De klaarblijkelijk norm-overschrijdende bezoldiging van NOS topfunctionarissen |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de algemeen directeur van de NOS in de eerste maanden van haar vaste dienstverband nog steeds werd bezoldigd alsof zij interim-directeur was?1 Klopt dit bericht?
Ja, ik ben bekend met het bericht.2 In het jaarverslag 2024 van de NOS staat de algemeen directeur van de NOS vermeld als «leidinggevende topfunctionaris zonder dienstbetrekking». Ik ben door de NOS geïnformeerd over het feit dat de RvT van de NOS na het vertrek van de algemeen directeur heeft gekozen voor een interim-directeur omdat zij het onwenselijk achtte de NOS voor langere tijd door een eenmansdirectie te laten leiden. De NOS heeft mij hierover laten weten dat dit besluit is genomen op een moment dat de NOS middenin een traject van cultuurverandering zat waarbij ook de topstructuur onder handen werd genomen. Dit leidde tot een interim aanstelling per 1 juni 2024 van mw. Eringa voor een bepaalde periode als statutair bestuurder, conform de WNT media-instellingen klasse D waarop de NOS is ingedeeld en de voor het eerste jaar geldende hogere vergoeding voor interim topfunctionarissen. In het najaar 2024 kondigde de zakelijk directeur van de NOS zijn vertrek aan uiterlijk medio 2025. Op dat moment was de herinrichting van de topstructuur nog niet gereed. Vanuit het oogpunt van continuïteit en stabiliteit heeft de RvT van de NOS er op dat moment voor gekozen de aanstelling van de statutair bestuurder per 1 november 2024 voor een periode van drie jaar (of zoveel korter als wenselijk) te verlengen op basis van een interim verbintenis. Daarbij is een bijbehorende bezoldiging conform de WNT media-instellingen klasse D (waarop de NOS is ingedeeld) vastgesteld, zij het dat nog zeven maanden de hogere vergoeding voor interim topfunctionarissen van kracht was. De NOS heeft aangegeven dat de bezoldiging van mw. Eringa aangepast zal worden naar de bezoldiging voor topfunctionarissen met een dienstbetrekking.
Deelt u de mening dat het schaarse geld dat naar de publieke omroep gaat beter besteed kan worden aan de kwaliteit van de programmering, dan aan (top)salarissen?
Publiek geld dient bewust, behoorlijk en ten dienste van de media-opdracht te worden besteed. Hiervoor is goed bestuur nodig. Van bestuurders verwacht ik dat zij bewust en betamelijk omgaan met de middelen die hen zijn toevertrouwd. Een van de wettelijke waarborgen is dan ook dat de salarissen van bestuurders binnen de publieke omroep onder de WNT vallen.
Deelt u het standpunt van de NOS dat zij heeft gehandeld in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving?
Of de NOS in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving heeft gehandeld moet blijken uit de controles door de accountant en de Belastingdienst, en het hierop volgend toezicht door het Commissariaat voor de Media. Uit de goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening 2024 van de NOS blijkt dat de accountant heeft geconcludeerd dat deze in overeenstemming met de bepalingen bij en krachtens de Wet normering topinkomens (WNT) is opgesteld.
Zo ja, acht u deze handelwijze wenselijk?
Ik ben van mening dat niet alleen de letter van de wet gevolgd moet worden maar dat er ook in de geest van de wet moet worden gehandeld. Bestuurders en toezichthouders in de publieke sector hebben de morele plicht om bewust en betamelijk om te gaan met de besteding van publieke middelen, het gaat immers om belastinggeld. In gesprekken met bestuurders en toezichthouders binnen de publieke omroep, zal ik hen op deze verantwoordelijkheid blijven wijzen.
De NOS heeft aangegeven dat de bezoldiging van mw. Eringa aangepast wordt naar de bezoldiging voor topfunctionarissen met een dienstbetrekking.
Zo nee, deelt u de opvatting dat de Raad van Toezicht van de NOS had moeten ingrijpen? Zo ja, wat voor consequenties vindt u passend?
Zie het antwoord bij vraag 3 en 4.
Deelt u de opvatting dat ook het Commissariaat voor de Media hier een rol had moeten spelen? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met het Commissariaat voor de Media hierover?
Het Commissariaat voor de Media ziet achteraf toe op de naleving van de geldende wet- en regelgeving, waaronder de WNT. De landelijke media-instellingen dienen hiervoor, conform de MW2008 artikel 2.171 lid 1, uiterlijk 1 mei hun jaarrekening in bij het Commissariaat voor de Media, zo ook de NOS. Het Commissariaat voor de Media heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangegeven de rechtmatigheidstoetsing van de jaarverantwoording van de NOS over 2024 met prioriteit uit te zullen voeren.
Acht u het toezicht op naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) binnen de publieke omroep op dit moment toereikend?
Ja. Zie het antwoord bij vraag 3, 4 en 6.
Bent u bereid om het Commissariaat voor de Media of de Belastingdienst te verzoeken te toetsen of de veelbesproken arbeidsrelatie tussen de algemeen directeur en de NOS gedurende de interim-periode feitelijk moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking?
De Belastingdienst bepaalt zelf welke onderzoeken zij uitvoert, ook inzake de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA). Of aan geldende wet- en regelgeving is voldaan moet blijken uit controles door de accountant, de Belastingdienst en het hierop volgend toezicht door het Commissariaat voor de Media. Vooruitlopend hierop kan ik hier niets over zeggen.
Kunt u bevestigen dat bij een dergelijke kwalificatie de hogere interim-vergoeding niet rechtmatig zou zijn geweest, en dat het reguliere WNT-plafond vanaf aanvang van toepassing zou zijn?
Als de arbeidsrelatie wordt gekwalificeerd als dienstbetrekking, dan geldt het WNT-plafond voor topfunctionarissen met een dienstbetrekking.
Acht u het wenselijk dat het functioneren van Raden van Toezicht binnen de publieke omroep scherper wordt geëvalueerd, dit met het oog op rechtmatigheid, publieke verantwoording en maatschappelijke legitimiteit? Binnen welke termijn zou u die evaluatie willen laten plaatvinden?
Ik vind goed functionerend intern toezicht binnen de publieke omroep van groot belang. Binnen de hervorming van het landelijke bestel speelt een goede governance in brede zin voor mij een belangrijke rol. Daarom wordt nu al gekeken naar het aanscherpen van de Gedragscode integriteit publieke omroepen het toezicht daarop. Ook werk ik binnen de hervorming aan het wettelijk vastleggen van maximale zittingstermijnen voor bestuurders en toezichthouders. Zie voorts het antwoord bij vraag 4.
Het bericht dat bestuurders van sportclubs afhaken |
|
Mohammed Mohandis , Inge van Dijk (CDA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving op NOS: «Bestuurders sportclubs haken af: financiële risico's te groot»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van berichten over verenigingsbestuurders die afhaken vanwege toenemende regelgeving en onderzoeken van Register voor Verenigingsbestuuders (RVVB) dat niet ingrijpen grote gevolgen gaat hebben voor ons verenigingsleven? Bent u van mening dat het noodzakelijk is op korte termijn met voorstellen te komen om deze bestuurders lucht te geven? En kunt u ook met een tijdslijn komen wanneer de Kamer hierover meer informatie gaat krijgen en dan concreet per voorgestelde regel?
De omvang van de regelgeving voor sportverenigingen en bestuurders heeft mijn aandacht. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft samen met mij uw Kamer op 28 november 2024 geïnformeerd over de Aanpak regeldruk voor vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.2In deze aanpak staat onder meer omschreven dat een extern begeleider samen met de sector de komende anderhalf jaar gaat onderzoeken hoe de top tien wettelijke verplichtingen die de meeste regeldruk veroorzaken voor vrijwilligersorganisaties (waaronder de sportsector) en filantropische instellingen vereenvoudigd kunnen worden in de uitvoering. Deze top tien is ontleend aan het onderzoeksrapport Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen van Sira Consulting.3 De extern begeleider zal vanaf juli 2025 worden ingezet. Daarnaast wordt in de aanpak voorgesteld een adviseur voor vrijwilligerscentrales in te zetten. Deze adviseur zal de centrales adviseren over de verschillende wettelijke verplichtingen. Deze kennis kunnen de vrijwilligerscentrales doorgeven aan de vrijwilligersorganisaties vanuit het «teach the teacher» principe. De verwachting is dat deze adviseur in het vierde kwartaal van 2025 ingezet zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr) een grote zorg is en er inmiddels een aantal casussen zijn waarbij vrijwillige bestuurders het risico te lopen financieel hoofdelijk aansprakelijk gesteld te worden?
Ik ben bekend met de zorgen die in het maatschappelijke debat leven over de gevolgen van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (hierna: WBTR) voor burgers die vrijwillig een bestuurlijke taak vervullen voor een vereniging. Mede naar aanleiding van die zorgen vindt er een onderzoek plaats door Significant Public in opdracht van het Ministerie van VWS en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in hoeverre de vrijwilligersverzekering bescherming biedt aan verenigingen en hun besturen, mede in het kader van de invoering van de WBTR. In dit onderzoek gaan de onderzoekers onder meer in op praktijkcasus, waaronder de specifieke casus uit het door de vragenstellers aangehaalde bericht van NOS. Het is de verwachting dat de uitkomsten van dit onderzoek voor het zomerreces naar uw Kamer worden gestuurd.
Verder worden de gevolgen van de WBTR voor het aantal aansprakelijkheidsstellingen van bestuurders en toezichthouders van verenigingen onderdeel van de reeds aangekondigde wetevaluatie van de WBTR. Hierbij wordt ook onderzocht wat precies de oorsprong is van de zorgen bij vrijwilligers over aansprakelijkheidsstelling. Zie over deze wetevaluatie ook het antwoord op vragen 6 en 7 en de onderzoeksnotitie in de bijlage.
Bent u van mening dat dit «de bedoeling» was van de Wbtr, dat vrijwillige bestuurders in principe gelijk worden gesteld aan professionele bestuurders?
Nee, het is niet de bedoeling van de WBTR dat vrijwillige bestuurders in principe gelijk worden gesteld aan professionele bestuurders. In de WBTR wordt voor wat de aansprakelijkheidsregeling van bestuurders in faillissement betreft een belangrijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds informele en niet-commerciële verenigingen (zoals sportverenigingen) en niet-commerciële stichtingen en anderzijds commerciële en formele verenigingen, commerciële stichtingen en semipublieke verenigingen en stichtingen.4 Het gaat daarbij om de regeling die bepaalt dat bij aansprakelijkheid in faillissement het zogenaamde bewijsvermoeden niet van toepassing is op bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen.5 Het bewijsvermoeden houdt in dat wanneer niet aan de jaarrekeningplicht of boekhoudplicht is voldaan, er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling en aannemelijk is dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder is dan aansprakelijk jegens de vereniging of stichting, tenzij hij aantoont dat het faillissement niet veroorzaakt is door kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. Het is met het bewijsvermoeden eenvoudiger voor de curator om de bestuurder aansprakelijk te stellen in geval van faillissement. Het bewijsvermoeden is dus niet van toepassing op bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen. Dit betekent dat wanneer zij de boekhouding niet op orde hebben, dit niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid. Daarmee is de drempel voor aansprakelijkheid in faillissement bij informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen hoger dan bij commerciële en formele verenigingen, commerciële stichtingen en semipublieke verenigingen en stichtingen. In de WBTR is derhalve wel degelijk rekening gehouden met de verschillen in professionaliteit tussen bijvoorbeeld enerzijds vrijwillige bestuurders bij tennisverenigingen en anderzijds professionele bestuurders bij woningcorporaties.6
Bent u van mening dat de vrijwilligersverzekering die verenigingen kunnen afsluiten tegen deze risico’s (bestuursaansprakelijkheid en rechtsbijstand) de risico’s voldoende afdekt en kunt u dit ook onderbouwen met als voorbeelden de casussen zoals genoemd in het artikel?
In het kader van het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen op 2 december jongstleden is een motie aangenomen om de bescherming van de huidige vrijwilligersverzekering te onderzoeken7. Naar aanleiding van de motie voert Significant Public, conform de toezegging aan uw Kamer, het in het antwoord op vraag 3 bedoelde verkennende onderzoek uit naar de vraag in hoeverre de vrijwilligersverzekering de risico’s van aansprakelijkheid voldoende afdekt, mede in het kader van de invoering van de WBTR. De casus die in het artikel van de NOS wordt genoemd, wordt in dit onderzoek als voorbeeld meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden naar verwachting voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd.
Wanneer kan de Kamer de opdrachtbrief, waartoe het kabinet heeft aangegeven bereid te zijn, tegemoetzien?
In de bijlage bij deze beantwoording stuur ik uw Kamer de onderzoeksdoelstelling, de beleidscontext en de onderzoeksvragen zoals opgenomen in een door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) opgestelde notitie op basis waarvan het WODC onderzoekspartijen zal benaderen voor het uitvoeren van de evaluatie van de WBTR. Zoals uit de bijlage blijkt, wordt in de evaluatie uitdrukkelijk de vraag betrokken hoe de wet in de praktijk uitpakt. Daarbij wordt ook expliciet aandacht besteed aan de vraag of de WBTR mogelijke onbedoelde negatieve effecten heeft op het terrein van aansprakelijkheidstelling van vrijwilligers en de bereidheid van burgers om een vrijwilligersbestuursfunctie te vervullen. Het is aan de offrerende onderzoeksinstellingen om in hun onderzoeksplannen een specifieke methode voor te stellen. Ik voorzie hiervoor op dit moment geen grotere uitdagingen dan bij andere wetsevaluaties. De uiteindelijke inhoud van de opdracht wordt bepaald door het WODC in samenwerking met de onderzoeksinstelling die de evaluatie uitvoert en dus kan afwijken van deze bijlage. Conform Artikel XVIA van de WBTR zal de evaluatie van de wet voor 1 juli 2026 naar uw Kamer worden verzonden.
Worden bij de wetsevaluatie praktijkcasussen betrokken? Zo ja, hoe zorgt de onderzoeksinstelling dat ze hiermee voldoende bekend zijn, aangezien er momenteel al een aantal stevige casussen lopen maar het kabinet in antwoord op eerdere Kamervragen (december 2024) aangaf niet bekend te zijn met juridische uitspraken en dus niet verder kijkt dan dat wat de vragenstellers tot zorgen baart?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Waakhond slaat alarm: ‘Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram»1?
Ja.
Bent u van mening dat de voorgenomen plannen van Meta om gebruikersdata in te zetten als AI-trainingsdata een grove inbreuk is op de privacy van gebruikers van platformen zoals Instagram en Facebook?
Ik begrijp dat de bedoelde plannen van Meta vragen oproepen naar de rechtmatigheid ervan in het licht van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar een oordeel daarover komt mij niet toe. Het beoordelen van de rechtmatigheid van (voorgenomen) gegevensverwerkingen is aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten, in Nederland is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Ten aanzien van Meta is niet de AP, maar de Ierse toezichthouder, de Data Protection Commission (DPC), leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta in Ierland zit. Toezichthouders zijn bij uitstek bevoegd om stappen te ondernemen indien sprake is van een overtreding van de regels die zijn neergelegd in de AVG.
In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de opvatting dat het verlies van controle over de persoonsgegevens van gebruikers van Facebook en Instagram neerkomt op een aantasting van onze digitale soevereiniteit? Zo ja, wat voor stappen gaat u hiertegen ondernemen?
Het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), waarin de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten samenwerken, heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. Daarin wordt ook ingegaan op de verwerking van persoonsgegevens voor dit doel zonder dat daarvoor toestemming is verkregen van de gebruikers.
De AVG biedt zes grondslagen om persoonsgegevens te mogen verwerken. Toestemming van de betrokkene is een mogelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens (artikel 6, eerste lid, onder a, AVG), maar ook zonder toestemming van de betrokkene kan het verwerken van persoonsgegevens rechtmatig zijn. Dat kan het geval zijn als de verwerkingsverantwoordelijke een «gerechtvaardigd belang» (artikel 6, eerste lid onder f AVG) heeft voor de verwerking. Uit het advies van 17 december 2024 van de EDPB volgt dat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang kan hebben dat erin bestaat dat gegevens worden gebruikt voor de ontwikkeling van een AI-model. Wel noemt de EDPB diverse voorwaarden voor het gebruik van deze grondslag bij het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van het ontwikkelen of inzetten van een AI-model. Zo moet worden vastgesteld dat, indien er sprake is van een gerechtvaardigd belang, aan twee verdere voorwaarden is voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Daarbij speelt de toegang tot rechten van betrokkenen onder de AVG een rol, zoals het recht op inzage en het recht op bezwaar. De toezichthouder beoordeelt uiteindelijk of (en zo ja: welke) stappen moeten worden ondernomen tegen een vorm van verwerking.
Hoe verhoudt het «opt-out» model voor dataverzameling dat Meta gebruikt zich tot de vereisten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Bij de beoordeling of de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» kan worden ingeroepen, weegt mee of de verwerkingsverantwoordelijke voldoende maatregelen heeft genomen om de impact van een gegevensverwerking op de belangen van betrokkenen te beperken. Het bieden van een onvoorwaardelijke «opt-out» kan volgens het advies van de EDPB worden beschouwd als een zodanige maatregel4, die de controle van individuen over de verwerking van hun persoonsgegevens versterkt. Of het opt-out model dat Meta gebruikt in overeenstemming is met de AVG, is ter beoordeling van de onafhankelijke toezichthouder.
Welke bevoegdheden en middelen heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om in te grijpen tegen praktijken van grote bedrijven zoals Meta? Acht u dit voldoende?
Elke toezichthoudende autoriteit heeft op grond van artikel 58 van de AVG verschillende bevoegdheden. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van een gebruiker voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er een geldboete worden opgelegd. De toezichthouder kan bovendien een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten. Ik acht dit instrumentarium toereikend om toe te zien op de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en waar nodig handhavend op te treden. Ten aanzien van Meta is als gezegd niet de AP maar de Ierse toezichthouder leidend. Wel staan de AP en de andere Europese toezichthouders hierover overeenkomstig artikel 60 van de AVG in contact met de Ierse toezichthouder.
De AP stelt dat gebruikers momenteel zelf hun privacy moeten beschermen bij een bedrijf als Meta. Deelt u de opvatting dat de verantwoordelijkheid voor privacy niet bij de burgers zou moeten liggen? Ziet u een rol weggelegd voor de overheid om haar burgers te informeren over de bescherming van hun privacy en persoonsgegevens? Zo ja, welke?
Het is in de eerste plaats aan de verwerkingsverantwoordelijke om de gegevensbeschermingsregels na te leven en dat ook te kunnen aantonen, maar ook om duidelijk en transparant te communiceren naar haar gebruikers en hen in staat te stellen effectief hun rechten uit te oefenen. Het behoort verder tot de taken van de AP om voorlichting te geven over de AVG, bijvoorbeeld door in algemene zin te ondersteunen bij het uitoefenen van de rechten die de AVG biedt. Ik zie in deze situatie geen rol weggelegd voor de overheid, temeer nu de AP deze rol daadwerkelijk vervult. Haar oproep in de onderhavige kwestie geeft daar blijk van.
Als Europese privacytoezichthouders hun onderzoek naar mogelijke schendingen van de Europese privacywetgeving door Meta niet vóór 27 mei afronden, is de Nederlandse overheid dan bereid om zelfstandig maatregelen te nemen om de privacy van Nederlandse gebruikers te beschermen? Deelt u de mening dat de waarschuwing van de AP aanvullende actie vanuit de overheid legitimeert?
Nee, daarmee zou de Nederlandse overheid op de stoel van de toezichthouders gaan zitten. In het stelsel zoals de AVG dat kent, is het aan verwerkingsverantwoordelijken om verplichtingen na te leven, aan de betrokkenen om rechten uit te oefenen en is het toezicht bij onafhankelijke instanties belegd, niet bij de overheid.
Het bericht ‘Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht dreigt te verdwijnen vanwege geldgebrek’ |
|
Sandra Beckerman , Ilana Rooderkerk (D66), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht dreigt te verdwijnen vanwege geldgebrek?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Waarom stopt u met het financieren van het Onderwijsmuseum?
Vanwege de taakstelling heb ik scherpe keuzes moeten maken in wat wel en niet meer kan. Ik focus mij daarbij op de kerntaak binnen het funderend onderwijs: de zorg voor goed onderwijs en de aanpak van het lerarentekort. Daar zet ik mijn mensen en middelen op in. Dat betekent dat de werkzaamheden en subsidie aan het Nationaal Onderwijsmuseum wordt gestopt.
Waarom stond dit niet expliciet in de OCW-begroting of in de losse tabel voor de subsidietaakstelling?
De subsidie staat op de OCW-begroting opgenomen onder het instrument «overige subsidies». Een verdere uitsplitsing daarvan is te zien in het subsidieoverzicht in bijlage 4. Dit besluit is genomen vanuit de APK-taakstelling en was dus geen onderdeel van de overzichten voor de subsidietaakstelling.
Welke alternatieven voor financiering van het Onderwijsmuseum heeft u verkend?
Het Onderwijsmuseum verkeert al langere tijd in financieel zwaar weer en genereert relatief weinig eigen inkomsten. Dit betekent dat ook het voortzetten van de huidige subsidie niet houdbaar zou zijn. In een eerdere fase is daarom de subsidie geanalyseerd om te kijken wat nodig zou zijn om het museum financieel stabiel te krijgen. Daarnaast is onderzocht wat de mogelijkheden zouden zijn om de kennisfunctie van het museum te versterken en er, in samenhang met NRO, een kenniscentrum van te maken.
Voor alle alternatieven geldt echter dat het subsidiebedrag flink verhoogd zou moeten worden. Daar zie ik geen ruimte voor.
Door tijdig aan het museum te laten weten dat de subsidie stopt, hebben we geprobeerd de ruimte voor het museum om alternatieve financieringen te vinden of om de mogelijkheid om de collectie op een zorgvuldige wijze ergens anders onder te brengen zo groot mogelijk te houden. De verantwoordelijkheid voor de invulling hiervan ligt bij het museum zelf.
Deelt u dat dit een onherstelbaar verlies is voor het Nederlandse onderwijserfgoed en dat hiermee niet alleen een uniek museum verdwijnt maar ook een kenniscentrum voor leraren en leerlingen?
Het Nationaal Onderwijsmuseum beheert een collectie over de geschiedenis van het onderwijs. Dat is ook de reden dat we zo vroeg mogelijk aangekondigd hebben dat de subsidie aan het museum op den duur gaat stoppen.
Deze collectie is geen eigendom van het Rijk, maar van de museale stichting. In de komende tijd beziet het museum wat voor mogelijkheden er zijn om de collectie voor de toekomst te behouden. Zij hebben zich daarbij in ieder geval te houden aan de Leidraad Afstoting Museale Objecten.
Waarom stopt de gemeente Dordrecht met de financiering en per wanneer?
Dit is aan de gemeente Dordrecht, dat kunnen wij als OCW niet beantwoorden.
Gaat u in gesprek met de gemeente Dordrecht om te voorkomen dat de financiering wordt stopgezet?
De gemeente maakt zelfstandig keuzes binnen de huidige financiële situatie. Wij gaan als OCW niet over de keuzes die de gemeente maakt.
Gaat u in gesprek met het Onderwijsmuseum om de afbouw van het museum te staken totdat de OCW-begroting voor 2026 is aangenomen?
Ik heb het Onderwijsmuseum zo vroeg mogelijk geïnformeerd om de kans te bieden op zoek te gaan naar alternatieve financiering of, als zij hier geen mogelijkheden voor zien, een zorgvuldige afbouw te realiseren. Hoe het museum daar invulling aan geeft is uiteindelijk aan het museum zelf.
Bent u bereid uw besluit te heroverwegen?
Gezien de reeds onderzochte alternatieven en de bijbehorende verhoging van inzet en subsidie, zoals in mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 toegelicht, zie ik geen redenen en geen mogelijkheden om dit besluit te heroverwegen.
De beantwoording van schriftelijke vragen over de uitzending van de Oranjezondag van 9 maart (Kamerstuk 2025Z05070) |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Wat is de reden dat de drie sportbonden voor bodybuilding niet zijn aangesloten bij NOC*NSF? Is bekend welke overwegingen sportbonden maken om zich al dan niet aan te sluiten bij NOC*NSF? En welke voordelen heeft het om als sportbond niet aangesloten te zijn bij deze koepel?1
Sportorganisaties maken zelf een afweging of zij een lidmaatschap van NOC*NSF willen nastreven of niet. De voordelen van een lidmaatschap van NOC*NSF zijn dat gebruik gemaakt kan worden van collectieve voorzieningen en eventuele financiering die beschikbaar is via NOC*NSF. Daarnaast kan samen opgetrokken worden bij ontwikkelingen die individuele sporten overstijgen. Deze drie sportorganisaties geven aan dat zij als nadelen van een NOC*NSF-lidmaatschap zien dat het ten koste zou gaan van hun zelfstandigheid, dat zij niet meer hun eigen afwegingen kunnen maken en een eigen koers kunnen bepalen ten aanzien van bijvoorbeeld dit onderwerp. En er moet een contributie worden betaald aan NOC*NSF.
Hoeveel leden hebben de drie sportbonden voor bodybuilding, elk afzonderlijk en gezamenlijk? Hoe groot is de organisatiegraad binnen deze sport?
De drie organisaties die actief zijn in het Nederlandse bodybuilden zijn de Nederlandse tak van IFNB (International Federation for Natural Body-Building), de Nederlandse tak van IFBB (International Federation of Body-Building), en NPC-Worldwide. IFNB-NL, een organisatie waarbij zich sporters aansluiten die de sport bewust dopingvrij («naturel») willen beoefenen, heeft momenteel 115 actieve leden. IFBB-NL werkt in plaats van lidmaatschap met licenties, en schat dat er zo’n 100 licentiehouders via hen actief zijn. NPC-Worldwide schat in dat zij in Nederland zo’n 2.000 leden hebben.
Het is niet bekend hoeveel mensen in Nederland in totaal, structureel of incidenteel, en op amateurniveau of als topsport, aan bodybuilding doen. Daarmee kan ik geen uitspraak doen over de organisatiegraad binnen deze sport.
Is er toezicht mogelijk op de WADA-dopinglijst als een sportorganisatie het Nationaal Dopingreglement niet heeft opgenomen in de eigen reglementen? Deelt u de mening dat het vreemd is dat een sportorganisatie zich dan zo kan onttrekken aan algemene afspraken over doping- en middelengebruik? Op welke manieren is het alsnog mogelijk om toezicht op de WADA-dopinglijst te faciliteren? In hoeverre worden die toegepast?
Zonder juridische basis is geen toezicht mogelijk op het gebruik van middelen die op de WADA-dopinglijst staan. In Nederland wordt die juridische basis gecreëerd doordat sportbonden het Nationaal Dopingreglement (laten) vaststellen als eigen reglement, waarmee deze regels bindend worden voor de sporters die bij deze bonden zijn aangesloten. Een alternatieve juridische basis kan gecreëerd worden door de regels in wetgeving op te nemen. Sommige landen hebben dat gedaan. Een dergelijke stap zou de in Nederland geldende autonomie van de sport aantasten, in die zin dat sportbonden dan geen verantwoordelijkheid meer hebben voor de vaststelling van de dopingregels die gelden in hun sport. Het Wereld Anti-Doping Agentschap adviseert bovendien tegen het opnemen van de inhoudelijke dopingregels in nationale wetgeving, onder meer omdat wijzigingen minder snel zouden kunnen worden doorgevoerd dan nu het geval is vanwege de parlementaire processen die moeten worden doorlopen. Ook kan minder goed geborgd worden dat regels tijdens die processen ongewijzigd blijven, wat nodig is om tussen internationale sporters een gelijk speelveld qua dopingregels te hebben. Alles afwegende vind ik wetgeving daarom geen wenselijke stap.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat er een gezond en veilig sportklimaat is binnen de drie bonden voor bodybuilding als zij zich niet houden aan de richtlijnen van het Nationaal Dopingreglement? Hoe zetten die bonden zich in om wedstrijden veilig en gezond te houden?
De drie sportorganisaties zijn daar zelf voor verantwoordelijk. Zij vullen die verantwoordelijkheid in door te zorgen dat tijdens wedstrijden informatie voorhanden is over de effecten en risico’s van dopinggebruik, of faciliteren voorlichtingsbijeenkomsten (IFBB-NL). Soms wordt die informatie door de Dopingautoriteit gepresenteerd, zoals op wedstrijden van IFNB-NL. Daarnaast worden er, op verschillende schaal, door twee van de drie sportorganisaties (IFNB-NL en NPC-Worldwide) ook dopingcontroles ingezet op wedstrijden om gebruik te identificeren. Bij IFNB-NL wordt daarbij de lijst met niet toegestane middelen van het Wereld Anti-Doping Agentschap gehanteerd en worden er ook strikte consequenties verbonden aan een positieve uitslag van een controle.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat er sportwedstrijden georganiseerd worden door organisaties/bonden die niet het anti-dopingreglement hebben opgenomen in de eigen reglementen?
Natuurlijk vind ik dat onwenselijk. Daarom is er een subsidievoorwaarde voor sportsubsidies opgenomen dat er antidopingbeleid gevoerd wordt op een manier die aansluit bij het Nationaal Dopingreglement. Het staat eenieder echter vrij sportwedstrijden te organiseren, daaraan zijn op zichzelf geen specifieke voorwaarden verbonden. Zoals ik al aangaf vind ik het een verantwoordelijkheid van de sport om daarbij ook oog te hebben voor het welzijn van sporters en in het verlengde daarvan voor mogelijk dopinggebruik.
Deze drie organisaties ontvangen geen subsidies van VWS; er zijn de afgelopen jaren daartoe ook geen verzoeken gedaan door deze drie organisaties.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er sportwedstrijden in Nederland worden georganiseerd waarbij doping/anabolen worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 5.
Krijgen deze drie sportbonden voor bodybuilding op enige manier subsidie van het Ministerie van VWS? Zo ja, op welke wijze en om hoeveel geld gaat het?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de Wet op de economische delicten gehandhaafd binnen de bodybuildingwereld als het gaat om het zonder vergunning produceren en afleveren van geneesmiddelen? Hoe wordt deze wet gehandhaafd met betrekking tot het bereiden, verkopen, afleveren, invoeren, verhandelen of ter aflevering in voorraad hebben van ongeregistreerde geneesmiddelen?
Anabole steroïden zijn geregistreerde geneesmiddelen. Het produceren en verhandelen van geneesmiddelen is geregeld in de Geneesmiddelenwet. De Geneesmiddelenwet verbiedt het produceren en verhandelen van geneesmiddelen zonder vergunning; dit is vervolgens strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten.
Het toezicht op naleving van de Geneesmiddelenwet is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De IGJ handhaaft de Geneesmiddelenwet in brede zin en hanteert geen specifieke aanpak voor de bodybuildingwereld.
De signalering en opsporing van handel in doping en de van toepassing zijnde wettelijke kaders worden in detail beschreven in het rapport Sterk Spul2, over de aard, omvang en ernst van handel in doping in Nederland, dat in 2020 aan uw Kamer is gezonden.
In hoeverre vindt er in Nederland opsporing en vervolging plaats naar mensen die zich schuldig maken aan de niet-gecertificeerde productie en/of handel in anabolen?
Zie antwoord vraag 8.
Is het de bedoeling dat het toezicht van doping straks onder het onafhankelijk integriteitscentrum gaat vallen? Zo ja, heeft de overheid hier dan een rol in en houdt zij dan toezicht, zoals overheden in meerdere landen om ons heen?
De verhouding tussen het toezicht op dopinggebruik en het onafhankelijk integriteitscentrum zal ik duiden bij het indienen van het wetsvoorstel dat dient ter oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.
Ik ben op dit moment een internetconsultatie voor het conceptwetsvoorstel aan het voorbereiden. Het streven is het wetsvoorstel rond de zomer voor te leggen ter internetconsultatie.
Wat wordt er nu gedaan aan het tegengaan van doping/anabolengebruik bij wedstrijden en onder amateurs? Bent u bereid om meer te doen ter bevordering van een gezondere en veiligere sportomgeving voor bodybuilding, met name als het gaat om amateurwedstrijden? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover meer informatie ontvangen?
Voor de inzet van sportorganisaties bij bodybuilding wedstrijden en onder amateurs verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
In mijn beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over dopinggebruik bij bodybuilding3 heb ik aangegeven dat ik, naar aanleiding van onderzoek naar middelengebruik in de kracht- en vechtsport, inzet op het goed informeren van sporters over de effecten en gezondheidsrisico’s van dopinggebruik.
Het bericht ‘Shows Dolfinarium vol met overtredingen: ‘Walrus schudt op commando zijn vet’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft geconstateerd dat het Dolfinarium op zeker twintig punten de wet overtreedt?
Ja.
Indien ja, kunt u deze twintig overtredingen puntsgewijs benoemen en wat vindt u ervan dat het Dolfinarium strijdig handelt met het convenant afsprakenkader Dolfinarium door dieren onnatuurlijk gedrag zonder educatieve boodschap te laten vertonen?
Ik vind het kwalijk, er zijn duidelijke afspraken gemaakt die als voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Alle dierentuinen moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Hieronder volgt een opsomming van de gedragingen waarvan RVO heeft beoordeeld dat er sprake is van interactie tussen dierverzorger en dier, zonder dat daarmee nadrukkelijk een educatieve boodschap aan bezoekers wordt overgebracht, en zonder dat daarmee natuurlijk gedrag, soorteigen kenmerken of noodzakelijke zorg wordt geïllustreerd:
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn dat het Dolfinarium afspraken opnieuw zou schenden, ook nadat afgelopen zomer al overtredingen zijn geconstateerd door RVO?
Ja.
Is de bewering van het Dolfinarium juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft vastgesteld dat er juist geen sprake was van onnatuurlijk gedrag of ongewenste gedragingen tijdens de voorstellingen en educatieve programma’s?
Dit klopt. Naar aanleiding van een uitzending van EenVandaag heeft een inspecteur van de NVWA op verzoek van RVO een inspectie uitgevoerd om te controleren of de voorschriften werden nageleefd. De inspectie is in overleg met het Dolfinarium gepland, omdat de inspecteur, als onderdeel van de controle, deelnam aan de publieksinteractie met dolfijnen. De inspectie betreft dan ook een momentopname. Per dierpresentatie kunnen de getoonde gedragingen verschillend zijn. Een expert op het gebied van het gedrag van dolfijnen is geraadpleegd voor de beoordeling van de specifieke gedragingen. Tijdens deze inspectie vonden geen ongewenste gedragingen plaats.
Zo ja, hoe verklaart u de tegenstrijdigheid tussen de vermeende bevindingen van RVO enerzijds en de NVWA anderzijds? Indien nee, hoe luidde de bevindingen van de NVWA dan wel?
Zoals benoemd bij de beantwoording van vraag 5 was de inspectie door de NVWA vooraf aangekondigd, en betrof het een momentopname. Tijdens deze inspectie vonden geen ongewenste gedragingen plaats. Op basis van beeldmateriaal van dierpresentaties die op andere momenten plaatsvonden zijn wel overtredingen geconstateerd door RVO.
Vinden er op dit moment fokprogramma’s plaats met dolfijnen, walrussen, zeeleeuwen en verschillende haaien en vissen? Zo ja, waar en door wie? Zo nee, vindt er dan wel import van deze diersoorten plaats?
Het Dolfinarium fokt niet met dolfijnen en zeeleeuwen. Het fokken van walrussen in gevangenschap is uitzonderlijk moeilijk, en in het afgelopen decennium niet succesvol geweest. Haaien en vissen reproduceren wel, en worden sporadisch aangevuld met geïmporteerde dieren om een collectie te onderhouden die past bij de doelstellingen van het Dolfinarium op het gebied van educatie en conservatie.
Wat vindt u ervan dat onder andere Frankrijk (2017) en België (2019) zijn overgegaan tot het instellen van een fok- en importverbod voor zeezoogdieren om zo het einde van dolfinaria te bewerkstelligen?
Dierentuinen hebben een belangrijke maatschappelijke rol op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie, ook in de toekomst. Daarom ben ik gestart met een traject om in samenspraak met de sector en handhavende instanties te kijken naar aanpassing van de regelgeving, met het versterken het welzijn van de dieren en educatie als speerpunten. Er zal ook aandacht zijn voor het fokken van surplusdieren n.a.v. de motie-Kostić (Kamerstuk 36 410, nr. 69).
Bent u bekend met het voornemen van uw ambtsvoorganger om de mogelijkheid van een verbod op publieksinteracties in dierentuinen te onderzoeken en bent u voornemens dit voorstel verder te brengen? Indien ja, hoe staat het hiermee? Indien nee, waarom niet?
Ja, ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik onderzoek laat doen naar een mogelijk verbod op publieksinteracties en het doden van dieren in dierentuinen. Ik verwacht dat dit onderzoek begin volgend jaar is afgerond.
Hoe handelt u, indachtig uw eerdere uitspraak over het Dolfinarium dat «Als verbetering herhaaldelijk uitblijft, kan de vergunning geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.», wanneer inderdaad overtredingen zijn geconstateerd? (Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 8, blz. 12)
Het is belangrijk om hier te vermelden dat er sprake is van verschillende voorschriften. De recente overtredingen hebben betrekking op het naleven van het voorschrift voor dierpresentaties. Dit voorschrift bevat afspraken over welke handelingen de dieren uit mogen voeren en welke interacties zij mogen hebben met hun trainers tijdens een presentatie. Het betreft daarom een andere overtreding dan bij de handhaving op de publieksinteracties van vorig jaar. Het voorschrift voor publieksinteracties bevat afspraken over het aanraken, voeren en maken van foto’s met dieren door het publiek. Het is dus de eerste keer dat er een overtreding is geconstateerd sinds de afspraken over dierpresentaites als handhaafbare voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Als reguliere handhavingsmiddelen niet toereikend blijken om overtredingen te herstellen of voorkomen, en een dierentuin geen gehoor geeft aan bestuursrechtelijke maatregelen of bij recidive, kunnen er verdergaande maatregelen worden getroffen zoals (gedeeltelijke) sluiting of intrekking van de vergunning.
Vindt u dat het schenden van wet- en regelgeving en afspraken over dierenwelzijn door instellingen zoals het dolfinarium uiteindelijk de bijl aan de wortel is voor het draagvlak voor dierenparken?
Ik vind dat op dit moment nog niet het geval. Als dit in de toekomst vaker blijft gebeuren wordt het problematisch. Tegelijkertijd constateer ik dat dierentuinen juist een belangrijke educatieve rol vervullen in het vergroten van het bewustzijn rondom dierenwelzijn en conservatie. Het is een zeer diverse sector, waarin veel dierentuinen bezig zijn om deze punten voorop te zetten.
Het bericht waaruit blijkt dat het Dolfinarium met twintig showonderdelen de wet overtreedt. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Stichting Bite Back waaruit blijkt dat het Dolfinarium met twintig showonderdelen de Wet dieren en het Besluit houders van dieren overtreedt?1
Ja.
Deelt u de constatering van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dat het Dolfinarium dolfijnen, zeeleeuwen, walrussen en zeehonden onnatuurlijke gedragingen laat vertonen, waar ook nog eens geen educatieve boodschap aan is verbonden? Zo nee, op welke deskundigen baseert u zich dan?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat dolfijnen in het Dolfinarium onnatuurlijk gedrag moeten vertonen, zoals dolfijnen die met hun neus trainers moeten voortduwen, over de trainers heen moeten springen, op de kant moeten springen, de staart boven het water uit moeten steken, met een trainer in het water moeten ronddraaien, op commando over een waterstraal moeten springen, hun neus in de nek van een trainer moeten plaatsen, op de rug moeten zwemmen terwijl ze een trainer voortduwen, bewegingloos op hun rug in het water moeten liggen en geluid moeten maken? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat zeeleeuwen moeten zwaaien met hun vinnen, moeten bewegen op commando van vin naar vin en moeten zwaaien naar bezoekers? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat walrussen op commando moeten omrollen, klappen en zwaaien met de vinnen, schudden en bezoekers moeten natspuiten met water? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat zeehonden hun tong moeten uitsteken ter vermaak van de bezoekers? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u vorig jaar aan de Kamer hebt laten weten dat bij het Dolfinarium recent één keer een overtreding van de vergunning is geconstateerd, waarna RVO handhavend heeft opgetreden? (Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 8, blz. 12)
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium niet op één, maar op twintig showonderdelen de wet en de afspraken overtreedt?
Ik vind het kwalijk, er zijn duidelijke afspraken gemaakt die als voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Alle dierentuinen moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium tot eind februari 2024 de tijd had om hun shows aan te passen en dat vlak daarna zou worden bekeken of de afspraken die het Dolfinarium zegt te zijn nagekomen, ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd? (Kamerstuk 28 286, nr. 1324)
Ja.
Hoe kan het dat uit de inspectie van RVO niet is gebleken dat het Dolfinarium op twintig showonderdelen de afspraken overtreedt, maar dat dit aan het licht moet komen door een handhavingsverzoek, inclusief videomateriaal, van een dierenrechtenorganisatie?
Een inspecteur van de NVWA heeft op verzoek van RVO een inspectie uitgevoerd om te controleren of de voorschriften werden nageleefd. De inspectie is in overleg met het Dolfinarium gepland, omdat de inspecteur, als onderdeel van de controle, deelnam aan de publieksinteractie met dolfijnen. Dierpresentaties zijn ook bijgewoond. De inspectie betreft dan ook een momentopname. Per dierpresentatie kunnen de getoonde gedragingen verschillend zijn. Een expert op het gebied van het gedrag van dolfijnen is geraadpleegd voor de beoordeling van de specifieke gedragingen. Tijdens deze inspectie vonden geen ongewenste gedragingen plaats.
Hoe verklaart u het dat het Dolfinarium nog steeds de afspraken overtreedt, vier jaar nadat de afspraken met het Dolfinarium zijn gemaakt?
Ik vind het kwalijk, er zijn duidelijke afspraken gemaakt die als voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Alle dierentuinen moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Het is dus aan het Dolfinarium om zich aan de voorschriften in de vergunning te houden, als dat niet gebeurt wordt er ingegrepen.
Deelt u de mening dat het op een gegeven moment klaar is en een dergelijk bedrijf moet worden gesloten als een bedrijf stelselmatig de wet en de gemaakte afspraken overtreedt en hiermee het welzijn van dieren in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Ja, wanneer reguliere handhaving niet blijkt te werken en de dierentuinvergunning voortdurend wordt overtreden, is het mogelijk om uiteindelijk een dierentuin (gedeeltelijk) te sluiten.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze aantoonbare wetsovertredingen de dierentuinvergunning van het Dolfinarium in te trekken? Zo nee, hoe vaak mag het Dolfinarium dan nog de wet en de gemaakte afspraken overtreden voordat hun dierentuinvergunning wordt ingetrokken?
Nee. Het is belangrijk om hier te vermelden dat er sprake is van verschillende voorschriften. De recente overtredingen hebben betrekking op het naleven van het voorschrift voor dierpresentaties. Dit voorschrift bevat afspraken over welke handelingen de dieren uit mogen voeren en welke interacties zij mogen hebben met hun trainers tijdens een presentatie. Het betreft daarom een andere overtreding dan bij de handhaving op de publieksinteracties van vorig jaar. Het voorschrift voor publieksinteracties bevat afspraken over het aanraken, voeren en maken van foto’s met dieren door het publiek. Het is dus de eerste keer dat er een overtreding is geconstateerd sinds de afspraken over dierpresentaties als handhaafbare voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Als reguliere handhavingsmiddelen niet toereikend blijken om overtredingen te herstellen of voorkomen, en een dierentuin geen gehoor geeft aan bestuursrechtelijke maatregelen of bij recidive, kunnen er verdergaande maatregelen worden getroffen zoals (gedeeltelijke) sluiting of intrekking van de vergunning. Op basis van de situatie zal de mate van toezicht aangepast worden.
Deelt u het inzicht dat, gezien de forse kritiek van RVO, het Dolfinarium geen significante educatieve waarde heeft? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke experts baseert u zich dan?
Ik ben het daar niet mee eens. Bij de vergunningverlening is het educatieve programma beoordeeld door de experts van visitatiecommissie dierentuinen op educatieve waarde, en voldoende bevonden. Zolang het dolfinarium zich daaraan houdt, is educatie geborgd. Dat er niet-educatieve onderdelen in een voorstelling zitten, betekent ook niet dat het programma geen enkel educatief element bevat. Het Dolfinarium bestaat ook uit meer dan alleen de koepel, zoals de Dolfijnendelta die een natuurlijk verblijf nabootst. Hier worden educatieve presentaties gegeven.
Deelt u de mening dat het Dolfinarium geen maatschappelijke functie meer vervult die opweegt tegen het feit dat de intelligente en gevoelige dieren trucjes moeten uithalen, opgesloten zitten in betonnen bakken en allerlei onnatuurlijke gedragingen moeten vertonen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 14.
Bent u bereid om het voorbeeld van vele andere landen, zoals Ierland, Canada, India, Oostenrijk en Frankrijk te volgen en met een verbod te komen op het fokken, in gevangenschap houden en tentoonstellen van dolfijnen voor het vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Dierentuinen hebben een belangrijke maatschappelijke taak op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie, ook in de toekomst. Daarom ben ik gestart met een traject om in samenspraak met de sector en handhavende instanties te kijken naar aanpassing van de regelgeving, met het versterken van het welzijn van de dieren en educatie als speerpunten. Er zal ook aandacht zijn voor het fokken van surplusdieren n.a.v. de motie-Kostić (Kamerstuk 36 410, nr. 69).
Kunt u aangeven of het Dolfinarium nog steeds van plan is om acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen te verkopen aan een Chinees pretpark?
Wij hebben hierover geen formeel bericht ontvangen van het Dolfinarium.
Bent u ermee bekend dat de Kamer bijna unaniem heeft uitgesproken dat deze verkoop onwenselijk is? (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 73)
Ja.
Kunt u, gezien de politieke en maatschappelijke aandacht voor dit onderwerp, de Kamer proactief en tijdig informeren zodra het ministerie of RVO aanvullende informatie vanuit het Dolfinarium heeft gekregen over een eventuele verhuizing van dieren vanuit het Dolfinarium naar China of een ander land, zodat de Kamer zich hierover kan uitspreken voordat een onomkeerbaar besluit is genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Kamer hierover informeren, maar daarbij wil ik wel benadrukken dat ik de eventuele verhuizing niet tegen zou kunnen houden zolang het Dolfinarium zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege een zorgvuldige beantwoording zijn de vragen niet binnen de gestelde termijnen beantwoord.
Zijn ervaringsdeskundigen ook vertegenwoordigd binnen de organisaties (koepelorganisaties, sportbonden, NL Sporter en de overkoepelende atletencommissie van NOC*NSF) die aan tafel zitten bij de gesprekken over het wetsvoorstel, of alleen bestuurders en atleten zonder specifieke ervaringsdeskundigheid?
Een deel van de organisaties die om input wordt gevraagd ten behoeve van het wetsvoorstel dat de oprichting van het onafhankelijk integriteitscentrum regelt, neemt ook de stem mee van ervaringsdeskundigen. Of de contactpersonen die aan tafel zitten zelf ervaringsdeskundigen zijn, is om privacy-redenen niet bekend.
Hoe reflecteert u op de openbare aard van internetconsultaties aan de ene kant en het delen van ervaringsdeskundigheid aan de andere kant, gezien de zeer persoonlijke ervaringen en gevoelige informatie van ervaringsdeskundigen?
Een internetconsultatie geeft ruimte aan ervaringsdeskundigheid. Echter is het geen middel voor het delen van persoonlijke ervaringen. Wel kunnen mogelijke aandachtspunten worden meegegeven vanuit een persoonlijke ervaring.
Ziet u een internetconsultatie als een geschikt medium om deze ervaringen te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo niet, wat zou een geschiktere manier zijn om ervaringsdeskundigen te betrekken in de oprichting van het onafhankelijke integriteitscentrum?
Het is belangrijk om ook de ervaringen van mensen die te maken hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag in de sport mee te nemen bij het op- en inrichten van het onafhankelijk integriteitscentrum.
Bij de start van het ontwerpen van het onafhankelijk integriteitscentrum (doelen, taken, bevoegdheden) zijn gesprekken met ervaringsdeskundigen gevoerd. De opbrengst van deze gesprekken is meegenomen in het vervolgtraject. Op dit moment worden de algemene wettelijke kaders voor het integriteitscentrum geregeld in een concept wetsvoorstel dat rond de zomer in internetconsultatie wordt gebracht. Voor de verdere inrichting en uitwerking van bijvoorbeeld de werkprocessen van het centrum wordt een kwartiermaker aangesteld. Deze kwartiermaker zal expliciet worden gevraagd om hierbij opnieuw ervaringsdeskundigheid te betrekken en ervoor te zorgen dat deze ervaringen ook op de lange termijn worden meegenomen in de praktische werkwijze van het centrum.
Bent u bekend met de berichten «Nog steeds geen integriteitscentrum voor de sport? «Dit gaat over veiligheid, denk ik dan, over mensen»» en «Integriteitscentrum voor de sport op de lange baan»?1, 2
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Wat waren de ervaringen van de speciale behandeling op maat voor slachtoffers van misstanden in de turnsport die is opgezet door het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2021?
Het behandeltraject bij het UMCG is als onderdeel van een breder hulp- en (na)zorgtraject voor (oud-)gymsporters intern geëvalueerd met de betrokken partijen. De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie heeft daarover, alsmede over de opvolging van de andere aanbevelingen van het rapport «Ongelijke Leggers», in 2022 op haar website gepubliceerd.3 Begin 2023 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de hulp en (na)zorg bij grensoverschrijdend gedrag.4
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ervaringsdeskundigheid echt wordt betrokken in de oprichting van het onafhankelijke integriteitscentrum, dus niet enkel via de internetconsultatie als de basis van het wetsvoorstel er al ligt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ervaringsdeskundigheid wordt betrokken na de oprichting en het in bedrijf zijn van het onafhankelijke integriteitscentrum?
Zie antwoord vraag 4.
Een gratis bibliotheeklidmaatschap |
|
Mohammed Mohandis |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
Kent u het bericht1 dat de gemeente Rotterdam binnenkort alle inwoners een gratis lidmaatschap van de bibliotheek aanbiedt? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken dit bericht. De gemeente Rotterdam heeft besloten dat het lidmaatschap van de openbare bibliotheek vanaf 1 mei gratis is voor alle inwoners. Ook vervallen de boetes voor het te laat terugbezorgen van geleende boeken. Maatregelen die het bereik en het gebruik van de openbare bibliotheek kunnen vergroten, juich ik toe.
Deelt u de mening dat, gezien de groeiende faciliterende en bemiddelende rol van bibliotheken bij overheidsdiensten, kennis- en vaardighedenvermeerdering en het versterken van de lokale sociale cohesie, zo min mogelijk drempels voor bibliotheken moeten worden opgeworpen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om mensen over de streep te trekken om de bibliotheek te bezoeken?
Ja, die mening deel ik en we doen daar dan ook veel aan. In de periode 2023–2025 wordt op basis van de Spuk bibliotheken het aantal bibliotheekvestigingen met circa 50 uitgebreid, worden 100 beperkte bibliotheekvoorzieningen uitgebreid tot een volwaardige vestiging en worden van circa 200 vestigingen de bemande openingsuren verruimd. Het bibliotheekaanbod en de bereikbaarheid worden hiermee aanmerkelijk vergroot. Het is van belang dat zo veel mogelijk personen van het aanbod gebruikmaken. De bibliotheekpartijen – de overheden en bibliotheekorganisaties – beschouwen dit als een belangrijke opdracht. Zij werken daar langs verschillende wegen aan. Zo is in het bibliotheekconvenant van 10 oktober 2024 afgesproken te onderzoeken hoe het bereik en gebruik van bibliotheken kan worden vergroot.2 Als opties daarvoor noemt het convenant het verruimen van het gratis lidmaatschap en een automatisch lidmaatschap voor de jeugd. Ook is in 2024 een brede publiciteitscampagne over de openbare bibliotheek gestart onder de titel «Ontdek wat je allemaal kan». De tweede ronde daarvan liep van 24 maart tot en met 4 mei 2025.
Deelt u tevens de mening dat met name financiële drempels zoals lidmaatschapsgeld en boetes zouden moeten worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat de kosten van het lidmaatschap een rol spelen bij het niet-gebruik van de openbare bibliotheek. Dit onderwerp zal ik opnemen in het onderzoek dat ik laat uitvoeren naar aanleiding van de motie van de leden Rooderkerk en Kisteman van 26 november 2024 over een automatisch gratis lidmaatschap voor ieder kind.3 Het onderzoek zal eind dit jaar zijn afgerond. Op dit moment houden bibliotheken bij de prijsstelling van hun abonnementen al rekening met de randvoorwaarde van een brede toegankelijkheid. In aanvulling daarop bieden verschillende gemeenten voor specifieke doelgroepen gratis toegang tot de bibliotheek via bijvoorbeeld stadspassen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit uitstekende Rotterdamse initiatief breder kan worden uitgerold? Zo ja, waar denkt u precies aan en bent u bereid om in overleg te treden met (vertegenwoordigers van) bibliotheken welke initiatieven kunnen bijdragen aan een substantiële verhoging van het bibliotheekbezoek?
Ik zal de ervaringen van bibliotheken met een gratis lidmaatschap zeker betrekken bij het onderzoek beschreven in het antwoord op vraag 3. De inkomsten uit lidmaatschapsgelden bij bibliotheken bedragen ongeveer € 50 mln. per jaar. Dat is ongeveer 10% van de exploitatiekosten.
De uitsluiting van het Afghaanse vrouwen voetbalelftal van de kwalificatie voor het WK door de Taliban. |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Taliban verbieden deelname Afghaans vrouwenelftal aan WK-kwalificatie, Fifa grijpt nog niet in»?1
Ja
Hoe kijkt u naar de steeds verder onder druk staande vrouwenrechten in Afghanistan sinds de gewelddadige machtsovername van de Taliban in 2021?
De situatie voor Afghaanse vrouwen en meisjes sinds de machtsovername van het land door de Taliban in 2021 is zorgwekkend. Nederland veroordeelt met klem de systematische onderdrukking en uitsluiting van vrouwen en meisjes, in het bijzonder het gebrek aan toegang tot onderwijs en spreekt zich hier regelmatig over uit. Nederland heeft samen met Duitsland, Canada en Australië de staat Afghanistan aansprakelijk gesteld voor systematische en grove schendingen van het Vrouwenverdrag (CEDAW). Nederland blijft zich in internationaal verband en multilaterale fora inzetten op het waarborgen van mensenrechten in Afghanistan in het algemeen en de positie van vrouwen en meisjes in het bijzonder.
Bent u het ermee eens dat het recht om te mogen sporten waar ook ter wereld voor eenieder zou moeten gelden?
Het kabinet is van mening dat iedere vrouw de mogelijkheid zou moeten krijgen om te sporten, zoals ook is vastgelegd in het Vrouwenverdrag (CEDAW). Sport is van grote maatschappelijke waarde. Het is voor velen een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven. Het draagt bij aan de fysieke en mentale gezondheid, creëert saamhorigheid en biedt kansen voor persoonlijke ontwikkeling.
Hoe kijkt u ernaar dat de Taliban het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal, en alle vrouwen in Afghanistan, dit recht ontneemt? Bent u het eens dat dit onverteerbaar is in het kader van gelijke rechten voor vrouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan zorgwekkend. De Taliban ontneemt Afghaanse vrouwen en meisjes systematisch hun rechten en de mogelijkheid om te sporten. Het verbod op de deelname van het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal aan de WK-kwalificatie is een voorbeeld van de bredere uitsluiting van Afghaanse vrouwen uit het publieke leven.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de brief die de Fifa gestuurd zou hebben naar aanleiding van het rapport van de Sports & Rights Alliance? Kunt u achterhalen wanneer het plan dat daarin wordt aangekondigd, waarmee Afghaanse voetballers zowel binnen als buiten Afghanistan kunnen voetballen, gepresenteerd zal worden?
In een brief van 21 maart jl. gericht aan de Sport & Rights Alliance, benadrukt de FIFA het belang van het werk van deze organisatie en hun inzet voor mensenrechten in de sport. De FIFA geeft in deze brief aan samen te werken met internationale organisaties, nationale bonden en diplomatieke partners om de deelname en het welzijn van Afghaanse vrouwen in het voetbal te bevorderen.
In deze brief presenteert de FIFA een strategie en implementatieplan ten behoeve van de aanpak van voetbalkansen voor Afghaanse vrouwen, zowel binnen als buiten het land. Het plan omvat zowel steun aan Afghaanse vrouwen via projecten binnen Afghanistan, als het organiseren van speel- en ontwikkelingsmogelijkheden voor de gevluchte speelsters, zoals trainingen en oefenwedstrijden.
De FIFA stelt in de brief dat het tijd kan kosten om resultaten te boeken en geeft geen details over wanneer het plan precies tot uitvoering wordt gebracht. Het is voor het kabinet onbekend wat het tijdspad van dit plan is of wanneer het gepresenteerd wordt. De KNVB houdt de internationale ontwikkelingen binnen het voetbal in de gaten, ook die rond het Afghaanse voetbal.
Bent u het ermee eens dat de Fifa in actie moet komen om het Afghaanse vrouwenelftal te erkennen en te financieren, en daardoor de rechten van het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal veilig te stellen, en daarmee ook de deelname aan de kwalificatie voor de Azië Cup en de WK-kwalificatie veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Na de machtsovername van de Taliban in Afghanistan in 2021 werd het Afghaanse vrouwen en meisjes verboden om aan competitiesporten deel te nemen. Als gevolg hiervan moest het nationale vrouwenvoetbalteam Afghanistan verlaten en in het buitenland onderdak zoeken. Omdat het Afghaanse vrouwenvoetbalteam geen erkenning krijgt van de Afghaanse voetbalbond, die onder controle staat van de Taliban, kan het niet deelnemen aan internationale competities, tenzij de FIFA ingrijpt en hen erkenning verleent.
Het kabinet vindt dat elk vrouwenelftal zou moeten kunnen deelnemen aan grote toernooien. Het kabinet gaat echter niet over de besluitvorming of het beleid van de FIFA.
Bent u bereid om, zo mogelijk samen met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)), alle mogelijke diplomatieke en politieke invloed te gebruiken richting de Fifa, om deze hiertoe te bewegen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: ’Niet correct’’ |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: «Niet correct»»1?
Ja
Deelt u de verbazing over het inzetten van door de overheid betaalde zendtijd om campagne te voeren tegen de aanstaande bezuinigingen op de publieke omroep?
Ik kan mij voorstellen dat de acties de nodige vragen oproepen. Het blijkt hier echter niet te gaan om zendtijd voor programmering of reclame. Uitgangspunt voor deze acties is dat er zo min mogelijk impact moet zijn op het kijkgedrag en het reguliere uitzendschema, aldus de actievoerders. Dat hebben de omroepen gerealiseerd door de zogeheten omroep ident/-bumper (een aantal seconden aan het begin en einde van elk programma waarin het logo en de slogan van de omroep te zien zijn) in te zetten voor deze acties. Deze ident/bumper betreft voor elke omroep een vast aantal seconden. Dit ligt vast. Waar de kijker dus normaal gesproken een aantal seconden het logo en de slogan van de omroep ziet, ziet men nu het logo, onderbroken door de actie tegen de bezuiniging. Er is dus noch reguliere zendtijd voor programma’s, noch zendtijd die commercieel verkocht zou kunnen worden, voor deze acties gebruikt. Ook moest deze ident/bumper altijd al los gemonteerd worden bij elk programma dus in het plaatsen van deze specifieke ident/bumper is geen extra werk gaan zitten. Redacties mochten zelf kiezen of ze wilden deelnemen aan deze actie. De omroepmedewerkers hebben ook aangegeven dat het plannen en voorbereiden van deze actie buiten werktijd is gebeurd. Extra inzet of misbruik van belastinggeld is dan ook niet aan de orde. Gelet op de onafhankelijkheid van de publieke omroep laat ik mij over de inhoud van het media-aanbod verder niet uit.
In hoeverre vindt u het gepast dat de NPO haar kostbare zendtijd inzet voor campagnes tegen bezuinigingen, terwijl deze tijd bedoeld is voor onafhankelijke en pluriforme programmering?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de NPO publieke middelen ontvangt om kwalitatief hoogstaande, onafhankelijke en gevarieerde programma’s te maken?
Ja, de landelijke publieke omroep ontvangt publieke middelen voor het uitvoeren van zijn publieke taak.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO deze middelen nu lijkt te gebruiken om hun eigen belangen te verdedigen en is hier volgens u sprake van belangenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Verder is het zo dat, net als in elke andere (publieke) sector, de medewerkers van de publieke omroep het recht hebben om te protesteren.
Acht u campagnevoeren tegen overheidsbeleid in lijn met de in de Mediawet omschreven taak van de publieke omroep?
De publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht om onafhankelijk te zijn van overheid en commercie. Ruimte van de publieke omroep voor de uitvoering van haar taak is van wezenlijk belang voor een gezonde democratie. De publieke omroep staat onder meer voor een betrouwbare, onafhankelijke nieuwsvoorziening, een sterke journalistieke functie en het bieden van een podium aan verschillende opinies. Dat kunnen ook opinies zijn die zich verzetten tegen overheidsbeleid, waaronder de bezuinigingen. Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod.
Is u bekend waarom de NPO er niet voor heeft gekozen deze zendtijd in te kopen bij de Ster en hoe beoordeelt u dat gegeven?
Nee dat is mij niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het beter en meer afgewogen was geweest als de NPO in haar programma’s had stilgestaan bij deze actuele bezuinigingen, met voor- en tegenstanders aan het woord, en heeft u deze vraag bij de omroepen neergelegd?
Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod. Het staat publieke omroepen uiteraard volledig vrij om hier in hun programma’s aandacht aan te besteden. Dit gebeurt ook.
Ziet u het risico dat het op deze manier vormgeven van protestacties het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de NPO kan schaden?
De landelijke publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht onafhankelijk van politiek en commercie te zijn. Juist vanwege die onafhankelijkheid, in het licht van de vrijheid van meningsuiting, vind ik dat het niet aan mij is inhoudelijk commentaar te geven op deze acties.
Waarin verschilt het financieren van een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) door de overheid, waarbij u heeft aangegeven wel te hebben ingegrepen, ten opzichte van het financieren van de publieke omroep door de overheid?
De NPO is een zelfstandig bestuursorgaan, de publieke omroepen zijn dat niet. NPO en publieke omroepen worden beide door de overheid gefinancierd. Het betreft hier een actie van medewerkers van de publieke omroepen. Aan de orde zijn daarbij de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de publieke omroep van overheid en commercie. Dat het om grondrechten gaat, maakt terughoudendheid geboden.
Waarom is de vrijheid van meningsuiting van de media volgens u belangrijker dan die van zbo’s?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel (publiek) geld gemoeid is met de hiervoor gebruikte zendtijd en hoe beoordeelt u dit in het licht van de bezuinigingsopgave?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het verdwijnen van Radio Free Europe /Radio Liberty |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Amerika de financiering van Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) wil stopzetten? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Op 14 maart jl. tekende president Trump een presidentieel decreet waarmee de financiering van US Agency for Global Media (USAGM), de Amerikaanse overheidsinstantie die Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) financiert, per direct werd stopgezet. In reactie daarop besloot USAGM om de resterende financiering voor het lopende begrotingsjaar – ter waarde van 77 miljoen dollar – niet aan RFE/RL over te maken. RFE/RL vocht dit besluit met succes aan bij een Amerikaanse rechter. Naar aanleiding daarvan gaf president Trump alsnog toestemming om de financiering door te laten gaan. Hiermee zou de continuïteit van RFE/RL gewaarborgd zijn tot september van dit jaar. Echter, tot op heden is dit geld niet overgemaakt. Daardoor is RFE/RL in onmiddellijke financiële problemen gekomen.
Het kabinet heeft met spijt kennis genomen van het Amerikaanse voornemen tot terugschroeven van de financiering van RFE/RL. RFE/RL speelt al decennialang een cruciale rol in het bieden van feitelijke berichtgeving, die voldoet aan hoge redactionele standaarden van onafhankelijkheid, juist ook in regio’s waar vrije pers onder druk staat of zelfs geheel ontbreekt. Daarmee is RFE/RL belangrijk voor het bieden van tegengeluid tegen desinformatie in een flink aantal landen, van Rusland tot Afghanistan.
Erkent u dat hiermee onafhankelijke radio met een belangrijke historie van het bestrijden van desinformatie, verloren zal gaan?
Ja. Het wegvallen van deze financiering zou een aderlating zijn op meerdere vlakken – voor mediavrijheid en voor de democratische weerbaarheid in de betreffende landen, maar ook in de strijd tegen desinformatie.
Deelt u de mening dat het een aderlating is voor onafhankelijke journalistiek en het vrije woord?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe kijkt u naar de berichtgeving dat het stopzetten van deze financiering vooral winst is voor Rusland en de desinformatie die vanuit Rusland verspreid wordt? Wat gaat Nederland doen om dit te voorkomen, gezien ook de eigen bezuinigingen op de publieke omroep?
RFE/RL en andere vrije media zijn belangrijk om mediaconsumenten in Oost-Europa en Rusland te voorzien van feitelijke en onafhankelijke nieuwsprogramma’s en achtergronden. Het wegvallen hiervan kan de speelruimte voor door de Russische staat gecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken vergroten. Dit staat los van de visie van het kabinet op de Nederlandse publieke omroepen.
Wat zijn concreet de gevolgen van het stopzetten van financiering door de VS, zoals financieel voor RFE/RL als de impact op het verspreiden van desinformatie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. De continuïteit van RFE/RL is tot en met september van dit jaar alleen gewaarborgd als de voor dit jaar toegezegde financiële middelen daadwerkelijk aan RFE/RL worden overgemaakt. RFE/RL heeft zich genoodzaakt gezien drastische bezuinigingen door te voeren. Begin april heeft RFE/RL een deel van zijn staf met vermindering van salaris op non-actief moeten stellen en de organisatie teert al enige tijd op eigen reserves. Op 3 april jl. bleek USAGM de satellietdienst, die zorgt voor ontvangst in Rusland, te hebben uitgeschakeld.
Het wegvallen van RFE/RL geeft meer ruimte aan bijvoorbeeld Russische staatsgecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken voor het verspreiden van propaganda en desinformatie. Daarmee raakt dit niet alleen die regio’s zelf, maar heeft het ook een bredere Europese uitstraling.
Deelt u de mening dat er gekeken zal moeten worden door Europa en door Nederland naar alternatieven voor de financiering van RFE/RL, om het vrije woord niet monddood te maken?
Het kabinet hecht grote waarde aan vrije media wereldwijd, waaronder Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL). Om die reden heeft Nederland, samen met elf andere lidstaten, de door Tsjechië geïnitieerde verklaring van 18 maart jl. ondertekend over het belang van RFE/RL, in lijn met motie Timmermans c.s. (Kamerstuk 21 501–20, nr. 2221) die op 19 maart werd aangenomen. Het kabinet zet zich, in samenwerking met andere EU-lidstaten en gelijkgezinde landen, in voor het vinden van financiële middelen die RFE/RL en andere vrije media in staat stellen hun belangrijke werk voort te zetten. Daarbij wordt tevens nagegaan op welke manieren andere vrije media kunnen worden ondersteund.
Welke acties gaat u nemen om RFE/RL toch in stand te houden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe kijkt u naar het voorbeeld van de Tsjechische regering, die vanuit hun historie de dreiging van Rusland kennen, en de keuze maken om RFE/RL te gaan ondersteunen? Bent u in gesprek met uw collega daar? Gaat u hen helpen in die steun, en hoe gaat dat er concreet uitzien?
Nederland werkt nauw samen met Tsjechië voor het behouden van maximale druk op het Russische regime en het tegengaan van Russische informatiemanipulatie. Het Tsjechische initiatief om RFE/RL overeind te houden past binnen die inzet.
Ik sprak op 19 maart jl. met mijn Tsjechische collega Lipavský over het voortbestaan van RFE/RL en bedankte hem voor het Tsjechische initiatief. Ik heb hem toegezegd dat dit kabinet deze inzet steunt en het belang benadrukt van duurzame financiering. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden? Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Ja. Ik vind het goed dat de lokale kerken gebruikmaken van de mogelijkheid de problematiek rond huisvesting van kerken bij de gemeente ter sprake te brengen.
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Ik betreur het idee dat kerken door ruimtegebrek hun belangrijke maatschappelijke functie niet zouden kunnen vervullen en dat erediensten hierdoor niet kunnen worden gehouden. Bij dit ruimtegebrek gaat het echter om een veel breder probleem dat niet alleen kerkelijke gemeenschappen treft. Schaarste aan (huur)ruimte heeft dan ook de aanhoudende aandacht van dit kabinet.
Tegelijkertijd gaat het waarschijnlijk niet alleen om schaarste aan ruimte, maar ook om betaalbaarheid en de concurrentie tussen religieuze organisaties en andere organisaties met een maatschappelijke functie. Daarnaast bestaat de trend dat steeds meer kerkgebouwen leeg komen te staan of hun religieuze functie verliezen. Om deze ontwikkeling in kaart te brengen en een visie te vormen over de toekomst van deze kerkgebouwen kunnen gemeenten een kerkenvisie opstellen. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over welke bestemming een kerk bij verlies van religieus gebruik houdt of krijgt, bijvoorbeeld behoud van de bestaande maatschappelijke bestemming of woningbouw. Het behoud van de maatschappelijke bestemming maakt het mogelijk dat een andere geloofsgemeenschap zich kan vestigen in het kerkgebouw.
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam, een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving, bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke initiatieven zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6 van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten te houden?
Het uitgangspunt van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is dat eenieder in Nederland vrij is om een geloof of levensovertuiging te hebben, te verlaten, te veranderen of niet te hebben en daarnaar te handelen en/of te leven volgens de voorschriften van het geloof of de levensovertuiging. De overheid heeft een verplichting om de uiting van godsdienstvrijheid toe te staan (tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen) en om dit, waar mogelijk, te faciliteren.
Artikel 6 van de Grondwet legt de overheid echter geen resultaatsverplichting op om voldoende fysieke ruimte beschikbaar te maken voor het houden van erediensten. De verdeling van ruimte is een samenspel van overheden, private partijen en burgers. De ruimte in Nederland is schaars en er zijn veel verschillende partijen die om extra ruimte vragen. Gemeenten kunnen er in hun ruimtelijk beleid expliciet voor kiezen rekening te houden met het belang van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, maar hoeven dat niet te doen.
Ongeacht de vraag of betrokken partijen bij de verdeling uiteindelijk expliciet rekening houden met de belangen van geloofsgemeenschappen, mag het recht dat in artikel 6 van de Grondwet wordt beschermd in ieder geval niet illusoir worden gemaakt. Het is belangrijk dat er na de verdeling van de fysieke ruimten voldoende mogelijkheid is om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit te oefenen. In het uiterste geval staat de weg naar de rechter open om te laten toetsen of de bij de verdeling betrokken partijen recht hebben gedaan aan dit uitgangspunt.
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties geen formele positie binnen de overheidsorganisatie. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat verbiedt de overheid niet om de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging te faciliteren, bijvoorbeeld door gebedsruimten beschikbaar te maken of door subsidies te verlenen voor activiteiten die een niet-religieus, publiek doel hebben.
Daartoe heeft de overheid echter geen verplichting. Of en in hoeverre contacten worden onderhouden met religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen is in de eerste plaats een politieke overweging, die in belangrijke mate op lokaal niveau moet worden gemaakt. Wanneer gemeenten beslissen om de uitoefening van godsdienstvrijheid en levensovertuiging actief te faciliteren, is het wel van belang dat de gemeente neutraal handelt: regelgeving en beleid mogen geen onderscheid maken tussen gemeenschappen op basis van de inhoud van het geloof of de levensovertuiging.
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen kerk en staat»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders gaat zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Het is niet aan mij om het college op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken; die taak ligt bij de gemeenteraad. Wel doe ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties handreikingen om gemeenten te helpen bij het opstellen en uitvoeren van beleid ten aanzien van geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger bijvoorbeeld in 2019 het Tweeluik religie en publiek domein gepubliceerd.3
Vanuit het programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden gemeenten daarnaast ondersteund bij de totstandkoming, uitvoering en implementatie van kerkenvisies door middel van publicaties, handreikingen en bijeenkomsten.
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?3 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst onder druk zet?
Ja dat herinner ik me. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 8 is toegelicht, is het aan het lokale gezag om af te wegen hoe beschikbare (huur)ruimten worden verdeeld. Ik kan niet treden in de beoordeling van deze afweging.
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
De uitoefening van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mag niet onevenredig onder druk komen te staan door ruimtegebrek. Tegelijkertijd geeft deze vrijheid geen absoluut recht op het verkrijgen van fysieke ruimte voor belijdenis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, spelen bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten meerdere belangen mee en is de verdeling van ruimten een samenspel tussen overheden, marktpartijen en burgers. Betrokken partijen kunnen ervoor kiezen de belangen van geloofsgemeenschappen voorop te stellen bij het maken van beslissingen, maar hebben daartoe geen verplichting. Zij kunnen er ook voor kiezen beschikbare ruimten voor andere doeleinden in te zetten dan voor de geloofsbelijdenis. Dat is in beginsel toegestaan, mits dit beleid neutraal is ten aanzien van alle geloofsgemeenschappen en het beleid de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet illusoir maakt.
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol in spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Die rol vervul ik onder andere door het uitbrengen van verschillende handreikingen, zoals het Tweeluik religie en publiek domein. Er hebben zich sinds de publicatie van het Tweeluik in 2020 geen wijzigingen voorgedaan die een herijking van de handreiking op dit moment noodzakelijk maken.
Daarnaast maak ik met de jaarlijkse bijeenkomst van het Platform Gemeenten en Mensenrechten lokale bestuurders, politici en beleidsmedewerkers bewust van de gevallen waarin gemeentelijk beleid raakt of kan raken aan (de uitoefening van) grondrechten. Tijdens de bijeenkomst gaan gemeenten met elkaar in gesprek over het waarborgen van grondrechten in lokale regelgeving en beleid en worden goede voorbeelden gedeeld van het omgaan met mensenrechtelijke thema’s, zoals het recht op volkshuisvesting, het demonstratierecht en anti-discriminatie.
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet bouwt aan leefgemeenschappen, waarin onder ander gewoond, gewerkt, vrijwilligerswerk gedaan en gerecreëerd wordt. Het inpassen van voorzieningen voor geloof is onderdeel van een samenleving. Het is niet aan de rijksoverheid om nationaal te sturen op het inpassen voor voorzieningen voor het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Het lokale bestuur maakt zelf deze afwegingen in het ruimtelijk beleid, in samenspraak met betrokken burgers en marktpartijen.
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid (in hoedanigheid van Minister van Eredienst) ziet op het onderhouden van contacten met geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen, met als doel het bevorderen van de goede samenwerking tussen het Rijk en deze gemeenschappen. De Minister van Eredienst heeft geen wettelijke rol of bevoegdheden bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten.
Het voortouw voor bepaalde onderwerpen op het terrein van religie en levensbeschouwing is bij verschillende departementen belegd. Zoals hiervoor toegelicht gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Voor vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen is, naast het lokale gezag, de Minister van BZK aanspreekpunt voor dit onderwerp. Daarnaast kunnen gemeenschappen gebruikmaken van de consultatiemogelijkheden, zoals de terinzagelegging van de Nota Ruimte. Indien vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenschappen de huisvesting van deze gemeenschappen willen aankaarten in het reguliere overleg met de Minister van Eredienst zal deze Minister hen verwijzen naar de lokale overheden of eventuele signalen hierover onder de aandacht brengen van de Minister van BZK, omdat deze de contacten onderhoudt met gemeenten.
De Zembla uitzending 'Gevlucht en verwaarloosd' van 16 maart 2025 |
|
Anne-Marijke Podt |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
Hoe vaak heeft Nidos de afgelopen twee jaar aan de bel getrokken of gerapporteerd dat de werkdruk te hoog was en de workload te hoog was? Wat is daar vanuit uw ministerie mee gedaan?
Welke rapportages zijn er in de loop van de jaren geweest die hebben gewezen op de problemen bij de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen, zoals het rapport van de Commissie De Winter (2019) dat in de uitzending wordt genoemd, maar ook de rapportages van de kinderombudsman over de situatie van alleenstaande minderjarigen in Ter Apel (2022)? Kunt u per rapport aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en waarom niet?1 en 2
Klopt het dat er in het rapport van de Commissie De Winter eerder is gewaarschuwd voor de risico’s op onderling geweld en suïcide wanneer de groepsgrootte te groot wordt? Waarom wordt er in dit licht niet, net als bij reguliere jeugdzorg, gekozen om juist toe te werken naar kleinere groepen?
Welke afspraken zijn er met Nidos over de frequentie waarmee voogden hun kinderen minimaal zien? Kan het voorkomen dat kinderen bijvoorbeeld maar éénmaal per maand worden gezien, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Welke afspraken zijn er met Nidos en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) over de begeleiding op woongroepen (op COA-locaties en in kleinschalige woonvoorzieningen)? Hoe vaak worden kinderen gezien? Kan het voorkomen dat er enkele weken geen begeleiding is, zoals in de uitzending wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Deelt u de mening dat de «opvanglocatie» in Delft, zoals deze in de uitzending te zien is, ongeschikt is voor opvang, laat staan voor de opvang van kinderen? Hoeveel kinderen worden op deze en vergelijkbare opvanglocaties opgevangen? Wat wordt hieraan gedaan?
Waarom wordt gekozen voor kleinschalige opvang waarbij minderjarigen worden begeleid door iemand die niet in het pand of op het terrein aanwezig is? Op welke manier is dit te vergelijken met jongeren uit de reguliere jeugdzorg?
Klopt het dat er sprake is (geweest) van pleeggezinnen waarin kinderen moesten werken, waarin kinderen onvoldoende eten kregen, dat kinderen zijn achtergelaten terwijl pleegouders op vakantie waren en kinderen zijn geplaatst in criminele gezinnen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Klopt het dat er al eerder zorgen waren over 40% van de pleeggezinnen? Waarom zijn vermoedens over ongeschikte gezinnen niet doorgekomen bij de Inspectie Jeugd en Gezin? Waarom is daar (klaarblijkelijk) niet op gehandeld?
Klopt het dat kinderen opnieuw zijn geplaatst bij eerder ongeschikt bevonden pleegouders? Hoe kan dit?
Op welke wijze worden pleeggezinnen gescreend? Wie houdt toezicht op de pleeggezinnen en op welke wijze? Gelden hier andere regels dan in de reguliere pleegzorg? Zo ja, waarom?
Waarom is er geen sprake van een pleegzorgbegeleider? Bent u bereid te kijken of deze kan worden opgenomen om het toezicht op en de begeleiding van pleeggezinnen te verbeteren?
Op welke termijn is er – met alle nu lopende onderzoeken – duidelijkheid over de geschiktheid van de bestaande pleeggezinnen en locaties? Waar kunnen kinderen, pleegouders en andere betrokkenen terecht met vragen hierover?
Welke lessen die recent zijn getrokken uit de reguliere pleegzorg acht u ook relevant voor de pleegzorg bij deze kinderen?
Waarom wordt er überhaupt voor gekozen om met deze kinderen en jongeren zo anders om te gaan dan met kinderen en jongeren in de reguliere jeugdzorg?
Klopt het dat in veel andere landen de zorg voor minderjarigen die zonder ouders asiel hebben aangevraagd of gekregen, is belegd bij de reguliere jeugdzorg? Waarom is daar in Nederland niet voor gekozen? Welke voor- en nadelen ziet u aan het Nederlandse systeem versus het opvangen van minderjarigen in de reguliere jeugdzorg?
Wat vindt u van uitspraken in de documentaire als «we hebben niets beters» en «we moeten roeien met de riemen die we hebben»? Wat had de voogdijorganisatie hier in uw ogen anders moeten doen? Wat ziet u als de verantwoordelijkheid van het departement en de keuzes die er beleidsmatig zijn gemaakt?
Bent u bereid in het licht van deze uitzending onmiddellijk te stoppen met de «tijdelijke maatregelen» ten aanzien van de opvang van kinderen die asiel hebben aangevraagd zoals die zijn ingezet door uw voorganger, zoals de vergroting van de groepsgrootte waarin kinderen worden opgevangen en het doorplaatsen van kinderen naar de volwassenenopvang wanneer zij 17 jaar zijn?
Bent u bereid om niet meer toe te staan dat kinderen worden gehoord door de IND zonder dat er een voogd aanwezig is, zoals eerder aan de Tweede Kamer beloofd? Zo nee, waarom niet?
Hoe wordt de keten van begeleiding en opvang van minderjarigen meer weerbaar gemaakt voor de onherroepelijke plotselinge stijgingen en dalingen in het aantal kinderen dat naar Nederland komt?
Hoe beziet u de mogelijkheden tot verbetering van de opvang en begeleiding van minderjarigen als u tegelijk van plan bent de komende jaren meer dan 80% te gaan bezuinigen op het Nidos?
In hoeverre acht u Nidos in staat om voldoende voogden en begeleiders aan te nemen en te behouden als er in de begroting staat dat er de komende jaren meer dan 80% wordt bezuinigd?
Hoe is de bezettingsgraad op dit moment ten aanzien van het aantal opvangplekken voor minderjarige vreemdelingen? Hoe denkt u voldoende kwalitatief goede plekken in COA-opvang en kleinschalige huisvesting te realiseren zonder spreidingswet?
Bent u bereid met álle ketenpartners te werken aan een verbeterplan, waarin niet alleen aandacht is voor de rol van Nidos, maar ook voor de keuzes die op dit moment vanuit het departement en de gehele keten gemaakt worden met betrekking tot de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen? Bent u bereid in dit verbeterplan aandacht te besteden aan financiering, plaatsing, monitoring, werving en behoud van personeel, groepsgrootte, screening en begeleiding van pleegouders, omgang met signalen van de werkvloer en met incidenten en omgang met fluctuaties in de instroom? Bent u bereid dit plan uiterlijk voor de zomer aan de Kamer te doen toekomen?
Bent u bereid deze vragen ruim voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 24 april 2025 te beantwoorden?
Het bericht “Lokale wielrenners balen van afgelast NK wielrennen” |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lokale wielrenners balen van afgelast Nederlands kampioenschap (NK) Wielrennen»?1
Ja.
Hoeveel (lokale) sportevenementen dreigen dit jaar niet door te gaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit?
De NAVO-top die op 24 en 25 juni 2025 in Den Haag plaatsvindt, vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden. Er is geen overzicht van het aantal sportevenementen dat niet kan doorgaan wegens een gebrek aan politiecapaciteit.
Hoe vaak is in 2023 en 2024 de politie en Mobiele Eenheid (ME) ingezet bij wedstrijden van betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s)?
Gezien dit onderdeel is van de reguliere politietaak en de afwegingen gemaakt worden op lokaal niveau houdt de politie hier geen aparte cijfers van bij.
Hoe vaak wordt bijstand verleend door politie-eenheden uit andere (omliggende) regio's voor voetbalwedstrijden?
Politie uit andere eenheden leveren soms bijstand bij voetbalwedstrijden, voornamelijk bestaand uit ME-inzet. Daarnaast reizen supportersbegeleiders mee met de uitsupporters. Politie vanuit de eenheid waar de uitspelende voetbalclub vandaan komt, gaat dan naar de eenheid waar de thuisspelende club gevestigd is. De politie heeft alleen de algemene jaarcijfers met betrekking tot bijstand. Hierin staat geen specifieke informatie over de aard van de inzet.
Heeft deze bijstand in de basisregio's van de dienstdoende agenten geleid tot onderbezetting? Zo ja, kunt u specificeren hoe vaak dit heeft plaatsgevonden?
Er zijn geen gevallen bekend waarin bijstand heeft geleid tot onderbezetting in de basisregio’s op het reguliere politiewerk zoals incidentenafhandeling en heterdaadopsporing. De bijstand voor de inzet bij voetbalwedstrijden gaat wel ten koste van andere activiteiten van de politie bijvoorbeeld inzet in de wijken.
Kunt u aangeven hoeveel sportevenementen, inclusief amateur- en breedtesport, in gemeenten in 2023 en 2024 negatief zijn geadviseerd door de politie vanwege capaciteitsgebrek?
Deze afwegingen worden op lokaal niveau gemaakt. Ik beschik derhalve niet over de gevraagde cijfers.
Hoe beoordeelt u het feit dat kleinschalige sportevenementen, die aansluiten bij het beleidsdoel om sportparticipatie en maatschappelijke cohesie te bevorderen, soms niet door kunnen gaan vanwege een gebrek aan politiecapaciteit?
Sportevenementen, groot en klein, kunnen worden ingezet voor verschillende (lokale) maatschappelijke doeleinden, waaronder het bevorderen van sportparticipatie en maatschappelijke cohesie. Ik snap de teleurstelling als deze evenementen geen doorgang kunnen vinden door beperkte beschikbare politiecapaciteit. Dit betekent natuurlijk ook iets voor het behalen van de verschillende (lokale) maatschappelijke beleidsdoelen.
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet. Ook kan lokaal worden besloten om het behalen van de eerder genoemde beleidsdoelen anders in te richten.
Een goed voorbeeld van het anders organiseren van evenementen komt uit de wielersport. Eerder bent u geïnformeerd2 over het voornemen van de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie (KNWU) om meer in te zetten op burgermotorverkeersregelaars bij professionele wedstrijden, zodat deze wedstrijden georganiseerd kunnen worden met minder politie-inzet. Met het amendement van het lid Inge van Dijk3 zijn middelen gereserveerd ter ondersteuning van het ontwikkelen van een landelijke richtlijn voor burgermotorverkeersregelaars. De subsidieaanvraag van de KNWU is momenteel in behandeling bij het Ministerie van VWS.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kleinschalige sportevenementen in gemeenten beter ondersteund worden?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een gezamenlijk protocol op te stellen, samen met de relevante ministeries, waarin de politie-inzet bij kleinschalige sportevenementen gewaarborgd blijft, zodat dergelijke evenementen niet het slachtoffer worden van gebrek aan politiecapaciteit?
De afweging of en hoe evenementen doorgang vinden wordt door het lokaal gezag gemaakt. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zien daarom geen aanleiding om een protocol op te stellen.
Hoe kan volgens u de samenwerking tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid versterkt worden om sport als middel voor inclusie, cohesie en preventie te ondersteunen?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik hebben regelmatig contact over onderwerpen die invloed hebben op sport en de publieke veiligheid.
Artiesten en concert-/festivalgangers met een beperking |
|
Mohammed Mohandis , Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet»?1 Zo ja, wat vindt u van de constatering van de initiatiefnemers dat mensen met een beperking nauwelijks te zien zijn op podia?
Ja, ik ben bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet». Ook ik vind dat de positie en ontwikkeling van artiesten met een beperking meer aandacht en erkenning verdient.
Wat vindt u van opmerkingen van Nederlandse respondenten in het onderzoek Time to Act als «Again, we definitely look to programme disabled artists, but in The Netherlands it’s not even evident yet that disabled people are able to come to theatre in the first place. We’re definitely not there yet», waaruit blijkt dat er zowel voor bezoekers als artiesten en makers met een beperking nog een wereld te winnen is?2
Ook deze opmerkingen laten zien dat de cultuursector in Nederland nog niet toegankelijk en inclusief genoeg is voor mensen met een beperking om volwaardig mee te kunnen doen.
Trekt u zich deze signalen aan en vindt u dat u ook een verantwoordelijkheid heeft om cultuur en culturele evenementen toegankelijk te maken voor iedereen, inclusief mensen met een beperking?
Het ministerie neemt zijn verantwoordelijkheid door randvoorwaarden te stellen en kaders te scheppen. Wel is de culturele sector op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke sector.
Deelt u de mening dat Nederland nog niet voldoet aan artikel 30 van het VN Verdrag Handicap, waarin expliciet staat dat mensen met een beperking het recht hebben om in de volle breedte van de samenleving mee te doen en toegang dienen te hebben tot hulp(middelen) om te kunnen deelnemen aan o.a. cultuur en sport, en kunt u toelichten of u van mening bent dat er in de afgelopen jaren genoeg voortgang is geboekt?
Afgelopen periode zijn er positieve ontwikkelingen geweest op het gebied van toegang en deelname aan sport en cultuur. In Nederland heeft de gehandicaptensport de afgelopen decennia aanzienlijke kwalitatieve vooruitgang geboekt, mede dankzij een groeiend bewustzijn van inclusiviteit en gelijke kansen voor mensen met een beperking. Er wordt bij ruim 7.000 sportclubs, ondernemers en locaties in de openbare ruimte gesport door mensen met een beperking. Ook op de Paralympische Spelen doet Nederland het goed. In de cultuursector is te zien dat ook steeds meer organisaties aan de slag zijn om hun instelling toegankelijker en inclusiever te maken, denk aan het rolstoeltoegankelijk maken van theaters of aan musea die speciale openstellingen en/of rondleidingen hebben voor doelgroepen met een bepaalde beperking. Er zijn goede initiatieven vanuit de sport sector die aandacht vragen voor meer zichtbaarheid en bewustwording voor mensen met een beperking, zoals het platform Uniek Sporten en het programma Play Unified van Special Olympics. In de cultuursector zijn de initiatiefnemers van het eerdergenoemde manifest, stichting Podium INC. een goed voorbeeld.
We zijn echter ondanks deze positieve ontwikkelingen nog niet waar we willen zijn. Voor de zomer zal de werkagenda VN-verdrag Handicap naar uw Kamer worden gezonden. Hier staat aanvullend beleid onder ander op het gebied van cultuur en sport.
Op welke onderdelen uit het manifest ziet u een concrete rol voor u als bewindspersoon?
De onderdelen die worden genoemd in het manifest zijn breder toepasbaar dan enkel voor mensen met een beperking. Ik wil daar dan ook breed op inzetten. Door kaders te stellen en de culturele en mediasector te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid werken wij samen met de sector aan een cultuursector die voor iedereen toegankelijk is, niet alleen voor mensen met een fysieke, danwel cognitieve beperking, maar voor alle burgers uit alle hoeken van de samenleving. Uiteraard met specifieke aandacht voor mensen met een beperking waar dit nodig is of wettelijk is bepaald.
Zo roept het manifest op dat er gelijke mogelijkheden moeten zijn tot kunstvakonderwijs. In Nederland vinden we het belangrijk dat alle (aspirant)studenten, die aan de wettelijke eisen voldoen, kunnen studeren op het mbo, de hogeschool of universiteit. Wettelijk gezien hebben onderwijsinstellingen de plicht om voorzieningen te treffen en maatwerk te bieden voor studenten die ondersteuning nodig hebben. Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) ondersteunt onderwijsinstellingen hierbij en bevordert kennis en kunde hierover binnen de onderwijsinstellingen. Ook stimuleer ik eerlijke beloning van makers in de cultuursector door middel van de Fair Pay Code, die eist dat medewerkers eerlijk worden betaald. Bij het maken van beleid over toegankelijkheid pas ik het adagium «niets over ons, zonder ons» toe, waarbij eveneens in het kader van Fair Pay een eerlijke beloning tegenover de kennis van deze ervaringsdeskundigen moet staan. Het manifest vraagt ook aandacht financiële ondersteuning voor toegankelijkheidskosten. In dat kader ben ik aan het onderzoeken of hier ondersteuning voor mogelijk is.
Op welke manier heeft het programma «Onbeperkt Meedoen!» bijgedragen aan het wegnemen van drempels voor mensen met een beperking, zoals bij het bezoeken van een concert of festival?
Gedurende het programma «Onbeperkt meedoen» (2018–2021) is er met onder andere ervaringsdeskundigen, belangenorganisaties en brancheorganisaties samengewerkt aan het wegnemen van drempels. In de evaluatie van 2021 van het programma wordt de ambitie uitgesproken om een cultuursector te realiseren waar iedereen zich welkom voelt en die uitnodigend en toegankelijk is. Helaas is het nog steeds zo dat mensen met een beperking tijdens het bezoek van concerten en festivals tegen obstakels aanlopen. Zoals bijvoorbeeld de toegankelijkheid van het festivalterrein of dat er geen kijkplatform is. We zijn er nog niet. Er is echter wel de tendens dat concerten en festivals goede stappen zetten om toegankelijker te worden.
In de vervolgaanpak «Doe onbeperkt mee» wordt er gewerkt om de toegankelijkheid te vergroten. Zo is er gezamenlijk met het Ministerie van VWS en OCW subsidie verstrekt aan stichting HandicapNL om activiteiten te ontwikkelen om contact tussen mensen met en zonder beperking te stimuleren.
Het zogenaamde «Sitdown Café» is hieruit voortgekomen. Doel is om met het «Sitdown Café» bij te dragen aan het wegnemen van sociale drempels in het contact tussen mensen met en zonder beperking, zodat zij samen kunnen genieten van festivals. Hier zijn veel positieve reacties op gekomen van festivalgangers. Ook is er op sociale media aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de festivals.
Welke wezenlijke veranderingen hebben er plaatsgevonden sinds uw ambtsvoorganger in antwoord op Kamervragen in 2021 erkende dat nog niet alle festivals of evenementen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?3
Ten aanzien van veranderingen waar de ministeries bij betrokken waren, was er al voor de beantwoording van de Kamervragen uit 2021 sprake van maatregelen van zowel het Ministerie van VWS als het Ministerie van OCW om de festival- en podiumsector te stimuleren om toegankelijker en inclusiever te worden. Sinds de beantwoording, zoals bij het antwoord op vraag 6 reeds genoemd is, is er vanuit beide ministeries subsidie verleend aan HandicapNL om het SitDown Café te ontwikkelen. Ook is er vanuit het Ministerie van OCW subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om de Routekaart Toegankelijke Festivals door te ontwikkelen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u ziet voor uzelf met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor dove of slechthorende mensen bij concerten en de beschikbaarheid van schrijftolken en gebarentolken bij voorstellingen en concerten?
Ik herken de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen. Ik stimuleer de sector om met toegankelijkheid aan de slag te gaan door het Kennispunt Toegankelijke Cultuur dat momenteel in ontwikkeling is en culturele organisaties handvatten en informatie moet bieden op het gebied van toegankelijkheid. Echter, zoals ik al eerder schreef is de culturele sector zelf primair verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke culturele sector.
Kunt u aangeven hoeveel gebaren- en schrijftolken er momenteel werkzaam zijn in Nederland, hoeveel mensen momenteel een tolkopleiding volgen en welke concrete maatregelen u neemt om het volgen van een tolkopleiding te stimuleren?
In het Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken (RTGS), dat wordt beheerd door de Stichting RTGS, staan 724 tolken Nederlandse Gebarentaal (NGT) en schrijftolken geregistreerd. Bij de bacheloropleiding Leraar Nederlandse Gebarentaal (NGT)/Tolk NGT bij de Hogeschool Utrecht (HU) zijn momenteel 301 studenten ingeschreven, daarnaast volgen 33 studenten de Associate degree-opleiding schrijftolk aan de HU.
Voor het opleiden van nieuwe tolken geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de onderwijsinstelling hoe de opleiding wordt ingericht. Instellingen kunnen de verkregen financiële middelen zelf verdelen over de doelen waaraan zij wettelijk moeten voldoen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u voor uzelf ziet met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen?
Ook dit signaal herken ik. Zie antwoord op vraag 8.
Wat is de status van de routekaart voor inclusieve festivals die in 2021 werd gepresenteerd en wordt deze overal gebruikt?4
De Routekaart voor Toegankelijke Festivals werd in 2019 gelanceerd door Coalitie voor Inclusie. Eind 2022 heeft mijn voorganger subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om deze routekaart door te ontwikkelen, te actualiseren en beter toegankelijk te maken. De routekaart is te vinden op de website van de Coalitie voor Inclusie. De Routekaart biedt handvatten voor festivals om inclusiever te zijn.
Zijn er richtlijnen voor evenementen over hoe om te gaan met mensen die ondersteuning nodig hebben, vanwege bijvoorbeeld medicatiegebruik, rolstoelgebruik of een audiovisuele beperking, en waar kunnen organisaties in de evenementenbranche aankloppen voor informatie, kennis en ondersteuning?
Er zijn geen landelijk vastgestelde richtlijnen voor evenementen op het gebied van toegankelijkheid. Wel staan in de Routekaart voor Toegankelijke Festivals richtlijnen die ook toepasbaar zijn in de evenementensector. Gemeenten en andere organisaties geven ook tips aan evenementorganisatoren hoe zij hun evenement zo toegankelijk mogelijk kunnen maken. Maar om te voldoen aan de behoefte om richtlijnen en handvatten te bundelen op één gezamenlijke plek werk ik aan een Kennispunt Toegankelijke Cultuur waar ook de evenementenbranche gebruik van kan maken. Als het Kennispunt Toegankelijke Cultuur gelanceerd is, is het de bedoeling om te verwijzen naar de Routekaart, zodat deze nog makkelijker vindbaar is voor festival – en evenementorganisatoren om zo informatie, kennis en ondersteuning te vinden voor vragen rondom toegankelijkheid.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Artiesten met een beperking aan zet» om festivals en evenementen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking en de Kamer hierover te informeren, en kunt u ook op basis van deze gesprekken en de behoeften en mogelijkheden de Kamer informeren over welke rol u ziet om festivals en evenementen te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid voor iedereen?
Op 3 februari 2025 heeft er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen het Ministerie van OCW, de initiatiefnemer van het Manifest, Stichting PodiumINC. en een aantal artiesten met een beperking, danwel organisaties die werken met artiesten met een beperking. De aanleiding voor dit gesprek was het aanbieden van het Manifest. Er heeft een goed gesprek plaatsgevonden over het toegankelijker maken van de podiumsector, en de cultuursector in zijn geheel, voor mensen met een beperking. Ik heb Stichting PodiumINC. ook betrokken bij de input voor de werkagenda voor de uitvoering van het VN-verdrag Handicap.
Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, is mijn rol vooral het ondersteunen van de cultuursector om haar verantwoordelijkheid ten opzichte van toegankelijkheid en inclusie zo goed mogelijk op te kunnen pakken. Dit doe ik o.a. door het verlenen van subsidies, zoals die aan de Coalitie voor Inclusie voor de Routekaart Toegankelijke Festivals, of door het ontwikkelen van een Kennispunt Toegankelijke Cultuur.
De Burgerdialoog over de rol van sociale media bij openbare ordeverstoringen |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de specifieke motivatie is geweest om een Burgerdialoog te organiseren?
Dit initiatief past binnen het voornemen van het kabinet zoals geuit in het regeerprogramma om burgers meer te betrekken bij de verschillende fasen van de beleidscyclus. De aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen leent zich voor het betrekken van burgers, omdat het een complex vraagstuk is dat ook grondrechten van burgers raakt. Het belichten van verschillende perspectieven levert een bijdrage aan de totstandkoming van gedragen oplossingen.
Kunt u aangeven hoe u toch een positief besluit heeft genomen ten aanzien van het organiseren van de Burgerdialoog, ondanks alle problematiek en waanzinnigheid bij het Burgerberaad Klimaat?
Het betrekken van het perspectief van burgers bij beleidsvorming is een voornemen uit het regeerprogramma. Door het organiseren van deze burgerdialoog wordt daar invulling aan gegeven. De insteek van deze burgerdialoog is om verschillende dilemma’s rondom het onderwerp te bespreken en input van deelnemers te ontvangen over mogelijke oplossingen. Ik baseer me bij dit vraagstuk niet alleen op de uitkomsten van de burgerdialoog. Er zijn daarnaast verschillende andere initiatieven opgestart, zoals bijeenkomsten met deskundigen en internationaal vergelijkend onderzoek, die helpen bij de verdere beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
De burgerdialoog verschilt in belangrijke mate van het Nationaal Burgerberaad Klimaat. Het is in eerste instantie qua doel anders; de burgerdialoog is zoals aangegeven verkennend en gericht op het ophalen van perspectieven en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is wat betreft (organisatorische) opzet dan ook een veel kleinschaliger initiatief en minder intensief en belastend voor zowel deelnemers, de ambtelijke organisatie als externe inhuur. Zowel het aantal deelnemers als het aantal bijeenkomsten ligt significant lager. Het benodigde budget voor de burgerdialoog ligt dan ook veel lager.
Kunt u een duidelijk beeld schetsen wie er achter de organisatie van de Burgerdialoog schuilgaat? Hoe bent u tot deze organisatie gekomen en welke competenties waren er vereist?
De burgerdialoog is geïnitieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en wordt begeleid door een bureau dat is gespecialiseerd in participatietrajecten. Dergelijke trajecten zijn nieuw voor het departement en daarom is gekozen om de benodigde expertise in te huren. Daarnaast is het voor de onafhankelijkheid van de burgerdialoog van belang dat er externe procesbegeleiding is.
Hoeveel kosten zijn er reeds gemaakt in de voorbereiding van de Burgerdialoog?
De verwachting is dat de uitvoering van de burgerdialoog in totaal ongeveer € 350.000 gaat kosten. De grootste kostenposten voor de uitvoering van burgerdialoog zijn de inhuur van een gespecialiseerd bureau, de locatiehuur met sobere catering en een gepaste deelnemersvergoeding. Het gaat vooralsnog om een inschatting, omdat er bijvoorbeeld nog enkele variabele kosten zijn, zoals de reiskostenvergoeding voor deelnemers. Als de Kamer wordt geïnformeerd over de opbrengst van de burgerdialoog kunnen ook de definitieve kosten geschetst worden.
Kunt u aangeven welke faciliteiten er voorzien zijn voor de bijeenkomsten?
De burgerdialoog bestaat uit drie fysieke bijeenkomsten en één online bijeenkomst. Tijdens de fysieke bijeenkomsten wordt gezorgd voor eten en drinken (water, koffie, thee en lunch).
Kunt u aangeven welke functieomschrijvingen alle medewerkers van het Burgerdialoog krijgen en over hoeveel functies we spreken?
Bij de uitvoering van dit traject zijn (naast de inzet vanuit het bureau) een projectleider en twee beleidsmedewerkers betrokken vanuit het departement. Zij werken hier parttime aan.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer hierover niet geïnformeerd heeft?
De Kamer is op 14 mei 2024 door de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in een brief over de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen geïnformeerd over de behoefte om het perspectief van burgers te betrekken bij de beleidsvorming.1 In de zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over zowel de opbrengst van de burgerdialoog als de (verwachte) opbrengst van verschillende andere lopende en afgeronde initiatieven die plaatsvinden in het kader van de beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
Hoeveel kosten zijn er beraamd voor de Burgerdialoog en hoe zijn deze kosten opgebouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe het proces omtrent het selecteren van deelnemers vormgegeven wordt?
In totaal zijn er 100.000 uitnodigingsbrieven verstuurd naar willekeurige adressen in Nederland. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Dit is een database waar geen persoonsgebonden informatie in staat. Bewoners van de adressen die een brief hebben ontvangen kunnen zich aanmelden om deel te nemen. Tijdens de aanmelding geeft een geïnteresseerde enkele demografische gegevens op. Na aanmelding wordt een loting uitgevoerd om de deelnemers definitief te selecteren. In de loting wordt gezorgd voor een zo goed mogelijke afspiegeling wat betreft leeftijd, geslacht en geografische spreiding. Als deelnemer moet je 16 jaar of ouder zijn.
Welke experts zijn er voorzien en aan de hand van welke criteria zullen zij uitgekozen worden?
Het is belangrijk dat het vraagstuk tijdens de burgerdialoog vanuit verschillende perspectieven bekeken wordt. Daarom worden er (ervarings)deskundigen vanuit verschillende disciplines uitgenodigd om deze perspectieven toe te lichten. Dit kan bijvoorbeeld een internetprofessional, jurist of politieagent zijn.
Een onderzoek naar misstanden bij NPO |
|
Mohammed Mohandis |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
Kent u het bericht dat de Raad van Toezicht van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) door tussenkomst van de ondernemingsraad de afgelopen twee jaar aanhoudend klachten over intimidatie en onveilig en onvoorspelbaar gedrag, verbaal geweld en het negeren van medewerkers heeft ontvangen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Heeft naar uw oordeel de Raad van Toezicht bijtijds en adequaat gehandeld op deze signalen?
Desgevraagd heeft de Raad van Toezicht mij laten weten dat er naar aanleiding van signalen gesprekken zijn gevoerd met de (centrale) ondernemingsraad. In algemene zin vind ik het belangrijk dat signalen over sociale veiligheid op een goede manier worden opgevolgd. Dit is in het belang van iedereen die werkzaam is bij de NPO. Dat is altijd in eerste instantie een zaak van de werkgever en daar past mij als Minister terughoudendheid.
Vindt u het handelen van de Raad van Toezicht passend bij de urgentie die zou moeten worden gevoeld bij de constatering van de onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (de onderzoekscommissie-Van Rijn) dat NPO-ers ontevredener over hun directie waren dan de andere ondervraagden?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin heb ik eerder aangegeven dat ik het van belang vind dat signalen worden opgevolgd en dat een veilige werkomgeving overal binnen de publieke omroep de norm zou moeten zijn. Bestuurders en toezichthouders dragen daar verantwoordelijkheid voor. Hiertoe zijn al verschillende zaken in gang gezet door de NPO, onder andere als onderdeel van het overkoepelende plan van aanpak voor de NPO en de omroepen. Zo is in het afgelopen jaar een nieuwe directeur HR en Cultuur gestart bij de NPO en is er gewerkt aan een gezamenlijke klachtenregeling voor ongewenste omgangsvormen. Dit laat onverlet dat er nog veel gedaan moet worden.
Had de Raad van Toezicht niet eerder kunnen en moeten besluiten tot een onderzoek naar de mogelijke misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer ontving uw departement voor het eerst signalen van een onveilig werkklimaat bij NPO?
Mijn departement heeft in oktober 2024 één signaal ontvangen over de bestuursstijl van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. Het betrof een signaal in zeer algemene bewoordingen waardoor dit, na overleg met degene die het signaal had afgegeven, geen aanleiding gaf tot opvolging.
Wat waren de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de Raad van Toezicht van de NPO?
Ik heb in mijn gesprek met de heer Joustra nadrukkelijk gewezen op zijn rol en zijn verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige omgeving. Ik reken erop dat de Raad van Toezicht, samen met de Raad van Bestuur, reflecteert op gebeurtenissen en concrete stappen zet om daar duidelijke lessen uit te trekken en dat met het juiste gevoel voor urgentie doet. Zij hebben mij inmiddels laten weten steviger en met meer prioriteit dan eerder te zullen toezien op de sociale veiligheid en de uitvoering van het in 2024 opgestelde plan van aanpak. Daarnaast moet de focus van de Raad van Toezicht nu liggen op de continuïteit van het bestuur en de organisatie op de korte termijn. Ik blijf met de Raad van Toezicht in gesprek en zal hen blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat is uw indruk van de wijze waarop de Raad van Toezicht gevolg heeft gegeven aan uw indringende gesprek?
De Raad van Toezicht heeft snel maatregelen getroffen om de continuïteit van het bestuur van de NPO te waarborgen. Zo is Lucien Brouwer aangesteld als interim-voorzitter. In mijn eerdere gesprek met de heer Joustra heb ik benadrukt dat het belangrijk is om de continuïteit van de NPO te waarborgen. Het is cruciaal dat er in overleg met de bestuurder snel verdere concrete stappen worden gezet om stabiliteit binnen de NPO te verzekeren. Ik heb afgesproken dat mijn ministerie en ik op de hoogte worden gehouden van de maatregelen die genomen worden. Als er signalen zijn dat een sociaal veilige omgeving in het geding is, vind ik het belangrijk dat duidelijk wordt wat er aan de hand is, wat ieders rol daarin is geweest en dat dit door bestuur en toezichthouder wordt aangepakt.
Welke lessen moeten de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de NPO uit de recente gebeurtenissen trekken en welke concrete stappen zouden naar uw oordeel gezet moeten worden om snel te komen tot een veilig werkklimaat bij NPO?
Zoals ik eerder al aangaf verwacht ik dat de Raad van Toezicht een helder beeld heeft van de recente gebeurtenissen en ieders rol daarin. Dit is noodzakelijk voor een reflectie op het eigen handelen en een effectieve opvolging. Primair is nu van belang dat de bestuurlijke continuïteit binnen de NPO gewaarborgd wordt en daarin heeft de Raad van Toezicht in elk geval voorzien in de benoeming van een interim-bestuursvoorzitter. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, gaat de Raad van Toezicht nadrukkelijker toezien op de uitvoering van het plan van aanpak sociale veiligheid.
Ik heb richting de heer Joustra herhaald dat ik van een goed functionerende Raad van Toezicht verwacht dat hij toeziet op de werkzaamheden van de raad van bestuur en de gang van zaken binnen de NPO en dat hij gepaste maatregelen neemt om de stabiliteit van de NPO te waarborgen. Een sociaal veilige werkomgeving is daar een belangrijk onderdeel van. Sociale veiligheid binnen de publieke omroep is van groot belang en ik verwacht van toezichthouders en bestuurders dat zij daar prioriteit aan geven.
In hoeverre gaat u bij de hervorming van de publieke omroep het realiseren van stabiliteit en structurele goede werkverhoudingen betrekken?
Goed bestuur en een goede governance zijn belangrijke uitgangspunten voor de hervorming van de publieke omroep die ik voorsta. Daarom werk ik aan voorstellen die daarin moeten voorzien. Ik ben doordrongen van de noodzaak de publieke omroep ook op dit punt te hervormen.
Helpt het daarbij dat de aangekondigde taakstellingen ten koste gaan van de programmering? Zo nee, waarom niet?
NPO en omroepen zijn aan zet om de taakstelling in te vullen. Die taakstelling gaat overigens al in vanaf 2027, terwijl de hervorming op zijn vroegst vanaf 2029 ingaat. Ik ben ervan doordrongen dat deze taakstelling tot moeilijke keuzes zal leiden, die ook de programmering gaan raken.
Komt er nog een onafhankelijk onderzoek naar deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven het van belang te vinden dat duidelijk wordt wat er aan de hand is en wat ieders rol daarin is geweest. Het Commissariaat voor de Media kan nog besluiten tot onderzoek over te gaan. Ook de Raad van Toezicht kan daar eigenstandig toe besluiten.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaande aan het Notaoverleg Media d.d. 14 april 2025 te beantwoorden?
Ja.
Het werkbezoek van de staatssecretaris van Defensie aan Microsoft en Amazon |
|
Barbara Kathmann , Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat het doel was van uw werkbezoek van 3 tot en met 5 maart 2025 aan Microsoft en Amazon in Seattle?1
Het doel van het werkbezoek was drieledig, namelijk: 1) Het krijgen van inzicht in de laatste technologische ontwikkelingen bij Microsoft en Amazon; 2) het bepalen van de impact die deze bedrijven hebben op het opereren van Defensie en 3) het ontwikkelen van meer inzicht op het gebied van autonomie en soevereiniteit op het gebied van data en informatie.
Kunt u het volledige programma van uw werkbezoek delen, met een overzicht van wie u heeft gesproken en wat het onderwerp van deze gesprekken was?
Vanwege privacy kunnen wij geen namen of functies geven, maar er is gesproken met beide bedrijven op het niveau van director & corporate vice president. Met deze vertegenwoordigers heb ik gesproken over oplossingen voor mobiele cloudomgevingen, verwerking en eigenaarschap van data, regelgeving en toepasbaarheid van de laatste technologische ontwikkelingen die relevant zijn voor Defensie.
Heeft u op dit werkbezoek concrete toezeggingen gedaan of afspraken gemaakt? Wat was uw boodschap richting de bedrijven?
Ik heb geen toezeggingen gedaan. Onze gevechtskracht is niet langer alleen afhankelijk van staal en vuur, maar ook van bits en bytes. Hierin biedt de expertise van techbedrijven zoals Microsoft en Amazon waardevolle inzichten. Mijn boodschap richting de bedrijven is om te onderzoeken hoe hun expertise en technologie bij kunnen dragen in operationele situaties, op een soevereine wijze.
Is de inhoud van het werkbezoek en uw inbreng bij de activiteiten afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken?
De inhoud van het werkbezoek is afgestemd met het Ministerie van Economische Zaken.
Deelt u de mening dat, in deze geopolitieke context, Nederland de afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven juist zou moeten verminderen?
Het kabinet heeft in 2023 de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) met uw Kamer gedeeld.2 Het Kabinet constateert in de Agenda DOSA dat, in deze veranderende context, we strategisch moeten gaan kijken naar digitale technologie, en in het bijzonder naar strategische afhankelijkheden met een hoog risico.
We hebben een langdurige trans-Atlantische relatie met de VS. De VS is en zal een cruciale partner voor Nederland blijven, met gedeelde veiligheids- en economische belangen, waaronder ook digitale aspecten vallen.
Nederland zal blijven werken aan een goede werkrelatie met de VS. Ontwikkelingen in de VS, ook ten aanzien van tech, volgen elkaar snel op. We houden deze ontwikkelingen op technologisch- en veiligheidsgebied in de VS nauwlettend in de gaten.
Een te grote afhankelijkheid van één marktpartij is echter ongewenst. In de afweging welke data wij in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud, moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen. Daarbij wordt expliciet gekeken naar Europese tech-bedrijven.
Acht u de totale afhankelijkheid van clouddiensten van niet-Europese techbedrijven een mogelijk risico voor de Nederlandse en Europese autonomie en veiligheid?
Zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geconstateerd, wordt er veelvoudig gebruik gemaakt van public clouddiensten, waarbij meer dan de helft van de materieel public clouddiensten3 bij «big tech» ingekocht wordt4. Er is hiermee echter nog geen sprake van een «totale afhankelijkheid». In de afweging welke data we in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Defensie gaat uit van een spreiding van risico’s door clouddiensten in de eigen datacentra en bij verschillende cloud aanbieders onder te brengen, zowel binnen als buiten Europa. Er zal dus geen sprake zijn van totale afhankelijkheid van niet-Europese techbedrijven. Defensie weegt per situatie af of een eventuele afhankelijkheid acceptabel is. Daarbij worden ook de aspecten autonomie en veiligheid per situatie beoordeeld.
Heeft het Ministerie van Defensie een strategie voor het terugdringen van strategische afhankelijkheden van niet-Europese techbedrijven? Zo ja, hoe gaat u deze afhankelijkheden verminderen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze strategie alsnog te ontwikkelen?
Het beleid van Defensie draagt op verschillende manieren bij aan het vergroten van onze strategische autonomie en het positioneren van onze Nederlandse kennis-, technologie- en industriebasis. Begin april 2025 wordt de nieuwe Strategie van Defensie naar uw Kamer gestuurd, waarin toegelicht zal worden hoe Defensie strategische afhankelijkheden wil verminderen door zelf te investeren in de kennis- en industriebasis. Hoe sterker Europa en Nederland zijn, hoe minder afhankelijkheid. Defensie neemt daarnaast ook verschillende beschermende maatregelen: bepaalde producten, onderdelen en/of capaciteiten zullen in Nederland behouden of ontwikkeld moeten worden om (cruciale) (wapen)systemen van de krijgsmacht – en haar bondgenoten – te kunnen produceren, op te kunnen schalen en te ondersteunen.
Welke strategische investeringen doet het Ministerie van Defensie op het gebied van autonomie in het digitale domein? Acht u het in het belang van de Nederlandse veiligheid om de capaciteit van de Nederlandse en Europese techsector te benutten en versterken door te investeren in hun diensten en deze af te nemen?
Om internationaal een speler van betekenis te blijven, mee te blijven lopen in de mondiale (technologische) ontwikkelingen en onze afhankelijkheid van anderen te beperken, is het verkrijgen en het behouden van leiderschap op strategische technologische punten voor Nederland en Defensie belangrijk. Nederland heeft een sterke en kennisintensieve technologische en industriële basis die hoogwaardige producten en diensten levert. De gewijzigde geopolitieke context en de snelle technologische ontwikkelingen maken dat investeringen in de Nederlandse Technologische en Industriële Basis (NLDTIB) nodig zijn. Een sterke krijgsmacht en een sterk Nederland, kan alleen als de NLDTIB en Europese Technologische Industriële Basis (EDTIB) versterkt worden. Het internationaal positioneren van Nederlandse en Europese technologiebedrijven is daarbij van belang. Begin april wordt de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) en de bijbehorende Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis – Defensie (STRAIIK-D) aangeboden aan de Kamer. Daarin zullen deze ambities en versterkingen toegelicht worden.
Welke acties onderneemt u om Nederlandse en Europese techbedrijven structureel meer te betrekken bij Defensie-aanbestedingen en strategische IT-infrastructuur?
Defensie werkt aan versterkte publiek-private samenwerking o.a. via Defport. Defport draagt bij aan het versnellen van de militaire materieelgereedheid door de afstand tussen Defensie en de private sector te verkleinen. Ook de regionale programmabureaus en de opbouw van regionale ecosystemen en uitbreiding van MINDBases dragen bij aan het verkleinen van de afstand tussen Defensie, kennisinstellingen en industrie. Het is voor de Europese strategische autonomie van groot belang dat er strategische samenwerking bestaat met Nederlandse en Europese techbedrijven. Defensie zet in op een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Specifiek voor IT heeft Defensie sinds enkele jaren verschillende dialoogtafels met IT-bedrijven die betrekking hebben op huidige en toekomstige ontwikkelingen, om samen op te trekken en vruchtbare partnerschappen te ontwikkelen voor de lange termijn zodat snel kan worden ingespeeld op de behoeften van Defensie. Deze maandelijkse dialoog-tafels stellen Defensie in staat om uitdagingen voor te leggen aan de markt, om te komen tot nieuwe samenwerkingen, oplossingen en versnelling.
Heeft u een plan om bestaande samenwerkingen met Nederlandse en Europese techbedrijven binnen Defensie op te schalen? Welke acties onderneemt u om dit te bereiken?
Ja, mede dankzij de Defensie IT-leveranciersdialoog is Defensie in staat geweest om strategische partnerschappen aan te gaan met diverse IT-bedrijven. Zoals in de Defensienota 2024 is aangekondigd zal Defensie eraan werken om nieuwe technologieën, nadrukkelijk afkomstig van de Nederlandse industrie, te integreren in militaire toepassingen.
Nationale samenwerking met andere departementen, kennispartners en het bedrijfsleven in Nederland leidt tot betere resultaten voor zowel de krijgsmacht als het Nederlandse verdienvermogen en de maatschappij. De samenwerking wordt ingericht via verschillende ecosystemen, per onderwerp en per regio. Defensie legt haar behoeften neer bij de industrie, de capability pull. Kennisinstellingen, start-ups, MKB’ers en Original Equipment Manufacturers (OEM’s) werken samen aan oplossingen die Defensie nodig heeft. Ook is er nadrukkelijk ruimte voor ideeën vanuit de industrie en civiele technologieën die betekenisvol kunnen zijn voor Defensie. Nederlandse en Europese (tech)bedrijven worden hiermee nauwer verbonden aan de opgaves van Defensie en gepositioneerd om vroegtijdig mee te werken aan uitdagingen.
Hoe stimuleert u Nederlandse en Europese partijen om mee te dingen naar aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid? Welke drempels ervaren deze bedrijven momenteel en hoe gaat u die wegnemen?
Het eerste deel van deze vraag heb ik beantwoord in vraag 9. Betreffende het tweede deel: Eén van de knelpunten is toegang tot financiering. Met name start-ups, scale-ups en het MKB lopen tegen deze drempel aan. Uw Kamer is recent per brief geïnformeerd5 over deze financieringsknelpunten. In deze brief kondigt Defensie vier actielijnen aan om deze knelpunten op te lossen. Deze actielijnen zetten in op 1) het bieden van lange termijnvraag, 2) het mobiliseren van private investeringen en beter gebruik maken van bestaande instrumentaria 3) het optimaliseren van overheidsprocessen en 4) het versterken van de dialoog met de markt, bijvoorbeeld met het publiek-private platform Defport.
Heeft u, naast de samenwerking met niet-Europese techbedrijven, ook onderzocht welke Europese cloud- en technologiealternatieven beschikbaar zijn voor Defensie? Zo ja, welke Europese partijen heeft u hiervoor in beeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, Defensie is een onderzoek gestart naar mogelijkheden om cloudomgevingen voor Defensie te ontwikkelen met Europese leveranciers. De gesprekken daarover verkeren nog in een commercieel vertrouwelijke fase.
Bent u bereid (alsnog) gesprekken te initiëren met Europese alternatieven zoals OVHcloud, Nextcloud, of het GAIA-X-initiatief?
Ja.
Wat bedoelt u precies met uw openbare uitspraak: «Met een slimme mix van eigen en commerciële cloudoplossingen vergroten we onze digitale slagkracht»?2
Defensie ontwikkelt eigen IT zoals commandovoeringssystemen en IT-infrastructuur zoals de private cloud binnen het programma GrIT. Daarnaast is er een wereldwijde zeer snelle en innovatieve technologie-ontwikkeling in de public cloud. Om militair relevant te blijven op het slagveld met digitale technologie zal Defensie deze technologieën moeten combineren. Het combineren hiervan is onderdeel van de multicloud strategie van Defensie. Dit is een cruciaal onderdeel van de digitale transformatie van Defensie.
Hoe worden de diensten van Microsoft en Amazon momenteel gebruikt in de Defensie-architectuur? Welke Defensie-onderdelen zijn afhankelijkheid van deze diensten?
In de architectuur staan de clouddiensten van Microsoft en Amazon als «onderlaag» die gebruikt wordt voor ongepubliceerde of laag-gerubriceerde informatiesystemen. Naast clouddiensten neemt Defensie bij Microsoft ondersteuningsdiensten af voor de inzet van diverse Microsoft producten die op diverse plekken in de generieke IT-infrastructuur van Defensie worden toegepast. Voor de daadwerkelijke inzet zijn er geen afhankelijkheden van deze diensten (wel van de producten). Voor de lange termijn continuïteit heeft heel Defensie afhankelijkheden. Een van de belangrijkste afhankelijkheden is de cybersecurity ondersteuning van de diverse Microsoft producten.
Welke gegevens worden door Defensie bewaard, verwerkt, of gedeeld via de clouddiensten van Microsoft en Amazon? Heeft de Verenigde Staten, onder de CLOUD Act, toegang tot deze (gevoelige) gegevens?
Defensie verwerkt en bewaart alleen ongerubriceerde of laag gerubriceerde gegevens in de clouddiensten van Microsoft en Amazon.
Het Nationaal Cyber Security Centrum heeft in augustus 2022 een onderzoeksrapport over de CLOUD Act gepubliceerd. In dit onderzoek stelt Greenberg Traurig dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is.
Defensie verwerkt geen hoog gerubriceerde informatie in cloud-diensten van Microsoft en Amazon. Om een goede afweging te maken over de risico’s en de baten, hanteert Defensie een cloud-afwegingskader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Wegens de samenhang tussen vragen 9 en 11 is een gedeelte van deze beantwoording samengevoegd. Alle overige vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Berichten op de sociale media, die uit Nederland komen en oproepen tot haat, geweld en moord in Syrië |
|
Pieter Omtzigt , Derk Boswijk (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van een aantal schandelijke uitspraken op sociale media, waarin opgeroepen lijkt te worden om in Syrië groepen de vermoorden, zoals https://x.com/HaraldDoornbos/status/1898698085716386054?
Ja.
In welke mate hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voldoende zicht op dit soort uitingen van haat en oproepen tot geweld vanaf Nederlandse bodem? Hoe frequent komt dit zover u bekend voor?
Uit de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) kan helaas niet worden gehaald hoe vaak dergelijke uitingen en oproepen zich voordoen en hoeveel meldingen, aangiften of strafrechtelijke onderzoeken er worden gedaan naar dergelijke oproepen.
Hebben politie en OM de prioriteit, focus en capaciteit om deze vormen van haat op te kunnen sporen en te vervolgen?
Zowel politie als Openbaar Ministerie (OM) geven prioriteit aan de opsporing en vervolging van haatgedreven delicten, waaronder uitingen en gedragingen met een discriminerend karakter en oproepen tot geweld. Wanneer er aangifte wordt gedaan en sprake is van een strafbaar feit dat bewijsbaar is, gaat het OM in principe tot vervolging over. Dit vormt een wezenlijk uitgangspunt bij de vervolging en onderstreept het belang van normstelling bij dergelijk ondermijnend of polariserend gedrag.
Binnen het OM is de benodigde expertise aanwezig om deze zaken zorgvuldig en doelgericht te beoordelen en te behandelen. De politie beschikt over gespecialiseerde functionarissen en werkt nauw samen met ketenpartners om signalen van haat en discriminatie effectief op te sporen. Binnen de beschikbare capaciteit wordt gericht ingezet op deze vorm van criminaliteit.
Wil u in gesprek gaan met de politie en het OM hierover en terugkoppelen hoeveel zaken van mensen in Nederland die oproepen tot geweld in Syrië onderzocht en vervolgd worden? Kunt u de uitkomsten van de strafbeschikkingen of rechtszaken hierin geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.