voor de bijdrage voor de internationale excellentie. De Raad voor Cultuur heeft echter niet positief geoordeeld over deze aanvraag.
Klopt het dat ITA deze extra subsidie misloopt omdat ze als middelgrote theaterinstelling aangemerkt is in het advies van de Raad voor Cultuur? Zo ja, waarom kan een middelgrote instelling geen aanspraak maken op die bijdrage voor internationale excellentie?
Het klopt dat middelgrote theaterinstellingen conform de Regeling op het specifiek cultuurbeleid niet in aanmerking komen voor de extra subsidiebijdrage voor internationale excellentie. De regeling gaat ervan uit dat uitsluitend grote theaterinstellingen in aanmerking kunnen komen voor de bijdrage voor internationale excellentie. De grote theaterinstellingen beschikken over meer budget dan de middelgrote instellingen, waardoor zij meer ruimte hebben om zich zowel nationaal als internationaal te profileren.
Klopt het dat u de mogelijkheid heeft om van deze regeling af te wijken en dat het geld op dit moment ongebruikt op de plank ligt?
De mogelijkheid om binnen de regeling tot een besluit te komen dat niet aansluit op het bepaalde in de regeling is heel beperkt. De regeling bevat wel een zogenaamde hardheidsclausule, maar de drempel voor de toepassing daarvan ligt heel hoog.
De middelen zijn op dit moment niet toegekend aan een andere instelling of voor een ander doel.
Bent u bereid om het bedrag voor internationale excellentie alsnog aan ITA toe te kennen? Zo niet, bent u bereid om toe te lichten op welke inhoudelijke gronden u daarvan afziet?
Afhankelijk van de verdere ontwikkelingen bij ITA zal ik een besluit nemen over of, en zo ja, hoe de middelen alsnog rechtmatig zouden kunnen worden toegekend. Ik blijf in gesprek met ITA over hoe de komende periode verder ingevuld gaat worden.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het Wetgevingsoverleg Cultuur op 11 november 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de cultuursector een kaalslag vreest |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat uit onderzoek dat in opdracht van onder meer het Cultuurfonds en Kunsten ’92 is uitgevoerd blijkt dat de cultuursector zwaar zal worden geraakt door de voorgenomen bezuinigingen? Zo ja, bent u het met de directeur van het Cultuurfonds eens dat gesproken kan worden van een kaalslag? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het bericht en het onderzoek dat is uitgevoerd. Ik realiseer mij goed dat de keuzes van het kabinet impact zullen hebben op de cultuursector.
Wat vindt u van de uitkomsten van dit onderzoek? Heeft u zelf onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van uw voorgenomen bezuinigingen en btw-verhoging op kunst en cultuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komen uw bevindingen overheen met deze onderzoeksuitkomsten?
Ik vind het een overzichtelijk rapport, waarin ook de waarde van de sector voor Nederland goed wordt beschreven. De keuze voor het afschaffen van het verlaagde btw-tarief op culturele producten en diensten, waar overigens ook sport onder valt, is onder andere gemaakt op basis van de evaluatie van de verlaagde btw-tarieven. Hieruit volgde dat het verlaagd btw-tarief over het algemeen deels doeltreffend, maar geen doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken. Voor de voorgenomen btw-verhoging is verder geen specifieke impactanalyse verricht.
Onderschrijft u het levensgrote gevaar van een negatief domino-effect waardoor alle inkomstenbronnen van de cultuursector geraakt zullen worden, oplopend tot 200 tot 250 miljoen minder inkomsten per jaar, veroorzaakt door minder private inkomsten uit kaartverkoop (door de voorgenomen btw-verhoging), de te verwachten teruglopende gemeentesubsidies en de lagere afdrachten uit goededoelenloterijen? Zo nee, waarom niet? Denkt u ook niet dat deze maatregelen de culturele instellingen in de regio extra hard zullen raken en dat cultuur minder of zelfs niet toegankelijk worden voor lagere en middeninkomens? Zo nee, waarom niet?
De culturele sector heeft een uitgesproken heterogeen karakter. De afzonderlijke deelsectoren en disciplines kunnen niet over één kam worden geschoren, er zijn grote verschillen in kostenstructuren en verdienpotentieel van de verschillende sectoren, disciplines, regio’s en ondernemers. Ik ben mij ervan bewust dat een deel van de sector inderdaad te maken kan krijgen met een stapeling van verschillende maatregelen en dat dit van invloed kan zijn op de toegankelijkheid en spreiding van culturele activiteiten. Daar staat tegenover dat het kabinet een aantal maatregelen heeft uitgewerkt op het gebied van bestaanszekerheid en ten behoeve van de koopkracht van huishoudens en het ondernemersklimaat. Ook is er voor de periode 2025–2028, in vergelijking met het budget waarmee de vorige periode is gestart, structureel € 152,4 miljoen per jaar meer beschikbaar voor de culturele basisinfrastructuur, inclusief fondsen.
Klopt het dat uw voorgenomen maatregelen deels zijn gebaseerd op verouderde cijfers over de veronderstelde prijselasticiteit in de cultuursector? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de aan de kabinetsvoornemens ten grondslag liggende feiten en cijfers onafhankelijk te laten valideren? Zo nee, waarom niet?
De keuzes die het kabinet heeft gemaakt met betrekking tot het verlaagde btw-tarief zijn gebaseerd op het eerdergenoemde onderzoek, het streven naar fiscale vereenvoudiging en de ambtelijke verkenning naar de fiscale regelingen. Het budgettaire belang van het verlaagde btw-tarief op culturele producten en diensten is gebaseerd op cijfers van het CBS en bijgesteld sinds het Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast is de raming voor het afschaffen van het verlaagde btw-tarief reeds gecertificeerd door het Centraal Planbureau.
Welke gevolgen verwacht u van de voorgenomen kabinetsmaatregelen ten aanzien van de uitvoering van de gewenste uitgangspunten van fair pay? Deelt u de mening dat de voorgenomen kabinetsmaatregelen er niet toe mogen leiden dat kunstenaars en makers terugvallen in hun inkomen?
Culturele instellingen die vanuit de basisinfrastructuur (bis) subsidie van de Rijksoverheid ontvangen, zijn vanaf 2025 verplicht tot eerlijke betaling (fair pay). Voor deze instellingen geldt dat zij zich per 1 januari 2025 moeten verbinden aan collectieve tariefafspraken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aansluiten bij een CAO of honoreringsrichtlijn. De fair practice code is een code die is opgesteld voor en door het culturele veld. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van het veld om zich tot deze code te verhouden. Het onderschrijven van de fair practice code is een voorwaarde voor subsidiëring door de Rijksoverheid; daarmee wordt en blijft «fair pay» de norm.
Welke gevolgen verwacht u van de voorgenomen kabinetsmaatregelen voor het lokale culturele leven? Deelt u de vrees dat gemeenten en provincies niet in staat zullen zijn om bijvoorbeeld de lokale muziekscholen, culturele verenigingen, theaters en regionale professionele gezelschappen adequaat te ondersteunen en dat dus een substantieel aantal cultuuruitingen zal ophouden te bestaan? Zo nee, waarom niet?
Allereerst over gemeentefinanciën in het algemeen. Gemeenten en provincies hebben zorgen over hun financiën, en hoe zij met het geld dat zij vanuit het Rijk krijgen hun taken goed kunnen uitvoeren. Daar ben ik me van bewust. In 2026 is er inderdaad minder geld beschikbaar dan in 2025. Dit komt doordat het extra budget in 2022 tot en met 2025 voor een groot deel incidenteel is. Daarbij merk ik echter ook op dat dit budget historisch hoog was. De middelen die gemeenten ontvangen uit het gemeentefonds zijn bestedingsvrij. Gemeenten en provincies voeren hun eigen beleid op cultuur en bepalen daarin hun eigen prioriteiten. Het is dan ook niet aan mij om iets te zeggen over hoeveel budget gemeenten aan cultuur kunnen of moeten uitgeven. Overigens zie ik dat gemeenten en provincies de zorg voor cultuur heel serieus nemen. Ik vind het belangrijk dat we ook vertrouwen hebben in de keuzes die zij maken. Daarnaast ben ik gesprek met IPO en VNG over het maken van bestuurlijke afspraken over cultuurbeoefening, zodat we ons als overheden gezamenlijk kunnen blijven inzetten voor een gezonde infrastructuur en toegankelijkheid door het land. Onderwijs in muziek, dans, drama, beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar is overigens vrijgesteld van btw; op deze activiteiten heeft het afschaffen van het verlaagde btw-tarief dus geen invloed.
Waarom is niet eerder een degelijke impactanalyse gemaakt van de voorgenomen btw-verhoging? Bent u bereid om deze analyse alsnog uit te voeren voor cultuurgoederen? Zo nee, waarom niet?
Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van het rapport over fiscale regelingen een ambtelijke verkenning laten uitvoeren. De verkenning is op 15 september 2023 met uw Kamer gedeeld. In deze verkenning is een globale inschatting gemaakt van de effecten van de btw-verhoging. Het kabinet heeft geen noodzaak gezien om verder onderzoek te doen naar de impact op deze sector. De btw-maatregelen worden in 2028 geëvalueerd. Hierin zal gekeken worden naar de mate waarin de verhoging wordt doorberekend aan consumenten en daarmee het effect op de vraag. Tot slot zal er na invoering een eerste analyse gedaan worden van de korte termijn impact van de btw-maatregelen.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de kunst- en cultuursector om te bezien hoe de te vrezen teruggang van 9 tot 12 procent kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de kunst- en cultuursector. Onlangs heb ik bijvoorbeeld al kennis gemaakt met Kunsten ’92 en ben ik in gesprek met cultuurwethouders. Ook heeft een vertegenwoordiging van de culturele en creatieve sector over de verhoging van het btw-tarief gesproken met de Staatssecretaris van Financiën. Mijn beleid blijft erop gericht te zorgen voor een hoogwaardig cultureel aanbod in heel Nederland. Dat doe ik onder andere middels het financieren van de culturele basisinfrastructuur (BIS) en de Rijkscultuurfondsen. Tegelijk moeten we beseffen dat het kabinet keuzes moet maken in wat het kan en wil doen, binnen de financiële mogelijkheden die er zijn. Ik besef mij dat dit invloed kan hebben op het culturele aanbod in Nederland en dat er soms moeilijke keuzes gemaakt moeten worden door instellingen, waarbij de conclusie ook kan zijn dat een activiteit niet meer haalbaar is.
Bent u bereid om de voorgenomen kabinetsvoornemens zoals bijvoorbeeld inzake de btw-verhoging op cultuurgoederen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het intrekken van het verlaagde btw-tarief op culturele producten en diensten is een keuze van het kabinet en deze wordt altijd integraal bezien. Ik ben blij dat het kabinet heeft besloten de voorgenomen versobering van de giftenaftrek te heroverwegen. Dat betekent dat particuliere giften aan culturele organisaties kunnen blijven worden afgetrokken. Daarnaast wil ik samen met mijn collega’s onderzoeken of er nog andere manieren zijn om het geven aan, in dit geval, cultuur te stimuleren. De uitkomsten van het onderzoek naar de giftenaftrek bieden hiervoor kansen.
De oproep van Doarpswurk m.b.t. de wet- en regelgeving omtrent bingo in Nederland |
|
Rosemarijn Dral (VVD) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de Oproep van Doarpswurk m.b.t. wet- en regelgeving omtrent bingo in Nederland?
Ja, ik ben bekend met deze Oproep van Doarpswurk.
Welke problemen worden opgelost met het (dreigen met het) verbieden van bingo’s waar alcohol wordt geschonken?
Op grond van de Alcoholwet is het momenteel niet toegestaan om kansspelen te organiseren in horecalokaliteiten waar alcohol geschonken mag worden, vanwege de risico’s van de combinatie van alcohol en gokken. De Wet op de kansspelen (Wok) maakt onderscheid tussen verschillende soorten kansspelen vanwege de risico’s die hieraan verbonden zijn als het gaat om consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspelgerelateerde criminaliteit. Bingo kan in veel gevallen als een klein kansspel worden georganiseerd onder minder strenge regels dan de regels die gelden voor andere kansspelen vanwege de beperkte risico’s bij kleine kansspelen. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangekondigd1 wordt een wijziging van de Alcoholwet voorbereid, waardoor het organiseren van kleine kansspelen in horecalokaliteiten, zoals bingo’s, mogelijk wordt gemaakt, mits de organisatie van het kleine kansspel voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wok.2
Deelt u de mening dat het (dreigen met het) verbieden van bingo-middagen waar alcohol wordt geschonken een voorbeeld is van doorgeslagen regeldrift van gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het op grond van de Alcoholwet verboden om bingo-middagen in horecalokaliteiten te organiseren. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om hierop te handhaven en daarmee voeren zij dus hun wettelijke taak uit. Vooruitlopend op de genoemde aanpassing van de Alcoholwet zal ik in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kijken naar de mogelijkheden om bingo’s in horecalokaliteiten te organiseren.
Wat zegt u tegen de ouderen die mogelijk hun enige uitje in de week niet meer kunnen bezoeken, omdat de organisatie van de gemeente te horen heeft gekregen dat het organiseren van bingo niet langer is toegestaan op grond van de Alcoholwet?
Het organiseren van een bingo is niet verboden. Een bingo op locatie mag georganiseerd worden in besloten kring. Ook een bingo waarmee géén prijzen kunnen worden gewonnen mag georganiseerd worden. De organisator van een bingo met prijzen die niet in besloten kring plaatsvindt moet voldoen aan de eerdergenoemde voorwaarden uit de Wok. Op grond van de Alcoholwet is het op dit moment niet toegestaan om een bingo in een horecalokaliteit te organiseren. Dit verbod ga ik aanpassen met de hiervoor aangegeven wetswijziging.
Kunt u bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nagaan welke gemeenten er in 2023 en in 2024 hebben gedreigd met het verbieden van bingo’s omdat het organiseren van een bingo met een alcoholvergunning niet mogelijk zou zijn en hoeveel bingo’s zijn daadwerkelijk verboden?
Ik heb dit nagevraagd en de VNG geeft aan dat zij niet over deze cijfers beschikken en dat het niet mogelijk is om de betreffende gegevens te achterhalen. Met de voorgestelde wijziging van de Alcoholwet worden deze situaties in de toekomst voorkomen.
Hoe staat u tegenover de uitzondering in de Alcoholwet, die het vorige kabinet aankondigde in juni 2024 voor het organiseren van kleine kansspelen zoals bingo’s in horecalokaliteiten?
Zoals hiervoor aangegeven, sta ik positief tegenover het voornemen van mijn ambtsvoorganger om een uitzondering in de Alcoholwet op te nemen voor kleine kansspelen en bereid ik deze wetswijziging momenteel voor. Het streven is om de internetconsultatie op korte termijn te publiceren.
Bent u bereid om vooruitlopend op de wettelijke uitzondering bij de VNG onder de aandacht te brengen dat het kabinet het onwenselijk vindt dat gemeenten bingo-middagen waar alcohol wordt geschonken proberen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik zal via de VNG aan de burgermeesters en wethouders vragen om vooruitlopend op de wijziging van de Alcoholwet terughoudend te zijn met de handhaving.
Deelt u de mening dat er in verschillende wet- en regelgeving nog onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen kansspelen met een hoog risico op verslaving (zoals online kansspelen) en kansspelen met een laag risico op verslaving (zoals bingo)? Zo ja, bent u bereid dit onderscheid aan te brengen in wet- en regelgeving, zoals de Alcoholwet?
De Wok maakt onderscheid tussen verschillende soorten kansspelen, onder meer omdat de risico’s van kansspelen verschillen als het gaat om consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspelgerelateerde criminaliteit, zoals witwassen en fraude. Een bingo dat als klein kansspel wordt georganiseerd, waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wok, kent beperkte risico’s in vergelijking met bingo als online kansspel.
De eisen en voorwaarden die de Wok stelt aan het organiseren van verschillende kansspelen zijn erop gericht voornoemde risico’s tegen te gaan. Zoals ik eerder heb aangegeven, wordt met deze wijziging van de Alcoholwet mogelijk gemaakt om kleine kansspelen in horecalokaliteiten te organiseren.
Waar kunnen verenigingen terecht als gemeenten dreigen bingo’s te verbieden in hun ontmoetingscentrum?
Zoals ik heb aangegeven zal ik via de VNG aan de burgemeesters en de wethouders vragen om terughoudend te zijn in de handhaving vooruitlopen op de wetswijziging. Als een vereniging alsnog te maken krijgt met handhaving vanuit de gemeente, is er de mogelijkheid om met de gemeente in gesprek te gaan. Wanneer een vereniging het niet eens is met het besluit van een gemeente, kan zij bezwaar indienen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 24 september a.s.? Op die dag wordt namelijk een petitie door Doarpswurk aan de commissie Justitie en Veiligheid aangeboden.
Ja.
De gang van zaken bij omroep Ongehoord Nederland, naar aanleiding van antwoorden op eerdere vragen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wanneer bent u geïnformeerd door het Commissariaat voor de Media (hierna: commissariaat) dat de gang van zaken bij Ongehoord Nederland de volle aandacht heeft van het commissariaat? Kunt u dit toelichten?1
Op 14 augustus 2024 heeft het commissariaat mij tijdens een gesprek op het departement er van op de hoogte gesteld dat de gang van zaken bij Ongehoord Nederland de volle aandacht heeft.
Kunt u specificeren welk element of welke elementen van deze zaak precies de volle aandacht heeft of hebben van het commissariaat?
De zaak raakt aan verschillende onderwerpen waar het commissariaat als toezichthouder een taak heeft bij landelijke publieke media-instellingen. Namelijk: integriteit (waaronder mogelijke belangenverstrengeling en het tegengaan daarvan), sociale veiligheid, journalistieke kwaliteit en governance. Op dit vlak gelden specifieke regels, zoals die zijn vastgelegd in de Mediawet 2008, de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021 en de Beleidsregels governance en interne beheersing 2017.2
Kunt u aangeven wanneer in uw ogen het commissariaat kan of moet ingrijpen in het geval dat een Raad van Toezicht weigert zijn taken uit te voeren?
Het is aan het commissariaat als toezichthouder om de zaak te onderzoeken en te beoordelen of en zo ja welke maatregelen mogelijk en nodig zijn. Ik kan en wil dat niet doorkruisen. Als het gaat om het functioneren van de raad van toezicht heeft ook de ledenraad van de omroepvereniging Ongehoord Nederland een taak ten opzichte van de raad van toezicht.3
Kunt u, mede gelet op het inlichtingenrecht van Kamerleden zoals verankerd in artikel 68 van de Grondwet, alsnog ingaan op de feitelijke vraag of het klopt dat na het vertrek van zakelijk directeur Klever jongstleden juli haar dochter haar takenpakket (deels) heeft overgenomen? Zo nee, kunt u aangeven waarom het verstrekken van deze informatie strijdig zou zijn met het «belang van de staat»?
Ik kon en kan u geen antwoord geven op de genoemde feitelijke vraag omdat ik gewoonweg niet wist en ook nu niet weet wat er precies is gebeurd. Dat is nu juist wat het commissariaat op dit moment onderzoekt in het kader van zijn toezicht op de naleving van de geldende regels, zoals die zijn vastgelegd in de Mediawet 2008, de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021 en de Beleidsregels governance en interne beheersing 2017.
Vindt u dat de Kamer het recht heeft op informatie in deze kwestie waar u stelselverantwoordelijke voor bent, mede gelet op het feit dat dit de integriteit van een bewindspersoon aangaat?
Het onderzoek van het commissariaat betreft niet de integriteit van mevrouw Klever als bewindspersoon. Daar gaan het commissariaat en ik niet over. Het onderzoek van het commissariaat richt zich op de omroepvereniging Ongehoord Nederland. Voor zover daarbij het handelen van mevrouw Klever aan de orde is, betreft dit haar toenmalige rol als functionaris van Ongehoord Nederland. Ik zal met het oog op het informeren van het parlement de benodigde informatie bij het commissariaat opvragen en het parlement op gepaste wijze informeren. Hierbij wordt acht geslagen op de toezichtvertrouwelijkheid die het commissariaat hanteert.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het besluit van het Fonds voor Cultuurparticipatie om zes talentontwikkelingsorganisaties in de klassieke muzieksector niet langer te subsidiëren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) heeft besloten de zes talentontwikkelingsorganisaties die zich richten op talenten in de klassieke muziek – te weten Nationale Jeugdorkesten Nederland, Prinses Christina Concours, de Nationale Koren, Ricciotti ensemble, Nederlands Vioolconcours en Britten voor Jong Muziektalent – ondanks positieve adviezen vanaf 2025 niet langer te subsidiëren?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze organisaties hun financiële dekking – in de periode 2021–2024 en met uitzondering van Britten voor Jong Muziektalent ook in de jaren daarvoor – voor een zeer significant deel ontleenden aan subsidie van het FCP?
Het is mij bekend dat deze organisaties in de periode 2021–2024 een meerjarige subsidie ontvingen van het Fonds voor Cultuurparticipatie.
Deelt u de mening dat deze zes organisaties – vaak al decennia – een sleutelpositie bekleden op het gebied van talentontwikkeling in de Nederlandse klassieke muzieksector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat de instellingen die het betreft, belangrijke ontwikkelplekken zijn voor jong talent in de klassieke muziek en jazz. Ik zie dat zij een belangrijke functie vervullen in de doorstroom van jong talent naar de professionele sector.
Erkent u dat het voortbestaan van talentontwikkeling in de klassieke muzieksector met het besluit van het FCP onzeker is geworden? Acht u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben mij ervan bewust dat de uitkomst van de beoordelingsprocedure van het Fonds voor Cultuurparticipatie financiële gevolgen heeft voor de organisaties die het betreft. Dit heeft een negatieve impact op de activiteiten die zij in het kader van talentontwikkeling kunnen (blijven) organiseren. Vanuit mijn bestelverantwoordelijkheid zie ik dat als een onwenselijke uitkomst, omdat het belangrijk is dat de groeimogelijkheden naar en binnen de professionele klassieke muzieksector standhouden.
Zoals aangekondigd in de brief die ik op Prinsjesdag aan uw Kamer heb verstuurd, wordt in de periode 2025–2028 € 1,9 miljoen per jaar beschikbaar gesteld om talentontwikkeling binnen de klassieke muziek in de periode 2025–2028 te ondersteunen. Dekking hiervoor wordt gevonden op de begroting van het Fonds voor Cultuurparticipatie, aangevuld met een bijdrage vanuit de cultuurbegroting en van het Fonds Podiumkunsten.
Bent u ervan op de hoogte dat de verdeling van de subsidies op het gebied van talentontwikkeling is bepaald door tien commissieleden verdeeld over twee subcommissies? Bent u ervan op de hoogte dat slechts één van deze tien commissieleden een achtergrond heeft in de klassieke sector, namelijk in de – relatief kleine subsector – kerkmuziek? Bent u ervan op de hoogte dat verschillende commissieleden een achtergrond hebben in bijvoorbeeld theater? Deelt u de mening dat de bredere westerse instrumentale en vocale tradities hiermee zeer beperkt zijn vertegenwoordigd? Hoe beoordeelt u deze discrepantie? Acht u het mogelijk dat dit effect heeft gehad op de toekenningsprocedure? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Rijkcultuurfondsen geven zelfstandig vorm aan hun beoordelingsprocedures. Het Fonds voor Cultuurparticipatie werkt met een poule van commissieleden waaruit de beoordelingscommissies worden samengesteld. De samenstelling van de poule komt tot stand door vacatures en een onafhankelijke selectiecommissie. De samenstelling van de beoordelingscommissie wordt gedaan door het fonds. Daarbij wordt gezocht naar een gebalanceerde samenstelling, afgestemd op de ontvangen aanvragen, disciplinegerichte kennis, onafhankelijkheid ten opzichte van de voorliggende aanvragen en ervaring met advieswerk zijn factoren die hierin worden meegewogen.
Het Fonds voor Cultuurparticipatie is, anders dan de andere Rijkscultuurfondsen, niet gericht op één discipline maar op de cultuursector in brede zin. Dit maakt dat er bij de samenstelling van beoordelingscommissies altijd commissieleden vanuit meerdere disciplines worden geworven. Ik heb er vertrouwen in dat het Fonds voor Cultuurparticipatie de besluitvorming en toekenningsprocedure op een weloverwogen en rechtmatige manier heeft vormgegeven, op basis van zijn professionaliteit en kennis van het werkveld. Desondanks zie ik vanuit mijn bestelverantwoordelijkheid deze uitkomst als onwenselijk, omdat in deze sector belangrijke ontwikkelplekken voor jong talent dreigen te verdwijnen.
Kunt u toelichten waarom de pijlers Pluriformiteit en Geografische spreiding sinds 2024 zijn vervangen door de pijlers Toegankelijkheid en Maatschappelijke relevantie? Acht u deze vervanging wenselijk? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Deze criteria zijn opgesteld naar aanleiding van het advies van de Raad voor Cultuur1. Mijn voorganger, Staatssecretaris Uslu, heeft alle Rijkscultuurfondsen gevraagd om bij het opstellen van nieuwe regelingen en het aanpassen van bestaande regelingen, aan te sluiten op de criteria van de culturele basisinfrastructuur 2025–2028. Het gaat daarbij om de volgende beoordelingscriteria: artistieke en/of inhoudelijke kwaliteit, maatschappelijke betekenis, toegankelijkheid, bedrijfsmatige gezondheid en geografische spreiding. Het Fonds voor Cultuurparticipatie heeft hier, zoals gevraagd, gehoor aan gegeven, met dien verstande dat geografische spreiding een belangrijk beoordelingspunt vormt bij het voldoen aan het criterium van toegankelijkheid. De criteria, het proces en de uitkomsten zullen worden geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden betrokken bij de vormgeving van het cultuurbestel vanaf 2029.
Hoe beoordeelt u het feit dat verschillende instellingen en festivals die gehonoreerd zijn onder de noemer «talentontwikkeling» zich – in plaats van op talenten – richten op een bredere of andere doelgroep, zoals onder andere Stichting Leerorkest Nederland (basisschoolkinderen in het algemeen) en Stichting Possibilize (mensen met een beperking)? Deelt u de mening dat het juist van groot belang is voor een samenleving om expliciet te investeren in talenten, zoals organisaties als Nationale Jeugdorkesten Nederland, het Prinses Christina Concours en het Nederlands Vioolconcours al decennia doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht waarde aan beide door u genoemde vormen van talentontwikkeling. Van de eerste kennismaking, tot aan de ondersteuning van talent richting een professionele beroepspraktijk. Beide zijn nodig om talent te ontdekken en dit verder te ontwikkelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat een Rijkscultuurfonds verschillende lokale partijen financiert, zoals onder andere SALTY (Almere), Stichting Theater de Vaillant (Den Haag) en Stichting Theater de Leeuw (Arnhem)? Deelt u de mening dat een Rijkscultuurfonds zich in de eerste plaats zou moeten concentreren op organisaties van nationaal belang en de subsidiëring van lokale partijen zo veel mogelijk aan lokale overheden zou moeten overlaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De meerjarige regeling talentontwikkeling van het Fonds voor Cultuurparticipatie richt zich op projecten met eigentijdse ontwikkelmogelijkheden voor talent op hoog niveau en op de versterking van de bovenregionale en landelijke infrastructuur voor talentontwikkeling2. Ik kan mij vinden in deze doelstelling en vind het van belang dat er door het hele land initiatieven kunnen worden ondersteund. Deze partijen ontvangen niet enkel landelijke subsidie, ook lokale en/of regionale overheden dragen bij aan de financiering van deze instellingen.
Bent u bereid te zoeken naar een financiële dekking voor de zes talentontwikkelingsorganisaties genoemd in vraag 1, zodat de kweekvijver van de Nederlandse klassieke muzieksector kan worden veiliggesteld voor de toekomst? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd in de brief die ik op Prinsjesdag aan uw Kamer heb verstuurd, wordt in de periode 2025–2028 € 1,9 miljoen per jaar beschikbaar gesteld om talentontwikkeling binnen de klassieke muziek in de periode 2025–2028 te ondersteunen. Dekking hiervoor wordt gevonden op de begroting van het Fonds voor Cultuurparticipatie, aangevuld met een bijdrage vanuit de cultuurbegroting en van het Fonds Podiumkunsten. Vanuit mijn bestelverantwoordelijkheid vind ik het belangrijk dat de groeimogelijkheden naar en binnen de professionele klassieke muzieksector standhouden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Vrouwensporten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u van mening dat een (biologische) man een Y-chromosoom heeft en een (biologische) vrouw niet? Zo nee, wat is dan volgens u het (biologisch gezien) kenmerkende onderscheid tussen een man en een vrouw?
Ja, er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen. Een biologische man heeft een Y-chromosoom, terwijl een biologische vrouw dat niet heeft. Dit is het kenmerkende onderscheid. Desalniettemin zijn er ook intersekse personen en transgenders.
Zijn er volgens u biologische verschillen tussen mannen en vrouwen (bijvoorbeeld in spierkracht, lengte, uithoudingsvermogen et cetera) die van invloed zijn op de sportprestaties van mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn biologische verschillentussen mannen en vrouwen die de sportprestaties beïnvloeden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lichaamsbouw, metabolisme, spiermassa en hormonen.
Is het, wat u betreft, gezien deze biologische verschillen, wenselijk dat er aparte sportcompetities bestaan in veel sporten (bijvoorbeeld voetbal en wielrennen) voor mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om aparte sportcompetities te behouden. In de meeste takken van sport bestaan dus ook aparte man-vrouw wedstrijdcategorieën, omdat prestaties mede afhankelijk zijn van spierkracht, lengte en uithoudingsvermogen.
Ik vind het wel belangrijk dat álle sporters een inclusieve, veilige en integere omgeving aangeboden krijgen om te kunnen sporten om het beste uit zichzelf te kunnen halen. Sport moet voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht sekse of gender, dus ook transgenders en intersekse personen. Het IOC, de internationale federaties en nationale federaties (in Nederland NOC*NSF) streven naar eerlijke vrouwensport waar zo maximaal mogelijk inclusie nagestreefd wordt.
In Nederland heeft NOC*NSF in 2023 een «Handreiking Gender- en seksediverse personen» gepubliceerd.1 Deze handreiking geeft uitgebreide adviezen voor sportbonden, clubs en sporters ten behoeve van een inclusieve sportomgeving. Voor de breedtesport zijn al verschillende modellen voor competitievormen beschreven. De adviezen voor de breedtesport uit deze handreiking worden goed gewaardeerd en gebruikt.
Lopen (biologische) vrouwen, gezien deze biologische verschillen, het risico te verdwijnen uit de (top)sport zodra er niet langer een aparte competitie is voor alleen vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord 3 zijn er aparte mannen- en vrouwencompetities. Welke vereisten daaraan gesteld worden, is aan de individuele sportbonden.
Vindt u het wenselijk dat (biologische) mannen (gedefinieerd als mensen met een Y-chromosoom) op basis van zelfidentificatie als «vrouw» deel kunnen nemen aan de vrouwensport?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Lopen vrouwelijke vechtsporters een (extra) risico op ernstig fysiek letsel als (biologische) mannen (gedefinieerd als mensen met een Y-chromosoom) kunnen participeren in een vechtsport voor vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de internationale sportfederaties om een zorgvuldige afweging te maken wie er kan uitkomen in de desbetreffende sport.
Bent u bereid er, in het belang van vrouwen, op toe te zien dat (biologische) mannen uit de vrouwensporten worden geweerd? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de nationale bonden en de internationale sportfederaties om hier per sport afspraken over te maken.
Het bericht ‘Kwart van ouders met lager inkomen doet kind niet op zwemles, oplopende kosten vaak de reden’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwart van ouders met lager inkomen doet kind niet op zwemles, oplopende kosten vaak de reden» en wat uw reactie hierop?1
Ja, zie voor mijn reactie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat iedereen de mogelijkheid dient te krijgen om te leren zwemmen en dat toegankelijke zwemles zodoende de norm hoort te zijn?
Ik ben van mening dat ieder kind in ons land de mogelijkheid moet hebben om te leren zwemmen. Gelukkig haalt bijna negen op de tien kinderen in de basisschoolleeftijd één of meer zwemdiploma’s. Tegelijk zie ik ook dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma toeneemt. Ik maar me daar zorgen over. Desalniettemin zijn in ons land ouders in de eerste plaats verantwoordelijk. Als zij de zwemles voor hun kinderen niet kunnen betalen, dan kunnen zij in de meeste gevallen aanspraak maken op gemeentelijke regelingen. Alhoewel dit wellicht niet mijn directe verantwoordelijkheid is, zie ik het als mijn taak om te bevorderen dat goed van deze regelingen gebruik wordt gemaakt, om te voorkomen dat ouders uit financiële overwegingen ervoor kiezen hun kinderen niet op zwemles te doen.
Wat is de impact van de aangekondigde btw-verhoging op sport voor de gemiddelde prijs van zwemles? Neemt de toegankelijkheid van zwemles hiermee nog verder af? Zo nee, waarom niet?
Het is lastig in te schatten wat de gevolgen zijn van de btw-verhoging op sport voor de gemiddelde prijs van zwemles. Dat komt omdat zwemles zowel door commerciële als niet-commerciële partijen gegeven wordt en beide onder een ander btw-tarief vallen. Aan te nemen valt dat bij een verhoging van de btw op zwemles de prijs voor die zwemles in dezelfde mate mee zal stijgen. Voor zwemles die wordt aangeboden door gemeenten of organisaties zonder winstoogmerk blijft de prijs gelijk omdat zij geen btw betalen over zwemles.
Gaat u in samenspraak met gemeentes stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat alle gemeenten in Nederland zwemlessen aanbieden aan kinderen uit huishoudens met een lager inkomen, zoals de kamerbreed aangenomen motie Mohandis oproept (36 410 XVI, nr. 118)?2 Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dit najaar de resultaten van een onderzoek van het Mulier Instituut waarin duidelijk wordt wat de belemmeringen voor gemeenten zijn om aan te sluiten bij één of meerdere fondsen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zal ik bekijken welke stappen ik kan nemen. Tijdens een overleg met overwegend sportwethouders heb ik al aandacht gevraagd voor de vindbaarheid van gemeentelijke regelingen voor zwemles op de websites van gemeenten of aan gemeenten gelieerde sportbedrijven.
Bent u bereid 3,5 miljoen tot 10 miljoen euro vrij te maken om de zwemdiploma-A voor alle 6-jarigen in armoede te vergoeden?3 Zo nee, waarom niet?
Hiervoor is op dit moment geen budgettaire ruimte op de begroting van Sport en Bewegen. Wel wil ik benadrukken dat veel gemeenten al aangesloten zijn bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur. Ieder kind dat recht heeft op ondersteuning vanuit het Jeugdfonds Sport en Cultuur kan deze ondersteuning ook in zetten voor zwemles. In het afgelopen jaar werden via deze weg 20.660 kinderen financieel ondersteund voor het volgen van zwemles. Het ging daarbij om een totaalbedrag van ongeveer 7,8 miljoen euro.
Welke stappen gaat u ondernemen om de groeiende groep waarvan het inkomen net te hoog is om aanspraak te kunnen maken op de regelingen bij te staan zodat kinderen toch een zwemdiploma kunnen halen?
Het Jeugdfonds Sport en Cultuur stelt ondersteuning beschikbaar voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar, van wie de ouders weinig geld te besteden hebben. Hierbij valt te denken aan gezinnen die leven van een uitkering, in de schuldsanering zitten of een inkomen hebben onder het sociaal minimum. Dit gaat om een bijstandsinkomen plus twintig procent. Voor de groep waarvan ouders een hoger inkomen hebben dan beschreven, geldt dat het op dit moment de verantwoordelijk is van de ouders om zwemles te financieren. ik heb op dit moment geen budgettaire ruimte om hiervan af te wijken.
Hoe kijkt u tegen het herinvoeren van schoolzwemmen voor de toegankelijkheid van zwemles en het tegengaan de tweedeling in de samenleving, zoals de aangenomen motie van Van Nispen en Mohandis oproept (36 410 XVI, nr. 135)?4
De motie is door mijn ambtsvoorganger ter hand genomen en op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van de scenario’s met voor- en nadelen van verschillende vormen van schoolzwemmen. Wanneer deze scenario’s uitgewerkt zijn, wissel ik hierover graag met u van gedachten. Naar verwachting zal dit begin 2025 zijn.
Een brand op een balkon waar een lhbti+ vlag hing |
|
Ines Kostić (PvdD), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het akelig gebeuren in Breda waar, waarschijnlijk door brandstichting, een brand uitbrak op een balkon waar een lhbti+ vlag hing en waarbij het appartement volledig uitbrandde?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandstichting volgens politie mogelijk te maken had met de regenboogvlag?
Het is zorgwekkend en boosmakend wanneer een voorwerp zoals een regenboogvlag object van haat wordt. Voor mij staat de regenboogvlag in de eerste plaats voor het idee dat iedereen openlijk moet kunnen houden van wie die wil houden en daar ook in vrijheid uiting aan moet kunnen geven, zonder bang te hoeven zijn voor geweld, vandalisme, discriminatie of andere negatieve of hatelijke uitingen. Wel moet ik hierbij de kanttekening plaatsen dat het onderzoek nog loopt en het voorbarig is om nu al conclusies te trekken uit dit specifieke incident.
Deelt u de mening dat een ieder mag zijn wie hij/zij/die wil zijn en dat als iemand ervoor kiest om een regenboogvlag op te hangen, dat moet kunnen zonder gevaar?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd voelen. Iedereen moet kunnen zijn wie die wil zijn en iedereen moet op een veilige manier kunnen deelnemen aan onze samenleving. Het ophangen van een regenboogvlag is een vrijheid waar niet aan getornd mag worden.
Welke nazorg is geboden aan het betreffende slachtoffer van dit misdrijf?
Na de brandstichting hebben zowel de wethouder als de burgemeester van gemeente Breda een gesprek gevoerd met het slachtoffer om de situatie te bespreken en ondersteuning te bieden. Ook COC Tilburg-Breda e.o. staat in nauw contact met het slachtoffer en onderhoudt regelmatig overleg. Verder worden slachtoffers van strafbare feiten bij het doen van aangifte gewezen op ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland. Vanwege de privacy en de veiligheid van het slachtoffer doe ik geen verdere uitspraken over deze specifieke zaak.
Welke acties worden thans genomen om dit soort haatmisdrijven, die aan het toenemen zijn, richting lhbti+ personen te voorkomen?
Acties vinden op allerlei niveaus plaats. Maatschappelijke organisaties, zoals het COC en andere aan de lhbtiq+ gemeenschap gelieerde organisaties, spelen daarbij een belangrijke rol. De overheid ondersteunt hen bijvoorbeeld via strategische partnerschappen. Zo werken ze aan maatschappelijke acceptatie, gelijke behandeling en veiligheid van lhbtiq+ personen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt vanuit haar portefeuille aan het bevorderen van veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ personen. Dit gebeurt onder andere door in te zetten op burgerschapsonderwijs. Scholen moeten via burgerschapsvorming aandacht besteden aan het bijbrengen van kennis van en respect voor verschillen, onder meer voor seksuele diversiteit. Het Expertisepunt Burgerschap biedt handvatten en informatie voor scholen over hoe zij hun burgerschapsopdracht en onderwijs vorm kunnen geven.
Daarnaast steunt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Stichting School en Veiligheid (SSV), een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilig schoolklimaat. Dat doen ze onder andere door het geven van actuele informatie en deskundig advies aan scholen via hun website, trainingen, conferenties en een adviespunt.
Verder biedt COC Nederland ondersteuning aan scholen door bijvoorbeeld het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s), het organiseren van Paarse Vrijdag en het opbouwen van een docentennetwerk. Ook laat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek uitvoeren naar de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen in Nederland.
Maakt u zich ook zorgen over de toename van discriminatie en geweld tegen lhbti+ personen, ook nu niet alle gemeenten en provincies regenbooggemeenten zijn en lang niet alle gemeenten en provincies hier beleid op maken?
Ja, ik maak me zorgen en vind het feit dat er nog steeds zoveel discriminatie van en geweld tegen lhbtiq+ personen plaatsvindt onacceptabel.
Op dit moment zijn er 55 gemeenten die meedoen aan het programma regenboogsteden, en het worden er steeds meer. Dat is een positieve ontwikkeling. Maar belangrijker is dat er in heel Nederland beleid is dat erop gericht is dat iedereen veilig kan zijn, ongeacht wie je bent of van wie je houdt.
Wat gaat u de komende tijd doen om alle gemeenten en provincies te verleiden en ertoe te bewegen om acties te ondernemen voor de veiligheid van lhbti+ personen en daar beleid op te maken? Wat gaat u doen als ze dat weigeren of daar niet toe in staat zijn?
Laat mij beginnen te stellen, dat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik de 55 gemeenten in het programma Regenboogsteden steunen. De Regenboogsteden zetten zich in voor het verbeteren van de sociale acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen. Zij ontvangen hiervoor een financiële bijdrage, en worden daarnaast ook inhoudelijk geadviseerd door kennisinstituut Movisie.
Daarnaast zijn er nog veel meer gemeenten die zelfstandig lhbtiq+ beleid ontwikkelen en zich tot Regenbooggemeente hebben uitgeroepen. De uitwisseling van kennis en de verbinding tussen de Regenboogsteden en de zelfstandige gemeenten worden gefaciliteerd door Movisie. In totaal komen we daarmee in Nederland op meer dan 100 steden die actief bezig zijn met acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen.
Alle gemeenten kunnen gebruik maken van de vrij toegankelijke handreikingen op de website van Movisie voor het maken van lhbtiq+ beleid op gemeentelijk niveau.
Ik juich toe dat gemeenten zich inzetten voor lhbtiq+ personen, ofwel via het programma Regenboogsteden, dan wel als zelfstandige regenbooggemeente. Het is uiteindelijk aan gemeenten zelf om een Regenboogstad te worden.
Welke aanvullende acties gaat u de komende tijd zelf ondernemen om de veiligheid van lhbti+ personen te waarborgen, zowel preventief als repressief? Meer specifiek, welke investeringen gaat u doen in het onderwijs, juist nu blijkt dat de acceptatie van lhbti+ personen onder jongeren aan het afnemen is?
Uit de GGD Jeugdmonitor blijkt dat in een aantal regio’s in Nederland minder jongeren hebben gezegd dat ze homoseksualiteit normaal vinden dan in voorgaande jaren. Het is belangrijk om te melden dat het om een enkele vraag ging in een deel van de GGD regio’s, en dat dit dus geen uitgebreid onderzoek naar acceptatie van lhbtiq+ personen is geweest, en ook niet representatief is voor heel Nederland.
Dat gezegd hebbende is het duidelijk dat er nog steeds te veel incidenten plaatsvinden richting lhbtiq+ personen in Nederland. Vanaf dit najaar zal ik daarom samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een vervolginzet vormgeven, gericht op het bevorderen van de veiligheid van de lhbtiq+ gemeenschap. Het is van belang om daarbij naar oorzaken van gedrag te kijken, zodat het ongewenste gedrag bij de wortel aangepakt kan worden. Naar deze zaken gaat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan ook onderzoek doen, in samenspraak met het COC. De onderzoeksopdracht wordt dit najaar door de Staatssecretaris uitgezet. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht voor de zomer van 2025. Daarnaast gebeurt er al veel in het kader van het onderwijs. Zo wordt er hard gewerkt om het Wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs uiterlijk 2025 bij uw Kamer in te dienen. Dit wetsvoorstel stelt verschillende maatregelen om de veiligheid op scholen te verbeteren. Ook is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop scholen informatie kunnen vinden om de sociale veiligheid van leerlingen te bevorderen. Verder ondersteunt het kabinet verschillende organisaties, zoals SSV en COC, waarbij scholen terecht kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ leerlingen.
Voor de repressieve kant verwijs ik naar het initiatiefwetsvoorstel discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond (35 709) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. De initiatiefnemers hebben beoogd de wettelijke strafverzwaringsgrond die in dat voorstel van toepassing zal zijn bij strafbare feiten met een discriminatie-aspect, nauw te laten aansluiten bij het discriminatie-aspect dat in het huidige strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie aanleiding geeft om een hogere straf te eisen.
Wanneer verschijnt het nieuwe actieplan tegen geweld tegen lhbti+ personen?
De evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 is op 14 mei 2024 aan de Kamer aangeboden. Een van de kritiekpunten uit de evaluatie was dat de samenhang in dat actieplan ontbrak. Dat nemen we ter harte. Daarom hechten de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik aan een zorgvuldig proces. Dit najaar wordt een project gestart dat moet resulteren in een vervolgaanpak. Wij verwachten uw Kamer daar komend voorjaar verder over te kunnen informeren.
Bent u voornemens om de afspraken uit het Regenboog Stembusakkoord 2023 over de aanpak van discriminatie en geweld tegen de regenbooggemeenschap uit te voeren, waaronder een toename van 4 naar 40 discriminatierechercheurs, meer tijd en geld voor de roze in blauw- politieteams, verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie en meer tijd, beleid en capaciteit voor de aanpak van online discriminatie? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
In het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma heeft het kabinet aangekondigd dat er maatregelen worden genomen tegen geweld gericht tegen lhbtiq+-personen. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 zal ik samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vanaf dit najaar aan een vervolginzet vormgeven. Ten aanzien van online discriminatie zal door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit najaar een plan van aanpak aan uw Kamer toegestuurd worden.
Ten aanzien van de discriminatierechercheurs, de roze in blauw- politieteams en de verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie kan ik uw Kamer het volgende meegeven. Momenteel worden stappen gezet om het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) structureel in te bedden in de politieorganisatie. In het regeerakkoord staat dat het kabinet het ECAD-P structureel zal gaan financieren. Met dit besluit wordt ruimte gemaakt voor verdere besluitvorming over de toekomstige vormgeving van deze werkwijze en inrichting van het ECAD-P binnen de politie. Ik zal uw Kamer hierover informeren in het tweede halfjaarbericht politie 2024. Roze in blauw netwerk is onderdeel van het Netwerk Divers Vakmanschap (NDV). Voor alle teams binnen het NDV van de politie is een korpsregeling vastgesteld; hierin staat beschreven hoeveel diensttijd de NDV-leden kunnen inzetten voor hun werkzaamheden van het NDV. Voor wat betreft de politieacademie: de aanpak van discriminatie en racisme is een standaard onderdeel van het curriculum op de politieopleiding.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie van de leden Mutluer en Westerveld over nader onderzoek doen naar intersectionele vormen van discriminatie en oplossingsrichtingen?2
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kennistafels georganiseerd over hoe een intersectionele benadering de preventieve aanpak van racisme en discriminatie kan versterken. De inzichten gaven aanleiding om verder te verkennen hoe intersectioneel denken en werken kan worden versterkt bij Rijksambtenaren in het domein van de discriminatie en racisme aanpak. In opdracht van de voormalig Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door Expertisecentrum Diversiteitsbeleid (ECHO) de Pilot intersectionele blik in de discriminatie aanpak ontwikkeld en uitgevoerd.
Op het gebied van emancipatie is de inzet om te kijken naar groepen van mensen die op verschillende assen kunnen afwijken van de geldende norm. Zo hebben de Emancipatiemonitor en Lhbtiq+-monitor expliciet aandacht voor vrouwen en lhbtiq+ personen met- en zonder beperking. Ook voor de monitor over representatie in de media streeft het kabinet ernaar om meerdere achtergrondkenmerken in kaart te brengen. De eerstvolgende editie van de monitor, die begin november 2024 uitkomt, kijkt naar de representatie van vrouwen en personen met een beperking. Bij volgende edities kunnen ook de andere achtergrondkenmerken worden toegevoegd.
Op deze manier is er aandacht voor de raakvlakken van discriminatiegronden. De Alliantie Verandering van Binnenuit richt zich op lhbtiq+ personen en personen met een migratieachtergrond, die zowel vanwege hun gender, hun migratieachtergrond en/of hun godsdienst gediscrimineerd worden.
Er is ook een financiële bijdrage geleverd aan verkennend onderzoek naar de ervaringen en behoeften van oudere queer personen van kleur door het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).
Het bericht 'Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er, ondanks de vrijheid die scholen hebben, geen rekening is gehouden met carnaval als dynamisch immaterieel erfgoed bij het vaststellen van de voorjaarsvakantie voor de regio Zuid in 2025?
Voorop staat dat alle scholen die dat willen, gewoon hun voorjaarsvakantie tijdens de carnavalsweek kunnen houden. Er zijn immers maar drie vakanties die landelijk (verplicht) worden vastgesteld: kerstvakantie, zomervakantie en één week meivakantie. De herfst- en de voorjaarsvakantie zijn adviesdata. Scholen kunnen hier dus van afwijken en de data van deze vakanties zelf vaststellen.
Deze adviesdata worden bepaald door een afweging tussen verschillende maatschappelijke belangen waarbij het onderwijskundige belang voorop staat. Het onderwijsveld heeft een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de periode van de herfst -en voorjaarsvakantie.
Daarnaast spelen er ook culturele belangen, waarbij altijd rekening wordt gehouden met carnaval. Dit is echter niet altijd mogelijk vanwege erg vroege of late carnavalsdata in relatie tot de voorkeur van het onderwijs voor het schema «7 à 8 weken school en dan een week vakantie». Dat is echter ruim van tevoren bekend, en veel (maar niet alle) scholen in het zuiden van Nederland wijken dan ook af van de voorjaarsvakantiedata als carnaval vroeg of laat in het jaar valt.
Dit gebeurt nu dus in 2025. Ook in 2027 zullen de adviesdata van de voorjaarsvakantie niet passen en zullen veel scholen in Brabant en Limburg zich waarschijnlijk niet aan de adviesdata houden. Dit is in het verleden ook al vele malen op deze manier opgelost.
Welke afwegingen hebben ertoe geleid dat er is gekozen voor een voorjaarsvakantie in de regio Zuid die niet samenvalt met de carnavalsweek?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 vermeld, heeft het funderend onderwijs een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de planning van de schoolvakanties, waaronder de adviesweken voor de herfst -en voorjaarsvakantie. Daarbij wordt ook rekening gehouden met regio’s en scholen – ook in de vakantieregio Zuid (waar naast Noord Brabant en Limburg ook Zeeland en een groot aantal gemeenten in Gelderland onder vallen) – waar het niet samenvallen van de voorjaarsvakantie met de carnavalsweek geen problemen oplevert. Aangezien sprake is van adviesdata voor de voorjaarsvakantie kunnen scholen de week kiezen die in hun context het best passend is.
Hoe waardeert u lokaal cultureel erfgoed, zoals carnaval, bij de besluitvorming rondom schoolvakanties?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houdt bij de planning van de schoolvakanties altijd met veel verschillende aspecten rekening. Dat geldt ook voor de data van landelijke feestdagen en de planning van de centrale examens. Er wordt bij het vaststellen van de adviesdata voor de voorjaarsvakanties dus ook altijd zoveel mogelijk rekening gehouden met de data voor carnaval.
Bent u bereid om in de toekomst overleg te plegen met regionale instanties zoals de Samewirkende Limburgse Vastelaovesvereniginge voordat dergelijke beslissingen worden genomen?
We hebben vorig jaar constructieve gesprekken gevoerd met aan carnaval gerelateerde organisaties, ook in het licht van de doorstroomtoets, waaronder de Brabantse Carnavalsfederatie, en onderwijsorganisaties. De relevante input en inzichten hebben we meegenomen. We houden bij het bepalen van de nieuwe voorlopige vakantiedata al zo goed mogelijk rekening met veel verschillende aspecten, waaronder de data van het carnaval.
Bent u op de hoogte van de ergernis die leeft onder de Limburgse bevolking, onderwijsinstellingen en lokale politici en -bestuurders over de vastgestelde data voor de voorjaarsvakantie en wat is hierop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. Het is dan ook een wezenlijk belang dat al jarenlang wordt meegewogen. Het is echter niet het enige belang.
Bij het bepalen van de vakantiedata zijn de belangen die samenhangen met goed onderwijs voor leerlingen de eerste prioriteit. Het gaat daarbij onder meer om het pedagogisch proces, het kind, de schoolorganisatie, de doorstroomtoets en het eindexamen; deze gebeurtenissen in het schooljaar zijn nu belangrijke mijlpalen voor de bepaling van de data. Daarnaast spelen maatschappelijke en culturele belangen, zoals carnaval, een rol. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderschrijft dat carnaval een belangrijke culturele traditie is en houdt daarom altijd ook rekening met de data voor carnaval bij het vooraf in elkaar zetten van de vakantiedata. En gelukkig kunnen de scholen gewoon de voorjaarsvakantie plannen tijdens carnaval.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze signalen uit de regio serieus te nemen en in toekomstige besluitvorming te incorporeren?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u toezeggen dat regionaal cultureel erfgoed, zoals het vieren van carnaval, in de toekomst een duidelijkere plek krijgt in beleidsvorming omtrent schoolvakanties?
Dit is momenteel al het geval. In het najaar van 2024 staat een evaluatie gepland van de Regeling vaststelling schoolvakanties (het laatste onderzoek was uit 2015).2 Hierbij zal ook de rol van carnaval in de vakantiedata worden geëvalueerd.
Hoe worden besluiten over schoolvakanties gecommuniceerd met scholen in regio's waar culturele evenementen zoals carnaval een aanzienlijke impact hebben op de lokale gemeenschap?
Besluiten over de vakantiedata worden gecommuniceerd via de Staatscourant, via de maandelijkse nieuwsbrieven voortgezet onderwijs en primair onderwijs van het Ministerie van OCW en via www.rijksoverheid.nl. De webpagina’s over de schoolvakanties zijn verreweg de meest bezochte pagina’s van www.rijksoverheid.nl.
Hoe beoordeelt u het belang van cultureel erfgoed voor de samenhang en identiteit van de regio en op welke manier speelt dit mee in de landelijke beleidsvorming?
April jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen over immaterieel erfgoed.3 Hierin komt naar voren dat immaterieel erfgoed, zoals carnaval, essentieel is voor onze identiteit. Het geeft uitdrukking aan wie we zijn en is voor veel mensen van grote culturele waarde. Carnaval geeft beoefenaars een gevoel van sociale verbondenheid.
Uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat carnaval, als cultureel erfgoed, een plek heeft in de landelijke beleidsvorming omtrent schoolvakanties.
Het bericht ‘Mediawaakhond bekijkt zorgelijk vertrek minister Klever bij Ongehoord Nederland’ |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mediawaakhond bekijkt zorgelijk vertrek Minister Klever bij Ongehoord Nederland»?1
Ja.
Hoe kijkt u in het algemeen genomen naar de integriteit, sociale veiligheid en journalistieke kwaliteit bij Ongehoord Nederland?
Ik heb de berichtgeving over Ongehoord Nederland gezien en ik maak mij zorgen over de sociale veiligheid van medewerkers en over de beschuldigingen die zijn gedaan. Alle medewerkers van de publieke omroep hebben recht op een veilige werkomgeving, waarin zij hun journalistieke werk kunnen doen. De werkgever heeft hier zorg voor te dragen. Grensoverschrijdend gedrag, discriminatie, racisme en ander onwenselijk gedrag, is niet acceptabel en moet binnen de publieke omroep krachtig worden bestreden. Integer handelen van iedereen, zowel bestuurders, toezichthouders en medewerkers, is essentieel voor de onafhankelijkheid, integriteit en betrouwbaarheid van de omroep.
Het Commissariaat voor de Media (hierna: commissariaat) houdt toezicht op de uitvoering van de publieke mediaopdracht zoals die in de wet beschreven is en waar journalistieke kwaliteit onderdeel van is. Het commissariaat houdt ook toezicht op de naleving van de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep waar gedrag en cultuur onderdeel van zijn. Het commissariaat heeft mij laten weten dat deze casus de volle aandacht heeft. Het is niet aan mij als bewindspersoon een oordeel te geven over de journalistieke kwaliteit bij Ongehoord Nederland. We hebben een onafhankelijke publieke omroep waartoe ik mij als Minister met afstand dien te verhouden.
Op welke manier wordt beoordeeld of de integriteit, sociale veiligheid en journalistieke kwaliteit voldoende is?
Het Commissariaat voor de Media toetst dit aan de eisen die daar in de Mediawet 2008 en de Gedragscode Integriteit aan gesteld zijn.
Hoe beoordeelt u de overdracht van de taken van Klever bij haar vertrek als zakelijk directeur en bestuurslid van Ongehoord Nederland?
Zoals de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep aangeeft, horen bestuurders benoemd te worden op basis van duidelijke openbare profielen, vereiste deskundigheid en competenties. Het is aan de Raad van Toezicht deze specifieke situatie te beoordelen, eventueel maatregelen te nemen om belangenverstrengeling en politieke beïnvloeding te voorkomen en te motiveren waarom er anders gehandeld wordt dan de Gedragscode aangeeft. Daarbij houdt het commissariaat toezicht op de naleving van de Gedragscode.
In hoeverre vindt u dat Ongehoord Nederland transparant genoeg is waar het gaat om bestedingen van overheidsgeld?
Er bestaan verschillende criteria waar Ongehoord Nederland, net als andere omroepen, aan moet voldoen als het gaat om de transparantie van de besteding van middelen. Ongehoord Nederland dient net als de andere publieke omroepen volledige verantwoording af te leggen over de rechtmatige besteding van middelen conform de daarvoor geldende regels van de Mediawet 2008 en het daarop gebaseerde Handboek Financiële Verantwoording.2 Het Commissariaat voor de Media is belast met deze rechtmatigheidstoetsing.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving over de mogelijke belangverstrengeling bij het vertrek van voormalig zakelijk directeur Klever?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Heeft u inmiddels contact gehad met de NPO en/of het Commissariaat voor de Media over de ontstane situatie? Zo ja, zien zij reden voor verscherpt toezicht op Ongehoord Nederland?
Het commissariaat is hier de aangewezen toezichthouder en heeft mij laten weten dat de casus hun volle aandacht heeft.
De gang van zaken bij omroep Ongehoord Nederland |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u, als systeemverantwoordelijke voor het omroepbestel en de Mediawet, het gegeven dat in de afgelopen twee dagen vanuit de Raad van Toezicht (RvT), presentatoren, medewerkers en directeur van Ongehoord Nederland (ON) jegens elkander beschuldigingen zijn geuit van – onder andere – racisme, antisemitisme, seksisme, machtsmisbruik, intimidatie en nepotisme?
Ik heb de berichtgeving over Ongehoord Nederland gezien en ik maak mij zorgen over de sociale veiligheid van medewerkers en over de beschuldigingen die zijn gedaan. Alle medewerkers van de publieke omroep hebben recht op een veilige werkomgeving, waarin zij hun journalistieke werk kunnen doen. De werkgever heeft hier zorg voor te dragen. Grensoverschrijdend gedrag, discriminatie, racisme en ander onwenselijk gedrag, is niet acceptabel en moet binnen de publieke omroep krachtig worden bestreden. Integer handelen van iedereen, zowel bestuurders, toezichthouders en medewerkers, is essentieel voor de onafhankelijkheid, integriteit en betrouwbaarheid van de omroep.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen en met wie heeft u exact gesproken om opheldering te krijgen over de gang van zaken bij ON?
Het is hier aan de Raad van Toezicht als werkgever om op te treden en aan het Commissariaat voor de Media (hierna: commissariaat) om toezicht te houden. Ik heb van het commissariaat begrepen dat de kwestie bekend is en de volle aandacht heeft van het commissariaat. Ik ben stelselverantwoordelijk en heb geen rol in deze specifieke kwestie. Het voorkomen van directe politieke inmenging is, gezien de onafhankelijkheid van de publieke omroep, een belangrijke pijler onder onze rechtsstaat.
Wat bent u – met inachtmening van uw verantwoordelijkheid – voornemens om te gaan doen om helderheid te krijgen ten aanzien van de in de publiciteit gebrachte ontwikkelingen en beschuldigingen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat holocaustontkenning door een (waarnemend) hoofdredacteur, waar directeur Karskens in zijn reactie gewag van maakt, een historisch dieptepunt van moraliteit bij de publieke omroep zou zijn en bent u bekend met antisemitische uitingen en holocaustontkenning van één of meerdere medewerkers van Ongehoord Nederland, zoals gemeld in de reactie van Karskens op diens schorsing? Zo nee, bent u bereid specifiek te laten onderzoeken of hier van sprake van is of is geweest?
Holocaustontkenning is verwerpelijk en kan nooit worden geaccepteerd. Alle verantwoordelijken binnen de omroep dienen hun verantwoordelijkheden te kennen en te nemen, voorbeeldgedrag te tonen en te zorgen dat iedereen binnen de omroep functioneert binnen de grenzen van de wet. Het is aan de omroep om eventueel onderzoek en/of aangifte te doen. Het is vervolgens in algemene zin aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er sprake is van mogelijk strafbare feiten en of vervolging opportuun is.
Klopt het dat na het vertrek van zakelijk directeur Klever jongstleden juli haar dochter haar takenpakket heeft overgenomen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze opvolging en kunt u aangeven hoe deze opvolging zich verdraagt met de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021, waarin het «voorkomen dat persoonlijke belangen met die van de mediaorganisatie verstrengeld raken» een kernprincipe vormt?1
De Gedragscode Integriteit Publieke Omroep is duidelijk over het feit dat moet worden voorkomen dat persoonlijke belangen met die van de mediaorganisatie verstrengeld raken. Bestuurders horen benoemd te worden op basis van duidelijke openbare profielen, vereiste deskundigheid en competenties. Het is aan de Raad van Toezicht deze specifieke situatie te beoordelen, eventueel maatregelen te nemen om belangenverstrengeling en politieke beïnvloeding te voorkomen en te motiveren waarom er anders gehandeld wordt dan de Gedragscode aangeeft. Het commissariaat houdt toezicht op de naleving van de Gedragscode. Ik heb begrepen dat de kwestie de volle aandacht heeft van het commissariaat.
Kunt u specifiek ingaan op het verwijt van medewerkers van ON dat voormalig zakelijk directeur Klever tegenover de RvT zich onwaarachtig zou hebben geuit en wat gaat u doen om te zorgen dat helderheid komt en twijfels kunnen worden weggenomen over de rol van de zakelijk directeur in deze, aangezien zij tot een maand geleden de primaire verantwoordelijkheid had voor de bedrijfsvoering?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat de directeur van ON rondom de vorming van het huidige kabinet de redactie zou hebben geïnstrueerd de nieuwe regering met een «jubelstemming» te onthalen en niet meer kritisch te berichten over PVV, VVD, NSC en BBB en hoe komt dit bericht op u over, mede in het licht van het feit dat de huidige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp met ON-merchandise verscheen bij haar kennismaking met de Minister-President en zich bovendien door de heer Karskens liet vergezellen bij haar hoorzitting?
Het is niet aan mij om te reageren op genoemde berichten, die ik overigens ook niet kan verifiëren. Verder ga ik ook niet over het gedrag van een collega-minister.
Hoe verhoudt een dergelijke instructie of suggestie om geen kritiek te hebben zich in uw ogen met het eerste integriteitsprincipe van de publieke omroep, die vraagt dat het bestuur bijdraagt aan de «onafhankelijkheid en integriteit van de mediaorganisatie»?
Onafhankelijkheid betekent niet dat een omroep niet vanuit een bepaalde signatuur programma’s mag maken. De verschillende omroepen hebben juist een plaats in het bestel vanwege hun specifieke identiteit. De inhoud van programma’s dient echter wel vanuit eigen redactionele afwegingen en journalistieke principes bepaald te worden en niet op basis van externe politieke of commerciële instructies.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat RvT-lid Gert Jan Mulder het schorsen van Karskens vierde door op X een foto te plaatsen van een feestelijk samenzijn van aantal betrokkenen bij Ongehoord Nederland én de leider van Forum voor Democratie, specifiek in het licht van het feit dat de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021 vraagt dat de Raad van Toezicht onafhankelijk dient te zijn en handelt naar het belang van de publieke mediaopdracht en het feit dat artikel 2.1, lid 2 van de Mediawet vergt dat publieke mediadiensten een media-aanbod verzorgen dat voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen?
Het is aan het Commissariaat voor de Media om toe te zien op de naleving van de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021 alsook op de naleving van artikel 2.1, lid 2. Zoals ik hierboven heb aangegeven, is de kwestie bij het commissariaat bekend en heeft het de volle aandacht. En verder herhaal ik dat alle verantwoordelijken binnen de omroep hun verantwoordelijkheden dienen te kennen en te nemen, voorbeeldgedrag te tonen en te zorgen dat iedereen binnen de omroep functioneert binnen de grenzen van de wet.
Kunt u bevestigen dat oud-presentatrice Blommestijn door de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur is gevraagd per direct terug te keren naar de omroep nu Arnold Karskens geschorst is, zoals Blommestijn zelf aangeeft in het Algemeen Dagblad. Zo ja, hoe oordeelt u over de taakopvatting van de Raad van Toezicht als zij zich bezighouden met het (opnieuw) aannemen van één presentatrice?
Ik ga niet over het aannamebeleid binnen omroepen, noch heb ik een oordeel over hoe binnen de omroep daarover wordt besloten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘KNVB sloot sponsordeal met omstreden gokbedrijf dat onderdeel was van Chinese georganiseerde misdaad’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KNVB sloot sponsordeal met omstreden gokbedrijf dat onderdeel was van Chinese georganiseerde misdaad»?1
Ja.
Was het de maatschappelijke verantwoordelijkheid geweest van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om te (laten) controleren met welke partij de bond in zee is gegaan en wat de herkomst van het geld is?
De KNVB gaat over zijn eigen sponsorcontracten. In het voetbal worden maatregelen genomen om geldstromen te achterhalen, zoals het zogenoemde «Know-Your-Owner»2 en het controleren van de bron van financiële stromen, mits daar aanleiding voor is.
De KNVB geeft aan due diligence onderzoek uitgevoerd te hebben naar de herkomst van de middelen. De uitkomst van de due diligence naar deze partij gaf voor de bond op dat moment geen aanleiding om niet met hen in zee te gaan, ook omdat deze partij al samenwerkte met gerenommeerde voetbalorganisaties als de Welshe voetbalbond, Borussia Dortmund, Napoli en Olympique Lyon.
Vindt u dat er voor sportbonden, als samenwerkingspartner van de Nederlandse overheid in het sportbeleid, een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid bestaat op dit vlak dan voor sportclubs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke standaarden dienen sportbonden zich met betrekking tot financiering van hun organisatie wat u betreft te houden?
In de mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid is voor mij geen onderscheid. Sportbonden hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik vind dat sportclubs die ook hebben, omdat zij direct in contact staan met sporters. In het geval van buitenlandse sponsorcontracten is het van belang om onderzoek te doen naar de herkomst van de middelen.
Welke juridische verantwoordelijkheid had de KNVB en de betrokken adviseurs en banken bij het sluiten van de overeenkomst in het kader van de Wwft en het wetboek van Strafrecht?
De KNVB is geen meldingsplichtige instelling vanuit de Wwft, en heeft dan dus ook geen juridische verantwoordelijkheid. Waar het gaat om betrokken banken en (financieel) adviseurs, indien zij gelden als Wwft-instelling, geldt dat zij onderzoek moeten doen naar hun klanten (in dit geval de KNVB) en ongebruikelijke transacties moeten melden bij de Financial Intelligence Unit.
In het recent gepubliceerde Europese anti-witwaspakket3 zijn onder meer voetbalclubs aangewezen als instellingen die aan anti-witwasregelgeving moeten voldoen. Samen met de Ministers van Financiën en Justitie en Veiligheid bestudeer ik deze voorstellen en bekijk hoe deze in Nederland geïmplementeerd moeten worden. Het pakket zal 10 juli 2027 in werking treden.
Op basis van de informatie uit het NRC-artikel kan ik niet vaststellen of er juridische verantwoordelijkheden voor de KNVB voortvloeien uit het Wetboek van Strafrecht. In algemene zin doe ik geen uitspraken over individuele casussen in relatie tot het Wetboek van Strafrecht.
Welke verantwoordelijkheid hebben sportbonden en sportclubs in het publiceren van sponsorovereenkomsten? Was de KNVB in overtreding door de gemaakte sponsorovereenkomst niet openbaar te maken?
Er is geen verplichting om sponsorovereenkomsten te publiceren. De KNVB was niet in overtreding door het niet openbaar maken van de sponsorovereenkomst.
Bent u bekend met het recente Amerikaanse onderzoek van Infoblox dat veel gokbedrijven, waaronder BOB Sports, die deals sloten met grote voetbalclubs en dus ook de KNVB, onderdeel uitmaken van hetzelfde netwerk als Yabo Sports, dat zich bezig houdt met illegaal gokken, witwassen en mensenhandel en illegale casino’s bemanden vanuit een soort werkkampen in Cambodja?2
Ja.
Is bij u bekend of er Nederlandse sportclubs zijn die deals hebben gesloten met een van de gokbedrijven uit het onderzoek?
Ajax is genoemd in het onderzoek en daarnaast heeft uw Kamer eerder vragen gesteld5 over een sponsordeal van Ajax en PSV. Daarbuiten is mij niet bekend of er andere sportclubs zijn die een deal hebben gesloten met een van de gokbedrijven uit het onderzoek.
Bent u bereid om Nederlandse sportclubs op de hoogte te brengen van de uitkomsten van dit onderzoek en te adviseren de bestaande sponsordeals met deze informatie tegen het licht te houden?
Ik heb NOC*NSF en KNVB geïnformeerd over dit onderzoek. Zij kunnen hun leden vragen om naar bestaande sponsordeals te kijken naar aanleiding van dit onderzoek.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB over zijn voornemen om niet met internationale partners in zee te gaan? Wat houdt dit voornemen precies in? Vindt u dat Nederlandse sportclubs hier een voorbeeld aan kunnen nemen, gezien de risico’s op het steunen van illegale praktijken zoals witwassen, illegaal gokken en mensenhandel?
Recent heeft de KNVB een internationaal partnership geweigerd op basis van een due diligence onderzoek. De KNVB heeft het due diligence onderzoek aangescherpt. Concreet houdt dit in dat alle internationale partnerships aan onderzoek onderworpen worden.
De KNVB werkt overigens nog steeds met internationale partners samen. Denk aan contracten met een partij als Nike.
Nederlandse sportclubs hebben vaak eigen checks and balances om potentiële partnerships te controleren. Het is altijd aan te bevelen om de herkomst van sponsorgelden na te gaan.
Het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie, uitgekomen op 24 juli 2024 |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie (COM (2024) 800 van 24 juli 2024) waarin de Commissie onder meer haar zorgen uit over de handhaving van de journalistieke standaarden in Nederland?
Ja. Uw Kamer zal, zoals gebruikelijk, nog een kabinetsreactie op het rechtsstaatrapport ontvangen.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Europese Commissie dat de Raad voor de Journalistiek onvoldoende is toegerust om haar toezichthoudende rol te kunnen waarmaken? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de Raad voor de Journalistiek beter in positie te brengen?
In het rechtsstaatrapport is de positie van het zelfregulerende orgaan in de journalistiek, de Raad voor de Journalistiek, aan de orde gesteld. De Europese Commissie verwijst daarbij naar een breder onderzoek van Free Press Unlimited (FPU) naar de omvang van juridische druk op journalisten.1
De Raad voor de Journalistiek is een onafhankelijk, zelfregulerend orgaan dat geheel gedragen wordt door de sector. De Raad ontvangt geen overheidsbijdrage voor zijn activiteiten en is ook anderszins niet afhankelijk van de overheid, juist vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid. Een gevolg hiervan is dat de Raad voor inkomsten afhankelijk is van de journalistieke sector. Dat de Nederlandse journalistieke sector zelf een journalistiek orgaan opzet om klachten van het publiek te behandelen, is veelzeggend voor de professionaliteit van de journalistiek in Nederland. Het is van fundamenteel belang dat de overheid zich hier zo min mogelijk in mengt.
Door het zelfregulerende karakter, kan de Raad geen bindende sancties opleggen. Aansluiting is geheel vrijwillig. Wel is het zo dat de uitspraken als gezaghebbend in de sector gezien worden.
In het rapport van FPU is opgenomen dat met name onderzoeksjournalisten merken dat de Raad steeds meer een voorportaal wordt voor gerechtelijke procedures. Dit is te merken aan groeiende dossiers en de deelname van advocaten bij zittingen van de Raad. Om dit tegen te gaan heeft de Raad eigenstandig de procedures aangescherpt per 1 januari 2024, met als beginsel «ga je naar de Raad, dan ga je niet naar de rechter».2
Op grond van mijn rol en verantwoordelijkheid zijn mijn opties beperkt, maar zal ik altijd pleiten voor een sterke journalistieke sector en daarmee voor een sterke rechtsstaat. Ik ben bereid om in overleg te treden met de Raad over de geïdentificeerde problematiek, maar ik kan derhalve geen garanties bieden omtrent een eventueel vervolg. Subsidiëring is niet aan de orde, gelet op de onafhankelijkheid van de Raad. Dit zou ook het aangekaarte probleem van de juridificering niet oplossen.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Europese Commissie dat door de ondoorzichtigheid van het eigenaarschap en de toegenomen concentraties in het medialandschap de verscheidenheid en pluriformiteit van onze journalistiek onder druk is komen te staan? Bent u zich ervan bewust dat de Europese Commissie hier ook expliciet wijst op de passage in het Hoofdlijnenakkoord dat dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aanvullende instrumenten moet krijgen om de pluriformiteit in het medialandschap te kunnen garanderen? Welke concrete instrumenten denkt u te introduceren?
De zorgen en uitdagingen die de Europese Commissie benoemt zijn bekend.
Ten aanzien van de geconstateerde ondoorzichtigheid van het eigenaarschap van mediabedrijven is het op dit moment zo dat het Commissariaat voor de Media (CvdM) dit jaarlijks in kaart brengt.3 Het CvdM vult die taak in met de jaarlijkse publicatie van de Mediamonitor. Met de nieuwe Europese verordening mediavrijheid zullen mediabedrijven zelf transparanter moeten gaan worden over hun eigendomsstructuur.4
Het is goed om te zien dat de Commissie kennis heeft genomen van de passage uit het Hoofdlijnenakkoord over het meewegen van pluriformiteit bij media-concentraties. Dat is een belangrijke passage die beoogt de genoemde uitdagingen of zorgen weg te nemen. Hieronder licht ik toe welke instrumenten er nu al zijn en wat het kabinet beoogt te introduceren.
Sinds 2021 bestaat er een samenwerking tussen de ACM en het Commissariaat voor de Media via het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT). Het SDT is opgericht door de ACM, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het CvdM. In dit platform werken verschillende onafhankelijke toezichthouders samen bij het toezicht op digitale diensten om ervoor te zorgen dat ieders toezichtactiviteiten goed op elkaar aansluiten. In de huidige praktijk is er daarom al samenwerking tussen de ACM en het CvdM bij media-concentraties, bijvoorbeeld bij het lopende onderzoek naar de voorgenomen overname van RTL Nederland door DPG Media.5
De passage in het hoofdlijnenakkoord beoogt te borgen dat de gevolgen voor de pluriformiteit van het media-aanbod in brede zin mee worden gewogen bij de beoordeling van een fusie of overname van een of meer mediabedrijven. Samen met de Minister van Economische Zaken ga ik met de ACM en het CvdM in gesprek over rolverdeling tussen de toezichthouders die daarbij passend is, binnen de kaders van de onlangs aangenomen Europese verordening mediavrijheid.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Commissie dat de herzieningsvoorstellen van de publieke omroep een risico vormen om de journalistieke standaarden hoog te kunnen houden? Deelt u de zorgen van de NPO zelf dat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de European Media Freedom Act? Zo nee, hoe denkt u de Europese Commissie en de NPO gerust te kunnen stellen? Zo ja, welke acties kunnen wij van u verwachten?
Navraag bij de NPO leert dat de zorgen die de NPO heeft geuit vooral betrekking hebben op een stabiele en toekomstgerichte financiering en heldere structuur van het publieke bestel, die voldoende rust en bestaanszekerheid bieden om zich toe te kunnen leggen op de uitvoering van de in de Mediawet 2008 verankerde publieke taakopdracht (het bieden van pluriform, hoogwaardig (journalistiek) media-aanbod zonder politieke of commerciële invloeden). Dat betrof allereerst de waarborg, genoemd in artikel 5 lid 3 van de Europese verordening mediavrijheid (European Media Freedom Act, EMFA), voor financieringsprocedures zodat de publieke omroep kan beschikken over «duurzame en voorspelbare financiële middelen voor het vervullen van hun publieke opdracht en om zich in het kader van die opdracht te kunnen ontwikkelen.» De redactionele onafhankelijkheid moet met de financiering kunnen worden gewaarborgd.
De NPO heeft ook aandacht gevraagd voor het kunnen waarborgen van andere voorschriften uit de Europese verordening mediavrijheid voor de vervulling van de publieke mediaopdracht, zoals het garanderen van de veiligheid van journalisten, bescherming van journalistieke bronnen en communicatie en het verminderen van de afhankelijkheid van grote techplatforms die door inhoudelijke moderatie en hun algoritmes media-aanbod van de publieke omroepen minder zichtbaar of zelfs ontoegankelijk kunnen maken.
De Commissie geeft in het rapport de aanbeveling om het bestuur van publieke media en hun vermogen om journalistieke normen te handhaven te versterken, rekening houdend met de Europese normen inzake publieke media.
Voor wat betreft de wijze waarop de journalistieke codes worden gewaarborgd, wil ik–zoals is aangegeven in de Kamerbrief uit april 2024 met de ambtelijke verkenning op het rapport van het Adviescollege Publieke Omroep–de tijd nemen en hierbij ook externe deskundigheid betrekken.6 Dit onderwerp zal nadrukkelijk een plek krijgen in de discussie over de brede hervorming van de landelijke publieke omroep.
Bij de uitvoering van de Europese verordening mediavrijheid zal ik rekening houden met de geuite zorgen door de NPO. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het definitief akkoord over de verordening, verwacht ik dat het Nederlandse stelsel voldoet aan de vereisten van de nieuwe Europese verordening.7
Welke concrete stappen zult u nemen om beter te waarborgen dat alle publieke omroepen, inclusief Ongehoord Nederland (ON), zich houden aan de journalistieke standaarden?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, zal ik het onderwerp van de journalistieke code nadrukkelijk een plek geven in de discussie over de brede hervorming van de landelijke publieke omroep.
Wat is uw standpunt over de aanbeveling van de Europese Commissie om de toelatings- en verantwoordingscriteria voor publieke omroepen te verbeteren?
De aanbeveling van de Europese Commissie ging niet over de toelatings- en verantwoordingscriteria, de aanbeveling ziet op het versterken van het bestuur (in de Engelse tekst wordt het begrip «governance» gebruikt) van de publieke media. Overigens kan verwacht worden dat het vraagstuk over de toelatings- en verantwoordingscriteria onderdeel zullen zijn van de hervorming van de landelijke publieke omroep.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Europese Commissie dat nu onvoldoende duidelijk is onder welke voorwaarden de overheid reclame mag maken via de Publieke Omroep? Op welke wijze gaat u de toewijzing van overheidsreclame transparanter en eerlijker maken om politieke beïnvloeding en bevoordeling te voorkomen?
De Europese Commissie heeft dergelijke zorgen niet geuit in de richting van Nederland. In de nieuwe Europese verordening mediavrijheid is wel een artikel opgenomen waarin transparantie over toewijzing van «overheidsreclame» verplicht wordt. Ook moeten overheden bijhouden hoeveel budget er per aanbieder van mediadienst wordt uitgegeven. Op deze manier wordt transparant voor publiek en politiek hoe de overheid haar advertentiebudget verdeelt.
In Nederland zijn vakdepartementen inhoudelijk verantwoordelijk voor de overheidscampagnes; veel (grote) overheidscampagnes worden uitgevoerd door de Dienst Publiek en Communicatie (DPC), ressorterend onder het Ministerie van Algemene Zaken. De inzet van mediabudget voor deze campagnes wordt bepaald aan de hand van de doelgroep en de doelstellingen van de campagne.
Er wordt zendtijd voor overheidsvoorlichting toegewezen op de radio en televisiezenders van de landelijke publieke omroep. Deze zendtijd mag op grond van de wet uitsluitend worden gebruikt voor overheidsvoorlichting. Het CvdM brengt over de toewijzing van de zendtijd advies uit aan de Minister van OCW, na daarbij ook de NPO gehoord te hebben. Het Commissariaat stelt die uren vervolgens ter beschikking aan de Minister van Algemene Zaken.8
Daarbovenop kan DPC extra reclamezendtijd (laten) inkopen via de Ster. De inkomsten van de Ster worden, via de OCW-begroting, weer gebruikt om de publieke mediadienst op landelijk niveau te bekostigen. Deze bedragen zijn, in de bekostiging van de NPO, niet meer toe te schrijven aan de inkoper van reclamezendtijd.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Commissie over de toegenomen onveiligheid en intimidatie van journalisten in Nederland? Welke concrete maatregelen heeft u in voorbereiding?
Het kabinet acht het van groot belang voor de democratie en de rechtsstaat dat journalisten in vrijheid hun werk kunnen doen. De veiligheid van journalisten is een aanhoudend onderwerp van zorg. Zo heeft de Europese Commissie het ook geformuleerd. De afgelopen jaren zijn er in Nederland belangrijke stappen gezet, bijvoorbeeld met de oprichting van PersVeilig. Dit initiatief werkt op basis van een samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en de politie. PersVeilig wordt internationaal vaak genoemd als goed voorbeeld van maatregelen om journalisten beter te beschermen. Binnenkort zal ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer de evaluatie over PersVeilig doen toekomen en daarbij ook naar de toekomst kijken. Hierbij wordt ook gekeken naar het bestendigen van de positie van PersVeilig.
De Europese Commissie heeft het in haar rapport over SLAPP-zaken. De regering werkt momenteel aan een wetsvoorstel ter uitvoering van de Europese anti-SLAPP-richtlijn.9 Zoals al eerder aan de Kamer gemeld, is het de inzet om het wetsvoorstel in de tweede helft van 2024 ter advisering aan te bieden aan de Raad van State.