De Sinterklaasviering in Nederland |
|
Annelotte Lammers (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Intocht van Sinterklaas in Yerseke afgelast»?1
Bent u het ermee eens dat wij in Nederland tradities zoals Sinterklaas moeten koesteren?
Bent u het er ook mee eens dat de politie de veiligheid zou moeten kunnen garanderen en dat het niet kan dat een stelletje relschoppers van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) ervoor kan zorgen dat een kinderfeest geen doorgang vindt? Wordt er niet op deze manier toegegeven aan een dreigement van ordeverstoring? En loopt men op deze wijze niet het risico op precedentwerking?
Deelt u de mening dat de dorpsgemeenschap met deze maatregel zeer benadeeld wordt in het vieren van tradities?
Bent u het ermee eens dat de burgemeester zijn bevoegdheden moet aanwenden om dit traditionele kinderfeest doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe zou dat vorm gegeven moeten worden en hoe is uw rol in dezen?
Moorden op en ontvoeringen van leden van de Ethiopisch Orthodoxe Kerk in de Ethiopische regio Arsi |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van aanvallen gericht tegen leden van de Ethiopisch Orthodoxe Kerk, waar in de Addis Standard melding van wordt gemaakt?1
Ja.
Welke informatie heeft u over de moorden die in oktober in Arsi gepleegd zijn?
De informatie die het kabinet tot zijn beschikking heeft bevestigt de vermoedelijk religieuze dimensie van deze aanvallen. Naast religie spelen echter mogelijk ook andere dimensies een rol, waaronder etniciteit, historische binnenlandse spanningen tussen bevolkingsgroepen en een actueel conflict tussen de federale overheid en lokale en regionale milities en rebellengroepen. De aanslagen zijn niet opgeëist en het is vooralsnog niet mogelijk gebleken te achterhalen wie de daders waren en wat hun motief was.
Klopt het volgens uw informatie dat er sinds 2021 al 190 orthodoxe gelovigen in dit gebied zijn vermoord?
De informatie die het kabinet tot zijn beschikking heeft, bevestigt dat er in de afgelopen jaren vele orthodox gelovigen slachtoffer zijn geworden van geweld. Over het precieze aantal heeft het kabinet geen informatie.
Bent u bekend met de moordpartij uit augustus 2024, die ook in de Addis Standard wordt genoemd, waarbij onder de doden ook een priester was?
Ja.
Wat is volgens de informatie over de situatie in Ethiopië waarover u beschikt de reden dat specifiek leden van de Ethiopisch Orthodoxe kerk doelwit zijn geworden van geweld in deze regio?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het kabinet erkent daarnaast de religieuze dimensie in het geweld van de recente aanvallen, waarbij leden van de Ethiopisch Orthodoxe kerk slachtoffer waren. Historisch gezien verschillen de slachtoffers van aanvallen per gebied binnen de Oromia regio, en is het motief niet altijd duidelijk. Het kabinet veroordeelt met klem doelbewuste aanvallen op minderheden, waaronder Ethiopisch orthodoxe christenen.
Hoe duidt u de informatie die de aanval uit augustus 2024 aan het Oromo Liberation Army (OLA) toeschrijft?
De informatie die het kabinet tot zijn beschikking heeft over deze aanval is niet eenduidig. In de praktijk is de Oromo Liberation Army (OLA) geen homogene, centraal-gestuurde groepering. OLA opereert gefragmenteerd en vanuit uiteenlopende motieven. In de regio zijn ook andere gewapende groeperingen actief. Het is voor het kabinet niet mogelijk vast te stellen wie de daders waren.
Hoe duidt u de berichtgeving van de Addis Standard waarin het OLA juist de regering ervan beschuldigt verantwoordelijk te zijn voor de moorden die in oktober gepleegd zijn?2 Wie is er volgens de informatie waar u over beschikt verantwoordelijk voor de moorden op de orthodoxe gelovigen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Deelt u de analyse van Dr. Caleb Ta, gepubliceerd op de website Borkena, dat het gaat om doelgerichte, geplande aanvallen en dat lokale autoriteiten deze aanvallen stilzwijgend goedkeuren of zelfs coördineren? Zo nee, waarom niet?3
Het is voor het kabinet niet mogelijk vast te stellen wie de daders waren. Vrij snel na de aanvallen van eind oktober en begin november werd door diverse nationale actoren in Ethiopië, inclusief door de Ethiopische mensenrechtencommissie en de Ethiopisch Orthodoxe kerk, opgeroepen tot een onafhankelijk en openbaar onderzoek. De Ethiopische regering heeft hierop gereageerd door de Interreligieuze Raad, bestaande uit vertegenwoordigers van verschillende religieuze denominaties, te verzoeken een onderzoek naar de aanvallen in te stellen.
Bent u bereid de Ethiopische regering ertoe op te roepen orthodoxe gemeenschappen in deze regio te beschermen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de situatie in Ethiopië nauwlettend. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een vaste prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid, en zorgen over de positie van kwetsbare groepen worden consequent geagendeerd waar dat relevant en nodig is. Zo roept het kabinet in gesprekken met vertegenwoordigers van de overheid de Ethiopische regering consequent op om de eigen burgers beter te beschermen tegen geweld. Ook in EU- en VN-verband roept Nederland op tot bescherming van eigen burgers en met name kwetsbare groepen.
Tweetalig bestuur in Fryslân |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander van Waveren (NSC) |
|
Rijkaart , Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Tweetalig bestuur in Fryslân» van het Wetenschappelijk Bureau Nieuw Sociaal Contract?1 Deelt u de analyse uit dit rapport dat het huidige wettelijke kader voor Friese taalrechten in de bestuurlijke praktijk van provincie en gemeenten onvoldoende wordt uitgevoerd?
In de aanbevelingen benadrukt het rapport dat er behoefte is aan structurele monitoring en rapportage van het gebruik van het Fries door provincie en gemeenten; kunt u uiteenzetten hoe u toezicht houdt op naleving van de Wet gebruik Friese taal door gemeenten en provincie? Overweegt u een structurele monitor of periodieke voortgangsrapportage?
Hoe beoordeelt u de constatering dat het Fries in overheidscommunicatie een recht van de burger is in plaats van een plicht van de overheid? Bent u bereid te onderzoeken hoe de Wet gebruik Friese taal kan worden versterkt zodat actieve toepassing door de overheid als uitgangspunt geldt, zodat de term «recht van de burger» kan worden vervangen door «verplichting van de overheidsorganisatie»?
Het rapport geeft op pagina 10 aan: «Elke gemeente bepaalt zelf in hoeverre het Fries wordt ingezet in de dienstverlening, de communicatie en de digitale omgeving». Herkent u dat deze verschillen bestaan en tot onduidelijkheid kunnen leiden? Bent u bereid om met de Friese gemeenten en de provincie te onderzoeken hoe een gedeeld basisniveau bereikt kan worden voor de inzet van de Friese taal?
Welke maatregelen acht u passend om een uniforme uitvoering van de wet binnen Fryslân te garanderen? Is de regering bereid te verkennen of een wettelijke verplichting tot tweetalig aanbieden van kern-overheidsdiensten in Fryslân wenselijk en uitvoerbaar is? Zo ja, welke stappen ziet u? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat digitale overheidsdiensten het risico vergroten dat minderheden taaltechnologisch worden vergeten? Bent u bereid om in rijksbrede ICT-standaarden expliciet op te nemen dat systemen in Fryslân tweetalig moeten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u waarborgt dat AI-systemen die binnen de overheid worden gebruikt ook low-resource talen zoals het Fries kunnen en moeten ondersteunen?
Is er een tijdpad om digitale formulieren, bestuurlijke publicaties, raadsinformatiesystemen en burgerportalen volledig tweetalig beschikbaar te maken? Zo nee, wanneer komt dat tijdpad?
Het uitblijven van actie bij seksadvertentiewebsites met ernstige vermoedens van uitbuiting |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Markt voor seksadvertenties is markt voor cowboys: geen druk van politiek» en de bijbehorende reportage van Omroep Brabant van 7 november jongstleden?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Ceder c.s. over een wettelijke verplichting voor aanbieders van seksadvertenties om de leeftijd van geadverteerde personen te verifieren?2
Ja. In de voortgangsbrief mensenhandel die op 15 december 2025 aan uw Kamer is verstuurd, geef ik aan op welke wijze ik invulling geef aan deze motie.
Herinnert u zich uw beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Bikker, Krul, Boomsma, Tseggai en Diederik van Dijk over de aanpak van klanten die betaalde seks hebben met minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting?3 Herinnert u zich uw toezegging dat u in gesprek zou treden met de leden van het Fieldlab Tulpafslag die destijds sterk hebben aangedrongen op een wettelijke verplichting tot leeftijdsverificatie? Wat hebben die gesprekken opgeleverd?
Ja, de betreffende gesprekken lopen. Er is een ambtelijke werkgroep opgezet waarin de politie, het OM, de G4-gemeenten en mijn ministerie vertegenwoordigd zijn. Gezamenlijk wordt een verkenning uitgevoerd naar de online sekswerkadvertentieplatforms. Aanvullend is het WODC gestart met een onderzoek naar de aard en omvang van de sekswerkbranche, met daarin een deelonderzoek naar de sekswerkadvertentieplatforms. Dit deelonderzoek wordt in de zomer van 2026 opgeleverd. Aan de hand van de resultaten van de verkenning en de uitkomsten van dat onderzoek, zal ik verschillende mogelijkheden voor het tegengaan van misstanden afwegen en een plan van aanpak delen met uw Kamer. De motie van het lid Ceder met betrekking tot een wettelijke grondslag voor verplichte leeftijdsverificatie voor online sekswerkadvertentieplatforms zal hierin worden meegenomen.
Hoe staat het met het kader dat de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de toezichthouders op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en Digitaledienstenverordening (DSA) zou ontwikkelen en dat zou bijdragen aan een Europees wettelijk kader? Zouden Nederlandse seksadvertentieplatforms zoals Kinky.nl en Bullchat, als relatief kleine spelers wel onder de reikwijdte van dit kader vallen? Wat is het tevens het tijdspad wanneer u een concreet Europees wettelijk kader verwacht?
Door de Europese Commissie en de nationale toezichthouders onder de DSA, zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wordt toezicht gehouden op naleving van de DSA door online platforms en hostingdiensten. Online platforms moeten een hoge mate van bescherming bieden aan minderjarige gebruikers. Deze verplichting op grond van de DSA geldt enkel voor diensten die meer dan vijftig werknemers tellen en een omzet van meer dan tien miljoen euro per jaar genereren. Het valt niet direct te zeggen of Nederlandse seksadvertentieplatforms voldoen aan deze criteria. Er zal per website of app getoetst moeten worden of voldaan wordt aan de criteria uit de DSA om te kwalificeren als een online platform. Indien dit niet het geval is, dan kunnen zij alsnog wel kwalificeren als een hostingdienst, waar ook verplichtingen voor gelden, bijvoorbeeld inzake het tegengaan van illegale content. Daarnaast geldt voor alle online diensten, ook zij die geen online platform zijn, dat voldaan moet worden aan een reeks andere verplichtingen, waaronder die om tijdig, consistent en uitlegbaar in te grijpen wanneer illegale content op hun dienst door gebruikers wordt gemeld.
De Europese Commissie heeft in mei 2025 onderzoek aangekondigd naar porno-platformen die het grootste zijn in de EU.4 Kleinere websites die wel kwalificeren als online platform onder de DSA, worden door de nationale toezichthouders in lidstaten in kaart gebracht en waar nodig en mogelijk kan er handhavend op worden getreden. Het tijdpad van het onderzoek van de Commissie is niet bekend, maar de Commissie behandelt het met hoge prioriteit. De sekswerkbranche en de porno-industrie zijn verschillende branches die niet één op één met elkaar kunnen worden vergeleken. Desalniettemin kan dit mogelijk interessante inzichten opleveren ten aanzien van sekswerkadvertentieplatforms. Dit heeft dan ook mijn aandacht.
Deelt u de mening dat er momenteel te weinig wettelijke mogelijkheden bestaan om seksadvertentieplatforms te dwingen tot het uitvoeren van een leeftijdsverificatie? Wat weerhoudt u ervan om – parallel aan- en in de geest van dat Europees kader – nationale wetgeving te ontwikkelen om dit mogelijk te maken? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dit proces nog langer af te wachten vanuit het perspectief van de aanpak van mensenhandel? Welke andere maatregelen overweegt u – in afwachting van wet- en regelgeving – te ondernemen om misbruik op en van deze platforms tegen te gaan?
Ik vind dat sekswerkadvertentieplatforms er alles aan moeten doen om te voorkomen dat er minderjarige sekswerkers worden geadverteerd. De platforms voeren meestal al een controle uit, maar dit gebeurt niet altijd zorgvuldig, waardoor er minderjarige personen op de platforms terecht kunnen komen. Dit vind ik onacceptabel. Ik deel de mening dat dit actie vereist. De meeste platforms voeren leeftijdscontroles uit, maar dit lijkt niet waterdicht.
Een online leeftijdsverificatie vergt een zorgvuldige afweging tussen de verwerking van persoonsgegevens, het na te streven doel en de effectiviteit van de maatregel. Een online leeftijdsverificatie kan makkelijk worden omzeild door bijvoorbeeld het gebruik van een VPN. Een dergelijke verificatie is bovendien geen garantie dat de persoon die de leeftijdscheck heeft uitgevoerd, ook daadwerkelijk de sekswerker achter de advertentie is. Bovendien zijn de gegevens van sekswerkers bijzondere persoonsgegevens. Omdat de maatregel in dit kader naar verwachting een beperkte effectiviteit heeft en leidt tot verwerking van bijzondere persoonsgegevens, moet een dergelijke stap zeer goed gemotiveerd worden. Om deze reden wil ik het traject met de politie, het OM en de G4-gemeenten doorlopen en de resultaten van het hierboven genoemde WODC onderzoek afwachten. Zoals eerder genoemd zal ik aan de hand van de resultaten van de verkenning en de uitkomsten van het onderzoek een plan van aanpak delen met uw Kamer.
Wat kunt u zeggen over de resultaten van het online outreach project van Spine? Tot wanneer loopt dit project? Baren deze resultaten u zorgen? In hoeverre volgen er aanvullende maatregelen binnen het programma Samen tegen Mensenhandel in lijn met de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om verder te investeren in online hulp en signalering van slachtoffers?
Het is verwerpelijk dat uitbuiting van slachtoffers plaatsvindt op de seksadvertentieplatforms. Om deze groep beter te bereiken en te begeleiden naar passende hulp financiert mijn ministerie het Online Outreach Programma van Spine. Tijdens de projectperiode is gereageerd op advertenties op seksadvertentieplatforms met een verhoogd risico op seksuele uitbuiting. Het reageren op deze advertenties wordt gedaan via het medium dat door de mogelijke slachtoffers wordt gebruikt, bijvoorbeeld WhatsApp. Door middel van speciaal ontwikkelde tooling, speciaal opgeleide forensische ICT’ers én hulpverleners wordt geprobeerd om deze mogelijke slachtoffers hulp te bieden door hen bijvoorbeeld toe te leiden naar offline hulp in de regio waar zij zich bevinden. Het project zorgt voor waardevolle inzichten in wat er zich afspeelt op deze advertentieplatforms en brengt deze slachtoffers beter in kaart. Dit project liep tot en met 31 oktober 2025. Ik verwacht op korte termijn de eindrapportage waarin de resultaten zijn opgenomen, waarover ik uw Kamer in de eerste helft van 2026 zal informeren.
Hoeveel slachtoffers mensenhandel zijn in de afgelopen jaren aangeboden op reguliere en legale seksadvertentieplatforms? In hoeveel gevallen was hier sprake van minderjarig slachtofferschap? In hoeverre wordt dit actief gemonitord en worden de platforms hierop, hetzij juridisch, hetzij anderzijds op aangesproken?
Deze cijfers zijn bij politie en OM niet bekend omdat binnen de groep slachtoffers van mensenhandel deze categorieën niet specifiek worden aangemerkt. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zou de politie alle onderzoeken handmatig moeten doornemen om te bezien of er in het dossier wordt vermeld dat het desbetreffende slachtoffer op een sekswerkadvertentieplatform heeft gestaan. Dat kost erg veel capaciteit.
De politie (het landelijk coördinatiepunt online mensenhandel, LCOM) staat in contact met platforms en heeft periodiek overleg waarin zij de platforms aanspreken op misstanden.
Geweld en intimidatie jegens christelijke asielzoekers in azc in Goes |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen in azc bang na bedreiging door moslims: «Hij zat bevend en trillend bij me»» in het Reformatorisch Dagblad van 30 oktober jl. en het bericht «Christelijk gezin in azc van Goes voelt zich niet veilig» in BN de Stem van 30 oktober jl.?1, 2
Ja.
Hoe reageert u op de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd in een asielzoekerscentrum in Goes door islamitische asielzoekers?
Discriminatie en geweld tegen asielzoekers is te allen tijde onacceptabel. Dat geldt ook als dit gericht is tegen de christelijke achtergrond van iemand. Tegen incidenten moet krachtig worden opgetreden en dat doet het COA ook. Het COA herkent op de locatie in Goes geen structurele, georganiseerde incidenten jegens christelijke asielzoekers. En als die er wel zijn, nemen het COA en ik die zeer serieus.
Welke (aanvullende) maatregelen zijn genomen of worden genomen naar aanleiding van deze berichten in dit concrete geval, aangezien er nog altijd sprake is van dreiging van geweld en intimidatie en u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven het standpunt te delen dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?3
Recent heb ik uw Kamer toegelicht welke maatregelen ik neem naar aanleiding van signalen over agressie en geweld tegen specifieke groepen in de opvang, waaronder christelijke asielzoekers.4 Uitgangspunt is dat asielzoekers zich (sociaal) veilig moeten weten op de COA-locatie. Het COA is religieus en politiek neutraal en zet zich maximaal in voor veilige opvang voor iedereen. Als bewoners huisregels overtreden, zoals het discrimineren van medebewoners, kan het COA volgens het COA maatregelenbeleid, een passende maatregel opleggen. Slachtoffers van discriminatie maken zelf de keuze of zij aangifte of melding doen bij de politie (bij vermoedelijk strafbare feiten) en/of een melding maken bij het meldpunt discriminatie. Hoewel slachtoffers niet kan worden verplicht om aangifte te doen, stimuleert en ondersteunt COA slachtoffers zoveel als mogelijk om wel aangifte te doen, of doet het COA zelf aangifte.
Hoe wilt u stimuleren dat geïntimideerde asielzoekers geweld en intimidatie melden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en aangifte daarvan doen, gelet op de vrees dat een klacht negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de asielprocedure? Bent u bereid hierover met COA in gesprek te gaan? Bent u daarbij bereid de mogelijke drempels die hiervoor worden ervaren door betreffende asielzoekers in kaart te brengen en weg te nemen?
Bewoners die slachtoffer worden van een strafbaar feit worden door COA-medewerkers met toegankelijke informatie gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen. Het COA stimuleert het doen van aangifte als mogelijk sprake is van een strafbaar feit. Als een bewoner aangeeft dat hij geen aangifte durft te doen, zal het COA in voorkomende gevallen ook zelf aangifte doen of melding maken. Dit onderwerp heeft onze permanente aandacht in de contacten met het COA
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de oplossing wordt gezocht in het verwijderen van geïntimideerde asielzoekers in plaats van het verwijderen van de desbetreffende overlastplegers?
U verwijst in dit verband naar de beslissing van het COA om een bewoner na incidenten op locatie over te plaatsen naar een andere COA-locatie. Vooropgesteld: uitgangspunt is altijd dat het gedrag van de dader genormeerd wordt. Daartoe voert het COA het maatregelenbeleid uit. Waar nodig neemt het COA contact op met politie zodat ook strafrechtelijke opvolging kan plaatsvinden.
Tegelijkertijd is het COA er alles aan gelegen om de (sociale) veiligheid van haar bewoners te waarborgen. Dat kan een reden zijn om personen die zich schuldig maken aan agressie of geweld, (tijdelijk) te verplaatsen naar een andere COA-locatie of een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
In sommige situaties kan het COA na overleg met en op verzoek van het slachtoffer overgaan tot overplaatsing van het slachtoffer.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een christelijke azc-bewoner wordt verplicht te accepteren een kamer te delen met islamitische asielzoekers, terwijl hij zich onveilig voelt?
Het COA maakt in het plaatsingsbeleid geen onderscheid op basis van religie. In de praktijk komt het dus voor dat asielzoekers met een verschillende religieuze achtergrond een wooneenheid delen. Dat laat onverlet dat het COA op basis van signalen passende maatregelen neemt. Het COA erkent dat het risico op een kwetsbare positie voor een aantal groepen in de opvang groter is, waaronder religieuze minderheden en bekeerlingen. COA-medewerkers zijn getraind om de bewoner goed in beeld hebben, waarbij eventuele kwetsbaarheid aan bod komt. Als een bewoner zich (sociaal) onveilig voelt in zijn eigen wooneenheid, kan het COA verschillende acties ondernemen. Denk bijvoorbeeld aan het intensiveren van de begeleiding of een kamerwissel.
Hoe beoordeelt u de toename van discriminatie, bedreiging, intimidatie of geweld jegens christelijke asielzoekers, zoals blijkt uit het toegenomen aantal meldingen bij het meldpunt van stichting Gave?
Ik verwijs in dit verband naar mijn recente beantwoording hierover.5
Bent u bereid zich in te spannen voor een convenant om de positie en het welzijn van christelijke bewoners in de opvang te verbeteren, vergelijkbaar met het recent vernieuwde convenant voor lhbti-asielzoekers?
Zonder me op dit punt te willen committeren aan de vorm van een convenant, ben ik uiteraard bereid om mij in te blijven spannen om in de samenwerking met betrokken partners signalen over onveiligheid van christelijke asielzoekers te bespreken. Het COA heeft (periodiek) contact met organisaties die expertise hebben op dit thema, zoals Stichting Gave. Het COA blijft met hen in gesprek en neemt signalen serieus.
Bent u bereid in het toegezegde onderzoek naar aanscherping van de glijdende schaal tevens te bezien of en hoe de asielaanvraag kan worden afgewezen bij intimidatie en geweld door asielzoekers of zwaarder negatief kan worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag, zodat hij of zij (eerder) in aanmerking komt voor afwijzing?
De criteria voor intrekking of afwijzing van een asielvergunning volgen uit de kwalificatierichtlijn. Dit kan dus niet worden aangescherpt door middel van een nationale maatregel als de glijdende schaal en dit maakt daarom ook geen onderdeel uit van het onderzoek. Veroordelingen voor ernstige misdrijven, kunnen leiden tot intrekking of afwijzing.
Het gebruik en de bescherming van Nedersaksisch en Limburgs als streektalen |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ilse Saris (CDA), Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Friese taal wordt beter doorgegeven dan het Nedersaksisch», over het promotieonderzoek van Raoul Buurke naar het gebruik en het behoud van deze beide streektalen in de afgelopen decennia?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van het bericht over het onderzoek van dr. Buurke.
In hoeverre worden de verschillen in de mate waarin het Fries en Nedersaksisch als streektaal worden gebruikt, vermengd met Nederlands en doorgegeven aan jongeren naar uw mening veroorzaakt door de hardnekkige weigering van de regering om het Nedersaksisch (evenals het Limburgs) te erkennen onder deel III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, dat door Nederland in 1996 is geratificeerd?
De verschillen in gebruik tussen het Fries en het Nedersaksisch zijn niet uitsluitend het gevolg van de erkenning onder het Europees Handvest. Demografische en sociale factoren, zoals het aantal sprekers, de mate van verstedelijking, het gebruik in gezinnen en de aanwezigheid in onderwijs en media, spelen hierbij eveneens een belangrijke rol. De verschillen in vitaliteit tussen beide talen kunnen dus niet enkel worden toegeschreven aan het ontbreken van een erkenning onder deel III. Bovendien brengt erkenning onder deel III juridisch bindende verplichtingen met zich mee, die een zorgvuldige afweging vereisen. Daarnaast biedt erkenning onder deel II voldoende ruimte om het Nedersaksisch en het Limburgs te beschermen, aangezien dit deel ook verplichtingen bevat om het gebruik van deze talen te beschermen en bevorderen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om het Nedersaksisch en Limburgs als streektalen te behouden, als onderdeel van de identiteit en het culturele erfgoed, en dat dit belang een erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III van het Handvest rechtvaardigt?
Het behoud van het Nedersaksisch en het Limburgs is belangrijk voor de regionale identiteit en het cultureel erfgoed. Dit uitgangspunt ligt ook aan de basis van de bestaande erkenning onder deel II van het Handvest en de convenanten. Of uitbreiding naar deel III passend is, vraagt een nadere analyse van uitvoerbaarheid en middelen en gaat in samenspraak met de betrokken regionale overheden.
Kunt u concreet toelichten hoe de huidige erkenning van beide streektalen onder deel II concreet uitwerking heeft gekregen in «beleid, wetgeving en praktijk ten aanzien van regionale talen», waartoe het Handvest de regering verplicht? Deelt u onze mening dat de inzet van het Rijk in de afgelopen decennia ontoereikend is geweest om de achteruitgang in het gebruik van streektalen te stoppen?
De erkenning onder deel II is concreet uitgewerkt via convenanten met de betrokken provincies en gemeenten. Daarmee is invulling gegeven aan de verplichtingen inzake samenwerking, beleid en kennisbevordering. Tegelijk is erkend dat het gebruik van streektalen onder druk staat zoals het onderzoek van Buurke aangeeft. Dit vraagt om blijvende inzet vanuit het Rijk en regionale overheden.
Kunt u toelichten wat de regering concreet heeft gedaan om de streektalen te behouden sinds het afsluiten van de convenanten met de verantwoordelijke provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Friesland en de gemeenten Oost- en West-Stellingwerf (in 2018) en Limburg (in 2019)? Welke concrete initiatieven heeft de regering genomen om het gebruik van streektalen in diverse domeinen (zoals regionaal en lokaal bestuur, cultuur, media, onderwijs en kennis) te stimuleren? Welke belemmeringen zijn weggenomen?
Sinds het sluiten van de convenanten met de betrokken provincies en gemeenten in 2018 (voor het Nedersaksisch) en 2019 (voor het Limburgs) heeft de regering ingezet op versterking van samenwerking en kennisuitwisseling tussen Rijk en regio. Dit gebeurt onder meer via projecten op het gebied van onderwijs, cultuur, media en taalbevordering. Zo heeft het Rijk eind 2023 € 75.000 ter beschikking gesteld aan het provinciefonds, bestemd voor ’t Hoes veur ’t Limburgs. Daarnaast heeft het Rijk € 75.000 aan de gemeente Weststellingwerf verstrekt voor de bevordering en bescherming van het Nedersaksisch ten behoeve van alle partners in het convenant Nedersaksisch.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties organiseert daarnaast periodiek een Erkende Talen Symposium gericht op het delen van kennis, het bevorderen van samenwerking en het vergroten van bewustwording over de positie van regionale talen. Tevens onderhoudt het ministerie structureel ambtelijk contact met vertegenwoordigers van de betrokken provincies en gemeenten, om uitvoering van de convenanten te volgen en te ondersteunen. Tegelijkertijd blijft structurele borging in beleid, financiering en onderwijs een gezamenlijke uitdaging. Het behoud en de versterking van de streektalen vragen blijvende inzet van zowel het Rijk als de decentrale overheden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het Rijk provincies en gemeenten te hulp schiet bij hun inspanningen om het Nedersaksisch en Limburgs te behouden en dat het erkennen van de streektalen onder deel III helpt om de inzet van het Rijk te concretiseren?
Het Rijk acht samenwerking met provincies en gemeenten essentieel, aangezien de verantwoordelijkheid voor taalbeleid bij meerdere bestuurslagen ligt. Het is wenselijk dat het Rijk deze overheden ondersteunt bij hun inspanningen om het Nedersaksisch en Limburgs te behouden. Erkenning onder deel II en het convenant bieden ook voldoende ruimte om de talen te beschermen en te versterken, doordat dit deel al voorziet in verplichtingen tot bescherming. De effectiviteit hangt vooral af van de gezamenlijke inzet en samenwerking tussen Rijk, provincies en taalorganisaties.
Bent u ervan op de hoogte dat het Nedersaksisch in de meeste Noord-Duitse deelstaten, waaronder Nedersaksen, erkend is onder deel III van het Handvest? Bent u bereid zich te verdiepen in de praktijk bij onze Duitse buren en te bezien wat we van hen kunnen leren?
Ik ben hiervan niet op de hoogte. Desalniettemin sta ik open om die situatie verder te bestuderen en te bezien welke elementen passend zouden kunnen zijn voor de Nederlandse context, rekening houdend met ons bestuurlijke stelsel.
Wat is uw reactie op het concrete voorstel dat is uitgewerkt door het wetenschappelijk bureau van NSC voor erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III, dat is gebaseerd op de praktijk in Nedersaksen? Kunt u aangeven welke onderdelen van dit voorstel u niet uitvoerbaar of haalbaar acht en waarom niet?2
Ik heb het voorstel van NSC niet officieel ontvangen. Toch onderschrijf ik nogmaals het belang van het behoud en de versterking van regionale talen. Op het moment evalueren de convenantpartners het convenant Nedersaksisch. Het voorstel van NSC kan daarbij worden meegenomen, in overleg met de betrokken provincies en taalorganisaties. De evaluatie zal waardevolle inzichten bieden om te bepalen hoe de samenwerking tussen Rijk en regio verder kan worden versterkt en welke maatregelen het meest effectief bijdragen aan het behoud van de taal.
De publicatie 'Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities' |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op de publicatie «Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities» van het OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR)?1
Het kabinet verwelkomt de ODIHR-publicatie «Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities». De publicatie laat duidelijk zien dat anti-christelijke incidenten – variërend van vernieling tot bedreiging en geweld – ernstige gevolgen hebben voor de veiligheid en vrijheidsbeleving van christelijke gemeenschappen. Het kabinet onderschrijft het belang dat wordt gehecht aan tijdige signalering, goede registratie, effectieve bescherming, interreligieuze dialoog en slachtoffergerichte ondersteuning. Dit sluit aan bij de Nederlandse mensenrechtenprioriteit gericht op het beschermen en bevorderen van vrijheid van religie en levensovertuiging, waarbij bijzondere aandacht bestaat voor kwetsbare religieuze minderheden, onder wie christenen.
Hoe beoordeelt u het feit dat, sinds het ODIHR begon met rapporteren over anti-christelijke haatmisdrijven, incidenten uit meer dan dertig OSCE-landen zijn gerapporteerd? Meent u dat er voldoende aandacht is voor het aanpakken van anti-christelijke haatmisdrijven, zowel op nationaal als internationaal niveau?
Het feit dat ODIHR meldingen van anti-christelijke incidenten uit meer dan dertig OSCE-landen registreert, laat zien dat deze problematiek in verschillende landen speelt en internationale aandacht vereist. Vrijheid van religie en levensovertuiging blijft een kernprioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, met aandacht voor kwetsbare religieuze minderheden, onder wie christenen.
Nederland zet zich daarnaast internationaal actief in om naleving van vrijheid van religie en levensovertuiging te bevorderen en samenwerking met gelijkgezinde landen te versterken. Daarbij ondersteunt Nederland religieuze gemeenschappen via diplomatie, multilaterale fora en gerichte programma’s. Ook brengt Nederland het thema consequent onder de aandacht binnen de VN-Mensenrechtenraad en de EU. Waar nodig worden zorgen rechtstreeks besproken met partnerlanden en in andere internationale gremia, mede ondersteund door de inzet van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging en de mensenrechtenambassadeur.
Welke lessen trekt u in het bijzonder uit deze publicatie voor de nationale situatie? Kunt u concreet aangeven welke opvolging u aan aanbevelingen uit de publicatie geeft?
Iedereen die zich in Nederland bevindt kan met ervaringen en klachten over discriminatie op grond van religie terecht bij lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), de politie of bij het College voor de Rechten van de Mens. Het aantal meldingen over discriminatie op grond van religie is bij deze instanties laag. Gelet op het geringe aantal meldingen geven deze instanties geen aparte cijfers over discriminatie van bijvoorbeeld christenen. Dit gebeurt wel bij de cijfers van het Meldpunt Online Discriminatie. Daaruit blijkt dat in 2024 discriminatie van christenen 3% van het aantal meldingen betrof van discriminatie op grond van geloof.2 Vanwege het geringe aantal meldingen is er op dit moment geen specifiek beleid om discriminatie van christenen tegen te gaan. Indien blijkt dat het aantal meldingen van discriminatie van christenen in de komende jaren stijgt, dan kan daarop passende actie volgen.
In het kader van de stelselherziening van de ADV’s werkt de Minister van BZK aan brede publiekscommunicatie ter verhoging van de meldingstoegankelijkheid van iedere vorm van discriminatie. Die communicatie heeft tot doel om burgers gemakkelijker hun weg te laten vinden naar een ADV, waar ze melding kunnen maken van discriminatie en terecht kunnen voor advies en bijstand. Bij het voorbereiden van die campagne werkt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met uiteenlopende stakeholders uit het maatschappelijk middenveld. Daarvoor liet hij een vooronderzoek doen: Van ervaren tot melden: motivaties en barrières bij discriminatie melden | Rapport | Rijksoverheid.nl. Dit onderzoek biedt de uitgangspunten voor de strategie van de publiekscommunicatie. De ontwikkeling van de communicatie is beoogd voor het eerste kwartaal van 2026.
Ziet u ook in Nederland intolerantie jegens christenen? Op welke manier geeft u opvolging aan de aanbeveling om bewustwordingscampagnes en activiteiten te ontwikkelen en te implementeren om bewustwording en begrip van de intolerantie jegens christenen te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier draagt u bij aan het opbouwen van vertrouwen tussen christelijke gemeenschappen en overheden? Ziet u dat dat vertrouwen toeneemt? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is daarvan de oorzaak en welke concrete stappen zet u om het vertrouwen te vergroten?
Door haatmisdrijven goed te monitoren, prioriteit te geven aan de vervolging ervan en daders harder te straffen, streeft het kabinet naar een samenleving waar eenieder, ook christenen, vrijelijk hun religie en identiteit kunnen belijden en uiten.
De Minister van Justitie en Veiligheid is tevens Minister van Eredienst. In die hoedanigheid onderhoudt hij periodiek contact met religieuze (koepel)organisaties, waaronder het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, met als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk en deze organisaties. Hier kunnen onder meer zorgen ten aanzien van intolerantie tegen christenen ter sprake komen. Op deze manier wordt aan vertrouwen gebouwd.
Deelt u de constatering dat er onderraportage en onderregistratie plaatsvindt van (anti-christelijke) haatmisdrijven? Geldt dat ook voor Nederland? Welke concrete stappen zet u, in lijn met de aanbevelingen, om het aantal haatmisdrijven beter in beeld te krijgen?
Het is bekend dat niet alle mensen die discriminatie ervaren dit ook melden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de Veiligheidsmonitor 2023 van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het is gewenst dat meer mensen hun discriminatie ervaringen melden en zo nodig aangifte doen. Hierdoor kunnen individuen die discriminatie ervaren tijdig adequate ondersteuning krijgen en kunnen gemeenten en het Rijk hun beleid daarop afstemmen. Het kabinet zet zich op meerdere vlakken in om onderrapportage en onder registratie te verbeteren. Zo hebben aangiftes van discriminatie prioriteit bij politie en het Openbaar Ministerie en wordt het stelsel van gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen herzien, zodat burgers die discriminatie ervaren dit eenvoudig kunnen melden.
Op welke manier vraagt u op internationaal niveau aandacht voor anti-christelijke haatmisdrijven, ook in landen waar christenvervolging niet of minder aanwezig lijkt te zijn? Is dit regelmatig onderdeel van gesprek? Zo nee, bent u bereid om hier meer aandacht aan te geven in uw bilaterale contacten?
Het kabinet vraagt structureel aandacht voor religieus gemotiveerde haatmisdrijven, ook waar christelijke personen of gemeenschappen worden geraakt. Dit gebeurt onder meer binnen de VN-Mensenrechtenraad en de EU, alsmede via internationale samenwerkingsverbanden zoals de International Religious Freedom and Belief Alliance. In dat kader brengt Nederland ook concrete situaties onder de aandacht, bijvoorbeeld in landen waar christelijke gemeenschappen onder druk staan, zoals Nigeria, Pakistan en Syrië. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging onderhoudt daarnaast nauw contact met relevante maatschappelijke organisaties en spreekt partnerlanden waar nodig aan op incidenten en zorgelijke ontwikkelingen.
Ook in landen waar het risico minder zichtbaar lijkt, blijft Nederland alert op signalen van discriminatie en geweld. Diplomatieke posten volgen ontwikkelingen nauwgezet en kaarten deze waar nodig bilateraal aan. Aandacht voor de positie van christelijke gemeenschappen maakt deel uit van de bredere inzet op vrijheid van religie en levensovertuiging voor iedereen. Waar passend wordt dit onderwerp ook in bilaterale contacten verder geagendeerd.
Burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de wielerkalender onder druk staat door onder andere capaciteitsproblemen bij de politie, waardoor de inzet van motoragenten beperkt is?
Ja. Op 27 november 2024 heeft mijn ambtsvoorganger, samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), een brief over dit onderwerp aan uw Kamer gestuurd.1
Deelt u de mening dat de inzet van burgermotorverkeersregelaars vanuit de overheid gestimuleerd dient te worden, zodat wielerwedstrijden op de openbare weg doorgang kunnen vinden en de politie tevens ontlast kan worden?
De verantwoordelijkheid voor een veilig en ordelijk verloop van wielerwedstrijden ligt bij de organisator van het evenement. De politie adviseert het bevoegd gezag over het verlenen van de vergunning. De inzet van burgermotorverkeersregelaars moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders. In bovengenoemde brief is aangegeven op welke wijze de Rijksoverheid daarbij ondersteunt, bijvoorbeeld door een subsidie aan de KNWU voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn.
Wordt de financiering vanuit de rijksoverheid voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen structureel, zoals het amendement-Van Dijk c.s. beoogd? Zo nee, waarom niet?1
In het amendement wordt het kabinet gevraagd om te verkennen of structurele ondersteuning mogelijk is, aanvullend op het eenmalige bedrag van 215.000 euro voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn. Mijn ambtsvoorganger heeft dit met de Minister van JenV en de Minister van IenW onderzocht. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat het niet de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid is om de inzet van burgermotorverkeersregelaars structureel te financieren. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 18 juni jl. geïnformeerd.3
Wat is de status van de richtlijn voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen, waar financiering voor vrij is gemaakt via het eerder genoemde amendement-Van Dijk c.s.? Is de financiering al rond?
De KNWU heeft een start gemaakt met de ontwikkeling van de richtlijn, in samenspraak met MotorBegeleidingsTeams (MBT’s) en de politie. Doordat de subsidie van het Ministerie van VWS enige tijd op zich heeft laten wachten, zijn de activiteiten tijdelijk gepauzeerd. De subsidie is recentelijk aan de KNWU verstrekt, zodat de activiteiten kunnen worden hervat.
Hoe staat de politie tegenover de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen?
De korpschef heeft de Minister van JenV laten weten dat, overeenkomstig de huidige wetgeving, de politie van mening is dat de evenementenorganisator verantwoordelijk is voor een veilig en ordelijk verloop van een wielerwedstrijd. De invulling hiervan kan plaatsvinden met een breed maatregelenpakket, zoals statische verkeersmaatregelen en statische- en dynamische verkeersregelaars (burgermotorverkeersregelaars).
Vallen de collectieve kosten van de inzet burgermotorverkeersregelaars, ondanks een structurele rijksinvestering, lager uit dan de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden?
Deze vraag is niet goed te beantwoorden. Ten eerste zijn er geen collectieve kosten verbonden aan de inzet van burgermotorverkeersregelaars. Ten tweede zijn de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden niet sec te berekenen. De inzet van motoragenten gaat ten koste van de politiecapaciteit op andere plekken. Het betreft de inzet van schaarse capaciteit, middelen en opleidingen.
Waarom wordt de verdeling van politie-eenheden voor wielerkoersen nu lokaal belegd?
Een wielerkoers betreft een evenement waarvoor een vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag. De eventuele inzet van politiecapaciteit bij een evenement wordt bepaald door dit bevoegd gezag, dat is veelal een gemeente of provincie. Het bevoegd gezag kan een afgewogen beslissing nemen omdat zij goed zicht heeft op de lokale context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven. De eventuele politie-inzet is niet gericht op het faciliteren van het evenement als zodanig.
Ontvangt u net als ons signalen dat het lokaal beleggen van de verdeling van politie-eenheden tot problemen leidt en het nationaal organiseren beter werkte?
In het verleden is geen sprake geweest van het nationaal organiseren van de verdeling van politie bij wielerwedstrijden. Wel vond afstemming plaats tussen de KNWU en een expertgroep van de politie. Hier werd op basis van de kalender van de KNWU besproken welke politiebegeleiding wenselijk zou zijn. In het gesprek tussen de politie en de KNWU konden geen toezeggingen worden gedaan. Het bevoegd gezag was niet betrokken bij deze gesprekken en daarom niet in de gelegenheid om de volle breedte van het evenement, de samenhang met andere evenementen en de context te overwegen. Om deze afweging goed te kunnen maken is het van belang dat het al dan niet verlenen van een vergunning voor een evenement bij het bevoegd gezag belegd is, inclusief het bepalen van de aard en omvang van eventuele aanvullende politie-inzet rond het evenement.
Bent u bereid deze keuze te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien het bevoegd gezag een goed beeld heeft van de context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven, is het van belang dat het de keuze maakt en dat dat niet op nationaal niveau gebeurt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het veld, onder andere met de KNWU, om te kijken naar een passende oplossing? Zo nee, waarom niet?
De Ministeries van IenW, JenV en VWS hebben de afgelopen jaren nauw samengewerkt met de betrokken stakeholders, waaronder de KNWU, om tot passende oplossingen te komen. Dit heeft geresulteerd in diverse acties waarover uw Kamer is geïnformeerd via de eerder genoemde brief. Wij blijven de ontwikkelingen volgen en blijven daarover regelmatig in gesprek met de partijen.
Het artikel 'Homo zijn mag wel, homo doen niet: de dubbele boodschap in religieus onderwijs' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de in dit artikel genoemde lesmethoden waar op stigmatiserende manieren over onder andere LHBTI-personen en mensen met Joodse komaf wordt gesproken?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zicht op hoeveel scholen deze of soortgelijke methoden gebruiken?
Nee, de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt geen overzicht van lesmethoden bij omdat zij geen toezicht houdt op lesmethoden als zodanig. Daarin handelt zij in lijn met artikel 23 van de Grondwet, waarin staat dat de keuze voor leermiddelen vrij is.
Zo ja, kunt u inzicht verschaffen in deze cijfers?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Waren deze methoden bekend bij de inspectie voorafgaand aan deze rapportage van Nieuwsuur?
De inspectie houdt geen toezicht op lesmateriaal als zodanig, daarin handelt zij in lijn met artikel 23 van de Grondwet waarin staat dat de keuze voor leermiddelen vrij is. De inspectie betrekt in haar toezicht wel de manier waarop het lesmateriaal wordt gebruikt om te beoordelen of de school handelt in lijn met de wettelijke burgerschapsopdracht. De wettelijke burgerschapsopdracht eist van scholen dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen en daar niet mee in strijd handelen.
In dit verband geeft de inspectie aan bekend te zijn met lesmateriaal zoals genoemd in de rapportage. Daarbij benadrukt de inspectie dat niet alles wat in dit materiaal te vinden is, in de les wordt gebruikt.
Bent u het er mee eens dat de voorbeelden die in dit artikel worden gebruikt homofobie normaliseren, zoals ook door de geciteerde religiewetenschapper wordt gesteld?
Ik schrik van het lesmateriaal waar de geciteerde religiewetenschapper naar verwijst, waarin onder meer wordt gesuggereerd dat homoseksuele relaties de samenleving zouden ontwrichten en onhygiënisch zouden zijn. Dit soort suggesties kunnen ertoe leden dat kinderen leren om homoseksualiteit met verval en ziekte te associëren en een afkeer krijgen van homoseksualiteit en homoseksuele personen. Dat zijn denkbeelden waar het onderwijs nooit aan bij mag dragen.
Om te voorkomen dat het onderwijs aan dit soort denkbeelden bijdraagt, geldt in Nederland de wettelijke burgerschapsopdracht die van scholen eist dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen en daar niet mee in strijd handelen. De inspectie ziet erop toe dat scholen aan deze eisen voldoen.
In haar toezicht kijkt de inspectie ook naar de manier waarop lesmateriaal wordt gebruikt. Als lesmateriaal kan leiden tot homofobie of tot andere vormen van onverdraagzaamheid, is het van wezenlijk belang dat scholen hier via hun onderwijs tegenwicht aan bieden. Doen ze dit niet, dan handelen ze in strijd met de wettelijke burgerschapsopdracht en zal de inspectie ze hierop aanspreken en waar nodig een herstelopdracht geven.
Passen de voorbeelden die in dit artikel worden gebruikt, zowel over de verhouding tussen man en vrouw en de houding ten opzichte van LHBTI-personen, binnen de kaders van de kerndoelen, in het bijzonder kerndoel 38 en de burgerschapsopdracht?
De wettelijke burgerschapsopdracht eist van scholen dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen. Dat betekent onder meer dat scholen bevorderen dat leerlingen respectvol omgaan met verschillen, zowel in geslacht als in seksuele gerichtheid. Het laatste vormt ook de kern van kerndoel 38 voor het (speciaal) basisonderwijs en de bovenbouw van het voortgezet (speciaal) onderwijs.
Op basis van lesmateriaal alleen kan de inspectie niet beoordelen of een school bevordert dat leerlingen respectvol omgaan met verschillen in geslacht of seksuele gerichtheid. De inspectie moet daarvoor ook de context meenemen en de manier waarop het lesmateriaal gebruikt wordt. De signalen van Nieuwsuur pakt de inspectie serieus op. De inspectie zal de signalen wegen en waar nodig onderzoek doen. Als de inspectie constateert dat scholen niet voldoen aan de wettelijke burgerschapsopdracht of aan het kerndoel 38, handelen ze in strijd met de wet en zal de inspectie vervolgstappen zetten, bijvoorbeeld in de vorm van een herstelopdracht aan de betrokken school.
Kunt u vraag 6 beantwoorden specifiek in relatie tot de volgende teksten over Joden in de oudheid waarbij de methode historische verhalen over «het volk van Isra’iel» en «de Joden» uit de oudheid verbindt aan liefde voor geld, en zegt dat deze mensen zich beter voelden dan anderen die geen «Joods bloed» in hun aderen hadden – waarbij een vergelijking wordt gemaakt met de volgelingen van Hitler en over homoseksualiteit, waarover in de methode onder meer de vraag staat waarom moslims niet mogen trouwen met hetzelfde geslacht met in de lerarenhandleiding als antwoord: «Ontwrichting van de samenleving (geen stabiele gezinnen waarin vader en moeder een voorbeeldfunctie [sic], uitsterving van de mens, hygiënisch oogpunt, het kan (ernstige) ziektes veroorzaken.»?
In het verlengde van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat ligt ook het afwijzen van discriminatie. Scholen zijn bij wet verplicht dit te bevorderen, de inspectie ziet hierop toe.
In de aangehaalde teksten over Joden, zie ook ik het risico dat ze discriminatie, specifieker antisemitisme, in de hand werken. Dit mag in geen geval gebeuren. Opnieuw is hier dan ook van wezenlijk belang dat scholen hier via hun onderwijs tegenwicht aan bieden. Doen ze dit niet, dan handelen ze in strijd met de wet en zal de inspectie ze hierop aanspreken en waar nodig een herstelopdracht geven.
Kunt u per voorbeeld aangeven welke stappen worden ondernomen om het gebruik van deze lesmethode tegen te gaan?
In haar toezicht kijkt de inspectie naar de manier waarop lesmateriaal wordt gebruikt. Als de inspectie constateert dat het gebruik van het lesmateriaal in strijd is met de wet, bijvoorbeeld omdat scholen geen tegenwicht bieden aan discriminatoire denkbeelden die in het lesmateriaal naar voren komen, zal zij de school hierop aanspreken.
Ieder signaal van onderwijs dat in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt de inspectie uiterst serieus. De inspectie zal de signalen vanuit Nieuwsuur wegen en waar nodig onderzoek doen en vervolgstappen zetten, bijvoorbeeld in de vorm van een herstelopdracht aan de betrokken school.
Is dit kerndoel naar uw mening scherp genoeg geformuleerd om lespraktijken tegen te gaan die homofobie of discriminatie in de hand werken?
Het kerndoel 38 en de wettelijke burgerschapsopdracht zijn samen scherp genoeg geformuleerd om scholen te kunnen houden aan de verplichting om de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen en om strijdigheid met basiswaarden tegen te gaan. Dat betekent onder meer dat het onderwijs niet mag aanzetten tot homofobie of discriminatie en het tegengaan daarvan moet bevorderen.
Op dit moment worden de kerndoelen geactualiseerd, als onderdeel van de actualisatie komen er nieuwe kerndoelen burgerschap voor het leergebied burgerschap specifiek. In die kerndoelen zullen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dus het belang van afwijzing van homofobie en discriminatie nog nadrukkelijker verankerd zijn. In september heb ik de definitieve conceptkerndoelen burgerschap met uw Kamer gedeeld.
Hoe vaak is er al door de inspectie ingegrepen bij scholen waar stigmatiserende methodes worden gebruikt die homofobie of discriminatie in de hand werken?
De inspectie grijpt niet in bij scholen op basis van lesmateriaal alleen: het is afhankelijk van de context en van de manier waarop het lesmateriaal gebruikt wordt of moet worden geconstateerd dat de school handelt in strijd met de wet. De inspectie let erop dat het onderwijs als geheel niet in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Er zijn enkele gevallen bekend waarin de inspectie een herstelopdracht heeft gegeven aan scholen die handelden in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Deze gevallen zijn destijds ook door de media belicht. De inspectie heeft toen nauwgezet toegezien op realisering van de herstelopdracht, zodat het onderwijs weer in overeenstemming werd gebracht met de wettelijke eisen.
Wat betekent het bieden van «tegenwicht tegen» of «context bij» de aangehaalde denkbeelden en hoe moet dit in de praktijk worden vormgegeven?
Een school bepaalt zelf hoe zij tegenwicht biedt aan of context geeft bij lesmateriaal dat potentieel discriminatie of onverdraagzaamheid in de hand werkt. Of een school dit in voldoende mate doet, zal per geval door de inspectie worden beoordeeld. Van belang is dat de school voldoet aan de wettelijke burgerschapsopdracht, die van scholen eist dat ze de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen. Doen ze dit niet, dan handelen ze in strijd met de wet en zal de inspectie ze hierop aanspreken.
De brief houdende het advies van de procesregisseur over clustering omroepen in omroephuizen |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting van de VVD-fractie dat modernisering van het publieke omroepbestel nodig is om de NPO toekomstbestendig te maken? Deelt u voorts dat het daarbij van belang is dat de publieke omroep teruggaat naar haar kerntaken en ook de transparantie van haar organisatie vergroot?
Ja. Ik deel de opvatting van de VVD-fractie dat modernisering noodzakelijk is en dat het vergroten van transparantie hierbij belangrijk is. Ik zal bij de hervorming daarnaast aandacht besteden aan de publieke media-opdracht, in lijn met de aangenomen motie om de wettelijke taken van de landelijke publieke omroep te heroverwegen, zoals aangegeven in de brief van 28 mei over de kaders clustering omroephuizen.1
Heeft u kennisgenomen van het plan dat de VVD-fractie eerder heeft ingebracht met betrekking tot de hervorming van de publieke omroep? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot het advies van de procesregisseur?
Ik heb kennisgenomen van het plan van uw fractie. Dit plan is net als andere adviezen, rapporten en reflecties betrokken bij het opstellen van de Kamerbrief van 4 april over de hervorming van de landelijke publieke omroep waarin de maatregelen zijn beschreven om de landelijke publieke omroep fundamenteel te hervormen.2 Ik constateer dat het advies van de procesregisseur aangeeft dat een aantal omroepen voorstander is van het aantal van drie omroephuizen en dat dit aantal overeenkomt met het aantal uit het plan van de VVD-fractie. Dit is echter geen opvatting dat door alle omroepen gedragen wordt. Nog belangrijker is dat de procesregisseur het standpunt van het kabinet herbevestigt dat de randvoorwaarden belangrijker zijn dan het aantal huizen.
Hoe geeft u uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie Martens-America en Mohandis waarin is uitgesproken dat «dat een omroephuis uit ten minste twee omroepen moet bestaan» in dit hervormingsproces?1
In de Kamerbrief van 28 mei is aangegeven hoe uitvoering gegeven wordt aan deze motie. Kort gezegd leiden de kaders voor clustering ertoe dat het meestal zo zal zijn dat er minimaal twee omroepen opgaan binnen één omroephuis. Enig denkbaar alternatief is het scenario dat een zogeheten fusieomroep (BNNVARA, KRO-NCRV, AVROTROS) alleen opgaat binnen één omroephuis. De huidige fusieomroepen zijn immers qua grootte in termen van budget en producerend vermogen van een andere orde dan de andere omroepen.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitvoering van de bij het notaoverleg over Media van 14 april 2025 aangenomen moties?
In de Kamerbrief van 28 mei is voor een aantal moties die gaan over de hervorming van de landelijke publieke omroep beschreven hoe hieraan uitvoering gegeven wordt. Daarnaast is op 10 juli 2025 de Kamerbrief Stand van zaken moties en toezeggingen mediabeleid aan uw Kamer gestuurd.4 Hierin wordt ingegaan op andere moties die tijdens het notaoverleg zijn aangenomen. Ten slotte is er een aantal moties aangenomen dat vraagt bepaalde onderwerpen te betrekken bij de verdere uitwerking van de hervorming. Op deze moties zal dan ook teruggekomen worden bij het indienen van het wetsvoorstel waarin een groot deel van de uitwerking van de hervorming zijn beslag krijgt.
Hoe geeft u uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie Martens-America die u verzocht heeft bij de uitwerking van de hervormingsplannen het ledencriterium los te laten?2
In de Kamerbrief van 4 april is ingegaan op deze motie. Eén van de meeste fundamentele voorstellen om de landelijke publieke omroep te hervormen is het loslaten van het systeem van toetreding en uittreding en het verlenen van erkenningen. Hiermee zou ook het ledencriterium vervallen.
Acht u, net als de VVD-fractie, dat de afgelopen maanden in feite verloren tijd zijn geweest doordat er geen breed gedragen variant voor clustering tot stand is gekomen?
Deels. Het is goed dat het gesprek in Hilversum hierover is gevoerd en het is ook goed dat duidelijk is geworden hoe omroepen hierin staan en wat hun redeneringen zijn. Dit is relevante informatie die door de politiek betrokken kan worden bij het maken van keuzes ten aanzien van de hervorming. De clustering van omroepen in omroephuizen is echter maar één onderdeel van de bredere hervorming die meer omvat. Los van het clusterproces is en wordt ambtelijk doorgewerkt aan het voorbereiden van het wetsvoorstel, dus in dat opzicht wordt deze periode goed benut.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het teleurstellend is dat het er nu op lijkt dat een meerderheid aan omroepen, inclusief de NPO, voorstander is van hervorming, er bij een aantal omroepen dusdanig weinig bereidheid lijkt daadwerkelijk om stappen te zetten en dat dit het proces remt?
Uiteraard had ik het liefste gezien dat omroepen eensgezind gezamenlijk tot een clustering waren gekomen op een manier die volledig voldoet aan de eerder geschetste kaders. Ik vind het in die zin teleurstellend dat dit niet is gelukt. Tegelijkertijd is er breed draagvlak bij omroepen voor het vormen van omroephuizen en heeft dit proces de verschillende standpunten en onderbouwingen zichtbaar gemaakt. Dit is wat mij betreft relevante informatie die de politiek kan betrekken bij het maken van keuzes ten aanzien van de hervorming.
De VVD-fractie ziet de eerste berichten over omroepen die samen gaan. Er zijn gevallen waarbij een inhoudelijke grond van samenwerken ver te zoeken lijkt. Hoe beoordeelt u dit en deelt u de visie van de VVD-fractie dat alleen door samenhang en samenwerking efficiency, effectiviteit en rust in het bestel gerealiseerd kunnen worden?
In de Kamerbrieven van 4 april en 28 mei is uitgebreid ingegaan op het criterium van passende inhoudelijke verwantschap en waarom dit belangrijk is voor het laten ontstaan van goed functionerende omroephuizen en daarmee voor het slagen van de bredere hervorming. Zoals ik ook in de Kamerbrief van 3 oktober over het advies van de procesregisseur over clustering omroepen in omroephuizen heb toegelicht, signaleer ik ook risico’s op dit vlak bij combinaties die nu worden overwogen.6 Tegelijkertijd is het aan omroepen om binnen de gestelde kaders geslaagde combinaties te maken die de gezamenlijkheid versterken. Daarbij vind ik het van belang om te benoemen dat het wettelijke kader duidelijke eisen zal stellen aan de inrichting van omroephuizen en hoe omroephuizen complementair aan elkaar dienen te werken aan de uitvoering van de publieke media-opdracht. Het is belangrijk dat de te vormen omroephuizen zich hiervan rekenschap geven.
Bent u bereid om meer regie te nemen in dit proces? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja. Ik vind het belangrijk dat de politiek meer regie pakt nu duidelijk is gebleken dat omroepen er onderling niet uitkomen. Mijn departement blijft met de omroepen en NPO in gesprek. In deze gesprekken zullen de adviezen worden meegenomen waarvan de procesregisseur aangeeft dat een vervolgproces hier aandacht aan moet geven. Ik vind het daarbij van groot belang dat de kaders die eerder zijn vastgesteld – waaronder geen extra bestuurslagen, passende inhoudelijke verwantschap, het daadwerkelijk functioneren als één organisatie en medewerkers in dienst van het omroephuis – strikt worden nageleefd. Deze kaders zijn immers bedoeld om te zorgen voor een sterk, doelmatig en samenhangend bestel.
In mijn gesprekken met de omroepen zal ik de komende tijd benadrukken dat het naleven van deze kaders niet vrijblijvend is, maar een noodzakelijke voorwaarde vormt voor het slagen van de hervorming.
Bent u voorts bereid om in samenspraak met de NPO nadrukkelijk in te zetten op een model met drie omroephuizen plus één NOS-NTR?
De discussie rondom clustering gaat veel over het precieze aantal omroephuizen. Daar heb ik begrip voor, want het heeft duidelijke gevolgen voor mogelijke combinaties die kunnen ontstaan en maakt de hervorming daarmee ook tastbaar. Ik vind het tegelijkertijd ook van belang om de overige maatregelen te benadrukken. De hervorming is immers een samenhangend pakket aan maatregelen. De vorming van omroephuizen heeft mijns inziens niet veel zin als andere maatregelen niet tegelijkertijd ook worden doorgevoerd. Ik denk hierbij aan het sluiten van het bestel voor nieuwe organisaties, het opener maken van het bestel voor ontbrekende geluiden en het laten opgaan van omroepen in omroephuizen op een dusdanige manier dat omroephuizen echt als eenheid kunnen functioneren. Er mag geen twijfel bestaan over het feit dat het omroephuis in het nieuwe bestel de omroep is.
De procesregisseur herbevestigt vanuit zijn onafhankelijke blik dan ook de randvoorwaarde dat alle medewerkers in dienst moeten komen van het omroephuis. Ik vind het goed kunnen functioneren van het omroephuis als één geheel en bestuurlijke effectiviteit belangrijker dan het uiteindelijke aantal omroephuizen waarop uitgekomen wordt. Daarbij zie ik nog steeds een groot risico wanneer gestreefd wordt naar een te klein aantal omroephuizen omdat dit de kans vergroot dat hierbinnen verschillende eilandjes blijven bestaan en het huis niet effectief en als eenheid kan opereren.
In hoeverre is de eerdere contourenbrief van uw voorganger als Minister nog actueel? Bent u nog steeds voornemens om deze contouren verder om te zetten in het uiteindelijke wetsvoorstel of verschilt u daarin van uw voorganger?
De hervorming is een samenhangend pakket aan maatregelen waarbij de gehele hervorming moet worden heroverwogen op het moment dat steun voor een specifieke maatregel zou ontbreken. In de Kamerbrief van 28 mei is geconstateerd dat het notaoverleg van 14 april en de aangenomen moties laten zien dat er in de Kamer draagvlak bestaat voor de fundamenten van het nieuwe bestel. Ook ikzelf steun in grote lijnen de maatregelen waarlangs de publieke omroep fundamenteel wordt herzien. De maatregelen zullen verwerkt worden in een wetsvoorstel die uiteraard het gebruikelijke parlementaire proces zal doorlopen.
Wanneer verwacht u de Kamer de verdere contouren van de hervorming dan wel de benodigde wetgeving te kunnen sturen?
Er wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel waarin de hervorming zijn beslag moet krijgen. Lettende op de krappe planning om een nieuw bestel in te kunnen laten gaan, zal het wetsvoorstel in de loop van 2026 aangeboden moeten worden ter internetconsultatie.
Het besluit van de rechter dat Meta aanbevelingsalgoritmen moet aanpassen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse organisatie wint zaak: tijdlijn Facebook en Instagram moet anders»?1
Ja.
Kunt u toezeggen dat, als het vonnis van de rechter standhoudt, u zal pleiten om de strengere nationale norm voor meer keuzevrijheid in de algoritmes op sociale media als Europese standaard te hanteren?
De Nederlandse rechter interpreteert in deze uitspraak bestaande normen uit de digitaledienstenverordening (DSA). Er is hier geen sprake van een strengere nationale norm en het is daarom niet nodig om op Europees niveau te pleiten voor een strengere norm. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat in dit geval betekent dat Meta een dwangsom moet betalen aan Bits of Freedom als zij de uitspraak niet voor 31 december 2025 naleeft. Meta heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld. Dat beroep dient op 26 januari 2026.
Uiteindelijk is de interpretatie van de DSA in laatste instantie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Digitale dienstenraad, die bestaat uit de nationale toezichthoudende autoriteiten, signaleert opkomende kwesties met betrekking tot de DSA en draagt samen met de Europese Commissie bij aan een consistente toepassing van de DSA in de EU, onder meer door de mogelijkheid tot het opstellen van richtsnoeren. Daarbij kunnen dit soort uitspraken van nationale rechters uiteraard een belangrijke rol spelen. Gelet hierop zien wij op dit moment geen reden om op Europees niveau te pleiten voor een Europese standaard op dit gebied.
Deelt u de mening dat niet de rechter, maar de toezichthouder moet afdwingen dat bedrijven als Meta de Europese wet- en regelgeving naleven?
Wij delen die mening niet. De DSA voorziet in een systeem van publiekrechtelijk toezicht, maar laat de mogelijkheid van een gang naar de civiele rechter onverlet. Dit blijkt ook expliciet uit de artikelen 21 en 90, eerste lid, van de DSA. Het laatste artikel opent de deur voor collectieve acties. Publiekrechtelijke en civielrechtelijke handhaving zijn beide van belang voor de effectieve werking van het systeem van de DSA en sluiten elkaar dus niet uit.
Wat gaat u doen om toezichthouders als de Autoriteit Consument & Markt en de Autoriteit Persoonsgegevens in staat te stellen om proactief toe te zien op de naleving van Europese wet- en regelgeving?
In de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening zijn de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) aangewezen als toezichthouders. Deze wet geeft de toezichthouders de bevoegdheden die nodig zijn om toezicht te houden op de DSA. Het Ministerie van Economische Zaken stelt structurele financiering beschikbaar voor beide toezichthouders. Het ministerie staat regelmatig in contact met zowel de ACM als de AP. Er zijn vanuit de toezichthouders geen signalen ontvangen dat zij niet in staat zouden zijn om doeltreffend toe te zien op de DSA, waardoor op dit moment geen verdere actie is vereist. Het is hierbij van belang op te merken dat Facebook en Instagram onder toezicht staan van de Europese Commissie en de Ierse toezichthouder. Eventuele handhavingsmaatregelen worden door deze autoriteiten genomen.
Waarom maakt de Rijksoverheid nog steeds gebruik van online platforms die de Europese wet- en regelgeving niet naleven? Hoe treedt u normerend op tegen de desbetreffende techbedrijven?
Vrijwel de hele samenleving maakt gebruik van online platforms: ruim 14 miljoen Nederlanders zijn hier daar dagelijks op actief. Nederlanders hebben een groot belang bij goede informatievoorziening door de overheid. Als overheid willen we communiceren met middelen waarmee Nederlanders goed kunnen worden bereikt. De Rijksoverheid ziet zich daarom geconfronteerd met een situatie dat er gebruik moet worden gemaakt van online platforms voor contact met de samenleving omdat er voor dit gebruik op dit moment geen geschikte alternatieven beschikbaar zijn. Daarbij speelt mee dat er specifieke groepen zijn in de samenleving die weinig gebruik maken van traditionele media en/of andere informatiekanalen. Gebleken is dat deze groepen wel goed bereikbaar zijn via online platforms.
Online platforms dienen zich te houden aan Europese wet- en regelgeving. Het is allereerst aan de toezichthouders om ervoor te zorgen dat die normen publiekrechtelijk worden gehandhaafd. In aanvulling daarop werken we aan verschillende instrumenten om naleving van Europese wet- en regelgeving te bevorderen. Zo zijn er in opdracht van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering onder meer Kinderrechten Impact Assessments uitgevoerd en maken we met onderzoek naar contentmoderatie op zeer grote online platforms, waaronder sociale media, zichtbaar hoe platforms omgaan met illegale en schadelijke content.2
Wat doet u om maatschappelijke organisaties, zoals Bits of Freedom, te ondersteunen in hun acties om grote techbedrijven ter verantwoording te roepen?
Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol in de effectieve toepassing van de DSA, onder meer als trusted flaggers en via civielrechtelijke handhaving van de DSA. Het onafhankelijk functioneren van deze organisaties is hierbij van groot belang. Het is een taak van de overheid om ruimte te creëren voor maatschappelijke organisaties om hun rol uit te oefenen.
De overheid onderhoudt contacten met verschillende maatschappelijke organisaties om kennis en signalen te delen, zo ook met Bits of Freedom.
Bent u bereid om, in zoverre mogelijk, bijstand te verlenen aan maatschappelijke organisaties die juridisch de strijd aan gaan met grote techbedrijven die willens en wetens de wet niet naleven?
Wij zien het als taak voor de overheid om ruimte te creëren voor maatschappelijke organisaties om hun doelen na te streven, en om te zorgen dat in Nederland toezicht kan worden gehouden op de toepasselijke wet- en regelgeving. Het is echter geen taak voor de overheid om enige, maar in het bijzonder financiële, bijstand te verlenen in civielrechtelijke rechtszaken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De toegankelijkheid van historische NPO-, NOS- en Beeld & Geluid-archieven voor het publiek |
|
Martin Oostenbrink (BBB) |
|
Moes |
|
|
|
|
Heeft u zelf wel eens geprobeerd om nichefragmenten, zoals een uitzending van de zendtijd voor politieke partijen van een willekeurige partij uit de jaren ’60, te bekijken of op te vragen? Zo ja, wat waren uw ervaringen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Nee, ik heb hier geen ervaring mee. Wel heb ik mij over de procedure voor toegang laten informeren door het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid (hierna: Beeld & Geluid).
Bent u zich bewust van de huidige omvang van archiefmateriaal van publieke omroepen (waaronder de NOS) dat slechts onder strikte voorwaarden, uitsluitend in studiezalen, of helemaal niet beschikbaar wordt gesteld wegens rechtenbeperkingen en kunt u hiervoor kwantitatieve gegevens verstrekken, zoals aantallen verzoeken, afwijzingen en de bijbehorende redenen?
Beeld & Geluid is belast met de wettelijke taak van het in stand houden en exploiteren van een media-archief voor de landelijke publieke omroepen. Op het meeste audiovisuele archiefmateriaal van de publieke omroepen rusten beperkingen ten aanzien van verspreiding en hergebruik op basis van intellectuele eigendomsrechten. Beeld & Geluid geeft aan dat materiaal voor particulier gebruik vanwege deze beperkingen enkel te bekijken en te beluisteren is in de studiezaal van Beeld & Geluid. Het is wel mogelijk om online naar materiaal te zoeken in de publiekscatalogus.
Beeld & Geluid geeft aan geen kwantitatieve gegevens bij te houden over het aantal afgewezen verzoeken tot toegang tot of gebruik van het materiaal. Volgens Beeld & Geluid worden aanvragen voor privégebruik vrijwel altijd goedgekeurd door de rechthebbende omroep. Voor het gebruik van materiaal buiten de privésfeer, voor verspreiding of exploitatie, worden klanten doorverwezen naar de afdeling van Beeld & Geluid die licentieaanvragen voor professioneel gebruik in behandeling neemt.
Op welke juridische gronden worden publieke omroeparchieven momenteel beperkt in hun beschikbaarheid voor burgers (bijvoorbeeld auteursrecht, contractuele afspraken met producenten of rechtenhouders, privacyregelgeving) en kunt u per grond kort uiteenzetten hoe deze beperking technisch en juridisch wordt toegepast?
De gronden waarop de beschikbaarheid van publieke omroeparchieven voor het publiek zijn beperkt volgen uit het auteursrecht, het naburig recht en overwegingen met betrekking tot privacy. Uiteraard zijn hier goede redenen voor. In de eerste plaats ten behoeve van de rechten van makers, uitvoerend kunstenaars en natuurlijke personen.
Beeld & Geluid geeft aan dat het auteursrecht en het naburig recht van toepassing is op bijna al het archiefmateriaal van de publieke omroepen. Het uitgangspunt van auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd materiaal is dat voor de openbaarmaking en verveelvoudiging ervan door derden toestemming van de rechthebbenden vereist is tenzij er sprake is van gebruik dat onder een wettelijke exceptie valt.
Het toestemmingsvereiste kan bij de digitale ontsluiting van archieven wringen. Dit komt niet alleen doordat in veel gevallen de rechthebbenden niet of zeer moeilijk te achterhalen zijn, maar ook door de grote aantallen rechthebbenden waarvan de toestemming noodzakelijk is voor rechtmatig gebruik.
Beeld & Geluid heeft zowel met de NPO en de omroepen, als met organisaties van andere rechthebbenden een zogeheten archiefovereenkomst gesloten. Dit is een licentieovereenkomst waarbij rechthebbenden toestemming geven aan Beeld & Geluid om audiovisueel materiaal beschikbaar te stellen ten behoeve van onderwijs, onderzoek en het museum van Beeld & Geluid.
Ethische- en/of privacyoverwegingen kunnen een rol spelen als onderdeel van de afspraken over de condities waaronder materiaal gepubliceerd mag worden. Op basis van deze gronden is het hergebruik van materiaal in bepaalde gevallen niet toegestaan. Dit kan bijvoorbeeld op verzoek van betrokkenen in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Als gevolg kan de beschikbaarheid van het materiaal voor het publiek beperkt worden.
In hoeverre kan en wilt u via beleidsinstrumenten (zoals subsidievoorwaarden, convenanten of moderatie) bevorderen dat met publieke middelen geproduceerde of publiek gefinancierde rechten zodanig worden beheerd dat het publieke belang gediend wordt, in het bijzonder door open toegang voor onderzoek en publieke controle te waarborgen?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om aanvullende beleidsinstrumenten in te zetten om de toegankelijkheid van publiek gefinancierde producties of rechten te bevorderen, omdat de toegang mijns inziens reeds voldoende is geborgd.
Beeld & Geluid biedt al verschillende toegangsmogelijkheden voor verschillende typen professioneel gebruik van audiovisueel materiaal. Denk hierbij aan gebruik door mediaprofessionals, of gebruik ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Particulieren kunnen toegang krijgen tot materiaal via de studiezaal, de museumlounge en het online publieksportaal. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3, hangen beperkingen ten aanzien van de toegang en het hergebruik van audiovisueel materiaal samen met de aard en doel van het gebruik. Deze beperkingen in het hergebruik zijn er om de belangen van de rechthebbenden te beschermen en ik vind het belangrijk om dat te respecteren.
Beeld & Geluid is momenteel bezig met de ontwikkeling van een publieksportaal («de Schatkamer»), waarop audiovisueel materiaal gratis aangeboden zal worden voor het publiek. Het beoogde oplevermoment van het portaal is medio mei 2026. Het betreffende materiaal zal op basis van licentieafspraken, zoals voor werken die niet langer in de handel verkrijgbaar zijn, beschikbaar zijn via de portaal van Beeld & Geluid. Het instituut krijgt subsidie van het Ministerie van OCW om een online portaal te realiseren waar bezoekers gratis honderdduizenden afleveringen van programma’s zullen kunnen bekijken.1
Bent u bereid te onderzoeken of, en onder welke voorwaarden, publieke omroepen en nationale archiefinstellingen verplicht kunnen worden transparante, reproduceerbare en niet-discriminerende procedures te hanteren voor toegang tot historisch politiek geluid- en beeldmateriaal?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen van Beeld & Geluid en het Nationaal Archief zie ik geen aanleiding om daar nu onderzoek naar te doen. Zowel voor professionals als particulieren zijn er verschillende manieren om toegang te krijgen tot audiovisueel materiaal. De archiefinstellingen zijn hierbij transparant over de mogelijke beperkingen die van toepassing zijn bij het verkrijgen van toegang tot het materiaal. Eventuele voorwaarden hierbij zijn voor iedereen gelijk.
Zoals ik in mijn antwoord onder vraag 4 al aangaf, beoogt Beeld & Geluid daarnaast met de «Schatkamer» een grote hoeveelheid archiefmateriaal gratis beschikbaar te stellen voor het brede publiek.
Welke mogelijkheden ziet u om rechtenconflicten met private rechthebbenden op te lossen, bijvoorbeeld via onderhandelingen over vrijgave, inkoop van rechten, modellicenties of tijdelijke openstelling voor onderzoeksdoeleinden, en bent u bereid hiervoor extra financiële ruimte of overheidsbemiddeling beschikbaar te stellen?
Ik vermoed dat u met rechtenconflicten doelt op het gegeven dat een groot deel van het in de archieven opgenomen materiaal auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd is. In EU-verband zijn er meerdere oplossingen geïntroduceerd om digitale archieven te kunnen ontsluiten.
Mijn ministerie heeft in 2021 een aantal stakeholderdialogen georganiseerd om met partijen te verkennen welke oplossingen er mogelijk zijn, waaronder het sluiten van ECL. Op basis van een ECL kan een representatieve collectieve beheersorganisatie ook rechtmatig licenties verlenen voor niet-aangesloten makers en uitvoerend kunstenaars. Bij deze stakeholderdialogen waren instellingen voor cultureel erfgoed, rechthebbendenorganisaties en collectieve beheersorganisaties betrokken. Dit heeft geleid tot drie convenanten of overeenkomsten die het voor erfgoedinstellingen mogelijk maken een licentie af te sluiten met betreffende rechtenorganisaties of representatieve collectieve beheersorganisaties voor niet langer in de handel verkrijgbare muziekwerken, audiovisuele werken en periodieken.5
In de praktijk wordt bij de digitale ontsluiting van archieven al langere tijd gewerkt met vrijwaringen, afgegeven door collectieve beheersorganisaties.
Bent u bereid te onderzoeken of een beperkte en proportionele uitzondering (een publiek-interesse-clausule) in het Nederlandse auteursrecht mogelijk en wenselijk is voor historisch politiek archiefmateriaal, teneinde de toegankelijkheid voor onderwijs, onderzoek en publiek debat te bevorderen?
Het auteursrecht en het naburig recht zijn grotendeels geharmoniseerd.6 Het Unierechtelijk kader voor auteursrecht en naburig recht laat het introduceren van nieuwe excepties op het auteursrecht niet toe. Nieuwe excepties zijn wel mogelijk indien op EU-niveau daartoe de mogelijkheid wordt geboden. De Nederlandse wet heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de introductie van excepties met het oog op onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en publiek debat.
Kunt u aangeven welke privacy- en veiligheidsvoorwaarden naar uw oordeel wél relevant blijven (bijvoorbeeld bij kinderarbeid, slachtofferschap of lopende rechtszaken) en hoe deze selectief kunnen worden gewaarborgd zonder de algemene toegankelijkheid onnodig te beperken? Indien nee, waarom niet?
Voor zover het gaat om de verwerking van persoonsgegevens geldt dat de AVG in acht moet worden genomen. Dit geldt ook voor erfgoedinstellingen als er bij de digitale ontsluiting van archieven tot personen herleidbare gegevens worden verwerkt.
Bent u bereid om het Nationaal Archief, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de publieke omroepen (bijvoorbeeld de NOS) te verzoeken om binnen drie maanden transparante statistieken openbaar te maken over verzoeken tot inzage, toegekende en geweigerde verzoeken, inclusief de juridische gronden van weigering, en bent u bereid inzicht te geven of, en zo ja hoe, deze instellingen publiek onderzoek mogelijk maken zonder dat verzoeken moeten worden gemotiveerd op inhoudelijke gronden?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen vind ik dat niet noodzakelijk. Beeld & Geluid geeft aan dat het gegevens bijhoudt over het aantal verstrekte licenties voor professioneel en particulier gebruik, maar niet over het aantal verleende verzoeken tot toegang. Volgens Beeld & Geluid is het aantal gevallen waarin geen toegang wordt verleend, klein. In die gevallen is er sprake van een aanvraag bij een portaal van Beeld & Geluid die niet aansluit bij het beoogde doel van het gebruik of gaat het om materiaal waar een beperking op rust, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 3. Om te kunnen beoordelen of de juiste licentie wordt aangevraagd en of er eventueel sprake is van bezwaren op grond van ethische- of privacyoverwegingen bij het hergebruik van het materiaal, verzoekt Beeld & Geluid gebruikers bij licentieaanvragen altijd om een toelichting op het beoogde gebruik. Het is aan de licentiehouder om de licentie uiteindelijk goed te keuren.
Voor het Nationaal Archief geldt dat het geen omroeparchieven beheert. In algemene zin biedt het Nationaal Archief inzage in archiefbescheiden conform de Archiefwet 1995. Het uitgangspunt van deze wet is dat archieven in principe openbaar zijn en voor iedereen in te zien zijn. In geval dat er bijvoorbeeld sprake is van een beperkte openbaarheid kan inzage worden verkregen onder bepaalde, voor een ieder gelijke voorwaarden. Overigens berusten auteursrechten op de archieven bij het Nationaal Archief (onderdeel van de Staat) doorgaans bij de Staat. Waar de rechten bij derden berusten is inzage op de studiezaal mogelijk conform de genoemde exceptie, maar zullen de archieven (waaronder foto’s) niet online worden geplaatst, tenzij er sprake is van een overeenkomst met de rechthebbende of er een andere reden bestaat om de werken alsnog online te mogen plaatsen.
Ziet u mogelijkheden om vanaf de volgende subsidiecyclus subsidievoorwaarden te koppelen aan openbaarheid, bijvoorbeeld door standaard publicatie van metadata of onbeperkte archieftoegang voor publiek gebruik? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hierover verwachten? Zo nee, waarom niet?
Beeld & Geluid is één van de zes nationale erfgoedinstellingen die optreden als trekker van het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE). Het NDE is een samenwerkingsverband van erfgoedinstellingen dat uitvoering geeft aan de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Het doel van deze strategie is om erfgoed voor iedereen toegankelijker te maken door het online publiceren, en vervolgens verbinden, van informatie over collecties (metadata) over de grenzen van erfgoedinstellingen heen.
Beeld & Geluid doet dit onder andere in het kader van de onder antwoord 4 genoemde «Schatkamer». Via het portaal worden ook metadata toegankelijk gemaakt voor programma’s waarvoor Beeld & Geluid nu geen licenties heeft afgenomen. Een selectie van de metadata van al deze programma’s wordt daarnaast ook buiten het portaal om, op zodanige wijze beschikbaar gesteld dat bouwers van andere applicaties verbindingen kunnen leggen met de collectie. Zo wordt die collectie nog beter vindbaar voor gebruikers – ook voor hen die het portaal niet kennen. Hiermee wordt een grote stap gezet in het toegankelijk maken van historisch omroepmateriaal.
Het bericht ‘Van Gogh Museum dreigt deuren te sluiten, ruziet met staat over geld voor onderhoud’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de mogelijke sluiting van het Van Gogh Museum?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid gevraagd is om de subsidie aan het Van Gogh Museum met € 2,5 miljoen per jaar te verhogen om voldoende financiering te bieden voor een noodzakelijke renovatie en wat is uw argumentatie om deze financiering niet te verstrekken?
Het klopt dat het Van Gogh Museum heeft gevraagd om een verhoging van de subsidie. Ik ben van mening dat de huidige subsidie voldoende is om noodzakelijk onderhoud uit te voeren. Het Van Gogh Museum zal ook zelf moeten bijdragen aan de uitvoering van haar eigen renovatieplan, in het bijzonder als het gaat om werkzaamheden die verdergaan dan noodzakelijk onderhoud. Uit onderzoek van de deskundige die mijn voorganger heeft ingeschakeld maak ik op dat het noodzakelijke onderhoud kan worden bekostigd uit de huisvestingssubsidie.
Daarnaast is in de plannen van het Van Gogh Museum voorzien in een pakket aan verduurzamingsmaatregelen. Mijn deskundige heeft de kosten daarvoor geraamd op een bedrag van € 56 miljoen, op een totaal van € 104 miljoen aan investeringen. Mijn deskundige heeft het Van Gogh Museum geadviseerd om alternatieve, minder kostbare verduurzamingsmaatregelen te onderzoeken. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk om de verduurzamingsambities bij te stellen. Die afweging is aan het museum zelf. Het staat het museum vrij om zichzelf hogere ambities te stellen, als het museum daar voldoende financiële ruimte voor heeft. Het museum kan bijvoorbeeld haar eigen vermogen (eind 2024 meer dan € 50 miljoen) aanwenden, of tegen gunstige voorwaarden lenen bij de schatkist of het Nationaal Restauratiefonds.
Klopt het dat het Van Gogh Museum jaarlijks ruim € 6 miljoen uit het eigen vermogen reserveert voor de renovatie en het opvangen van gederfde inkomsten, en hoe weegt u deze inzet van eigen middelen mee in uw beoordeling van de hoogte van de subsidie?
In de openbare jaarrekening van het museum over het jaar 2024 is inderdaad te lezen dat het museum jaarlijks ruim € 6 miljoen uit het eigen vermogen reserveert voor de renovatie en het opvangen van gederfde inkomsten.
Ik ben van mening dat de huidige subsidie voldoende is om noodzakelijk onderhoud uit te voeren. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het Van Gogh Museum volgens eigen onderzoek én een onafhankelijke visitatiecommissie te maken heeft met verouderde klimaatsystemen, lekkende daken, falende liften en installaties die het einde van hun levensduur hebben bereikt?
Ik verwijs naar de recente Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger met visitatierapporten die op 5 juni jongstleden met uw Kamer is gedeeld (2025D26334). De visitaties van de Rijksmusea – en de rapporten hierover – beogen een integrale evaluatie te zijn van de wijze waarop de Rijksmusea hun taken en maatschappelijke doelen opvatten en realiseren. De visitatiecommissie heeft geen bouwkundig onderzoek uitgevoerd en heeft ook geen rol bij het vaststellen van de huisvestingssubsidie.
Het Van Gogh Museum heeft het Ministerie van OCW laten weten dat er sprake is van achterstallig onderhoud. Ik ben van mening dat de verleende huisvestingssubsidie voldoende is voor noodzakelijk onderhoud. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat is de uitkomst van het «uitgebreid onderzoek door deskundigen» dat in opdracht van uw ministerie is uitgevoerd naar de technische staat en veiligheid van het gebouw, inclusief risico’s voor bezoekers, personeel en de collectie, wanneer er geen ingrijpende renovatie plaatsvindt?
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie, tijdens de bezwaarprocedure die door het Van Gogh Museum is gestart. Het onderzoek heeft gekeken naar reeds eerder uitgevoerde (meet)rapporten, het Masterplan van het Van Gogh Museum en naar de toerekening van de kosten uit het Masterplan. Uit het onderzoek leid ik af dat de jaarlijkse subsidie voldoende is voor noodzakelijk onderhoud. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Kunt u het zowel het rapport van de visitatiecommissie als het rapport als gevolg van uitgebreid onderzoek door deskundigen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het visitatierapport van het Van Gogh Museum is reeds aan uw Kamer gezonden op 5 juni 2025 (2025D26334).
Ik zou graag het rapport van mijn deskundige met uw Kamer delen. Het Van Gogh Museum heeft mij echter verzocht om informatie te redigeren met het oog op vertrouwelijkheidsbezwaren. Ik heb het museum om verduidelijking gevraagd en wacht daar nog op. Na afronding zullen we het rapport zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Hoe reflecteert u op de overeenkomst van 1962 tussen de Nederlandse staat en de Stichting Vincent van Gogh waarin is vastgelegd dat de staat een blijvende huisvesting voor de verzamelingen inricht en zorg voor de collectie te dragen «als ware die eigen goed»?
De Nederlandse staat is van mening dat aan de afspraken uit de overeenkomst in 1962 wordt voldaan.
Deelt u de opvatting van het museum dat deze overeenkomst ook een plicht inhoudt om het museumgebouw zo te onderhouden dat het duurzaam en veilig open kan blijven voor toekomstige generaties? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Hoe beoordeelt u het standpunt van het museum dat de Nederlandse staat met de huidige financiering en onderhoudsaanpak in strijd handelt met deze overeenkomst?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Op welke termijn verwacht u een definitief besluit te nemen over de financiering en renovatie en hoe voorkomt u tot die tijd dat het museum genoodzaakt is (gedeeltelijk) te sluiten?
Het Van Gogh Museum heeft beroep aangetekend bij de rechter. De zittingsdatum is nu gepland op 19 februari 2026. Een hoger beroep is mogelijk na uitspraak van de rechter. Dit betekent dat het nog tot in 2027 kan duren voordat definitief uitsluitsel komt over de hoogte van de subsidie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het verkiezingsreces beantwoorden?
Nee, ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 2 oktober 2025.2
Haatbrieven aan moskeeën |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haagse moskeeën vragen burgemeester om extra maatregelen na met bloed besmeurde dreigbrieven» (AD, 15 september 2025)?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe beoordeelt u het feit dat meerdere moskeeën in Den Haag, maar ook in steden als Rotterdam, Eindhoven en Arnhem, dreigbrieven hebben ontvangen, waarvan sommige besmeurd lijken met bloed en waarin teksten staan als «De islam moet dood» en spotprenten van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem)?
Het versturen van dreigbrieven met dergelijke haatdragende en gewelddadige inhoud is uiterst verwerpelijk. Dit soort incidenten is niet alleen verontrustend voor de betrokken gemeenschappen, maar voor de samenleving als geheel. Het is van groot belang dat dergelijke zaken gemeld worden bij de relevante autoriteiten en zo nodig bij de politie aangifte wordt gedaan, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Kunt u toelichten welke maatregelen politie en justitie reeds hebben genomen om de veiligheid van de betrokken moskeeën en hun bezoekers te waarborgen, en welke stappen zijn gezet in het opsporingsonderzoek naar de daders?
De beslissing om beveiligingsmaatregelen voor religieuze instellingen te treffen, gebeurt altijd op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en de veiligheidsdiensten. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag en is een aanvulling op de maatregelen die deze instellingen zelf al treffen om hun veiligheid te waarborgen.
Ik treed niet in de specifieke maatregelen die door politie en justitie worden genomen, aangezien dit vaak vertrouwelijke informatie betreft die afhangt van de operationele keuzes van politie en justitie. Noch doe ik, zoals te doen gebruikelijk, uitspraken over individuele opsporingsonderzoeken.
Hoe reageert u op de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden (SIORH) en de Federatie Islamitische Organisaties (FIO) om moskeeën vergelijkbare structurele beveiligingsmaatregelen te bieden als de joodse gemeenschap al ontvangt?
Ik neem de zorgen en de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden en de Federatie Islamitische Organisaties serieus. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland zijn of haar religie kan uitoefenen zonder zich zorgen te maken over de eigen veiligheid. Het is dan ook bijzonder zorgwekkend dat dit voor sommige gemeenschappen niet altijd de werkelijkheid is.
De beveiligingsmaatregelen voor joodse instellingen zijn specifiek afgestemd op de dreiging die voor die gemeenschappen geldt. Uiteraard worden de ontwikkelingen rondom de veiligheid van moskeeën en andere religieuze instellingen nauwlettend gevolgd, en indien de dreiging en risico’s dat vereisen, zullen ook voor islamitische instellingen beveiligingsmaatregelen getroffen worden door de lokale autoriteiten.
Bent u bereid te bevorderen dat er een gemeentelijk of landelijk veiligheidsfonds voor moskeeën komt, waarmee structureel kan worden geïnvesteerd in beveiligingsmaatregelen voor moskeeën? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen voorziening voor een specifiek veiligheidsfonds voor moskeeën, noch zijn er voornemens om een dergelijk fonds in te stellen. De veiligheid van religieuze instellingen, waaronder moskeeën, wordt doorgaans gewaarborgd door lokale autoriteiten, die maatregelen treffen op basis van actuele dreigingsinformatie. De situatie rondom de bescherming van moskeeën wordt serieus genomen en voortdurend gemonitord. Indien uit dreigingsanalyses blijkt dat extra maatregelen noodzakelijk zijn, kunnen lokale autoriteiten passende veiligheidsmaatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Islamitische Stichting Nederland (ISN), die sinds 2015 bijna driehonderd anti-islamitische incidenten bij moskeeën registreerde, waaronder dreigbrieven, bekladdingen, vernielingen en zelfs pogingen tot brandstichting?
Elk incident van haat of geweld, in het bijzonder gericht tegen religieuze instellingen, is er één te veel. De cijfers die u noemt zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van het probleem. Het kabinet blijft zich actief inzetten om alle vormen van haatdelicten, waaronder anti-islamitische incidenten, tegen te gaan.
Deelt u de zorg dat deze incidenten passen in een bredere trend van toenemende islamhaat en bent u bereid om, naast repressieve maatregelen, ook structureel te investeren in preventieve maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van moslimhaat?
Het kabinet deelt de algemene zorg over moslimdiscriminatie. Hoewel ik niet kan zeggen in hoeverre de incidenten passen in een bredere trend, staat het buiten kijf dat discriminatie van moslims op brede schaal voorkomt. Dit wordt bevestigd door de rapporten van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, de politie en het Openbaar Ministerie.2 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling die we niet kunnen negeren.
Er zijn al verschillende initiatieven op zowel lokaal als nationaal niveau, van burgers, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en meer, die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit, het versterken van wederzijds begrip en het tegengaan van haat. Deze situatie vraagt om blijvende en gerichte aandacht. De bestaande initiatieven worden ondersteund door het ministerie, zodat we niet alleen repressief optreden, maar ook structureel en preventief werken aan een samenleving waarin iedereen zich veilig en gerespecteerd kan voelen, ongeacht zijn of haar geloof.
De zorgen werden ook besproken tijdens de Catshuissessie met moslimjongeren op 26 augustus jl. Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Participatie en Integratie en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornemens om uw Kamer nog dit jaar de beleidsreactie op het Nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie te sturen.
Wat heeft u gedaan met het eerdere aankaarten van dit probleem, bijvoorbeeld naar aanleiding van de schriftelijke vragen over de vernielingen bij de As-Soennah moskee in Assen, en welke lessen zijn daaruit getrokken voor de bescherming van moskeeën in het algemeen?
Zie antwoord vraag 7.
Correspondentie inzake versterkte gebedsoproepen buurtonderzoek |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aan de Kamer doen toekomen de volledige correspondentie, inclusief interne memo’s, adviezen en e-mails, tussen het ministerie en betrokken gemeenten, instanties, burgers en externe partijen over het traject aangaande de versterkte gebedsoproepen die u hebt ingesteld in het kader van uw actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De volledige correspondentie over het traject rondom de versterkte gebedsoproepen kan ik in deze fase nog niet delen. Dit heeft onder andere te maken met de bedrijfsgevoelige informatie die de stukken bevatten over de opdrachtgever en opdrachtnemer relatie van SZW. Alle overige relevante stukken worden, zoals gebruikelijk is, na afronding van het traject openbaar gemaakt.
Zoals ik u heb geïnformeerd in de voortgangsbrief over de Actieagenda Integratie1, worden u de tussentijdse resultaten van de 0-meting die is uitgevoerd onder alle gemeenten zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het einde van dit jaar, separaat aan uw Kamer toegezonden.
Bent u bereid het daaraan gerelateerde buurtonderzoek openbaar te maken, zodat de Kamer volledig inzicht krijgt in de overwegingen en afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld?
Tijdens het plenair debat van 10 september jl. heb ik aangegeven dat binnen het huidige traject rondom versterkte gebedsoproepen verdiepende gesprekken worden gevoerd met gemeenteambtenaren, omwonenden en geloofsgemeenschappen. Deze gesprekken hebben niet het karakter van een buurtonderzoek.
Het doel van deze gesprekken is om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop versterkte gebedsoproepen in de praktijk wordt uitgevoerd en hoe deze door betrokkenen worden ervaren. Daarnaast is het van belang om te verkennen in hoeverre deze uitingen als overlast worden ervaren en of de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Wet openbare manifestaties (Wom) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), aanscherping behoeft.
De verdiepende gesprekken dragen bij aan het in kaart brengen van knelpunten in de praktijk en het formuleren van mogelijke (beleids)maatregelen. In dit traject rondom versterkte gebedsoproepen is dus niet voorzien in een buurtonderzoek. Derhalve kan er ook geen buurtonderzoek geopenbaard worden.
Het bericht 'Islamisering van het Westen: Turkse religieuze autoriteit roept op tot een wereldwijde jihad' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Islamisering van het Westen: Turkse religieuze autoriteit roept op tot een wereldwijde jihad»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Bent u op de hoogte van de oproep die Diyanet heeft gedaan om een wereldwijde jihad voor elkaar te krijgen met alle mogelijke middelen? Zo ja, hoe ziet u deze oproep?
Ik ben bekend met passages uit de slotverklaring die gepubliceerd is na de in Istanbul gehouden conferentie over Gaza, waarin wordt opgeroepen tot brede mobilisatie van de moslimgemeenschap en waarin wordt opgeroepen tot inzet van alle vormen van jihad ten behoeve van de Palestijnse zaak.
Het kabinet verwerpt elke vorm van (oproepen tot) geweld en vindt uitspraken, zoals gedaan in deze passage, dan ook zeer zorgelijk en verwerpelijk. Deze zorgen heeft de Staatssecretaris Participatie en Integratie op 10 september jl. via telefonisch contact besproken met de Islamitische Stichting Nederland (ISN). Deze organisatie heeft de Staatssecretaris ervan verzekerd dat zij alle oproepen tot geweld en extremisme verwerpen, en zich distantiëren van deze extremistische oproepen, zoals de oproep in Duitsland. De organisaties en partners waarmee het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek gaat onderschrijven een open en vrije samenleving en de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving.2
Bent u al in gesprek getreden of bent u bereid dit te doen, met de moskeeën die in Nederland gelieerd zijn aan Diyanet en aan Islamitische Stichting Nederland (ISN) om hen te vragen of zij zich distantiëren van de oproep van Diyanet zoals ook in Duitsland is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen ziet u indien ISN zich niet distantieert van deze extremistische oproepen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat overheidssteun (subsidies of inspraak in overlegorganen) niet kunnen blijven voortbestaan als organisaties zich niet distantiëren van zulke extremistische oproepen?
Voor organisaties of personen die oproepen tot geweld is in Nederland geen plek. Het kabinet doet er dan ook alles aan om op te treden tegen dergelijke organisaties en/of sprekers. Bijvoorbeeld door extremistische sprekers uit het buitenland te weren. Wanneer organisaties een bedreiging vormen voor onze democratische rechtsorde, bijvoorbeeld omdat zij extremisme en terrorisme bevorderen, wil het kabinet in een zo vroeg mogelijk stadium hiertegen op kunnen treden. Hierover is uw Kamer op 15 mei 2025 geïnformeerd. Op dit moment loopt op dit punt een nader onderzoek. Over de voortgang zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer voor het einde van dit jaar informeren.
Organisaties die in strijd handelen met de wet of algemeen maatschappelijk aanvaarde waarden, zoals discriminerend handelen of het uiten van extremistische en haat zaaiende oproepen, horen onder geen beding overheidssteun te ontvangen. Zoals eerder aan de Kamer is gecommuniceerd gaat het kabinet alleen in gesprek en in samenwerking met partners en organisaties die een open en vrije samenleving en de doelstellingen van de actieagenda ondersteunen. Indien geconstateerd wordt dat organisaties in strijd handelen met de wet, is het mogelijk de subsidie alsnog in te trekken of de opdracht voortijdig te beëindigen. De regelgeving van verschillende ministeries biedt hiervoor een grondslag.
Hoe ziet u de analyse van prof. dr. Ruud Koopmans dat islamitische radicalisering sinds de Iraanse Revolutie in 1979 terrein wint onder andere ook in West-Europa?
In Nederland is geen enkele ruimte voor extremisme en terrorisme. Radicalisering is de opmaat naar deze extremen en sinds jaar en dag is de inzet van dit kabinet erop gericht om deze tegen te gaan. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) is zich bewust van de dreiging van islamitische radicalisering en heeft oog voor de ontwikkelingen hierbinnen. Hier wordt twee keer per jaar aandacht aan besteed in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). In het meest recente DTN van juni 2025 is het dreigingsniveau opnieuw vastgesteld op niveau vier (substantieel), daarmee is het dreigingsniveau sinds de verhoging van drie naar vier in december 2023 onveranderd gebleven. Van de diverse vormen van extremisme en terrorisme wordt het gewelddadig jihadisme, wat voort kan komen uit islamitische radicalisering, als grootste dreiging gezien. De jihadistische dreiging in Nederland is in de meest recente DTN’s omschreven als substantieel en daarmee ongewijzigd.
Op welke manier werkt u samen met gemeenten, veiligheidsdiensten en moskeeën om radicalisering en verspreiding van extremisme tegen te gaan?
Het kabinet werkt samen met alle betrokken partners om radicalisering en verspreiding van extremisme tegen te gaan. In de aanpak van extremisme hebben velen een rol; de (lokale) overheid, zorg- en veiligheidspartners, de politiek, en op onderdelen ook andere partijen in de samenleving zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, verenigingen, religieuze instellingen, scholen en buurtwerk. Zij hebben zij allemaal een rol in het met elkaar in stand houden van de open en vrije samenleving, waarin extremistische denkbeelden geen voet aan de grond krijgen. Deze aanpak is vastgelegd in de «Nationale Extremismestrategie» en deze is vorig jaar door de Ministers van Justitie ven Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer toegezonden. Belangrijk onderdeel van de strategie is de lokale aanpak, waarin brede en persoonsgerichte preventie samenkomt en lokale zorg- en veiligheidspartners zo tijdig mogelijk radicalisering signaleren en hierop (preventief) interveniëren.
Hoe wordt er vanuit de overheid gemonitord of oproepen van buitenlandse (religieuze) autoriteiten tot haat of geweld leiden in de Nederlandse samenleving?
Ik acht het onacceptabel als buitenlandse (religieuze) autoriteiten oproepen doen die in de Nederlandse samenleving leiden tot haat of geweld. De AIVD verricht, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017, onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De Ministeries van SZW en Justitie en Veiligheid hebben geen (juridische) taak of grondslag om zelfstandig uitspraken van buitenlandse (religieuze) autoriteiten te monitoren of te volgen.
Het kabinet hanteert een Rijksbrede en landenneutrale aanpak in het tegengaan van statelijke inmenging, waarin nauw wordt samengewerkt met relevante partners om tijdig in te kunnen grijpen bij ongewenste ontwikkelingen – zoals het oproepen tot haat of geweld van buitenlandse autoriteiten. Indien het kabinet zulke problematische signalen constateert, worden maatregelen genomen die passen binnen het Rijksbrede beleid tegen statelijke inmenging (o.a. het aanspreken van de desbetreffende autoriteiten).
Bent u bereid de Kamer snel de uitkomsten te doen toekomen van het onderzoek naar mogelijkheden voor een slim verbod op buitenlandse financiering van religieuze instellingen, waarbij instellingen voor een groot deel afhankelijk zijn van de financiering vanuit onvrije regimes zoals Turkije?
Ja, de Minister van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hierover nader informeren.
De uitvoering van de motie Dobbe/Krul over zich ervoor inzetten om de onlineverkoop van vapes te stoppen |
|
Harmen Krul (CDA), Sarah Dobbe (SP) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Waarom bent u in de brief over de uitvoering van de motie Dobbe/Krul, die de regering verzocht «om zich ervoor in te zetten om de onlineverkoop van vapes te stoppen en daarbij in ieder geval te kijken naar de handhaving van het verbod en het beperken van de betalings- en bezorgingsmogelijkheden,» niet ingegaan op het beperken van de betalings- en bezorgingsmogelijkheden?1, 2
In de brief aan uw Kamer van 14 juli 2025 (Kamerstuk 32 011, nr. 122) is de motie van de leden Dobbe en Krul afgedaan door te verwijzen naar het Actieplan tegen vapen waarmee extra middelen zijn vrijgemaakt voor de handhaving door de NVWA. Ook wordt gewerkt aan het uitbreiden van de handhavingsbevoegdheden. Het beperken van betalings- en bezorgingsmogelijkheden is inderdaad niet specifiek genoemd, maar dit wordt meegenomen, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om specifiek ervoor te zorgen dat bedrijven die betalings- en bezorgingsmogelijkheden aanbieden voor de online verkoop van vapes hiermee stoppen?
De NVWA heeft onder andere naar aanleiding van de genoemde motie met een bezorgdienst afgesproken om te signaleren of mogelijk verboden nicotinezakjes en vapes werden verstuurd door een bepaalde afzender. Zo ja, dan wordt verzocht dit signaal door te geven aan de NVWA zodat vervolgacties uitgevoerd kunnen worden. De NVWA handhaaft risicogericht; per casus bekijkt zij welke methode het meest passend is voor de handhaving van het online verkoopverbod. Afspraken met bezorg- en betalingsbedrijven kunnen daar een onderdeel van worden. In het Actieplan tegen vapen wordt daar verder specifiek op ingegaan. U ontvangt een eerste update hierover medio 2026.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Publieke gezondheidszorg op 10 september a.s.?
Dit is helaas niet gelukt, omdat er meer tijd nodig was om de antwoorden af te stemmen met de betrokken partijen.
Het behoud en exploitatie onze bruine vloot |
|
Folkert Idsinga (VVD), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Vincent Karremans (VVD), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Historische Vloot meert aan in Giethoorn op weg naar Sail Amsterdam», waarin wordt beschreven hoe maar liefst 34 historische schepen voor een tussenstop afmeerden in de haven aldaar?1
Ja.
Erkent u de waarde van deze bijzondere historische vloot, ook omdat het de kans geeft om onze maritieme historie en de daarbij horende verhalen levend te houden?
Ons varend erfgoed geeft een beeld van onze rijke maritieme historie. Alle betrokkenen bij dit cultureel erfgoed, vaak vrijwilligers, houden de verhalen levend en zorgen er daarmee voor dat de volgende generaties hiervan kennis kunnen blijven nemen. Ook druk bezochte evenementen als Sail dragen daar aan bij.
Bent u op de hoogte van het pilotproject in de gemeente Harlingen om de toekomst van de historische zeilvaart veilig te stellen?2
Ja, ik ben op de hoogte van de pilot «Rendabele Chartervloot».
Deelt u de analyse dat het toekomstperspectief voor de historische zeilvaart door eisen op het gebied van milieu en veiligheid onder druk staat en dat eigenaren/exploitanten voor een grote opgave staan om hun schepen rendabel en duurzaam te maken?
Voor de veiligheid van de bruine vloot is het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat (I&W) in samenwerking met de Inspectie Leefomgeving en Transport verantwoordelijk. I&W is in samenwerking met de sector bezig de veiligheidsregelgeving te moderniseren. Zij zijn zich terdege bewust van de beperkte financiële draagkracht van de ondernemers in de sector en houden daar bij het stellen van de eisen rekening mee. Het aantoonbaar verhogen van de veiligheid van de historische zeilvloot staat voorop. Naar aanleiding van enkele dodelijke ongevallen is in de Kabinetsreactie op het OVV-rapport en de Kamerbrieven benadrukt dat dit een gezamenlijke opgave is van alle partijen in de keten. Hierin hebben de exploitanten, samen met de andere actieve partijen in deze sector een gezamenlijke opgave.
Ook om de milieu-gerelateerde uitstoot van schepen terug te dringen leveren partijen over de hele keten inspanningen.
Op welke wijze is de rijksoverheid bij deze pilot om de sector in deze opgave te ondersteunen in Harlingen betrokken?
De pilot wordt gefinancierd vanuit de Regio Deal Noardwest Fryslân. Aan die Regio Deal levert de Rijksoverheid een rijksbijdrage. In de Regio Deals werken Rijk en regio samen aan een betere woon-, werk- en leefomgeving voor bewoners en ondernemers in de regio. De Regio Deals: hoe werkt het? | Regio's | Rijksoverheid.nl
Deelt u de mening dat we in Nederland trots moeten zijn op de historische chartervaart als onderdeel van ons maritiem erfgoed en dat het daarom van belang is dat eigenaren/exploitanten van historische zeilschepen toekomstperspectief hebben?
Nederland heeft een rijke maritieme geschiedenis. Voor de zorg van historische schepen zetten vele (behouds)organisaties, eigenaren en vrijwilligers zich in. De chartervaart draagt hieraan bij door schepen commercieel te exploiteren. Hieruit wordt het onderhoud van de schepen gefinancierd. Toekomstperspectief is uiteraard van belang. De wijze van exploitatie is een zaak van de desbetreffende ondernemers.
Herinnert u zich het «plan van aanpak Nederlands varend erfgoed» dat onder begeleiding van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) in 2021 is opgesteld met de inspanningen van de vereniging voor de beroepschartervaart BBZ, vier provincies, de Vereniging van Zuiderzeegemeenten en de Vereniging van Waddenzeegemeenten?3
Ja.
Bent u bereid om met de NBTC te verkennen of en hoe de historische zeilvaart onderdeel kan worden van de «verhaallijnen» voor Nederland, waarmee we de trots op het erfgoed ook verbinden aan de geschiedenis van ons land en de toeristische potentie daarvan?
Nee. De verhaallijnen worden niet langer toegepast. Dit hangt samen met de afnemende investeringsbereidheid van provincies en steden om bij te dragen aan deze verhaallijnen.
In plaats daarvan wordt ingezet op flexibelere vormen van samenwerking, onder meer via cross-sectorale initiatieven op thema’s als Water en New Dutch. Gemeenten en provincies hebben daarmee ruimte om erfgoedbeleving op een eigen wijze te versterken. Ook worden nieuwe initiatieven ontplooid via de Regiodeals (zie antwoord op vragen 5 en 10).
Bent u bereid om hierbij de gemeenten en provincies te betrekken waar de bruine vloot van oudsher onderdeel is van de regionale identiteit en economie?
Nee, zie antwoord op vraag 8.
Op welke wijze ondersteunt de rijksoverheid het kwetsbare verdienmodel van de sector op dit moment financieel en via welke faciliteiten worden eigenaren/exploitanten geholpen bij het veiliger en duurzamer maken van hun schepen?
Via financiering van de Regio Deal. Rijk en regio zitten gezamenlijk aan tafel in de Regio Deal. In de Regio Deal leveren Rijk en regio allebei een financiële bijdrage.
Bent u bereid om te verkennen op welke wijze het aanwijzen van de historische zeilvaart als «werelderfgoed» – ook financieel – kan bijdragen aan de instandhouding van de vloot en daarbij bijvoorbeeld te bezien welke mogelijkheden er bestaan om het beroep van schipper als immaterieel erfgoed aan te merken?
De UNESCO-conventie ter bescherming van immaterieel cultureel erfgoed, waar het hier over gaat, richt zich op (het behoud van) kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de beoefening van een traditie, een ambacht of een sociale praktijk. Sinds december 2023 is het beroep «schipper bruine vloot» opgenomen in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland. Daarnaast heeft het Koninkrijk der Nederlanden eens in de twee jaar de mogelijkheid om één immaterieel erfgoed te nomineren voor de internationale Representatieve Lijst van immaterieel erfgoed van het Unesco-verdrag. Aan de start van de nominatieprocedure vraagt het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) bij alle gemeenschappen op de inventaris uit, of zij zich willen kandideren voor deze nominatieprocedure. Dit is het moment dat de gemeenschap van «schipper bruine vloot» aan kan geven genomineerd te willen worden namens het Koninkrijk der Nederlanden. Een nadere verkenning acht ik dus overbodig.
Alhoewel geen doel op zich kan een duiding als (immaterieel) werelderfgoed een positief effect hebben op het aantrekken van meer nationale en internationale bezoekers en daarmee op het genereren van extra inkomsten.
Het bericht ’UEFA gaf clubs in Rusland 10,8 miljoen euro, maar weigerde steun aan Oekraïense clubs’. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Tielen (VVD), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «UEFA gaf clubs in Rusland 10,8 miljoen euro, maar weigerde steun aan Oekraïense clubs»?1
Ja.
Hoe ziet u de afweging tussen het behouden van een internationaal gelijk speelveld in de sport en het uitsluiten van landen die internationaal als agressor acteren?
Het kabinet is voor een internationaal gelijk speelveld in de sport. Solidariteitsbijdragen kunnen daar een rol in spelen. De solidariteitsbijdragen van de UEFA zijn financiële bijdragen die verdeeld worden uit opbrengsten van Europese Kampioenschappen en Europese clubcompetities (zoals de Champions League). Deze bijdragen zijn bedoeld voor de clubs die niet deelnemen aan die Europese clubcompetities en worden via nationale bonden verdeeld. Het doel hiervan is het verkleinen van de kloof tussen deelnemende en niet-deelnemende clubs.
Tegelijkertijd ziet het kabinet dat Rusland sport inzet voor politieke doeleinden. Het kabinet spant zich daarom in om deelname van Russische en Belarussische atleten onder nationale vlag aan internationale sporttoernooien te voorkomen. Het kabinet doet dit door waar mogelijk, in samenwerking met gelijkgestemde landen, alle beschikbare informele kanalen aan te grijpen om het standpunt in deze voor het voetlicht te brengen. Daarbij is het van belang om te benadrukken dat de internationale sport autonoom is en overheden geen formele bevoegdheid hebben om deelname van Russische en Belarussische atleten onder nationale vlag aan internationale sporttoernooien tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een Europese organisatie als de UEFA, waar Nederland deel van uit maakt, nog steeds geld overmaakt naar Rusland ondanks de agressie oorlog die het voert in Oekraïne? Zo niet, waarom niet?
In antwoord op deze vraag hecht ik eraan te benadrukken dat de Nederlandse staat geen lid is van de UEFA. De leden van de UEFA zijn de nationale Europese voetbalbonden, in ons geval de KNVB.
Voorts deel ik uw mening dat het gezien de oorlog een onwenselijke situatie is dat Russische clubs geld ontvangen van de UEFA. Nederland veroordeelt de agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne en steunt de internationale sancties die zijn opgelegd om Rusland onder druk te zetten. In beginsel kunnen organisaties, zoals de UEFA, geld overmaken naar Russische clubs, mits zij voldoen aan de actuele regelgeving. Het is hierin belangrijk dat (Europese) organisaties zelf hun rol nemen in het naleven van internationale sancties. Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet geen aanwijzingen dat het beleid conform de voorschriften van de UEFA strijdig is met sanctiemaatregelen.
Tegelijkertijd kunnen zowel sanctiewetgeving als financiële constructies complex zijn waardoor per geval bekeken moet worden wie de daadwerkelijke eigenaar van een Russische voetbalclub is en/of zeggenschap over de club heeft en of deze persoon of entiteit op de sanctielijst staat. In dat geval is het immers niet toegestaan om financiële steun te bieden aan de club.
Het kabinet moedigt echter aan dat organisaties zoals de UEFA ook buiten de sanctiemaatregelen ervoor kiezen om vanwege de illegale agressie tegen Oekraïne niet langer actief te willen zijn in Rusland, onder andere door haar standpunt nadrukkelijk en herhaaldelijk tijdens gesprekken met deze organisaties te bespreken.
Bent u van mening dat Rusland als lid van de UEFA voor onbepaalde tijd geschorst zou moeten worden als gevolg van de aanhoudende agressie oorlog tegen Oekraïne? Zo niet, waarom niet?
De UEFA heeft Russische clubs en het Russische nationale team geschorst sinds de Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022. Rusland is formeel nog wel lid van de UEFA, maar het kan geen actieve rol spelen bij internationale voetbaltoernooien. Russische clubs en het Russische nationale team mogen daardoor niet meer deelnemen aan internationale voetbalwedstrijden. Deze maatregel is bevestigd door het CAS (Court of Arbitration for Sport). Volgens de huidige regels van UEFA hebben Russische clubs – ondanks de schorsing – echter nog wel recht op de solidariteitsbijdrage.
Bent u bereid om zich in samenspraak met de KNVB ervoor in te zetten dat de UEFA niet langer geld overmaakt naar Rusland? Zo niet, waarom niet?
Zoals eerder benoemd in het antwoord op vraag 3 moedigt het kabinet aan dat organisaties zoals de UEFA ook buiten de sanctiemaatregelen ervoor kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn in Rusland. Het kabinet zal alle beschikbare informele kanalen aangrijpen om zijn standpunt in deze voor het voetlicht te brengen en hierover ook contact hebben met de KNVB.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is dat Oekraïense clubs niet de steun ontvangen van de UEFA, die alle andere Europese competities wel ontvangen, omdat deze in een «zone van militaire operaties liggen» terwijl de agressor in het conflict wel steun ontvangt, ondanks de uitsluiting van Europese competities? Zo niet, waarom niet?
Het is opmerkelijk dat Oekraïense clubs niet de solidariteitsbijdrage van de UEFA hebben ontvangen, die andere Europese clubs wel ontvangen, omdat deze in een «zone van militaire operaties» zouden liggen. De achterliggende redenen hiervan zijn onduidelijk. Daarom heb ik contact opgenomen met de KNVB en om recht te doen aan uw vragen heeft de KNVB navraag gedaan bij de UEFA over de ontstane situatie. Daaruit blijkt dat de UEFA benadrukt dat zij nooit solidariteitsgelden heeft geweigerd aan Oekraïense clubs die daar aanspraak op zouden kunnen maken. Bij uitbetalingen aan nationale bonden moet UEFA de uiteindelijke begunstigde vermelden omdat dit vereist wordt door banken en autoriteiten. Voor bepaalde Oekraïense clubs kon de bank de transacties niet verwerken. UEFA geeft aan actief met banken en autoriteiten aan een oplossing te werken om deze blokkades op te heffen en de betalingen alsnog te realiseren.
Bent u bereid om zich in samenspraak met de KNVB ervoor in te zetten om de behandeling van Oekraïense betaald voetbalorganisaties gelijk te trekken met die van alle andere Europese landen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel Commissie kiest niet tussen Landbouwmuseum en 'Hindeloopen' van de Leeuwarder Courant |
|
Martin Oostenbrink (BBB) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving in de Leeuwarder Courant over het feit dat de adviescommissie Musea geen keuze heeft gemaakt tussen het Fries Landbouwmuseum en Museum Hindeloopen voor de resterende cultuursubsidie van € 228.000?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het enige professionele landbouwmuseum van Nederland, het Fries Landbouwmuseum, ondanks een sterke aanvraag van € 760.000 voor drie jaar, buiten de boot dreigt te vallen?
Ik begrijp dat de uitkomst van het adviesproces voor het Fries Landbouwmuseum teleurstellend is. Het betreft hier de verdeling van de provinciale cultuursubsidies. De provincie maakt een afweging binnen hun beleidskaders en beschikbare middelen. Als Minister van OCW ga ik niet over de verdeling van Provinciale cultuursubsidies.
Deelt u de mening dat het Fries Landbouwmuseum een unieke rol speelt in het verbinden van boer en burger, stad en platteland, onder andere via symposia, educatie en publieksactiviteiten? Zo ja, hoe waardeert u deze rol in het licht van het landelijke cultuurbeleid?
Culturele instellingen die inzetten op educatie, ontmoeting en erfgoed in de regio kunnen van grote betekenis zijn. Het beoordelen van aanvragen voor provinciale cultuursubsidies is echter de verantwoordelijkheid van de provincie zelf.
Binnen de landelijke culturele basisinfrastructuur (BIS) is subsidie beschikbaar voor twaalf regionale musea. Iedere provincie kan per BIS-periode één museum voordragen. Op voordracht van de provincie Friesland ontvangt in de periode 2025–2028 het Fries Museum deze subsidie.
Bent u bereid om in overleg te treden met de provincie Fryslân over aanvullende financiering voor het Fries Landbouwmuseum, mede gezien het feit dat het museum zonder deze steun mogelijk moet sluiten?
Het is aan de provincie Fryslân om te bepalen hoe zij haar middelen inzet binnen het provinciale cultuurbeleid. Voor wat betreft de BIS-subsidie verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de zorg dat het verdwijnen van het educatieprogramma van het museum na afloop van de tijdelijke financiering door het Mondriaanfonds in 2025 een verlies betekent voor de verbinding tussen landbouw, natuur en educatie? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit programma te behouden?
Via het Mondriaan Fonds kan ik bijdragen aan tijdelijke ondersteuning van specifieke activiteiten voor een beperkte periode, zoals bij het Landbouwmuseum is gebeurd. Structurele en permanente ondersteuning van educatieve activiteiten vanuit de cultuurfondsen is niet mogelijk.
Deelt u de visie dat culturele instellingen in de regio bijdragen aan sociale cohesie, noaberschap en democratische betrokkenheid, en dat het behoud van deze instellingen essentieel is voor de leefbaarheid van het platteland?
Culturele instellingen kunnen een verbindende rol spelen in gemeenschappen, de lokale identiteit versterken en ruimte bieden voor ontmoeting en debat. Wel is het nodig te erkennen dat de ondersteuning van musea met een regionale functie primair bij provincies en gemeenten ligt.
Bent u bereid om het Fries Landbouwmuseum als voorbeeld van cultureel erfgoed met een sterke regionale en educatieve functie op te nemen in een structurele landelijke subsidieregeling, zodat het museum niet afhankelijk blijft van incidentele of competitieve fondsen?
Structurele financiering is voorbehouden aan de musea die Rijkscollectie beheren en aangewezen zijn als wettelijk beheerder via de Erfgoedwet. In dit geval is er geen sprake van een museum met Rijkscollectie.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van het Fries Landbouwmuseum en andere regio-instellingen in gesprek te gaan over structurele ondersteuning?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 7.