Zijn ervaringsdeskundigen ook vertegenwoordigd binnen de organisaties (koepelorganisaties, sportbonden, NL Sporter en de overkoepelende atletencommissie van NOC*NSF) die aan tafel zitten bij de gesprekken over het wetsvoorstel, of alleen bestuurders en atleten zonder specifieke ervaringsdeskundigheid?
Een deel van de organisaties die om input wordt gevraagd ten behoeve van het wetsvoorstel dat de oprichting van het onafhankelijk integriteitscentrum regelt, neemt ook de stem mee van ervaringsdeskundigen. Of de contactpersonen die aan tafel zitten zelf ervaringsdeskundigen zijn, is om privacy-redenen niet bekend.
Hoe reflecteert u op de openbare aard van internetconsultaties aan de ene kant en het delen van ervaringsdeskundigheid aan de andere kant, gezien de zeer persoonlijke ervaringen en gevoelige informatie van ervaringsdeskundigen?
Een internetconsultatie geeft ruimte aan ervaringsdeskundigheid. Echter is het geen middel voor het delen van persoonlijke ervaringen. Wel kunnen mogelijke aandachtspunten worden meegegeven vanuit een persoonlijke ervaring.
Ziet u een internetconsultatie als een geschikt medium om deze ervaringen te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo niet, wat zou een geschiktere manier zijn om ervaringsdeskundigen te betrekken in de oprichting van het onafhankelijke integriteitscentrum?
Het is belangrijk om ook de ervaringen van mensen die te maken hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag in de sport mee te nemen bij het op- en inrichten van het onafhankelijk integriteitscentrum.
Bij de start van het ontwerpen van het onafhankelijk integriteitscentrum (doelen, taken, bevoegdheden) zijn gesprekken met ervaringsdeskundigen gevoerd. De opbrengst van deze gesprekken is meegenomen in het vervolgtraject. Op dit moment worden de algemene wettelijke kaders voor het integriteitscentrum geregeld in een concept wetsvoorstel dat rond de zomer in internetconsultatie wordt gebracht. Voor de verdere inrichting en uitwerking van bijvoorbeeld de werkprocessen van het centrum wordt een kwartiermaker aangesteld. Deze kwartiermaker zal expliciet worden gevraagd om hierbij opnieuw ervaringsdeskundigheid te betrekken en ervoor te zorgen dat deze ervaringen ook op de lange termijn worden meegenomen in de praktische werkwijze van het centrum.
Bent u bekend met de berichten «Nog steeds geen integriteitscentrum voor de sport? «Dit gaat over veiligheid, denk ik dan, over mensen»» en «Integriteitscentrum voor de sport op de lange baan»?1, 2
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Wat waren de ervaringen van de speciale behandeling op maat voor slachtoffers van misstanden in de turnsport die is opgezet door het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2021?
Het behandeltraject bij het UMCG is als onderdeel van een breder hulp- en (na)zorgtraject voor (oud-)gymsporters intern geëvalueerd met de betrokken partijen. De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie heeft daarover, alsmede over de opvolging van de andere aanbevelingen van het rapport «Ongelijke Leggers», in 2022 op haar website gepubliceerd.3 Begin 2023 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de hulp en (na)zorg bij grensoverschrijdend gedrag.4
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ervaringsdeskundigheid echt wordt betrokken in de oprichting van het onafhankelijke integriteitscentrum, dus niet enkel via de internetconsultatie als de basis van het wetsvoorstel er al ligt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ervaringsdeskundigheid wordt betrokken na de oprichting en het in bedrijf zijn van het onafhankelijke integriteitscentrum?
Zie antwoord vraag 4.
Een gratis bibliotheeklidmaatschap |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat de gemeente Rotterdam binnenkort alle inwoners een gratis lidmaatschap van de bibliotheek aanbiedt? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken dit bericht. De gemeente Rotterdam heeft besloten dat het lidmaatschap van de openbare bibliotheek vanaf 1 mei gratis is voor alle inwoners. Ook vervallen de boetes voor het te laat terugbezorgen van geleende boeken. Maatregelen die het bereik en het gebruik van de openbare bibliotheek kunnen vergroten, juich ik toe.
Deelt u de mening dat, gezien de groeiende faciliterende en bemiddelende rol van bibliotheken bij overheidsdiensten, kennis- en vaardighedenvermeerdering en het versterken van de lokale sociale cohesie, zo min mogelijk drempels voor bibliotheken moeten worden opgeworpen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om mensen over de streep te trekken om de bibliotheek te bezoeken?
Ja, die mening deel ik en we doen daar dan ook veel aan. In de periode 2023–2025 wordt op basis van de Spuk bibliotheken het aantal bibliotheekvestigingen met circa 50 uitgebreid, worden 100 beperkte bibliotheekvoorzieningen uitgebreid tot een volwaardige vestiging en worden van circa 200 vestigingen de bemande openingsuren verruimd. Het bibliotheekaanbod en de bereikbaarheid worden hiermee aanmerkelijk vergroot. Het is van belang dat zo veel mogelijk personen van het aanbod gebruikmaken. De bibliotheekpartijen – de overheden en bibliotheekorganisaties – beschouwen dit als een belangrijke opdracht. Zij werken daar langs verschillende wegen aan. Zo is in het bibliotheekconvenant van 10 oktober 2024 afgesproken te onderzoeken hoe het bereik en gebruik van bibliotheken kan worden vergroot.2 Als opties daarvoor noemt het convenant het verruimen van het gratis lidmaatschap en een automatisch lidmaatschap voor de jeugd. Ook is in 2024 een brede publiciteitscampagne over de openbare bibliotheek gestart onder de titel «Ontdek wat je allemaal kan». De tweede ronde daarvan liep van 24 maart tot en met 4 mei 2025.
Deelt u tevens de mening dat met name financiële drempels zoals lidmaatschapsgeld en boetes zouden moeten worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat de kosten van het lidmaatschap een rol spelen bij het niet-gebruik van de openbare bibliotheek. Dit onderwerp zal ik opnemen in het onderzoek dat ik laat uitvoeren naar aanleiding van de motie van de leden Rooderkerk en Kisteman van 26 november 2024 over een automatisch gratis lidmaatschap voor ieder kind.3 Het onderzoek zal eind dit jaar zijn afgerond. Op dit moment houden bibliotheken bij de prijsstelling van hun abonnementen al rekening met de randvoorwaarde van een brede toegankelijkheid. In aanvulling daarop bieden verschillende gemeenten voor specifieke doelgroepen gratis toegang tot de bibliotheek via bijvoorbeeld stadspassen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit uitstekende Rotterdamse initiatief breder kan worden uitgerold? Zo ja, waar denkt u precies aan en bent u bereid om in overleg te treden met (vertegenwoordigers van) bibliotheken welke initiatieven kunnen bijdragen aan een substantiële verhoging van het bibliotheekbezoek?
Ik zal de ervaringen van bibliotheken met een gratis lidmaatschap zeker betrekken bij het onderzoek beschreven in het antwoord op vraag 3. De inkomsten uit lidmaatschapsgelden bij bibliotheken bedragen ongeveer € 50 mln. per jaar. Dat is ongeveer 10% van de exploitatiekosten.
De uitsluiting van het Afghaanse vrouwen voetbalelftal van de kwalificatie voor het WK door de Taliban. |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Taliban verbieden deelname Afghaans vrouwenelftal aan WK-kwalificatie, Fifa grijpt nog niet in»?1
Ja
Hoe kijkt u naar de steeds verder onder druk staande vrouwenrechten in Afghanistan sinds de gewelddadige machtsovername van de Taliban in 2021?
De situatie voor Afghaanse vrouwen en meisjes sinds de machtsovername van het land door de Taliban in 2021 is zorgwekkend. Nederland veroordeelt met klem de systematische onderdrukking en uitsluiting van vrouwen en meisjes, in het bijzonder het gebrek aan toegang tot onderwijs en spreekt zich hier regelmatig over uit. Nederland heeft samen met Duitsland, Canada en Australië de staat Afghanistan aansprakelijk gesteld voor systematische en grove schendingen van het Vrouwenverdrag (CEDAW). Nederland blijft zich in internationaal verband en multilaterale fora inzetten op het waarborgen van mensenrechten in Afghanistan in het algemeen en de positie van vrouwen en meisjes in het bijzonder.
Bent u het ermee eens dat het recht om te mogen sporten waar ook ter wereld voor eenieder zou moeten gelden?
Het kabinet is van mening dat iedere vrouw de mogelijkheid zou moeten krijgen om te sporten, zoals ook is vastgelegd in het Vrouwenverdrag (CEDAW). Sport is van grote maatschappelijke waarde. Het is voor velen een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven. Het draagt bij aan de fysieke en mentale gezondheid, creëert saamhorigheid en biedt kansen voor persoonlijke ontwikkeling.
Hoe kijkt u ernaar dat de Taliban het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal, en alle vrouwen in Afghanistan, dit recht ontneemt? Bent u het eens dat dit onverteerbaar is in het kader van gelijke rechten voor vrouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan zorgwekkend. De Taliban ontneemt Afghaanse vrouwen en meisjes systematisch hun rechten en de mogelijkheid om te sporten. Het verbod op de deelname van het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal aan de WK-kwalificatie is een voorbeeld van de bredere uitsluiting van Afghaanse vrouwen uit het publieke leven.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de brief die de Fifa gestuurd zou hebben naar aanleiding van het rapport van de Sports & Rights Alliance? Kunt u achterhalen wanneer het plan dat daarin wordt aangekondigd, waarmee Afghaanse voetballers zowel binnen als buiten Afghanistan kunnen voetballen, gepresenteerd zal worden?
In een brief van 21 maart jl. gericht aan de Sport & Rights Alliance, benadrukt de FIFA het belang van het werk van deze organisatie en hun inzet voor mensenrechten in de sport. De FIFA geeft in deze brief aan samen te werken met internationale organisaties, nationale bonden en diplomatieke partners om de deelname en het welzijn van Afghaanse vrouwen in het voetbal te bevorderen.
In deze brief presenteert de FIFA een strategie en implementatieplan ten behoeve van de aanpak van voetbalkansen voor Afghaanse vrouwen, zowel binnen als buiten het land. Het plan omvat zowel steun aan Afghaanse vrouwen via projecten binnen Afghanistan, als het organiseren van speel- en ontwikkelingsmogelijkheden voor de gevluchte speelsters, zoals trainingen en oefenwedstrijden.
De FIFA stelt in de brief dat het tijd kan kosten om resultaten te boeken en geeft geen details over wanneer het plan precies tot uitvoering wordt gebracht. Het is voor het kabinet onbekend wat het tijdspad van dit plan is of wanneer het gepresenteerd wordt. De KNVB houdt de internationale ontwikkelingen binnen het voetbal in de gaten, ook die rond het Afghaanse voetbal.
Bent u het ermee eens dat de Fifa in actie moet komen om het Afghaanse vrouwenelftal te erkennen en te financieren, en daardoor de rechten van het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal veilig te stellen, en daarmee ook de deelname aan de kwalificatie voor de Azië Cup en de WK-kwalificatie veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Na de machtsovername van de Taliban in Afghanistan in 2021 werd het Afghaanse vrouwen en meisjes verboden om aan competitiesporten deel te nemen. Als gevolg hiervan moest het nationale vrouwenvoetbalteam Afghanistan verlaten en in het buitenland onderdak zoeken. Omdat het Afghaanse vrouwenvoetbalteam geen erkenning krijgt van de Afghaanse voetbalbond, die onder controle staat van de Taliban, kan het niet deelnemen aan internationale competities, tenzij de FIFA ingrijpt en hen erkenning verleent.
Het kabinet vindt dat elk vrouwenelftal zou moeten kunnen deelnemen aan grote toernooien. Het kabinet gaat echter niet over de besluitvorming of het beleid van de FIFA.
Bent u bereid om, zo mogelijk samen met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)), alle mogelijke diplomatieke en politieke invloed te gebruiken richting de Fifa, om deze hiertoe te bewegen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: ’Niet correct’’ |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: «Niet correct»»1?
Ja
Deelt u de verbazing over het inzetten van door de overheid betaalde zendtijd om campagne te voeren tegen de aanstaande bezuinigingen op de publieke omroep?
Ik kan mij voorstellen dat de acties de nodige vragen oproepen. Het blijkt hier echter niet te gaan om zendtijd voor programmering of reclame. Uitgangspunt voor deze acties is dat er zo min mogelijk impact moet zijn op het kijkgedrag en het reguliere uitzendschema, aldus de actievoerders. Dat hebben de omroepen gerealiseerd door de zogeheten omroep ident/-bumper (een aantal seconden aan het begin en einde van elk programma waarin het logo en de slogan van de omroep te zien zijn) in te zetten voor deze acties. Deze ident/bumper betreft voor elke omroep een vast aantal seconden. Dit ligt vast. Waar de kijker dus normaal gesproken een aantal seconden het logo en de slogan van de omroep ziet, ziet men nu het logo, onderbroken door de actie tegen de bezuiniging. Er is dus noch reguliere zendtijd voor programma’s, noch zendtijd die commercieel verkocht zou kunnen worden, voor deze acties gebruikt. Ook moest deze ident/bumper altijd al los gemonteerd worden bij elk programma dus in het plaatsen van deze specifieke ident/bumper is geen extra werk gaan zitten. Redacties mochten zelf kiezen of ze wilden deelnemen aan deze actie. De omroepmedewerkers hebben ook aangegeven dat het plannen en voorbereiden van deze actie buiten werktijd is gebeurd. Extra inzet of misbruik van belastinggeld is dan ook niet aan de orde. Gelet op de onafhankelijkheid van de publieke omroep laat ik mij over de inhoud van het media-aanbod verder niet uit.
In hoeverre vindt u het gepast dat de NPO haar kostbare zendtijd inzet voor campagnes tegen bezuinigingen, terwijl deze tijd bedoeld is voor onafhankelijke en pluriforme programmering?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de NPO publieke middelen ontvangt om kwalitatief hoogstaande, onafhankelijke en gevarieerde programma’s te maken?
Ja, de landelijke publieke omroep ontvangt publieke middelen voor het uitvoeren van zijn publieke taak.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO deze middelen nu lijkt te gebruiken om hun eigen belangen te verdedigen en is hier volgens u sprake van belangenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Verder is het zo dat, net als in elke andere (publieke) sector, de medewerkers van de publieke omroep het recht hebben om te protesteren.
Acht u campagnevoeren tegen overheidsbeleid in lijn met de in de Mediawet omschreven taak van de publieke omroep?
De publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht om onafhankelijk te zijn van overheid en commercie. Ruimte van de publieke omroep voor de uitvoering van haar taak is van wezenlijk belang voor een gezonde democratie. De publieke omroep staat onder meer voor een betrouwbare, onafhankelijke nieuwsvoorziening, een sterke journalistieke functie en het bieden van een podium aan verschillende opinies. Dat kunnen ook opinies zijn die zich verzetten tegen overheidsbeleid, waaronder de bezuinigingen. Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod.
Is u bekend waarom de NPO er niet voor heeft gekozen deze zendtijd in te kopen bij de Ster en hoe beoordeelt u dat gegeven?
Nee dat is mij niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het beter en meer afgewogen was geweest als de NPO in haar programma’s had stilgestaan bij deze actuele bezuinigingen, met voor- en tegenstanders aan het woord, en heeft u deze vraag bij de omroepen neergelegd?
Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod. Het staat publieke omroepen uiteraard volledig vrij om hier in hun programma’s aandacht aan te besteden. Dit gebeurt ook.
Ziet u het risico dat het op deze manier vormgeven van protestacties het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de NPO kan schaden?
De landelijke publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht onafhankelijk van politiek en commercie te zijn. Juist vanwege die onafhankelijkheid, in het licht van de vrijheid van meningsuiting, vind ik dat het niet aan mij is inhoudelijk commentaar te geven op deze acties.
Waarin verschilt het financieren van een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) door de overheid, waarbij u heeft aangegeven wel te hebben ingegrepen, ten opzichte van het financieren van de publieke omroep door de overheid?
De NPO is een zelfstandig bestuursorgaan, de publieke omroepen zijn dat niet. NPO en publieke omroepen worden beide door de overheid gefinancierd. Het betreft hier een actie van medewerkers van de publieke omroepen. Aan de orde zijn daarbij de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de publieke omroep van overheid en commercie. Dat het om grondrechten gaat, maakt terughoudendheid geboden.
Waarom is de vrijheid van meningsuiting van de media volgens u belangrijker dan die van zbo’s?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel (publiek) geld gemoeid is met de hiervoor gebruikte zendtijd en hoe beoordeelt u dit in het licht van de bezuinigingsopgave?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het verdwijnen van Radio Free Europe /Radio Liberty |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Amerika de financiering van Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) wil stopzetten? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Op 14 maart jl. tekende president Trump een presidentieel decreet waarmee de financiering van US Agency for Global Media (USAGM), de Amerikaanse overheidsinstantie die Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) financiert, per direct werd stopgezet. In reactie daarop besloot USAGM om de resterende financiering voor het lopende begrotingsjaar – ter waarde van 77 miljoen dollar – niet aan RFE/RL over te maken. RFE/RL vocht dit besluit met succes aan bij een Amerikaanse rechter. Naar aanleiding daarvan gaf president Trump alsnog toestemming om de financiering door te laten gaan. Hiermee zou de continuïteit van RFE/RL gewaarborgd zijn tot september van dit jaar. Echter, tot op heden is dit geld niet overgemaakt. Daardoor is RFE/RL in onmiddellijke financiële problemen gekomen.
Het kabinet heeft met spijt kennis genomen van het Amerikaanse voornemen tot terugschroeven van de financiering van RFE/RL. RFE/RL speelt al decennialang een cruciale rol in het bieden van feitelijke berichtgeving, die voldoet aan hoge redactionele standaarden van onafhankelijkheid, juist ook in regio’s waar vrije pers onder druk staat of zelfs geheel ontbreekt. Daarmee is RFE/RL belangrijk voor het bieden van tegengeluid tegen desinformatie in een flink aantal landen, van Rusland tot Afghanistan.
Erkent u dat hiermee onafhankelijke radio met een belangrijke historie van het bestrijden van desinformatie, verloren zal gaan?
Ja. Het wegvallen van deze financiering zou een aderlating zijn op meerdere vlakken – voor mediavrijheid en voor de democratische weerbaarheid in de betreffende landen, maar ook in de strijd tegen desinformatie.
Deelt u de mening dat het een aderlating is voor onafhankelijke journalistiek en het vrije woord?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe kijkt u naar de berichtgeving dat het stopzetten van deze financiering vooral winst is voor Rusland en de desinformatie die vanuit Rusland verspreid wordt? Wat gaat Nederland doen om dit te voorkomen, gezien ook de eigen bezuinigingen op de publieke omroep?
RFE/RL en andere vrije media zijn belangrijk om mediaconsumenten in Oost-Europa en Rusland te voorzien van feitelijke en onafhankelijke nieuwsprogramma’s en achtergronden. Het wegvallen hiervan kan de speelruimte voor door de Russische staat gecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken vergroten. Dit staat los van de visie van het kabinet op de Nederlandse publieke omroepen.
Wat zijn concreet de gevolgen van het stopzetten van financiering door de VS, zoals financieel voor RFE/RL als de impact op het verspreiden van desinformatie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. De continuïteit van RFE/RL is tot en met september van dit jaar alleen gewaarborgd als de voor dit jaar toegezegde financiële middelen daadwerkelijk aan RFE/RL worden overgemaakt. RFE/RL heeft zich genoodzaakt gezien drastische bezuinigingen door te voeren. Begin april heeft RFE/RL een deel van zijn staf met vermindering van salaris op non-actief moeten stellen en de organisatie teert al enige tijd op eigen reserves. Op 3 april jl. bleek USAGM de satellietdienst, die zorgt voor ontvangst in Rusland, te hebben uitgeschakeld.
Het wegvallen van RFE/RL geeft meer ruimte aan bijvoorbeeld Russische staatsgecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken voor het verspreiden van propaganda en desinformatie. Daarmee raakt dit niet alleen die regio’s zelf, maar heeft het ook een bredere Europese uitstraling.
Deelt u de mening dat er gekeken zal moeten worden door Europa en door Nederland naar alternatieven voor de financiering van RFE/RL, om het vrije woord niet monddood te maken?
Het kabinet hecht grote waarde aan vrije media wereldwijd, waaronder Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL). Om die reden heeft Nederland, samen met elf andere lidstaten, de door Tsjechië geïnitieerde verklaring van 18 maart jl. ondertekend over het belang van RFE/RL, in lijn met motie Timmermans c.s. (Kamerstuk 21 501–20, nr. 2221) die op 19 maart werd aangenomen. Het kabinet zet zich, in samenwerking met andere EU-lidstaten en gelijkgezinde landen, in voor het vinden van financiële middelen die RFE/RL en andere vrije media in staat stellen hun belangrijke werk voort te zetten. Daarbij wordt tevens nagegaan op welke manieren andere vrije media kunnen worden ondersteund.
Welke acties gaat u nemen om RFE/RL toch in stand te houden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe kijkt u naar het voorbeeld van de Tsjechische regering, die vanuit hun historie de dreiging van Rusland kennen, en de keuze maken om RFE/RL te gaan ondersteunen? Bent u in gesprek met uw collega daar? Gaat u hen helpen in die steun, en hoe gaat dat er concreet uitzien?
Nederland werkt nauw samen met Tsjechië voor het behouden van maximale druk op het Russische regime en het tegengaan van Russische informatiemanipulatie. Het Tsjechische initiatief om RFE/RL overeind te houden past binnen die inzet.
Ik sprak op 19 maart jl. met mijn Tsjechische collega Lipavský over het voortbestaan van RFE/RL en bedankte hem voor het Tsjechische initiatief. Ik heb hem toegezegd dat dit kabinet deze inzet steunt en het belang benadrukt van duurzame financiering. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden? Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Ja. Ik vind het goed dat de lokale kerken gebruikmaken van de mogelijkheid de problematiek rond huisvesting van kerken bij de gemeente ter sprake te brengen.
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Ik betreur het idee dat kerken door ruimtegebrek hun belangrijke maatschappelijke functie niet zouden kunnen vervullen en dat erediensten hierdoor niet kunnen worden gehouden. Bij dit ruimtegebrek gaat het echter om een veel breder probleem dat niet alleen kerkelijke gemeenschappen treft. Schaarste aan (huur)ruimte heeft dan ook de aanhoudende aandacht van dit kabinet.
Tegelijkertijd gaat het waarschijnlijk niet alleen om schaarste aan ruimte, maar ook om betaalbaarheid en de concurrentie tussen religieuze organisaties en andere organisaties met een maatschappelijke functie. Daarnaast bestaat de trend dat steeds meer kerkgebouwen leeg komen te staan of hun religieuze functie verliezen. Om deze ontwikkeling in kaart te brengen en een visie te vormen over de toekomst van deze kerkgebouwen kunnen gemeenten een kerkenvisie opstellen. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over welke bestemming een kerk bij verlies van religieus gebruik houdt of krijgt, bijvoorbeeld behoud van de bestaande maatschappelijke bestemming of woningbouw. Het behoud van de maatschappelijke bestemming maakt het mogelijk dat een andere geloofsgemeenschap zich kan vestigen in het kerkgebouw.
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam, een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving, bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke initiatieven zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6 van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten te houden?
Het uitgangspunt van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is dat eenieder in Nederland vrij is om een geloof of levensovertuiging te hebben, te verlaten, te veranderen of niet te hebben en daarnaar te handelen en/of te leven volgens de voorschriften van het geloof of de levensovertuiging. De overheid heeft een verplichting om de uiting van godsdienstvrijheid toe te staan (tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen) en om dit, waar mogelijk, te faciliteren.
Artikel 6 van de Grondwet legt de overheid echter geen resultaatsverplichting op om voldoende fysieke ruimte beschikbaar te maken voor het houden van erediensten. De verdeling van ruimte is een samenspel van overheden, private partijen en burgers. De ruimte in Nederland is schaars en er zijn veel verschillende partijen die om extra ruimte vragen. Gemeenten kunnen er in hun ruimtelijk beleid expliciet voor kiezen rekening te houden met het belang van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, maar hoeven dat niet te doen.
Ongeacht de vraag of betrokken partijen bij de verdeling uiteindelijk expliciet rekening houden met de belangen van geloofsgemeenschappen, mag het recht dat in artikel 6 van de Grondwet wordt beschermd in ieder geval niet illusoir worden gemaakt. Het is belangrijk dat er na de verdeling van de fysieke ruimten voldoende mogelijkheid is om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit te oefenen. In het uiterste geval staat de weg naar de rechter open om te laten toetsen of de bij de verdeling betrokken partijen recht hebben gedaan aan dit uitgangspunt.
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties geen formele positie binnen de overheidsorganisatie. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat verbiedt de overheid niet om de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging te faciliteren, bijvoorbeeld door gebedsruimten beschikbaar te maken of door subsidies te verlenen voor activiteiten die een niet-religieus, publiek doel hebben.
Daartoe heeft de overheid echter geen verplichting. Of en in hoeverre contacten worden onderhouden met religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen is in de eerste plaats een politieke overweging, die in belangrijke mate op lokaal niveau moet worden gemaakt. Wanneer gemeenten beslissen om de uitoefening van godsdienstvrijheid en levensovertuiging actief te faciliteren, is het wel van belang dat de gemeente neutraal handelt: regelgeving en beleid mogen geen onderscheid maken tussen gemeenschappen op basis van de inhoud van het geloof of de levensovertuiging.
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen kerk en staat»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders gaat zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Het is niet aan mij om het college op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken; die taak ligt bij de gemeenteraad. Wel doe ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties handreikingen om gemeenten te helpen bij het opstellen en uitvoeren van beleid ten aanzien van geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger bijvoorbeeld in 2019 het Tweeluik religie en publiek domein gepubliceerd.3
Vanuit het programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden gemeenten daarnaast ondersteund bij de totstandkoming, uitvoering en implementatie van kerkenvisies door middel van publicaties, handreikingen en bijeenkomsten.
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?3 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst onder druk zet?
Ja dat herinner ik me. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 8 is toegelicht, is het aan het lokale gezag om af te wegen hoe beschikbare (huur)ruimten worden verdeeld. Ik kan niet treden in de beoordeling van deze afweging.
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
De uitoefening van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mag niet onevenredig onder druk komen te staan door ruimtegebrek. Tegelijkertijd geeft deze vrijheid geen absoluut recht op het verkrijgen van fysieke ruimte voor belijdenis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, spelen bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten meerdere belangen mee en is de verdeling van ruimten een samenspel tussen overheden, marktpartijen en burgers. Betrokken partijen kunnen ervoor kiezen de belangen van geloofsgemeenschappen voorop te stellen bij het maken van beslissingen, maar hebben daartoe geen verplichting. Zij kunnen er ook voor kiezen beschikbare ruimten voor andere doeleinden in te zetten dan voor de geloofsbelijdenis. Dat is in beginsel toegestaan, mits dit beleid neutraal is ten aanzien van alle geloofsgemeenschappen en het beleid de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet illusoir maakt.
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol in spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Die rol vervul ik onder andere door het uitbrengen van verschillende handreikingen, zoals het Tweeluik religie en publiek domein. Er hebben zich sinds de publicatie van het Tweeluik in 2020 geen wijzigingen voorgedaan die een herijking van de handreiking op dit moment noodzakelijk maken.
Daarnaast maak ik met de jaarlijkse bijeenkomst van het Platform Gemeenten en Mensenrechten lokale bestuurders, politici en beleidsmedewerkers bewust van de gevallen waarin gemeentelijk beleid raakt of kan raken aan (de uitoefening van) grondrechten. Tijdens de bijeenkomst gaan gemeenten met elkaar in gesprek over het waarborgen van grondrechten in lokale regelgeving en beleid en worden goede voorbeelden gedeeld van het omgaan met mensenrechtelijke thema’s, zoals het recht op volkshuisvesting, het demonstratierecht en anti-discriminatie.
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet bouwt aan leefgemeenschappen, waarin onder ander gewoond, gewerkt, vrijwilligerswerk gedaan en gerecreëerd wordt. Het inpassen van voorzieningen voor geloof is onderdeel van een samenleving. Het is niet aan de rijksoverheid om nationaal te sturen op het inpassen voor voorzieningen voor het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Het lokale bestuur maakt zelf deze afwegingen in het ruimtelijk beleid, in samenspraak met betrokken burgers en marktpartijen.
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid (in hoedanigheid van Minister van Eredienst) ziet op het onderhouden van contacten met geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen, met als doel het bevorderen van de goede samenwerking tussen het Rijk en deze gemeenschappen. De Minister van Eredienst heeft geen wettelijke rol of bevoegdheden bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten.
Het voortouw voor bepaalde onderwerpen op het terrein van religie en levensbeschouwing is bij verschillende departementen belegd. Zoals hiervoor toegelicht gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Voor vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen is, naast het lokale gezag, de Minister van BZK aanspreekpunt voor dit onderwerp. Daarnaast kunnen gemeenschappen gebruikmaken van de consultatiemogelijkheden, zoals de terinzagelegging van de Nota Ruimte. Indien vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenschappen de huisvesting van deze gemeenschappen willen aankaarten in het reguliere overleg met de Minister van Eredienst zal deze Minister hen verwijzen naar de lokale overheden of eventuele signalen hierover onder de aandacht brengen van de Minister van BZK, omdat deze de contacten onderhoudt met gemeenten.
Het bericht “Lokale wielrenners balen van afgelast NK wielrennen” |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lokale wielrenners balen van afgelast Nederlands kampioenschap (NK) Wielrennen»?1
Ja.
Hoeveel (lokale) sportevenementen dreigen dit jaar niet door te gaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit?
De NAVO-top die op 24 en 25 juni 2025 in Den Haag plaatsvindt, vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden. Er is geen overzicht van het aantal sportevenementen dat niet kan doorgaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit.
Hoe vaak is in 2023 en 2024 de politie en Mobiele Eenheid (ME) ingezet bij wedstrijden van betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s)?
Gezien dit onderdeel is van de reguliere politietaak en de afwegingen gemaakt worden op lokaal niveau houdt de politie hier geen aparte cijfers van bij.
Hoe vaak wordt bijstand verleend door politie-eenheden uit andere (omliggende) regio's voor voetbalwedstrijden?
Politie uit andere eenheden leveren soms bijstand bij voetbalwedstrijden, voornamelijk bestaand uit ME-inzet. Daarnaast reizen supportersbegeleiders mee met de uitsupporters. Politie vanuit de eenheid waar de uitspelende voetbalclub vandaan komt, gaat dan naar de eenheid waar de thuisspelende club gevestigd is. De politie heeft alleen de algemene jaarcijfers met betrekking tot bijstand. Hierin staat geen specifieke informatie over de aard van de inzet.
Heeft deze bijstand in de basisregio's van de dienstdoende agenten geleid tot onderbezetting? Zo ja, kunt u specificeren hoe vaak dit heeft plaatsgevonden?
Er zijn geen gevallen bekend waarin bijstand heeft geleid tot onderbezetting in de basisregio’s op het reguliere politiewerk zoals incidentenafhandeling en heterdaadopsporing. De bijstand voor de inzet bij voetbalwedstrijden gaat wel ten koste van andere activiteiten van de politie bijvoorbeeld inzet in de wijken.
Kunt u aangeven hoeveel sportevenementen, inclusief amateur- en breedtesport, in gemeenten in 2023 en 2024 negatief zijn geadviseerd door de politie vanwege capaciteitsgebrek?
Deze afwegingen worden op lokaal niveau gemaakt. Ik beschik derhalve niet over de gevraagde cijfers.
Hoe beoordeelt u het feit dat kleinschalige sportevenementen, die aansluiten bij het beleidsdoel om sportparticipatie en maatschappelijke cohesie te bevorderen, soms niet door kunnen gaan vanwege een gebrek aan politiecapaciteit?
Sportevenementen, groot en klein, kunnen worden ingezet voor verschillende (lokale) maatschappelijke doeleinden, waaronder het bevorderen van sportparticipatie en maatschappelijke cohesie. Ik snap de teleurstelling als deze evenementen geen doorgang kunnen vinden door beperkte beschikbare politiecapaciteit. Dit betekent natuurlijk ook iets voor het behalen van de verschillende (lokale) maatschappelijke beleidsdoelen.
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet. Ook kan lokaal worden besloten om het behalen van de eerder genoemde beleidsdoelen anders in te richten.
Een goed voorbeeld van het anders organiseren van evenementen komt uit de wielersport. Eerder bent u geïnformeerd2 over het voornemen van de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie (KNWU) om meer in te zetten op burgermotorverkeersregelaars bij professionele wedstrijden, zodat deze wedstrijden georganiseerd kunnen worden met minder politie-inzet. Met het amendement van het lid Inge van Dijk3 zijn middelen gereserveerd ter ondersteuning van het ontwikkelen van een landelijke richtlijn voor burgermotorverkeersregelaars. De subsidieaanvraag van de KNWU is momenteel in behandeling bij het Ministerie van VWS.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kleinschalige sportevenementen in gemeenten beter ondersteund worden?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een gezamenlijk protocol op te stellen, samen met de relevante ministeries, waarin de politie-inzet bij kleinschalige sportevenementen gewaarborgd blijft, zodat dergelijke evenementen niet het slachtoffer worden van gebrek aan politiecapaciteit?
De afweging of en hoe evenementen doorgang vinden wordt door het lokaal gezag gemaakt. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zien daarom geen aanleiding om een protocol op te stellen.
Hoe kan volgens u de samenwerking tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid versterkt worden om sport als middel voor inclusie, cohesie en preventie te ondersteunen?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik hebben regelmatig contact over onderwerpen die invloed hebben op sport en de publieke veiligheid.
De Zembla uitzending 'Gevlucht en verwaarloosd' van 16 maart 2025 |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoe vaak heeft Nidos de afgelopen twee jaar aan de bel getrokken of gerapporteerd dat de werkdruk te hoog was en de workload te hoog was? Wat is daar vanuit uw ministerie mee gedaan?
Welke rapportages zijn er in de loop van de jaren geweest die hebben gewezen op de problemen bij de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen, zoals het rapport van de Commissie De Winter (2019) dat in de uitzending wordt genoemd, maar ook de rapportages van de kinderombudsman over de situatie van alleenstaande minderjarigen in Ter Apel (2022)? Kunt u per rapport aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en waarom niet?1 en 2
Klopt het dat er in het rapport van de Commissie De Winter eerder is gewaarschuwd voor de risico’s op onderling geweld en suïcide wanneer de groepsgrootte te groot wordt? Waarom wordt er in dit licht niet, net als bij reguliere jeugdzorg, gekozen om juist toe te werken naar kleinere groepen?
Welke afspraken zijn er met Nidos over de frequentie waarmee voogden hun kinderen minimaal zien? Kan het voorkomen dat kinderen bijvoorbeeld maar éénmaal per maand worden gezien, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Welke afspraken zijn er met Nidos en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) over de begeleiding op woongroepen (op COA-locaties en in kleinschalige woonvoorzieningen)? Hoe vaak worden kinderen gezien? Kan het voorkomen dat er enkele weken geen begeleiding is, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Deelt u de mening dat de «opvanglocatie» in Delft, zoals deze in de uitzending te zien is, ongeschikt is voor opvang, laat staan voor de opvang van kinderen? Hoeveel kinderen worden op deze en vergelijkbare opvanglocaties opgevangen? Wat wordt hieraan gedaan?
Waarom wordt gekozen voor kleinschalige opvang waarbij minderjarigen worden begeleid door iemand die niet in het pand of op het terrein aanwezig is? Op welke manier is dit te vergelijken met jongeren uit de reguliere jeugdzorg?
Klopt het dat er sprake is (geweest) van pleeggezinnen waarin kinderen moesten werken, waarin kinderen onvoldoende eten kregen, dat kinderen zijn achtergelaten terwijl pleegouders op vakantie waren en kinderen zijn geplaatst in criminele gezinnen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Klopt het dat er al eerder zorgen waren over 40% van de pleeggezinnen? Waarom zijn vermoedens over ongeschikte gezinnen niet doorgekomen bij de Inspectie Jeugd en Gezin? Waarom is daar (klaarblijkelijk) niet op gehandeld?
Klopt het dat kinderen opnieuw zijn geplaatst bij eerder ongeschikt bevonden pleegouders? Hoe kan dit?
Op welke wijze worden pleeggezinnen gescreend? Wie houdt toezicht op de pleeggezinnen en op welke wijze? Gelden hier andere regels dan in de reguliere pleegzorg? Zo ja, waarom?
Waarom is er geen sprake van een pleegzorgbegeleider? Bent u bereid te kijken of deze kan worden opgenomen om het toezicht op en de begeleiding van pleeggezinnen te verbeteren?
Op welke termijn is er – met alle nu lopende onderzoeken – duidelijkheid over de geschiktheid van de bestaande pleeggezinnen en locaties? Waar kunnen kinderen, pleegouders en andere betrokkenen terecht met vragen hierover?
Welke lessen die recent zijn getrokken uit de reguliere pleegzorg acht u ook relevant voor de pleegzorg bij deze kinderen?
Waarom wordt er überhaupt voor gekozen om met deze kinderen en jongeren zo anders om te gaan dan met kinderen en jongeren in de reguliere jeugdzorg?
Klopt het dat in veel andere landen de zorg voor minderjarigen die zonder ouders asiel hebben aangevraagd of gekregen, is belegd bij de reguliere jeugdzorg? Waarom is daar in Nederland niet voor gekozen? Welke voor- en nadelen ziet u aan het Nederlandse systeem versus het opvangen van minderjarigen in de reguliere jeugdzorg?
Wat vindt u van uitspraken in de documentaire als «we hebben niets beters» en «we moeten roeien met de riemen die we hebben»? Wat had de voogdijorganisatie hier in uw ogen anders moeten doen? Wat ziet u als de verantwoordelijkheid van het departement en de keuzes die er beleidsmatig zijn gemaakt?
Bent u bereid in het licht van deze uitzending onmiddellijk te stoppen met de «tijdelijke maatregelen» ten aanzien van de opvang van kinderen die asiel hebben aangevraagd zoals die zijn ingezet door uw voorganger, zoals de vergroting van de groepsgrootte waarin kinderen worden opgevangen en het doorplaatsen van kinderen naar de volwassenenopvang wanneer zij 17 jaar zijn?
Bent u bereid om niet meer toe te staan dat kinderen worden gehoord door de IND zonder dat er een voogd aanwezig is, zoals eerder aan de Tweede Kamer beloofd? Zo nee, waarom niet?
Hoe wordt de keten van begeleiding en opvang van minderjarigen meer weerbaar gemaakt voor de onherroepelijke plotselinge stijgingen en dalingen in het aantal kinderen dat naar Nederland komt?
Hoe beziet u de mogelijkheden tot verbetering van de opvang en begeleiding van minderjarigen als u tegelijk van plan bent de komende jaren meer dan 80% te gaan bezuinigen op het Nidos?
In hoeverre acht u Nidos in staat om voldoende voogden en begeleiders aan te nemen en te behouden als er in de begroting staat dat er de komende jaren meer dan 80% wordt bezuinigd?
Hoe is de bezettingsgraad op dit moment ten aanzien van het aantal opvangplekken voor minderjarige vreemdelingen? Hoe denkt u voldoende kwalitatief goede plekken in COA-opvang en kleinschalige huisvesting te realiseren zonder spreidingswet?
Bent u bereid met álle ketenpartners te werken aan een verbeterplan, waarin niet alleen aandacht is voor de rol van Nidos, maar ook voor de keuzes die op dit moment vanuit het departement en de gehele keten gemaakt worden met betrekking tot de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen? Bent u bereid in dit verbeterplan aandacht te besteden aan financiering, plaatsing, monitoring, werving en behoud van personeel, groepsgrootte, screening en begeleiding van pleegouders, omgang met signalen van de werkvloer en met incidenten en omgang met fluctuaties in de instroom? Bent u bereid dit plan uiterlijk voor de zomer aan de Kamer te doen toekomen?
Bent u bereid deze vragen ruim voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 24 april 2025 te beantwoorden?
Artiesten en concert-/festivalgangers met een beperking |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet»?1 Zo ja, wat vindt u van de constatering van de initiatiefnemers dat mensen met een beperking nauwelijks te zien zijn op podia?
Ja, ik ben bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet». Ook ik vind dat de positie en ontwikkeling van artiesten met een beperking meer aandacht en erkenning verdient.
Wat vindt u van opmerkingen van Nederlandse respondenten in het onderzoek Time to Act als «Again, we definitely look to programme disabled artists, but in The Netherlands it’s not even evident yet that disabled people are able to come to theatre in the first place. We’re definitely not there yet», waaruit blijkt dat er zowel voor bezoekers als artiesten en makers met een beperking nog een wereld te winnen is?2
Ook deze opmerkingen laten zien dat de cultuursector in Nederland nog niet toegankelijk en inclusief genoeg is voor mensen met een beperking om volwaardig mee te kunnen doen.
Trekt u zich deze signalen aan en vindt u dat u ook een verantwoordelijkheid heeft om cultuur en culturele evenementen toegankelijk te maken voor iedereen, inclusief mensen met een beperking?
Het ministerie neemt zijn verantwoordelijkheid door randvoorwaarden te stellen en kaders te scheppen. Wel is de culturele sector op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke sector.
Deelt u de mening dat Nederland nog niet voldoet aan artikel 30 van het VN Verdrag Handicap, waarin expliciet staat dat mensen met een beperking het recht hebben om in de volle breedte van de samenleving mee te doen en toegang dienen te hebben tot hulp(middelen) om te kunnen deelnemen aan o.a. cultuur en sport, en kunt u toelichten of u van mening bent dat er in de afgelopen jaren genoeg voortgang is geboekt?
Afgelopen periode zijn er positieve ontwikkelingen geweest op het gebied van toegang en deelname aan sport en cultuur. In Nederland heeft de gehandicaptensport de afgelopen decennia aanzienlijke kwalitatieve vooruitgang geboekt, mede dankzij een groeiend bewustzijn van inclusiviteit en gelijke kansen voor mensen met een beperking. Er wordt bij ruim 7.000 sportclubs, ondernemers en locaties in de openbare ruimte gesport door mensen met een beperking. Ook op de Paralympische Spelen doet Nederland het goed. In de cultuursector is te zien dat ook steeds meer organisaties aan de slag zijn om hun instelling toegankelijker en inclusiever te maken, denk aan het rolstoeltoegankelijk maken van theaters of aan musea die speciale openstellingen en/of rondleidingen hebben voor doelgroepen met een bepaalde beperking. Er zijn goede initiatieven vanuit de sport sector die aandacht vragen voor meer zichtbaarheid en bewustwording voor mensen met een beperking, zoals het platform Uniek Sporten en het programma Play Unified van Special Olympics. In de cultuursector zijn de initiatiefnemers van het eerdergenoemde manifest, stichting Podium INC. een goed voorbeeld.
We zijn echter ondanks deze positieve ontwikkelingen nog niet waar we willen zijn. Voor de zomer zal de werkagenda VN-verdrag Handicap naar uw Kamer worden gezonden. Hier staat aanvullend beleid onder ander op het gebied van cultuur en sport.
Op welke onderdelen uit het manifest ziet u een concrete rol voor u als bewindspersoon?
De onderdelen die worden genoemd in het manifest zijn breder toepasbaar dan enkel voor mensen met een beperking. Ik wil daar dan ook breed op inzetten. Door kaders te stellen en de culturele en mediasector te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid werken wij samen met de sector aan een cultuursector die voor iedereen toegankelijk is, niet alleen voor mensen met een fysieke, danwel cognitieve beperking, maar voor alle burgers uit alle hoeken van de samenleving. Uiteraard met specifieke aandacht voor mensen met een beperking waar dit nodig is of wettelijk is bepaald.
Zo roept het manifest op dat er gelijke mogelijkheden moeten zijn tot kunstvakonderwijs. In Nederland vinden we het belangrijk dat alle (aspirant)studenten, die aan de wettelijke eisen voldoen, kunnen studeren op het mbo, de hogeschool of universiteit. Wettelijk gezien hebben onderwijsinstellingen de plicht om voorzieningen te treffen en maatwerk te bieden voor studenten die ondersteuning nodig hebben. Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) ondersteunt onderwijsinstellingen hierbij en bevordert kennis en kunde hierover binnen de onderwijsinstellingen. Ook stimuleer ik eerlijke beloning van makers in de cultuursector door middel van de Fair Pay Code, die eist dat medewerkers eerlijk worden betaald. Bij het maken van beleid over toegankelijkheid pas ik het adagium «niets over ons, zonder ons» toe, waarbij eveneens in het kader van Fair Pay een eerlijke beloning tegenover de kennis van deze ervaringsdeskundigen moet staan. Het manifest vraagt ook aandacht financiële ondersteuning voor toegankelijkheidskosten. In dat kader ben ik aan het onderzoeken of hier ondersteuning voor mogelijk is.
Op welke manier heeft het programma «Onbeperkt Meedoen!» bijgedragen aan het wegnemen van drempels voor mensen met een beperking, zoals bij het bezoeken van een concert of festival?
Gedurende het programma «Onbeperkt meedoen» (2018–2021) is er met onder andere ervaringsdeskundigen, belangenorganisaties en brancheorganisaties samengewerkt aan het wegnemen van drempels. In de evaluatie van 2021 van het programma wordt de ambitie uitgesproken om een cultuursector te realiseren waar iedereen zich welkom voelt en die uitnodigend en toegankelijk is. Helaas is het nog steeds zo dat mensen met een beperking tijdens het bezoek van concerten en festivals tegen obstakels aanlopen. Zoals bijvoorbeeld de toegankelijkheid van het festivalterrein of dat er geen kijkplatform is. We zijn er nog niet. Er is echter wel de tendens dat concerten en festivals goede stappen zetten om toegankelijker te worden.
In de vervolgaanpak «Doe onbeperkt mee» wordt er gewerkt om de toegankelijkheid te vergroten. Zo is er gezamenlijk met het Ministerie van VWS en OCW subsidie verstrekt aan stichting HandicapNL om activiteiten te ontwikkelen om contact tussen mensen met en zonder beperking te stimuleren.
Het zogenaamde «Sitdown Café» is hieruit voortgekomen. Doel is om met het «Sitdown Café» bij te dragen aan het wegnemen van sociale drempels in het contact tussen mensen met en zonder beperking, zodat zij samen kunnen genieten van festivals. Hier zijn veel positieve reacties op gekomen van festivalgangers. Ook is er op sociale media aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de festivals.
Welke wezenlijke veranderingen hebben er plaatsgevonden sinds uw ambtsvoorganger in antwoord op Kamervragen in 2021 erkende dat nog niet alle festivals of evenementen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?3
Ten aanzien van veranderingen waar de ministeries bij betrokken waren, was er al voor de beantwoording van de Kamervragen uit 2021 sprake van maatregelen van zowel het Ministerie van VWS als het Ministerie van OCW om de festival- en podiumsector te stimuleren om toegankelijker en inclusiever te worden. Sinds de beantwoording, zoals bij het antwoord op vraag 6 reeds genoemd is, is er vanuit beide ministeries subsidie verleend aan HandicapNL om het SitDown Café te ontwikkelen. Ook is er vanuit het Ministerie van OCW subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om de Routekaart Toegankelijke Festivals door te ontwikkelen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u ziet voor uzelf met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor dove of slechthorende mensen bij concerten en de beschikbaarheid van schrijftolken en gebarentolken bij voorstellingen en concerten?
Ik herken de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen. Ik stimuleer de sector om met toegankelijkheid aan de slag te gaan door het Kennispunt Toegankelijke Cultuur dat momenteel in ontwikkeling is en culturele organisaties handvatten en informatie moet bieden op het gebied van toegankelijkheid. Echter, zoals ik al eerder schreef is de culturele sector zelf primair verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke culturele sector.
Kunt u aangeven hoeveel gebaren- en schrijftolken er momenteel werkzaam zijn in Nederland, hoeveel mensen momenteel een tolkopleiding volgen en welke concrete maatregelen u neemt om het volgen van een tolkopleiding te stimuleren?
In het Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken (RTGS), dat wordt beheerd door de Stichting RTGS, staan 724 tolken Nederlandse Gebarentaal (NGT) en schrijftolken geregistreerd. Bij de bacheloropleiding Leraar Nederlandse Gebarentaal (NGT)/Tolk NGT bij de Hogeschool Utrecht (HU) zijn momenteel 301 studenten ingeschreven, daarnaast volgen 33 studenten de Associate degree-opleiding schrijftolk aan de HU.
Voor het opleiden van nieuwe tolken geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de onderwijsinstelling hoe de opleiding wordt ingericht. Instellingen kunnen de verkregen financiële middelen zelf verdelen over de doelen waaraan zij wettelijk moeten voldoen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u voor uzelf ziet met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen?
Ook dit signaal herken ik. Zie antwoord op vraag 8.
Wat is de status van de routekaart voor inclusieve festivals die in 2021 werd gepresenteerd en wordt deze overal gebruikt?4
De Routekaart voor Toegankelijke Festivals werd in 2019 gelanceerd door Coalitie voor Inclusie. Eind 2022 heeft mijn voorganger subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om deze routekaart door te ontwikkelen, te actualiseren en beter toegankelijk te maken. De routekaart is te vinden op de website van de Coalitie voor Inclusie. De Routekaart biedt handvatten voor festivals om inclusiever te zijn.
Zijn er richtlijnen voor evenementen over hoe om te gaan met mensen die ondersteuning nodig hebben, vanwege bijvoorbeeld medicatiegebruik, rolstoelgebruik of een audiovisuele beperking, en waar kunnen organisaties in de evenementenbranche aankloppen voor informatie, kennis en ondersteuning?
Er zijn geen landelijk vastgestelde richtlijnen voor evenementen op het gebied van toegankelijkheid. Wel staan in de Routekaart voor Toegankelijke Festivals richtlijnen die ook toepasbaar zijn in de evenementensector. Gemeenten en andere organisaties geven ook tips aan evenementorganisatoren hoe zij hun evenement zo toegankelijk mogelijk kunnen maken. Maar om te voldoen aan de behoefte om richtlijnen en handvatten te bundelen op één gezamenlijke plek werk ik aan een Kennispunt Toegankelijke Cultuur waar ook de evenementenbranche gebruik van kan maken. Als het Kennispunt Toegankelijke Cultuur gelanceerd is, is het de bedoeling om te verwijzen naar de Routekaart, zodat deze nog makkelijker vindbaar is voor festival – en evenementorganisatoren om zo informatie, kennis en ondersteuning te vinden voor vragen rondom toegankelijkheid.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Artiesten met een beperking aan zet» om festivals en evenementen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking en de Kamer hierover te informeren, en kunt u ook op basis van deze gesprekken en de behoeften en mogelijkheden de Kamer informeren over welke rol u ziet om festivals en evenementen te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid voor iedereen?
Op 3 februari 2025 heeft er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen het Ministerie van OCW, de initiatiefnemer van het Manifest, Stichting PodiumINC. en een aantal artiesten met een beperking, danwel organisaties die werken met artiesten met een beperking. De aanleiding voor dit gesprek was het aanbieden van het Manifest. Er heeft een goed gesprek plaatsgevonden over het toegankelijker maken van de podiumsector, en de cultuursector in zijn geheel, voor mensen met een beperking. Ik heb Stichting PodiumINC. ook betrokken bij de input voor de werkagenda voor de uitvoering van het VN-verdrag Handicap.
Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, is mijn rol vooral het ondersteunen van de cultuursector om haar verantwoordelijkheid ten opzichte van toegankelijkheid en inclusie zo goed mogelijk op te kunnen pakken. Dit doe ik o.a. door het verlenen van subsidies, zoals die aan de Coalitie voor Inclusie voor de Routekaart Toegankelijke Festivals, of door het ontwikkelen van een Kennispunt Toegankelijke Cultuur.
De Burgerdialoog over de rol van sociale media bij openbare ordeverstoringen |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de specifieke motivatie is geweest om een Burgerdialoog te organiseren?
Dit initiatief past binnen het voornemen van het kabinet zoals geuit in het regeerprogramma om burgers meer te betrekken bij de verschillende fasen van de beleidscyclus. De aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen leent zich voor het betrekken van burgers, omdat het een complex vraagstuk is dat ook grondrechten van burgers raakt. Het belichten van verschillende perspectieven levert een bijdrage aan de totstandkoming van gedragen oplossingen.
Kunt u aangeven hoe u toch een positief besluit heeft genomen ten aanzien van het organiseren van de Burgerdialoog, ondanks alle problematiek en waanzinnigheid bij het Burgerberaad Klimaat?
Het betrekken van het perspectief van burgers bij beleidsvorming is een voornemen uit het regeerprogramma. Door het organiseren van deze burgerdialoog wordt daar invulling aan gegeven. De insteek van deze burgerdialoog is om verschillende dilemma’s rondom het onderwerp te bespreken en input van deelnemers te ontvangen over mogelijke oplossingen. Ik baseer me bij dit vraagstuk niet alleen op de uitkomsten van de burgerdialoog. Er zijn daarnaast verschillende andere initiatieven opgestart, zoals bijeenkomsten met deskundigen en internationaal vergelijkend onderzoek, die helpen bij de verdere beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
De burgerdialoog verschilt in belangrijke mate van het Nationaal Burgerberaad Klimaat. Het is in eerste instantie qua doel anders; de burgerdialoog is zoals aangegeven verkennend en gericht op het ophalen van perspectieven en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is wat betreft (organisatorische) opzet dan ook een veel kleinschaliger initiatief en minder intensief en belastend voor zowel deelnemers, de ambtelijke organisatie als externe inhuur. Zowel het aantal deelnemers als het aantal bijeenkomsten ligt significant lager. Het benodigde budget voor de burgerdialoog ligt dan ook veel lager.
Kunt u een duidelijk beeld schetsen wie er achter de organisatie van de Burgerdialoog schuilgaat? Hoe bent u tot deze organisatie gekomen en welke competenties waren er vereist?
De burgerdialoog is geïnitieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en wordt begeleid door een bureau dat is gespecialiseerd in participatietrajecten. Dergelijke trajecten zijn nieuw voor het departement en daarom is gekozen om de benodigde expertise in te huren. Daarnaast is het voor de onafhankelijkheid van de burgerdialoog van belang dat er externe procesbegeleiding is.
Hoeveel kosten zijn er reeds gemaakt in de voorbereiding van de Burgerdialoog?
De verwachting is dat de uitvoering van de burgerdialoog in totaal ongeveer € 350.000 gaat kosten. De grootste kostenposten voor de uitvoering van burgerdialoog zijn de inhuur van een gespecialiseerd bureau, de locatiehuur met sobere catering en een gepaste deelnemersvergoeding. Het gaat vooralsnog om een inschatting, omdat er bijvoorbeeld nog enkele variabele kosten zijn, zoals de reiskostenvergoeding voor deelnemers. Als de Kamer wordt geïnformeerd over de opbrengst van de burgerdialoog kunnen ook de definitieve kosten geschetst worden.
Kunt u aangeven welke faciliteiten er voorzien zijn voor de bijeenkomsten?
De burgerdialoog bestaat uit drie fysieke bijeenkomsten en één online bijeenkomst. Tijdens de fysieke bijeenkomsten wordt gezorgd voor eten en drinken (water, koffie, thee en lunch).
Kunt u aangeven welke functieomschrijvingen alle medewerkers van het Burgerdialoog krijgen en over hoeveel functies we spreken?
Bij de uitvoering van dit traject zijn (naast de inzet vanuit het bureau) een projectleider en twee beleidsmedewerkers betrokken vanuit het departement. Zij werken hier parttime aan.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer hierover niet geïnformeerd heeft?
De Kamer is op 14 mei 2024 door de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in een brief over de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen geïnformeerd over de behoefte om het perspectief van burgers te betrekken bij de beleidsvorming.1 In de zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over zowel de opbrengst van de burgerdialoog als de (verwachte) opbrengst van verschillende andere lopende en afgeronde initiatieven die plaatsvinden in het kader van de beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
Hoeveel kosten zijn er beraamd voor de Burgerdialoog en hoe zijn deze kosten opgebouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe het proces omtrent het selecteren van deelnemers vormgegeven wordt?
In totaal zijn er 100.000 uitnodigingsbrieven verstuurd naar willekeurige adressen in Nederland. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Dit is een database waar geen persoonsgebonden informatie in staat. Bewoners van de adressen die een brief hebben ontvangen kunnen zich aanmelden om deel te nemen. Tijdens de aanmelding geeft een geïnteresseerde enkele demografische gegevens op. Na aanmelding wordt een loting uitgevoerd om de deelnemers definitief te selecteren. In de loting wordt gezorgd voor een zo goed mogelijke afspiegeling wat betreft leeftijd, geslacht en geografische spreiding. Als deelnemer moet je 16 jaar of ouder zijn.
Welke experts zijn er voorzien en aan de hand van welke criteria zullen zij uitgekozen worden?
Het is belangrijk dat het vraagstuk tijdens de burgerdialoog vanuit verschillende perspectieven bekeken wordt. Daarom worden er (ervarings)deskundigen vanuit verschillende disciplines uitgenodigd om deze perspectieven toe te lichten. Dit kan bijvoorbeeld een internetprofessional, jurist of politieagent zijn.
Een onderzoek naar misstanden bij NPO |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Raad van Toezicht van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) door tussenkomst van de ondernemingsraad de afgelopen twee jaar aanhoudend klachten over intimidatie en onveilig en onvoorspelbaar gedrag, verbaal geweld en het negeren van medewerkers heeft ontvangen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Heeft naar uw oordeel de Raad van Toezicht bijtijds en adequaat gehandeld op deze signalen?
Desgevraagd heeft de Raad van Toezicht mij laten weten dat er naar aanleiding van signalen gesprekken zijn gevoerd met de (centrale) ondernemingsraad. In algemene zin vind ik het belangrijk dat signalen over sociale veiligheid op een goede manier worden opgevolgd. Dit is in het belang van iedereen die werkzaam is bij de NPO. Dat is altijd in eerste instantie een zaak van de werkgever en daar past mij als Minister terughoudendheid.
Vindt u het handelen van de Raad van Toezicht passend bij de urgentie die zou moeten worden gevoeld bij de constatering van de onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (de onderzoekscommissie-Van Rijn) dat NPO-ers ontevredener over hun directie waren dan de andere ondervraagden?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin heb ik eerder aangegeven dat ik het van belang vind dat signalen worden opgevolgd en dat een veilige werkomgeving overal binnen de publieke omroep de norm zou moeten zijn. Bestuurders en toezichthouders dragen daar verantwoordelijkheid voor. Hiertoe zijn al verschillende zaken in gang gezet door de NPO, onder andere als onderdeel van het overkoepelende plan van aanpak voor de NPO en de omroepen. Zo is in het afgelopen jaar een nieuwe directeur HR en Cultuur gestart bij de NPO en is er gewerkt aan een gezamenlijke klachtenregeling voor ongewenste omgangsvormen. Dit laat onverlet dat er nog veel gedaan moet worden.
Had de Raad van Toezicht niet eerder kunnen en moeten besluiten tot een onderzoek naar de mogelijke misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer ontving uw departement voor het eerst signalen van een onveilig werkklimaat bij NPO?
Mijn departement heeft in oktober 2024 één signaal ontvangen over de bestuursstijl van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. Het betrof een signaal in zeer algemene bewoordingen waardoor dit, na overleg met degene die het signaal had afgegeven, geen aanleiding gaf tot opvolging.
Wat waren de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de Raad van Toezicht van de NPO?
Ik heb in mijn gesprek met de heer Joustra nadrukkelijk gewezen op zijn rol en zijn verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige omgeving. Ik reken erop dat de Raad van Toezicht, samen met de Raad van Bestuur, reflecteert op gebeurtenissen en concrete stappen zet om daar duidelijke lessen uit te trekken en dat met het juiste gevoel voor urgentie doet. Zij hebben mij inmiddels laten weten steviger en met meer prioriteit dan eerder te zullen toezien op de sociale veiligheid en de uitvoering van het in 2024 opgestelde plan van aanpak. Daarnaast moet de focus van de Raad van Toezicht nu liggen op de continuïteit van het bestuur en de organisatie op de korte termijn. Ik blijf met de Raad van Toezicht in gesprek en zal hen blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat is uw indruk van de wijze waarop de Raad van Toezicht gevolg heeft gegeven aan uw indringende gesprek?
De Raad van Toezicht heeft snel maatregelen getroffen om de continuïteit van het bestuur van de NPO te waarborgen. Zo is Lucien Brouwer aangesteld als interim-voorzitter. In mijn eerdere gesprek met de heer Joustra heb ik benadrukt dat het belangrijk is om de continuïteit van de NPO te waarborgen. Het is cruciaal dat er in overleg met de bestuurder snel verdere concrete stappen worden gezet om stabiliteit binnen de NPO te verzekeren. Ik heb afgesproken dat mijn ministerie en ik op de hoogte worden gehouden van de maatregelen die genomen worden. Als er signalen zijn dat een sociaal veilige omgeving in het geding is, vind ik het belangrijk dat duidelijk wordt wat er aan de hand is, wat ieders rol daarin is geweest en dat dit door bestuur en toezichthouder wordt aangepakt.
Welke lessen moeten de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de NPO uit de recente gebeurtenissen trekken en welke concrete stappen zouden naar uw oordeel gezet moeten worden om snel te komen tot een veilig werkklimaat bij NPO?
Zoals ik eerder al aangaf verwacht ik dat de Raad van Toezicht een helder beeld heeft van de recente gebeurtenissen en ieders rol daarin. Dit is noodzakelijk voor een reflectie op het eigen handelen en een effectieve opvolging. Primair is nu van belang dat de bestuurlijke continuïteit binnen de NPO gewaarborgd wordt en daarin heeft de Raad van Toezicht in elk geval voorzien in de benoeming van een interim-bestuursvoorzitter. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, gaat de Raad van Toezicht nadrukkelijker toezien op de uitvoering van het plan van aanpak sociale veiligheid.
Ik heb richting de heer Joustra herhaald dat ik van een goed functionerende Raad van Toezicht verwacht dat hij toeziet op de werkzaamheden van de raad van bestuur en de gang van zaken binnen de NPO en dat hij gepaste maatregelen neemt om de stabiliteit van de NPO te waarborgen. Een sociaal veilige werkomgeving is daar een belangrijk onderdeel van. Sociale veiligheid binnen de publieke omroep is van groot belang en ik verwacht van toezichthouders en bestuurders dat zij daar prioriteit aan geven.
In hoeverre gaat u bij de hervorming van de publieke omroep het realiseren van stabiliteit en structurele goede werkverhoudingen betrekken?
Goed bestuur en een goede governance zijn belangrijke uitgangspunten voor de hervorming van de publieke omroep die ik voorsta. Daarom werk ik aan voorstellen die daarin moeten voorzien. Ik ben doordrongen van de noodzaak de publieke omroep ook op dit punt te hervormen.
Helpt het daarbij dat de aangekondigde taakstellingen ten koste gaan van de programmering? Zo nee, waarom niet?
NPO en omroepen zijn aan zet om de taakstelling in te vullen. Die taakstelling gaat overigens al in vanaf 2027, terwijl de hervorming op zijn vroegst vanaf 2029 ingaat. Ik ben ervan doordrongen dat deze taakstelling tot moeilijke keuzes zal leiden, die ook de programmering gaan raken.
Komt er nog een onafhankelijk onderzoek naar deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven het van belang te vinden dat duidelijk wordt wat er aan de hand is en wat ieders rol daarin is geweest. Het Commissariaat voor de Media kan nog besluiten tot onderzoek over te gaan. Ook de Raad van Toezicht kan daar eigenstandig toe besluiten.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaande aan het Notaoverleg Media d.d. 14 april 2025 te beantwoorden?
Ja.
Berichten op de sociale media, die uit Nederland komen en oproepen tot haat, geweld en moord in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Derk Boswijk (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van een aantal schandelijke uitspraken op sociale media, waarin opgeroepen lijkt te worden om in Syrië groepen de vermoorden, zoals https://x.com/HaraldDoornbos/status/1898698085716386054?
Ja.
In welke mate hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voldoende zicht op dit soort uitingen van haat en oproepen tot geweld vanaf Nederlandse bodem? Hoe frequent komt dit zover u bekend voor?
Uit de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) kan helaas niet worden gehaald hoe vaak dergelijke uitingen en oproepen zich voordoen en hoeveel meldingen, aangiften of strafrechtelijke onderzoeken er worden gedaan naar dergelijke oproepen.
Hebben politie en OM de prioriteit, focus en capaciteit om deze vormen van haat op te kunnen sporen en te vervolgen?
Zowel politie als Openbaar Ministerie (OM) geven prioriteit aan de opsporing en vervolging van haatgedreven delicten, waaronder uitingen en gedragingen met een discriminerend karakter en oproepen tot geweld. Wanneer er aangifte wordt gedaan en sprake is van een strafbaar feit dat bewijsbaar is, gaat het OM in principe tot vervolging over. Dit vormt een wezenlijk uitgangspunt bij de vervolging en onderstreept het belang van normstelling bij dergelijk ondermijnend of polariserend gedrag.
Binnen het OM is de benodigde expertise aanwezig om deze zaken zorgvuldig en doelgericht te beoordelen en te behandelen. De politie beschikt over gespecialiseerde functionarissen en werkt nauw samen met ketenpartners om signalen van haat en discriminatie effectief op te sporen. Binnen de beschikbare capaciteit wordt gericht ingezet op deze vorm van criminaliteit.
Wil u in gesprek gaan met de politie en het OM hierover en terugkoppelen hoeveel zaken van mensen in Nederland die oproepen tot geweld in Syrië onderzocht en vervolgd worden? Kunt u de uitkomsten van de strafbeschikkingen of rechtszaken hierin geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het werkbezoek van de staatssecretaris van Defensie aan Microsoft en Amazon |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat het doel was van uw werkbezoek van 3 tot en met 5 maart 2025 aan Microsoft en Amazon in Seattle?1
Het doel van het werkbezoek was drieledig, namelijk: 1) Het krijgen van inzicht in de laatste technologische ontwikkelingen bij Microsoft en Amazon; 2) het bepalen van de impact die deze bedrijven hebben op het opereren van Defensie en 3) het ontwikkelen van meer inzicht op het gebied van autonomie en soevereiniteit op het gebied van data en informatie.
Kunt u het volledige programma van uw werkbezoek delen, met een overzicht van wie u heeft gesproken en wat het onderwerp van deze gesprekken was?
Vanwege privacy kunnen wij geen namen of functies geven, maar er is gesproken met beide bedrijven op het niveau van director & corporate vice president. Met deze vertegenwoordigers heb ik gesproken over oplossingen voor mobiele cloudomgevingen, verwerking en eigenaarschap van data, regelgeving en toepasbaarheid van de laatste technologische ontwikkelingen die relevant zijn voor Defensie.
Heeft u op dit werkbezoek concrete toezeggingen gedaan of afspraken gemaakt? Wat was uw boodschap richting de bedrijven?
Ik heb geen toezeggingen gedaan. Onze gevechtskracht is niet langer alleen afhankelijk van staal en vuur, maar ook van bits en bytes. Hierin biedt de expertise van techbedrijven zoals Microsoft en Amazon waardevolle inzichten. Mijn boodschap richting de bedrijven is om te onderzoeken hoe hun expertise en technologie bij kunnen dragen in operationele situaties, op een soevereine wijze.
Is de inhoud van het werkbezoek en uw inbreng bij de activiteiten afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken?
De inhoud van het werkbezoek is afgestemd met het Ministerie van Economische Zaken.
Deelt u de mening dat, in deze geopolitieke context, Nederland de afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven juist zou moeten verminderen?
Het kabinet heeft in 2023 de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) met uw Kamer gedeeld.2 Het Kabinet constateert in de Agenda DOSA dat, in deze veranderende context, we strategisch moeten gaan kijken naar digitale technologie, en in het bijzonder naar strategische afhankelijkheden met een hoog risico.
We hebben een langdurige trans-Atlantische relatie met de VS. De VS is en zal een cruciale partner voor Nederland blijven, met gedeelde veiligheids- en economische belangen, waaronder ook digitale aspecten vallen.
Nederland zal blijven werken aan een goede werkrelatie met de VS. Ontwikkelingen in de VS, ook ten aanzien van tech, volgen elkaar snel op. We houden deze ontwikkelingen op technologisch- en veiligheidsgebied in de VS nauwlettend in de gaten.
Een te grote afhankelijkheid van één marktpartij is echter ongewenst. In de afweging welke data wij in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud, moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen. Daarbij wordt expliciet gekeken naar Europese tech-bedrijven.
Acht u de totale afhankelijkheid van clouddiensten van niet-Europese techbedrijven een mogelijk risico voor de Nederlandse en Europese autonomie en veiligheid?
Zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geconstateerd, wordt er veelvoudig gebruik gemaakt van public clouddiensten, waarbij meer dan de helft van de materieel public clouddiensten3 bij «big tech» ingekocht wordt4. Er is hiermee echter nog geen sprake van een «totale afhankelijkheid». In de afweging welke data we in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Defensie gaat uit van een spreiding van risico’s door clouddiensten in de eigen datacentra en bij verschillende cloud aanbieders onder te brengen, zowel binnen als buiten Europa. Er zal dus geen sprake zijn van totale afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven. Defensie weegt per situatie af of een eventuele afhankelijkheid acceptabel is. Daarbij worden ook de aspecten autonomie en veiligheid per situatie beoordeeld.
Heeft het Ministerie van Defensie een strategie voor het terugdringen van strategische afhankelijkheden van niet-Europese techbedrijven? Zo ja, hoe gaat u deze afhankelijkheden verminderen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze strategie alsnog te ontwikkelen?
Het beleid van Defensie draagt op verschillende manieren bij aan het vergroten van onze strategische autonomie en het positioneren van onze Nederlandse kennis-, technologie- en industriebasis. Begin april 2025 wordt de nieuwe Strategie van Defensie naar uw Kamer gestuurd, waarin toegelicht zal worden hoe Defensie strategische afhankelijkheden wil verminderen door zelf te investeren in de kennis- en industriebasis. Hoe sterker Europa en Nederland zijn, hoe minder afhankelijkheid. Defensie neemt daarnaast ook verschillende beschermende maatregelen: bepaalde producten, onderdelen en/of capaciteiten zullen in Nederland behouden of ontwikkeld moeten worden om (cruciale) (wapen)systemen van de krijgsmacht – en haar bondgenoten – te kunnen produceren, op te kunnen schalen en te ondersteunen.
Welke strategische investeringen doet het Ministerie van Defensie op het gebied van autonomie in het digitale domein? Acht u het in het belang van de Nederlandse veiligheid om de capaciteit van de Nederlandse en Europese techsector te benutten en versterken door te investeren in hun diensten en deze af te nemen?
Om internationaal een speler van betekenis te blijven, mee te blijven lopen in de mondiale (technologische) ontwikkelingen en onze afhankelijkheid van anderen te beperken, is het verkrijgen en het behouden van leiderschap op strategische technologische punten voor Nederland en Defensie belangrijk. Nederland heeft een sterke en kennisintensieve technologische en industriële basis die hoogwaardige producten en diensten levert. De gewijzigde geopolitieke context en de snelle technologische ontwikkelingen maken dat investeringen in de Nederlandse Technologische en Industriële Basis (NLDTIB) nodig zijn. Een sterke krijgsmacht en een sterk Nederland, kan alleen als de NLDTIB en Europese Technologische Industriële Basis (EDTIB) versterkt worden. Het internationaal positioneren van Nederlandse en Europese technologiebedrijven is daarbij van belang. Begin april wordt de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) en de bijbehorende Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis – Defensie (STRAIIK-D) aangeboden aan de Kamer. Daarin zullen deze ambities en versterkingen toegelicht worden.
Welke acties onderneemt u om Nederlandse en Europese techbedrijven structureel meer te betrekken bij Defensie-aanbestedingen en strategische IT-infrastructuur?
Defensie werkt aan versterkte publiek-private samenwerking o.a. via Defport. Defport draagt bij aan het versnellen van de militaire materieelgereedheid door de afstand tussen Defensie en de private sector te verkleinen. Ook de regionale programmabureaus en de opbouw van regionale ecosystemen en uitbreiding van MINDBases dragen bij aan het verkleinen van de afstand tussen Defensie, kennisinstellingen en industrie. Het is voor de Europese strategische autonomie van groot belang dat er strategische samenwerking bestaat met Nederlandse en Europese techbedrijven. Defensie zet in op een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Specifiek voor IT heeft Defensie sinds enkele jaren verschillende dialoogtafels met IT-bedrijven die betrekking hebben op huidige en toekomstige ontwikkelingen, om samen op te trekken en vruchtbare partnerschappen te ontwikkelen voor de lange termijn zodat snel kan worden ingespeeld op de behoeften van Defensie. Deze maandelijkse dialoog-tafels stellen Defensie in staat om uitdagingen voor te leggen aan de markt, om te komen tot nieuwe samenwerkingen, oplossingen en versnelling.
Heeft u een plan om bestaande samenwerkingen met Nederlandse en Europese techbedrijven binnen Defensie op te schalen? Welke acties onderneemt u om dit te bereiken?
Ja, mede dankzij de Defensie IT-leveranciersdialoog is Defensie in staat geweest om strategische partnerschappen aan te gaan met diverse IT-bedrijven. Zoals in de Defensienota 2024 is aangekondigd zal Defensie eraan werken om nieuwe technologieën, nadrukkelijk afkomstig van de Nederlandse industrie, te integreren in militaire toepassingen.
Nationale samenwerking met andere departementen, kennispartners en het bedrijfsleven in Nederland leidt tot betere resultaten voor zowel de krijgsmacht als het Nederlandse verdienvermogen en de maatschappij. De samenwerking wordt ingericht via verschillende ecosystemen, per onderwerp en per regio. Defensie legt haar behoeften neer bij de industrie, de capability pull. Kennisinstellingen, start-ups, MKB’ers en Original Equipment Manufacturers (OEM’s) werken samen aan oplossingen die Defensie nodig heeft. Ook is er nadrukkelijk ruimte voor ideeën vanuit de industrie en civiele technologieën die betekenisvol kunnen zijn voor Defensie. Nederlandse en Europese (tech)bedrijven worden hiermee nauwer verbonden aan de opgaves van Defensie en gepositioneerd om vroegtijdig mee te werken aan uitdagingen.
Hoe stimuleert u Nederlandse en Europese partijen om mee te dingen naar aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid? Welke drempels ervaren deze bedrijven momenteel en hoe gaat u die wegnemen?
Het eerste deel van deze vraag heb ik beantwoord in vraag 9. Betreffende het tweede deel: Eén van de knelpunten is toegang tot financiering. Met name start-ups, scale-ups en het MKB lopen tegen deze drempel aan. Uw Kamer is recent per brief geïnformeerd5 over deze financieringsknelpunten. In deze brief kondigt Defensie vier actielijnen aan om deze knelpunten op te lossen. Deze actielijnen zetten in op 1) het bieden van lange termijnvraag, 2) het mobiliseren van private investeringen en beter gebruik maken van bestaande instrumentaria 3) het optimaliseren van overheidsprocessen en 4) het versterken van de dialoog met de markt, bijvoorbeeld met het publiek-private platform Defport.
Heeft u, naast de samenwerking met niet-Europese techbedrijven, ook onderzocht welke Europese cloud- en technologiealternatieven beschikbaar zijn voor Defensie? Zo ja, welke Europese partijen heeft u hiervoor in beeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, Defensie is een onderzoek gestart naar mogelijkheden om cloudomgevingen voor Defensie te ontwikkelen met Europese leveranciers. De gesprekken daarover verkeren nog in een commercieel vertrouwelijke fase.
Bent u bereid (alsnog) gesprekken te initiëren met Europese alternatieven zoals OVHcloud, Nextcloud, of het GAIA-X-initiatief?
Ja.
Wat bedoelt u precies met uw openbare uitspraak: «Met een slimme mix van eigen en commerciële cloudoplossingen vergroten we onze digitale slagkracht»?2
Defensie ontwikkelt eigen IT zoals commandovoeringssystemen en IT-infrastructuur zoals de private cloud binnen het programma GrIT. Daarnaast is er een wereldwijde zeer snelle en innovatieve technologie-ontwikkeling in de public cloud. Om militair relevant te blijven op het slagveld met digitale technologie zal Defensie deze technologieën moeten combineren. Het combineren hiervan is onderdeel van de multicloud strategie van Defensie. Dit is een cruciaal onderdeel van de digitale transformatie van Defensie.
Hoe worden de diensten van Microsoft en Amazon momenteel gebruikt in de Defensie-architectuur? Welke Defensie-onderdelen zijn afhankelijkheid van deze diensten?
In de architectuur staan de clouddiensten van Microsoft en Amazon als «onderlaag» die gebruikt wordt voor ongepubliceerde of laag-gerubriceerde informatiesystemen. Naast clouddiensten neemt Defensie bij Microsoft ondersteuningsdiensten af voor de inzet van diverse Microsoft producten die op diverse plekken in de generieke IT-infrastructuur van Defensie worden toegepast. Voor de daadwerkelijke inzet zijn er geen afhankelijkheden van deze diensten (wel van de producten). Voor de lange termijn continuïteit heeft heel Defensie afhankelijkheden. Een van de belangrijkste afhankelijkheden is de cybersecurity ondersteuning van de diverse Microsoft producten.
Welke gegevens worden door Defensie bewaard, verwerkt, of gedeeld via de clouddiensten van Microsoft en Amazon? Heeft de Verenigde Staten, onder de CLOUD Act, toegang tot deze (gevoelige) gegevens?
Defensie verwerkt en bewaart alleen ongerubriceerde of laag gerubriceerde gegevens in de clouddiensten van Microsoft en Amazon.
Het Nationaal Cyber Security Centrum heeft in augustus 2022 een onderzoeksrapport over de CLOUD Act gepubliceerd. In dit onderzoek stelt Greenberg Traurig dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is.
Defensie verwerkt geen hoog gerubriceerde informatie in cloud-diensten van Microsoft en Amazon. Om een goede afweging te maken over de risico’s en de baten, hanteert Defensie een cloud-afwegingskader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Wegens de samenhang tussen vragen 9 en 11 is een gedeelte van deze beantwoording samengevoegd. Alle overige vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Anti-emancipatoire beïnvloeding in Nederland |
|
Bente Becker (VVD), Eric van der Burg (VVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Mariëlle Paul (VVD), Nobel , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerikaanse christenen proberen Europa hun conservatieve agenda op te dringen, en dat gaat gepaard met veel geld»1 en het artikel «Door de radicaal-rechtse omwenteling krijgt deze Nederlandse lobbyist steeds meer macht op het wereldtoneel»?2
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat buitenlandse lobbyclubs, al dan niet gefinancierd of gemotiveerd door statelijke actoren, de maatschappelijke discussie en het politieke beleid in Nederland proberen te beïnvloeden? Kunt u toelichten wat het beeld vanuit het kabinet is?
Ja, het kabinet herkent de berichtgeving. Vooropgesteld zij: lobbyen, het uiten en verspreiden van politiek gedachtengoed of het bijdragen aan het maatschappelijke debat in Nederland is niet strafbaar noch onwenselijk. Integendeel, dit is een gezond en belangrijk onderdeel van de Nederlandse democratie. De vrijheid van meningsuiting is echter niet onbegrensd. De grens hieraan ligt bij het ondermijnen of bedreigen van de democratische rechtsorde. Haatzaaien, opruiing, discriminatie, intimidatie en geweld of het verspreiden van extremistische gedachtengoed zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en in veel gevallen ook strafbaar.
Voor het aanpakken van dergelijke gewelddadige en ook niet gewelddadige vormen van extremisme die de democratische rechtstaat ondermijnt, verwijs ik uw Kamer naar de Nationale Extremismestrategie3. Eén van de onderdelen hiervan is het weren van extremistische sprekers uit het buitenland. Uw Kamer is in oktober 2023 geïnformeerd over de uitbreiding van deze maatregel van jihadisme naar vormen van extremisme waaronder rechts-extremisme4.
Tevens stelt het kabinet in algemene zin dat sommige landen, al dan niet heimelijk, de westerse democratische rechtsorde, publieke opinie of politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden. Voor een actueel beeld van het kabinet ten aanzien van dreigingen door statelijke actoren verwijs ik uw Kamer naar de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2.5
Deelt u de mening dat deze pogingen om discriminatoir en haatdragend gedachtegoed te verspreiden zeer onwenselijk zijn? Zo ja, wat onderneemt u om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld uit het artikel in Trouw, waarin geschetst wordt dat er in de laatste zeven jaar zeker voor 58 miljoen dollar aan steun vanuit Amerikaanse «ultraconservatieve organisaties» naar Europa vloeit? Hoeveel steun hiervan vloeit naar Nederland? En hoeveel steun vloeit er uit Rusland en islamitische landen?
De ministeries hebben geen juridische grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Zij beschikken derhalve niet over de gevraagde informatie. Conform de motie Karabulut en Segers (2018) over het delen van informatie over buitenlandse financiering, geldt de afspraak dat informatie over financiering vanuit de Golflanden met de Tweede Kamer wordt gedeeld. Voor overige landen zijn hier geen afspraken over.
Welke inspanningen levert het kabinet momenteel om buitenlandse geldstromen die het Nederlandse politieke en maatschappelijke debat proberen te beïnvloeden in kaart te brengen? Welke rol gaat de voorgestelde Wet transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) hierin spelen?
Als blijkt dat een maatschappelijke organisatie, die geld zou ontvangen van buitenlandse lobbyorganisaties, een dreiging voor de openbare orde dan wel het algemeen belang6 vormen, volgens de criteria zoals uitgewerkt in het Wetsvoorstel transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties (Wtmo), dan zou de Wtmo hier een rol in kunnen spelen.7 In dat geval hebben de burgemeester, het Openbaar Ministerie en enkele andere organisaties de bevoegdheid om navraag te doen naar donaties. Als dan blijkt dat er sprake is van ondermijning van de democratische rechtsstaat door een maatschappelijke organisatie, dan kan het Openbaar Ministerie bij de rechter om een bevel tot staking verzoeken, eventueel gecombineerd met maatregelen zoals een dwangsom. De Wtmo is momenteel in behandeling bij de Eerste Kamer.
Ook wil het kabinet een slim verbod op ongewenste buitenlandse financiering van Nederlandse verenigingen, stichtingen, kerkgenootschappen of informele organisaties. Zoals toegezegd aan uw Kamer bij de behandeling van de Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties, heb ik laten onderzoeken hoe andere landen omgaan met ongewenste buitenlandse financiering en het instrumentarium dat zij hiervoor inzetten. Hierover heeft uw Kamer op 15 mei jl. een brief ontvangen.8 De bevindingen van deze internationale verkenning naar de mogelijkheden tot het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering geven aanleiding tot nader onderzoek.
Bent u bereid om de samenwerking van conservatieve Amerikaanse, Russische en islamitische organisaties om met discriminatoire en haatdragende ideeën Europa te beïnvloeden in Europees verband aan te kaarten?
Ja, daar is het kabinet toe bereid. Binnen de Europese Unie is er voortdurende aandacht voor aantastingen van de kernwaarden van de Europese Unie en bescherming van de democratische rechtsorde. Deze onderwerpen komen onder meer terug in de EU Knowledge Hub en er zijn verschillende maatregelen genomen om de democratische rechtsorde te beschermen, zie hiervoor onder meer het Europees Democratie Actieplan, het Defense of Democracy pakket en de nog vorm te geven European Democracy Shield.
In de artikelen wordt een verband gelegd tussen lobbyisten en organisaties die mogelijk betrokken waren bij het invoeren van de doodstraf op homoseksualiteit in Oeganda, hier zou ook financiering uit Rusland bij betrokken zijn; zijn deze organisaties ook actief in Nederland?
De ministeries hebben geen juridische grondslag om onderzoek te doen naar personen of organisaties en beschikken niet over informatie over al dan niet in Nederland actieve organisaties die in Oeganda actief waren of zijn.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Becker en De Kort waarin u stelt dat de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) geen juridische grondslag heeft om te onderzoeken of en welke organisaties contact leggen met gemeenten en/of organisaties om het maatschappelijke en politieke debat te beïnvloeden?3 Is hier gezien de toenemende berichtgeving over ongewenste buitenlandse beïnvloeding inmiddels voortgang in gemaakt? Wat is de rol van de ESS nu? Bent u bereid de rol uit te breiden?
De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) heeft geen juridische grondslag om te onderzoeken of en welke organisaties contact leggen met gemeenten en/organisaties om het maatschappelijk of politiek debat te beïnvloeden. Deze grondslag en bevoegdheden liggen, indien zij dit nodig achten, bij partners binnen het veiligheidsdomein. Mochten er vanuit het netwerk van de ESS zorgelijke signalen over organisaties binnenkomen dan zal ze deze delen binnen de Rijksbrede aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging (of: statelijke inmenging), zolang hierbij ook geen sprake is van het verwerken van persoonsgegevens.
De ESS blijft gemeenten, gemeenschappen en jeugdprofessionals ondersteunen en adviseren bij maatschappelijke spanningen en polarisatie, waaronder die gerelateerd aan statelijke inmenging, o.a. door middel van infobladen, handreikingen en advies op maat. Ook is de ESS in verbinding met haar netwerk om mogelijke spanningen en polarisatie als gevolg van statelijke inmenging te signaleren.
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering over keuze voor Zoë Tauran, S10 en Rondé als Vrijheidsambassadeurs: «Agressieve uitlatingen over Israël»» uit De Telegraaf? Deelt u deze verbijstering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb het artikel in de Telegraaf gelezen. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de Nationale Herdenking op 4 mei en Bevrijdingsdag op 5 mei worden vormgegeven. Bij de wijze waarop de bevrijding en vrijheid op 5 mei worden gevierd probeert het Nationaal Comité 4 en 5 mei een zeker evenwicht te vinden tussen alle verschillende opvattingen die daarover bestaan. Ik respecteer de keuzes die het Nationaal Comité 4 en 5 mei daarbij maakt.
Deelt u de mening dat het Comité 4 en 5 Mei opnieuw provoceert door artiesten uit te nodigen die bekendstaan om uitgesproken anti-Israëlische standpunten en zelf zijn beschuldigd van antisemitisme, ondanks eerdere controverses rondom eerdere ambassadeurs?2
Ik heb begrepen van het Nationaal Comité 4 en 5 mei dat aan de benoeming van de ambassadeurs van de vrijheid een zorgvuldig proces vooraf is gegaan. De ambassadeurs van de vrijheid zijn door het NC benoemd om het belang van vrijheid te benadrukken.
Klopt het dat een van de benoemde ambassadeurs van dit jaar heeft opgetreden tijdens een inzamelingsactie voor de antisemitische organisatie Plant een Olijfboom? Deelt u in dat geval de mening dat diegene zich hierdoor heeft gediskwalificeerd als Ambassadeur van de Vrijheid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?3 4
Het Rijk heeft het Nationaal Comité 4 en 5 mei ingesteld om op een onafhankelijke wijze invulling te geven aan de Nationale Herdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is derhalve onafhankelijk en bepaalt zelfstandig wie er benoemd worden tot ambassadeur van de vrijheid. Als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport ben ik daar niet bij betrokken.
Gezien de sterke toename van antisemitisme in Nederland, deelt u de mening dat het tachtig jaar na de bevrijding des te belangrijker is om hier extra aandacht aan te besteden tijdens de herdenking en viering van 4 en 5 mei? Vindt u dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei in dit licht voldoende aandacht besteedt aan antisemitisme? Zou de keuze voor een spreker die dit thema nadrukkelijk adresseert, bijvoorbeeld uit de Joodse gemeenschap, passend zijn? Zo ja, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met het Nationaal Comité 4 en 5 mei?5
De toename van antisemitisme in Nederland is zorgelijk en de bestrijding daarvan is een prioriteit van het kabinet. Om deze reden is de «Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030» opgesteld en op 22 november 2024 naar de Tweede Kamer gestuurd.6
In Nederland kennen we een herdenkings- en herinneringscultuur die door maatschappelijke organisaties wordt vormgegeven. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is daarbij verantwoordelijk gesteld voor de vormgeving van de Nationale Herdenking op 4 mei en Bevrijdingsdag op 5 mei.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het Nationaal Comité 4 en 5 mei om dit besluit /deze benoemingen per direct terug te draaien, de situatie in de toekomst te voorkomen dat opnieuw sprekers en ambassadeurs worden gekozen die beschuldigd zijn van antisemitisme? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is onafhankelijk en bepaalt zelfstandig hoe de Nationale Herdenking op 4 mei en Bevrijdingsdag op 5 mei worden vormgegeven. Ik respecteer de keuzes die het Nationaal Comité 4 en 5 mei daarbij maakt.
De emancipatie van lhbtqia+ personen en vrouwen in Nederland |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat alle verschillende onderzoeken en monitoren naar onder meer acceptatie, pesten en geweld tegen lhbtqia+ personen, zowel internationaal als in eigen land, een zeer zorgwekkende tendens laten zien en hoe ziet u in dit licht uw rol als coördinerend bewindspersoon op emancipatiebeleid?
Als coördinerend bewindspersoon beschouw ik het als mijn taak mij elke dag in te spannen voor de gelijkwaardigheid, veiligheid en acceptatie van eenieder in Nederland, ongeacht diens achtergrond, geslacht of seksuele gerichtheid. Iedereen moet de vrijheid en veiligheid voelen om zich te kunnen uiten en zichzelf te zijn. Gelijke behandeling en gelijkwaardige kansen voor iedereen zijn daarvoor essentieel. Voor discriminatie en intolerantie is geen plek in Nederland. Ik stimuleer en faciliteer initiatieven vanuit de samenleving, bevorder samenwerking, normeer bij misstanden en zorg voor samenhang in het emancipatiebeleid van dit kabinet.
Onderzoeken en monitoren geven een gemengd beeld van de acceptatie van lhbtiq+ personen. Elke indicatie van achteruitgang of stagnatie vind ik zorgelijk. Uit de onderzoeken blijkt dat er nog veel stappen te zetten zijn. Denk bijvoorbeeld aan de toename van online haat en discriminatie en de kwetsbare situatie van transgenderpersonen en lhbtiq+ personen van kleur. Toch zijn er ook hoopvolle ontwikkelingen. Zo stemmen de cijfers uit de meest recente lhbtiqa+- monitor mij optimistisch.1 Hieruit blijkt dat een overgroot deel van de samenleving een positieve houding heeft tegenover lhbtiq+ personen en de acceptatie van intersekse personen groeit.
Deelt u de mening dat de toename van (online) haat, geweld, pesterijen en uitsluiting van lhbtqia+ personen vragen om politieke steun en daadkracht in het belang van de acceptatie en veiligheid van lhbtqia+ personen en vindt u ook dat recente uitspraken van de president van de Verenigde Staten dit belang onderstrepen?
Het kabinet zet zich in voor de veiligheid, gelijkwaardigheid en acceptatie van eenieder. Lhbtiq+ personen hebben onevenredig vaak te maken met discriminatie, haat, geweld, pesterijen en uitsluiting. Dit is onacceptabel en het kabinet pakt dit hard aan. In de Emancipatienota zal ik aangeven op welke wijze wij dit concreet vormgeven.
Internationale ontwikkelingen die indruisen tegen de acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen moeten we uiteraard adresseren. Middels het buitenlandbeleid zet het kabinet in op de versterking van hun positie.
Zo ja, kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat er bezuinigd wordt op onder andere organisaties die zich inzetten voor de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen terwijl het aantal meldingen van discriminatie toeneemt en deelt u de mening dat deze bezuinigingen op dit moment zeer onwenselijk zijn en niet te rijmen vallen met de grote zorgen omtrent toenemende discriminatie?
Het kabinet zet zich in voor het bevorderen van de veiligheid van lhbtiq+ personen. Daarvoor is het van belang dat meldingen op een zorgvuldige manier worden behandeld en opgevolgd. Keuzes die het kabinet maakt in het kader van gezonde overheidsfinanciën en andere maatschappelijke opgaven doen niets af aan deze ambitie. Zo werken wij aan een Actieplan Veiligheid lhbtiq+ personen en financieren we het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie Politie. Binnen de politie is veel aandacht voor dit onderwerp. Men zet in op expertise, acceptatie en bewustwording, bijvoorbeeld met het netwerk Roze in Blauw. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan verhoging van de meldingsbereidheid het versterken van de antidiscriminatievoorzieningen, bijvoorbeeld door te werken aan één centrale organisatie waar discriminatie kan worden gemeld. Voor verdere details verwijs ik naar de Kamerbrief die uw Kamer hierover heeft ontvangen.2
Uit de toename van het aantal meldingen kan overigens niet de conclusie getrokken worden dat discriminatie daadwerkelijk toeneemt, mede omdat wordt ingezet op verhoging van de meldingsbereidheid en het verbeteren van de meldstructuur. Uit de veiligheidsmonitor van het CBS blijkt bijvoorbeeld dat de ervaren discriminatie in 2023 vergelijkbaar is met die in 2021.3
Kunt u nader toelichten welke organisaties geraakt worden door de subsidietaakstelling op emancipatie in de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en welke organisaties zijn dit precies, waar wordt op bezuinigd en welke consequenties heeft dit?
Het kabinet heeft in de uitwerking van het regeerprogramma weloverwogen keuzes gemaakt ten aanzien van de bezuinigingen. Zodoende willen wij onze maatschappelijke ambities realiseren en daarbij de overheidsfinanciën gezond houden. Ik realiseer mij dat bezuinigingen mensen en organisaties raken. Ik zal dit dan ook op zorgvuldige wijze uitvoeren. De subsidietaakstelling voor de directie Emancipatie binnen de begroting van OCW loopt in de komende jaren op tot een structureel jaarlijks bedrag van € 151.000 in 2029. Dit raakt niet aan de lopende subsidies. De instellingssubsidies zijn tot 2027 gegarandeerd en er zal niet worden gekort op lopende projectsubsidies. Binnen de nieuwe financiële realiteit zal worden bezien hoe het emancipatiebeleid zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden vormgegeven en welke subsidieverzoeken gehonoreerd kunnen worden. De Kamerbrief Emancipatie4 en de Emancipatienota -die uw Kamer in Q2 2025 ontvangt- vormen de leidraad voor de prioriteiten van dit kabinet en de keuzes die worden gemaakt.
Bent u ook bereid om de voorgenomen bezuinigingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke onderwerpen ziet u zelf als beleidsprioriteit en welke doelen heeft u en hoe gaat u die bereiken?
In de Kamerbrief Emancipatie van 18 november jongstleden5 heb ik toegelicht wat mijn doelen en beleidsprioriteiten zijn. De kern is dat iedereen in Nederland veilig moet zijn en volwaardig mee kan doen in de samenleving. Dat er gelijkwaardige kansen zijn voor iedereen om diens leven zelfstandig vorm te geven zoals die dat wil. Zeker voor vrouwen en lhbtiq+ personen moeten we nog flinke stappen zetten om dit te bereiken. In de Emancipatienota zal ik mijn ambities en bijbehorende maatregelen verder concretiseren.
Wat gaat u doen om non-consensuele en niet-noodzakelijke medische handelingen bij intersekse kinderen wettelijk te verbieden en kunt u ook een helder tijdsplan leveren voor de uitvoering van deze motie?1
De regulering van non-consensuele en niet-noodzakelijke medische behandelingen bij intersekse kinderen is een complex en gevoelig onderwerp. Ik hecht dan ook veel waarde aan een zorgvuldig proces waarbij belanghebbenden en specialisten goed worden betrokken. Onderdeel hiervan was het rondetafelgesprek, waarvan ik het verslag op 14 november 2024 met uw Kamer heb gedeeld.7 Ik zal op korte termijn een brief aan uw Kamer sturen waarin ik u informeer over het vervolgproces en bijbehorend tijdspad.
Hoe staat het met de wettelijke regeling voor meerouderschap en meeroudergezag, in lijn met het advies van de staatscommissie Herijking ouderschap?
Voor de laatste stand van zaken en vervolgstappen rondom meerouderschap en -gezag verwijs ik naar de Kamerbrief van 10 maart jongstleden. 9
Wat is er gebeurd sinds de kabinetsbrief van oktober 2024 en kunt u nader toelichten welke concrete maatregelen er tot nu toe zijn genomen en kunt u een helder tijdsplan geven met concrete vervolgstappen?2
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete maatregelen neemt u om de (sociale) veiligheid van lhbtqia+ vluchtelingen te verbeteren en op welke termijn, gelet op de signalen over discriminatie en onveilige situaties in opvangcentra?3
Signalen van discriminatie en onveilige situaties van lhbtiq+ personen neemt het kabinet heel serieus. Waar nodig neemt het kabinet maatregelen. Samen met het COA zet het kabinet zich in voor de veiligheid van lhbtiq+ asielzoekers middels preventie, begeleiding en het aanpakken van incidenten. Hierbij twee voorbeelden:
Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid inventariseer ik momenteel wat werkt om de veiligheid van lhbtiq+ personen verder te bevorderen. Daarbij is ook specifiek aandacht voor de positie van lhbtiq+ asielzoekers en situaties in opvanglocaties. De uitkomsten van de inventarisatie verwachten wij voor het eind van 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Mede op basis van deze uitkomsten zullen wij onze vervolginzet bepalen.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om, mede in lijn met het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) om het verlofstelsel te transformeren, ook transitieverlof voor transgenderpersonen wettelijk te verankeren? Zo ja, wordt dit meegenomen in het traject naar een beter verlofstelsel?4
Het kabinet werkt aan de vereenvoudiging van het verlofstelsel, zoals ook is aangekondigd in het regeerprogramma. Het verlofstelsel wordt ingedeeld in drie clusters, namelijk:12 verlof rond de zorg voor kinderen;13 verlof rond de zorg voor naasten en;14 persoonlijk verlof. Dit is in lijn met de indeling die de SER voorstelt in het advies Balans in maatschappelijk verlof.15
Welke concrete stappen zet u om het verkrijgen van een X in het paspoort toegankelijker te maken en per wanneer verwacht u dat dit proces (financieel) toegankelijk is, ook voor mensen zonder de middelen voor een gang naar de rechter?
Voormalig Kamerlid Van Ginneken (D66) heeft op 27 oktober 2023 het initiatiefwetsontwerp Wet vereenvoudiging non-binaire geslachtsvermelding in consultatie gebracht. Ter ondersteuning van dit initiatiefvoorstel is op 7 juli 2023 de Kamerbrief inventarisatie geslachtsvermelding «X» naar uw Kamer verzonden.16 Het is nu aan de initiatiefnemer om eventueel vervolgstappen te nemen.
Welke concrete maatregelen neemt u om de rechten van transpersonen en vrouwen beter te beschermen tegen organisaties die deze rechten onder druk zetten en kunt u concreet aangeven wat u heeft geleerd van de situatie in de VS, waarbij deze organisaties de maatschappelijke dialoog en het politiek discours verregaand beïnvloeden?
Rechten voor vrouwen en transpersonen zijn fundamentele mensenrechten. Het kabinet staat pal voor deze rechten. Organisaties en individuen hebben de vrijheid om binnen de kaders van de wet hun mening te uiten. Wel vind ik het van belang dat er wordt opgetreden tegen intimidatie en desinformatie. Daarom ondersteun ik organisaties om weerbaarder te worden. Zo leren leerlingen in het onderwijs goed om te gaan met bronnen en informatie en neemt het kabinet maatregelen onder coördinatie van het Ministerie van BZK binnen de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie.
Ook internationaal staat het kabinet voor deze rechten. Samen met MBZ en in samenwerking met gelijkgestemde landen voer ik een proactieve inzet, onder andere in EU- en VN verband, om de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen te beschermen. Zo verdedigen we internationale afspraken op relevante thema’s, ondersteunen we mensenrechtenverdedigers en Europese lhbtiq+ koepelorganisaties en steunen we de Europese Commissie in haar rol als hoedster van de Europese verdragen. Dit vraagt om internationale samenwerking en dialoog en daar zet ik mij voor in. Zo was ik op 10 en 11 maart aanwezig bij de 69e zitting van de Commission of the Status of Women bij de Verenigde Naties in New York. Daar sprak ik met collega-bewindspersonen over mogelijkheden voor verdere samenwerking op het gebied van vrouwenrechten en gender- en lhbtiq+ gelijkheid. Op 16 april neem ik deel aan de Informele EU-Raad voor Gelijkheid, waarbij ik ook specifiek met EU-collega’s deze thema’s zal bespreken.
Bent u het ermee eens dat Regenboogsteden en -provincies een essentiële rol spelen in de bevordering van het lhbtqia+ emancipatie en dat u er alles aan doet om ervoor te zorgen dat de financiële middelen hiervoor niet sneuvelen bij bezuinigingen?
Ja, Regenboogsteden en -provincies leveren een belangrijke bijdrage aan de veiligheid en emancipatie van lhbtiq+ personen. Het huidige programma met 56 Regenboogsteden en met de Regenboogprovincies loopt van 2023 tot en met 2026. Om de opbrengsten van het huidige programma in beeld te brengen, start ik nog dit jaar met een evaluatie naar de opbrengsten van deze samenwerking.
Klopt het dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet van plan is de evaluatie van de pilot voor discriminatierechercheurs met de Kamer te delen en is het kabinet bereid de bevindingen alsnog met de Kamer te delen, zodat de Kamer geïnformeerd en weloverwogen kan beslissen over de uitbreiding van het aantal discriminatierechercheurs?
Het kabinet zal deze evaluatie met uw Kamer delen. De Minister van Justitie en Veiligheid zal dit meenemen in de brief Halfjaarbericht politie 2025, die is voorzien voor juni 2025.
Overbodige regels waardoor vrijwilligers voor carnavalsoptochten dreigen af te haken |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bouwers van carnavalswagens steeds meer worstelen met alle voorwaarden waaraan ze moeten voldoen, waardoor vrijwilligers afhaken en het de vraag is of er in de toekomst überhaupt nog optochten mogelijk zijn?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat wet- en regelgeving de carnavalcultuur zo min mogelijk in de weg zou moeten zitten, zeker nu het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland vorig jaar bevestigd heeft dat de carnavalcultuur aan de criteria voor immaterieel erfgoed voldoet zoals gesteld in het UNESCO Verdrag inzake de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed?2
Ja, die mening deel ik. Aan het 2003 Unesco Immaterieel Erfgoed Verdrag kunnen geen juridische consequenties verbonden worden. Als iets in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland staat, biedt dat geen wettelijke bescherming.
Nederland is met de ratificatie van het UNESCO Verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed wel de verplichting aangegaan zich in te zetten voor het immaterieel erfgoed binnen de landsgrenzen. Eén van de manieren om dat te doen, is om een gunstig klimaat te creëren waarin immaterieel erfgoed beoefend kan worden. Zo min mogelijk belemmeringen door wet- en regelgeving past goed in deze gedachte en hierin worden stappen gezet. Zo is één van de doelen van de Bestuurlijke Afspraken Cultuurbeoefening 2025–20283 om te verkennen hoe overheden met de sector structurele knelpunten en uitdagingen kunnen aanpakken.
Deelt u de mening dat carnavalsoptochten, en de bouw van carnavalswagens daarvoor, een groot maatschappelijk belang hebben, mede omdat het allerlei mensen van jong tot oud bij elkaar brengt?
Ja, deze mening deel ik. Immaterieel erfgoed, zoals carnaval (inclusief de voorbereidende activiteiten zoals de bouw van de wagens en de optocht met wagens) heeft een grote maatschappelijke waarde. Niet alleen verbindt het generaties, maar is het ook een plek voor creativiteit en talentonwikkeling. Daarnaast draagt kennis en zichtbaarheid rondom immaterieel erfgoed (zoals carnaval) bij aan meer respect voor elkaars cultuur, tradities en rituelen.
Deelt u de mening dat vrijwilligers die hun tijd en energie steken in het bouwen van carnavalswagens zo min mogelijk moeten worden geconfronteerd met nutteloze regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het belangrijk dat vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen zo min mogelijk worden gehinderd door onnodige regels. Daarom heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over een aanpak regeldruk op dit gebied. In de brief4 zijn geen specifieke acties aangekondigd op het gebied van carnavalswagens.
Desondanks ben ik van mening dat onnodige regeldruk voor vrijwilligers zich, waar het kan, tot het minimum moet beperken. De wettelijke verplichtingen die in het nieuwsartikel worden genoemd zijn echter bedoeld om deelnemers en derden (waaronder toeschouwers) te beschermen en de verkeersveiligheid te vergroten. Dit maakt het keuren en verzekeren van carnavalswagens nuttig en noodzakelijk.
Kunt u aangeven welke omstandigheden volgens u veranderd zijn waardoor het keuren en verzekeren van carnavalswagens nu moeilijker zou zijn dan voorheen?
Carnavalswagens vormen geen aparte voertuigcategorie, maar vallen onder verschillende bestaande voertuigcategorieën5 met elk (deels) andere regels. Zo kan een carnavalswagen gebouwd worden op een aanhangwagen voor snelverkeer (O), op een omgebouwde personenauto (M1), een bedrijfsauto (N), bus (m2, m3) of een landbouwaanhangwagen (R). Al deze voertuigen hebben een goedkeurings- en een kentekenplicht en hiervoor gelden in bepaalde gevallen ook voertuigverplichtingen. Verzekeraars of wegbeheerders stellen daarnaast soms nog aanvullende eisen aan carnavalswagens.
Voertuigen die zelf gebouwd worden, dienen een individuele goedkeuring te verkrijgen om te bepalen onder welke bestaande voertuigcategorie zij vallen voor toegang tot de openbare weg. Dit is een bestaande procedure. Carnavalswagens die voorzien zijn van een motor (zelfbouw/rijdend) zijn voor de regelgeving al motorrijtuigen. Deze moeten voldoen aan de eisen gesteld in de Wegenverkeerswet 1994 en onderliggende regelgeving. Aan deze eisen en regelgeving is de afgelopen jaren niets gewijzigd.
Hoe is afgelopen jaren omgegaan met de apk-plicht voor zelfrijdende wagens gebouwd rond een onderstel van bijvoorbeeld een oude vrachtwagen of busje? Is hier recent iets in veranderd?
Voor zover dit in het artikel wordt benoemd, lijken de zorgen over de regelgeving te gaan over de Algemene Periodieke Keuring (APK)-, registratie- en kentekenplicht voor landbouw- of bosbouwvoertuigen en mobiele machines. Deze regelgeving is reeds ingegaan per 1 januari 2021. Volgens deze regelgeving moeten sinds 1 januari 2022 alle landbouw- of bosbouwtrekkers en bepaalde motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en getrokken voertuigen, een eigen kentekenbewijs hebben.
De enige wijziging die per 1 januari 2025 is ingegaan met betrekking tot bovenstaande regeling, is de kentekenplaatplicht voor de voertuigen die al een kentekenbewijs hebben sinds 1 januari 2022. Verder moeten land- en bosbouwvoertuigen met een datum van eerste toelating na 1 januari 2021 na vier jaar voor het eerst een APK ondergaan. Deze regels vloeien voort uit een Europese richtlijn (2014/45/EU) en zijn onder andere gemaakt om de verkeersveiligheid te verbeteren.
Er wordt in het nieuwsartikel verder gesproken over een verzekeringsplicht. Motorrijtuigen moeten verzekerd zijn op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De verzekeringsplicht geldt sinds 1965, met als doel om derden (waaronder toeschouwers) te beschermen. Voor aanhangers geldt geen aparte verzekeringsplicht; aanhangers die zijn gekoppeld aan een motorrijtuig, vallen onder de verzekering van het trekkende motorrijtuig. Het hangt van de verzekeringsovereenkomst af welke voorwaarden gelden. Hierbij is het mogelijk om een collectieve verzekering af te sluiten. Ook hier zijn per 1 januari geen wijzigingen doorgevoerd.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken voor de apk-plicht voor zelfrijdende carnavalswagens, waardoor deze aan minder regels hoeven te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al uitzonderingen op de APK- en kentekenplicht die van toepassing kunnen zijn op carnavalswagens, namelijk:
De kentekenplicht geldt niet voor een landbouw- of bosbouwaanhangwagen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/u én in gebruik genomen is vóór 1-1-2021. De kentekenplaat van de landbouw- of bosbouwtrekker krijgt dan een witte kentekenplaat met hetzelfde kenteken;
Landbouw- of bosbouwtrekkers met een maximumconstructiesnelheid lager dan 40 km/h zijn niet APK-plichtig.
Kunt u, bijvoorbeeld samen met het Verbond van Verzekeraars, inzicht geven hoe de ontwikkeling van de hoogte van verzekeringspremies voor carnavalswagens afgelopen jaren is geweest en hoeveel verzekeraars daadwerkelijk aan schade hebben moeten uitkeren?
Er is op landelijk niveau geen data beschikbaar over de ontwikkeling van de hoogte van verzekeringspremies voor carnavalswagens en het aantal verzekeraars dat schade heeft moeten uitkeren. Daardoor is het niet mogelijk om hierover inzicht te geven en is het niet vast te stellen óf en op hoeveel voertuigeigenaren dit impact heeft.
Bent u bereid in de ondersteuning aan vrijwilligersorganisaties bij de toepassing van wet- en regelgeving die u voor eind van dit jaar heeft aangekondigd in reactie op het onderzoek «Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen» ook op te nemen hoe vrijwilligers het best kunnen omgaan met plichten zoals rond de keuring en verzekering van carnavalswagens? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiertoe ben ik bereid aangezien dit verzoek binnen de reikwijdte van mijn aanpak past. Ik vind vrijwilligers van groot belang voor de samenleving en zie het mijn als mijn rol om vrijwilligers te ondersteunen bij dit belangrijke werk. Daarom ga ik met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, gemeenten en andere relevante partijen in gesprek om dit knelpunt een passende plek te geven in de aanpak. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten. Zoals opgenomen in de Kamerbrief van 28 november 2024 hebben vrijwilligers zich te houden aan wettelijke verplichtingen van de wetgever. Het is van belang dat deze verplichtingen proportioneel zijn en vrijwilligers hun kerntaken kunnen blijven uitvoeren. Daarnaast is de top 10 aan knelpunten zoals opgenomen in de aanpak regeldruk vrijwillige inzet en filantropische instellingen leidend en zullen de genoemde knelpunten met carnavalswagens een plek krijgen.
Bent u, als bewindspersoon die verantwoordelijk is met het bevorderen van vrijwilligerswerk, bereid zich in te zetten voor minder regelgeving voor de bouwers van carnavalswagens? Zo ja, op welke wijze kunt u aan minder regelgeving voor deze vrijwilligers bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben ben bereid om in het licht van de genoemde maatregelen in gesprek te gaan met met de betrokken partijen om te verkennen wat de precieze knelpunten zijn en hoe deze een passende plek krijgen in de aanpak. Hierbij gelden, zoals bij het vorige antwoord ook al aangegeven, de uitgangspunten zoals genoemd in de brief die ik op 28 november 2024 aan uw Kamer heb aangeboden.
Het bericht ‘Nieuwe trend bij online pesten: ‘Het is ongelooflijk triest gedrag’’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe trend bij online pesten: «Het is ongelooflijk triest gedrag»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consistent pestgedrag buitengewoon invasief is voor het slachtoffer en schadelijk voor de geestelijke gezondheid?
Ja. Consistent (online) pestgedrag kan een buitengewoon invasieve en schadelijke impact hebben op de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Het kan leiden tot ernstige emotionele en psychologische problemen, zoals angst, depressie en een verminderd zelfbeeld. Het is belangrijk dat we deze problematiek serieus nemen.
Bent u bereid om pestgedrag op te nemen in de voorgenomen Wet strafbaarstelling psychisch geweld?
Pestgedrag kan een grote impact hebben op degene die gepest wordt en zijn directe omgeving. Zoals in het aangehaalde krantenbericht ook wordt aangegeven, biedt het huidige strafrechtelijk kader mogelijkheden om specifieke gedragingen of uitingsvormen van pesten aan te pakken, bijvoorbeeld door vervolging wegens bedreiging, smaad, laster, mishandeling of belaging (stalking). Momenteel worden onder regie van de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gesprekken gevoerd met verschillende organisaties en deskundigen over de contouren van een wetsvoorstel dat strekt tot een aparte strafbaarstelling van psychisch geweld. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de reikwijdte en aard van gedragingen die onder een dergelijke strafbepaling zouden kunnen vallen. Uw Kamer wordt voor de zomer 2025 geïnformeerd over de contouren van dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om het voor scholen mogelijk te maken, pesters door te verwijzen naar bureau-HALT, wanneer de school kan aantonen dat het pestgedrag dermate ernstig is?
Als sprake is van strafbaar gedrag kan er aangifte worden gedaan en kan de zaak, indien deze bewijsbaar is, naar Halt worden verwezen. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een verdachte voor deze interventie in aanmerking komt.
Als er geen aangifte wordt gedaan of geen sprake is van strafbare gedragingen, dan is er een preventieve Halt-interventie mogelijk die gericht is op het grensoverschrijdende gedrag. Hiervoor moet dan wel een gemeentelijke subsidieopdracht aan Halt zijn verleend. Indien er sprake is van een subsidieafspraak kan de betrokken jongere naar het spreekuur worden verwezen waarin een medewerker een gesprek met hem of haar voert en eventueel een opdracht mee kan geven. Ook kan een herstelgesprek met een slachtoffer worden opgezet. Naast individuele interventies biedt Halt ook groepsgerichte interventies, zoals voorlichtingen op verschillende thema’s (https://www.halt.nl/voorlichtingen), kunnen klassendialogen worden ingezet en zijn onlangs zogenoemde herstelcirkels ontwikkeld.
Het bericht 'Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: Herstel van historisch onrecht' |
|
Chris Stoffer (SGP), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: «Herstel van historisch onrecht»»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland 113 beelden teruggeeft aan de Nigeriaanse overheid, maar dat onbekend is waar de kunst naartoe gaat? Kunt u uitleggen waarom er bij zulke kostbare kunstobjecten niet meer door u gestuurd wordt op de bestemming van deze objecten?
Het klopt dat vanuit de Rijkscollectie 113 objecten zijn teruggegeven aan de Federale Republiek van Nigeria. Deze objecten zijn door Britse militairen geroofd tijdens de plundering van Benin City in 1897, vervolgens verkocht en onderdeel van de Rijkscollectie geworden. Conform het eerder met de Kamer gedeelde beleidskader en het advies van de Adviescommissie teruggave cultuurgoederen uit koloniale context (Commissie Koloniale Collecties) worden geroofde objecten onvoorwaardelijk teruggeven. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te besluiten waar deze objecten na de fysieke overdracht zullen worden bewaard en tentoongesteld.
De Nigeriaanse overheid heeft aangegeven dat de objecten onder beheer van de National Commission for Museums and Monuments (NCMM) zullen worden bewaard in een nieuw collectiedepot en dat het voornemen bestaat de objecten tentoon te stellen. De NCMM is een federale organisatie onder het Nigeriaanse Ministerie van Kunst, Cultuur, Toerisme en Creatieve Economie en beheert onder meer 52 musea door het hele land.
Klopt het dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index?2 In hoeverre vindt u het verantwoord om kunst, zonder te weten wat de exacte bestemming is, terug te geven aan een regering met die reputatie?
Het klopt dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index van 2024. Zoals hierboven aangegeven acht ik het, in lijn met het beleidskader en het specifieke advies van de onafhankelijke Commissie Koloniale Collecties, niet passend om voorwaarden te stellen bij de teruggave van objecten die geroofd zijn. Bij de teruggave van deze objecten is het herstel van historisch onrecht het uitgangspunt.
In hoeverre houdt het beleidskader «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» bij een teruggaveverzoek rekening met de manier waarop de kunst correct wordt geconserveerd of dat er sprake is van een stabiel landsbestuur?
In de «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën.
In het geval van geroofde of anderszins onvrijwillig verloren objecten is onvoorwaardelijke teruggave het uitgangspunt. Door het tegen hun wil in bezit nemen van cultuurgoederen, is de bevolking van koloniale gebieden onrecht aangedaan. Met het oog op het herstel van dit historisch onrecht is bij deze objecten het afwegen van belangen en het stellen van voorwaarden bij teruggave niet passend. Dit is vergelijkbaar met het beoordelingskader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog. Ook in dit kader is het uitgangspunt neergelegd dat op de vaststelling van onvrijwillig bezitsverlies onvoorwaardelijke teruggave moet volgen. Wel kan in het beleid rond koloniale collecties in gesprekken met landen van herkomst het belang van brede toegankelijkheid en duurzaam beheer en behoud van de cultuurgoederen worden benadrukt. In dit gesprek kan ook worden bekeken hoe Nederland en het land van herkomst op dit terrein kunnen samenwerken, zoals dat ook nu vaak al gebeurt. Het Wereldmuseum heeft aangegeven de samenwerking met de NCMM rond collectieonderzoek en -beheer ook na teruggave voort te zetten.
In het geval van objecten die niet geroofd zijn maar waarover op basis van een belangenafweging toch is besloten tot teruggave, kunnen eventueel wel voorwaarden aan de teruggave worden verbonden. Gezien de roof van de Benin Bronzen is dat hier niet aan de orde.
Welke garanties tot goede conservering van deze kunstobjecten heeft Nederland gekregen alvorens te besluiten tot restitutie? In hoeverre klopt het dat andere landen restitutie in toenemende mate weigeren op grond van slechte tot geen garanties tot goede conservering?
Garanties over het beheer van de objecten hebben geen rol gespeeld in de besluitvorming over de teruggave.
Er is een internationale beweging richting teruggave van objecten die zijn geroofd in de koloniale periode. Landen maken verschillende afwegingen over de omgang met geroofde objecten in de museale collecties in die landen. Voor de Rijkscollectie draag ik verantwoordelijkheid. Ik sta daarbij voor een rechtvaardige omgang met deze collectie. Daarnaast stimuleer ik de museale samenwerking en kennisuitwisseling tussen instellingen in landen van herkomst en Nederland op het terrein van behoud en beheer.
Klopt het dat Nederland internationaal voorop loopt in het teruggeven van kunstobjecten, terwijl andere landen zoals Engeland daar veel behoudender in optreden? Kunt u uitleggen waarom Nederland daarin volgens u een gidsland zou moeten zijn?
Nederland loopt in de pas met een lange internationale ontwikkeling. In de ministeriële verklaring van Mondiacult 2022, de UNESCO World Conference on Cultural Policies and Sustainable Development, is opgeroepen tot een open en inclusieve internationale dialoog over de teruggave en restitutie van cultureel erfgoed. Musea kijken in toenemende mate kritisch naar de herkomst van de collecties en voeren herkomstonderzoek uit. Veel landen, zoals Duitsland, Frankrijk en België, en instellingen wereldwijd hebben reeds objecten teruggegeven of hebben beleid geformuleerd op dit terrein. Het Verenigd Koninkrijk is hierin tot nu toe inderdaad behoudender.
Ten aanzien van de Benin Bronzen bestaat al bijna twee decennia internationaal overleg en samenwerking tussen vertegenwoordigers uit Nigeria en Europese musea, de zogenaamde Benin Dialogue Group. Nederland is niet het eerste land dat Benin Bronzen teruggeeft aan Nigeria. Zo heeft Duitsland in 2022 reeds besloten tot teruggave van 1130 objecten aan Nigeria en waren er teruggaven door verschillende Britse instellingen, zoals 72 objecten van het Horniman Museum and Gardensin Londen, en 116 objecten van het Cambridge Museum of Archaeology and Anthropology.
In welke mate wijkt uw beleid af of is het een continuering van het restitutiebeleid van uw voorgangers? Klopt het dat de Kamer onder uw voorgangers actief werd geïnformeerd dan wel om instemming werd gevraagd bij restitutie van kunstobjecten? Kunt u aangeven waarom u daar nu van afwijkt?
Het beleid over de omgang met koloniale collecties in Nederland en het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog is ingezet door mijn voorgangers en heb ik ongewijzigd voortgezet.
De Kamer is en wordt geïnformeerd over het beleid en wijzigingen daarvan. Bij besluiten over specifieke casuïstiek in het kader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog of het teruggavebeleid koloniale collecties is het niet gangbaar de Kamer hierover te informeren. Deze besluiten betreffen immers specifieke casuïstiek binnen de vastgestelde beleidskaders. Mijn voorganger Staatssecretaris cultuur en media Gunay Uslu heeft de Kamer op 6 juli 2023 daarentegen wel geïnformeerd over het besluit tot teruggave van objecten aan Indonesië en Sri Lanka, om, zoals is aangegeven in deze brief, de eerste teruggave binnen het nieuwe beleid op basis van de eerste adviezen van de nieuwe ingestelde Commissie Koloniale Collecties te markeren (Kamerstukken II 22–23, 32 820, nr. 509). Bij hiernavolgende teruggaven van objecten uit een koloniale context is, net als bij de teruggave van objecten die zijn geroofd in de Tweede Wereldoorlog, de Kamer niet geïnformeerd, omdat dit uitvoering binnen de met de Kamer gedeelde beleidskaders betrof. Wel zijn de besluiten tot vervreemding gepubliceerd in de Staatscourant.
Kunt u aangeven welke restituties op dit moment op de planning staan? Kunt u de Kamer in de toekomst actief informeren over voornemens tot restitutie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment behandelt de Commissie Koloniale Collecties verzoeken tot teruggave van Indonesië, Sri Lanka en India. Of deze verzoeken leiden tot teruggave van objecten, hangt af van de advisering van de Commissie Koloniale Collecties. Daarnaast loopt de behandeling van meerdere verzoeken tot teruggave van objecten in de context van de het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog door de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog.
Ik heb niet het voornemen de Kamer te informeren over voornemens tot restitutie bij de behandeling van specifieke casuïstiek. Een besluit tot teruggave is gebaseerd op zorgvuldige en onafhankelijke expertadviezen van de Commissie Koloniale Collecties en de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog op basis van de met uw Kamer gedeelde beleidskaders. De vervreemding van objecten uit de Rijkscollectie wordt conform de Erfgoedwet gepubliceerd in de Staatscourant. Ik zal uw Kamer uiteraard informeren in het geval van wijzigingen van het beleid omtrent restitutie.
Mogelijke beïnvloeding van Nederlandse media, NGO’s en onderzoeksinstituten |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van enige financiering door het United States Agency for International Development (USAID) aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte, mediabedrijven of NGO’s? Zo ja, bent u bereid de Kamer inzicht te verschaffen in de desbetreffende organisaties en de bedragen die zij van USAID ontvangen?
Er is momenteel vanuit de overheid geen zicht op financiering vanuit USAID aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte mediabedrijven of NGO’s.
Heeft u inzicht in de voorwaarden die USAID stelt aan de financiering van Nederlandse organisaties en kunt u garanderen dat deze financiering niet gepaard gaat met inhoudelijke richtlijnen of politieke verwachtingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen inzage in de specifieke voorwaarden die USAID stelt aan de eventuele financiering van Nederlandse organisaties.
Ontvangen Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID? Zo ja, zijn er richtlijnen om de onafhankelijkheid van academisch onderzoek te waarborgen?
Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten zijn niet verplicht om aan het Ministerie van OCW te melden dat zij geld ontvangen van USAID. Navraag leert dat ook de koepelorganisaties NFU en UNL geen zicht hebben op of dan wel welke Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID ontvangen.
De onafhankelijkheid van academisch onderzoek wordt op verschillende manieren geborgd. Allereerst geeft de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) principes, richtlijnen en normen voor goede en integere wetenschapsbeoefening. De code baseert zich op de principes eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. De code ondersteunt de zelfregulering van onderzoekers en onderzoeksinstellingen en heeft een belangrijke didactische en preventieve functie. Ook biedt de NGWI een toetsingskader waarmee vermeende schendingen van wetenschappelijke integriteit worden beoordeeld en, indien nodig, gesanctioneerd kunnen worden.1
De zelfregulering van het veld uit zich ook in de peer review-procedures die zien op wetenschappelijke resultaten en publicaties. Daarnaast stellen wetenschappelijke tijdschriften als voorwaarde voor publicatie dat subsidies altijd vermeld moeten worden. Ook zijn er richtlijnen voor de interne kwaliteitszorg van universiteiten die toezien op o.a. de kwaliteit van onderzoek. In het kader van de kwaliteitszorg worden onderzoekseenheden elke zes jaar geëvalueerd door externe commissies conform het Strategy Evaluation Protocol (SEP). Eén van de hoofdcriteria van de evaluaties is wetenschappelijke kwaliteit, daaronder valt ook onafhankelijkheid en wetenschappelijke integriteit. De resultaten van de evaluaties worden meegenomen in de interne kwaliteitszorgcycli.
Zijn er afspraken of convenanten tussen de Nederlandse overheid en USAID over de financiering van onderzoeksprogramma’s en zo ja, welke waarborgen bestaan er tegen buitenlandse politieke beïnvloeding?
Nee, die zijn ons niet bekend.
Zijn er Nederlandse mediabedrijven of journalisten die direct of indirect steun ontvangen van het Organized Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP), ‘s werelds grootste journalistieke onderzoeksorganisatie die voor meer dan de helft wordt gefinancierd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, hoe wordt gewaarborgd dat deze financiering geen invloed heeft op journalistieke onafhankelijkheid?
Journalisten zijn in Nederland vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen. Persvrijheid betekent onder andere dat er geen politieke bemoeienis is met wat er wordt gepubliceerd. Dit betekent ook dat het kabinet geen uitspraken doet over journalistieke onafhankelijkheid of de manier waarop die in het geding zou zijn. De journalistieke sector bepaalt zelf de journalistieke normen en hoe de sector zich daaraan houdt. De Leidraad van de Raad voor de Journalistiek is daarvoor belangrijk. Daarin staat onder meer het volgende opgenomen:
«Goede journalistiek is waarheidsgetrouw en nauwgezet, onpartijdig en fair, controleerbaar en integer. Zij laat zich toetsen en gaat op open wijze om met opmerkingen, reacties en klachten. Zelfregulering is de beste manier om daar vorm en inhoud aan te geven en die verantwoordelijkheid te nemen.»2
Hoe beoordeelt u de geclaimde onafhankelijkheid van Nederlandse onderzoeksjournalisten die samenwerken met een organisatie die zich, volgens de Amerikaanse Foreign Assistance Act, moet conformeren aan het Amerikaanse buitenlandse beleid?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, zijn journalisten in Nederland vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen.
Vormt het feit dat OCCRP-gelden door de Amerikaanse overheid worden geoormerkt voor onderzoek naar specifieke landen zoals Rusland en Venezuela, terwijl misstanden binnen de VS en andere door de VS gesteunde landen buiten beschouwing blijven, volgens u een risico op eenzijdige berichtgeving in Nederland?
Het kabinet beoordeelt niet of berichtgeving eenzijdig is.
Hoe beoordeelt u in deze context het risico van buitenlandse invloed op de Nederlandse publieke opinievorming via media of academische instellingen?
Voor een goed functionerende democratie en een open samenleving zijn een onafhankelijke journalistiek en wetenschap essentieel. Als Minister van OCW sta ik hier pal voor.
Een open samenleving is echter ook kwetsbaar en statelijke actoren proberen via beïnvloedingscampagnes onze open samenleving te ondermijnen. Daarbij richten zij zich ook op het medialandschap. In samenwerking met onafhankelijke onderzoeksinstellingen onderzoekt de Nederlandse overheid deze inmenging.3
Het is bekend dat statelijke actoren proberen zich te mengen in of te bemoeien met de gang van zaken in Nederland. Onder statelijke inmenging valt elke activiteit die de democratische rechtsorde ondermijnt en die wordt ondernomen door een buitenlandse overheid of proxy namens een buitenlandse overheid. Die kunnen ook gericht zijn op het hoger onderwijs en de wetenschap. Ik acht het aannemelijke dat statelijke actoren een poging doen om de publieke opinievorming te beïnvloeden via academische instellingen.
Het kabinet vindt alle vormen van statelijke inmenging volstrekt onacceptabel. Het is essentieel dat we onze open samenleving behouden en tegelijkertijd de weerbaarheid van verschillende doelgroepen tegen statelijke inmenging verhogen. Bewustwording van ongewenste beïnvloeding van onderwijs en onderzoek en ongewenste overdracht van kennis en technologie door statelijke actoren op academische instellingen is een eerste belangrijke stap richting verhoogde weerbaarheid. Daarom voer ik een constante dialoog met kennisinstellingen hierover en ondersteun de instellingen, bijvoorbeeld met het Loket Kennisveiligheid en de Nationale Leidraad.
Verder onderzoek ik hoe ongewenste buitenlandse beïnvloeding (OBI) gericht op kennisinstellingen verder kan worden opgenomen in de kabinetsbrede aanpak. Over de uitkomsten ga ik in gesprek met de kennisinstellingen.
Erkent u in deze context het gevaar van beïnvloeding op Nederlandse politieke besluitvorming, met mogelijk grote (geopolitieke) consequenties tot gevolg?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering de invloed van Westerse buitenlandse inmenging, zoals financiering door USAID van protesten in landen als Oekraïne, Roemenië en Georgië meeweegt in haar beoordeling van de legitimiteit van regeringen en oppositiebewegingen in deze (en mogelijk andere) landen? Zou deze inmenging aanleiding moeten zijn om kritisch te heroverwegen hoe Nederland zich opstelt ten opzichte van dergelijke bewegingen en regeringen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen van dergelijke Westerse buitenlandse inmenging.
Kunt u aangeven of de regering aanwijzingen heeft dat USAID enige betrokkenheid heeft gehad bij de gebeurtenissen rondom de omverwerping van de Oekraïense regering in 2014 en in hoeverre dit is onderzocht?
Het kabinet heeft hiervoor geen aanwijzingen.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van DPG Media nu blijkt dat het bedrijf honderden miljoenen euro’s ontvangt van de Europese Investeringsbank (EIB), een instelling die eigendom is van alle EU-lidstaten?
U refereert hier aan een lening die is verschaft aan DPG Media waarmee het bedrijf verder digitaliseert en innoveert. Het is aan de EIB om een verzoek te beoordelen. Als Minister van OCW beoordeel ik dit niet.
In hoeverre acht u het wenselijk dat een commercieel mediabedrijf dat een dominante positie heeft in Nederland en België, financieel afhankelijk is van een Europese instelling met politieke en beleidsmatige doelstellingen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Op welke manier wordt in Nederland gecontroleerd of mediabedrijven die financiering ontvangen van de EIB of andere EU-instellingen hun redactionele onafhankelijkheid behouden?
Dit wordt niet gecontroleerd. Met het oog op de grondwettelijk geregelde persvrijheid acht het kabinet het ook niet wenselijk daarop controle uit te oefenen.
Bent u van mening dat mediabedrijven die staatssteun of leningen van overheden ontvangen, verplicht moeten worden hierover transparant te rapporteren aan hun lezers en kijkers? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland is er sprake van zelfregulering. Dat betekent dat het aan de sector zelf is om hierover afspraken te maken en die na te leven.
Hoe beoordeelt u het risico dat DPG Media, door de financiële steun van de EIB, minder kritisch zal berichten over EU-beleid of specifieke Europese beleidsdoelstellingen zoals de Digital Decade-strategie?
Dit beoordeel ik niet. Als Minister van OCW houd ik mij niet bezig met de inhoud van berichtgeving van welk medium dan ook. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe kunt u garanderen dat Europese financiering van mediabedrijven geen invloed heeft op de pluriformiteit en objectiviteit van de journalistiek in Nederland?
Het is niet aan mij, als Minister van OCW, om daar uitspraken over te doen of garanties te geven. Dit is onder andere geregeld in de Europese Verordening Mediavrijheid. Ziet u hiervoor artikel 4 lid 1 en 2 van de verordening.
Erkent u dat de Nederlandse media, indien zij gefinancierd worden door externe partijen, mogelijk als gevolg daarvan met eenzijdige, niet-objectieve en misleidende berichtgeving indirect invloed hebben op de verkiezingsuitslagen en erkent u dat dergelijke financieringsstructuren een risico vormen voor de integriteit van het verkiezingsproces en derhalve ongewenst zijn?
Het kabinet acht van belang dat informatie over het verkiezingsproces duidelijk en correct is. Het kabinet verstrekt daarom bij iedere verkiezing proactief informatie over het verkiezingsproces via www.elkestemtelt.nl. Wanneer onjuiste berichtgeving het verkiezingsproces mogelijk kan beïnvloeden (bijvoorbeeld valse informatie over hoe te stemmen), spreekt het kabinet dit actief tegen via de eigen communicatiekanalen.
Zoals aangegeven in antwoord 5 betekent persvrijheid onder andere dat er geen politieke bemoeienis is met wat er wordt gepubliceerd en zijn journalisten vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen. Dit geldt ook voor berichtgeving over verkiezingen. Het kabinet zet zich verder in voor mediawijsheid, zodat burgers kritisch kunnen reflecteren op media.
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de Europese financiering van DPG Media en de Amerikaanse overheidsfinanciering van media via USAID, gezien de kritiek op laatstgenoemde dat dit de journalistieke onafhankelijkheid aantast?
Het kabinet is niet bekend met deze kritiek.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de invloed van buitenlandse financiering op de Nederlandse journalistieke sector en publieke opinievorming en, in het verlengde daarvan, politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment ziet het kabinet daarvoor geen aanleiding.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De Kamer is per brief4 geïnformeerd dat de beantwoording van de vragen niet mogelijk was binnen de gestelde termijn van drie weken en meer tijd vergde.