De brief van de Ombudsman aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het opnieuw aandacht vragen voor de korte aanvraagtermijn voor de ‘bijzondere situaties’ |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 14 december 2018 is toegezonden door de Nationale ombudsman?1
Ja
Is het u bekend dat voor veel mensen nog steeds niet duidelijk is welke regelgeving geldt bij de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Het is mij niet bekend in hoeverre het niet duidelijk is welke regelgeving geldt bij de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen. Wel is op basis van het signaal van de Nationale ombudsman de informatie op de website van toeslagen uitgebreid. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 4.
Hoe valt dit te rijmen met de brief over ongewenste effecten van wet- en regelgeving van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 maart 2017 aan de Nationale ombudsman2, waarin staat dat de informatie op de website van de Belastingdienst over «bijzondere situaties» als bijvoorbeeld het afkopen van een klein pensioen wordt uitgebreid waardoor de regeling in Nederland meer bekendheid zou krijgen?
De Belastingdienst heeft op de website de informatie over huurtoeslag en bijzondere situaties inderdaad uitgebreid. De belastingdienst beschikt niet over gegevens over de (toegenomen) bekendheid van deze regelgeving.
Wat heeft de Belastingdienst in 2017 veranderd aan de website om meer duidelijkheid te geven over de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Op de website staat extra informatie over de mogelijkheid om de afkoopsom pensioen niet mee te laten tellen als inkomen voor de huurtoeslag. Het betreft de voorwaarden waaronder de afkoopsom meetelt als bijzonder inkomen bij de huurtoeslag.
Wat bent u voornemens te veranderen aan de website van de Belastingdienst en andere informatievoorzieningen om ervoor te zorgen dat de regelgeving omtrent «bijzondere situaties» een grotere bekendheid krijgt?
De Belastingdienst zet in op een bredere bekendheid onder de doelgroep en benadert hen via hun intermediairs. Het onderwerp is uitgebreid aan de orde gekomen op recente voorlichtingsbijeenkomsten voor de ouderenbonden. Eerder kwam het aan de orde op voorlichtingsdagen voor fiscaal dienstverleners. Het voornemen is om aan dit onderwerp nogmaals extra aandacht te besteden in onze communicatie met de fiscaal dienstverleners.
Bent u voornemens de problematiek rond de «bijzondere situaties» te betrekken bij een algehele vereenvoudiging van de huurtoeslag, zoals uw ambtsvoorganger in een reactie aan de Ombudsman schreef in maart 2017? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan te realiseren?
De evaluatie Woningwet (incl. bijlagen) is op 22 februari jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 470) naar uw kamer gezonden met daarin een verkenning over de vereenvoudiging huurtoeslag. In deze verkenning is aangegeven dat onder meer over de vereenvoudiging een IBO toeslagen zal worden uitgevoerd en in de tussentijd terughoudendheid zal worden betracht bij eventuele aanpassingen in dit beleid. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Ombudsman om in afwachting van een vereenvoudiging van de huurtoeslag een coulanceregeling te hanteren?
Binnen de geldende wet- en regelgeving zie ik daar op dit moment geen mogelijkheid toe.
Deelt u de mening dat ook de pensioenuitvoerders moeten bijdragen aan het vergroten van de bekendheid van de regeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de pensioenuitvoerders hun verantwoordelijkheid nemen?
Ik deel de mening dat ook pensioenuitvoerders hierin een verantwoordelijkheid hebben. Pensioenuitvoerders geven daar op dit moment al invulling aan door (gewezen) deelnemers in de afkoopbrieven en op de website te wijzen op de mogelijke gevolgen van het afkopen van een klein pensioen voor bijvoorbeeld toeslagen. Daarbij is vaak een (algemene) verwijzing opgenomen naar de website van de Belastingdienst.
Deelt u de mening dat de toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «dat pensioenuitvoerders de betreffende informatie onder meer zullen opnemen in de brief over afkoop, die (gewezen) deelnemers ontvangen»3 niet tot het gewenste resultaat heeft geleid? Zo ja, bent u voornemens met de pensioenuitvoerders in gesprek te treden om het belang van goede voorlichting over de gevolgen van een veranderlijk inkomen na afkoop pensioen te benadrukken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Uit de brief van de Nationale ombudsman van 14 december 2018 blijkt dat de regeling bij veel burgers niet bekend is en zij daardoor te laat ontdekken dat zij een beroep op de regeling hadden kunnen doen. Aangezien pensioenuitvoerders hun communicatie op dit punt de afgelopen jaren hebben aangepast en het belang van goede voorlichting inzien, is het de vraag of verdere aanpassingen tot het gewenste resultaat zullen leiden. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal hierover met de koepels van pensioenuitvoerders (Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars) in gesprek gaan.
Kunt u uiteenzetten hoeveel mensen sinds 2016 (uitgesplitst per jaar en per categorie) gebruik hebben gemaakt van de regeling «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Toeslagjaar
2016
2017
2018
bijzonder inkomen
4.600
4.200
20
chronisch ziek/gehandicapt
500
450
400
verzorgingssituatie
150
150
100
bijzonder vermogen
350
300
150
10%-regeling
50
40
80
latere beoordeling
2.000
Subtotaal
5.650
5.140
2.750
afwijzingen
2.100
900
1.000
Eindtotaal
7.750
6.040
3.750
Opgemerkt wordt dat de aantallen bij benadering zijn vastgesteld en dat de aantallen voor 2018 nog wijzigen omdat het definitief toekennen voor 2018 nog moet starten.
Waarom wordt er een zeswekentermijn gehanteerd bij de regeling «bijzondere situaties»?
Deze termijn is vastgesteld in de regelgeving. In artikel 2c lid 1 Besluit op de huurtoeslag en artikel 9 lid 3 Uitvoeringsregeling Awir staat vermeld dat de indieningstermijn is «tot het tijdstip dat het onherroepelijk is geworden». Daarmee wordt de Awb bezwaar- en beroepstermijn bedoeld van 6 weken.
De reden dat hiervoor geen langere termijn geldt zoals bij een regulier verzoek tot herziening (artikel 21a Awir uitgewerkt in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir) is dat in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir, onder sub d, staat dat wanneer een procedure een eigen termijn heeft, artikel 5a met de ruime 5 jaar termijn niet geldt.
Waarom krijgen huishoudens met acht personen of meer of iemand met een handicap een vijfjarige uitzonderingstermijn?
De «bijzondere situaties» huurgrensoverschrijding bij grote gezinnen en handicap vallen onder de Wet op de huurtoeslag (artikel 13 Wht) en hebben niet die beperkte termijn van 6 weken. Daar geldt immers bij een verzoek om herziening (artikel 21a Awir uitgewerkt in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir) dat het tot 5 jaar kan worden ingediend.
Deelt u de mening dat een zeswekentermijn, gezien onder andere de geldende vijfjarige termijn voor herzieningsverzoeken, te summier is en dat veel mensen die van de regeling «bijzondere situaties» gebruik willen maken niet tijdig op de hoogte zijn van de termijn en de mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de uitvoering gezien is de zeswekentermijn voldoende. Veruit de meeste verzoeken worden binnen de gestelde termijn ingediend. Ook zijn er niet veel klachten ontvangen over deze termijn.
Bent u voornemens om de zeswekentermijn bij de reguliere regeling «bijzondere situaties» uit te breiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke termijn denkt u en waarom?
De termijn waar u op doelt maakt onderdeel uit van overgangsrecht uit 2006 waar het Besluit op de huurtoeslag op gebaseerd is. Het was nadrukkelijk niet de bedoeling dit overgangsrecht in een later stadium uit te breiden cq. het Besluit op de huurtoeslag cf artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (URAwir)aan te passen en de termijn voor het indienen van het verzoek te verlengen tot vijf jaar na het onherroepelijk worden van de beschikking. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 6 genoemd, zal lopende het IBO-toeslagen over onder meer de vereenvoudiging huurtoeslag terughoudendheid worden betracht bij eventuele aanpassingen in dit beleid.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat is gebeurd.
Ok omgekeerde bewijslast mijnbouwschade in Drenthe |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) om omgekeerde bewijslast overal in Nederland te regelen en niet alleen in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik ken dit advies dat op mijn verzoek is opgesteld door de Tcbb. Ik heb dit Tcbb-advies bij brief van 2 april 2019 aan uw Kamer doen toekomen en daarbij aangegeven nog voor de zomer van 2019 te willen komen met een appreciatie hiervan. Ik zal daarbij ook ingaan op de vraag bij wie de bewijslast ligt voor het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de gebouwschade en de mijnbouwactiviteit, en op de wijze waarop het oorzakelijk verband dient te worden aangetoond.
Kunt u zich vinden in het advies van de Tcbb dat voor alle gevallen van mijnbouwschade in Nederland geldt dat bewijs van de oorzaak niet bij inwoners moet liggen? Gaat u dit advies overnemen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de verwarring in Noord-Drenthe, waar niet duidelijk is of de scheur in een pand veroorzaakt wordt door een Groningse of Drentse aardbeving als gevolg van gaswinning?
Ik begrijp dat het voor burgers in Noord-Drenthe onduidelijk kan zijn of de scheur in een pand is veroorzaakt door een Groningse of Drentse aardbeving als gevolg van gaswinning. Aangezien vanwege de ernstige aardbevingsproblematiek in Groningen is besloten tot diverse uitzonderlijke en vergaande regelingen, zoals de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden, is het verstandig om in geval van twijfel de schadeclaim in te dienen bij het Groningse loket. Mocht tijdens de behandeling worden vastgesteld dat de relatie met de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg er niet of slechts deels is, dan dient deze schadeclaim verder te worden afgehandeld door de betreffende mijnbouwonderneming en de Tcbb. In de toekomst zal deze afhandeling onafhankelijk van de mijnbouwonderneming gaan plaatsvinden, door de Commissie Mijnbouwschade.
Deelt u de mening dat verwarring over locatie van aardbevingen als oorzaak van scheuren even verwarrend is als wanneer scheuren nu door gas- of zoutbevingen ontstaan zijn?
Het ontwarren van een eventuele onduidelijkheid over de locatie van een schadeveroorzakende beving dan wel over de specifiek verantwoordelijke mijnbouwactiviteit, is onderdeel van de opdracht van de bevoegde instantie voor de behandeling van de schadeclaim. Een burger die mijnbouwschade vermoedt, hoeft de specifieke schadeoorzaak niet concreet te kunnen duiden.
Hoe ver staat het met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade? Is er ook sprake van een centraal landelijk meldpunt?
Alvorens de Commissie Mijnbouwschade is ingesteld, dient de Mijnbouwwet gewijzigd te worden. Ik verwacht het wetsvoorstel daartoe dit najaar in consultatie te kunnen brengen. In mijn appreciatie van het Tcbb-advies (zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1 en 2) zal ik nader ingaan op het tijdpad van dit wetsvoorstel.
Bent u naar aanleiding van de met algemene stemmen aangenomen motie in de gemeenteraad van Veendam van 25 maart 2019 bereid om nogmaals te kijken naar één instantie voor alle mijnbouwactiviteiten waarbij dan de omgekeerde bewijslast leidend is? Zo nee, waarom niet?
In mijn appreciatie van het Tcbb-advies, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1 en 2, zal ik ook ingaan op de bevoegde instantie voor de afhandeling van mijnbouwschade en de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat omwonenden beter betrokken worden bij mijnbouwactiviteiten?
Zoals uiteengezet in mijn brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 156) zet ik mij nadrukkelijk in voor een betere communicatie met gemeenten waarin mijnbouw aan de orde is en met omwonenden van mijnbouwactiviteiten. Ik doe dit op dit moment onder andere voor de aangepaste monitoringspraktijk voor het vaststellen van eventuele gebouwschade, en voor de landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Maar ook voor andere thema’s zet ik mij, op eigen initiatief of in reactie op een verzoek van een gemeente, graag in om waar mogelijk tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van omwonenden van een mijnbouwactiviteit.
Welke maatregelen treft u om omwonenden eerlijk te informeren over risico’s? Op welke termijn treft u deze maatregelen?
Het goed informeren van omwonenden over risico’s die gemoeid zijn met een mijnbouwactiviteit is een speerpunt van het mijnbouwbeleid. De afgelopen jaren zijn ook al diverse verbeteringen doorgevoerd, zoals het standaard opnemen van een seismische risicoanalyse in nieuwe winningsplannen en het inwinnen van adviezen hierover bij decentrale overheden. Het gesprek met omwonenden en decentrale overheden over verdere verbeteringen in deze aanpak is een blijvend punt van aandacht, waarbij het vaak gaat om maatwerkoplossingen. Een voorbeeld hiervan is de op 18 maart 2019 in Harlingen door de lokaal betrokken partijen ondertekende Samenwerkingsovereenkomst rond de zoutwinning onder de Waddenzee.
Het artikel ‘Energiesystemen minder betaalbaar en niet duurzamer’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Energiesystemen minder betaalbaar en niet duurzamer»?1
Ja.
Welke acties onderneemt u om de ontwikkeling, genoemd in een recent rapport2 van het World Economic Forum, waaruit dit artikel citeert, waaruit blijkt dat er de afgelopen vijf jaar wereldwijd beperkte vooruitgang is geboekt in de transitie naar duurzame energie, in nationaal en internationaal verband te keren?
Het onderzoek van het World Economic Forum komt tot de conclusie dat de wereldwijde transitie stokt. Fossiele brandstoffen spelen inderdaad een belangrijke rol in energieaanbod en zullen dat reëel gezien nog jaren blijven doen. Tegelijkertijd zie ik mét het World Economic Forum dat er in opkomende economieën als India en China veel verandert in het energiesysteem en er steeds meer steeds meer aandacht is voor, en geïnvesteerd wordt in schone energiebronnen.
Het is duidelijk dat de transitie een lange adem vergt, in alle landen. Ik blijf mij dan ook binnen de EU en waar mogelijk daarbuiten inzetten voor een verdere versnelling van de energietransitie, waartoe vorig jaar ook de G20-energieministers hebben opgeroepen.
Nationaal wordt zoals bekend gewerkt aan een klimaatakkoord, gericht op 49% emissiereductie in 2030, ten opzichte van 1990. In Europees verband is de inzet van het kabinet om de Europese langetermijnstrategie voor 2050 voor klimaatneutraliteit (net zero) vast te stellen en de Europese klimaatambitie voor 2030 te verhogen tot 55% reductie ten opzichte van 1990. In de mondiale context spant het kabinet zich in voor ambitieuzere NDCs (Nationally Determined Contributions).
Kunt u toelichten waarom energiesystemen duurder worden? In welke mate kunnen de spectaculaire kostendalingen voor zonne- en windenergie juist bijdragen aan het beperkt houden dan wel goedkoper maken van energiesystemen?
Inderdaad vindt er een scherpe kostendaling voor zonne- en windenergie plaats. Hoewel de prijs van de opwek van duurzame elektriciteit sterk daalt, kunnen de meeste vormen van hernieuwbare elektriciteit momenteel nog niet concurreren met de prijs van fossiele energiebronnen. De verwachting is dat dit binnen enkele jaren wel het geval zal zijn, waardoor er na 2025 geen nieuwe subsidiebeschikkingen meer nodig zijn voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit.
De energietransitie brengt echter ook andere uitdagingen en kosten voor energiesystemen met zich mee, bijvoorbeeld in de infrastructuur. Zo levert het integreren van hernieuwbare energiebronnen een behoefte op aan een meer flexibel energiesysteem dat een variërend aanbod kan opvangen. Ook kan het gevolg zijn dat er geïnvesteerd moet worden in meer netcapaciteit in gebieden waar het net nu dun uitgerold is.
Weet u welke zestien landen de beloftes in het Parijs-akkoord van 2015 hebben omgezet in conforme reductiedoelstellingen van CO2? Kunt u toelichten welke plannen deze 16 landen hebben gemaakt en of dit landen betreffen met een hoge CO2-uitstoot?
Deze constatering komt uit een rapport van het Grantham Institute van 29 oktober 2018 en refereert aan 16 landen die de doelen van hun Nationaal Bepaalde Bijdrage (NDC) in nationale wetgeving hebben vastgelegd. Het gaat volgens het rapport om de volgende landen: Algerije, Canada, Costa Rica, Ethiopië, Guatemala, Indonesië, Japan, Noord-Macedonië, Maleisië, Montenegro, Norway, Papua Nieuw-Guinea, Peru, Samoa, Singapore en Tonga.
Hoewel ook de EU sinds mei 2018 zijn NDC-doelstelling voor 2030 in wetgeving heeft vastgelegd, hebben de onderzoekers ervoor gekozen om dit niet in deze lijst op te nemen. De EU als geheel is verantwoordelijk voor het halen van de NDC en dat is wettelijk in de ETS-, niet-ETS- en LULUCF-richtlijnen vastgelegd. De onderzoekers zijn echter van mening dat ook de individuele lidstaten de non-ETS-doelstellingen in regelgeving moeten hebben omgezet.
Van de genoemde landen worden de doelstellingen van Canada, Indonesië, Japan en Singapore door Climate Action Tracker3 als Highly Insufficiënt gekwalificeerd, die van Noorwegen als Insufficiënt en die van Costa Rica als 2 degrees compatible. Canada, Japan en Indonesië behoren tot de top 11 van grootste uitstoters.
Wat onderneemt u, gelet op hetgeen waar in het rapport specifiek naar wordt gekeken inzake «transitiegereedheid», om hoger te scoren op aspecten waar ons land op dit moment achterblijft, zoals investeringsklimaat en menselijk kapitaal?
In het World Economic Forum-rapport wordt de transitiegereedheid van landen beoordeeld aan de hand van zes elementen: Energy system structure, Regulation and political commitment, Infrastructure and innovative business environment, Institutions and governance, Capital and investment en Human capital and consumer participation. Op basis van deze zes elementen staat Nederland in de top tien (plaats acht) inzake transitiegereedheid, hetgeen op zichzelf bezien positief is.
In het kader van de klimaat- en energietransitie is het van belang integraal te kijken naar de randvoorwaarden om deze transitie op een goede wijze te realiseren. Nederland scoort op vier van de zes elementen goed. In het rapport scoort Nederland minder hoog ten aanzien van het element innovative business environment, welke onder andere ingaat op innovatie en energie-infrastructuur. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn afspraken gemaakt omtrent een integrale kennis- en innovatieagenda (IKIA). De vijf sectortafels van het Klimaatakkoord hebben breed gedragen afspraken gemaakt over concrete doelen en mogelijke oplossingsrichtingen om de maatschappelijke opgave aan te pakken. De taakgroep heeft deze vertaald in missies voor 2050 en tussendoelstellingen voor 2030. De hiervoor benodigde kennis en innovatie is leidend voor deze IKIA. Er wordt ook een verbinding gelegd met internationale ontwikkelingen (EU/Internationaal Energieagentschap). Daarmee past deze IKIA bij uitstek bij de recente ontwikkeling binnen het innovatiebeleid, om maatschappelijke uitdagingen centraal te stellen, onder de noemer van missiegedreven innovatiebeleid en Horizon Europe.4 De kennis- en innovatieopgaven om een missie mede te helpen realiseren vragen doorgaans een langjarig commitment voor een programmatische aanpak, en krijgen in deze agenda vorm in zogenoemde Meerjarige Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s).
Ten aanzien van de energie-infrastructuur kan gesteld worden dat het energiesysteem sterk verandert. Met een groeiend aandeel hernieuwbaar opgewekte elektriciteit, nodig vanwege een groeiende elektrificatie in industrie, mobiliteit en gebouwde omgeving, zal het aanbod in toenemende mate een weer- en seizoenpatroon gaan volgen. Die trend wordt met het Klimaatakkoord versterkt. De verwachting is dat in 2030 rond 70 procent van de elektriciteitsproductie afhankelijk is van het weer. Richting 2050 zal het energiesysteem nagenoeg geheel duurzaam van aard zijn. Tot 2050 zullen er momenten zijn dat het aanbod voor meer dan 100 procent in de vraag kan voorzien en er zullen momenten zijn dat de vraag vrijwel volledig gedekt moet worden door andere bronnen dan weersafhankelijk hernieuwbaar vermogen, vanwege ongunstige weersomstandigheden.
De behoefte aan flexibiliteit, hybride elektrificatie en opslag neemt als gevolg hiervan toe. Het Klimaatakkoord bevat daarom afspraken over de wijze waarop in die flexibiliteitsbehoefte binnen het elektriciteitssysteem kan worden voorzien, in de vorm van opslag, conversie, interconnectie met het buitenland, regelbaar vermogen en vraagsturing. Het Klimaatakkoord zet daarnaast in op oplossingen buiten het elektriciteitssysteem. De omzetting van elektriciteit naar (duurzame) moleculen (en vice versa) biedt nieuwe mogelijkheden om een (over)aanbod van de ene energiedrager te koppelen aan (tijdelijke) schaarste van de ander, of om op een later moment weer terug te brengen in het elektriciteitssysteem. Daarnaast biedt de koppeling aan warmtenetwerken mogelijkheden voor een nuttig gebruik van een tijdelijk overproductie aan hernieuwbare energie.
De ontwikkeling van menselijk kapitaal inzake de energietransitie heeft mijn blijvende aandacht. Binnen het concept-Klimaatakkoord heeft de taakgroep arbeidsmarkt en scholing afspraken gemaakt hoe juist met deze uitdaging omgegaan kan worden.5 Ook heeft de energietransitie een rol binnen zowel het Techniekpact als het MKB!dee. Hiermee worden mkb-ondernemers gestimuleerd om te investeren in scholing en ontwikkeling.
Kunt u toelichten waaraan Nederland een plek in de top 10 verdient en wat we kunnen leren van de nummer één, Zweden?
Het artikel en het rapport van het WEF stellen dat de landen in de top 10 een hoge mate van energietransitie-gereedheid hebben. Nederland verdient een plaats in deze top 10 door onze relatief hoge energievoorzieningszekerheid, goede regelgeving, infrastructuur, ruimte voor innovatie en onze hoge graad van human capital, aldus het World Economic Forum. Zweden doet het volgens het rapport vooral beter dan Nederland op het gebied van consumer participation en het aandeel van duurzame energie in de energievoorziening. Biomassa is de grootste duurzame bron in Zweden. Binnen het Internationaal Energieagentschap kijken we bijvoorbeeld naar hoe Zweden het grote aandeel biomassa integreert in zijn energiesysteem. Nederland doet het bijvoorbeeld weer beter dan Zweden op het gebied van infrastructuur & innovatief bedrijfsklimaat. Via verschillende internationale fora, zoals het Internationaal Energieagentschap en de Clean Energy Ministerial, maar ook via bilaterale contacten, wisselt Nederland kennis uit met internationale partners, en dus ook met Zweden, op het vlak van de energietransitie.
Het bericht ‘Franse staat koopt nieuwe aandelen Air France-KLM’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Franse staat koopt nieuwe aandelen Air France-KLM»?1
Ja. Daarbij willen wij opmerken dat de kop van het artikel niet de huidige situatie weerspiegelt en slechts een mogelijke situatie in de toekomst beschrijft.
Kunt u bevestigen dat de Franse staat haar aandelenportefeuille in Air France-KLM vergroot? Zo nee waarom niet?
De situatie is als volgt. Air France-KLM heeft op 20 maart aangekondigd dat zij een converteerbare obligatie van maximaal 500 miljoen euro uitgeeft, met een looptijd tot 2026. Deze converteerbare obligatie werkt als een normale obligatie met couponrentes en aflossingstermijnen, met dit verschil dat de houders van de obligatie de mogelijkheid hebben om hun deel van de lening om te zetten in aandelenkapitaal. De houder van de obligatie krijgt in dat geval zijn inleg in aandelen Air France-KLM terug in plaats van in geld; zij ontvangen dan één aandeel Air France-KLM per obligatie. Wanneer hiervoor wordt gekozen, worden er (normaliter) extra aandelen Air France-KLM uitgegeven, en zullen bestaande aandeelhouders verwateren in hun aandeel. Gebruik maken van deze mogelijkheid is financieel gezien pas voordelig wanneer de koers van het aandeel Air France-KLM boven de nominale waarde van de obligatie (€ 17,92) staat. De slotkoers van 11 april 2019 bedraagt € 10,95.
Het uitgeven van een dergelijke obligatie is een logische manier voor een onderneming om financiering aan te trekken en daarmee investeringsruimte voor zichzelf te creëren.
Als bestaande aandeelhouder kun je ervoor kiezen om in een dergelijke obligatie te participeren, bijvoorbeeld voor het aandeel van je huidige aandelenbelang. Het gevolg is dat je aandelenbelang niet zal verwateren, mocht de obligatie (gedeeltelijk) omgezet worden in aandelen.
In hetzelfde bericht staat dat de Franse staat hierin participeert voor de grootte van haar aandelenbelang (14,3%). Dit houdt in dat de Franse staat kapitaal leent aan de onderneming ter waarde van 14,3% van de maximale obligatiewaarde.
De Franse staat vergroot haar aandelenportefeuille in Air France-KLM hiermee nu dus niet, maar heeft de mogelijkheid hun deel van de lening om te laten zetten in aandelen Air France-KLM. Indien de Franse staat gebruik maakt van deze mogelijkheid, neemt hun aandelenbelang toe met ongeveer 1%. Als zij daar niet voor kiezen, wordt (hun deel van) de obligatie volgens de afgesproken voorwaarden afgelost en zal de Franse staat dus ook geen aandelen ontvangen.
De Nederlandse staat heeft besloten hier nu niet op in te tekenen, omdat eventuele verwatering van het belang dat de Nederlandse staat heeft in Air France-KLM momenteel niet aan de orde is. Mocht die situatie zich voordoen, dan bekijkt de NL staat op dat moment of het nodig is verwatering van haar belang tegen te gaan om verlies aan invloed te voorkomen. Ter illustratie, gerekend met de huidige aandelenverhouding gaat het voor de Nederlandse staat voor een maximale verwatering van +/- 1%.
Kunt u nader uiteen zetten of u betrokken of vooraf geïnformeerd bent geweest bij het besluit van de Franse staat om haar aandelenportefeuille te vergroten?
Het uitgeven van een obligatie is een zaak van de onderneming. De Nederlandse staat is door de onderneming als aandeelhouder geïnformeerd over deze uitgifte, net als de Franse staat. De Nederlandse staat heeft besloten niet te participeren in deze uitgifte, zie ook het antwoord op vraag 1.
Kunt u uiteen zetten welke afspraken er zijn gemaakt over enige vorm van afstemming ten aanzien van toekomstige verwervingen van belangen in Air France-KLM?
Met de Franse staat is op 1 maart jl. afgesproken gezamenlijk een werkgroep op te zetten om gezichtspunten uit te wisselen over een aantal onderwerpen, waaronder de visie op publiek belang, de toekomst van de onderneming en de kapitaalstructuur. Wij kunnen op de uitkomsten hiervan niet vooruitlopen.
Kunt u toelichten wat een dergelijke aandelenwerving van de Franse staat in Air France-KLM betekent voor de bestuurlijke verhoudingen in Air France-KLM, in het licht van de recente aandelenwerving van de Nederlandse staat in Air France-KLM?
De uitgifte van deze obligatie door Air France-KLM en de participatie van de Franse staat hierin heeft geen consequenties voor de bestuurlijke verhoudingen in Air France-KLM.
Kunt u toelichten op welke wijze u het Nederlandse staatsbelang veiligstelt qua medezeggenschap in Air France-KLM? Kunt u daarbij toelichten of de Nederlandse staat conform de Franse wet Florange haar aandelen apart heeft gezet?
Zoals aangegeven in de brieven aan uw Kamer van 26 februari jl. (Kamerstuk. X) en 4 maart jl. (Kamerstuk X), beide over het aangaan van een aandelenbelang in Air France-KLM, zal de Nederlandse staat zowel haar formele als informele aandeelhoudersbevoegdheden hiertoe inzetten. Dit houdt dat in dat zowel op de aandeelhoudersvergadering, als in de board van Air France-KLM, als in gesprekken met Air France-KLM en de Franse staat het ondernemingsbelang en het Nederlandse belang aan de orde zullen komen.
De Nederlandse staat heeft haar aandelenbelang op naam laten registreren, en voldoet daarmee aan de voorwaarden van de wet Florange om, wanneer het aandelenbelang twee jaar of langer in bezit is van dezelfde aandeelhouder, het stemrecht te laten kwalificeren voor verdubbeling.
Wat is volgens u de reden dat de Franse staat juist nu haar aandelenportefeuille vergroot?
De Franse staat heeft haar aandelenportefeuille niet nu vergroot. Overigens wijs ik u er op dat de Franse staat in vergelijkbare gevallen de afgelopen jaren ook financieel heeft geparticipeerd in obligaties van Air France-KLM.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse staat geen vergelijkbare stappen neemt? Aangezien in het artikel wordt aangegeven dat de Nederlandse belangen niet in het gevaar zijn en dat daarom de Nederlandse staat geen extra aandelen aanschaft, kunt u aangeven wanneer dat wel het geval is geweest? Kunt u nader uiteen zetten, welke redenen er nu zijn om de Nederlandse aandelenportefeuille niet te vergroten die er wel waren in de maanden januari en februari?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van deze aankoop van de Franse staat voor de staatgaranties en de afspraken die de Nederlandse staat in 2003–2004 heeft gemaakt met de Franse staat?
De uitgifte van deze obligatie door Air France-KLM en de participatie van de Franse staat hierin heeft geen consequenties voor de staatsgaranties en de afspraken die in 2003–2004 gemaakt zijn.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat zowel de Franse als de Nederlandse staat op een korte termijn hun aandelenportefeuilles dienen te verkleinen en zo mogelijk geheel dienen te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren?
De Nederlandse staat is zeer recent aandeelhouder geworden in Air France-KLM en heeft daarmee onder andere haar commitment getoond aan het hele bedrijf Air France-KLM. Met de Franse staat is op 1 maart jl. afgesproken gezamenlijk een werkgroep op te zetten om gezichtspunten uit te wisselen over een aantal onderwerpen, waaronder de visie op publiek belang, de toekomst van de onderneming en de kapitaalstructuur. Wij kunnen op de uitkomsten hiervan niet vooruitlopen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Amsterdam wil 'eerlijke' computers in de stad’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam wil «eerlijke» computers in de stad»?1
Ja.
Bent u door de gemeente Amsterdam op de hoogte gesteld van de plannen om overheids- en niet-overheidsalgoritmen te controleren op ongewenste beslissingen?
Nee.
Hoe beoordeelt u de intentie van de gemeente om niet alleen de door haar gebruikte algoritmen te gaan controleren maar ook die van niet-gemeentelijke instellingen? Hoe beoordeelt u dit als deze niet-gemeentelijke instellingen ook nationaal actief zijn?
De gemeente Amsterdam wil in eerste instantie kaders ontwikkelen om de algoritmen die de gemeente zelf heeft gemaakt of ingekocht, te toetsen. Het staat de gemeente vrij om dat te doen. Ik denk dat we van ervaringen met dergelijke kaders, in dit geval gaat het om audits, kunnen leren.
Als het gaat om controle van algoritmen van niet-gemeentelijke instellingen wijs ik op de autonome bevoegdheid van de gemeente om verordeningen uit te vaardigen en beleid te maken op basis van de Gemeentewet (o.a. art. 108, 121, 122 en 149) en de Grondwet (art. 124, 125 en 127). Gemeenten hebben bevoegdheden voor kaderstelling en handhaving en daar zullen ook nationaal opererende bedrijven aan moeten voldoen.
Op beleidsterreinen zoals vakantieverhuur en vervoersmarkt zijn landelijk opererende bedrijven werkzaam die beschikken over een vergunning of concessie die is verleend door het gemeentebestuur van Amsterdam. Binnen de territoriale grenzen heeft de gemeente hier een eigen rol op het gebied van kaderstelling en handhaving. Het is ook aan de gemeente Amsterdam om te onderzoeken hoe betrekkelijk nieuwe ontwikkelingen zoals algoritmen en de wettelijke grondslagen die daarvoor gelden, zich verhouden tot de huidige kaderstelling en handhaving op beleidsterreinen als vervoer en verhuur waar niet-gemeentelijke instellingen actief zijn met algoritmen die ook tot ongewenste effecten leiden voor de stad. Dit zou kunnen leiden tot aanscherping van kaders en handhaving.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat elke gemeente zelf gaat bepalen welke bedrijven zij gaat weren op basis van algoritmen die deze bedrijven gebruiken? Kunnen gemeenten dit ook aan nationaal opererende bedrijven gaan vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten zelf actieplannen voor een digitale overheid aan het ontwikkelen zijn, zoals de Agenda Digitale Stad in Amsterdam?2 Kunt u beschrijven of en hoe het Ministerie van Binnenlandse Zaken betrokken is bij het trekken van grenzen tussen gemeentelijke, provinciale en nationale competenties?
Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat gemeenten actieplannen ontwikkelen voor een digitale stad en samenleving. Gemeenten innoveren en benutten digitalisering om maatschappelijke opgaven op te pakken. We doen veel samen. Graag wijs ik op NL DIGIbeter, Agenda Digitale Overheid, een agenda van alle overheden gezamenlijk, die verbinding legt met belangrijke publieke en private partners. Eén van de agendapunten is datagedreven werken. Dit heeft geleid tot «NL Digitaal: Data Agenda Overheid», een gezamenlijke agenda van gemeenten, provincies en waterschappen, die ik op 28 februari 2019 naar de Tweede Kamer stuurde. Concreet werken we hier aan vijf maatschappelijke opgaven: energietransitie, mest, armoede en schuld, ondermijning en ruimtelijke knelpunten. Het Leer- en Expertisepunt Datagedreven Werken ondersteunt overheden bij het benutten van de mogelijkheden van data op deze vijf opgaven. De ervaringen in deze trajecten dragen bij aan een gemeenschappelijk landelijk kader voor verantwoord gebruik van data en ook van algoritmen. Onder de noemer Smart Society hebben de VNG3, een aantal gemeenten (waaronder ook Amsterdam) en BZK de handen ineengeslagen om met bedrijven en kennisinstellingen samen te innoveren. Op deze manier kunnen we kennis delen, zorgen we dat kansrijke oplossingen verder gebracht en breed gebruikt worden, en komen we tot standaarden. Smart City richt zich op digitalisering in den brede, het onderwerp data/algoritmen maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Zo worden dataspelregels en afspraken gemaakt over hoe om te gaan met algoritmen.
Verwacht u dat meer gemeenten individueel algoritmen gaan controleren, ook op nationale regelingen?
Dat is mij niet bekend. Wel dat ik zie dat steeds meer gemeenten democratische grip proberen te krijgen op technologische ontwikkelingen die een grote impact hebben op het leven van hun inwoners en intensief met elkaar samenwerken, in bijvoorbeeld het eerder genoemde programma Smart Society van de VNG.
Is er een wettelijke grondslag voor gemeenten om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Is er in het algemeen een wettelijke grondslag om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Zo ja, wat is deze wettelijke grondslag? Bij wie ligt deze verantwoordelijkheid?
Er zijn wettelijke grondslagen die controle op specifieke aspecten van een algoritme mogelijk maken. Zo kan de Autoriteit Consumenten & Markt (ACM) bij het handhaven van de Mededingingswet in een specifieke zaak controleren of een algoritme zo is ingericht dat het de mededinging op een ongeoorloofde wijze beperkt en kan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) controleren of de werking van een algoritme waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en aan Nederlandse wettelijke voorschriften inzake gegevensbescherming voldoet.
Hoe ondersteunt het Rijk de gemeenten in de omgang met algoritmen en hun digitale ambities? Wordt er bijvoorbeeld met betrekking tot nationale regelingen kennis en kunde bij het Rijk gedeeld met gemeenten?
Op nationaal niveau helpen we de gemeenten met kaders en coördinatie, zoals richtlijnen of ethische kaders ten aanzien van het gebruik van algoritmen. Denk daarbij aan richtlijnen die het publiek informeren hoe data/algoritmen worden gebruikt en wat de grondslag daarvoor is. Of richtlijnen over hoe gegevens zodanig worden vastgelegd dat er ook makkelijk controle kan plaatsvinden. Van belang is om richtlijnen en kaders in de gemeentelijke praktijk te toetsen. Dit toetsen zou bijvoorbeeld goed kunnen in een transparantielab-omgeving; de mogelijkheden daarvan ben ik nu aan het verkennen.
Bezorgdheid vanwege komst Uber Freight naar Nederland |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uber komt met vrachtdienst naar Europa, om te beginnen in Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de komst van Uber Freight naar Nederland? Wat zijn de voorwaarden om als transportondernemer in Nederland te starten? Hoe kunt u garanderen dat Uber Freight zich direct aan alle wet- en regelgeving (bijv. rij- en rusttijden) gaat houden?
Er lijken positieve kanten te zitten aan de dienst vanwege de mogelijkheden om tot meer logistieke effiency en transparantie te komen. De dienst die Uber wil gaan aanbieden zal gaan concurreren met bestaande, soortgelijke web based logistieke platforms. Uber Freight is juridisch te beschouwen als een expediteur die aanbod van lading en vervoercapaciteit bijeen brengt. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld geborgd. Uber Freight zal dit derhalve in zijn voorwaarden dienen op te nemen.
Wat vindt u van de zorgen van Transport en Logistiek Nederland (TLN) over dat met de komst van Uber een race naar de bodem kan veroorzaken? Bent u niet bevreesd door deze race naar de bodem de verkeersveiligheid op de weg in het geding kan komen?
Het is aan de markt om te beslissen of een tarief renderend is. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld en de verkeersveiligheid geborgd.
Ziet u ook niet het risico dat door de komst van Uber in de transportsector dit mogelijk leidt tot uitbuiting van chauffeurs?
Chauffeurs in loondienst die ritten uitvoeren die via Uber Freight zijn geboekt, zijn beschermd door het stelsel van sociale wetgeving. Zelfstandig opererende chauffeurs zullen net als bij andere bedrijven zelf moeten bepalen of zij door Uber Freight aangeboden ritten tegen een bepaalde prijs willen accepteren.
Bent u bekend met de reputatie van Uber, zoals in de taxibranche en maaltijdbezorging, waarbij zij vaak de randen van nationale wet- en regelgeving opzoekt en haar werknemers geen verantwoordelijkheid neemt? Bent u daarom bereid om voordat Uber Freight in Nederland met haar werkzaamheden start met Uber in gesprek te gaan om de veiligheid voor verkeersdeelnemers en de veilige werkomstandigheden vrachtwagenchauffeurs te garanderen?
Ik ben bekend met de berichtgeving over de kwaliteit en veiligheid van Uber taxichauffeurs en Uber maaltijdbezorgers en de lange dagen die zij maken. Ik ga met Uber Freight in gesprek om mij ervan te vergewissen dat de dienst vooraf voldoende waarborgen inbouwt dat vervoerders zich houden aan wet en regelgeving, waaronder de eis van dienstbetrekking en het beschikken over een transportvergunning.
Antwoord op de mondelinge vraag van het lid Von Martels
«Gister werd bekend dat Uber zijn vrachtwagendienst Uber Freight gaat uitbreiden naar Europa. Met dit platform worden verladers gekoppeld aan vervoerders en vice versa. Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar en hoe wordt hierbij een gelijk speelveld geborgd?»
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de heer Van Dijk.
Intimidatie door een incassobureau |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het SBS-programma Foute boel over de intimiderende werkwijze van incassobureau Hendriks Incasso?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Het is niet aan mij als Minister om te oordelen over individuele zaken. In algemene zin kan ik wel zeggen dat als een incassobureau debiteuren intimideert om hen zodoende tot betaling van een vordering te bewegen ik dat uiteraard ontoelaatbaar acht. Misstanden in de incassomarkt – waaronder het kabinet verstaat het confronteren van debiteuren met onterechte of verjaarde vorderingen, onterechte of niet inzichtelijke kosten en dus ook het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van debiteuren om vorderingen te voldoen – worden door dit kabinet aangepakt. In de brief aan uw Kamer van 8 februari jongstleden (hierna: de incassobrief) zijn de maatregelen die daartoe worden ondernomen uiteengezet.2
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau werkgevers en familie benadert in verband met incasso’s? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Incassowerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de bestaande wettelijke kaders, voor zover die van toepassing zijn, zoals de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK), het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (de BIK), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op het financieel toezicht. Tevens moet een incassobureau de privacywetgeving in acht nemen. Indien incassowerkzaamheden niet overeenkomstig die wetgeving worden uitgevoerd, acht ik dat uiteraard niet acceptabel.
Begeeft het incassobureau zich hiermee volgens u binnen de wet? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Voor zover de vragen gaan over een individuele casus, zoals hier een bij name genoemd incassobureau en specifieke schuldeiser, onthoud ik mij van een oordeel. Vanzelfsprekend dienen incassobureaus zich te houden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals ook uiteen is gezet in de incassobrief. Het kabinet heeft in die brief aangegeven dat er maatregelen worden getroffen om de misstanden in de incassomarkt aan te pakken. Eén van de maatregelen is het opzetten en inrichten van een incassoregister. Inschrijving in een register wordt verplicht gesteld voor incassobureaus en opkopers van vorderingen die incassowerkzaamheden met betrekking tot vorderingen op natuurlijke personen willen uitvoeren. Alleen als aan eisen, die onder meer betrekking hebben op de kwaliteit van het uit te voeren werk en de uitoefening van het bedrijf en de professionele omgang met schuldenaren wordt voldaan, krijgt een partij toestemming om zich op de incassomarkt te begeven. Het moet een sluitend systeem worden waarbij er geen ruimte bestaat voor incassobureaus om zich te onttrekken aan de verplichting om ingeschreven te staan in het register en zich te houden aan de daaraan gestelde eisen. Na inschrijving kunnen bij geconstateerde niet-naleving van de gestelde eisen sancties worden opgelegd.
Er komen, conform het regeerakkoord, verschillende sanctiemogelijkheden, waaronder het kunnen opleggen van een boete en het schrappen van de registratie. Een goede toezichtstructuur is daarbij van belang. Ook wordt onderzocht op welke wijze partijen kunnen worden gesanctioneerd die wel incassowerkzaamheden uitvoeren die onder de werking van het register vallen, maar zich niet hebben ingeschreven. Op deze manier wil het kabinet in de toekomst voorkomen dat incassobureaus die zich niet correct gedragen op de markt actief kunnen zijn. Ik streef er naar om het wetsvoorstel inzake het incassoregistermedio 2021 in werking te kunnen laten treden.
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau dreigt met bevoegdheden die ze niet hebben, zoals het aanvragen van een faillissement of het opnemen in een schuldenregister? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat een incassobureau doorgaat met stalking nadat de rechter aangeeft dat het een onterechte vordering betreft?
Indien een rechter een vordering als onterecht aanmerkt, ontbreekt iedere rechtsgrond om die vordering te incasseren. Nadien stalken is dan ook onrechtmatig.
Wat vindt u van de praktijk van huiseigenaar Van Zutphen om spookfacturen op te stellen indien hijzelf iemand geld verschuldigd is? In hoeverre komen dergelijke praktijken voor en wat gaat u hiertegen ondernemen?
Het sturen van spookfacturen is ontoelaatbaar. Feitelijk gezien is hier geen sprake van een spookfactuur. In het geval van spookfacturen, juridisch te kwalificeren als acquisitiefraude, stuurt een fraudeur ongevraagd en zonder juridische basis facturen aan potentiële slachtoffers. Een spookfactuur is een factuur waar geen of een andere prestatie tegenover staat dan wordt verwacht. De fraudeur hoopt dat de ontvanger door onoplettendheid de factuur voldoet. Vaak bevatten de facturen tekst in kleine lettertjes onder aan de factuur waarin bijvoorbeeld vermeld wordt dat het om een aanbieding gaat. Slachtoffers zien dit over het hoofd en betalen soms klakkeloos.
In de onderhavige casus lijkt overigens iets anders aan de hand te zijn. Er lijkt een onterechte factuur te zijn verstuurd. De huurders menen dat daar sprake van is en gaan niet tot betaling over. Het (willen) incasseren van onterechte vorderingen is één van de misstanden in de incassomarkt die het kabinet wil tegen gaan.
Hoe gaat u het incasseren van spookfacturen tegen?
Vanwege de tekst in de kleine lettertjes is deze vorm van misleiding juridisch moeilijk aan te pakken. De grootste winst bij de bestrijding van deze vorm van fraude is te behalen met preventie. Allereerst moeten mensen zelf voorzichtig zijn en niet ongecheckt facturen betalen. Daarnaast wordt er door diverse organisaties op hun website gewaarschuwd voor dit soort vormen van oplichting, bijvoorbeeld door de politie, de Fraudehelpdesk en een aantal internationale organisaties. Tot slot kunnen zaken die zich hier voor lenen via het strafrecht worden aangepakt.
Vindt u het de taak van een incassobureau om te voorkomen dat ze worden ingeschakeld voor spookfacturen? Zo ja, hoe gaat u regelen dat incassobureaus maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ze geen spookfacturen meer innen?
Ja.
Zoals ik eerder aangaf pakt dit kabinet misstanden in de incassomarkt aan. Hieronder valt ook het innen van onterechte vorderingen door incassobureaus. Eén van de uitgangspunten die ik hanteer bij de aanpak van misstanden in de incassomarkt is dat het incasseren door incassobureaus op een maatschappelijk verantwoorde wijze moet gebeuren. Incassobureaus hebben een rol en verantwoordelijkheid in de brede schuldenaanpak en mogen daar ook op worden aangesproken. Via het in de incassobrief genoemde incassoregister zullen eisen worden gesteld aan incassobureaus waar zij zich vanaf het moment van inschrijving aan hebben te houden; die eisen zullen ook zien op maatschappelijk verantwoord incasseren.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) zich in deze zaak beperkt tot een waarschuwing? Deelt u de mening dat de ACM in dergelijke gevallen veel steviger moet optreden, bijvoorbeeld met een fikse boete?
De ACM houdt op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming toezicht op incassobureaus. Het doel van deze wet is het beschermen van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken. Het betreft dus geen marktspecifiek toezicht. De ACM is een onafhankelijk toezichthouder met een eigen prioriteringsbeleid. Ze maakt op basis van feiten en omstandigheden in iedere casus een eigen afweging met welk instrument, variërend van gesprekken tot een boete, een mogelijke overtreding effectief kan worden aangepakt. De ACM heeft mij laten weten dat ze in voorkomend geval door de keuze voor het aanspreken van een bedrijf het onderliggende probleem zo snel mogelijk op kan lossen. De toezichthouder blijft volgen of het bedrijf de afgesproken aanpassingen ook in praktijk brengt. Zo niet, dan kan alsnog een boete worden opgelegd.
Vindt u dat dit incassobureau op de markt actief kan blijven? Zo ja, hoe rijmt u dat met uw eerdere uitspraken over foute incassobureaus en de afspraken in het regeerakkoord? Zo nee, gaat u dit bureau alsnog van de markt halen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er nog altijd maar één incassobureau door de ACM beboet wegens foute incassopraktijken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat foute incassobureaus er niet langer mee wegkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u garanderen dat het Incassoregister foute incassobureaus gaat weren? Zo nee, hoe voorkomt u dat foute incassobureaus zich schuldig blijven maken aan wanpraktijken?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten ‘ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken’ en ‘Hoekstra: affaire ING in Italië verontrustend’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bericht «ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken»?1 Hoe kijkt u aan tegen de nalatigheid van ING buiten Nederland in haar functie als poortwachter bij ongebruikelijke transacties?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is van wezenlijk belang dat misbruik van het financiële stelsel van de Europese Unie voor witwassen en terrorismefinanciering wordt voorkomen. Elk signaal waaruit blijkt dat banken hun verplichtingen op dit punt niet nakomen of hun rol als poortwachter onvoldoende adequaat oppakken, vind ik dan ook verontrustend.
Kunt u uw uitspraak uit het bericht van RTLZ dat «het probleem breder is dan ING» preciseren? Wat is de bron van deze informatie? Om welke banken in welke landen gaat het precies?
Criminelen zullen de herkomst van illegaal verkregen middelen zoveel mogelijk willen verhullen, onder andere door gebruik te maken van verschillende dienstverleners in verschillende lidstaten. Het is daarom van belang dat we gezamenlijk in Nederland, op Europees niveau en mondiaal stappen zetten om de naleving van anti-witwasregelgeving te verbeteren. De uitspraak in het bericht van RTLZ is gebaseerd op eerdere witwaszaken in andere lidstaten en gesprekken met Europese collega’s. Die laten zien dat ING niet de enige bank is die haar poortwachtersrol onvoldoende heeft vervuld. Het betreft recente gevallen van witwaszaken rondom de Letse ABLV Bank, maar ook in Denemarken (Danske Bank), Estland (Versobank), Zweden en Finland (Nordea) en Malta (Pilatus en Satabank). Ik heb mij in Europees verband ingezet voor het uitvoeren van een post-mortem review naar deze witwaszaken bij Europese banken. Deze post-mortem review dient ertoe te identificeren welke factoren hieraan hebben bijgedragen, zodat op basis daarvan kan worden bepaald welke verdere verbeteringen moeten worden ingezet.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoten in andere landen over de problemen die worden veroorzaakt door witwassen en de daarmee samenhangende drugsgerelateerde criminaliteit? Zo ja, welke relevante feiten hebt u in deze gesprekken te horen gekregen?
Ja, ik ben op diverse manieren hierover in gesprek. Met betrekking tot witwassen zet ik mij tijdens Europese en mondiale bijeenkomsten en in gesprekken met mijn ambtsgenoten in andere landen actief in voor verbeteringen. In de Financial Action Task Force (FATF) speelt Nederland een actieve rol bij het opstellen en aanscherpen van internationale standaarden. Bovendien heb ik, naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de witwaszaken bij ING en Danske Bank, contact gezocht met een aantal collega-ministers van andere lidstaten. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden en over de eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Ook in het kader van de bestrijding van witwassen en georganiseerde drugscriminaliteit wordt veelvuldig internationaal samengewerkt, zowel bilateraal in opsporingsonderzoeken, als multilateraal via bijvoorbeeld Interpol, Europol, Eurojust of de Europese EMPACT-projecten. Op meer beleidsmatig niveau vindt met betrekking tot de bestrijding van drugscriminaliteit internationale afstemming plaats in de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN en de Horizontal Drugs Group van de EU. Continu wordt in die gremia bezien of de regels dienen te worden aangepast, gelet op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het bestrijden van witwissen en drugscriminaliteit. Zo is eind 2018 de richtlijn strafbaarstelling witwassen in werking getreden. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de strafbaarstelling van witwassen nog meer wordt geharmoniseerd, hetgeen de operationele samenwerking bevordert. Dat laatste gebeurt overigens ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het aantal Liaison Officers van het Nederlandse OM in andere landen.
Wordt u door ING geïnformeerd over de stand van zaken van de beloofde verbeteringen in de poortwachtersfunctie? Zo ja, geldt dit voor geheel ING of alleen voor de Nederlandse bankactiviteiten?
DNB is verantwoordelijk voor het integriteitstoezicht op banken met een zetel in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel buiten Nederland. Dit betekent dat onderdelen van ING met een zetel in een andere lidstaat onder de verantwoordelijkheid vallen van de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat. Wel heeft ING, op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn en de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) de verplichting om over gedragslijnen, procedures en maatregelen te beschikken die onder andere een goede naleving van de anti-witwasregelgeving garanderen en die de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme effectief beheersen. ING moet ervoor zorgen dat deze gedragslijnen, procedures en maatregelen door haar bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland effectief worden toegepast. Ook hier houdt DNB toezicht op.
Het herstel- en verbetertraject dat ING momenteel doorloopt als gevolg van de transactie, en dat door DNB nauwlettend wordt gemonitord, geldt voor ING Nederland (maar wordt door ING in de gehele organisatie doorgevoerd). ING Nederland rapporteert niet aan mij maar aan DNB over de verbeteringen. Wel heb ik, om de vinger aan de pols te houden over de mate waarin banken hun anti-witwasverplichtingen nakomen, DNB gevraagd jaarlijks in de zbo-verantwoording uitgebreid te rapporteren over de vervulling van de poortwachtersfunctie door banken en over het toezicht dat DNB daarop uitoefent.
Welke rol heeft de raad van commissarissen van ING gespeeld bij deze problemen?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 11 september3, heeft de Raad van Commissarissen naar aanleiding van de transactie besloten op het niveau van de Raad van Bestuur personele consequenties te trekken. Voorts blijkt uit het jaarverslag van ING Group4 dat de Raad van Commissarissen zijn steun heeft uitgesproken voor het herstel- en verbetertraject dat is ingezet naar aanleiding van de transactie. In dat verband heeft de Raad van Commissarissen zich gecommitteerd aan het op orde brengen van de naleving van de wettelijke verplichtingen door ING en aan het treffen van noodzakelijke maatregelen om het risicobeheer en de nalevingscultuur van ING te versterken.
Wifitracking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zich gaat buigen over een door de brancheverenging voor Marketing-insights, Onderzoek & Analytics (MOA) beschikbaar gesteld opt-out-register voor mensen die zich niet via wifitracking willen laten volgen?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja. Van de AP heb ik begrepen dat zij van de branchevereniging MOA (nog) geen formeel verzoek tot goedkeuring van de integriteitscode en opt-out register, zoals vermeld in het bericht, heeft ontvangen.
Voor het overige kan ik over dit bericht geen uitspraken doen. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die als regel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken of andere werkzaamheden.
In welke gemeenten wordt wifitracking momenteel toegepast? Klopt het dat gemeentebesturen geen zicht hebben op de toepassing van wifitracking binnen hun gemeentegrenzen omdat dat tot het mandaat van de AP wordt gerekend? Deelt u de mening dat wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers, dat dit niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast en gedragsbeperkende gevolgen heeft voor burgers die zich niet via hun wifi-verbindingen willen laten monitoren? Zo ja, vindt u dat de huidige rechtswaarborgen voldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend in welke gemeenten wifitracking wordt toegepast.
De Verenging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft mij laten weten dat wanneer wifitracking op initiatief van private partijen en buiten de openbare ruimte, bijvoorbeeld in winkelcentra of binnen bedrijven wordt toegepast, de exploitant ervoor verantwoordelijk is dat dit in overeenstemming met de privacyregels gebeurt. In zoverre heeft een gemeente daar geen zicht op en is het aan de AP om te bepalen of de privacyregels zijn nageleefd en zo nodig handhavend op te treden.
Voor zover wifitracking op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt toegepast, geldt in zijn algemeenheid dat de gemeenteraad en de gemeentelijke Functionaris Gegevensbescherming erop toezien dat een en ander in overeenstemming met de privacyregelgeving gebeurt. Overigens kan de AP, ook in dat geval, onderzoek doen en zo nodig tot handhaving overgaan.
Ten aanzien van de vraag of wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers en niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast, volg ik het standpunt terzake van de AP. De AP heeft eerder geconstateerd dat het digitaal volgen van mensen op (semi-) openbare plekken een inbreuk op de privacy is, die slechts onder strikte voorwaarden is toegestaan. Voor deze voorwaarden verwijs ik naar de website van de AP en naar eerdere antwoorden op Kamervragen.2
Ik acht het juridisch kader over wifitracking en de daarbij behorende rechtswaarborgen zoals die op de website van de AP staan vermeld, duidelijk en voldoende.3
De VNG heeft mij overigens laten weten dat gemeenten en hun leveranciers naar aanleiding van de recente uitspraken van de AP over de toepassing van wifitracking hun beleid ten aanzien van wifitracking hebben aangepast of hier helemaal mee zijn gestopt.
Wat vindt u van de huidige beklagmogelijkheden van burgers tegen het volgen via hun wifi-verbindingen? Klopt het dat de AP alleen na klachten onderzoek instelt en dus niet in actie komt voor mensen die niet weten dat ze gevolgd worden? Zo ja, deelt u de mening dat altijd vooraf duidelijk moet zijn waar wifitracking in de publieke ruimte wordt toegepast en hoe mensen zich daaraan kunnen onttrekken en/of zich daarover kunnen beklagen? Zo nee, waarom niet?
Behalve naar aanleiding van klachten van burgers kan de AP ook ambtshalve een onderzoek instellen – of afhankelijk van de situatie – op andere wijze een interventie plegen, bijvoorbeeld door een zogeheten normoverdragend gesprek te voeren met een organisatie of een brief met normuitleg te sturen.
Ik ben van mening dat hiermee afdoende mogelijkheden zijn voor de burger om zich te beklagen en voor de AP om actie te ondernemen tegen toepassingen van wifi-tracking waarvan wordt geacht dat die in strijd zijn met de privacyregelgeving.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
De oplopende vaste lasten |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) «meer dan helft van budget gaat op aan vaste lasten»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Het aandeel vaste lasten is gestegen doordat zowel de prijzen als de belastingen omhoog zijn gegaan. Zo zijn de lasten op consumptie omhooggegaan om de lasten op arbeid te kunnen verlagen. Ook vertalen de hogere zorguitgaven zich direct door in een hogere premie.
Om juist de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten zijn er toeslagen voor huur en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen mee op het moment dat de prijzen stijgen. Een hogere zorgpremie vertaalt zich dus direct door in een hogere zorgtoeslag. Bovenop deze reguliere indexatie is er de afgelopen jaren ook extra geld gegaan naar de toeslagen.
Toeslagen hebben dus een directe relatie met de uitgaven waarvoor zij ondersteuning bieden. Daarmee is de hoogte van de vaste lasten als aandeel in het inkomen ook afhankelijk van de aanname van waar je de toeslagen toerekent; de uitgaven of de inkomsten.
Het Nibud doet dit verschillend voor de huurtoeslag en de zorgtoeslag. De huurtoeslag wordt in mindering gebracht op de uitgaven aan huur, maar de zorgtoeslag wordt gerekend tot het inkomen en wordt niet in mindering gebracht op de zorgpremie en het eigen risico. De keuze om dit niet te doen heeft echter wel een effect op de hoogte van de vaste lasten als aandeel van het inkomen. Figuur 1 laat zien dat door het verrekenen van de zorgpremie met de zorgtoeslag het aandeel vaste lasten ongeveer 5%-punt lager uitkomt.
Figuur 1: Vaste lasten als % van het netto-inkomen voor een alleenstaande in de bijstand
Op macro-niveau zijn er ook signalen dat er meer wordt uitgegeven aan vaste lasten. ING heeft recent een rapport gepubliceerd2 waarin op basis van macrocijfers uit de nationale rekeningen wordt geconcludeerd dat in 2017 een groter deel van de consumptie wordt besteed aan basisbehoeften (wonen, voeding, zorg en energie) als in 2008. Het CBS heeft recentelijk op basis van recentere cijfers een nieuw bericht gepubliceerd.3 Daarin is te zien dat de relatieve uitgaven aan wonen en voeding zijn gestegen in de periode 2008 tot en met 2018. Het aandeel voeding tot 2013 is voornamelijk gestegen door een relatieve daling van het inkomen door de economische crisis en de gestegen prijzen. Na 2013 wordt de stijging aan voedingsuitgaven ook verklaard door het feit dat mensen meer kopen. Over de langere termijn is echter geen stijging te zien, de relatieve uitgaven aan voeding zijn in 2018 gelijk aan die van het jaar 2000. Het aandeel voor woonlasten betreft zowel de uitgaven van huurders als die van huiseigenaren. De uitgaven aan energie en water zijn in dezelfde periode juist gedaald, onder andere door zuiniger energieverbruik.
Omdat het ING rapport en het CBS bericht zijn gebaseerd op macro-cijfers is het niet duidelijk wat het precies betekent voor individuele consumptie van huishoudens. ING geeft zelf aan dat de veranderingen in de consumptie deels worden verklaard door een veranderende huishoudsamenstelling: huishoudens bestaan tegenwoordig vaker uit 1 persoon. Ook wordt er, via de overheid, meer uitgegeven aan zorg en onderwijs. Ten slotte zijn huishoudens meer gaan sparen. Al die veranderingen samen zorgen voor een ander beeld in het patroon van inkomen en bestedingen. Uiteraard realiseer ik mij dat er gesproken wordt over cijfers die de gehele economie betreffen. Dat neemt niet weg dat er onder individuele huishoudens een andere werkelijkheid kan bestaan.
Het extra geld dat de afgelopen jaren is gestoken in het verhogen van de toeslagen en het verlagen van Belastingen is terug te zien in de begrotingen van het Nibud; de nieuwe begrotingen laten zien dat mensen meer overhouden na de minimaal noodzakelijke uitgaven dan een aantal jaren terug. Enerzijds komt dit door de gestegen inkomens en anderzijds doordat uitgaven aan andere posten dan vaste lasten zijn gedaald.
Ik ben het eens met het Nibud dat voor alle huishoudens geldt dat zij goed moeten letten op de inkomsten en uitgaven. Zeker als een huishouden veel geld kwijt is aan de vaste lasten, is het goed om de uitgaven kritisch te bezien.
Bent u ook geschrokken van het feit dat het aandeel van het inkomen dat mensen kwijt zijn aan vaste lasten de afgelopen jaren hard is gestegen en zich nu op recordhoogte bevindt? Hoe verklaart u dit? Onderschrijft u dat dit zeer onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het kabinet de afgelopen jaren een rol heeft gespeeld in de stijgende vaste lasten, door bijvoorbeeld de huurverhoging, de verhuurdersheffing, de gestegen energiekosten, de stijgende zorgkosten et cetera?
De verschuiving van de lasten op arbeid naar consumptie heeft een rol gespeeld in de stijging van de vaste lasten, maar ook andere omstandigheden spelen hierin ook een rol. Zoals beschreven in antwoord 1 spelen ook verschuivingen in de samenstelling van huishoudens en het patroon van inkomsten en bestedingen een rol.
Als kabinet houden we de koopkracht van huishoudens scherp in het oog. Daarom gaan de hogere lasten op consumptie ook gepaard met een lagere inkomstenbelasting. De lagere lasten op arbeid laten zich zien in hogere netto inkomens, dat laat het Nibud ook zien.
Deelt u de zorgen van het Nibud over huishoudens die meer dan zestig procent kwijt zijn aan de vaste lasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen voor deze mensen?
Ja, en daarom onderschrijf ik ook het advies van het Nibud dat huishoudens met hoge vaste lasten goed moeten letten op hun uitgaven.
Verder vindt het kabinet het van belang dat mensen minder inkomstenbelasting gaan betalen zodat zij netto meer overhouden. Het kabinet verlaagt de inkomstenbelasting door middel van lagere tarieven en hogere heffingskortingen. Verder steekt dit kabinet meer geld in het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Voor lage inkomens verhoogt dit kabinet de zorgtoeslag voor paren. De verhoging van de algemene heffingskorting leidt ook tot een hogere AOW en bijstand.
Deelt u de mening van het Nibud dat het wenselijk is dat mensen niet meer dan de helft van hun inkomen kwijt zijn aan vaste lasten? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Nibud-directeur Vliegenthart: «Het verklaart voor ons waarom zoveel mensen (bijna 40 procent) moeite hebben met rondkomen en het niet lukt om te sparen. De druk op de portemonnee is ontzettend groot»?
Ik onderschrijf de uitspraak dat de druk van de vasten lasten op de portemonnee groot kan zijn wanneer bijvoorbeeld de woonlasten hoog zijn. Daarom onderschrijf ik ook het advies om goed te letten op de uitgaven.
De conclusie van het Nibud dat dit verklaart waarom mensen niet rond kunnen komen sluit, mijns inziens, niet aan bij het beeld dat huishoudens meer te besteden hebben, wat ook uit de begrotingen van het Nibud naar voren komt.
Wat is uw reactie op het feit dat het aandeel vaste lasten voor huurders veel harder is gestegen dan voor kopers? Vindt u dit een wenselijk effect? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit recht te trekken?
Het Nibud maakt in haar berekeningen gebruik van voorbeeldbegrotingen. Met het Woononderzoek Nederland (WoON) hebben we de beschikking over volledig representatieve cijfers op basis van microdata op huishoudniveau.
Uit dat onderzoek blijkt dat de woonlasten van huurders in de periode 2009 tot 2015 harder stegen zijn dan hun inkomen. In die jaren (grotendeels tijdens de economische crisis) daalde het reële inkomen van huurders. Voor eigenaar-bewoners daalde de woonquote (het percentage van het besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de woonuitgaven) in de periode 2012 tot 2015 daarentegen, door lagere hypotheeklasten.4
Na 2015 nam het aantal huishoudens dat in verhouding tot hun inkomen te duur huurt, met zo’n 56.000 af tot circa 346.000. Invoering van de eis van passend toewijzen5 (in 2016) in de herziene Woningwet, heeft bijgedragen aan deze afname. Ook steeg het netto besteedbaar inkomen van huurders sterker dan de woonlasten. De huurquote en woonquote van huurders bleef daardoor tussen 2015 en 2018 stabiel6.
Het kabinet hecht belang aan de betaalbaarheid van het huren. Voor huurders met een lager inkomen is er huurtoeslag. Het kabinet verruimt de huurtoeslagregeling vanaf 2020 doordat de maximale inkomensgrenzen voor de huurtoeslag komen te vervallen7, waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt. Hiermee wordt armoedeval voorkomen en wordt de marginale druk verlaagd.
Daarnaast zal het kabinet, naar verwachting per 2020, de gemiddelde jaarlijkse huurverhoging per woningcorporatie maximeren op inflatieniveau (nu 1 procentpunt boven inflatie)8. Ook dat komt de betaalbaarheid voor huurders ten goede.
Hoe verklaart u dat iemand met een modaal inkomen een groter deel van zijn inkomen kwijt is aan vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering? Bent u bereid naar de relatief hoge woonlasten van modale inkomens te kijken, zonder daarmee de lage inkomens te benadelen?
Dat iemand met een modaal inkomen meer kwijt is aan de vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering heeft te maken met de vele minimavoorzieningen en regelingen die wel voor bijstandsgerechtigden gelden, maar niet voor mensen met een modaal inkomen. De marginale druk is hier dus hoog.
Het kabinet neemt maatregelen om modale inkomens te ontlasten. Zo verlaagt het kabinet de inkomstenbelasting door de tarieven te verlagen en de heffingskorting te verhogen. Verder krijgen paren met kinderen meer kindgebonden budget door een verschuiving van de afbouwgrens en verhogen we de kinderbijslag voor alle gezinnen. Hierdoor verhogen we de netto-inkomens zodat middeninkomens meer te besteden hebben. Hiermee verlagen we ook de marginale druk op het stuk tussen minimumloon en modaal. Daardoor wordt meer werken en meer verdienen lonender.
Gezien het feit dat het percentage huishoudens dat de huur of hypotheek niet altijd op tijd kan betalen hard is gestegen van 12 procent in 2012 naar 19 procent in 2018, onderschrijft u dat deze gegevens reden zijn om de vaste lasten te verlagen in plaats van te verhogen?
Ik zie daarin vooral reden om mij aan te sluiten bij de oproep van het Nibud dat mensen goed op hun uitgaven moeten letten. Maatregelen als passen toewijzen in de nieuwe Woningwet en de aangescherpte leennormen voor kopers helpen hierbij. Verder zie ik in de periode van 2012 tot 2018 de inkomens zijn gestegen en dat in de voorbeeldbegrotingen van het Nibud naar voren komt dat mensen meer overhouden na alle uitgaven.
Het openbreken van de associatieovereenkomst met Oekraïne en het vervolgens fors verhogen van de importquota voor Oekraïens kippenvlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie en Oekraïne na heronderhandelingen over het associatieverdrag hebben afgesproken dat het bestaande quotum voor de import van gekoeld kippenvlees uit Oekraïne meer dan verdrievoudigd wordt, van 20 miljoen naar 70 miljoen kilo kippenvlees?
Erkent u dat in het associatieverdrag met Oekraïne een speciale restcategorie kippenvlees volledig is geliberaliseerd, waar Nederland mee heeft ingestemd en waardoor de import van kippenvlees uit Oekraïne in 2017 en 2018 is geëxplodeerd? Kunt u bevestigen dat vleesverwerkers in Oekraïne niet op hun achterhoofd zijn gevallen, en dat zij door slechts een eenvoudige aanpassing in hun vleesverwerkingsproces door te voeren, te weten een vleugeltje aan het borstbeen laten zitten, grote hoeveelheden kippenvlees onder die «restcategorie» konden laten vallen en zonder importtarieven konden exporteren naar de Europese Unie (EU)?
Kunt u bevestigen dat in Nederland en in andere EU-lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven actief hebben bijgedragen aan het faciliteren van deze constructie door het borstbeen en vleugeltje vervolgens los te snijden? Kunt u een overzicht geven van de in de lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven die hierbij betrokken zijn (geweest)?
Kunt u bevestigen dat in de periode 2016-heden ongeveer 90 miljoen kilo aan kippenvlees uit Oekraïne via deze constructie in het associatieverdrag, dus bovenop de bestaande quota (20 miljoen gekoeld kippenvlees en 20 miljoen ingevroren kippenvlees) is ingevoerd? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel kippenvlees het wel gaat?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat, terwijl het de bedoeling was om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees een halt toe te roepen, besloten is om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees te bestendigen en te formaliseren?
Bent u, na uw eerdere afwijzing van een oproep van de Partij voor de Dieren-fractie om zich in te spannen de instroom van Oekraïens kippenvlees naar nul te krijgen, alsnog bereid om u in de Europese Raad tot het uiterste in te spannen om deze uitkomst van de heronderhandelingen van tafel te krijgen?
Klopt het dat de constructie om onder de volledig geliberaliseerde «restcategorie» grote hoeveelheden kippenvlees te kunnen exporteren naar de EU slechts door één enkel bedrijf benut is, te weten het Oekraïense bedrijf MHP (The Mironivsky Hliboproduct)? Zo nee, welke bedrijven maken nog meer gebruik van deze mede door Nederland mogelijk gemaakte constructie?
Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen mogen exporteren naar de EU. Voor Oekraïne zijn de slachthuizen Branch «Pererobniy Compleks» van het bedrijf «Vinnytska Ptahofabryka», Ptycekomplex «Gubyn» LLC, Ptahofabryka Sniatynska «Nova» LLC en Myronivska Pticefabrika PrJSC erkend2.
Bent u het eens met de vaststelling van Politico, waarin wordt gesteld dat de grote overwinnaars van deze heronderhandelingen tussen de Europese Commissie en Oekraïne de Oekraïense exporteurs van kippenvlees zijn, met name de kippenmagnaat en eigenaar van MHP, Yuriy Kosyuk?1
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na publicatie, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken.
Kunt u bevestigen dat de aanvraag voor een extra lening van MHP bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) van 100 miljoen euro2 voor de financiering is van een overname die reeds door MHP is afgerond?
Deze aanvraag betreft de financiering van een overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië, Perutnina Ptuj D.D. De overname van dit bedrijf door MHP is inmiddels afgerond. Dit is niet ongebruikelijk. Het gebeurt vaker dat een bedrijf via eigen middelen of met een brugfinanciering een ander bedrijf overneemt en dit vervolgens herfinanciert met lange termijn leningen.
Het besluit met betrekking tot de financiering van dit nieuwe project van MHP door de EBRD is nog niet genomen. Voor meer informatie over deze aanvraag verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de ministers van Financiën en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.5
Op welke wijze worden de klachten van de niet-gouvernementele organisaties (ngo's) «Accountability Counsel» en «Bankwatch» door de EBRD meegenomen in de financieringsaanvragen van MHP?
Ingediende klachten worden door de EBRD in behandeling genomen volgens de hiervoor geldende procedures van het Project Complaint Mechanism (PCM). In het geval van de klachten ten aanzien van MHP, die zijn ingediend in juni 2018, hebben zowel de beklaagden als MHP aangegeven bereid te zijn tot een door de EBRD gefaciliteerde dialoog met een onafhankelijk bemiddelingsproces. Dit proces is op dit moment gaande. Zie voor een eerdere verwijzing naar deze klachtenprocedures bij de EBRD over MHP ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 juni 2018.6
De EBRD zet zich in voor diverse maatregelen om de zorgen van ngo’s te adresseren, zoals meer aandacht voor een verbetering van MHP’s betrokkenheid met belanghebbenden en de implementatie van milieu en sociale actieplannen (Environmental and Social Action Plans, ESAPs) in de projecten van de MHP.
Kunt u garanderen dat er niet meer van dergelijke geliberaliseerde categorieën in het verdrag met Oekraïne zitten?
Een handelsakkoord gaat om het maken van sector-brede afspraken. Gezien het dynamische en innovatieve karakter van de wederzijdse handel is het niet mogelijk om sluitende garanties voor de toekomst af te geven. Indien in specifieke gevallen onverhoopt sprake blijkt te zijn van marktverstorende werking zal moeten worden gekeken welke corrigerende maatregelen mogelijk zijn om dit tegen te gaan.
Interne memo’s inzake een corruptieaffaire bij Damen Shipyards |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damen lobbyt op hoog niveau tegen publicatie van memo’s»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit is van zes memo’s waarin een intern overleg wordt beschreven op het ministerie naar aanleiding van de straf die Damen Shipyards van de Wereldbank heeft gekregen vanwege het liegen over het inzetten van tussenpersonen bij een vermoedelijk corrupte deal in Sierra Leone?
NRC heeft op 30 april 2018 een Wob-verzoek bij Buitenlandse Zaken ingediend. Het verzoek betreft alle documenten, waaronder zes memo’s, met betrekking tot het Wereldbank-besluit in 2016 om Damen voor 18 maanden uit te sluiten.
Bent u bereid de in het artikel beschreven interne memo’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De betreffende memo’s zijn eerder deels openbaar gemaakt en te raadplegen op rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/07/30/besluit-wob-verzoeken-levering-van-schepen-en-andere-vaartuigen-door-damen-shipyards-group). Buitenlandse Zaken is voornemens aanvullende informatie openbaar te maken. De vraag of aanvullende informatie openbaar mag worden gemaakt is op dit moment onderwerp van een juridische procedure. De voorzieningenrechter heeft op 26 maart jl. uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft Damen hoger beroep aangetekend. De voorzieningenrechter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat ik lopende het hoger beroep niet tot verdergaande openbaarmaking mag overgaan. Zodra er een juridisch eindoordeel ligt, zal ik de informatie die mag worden vrijgegeven met de Kamer delen.
Klopt het dat Damen Shipyards er door het openbaar ministerie (OM) van verdacht wordt via tussenpersonen steekpenningen te hebben gegeven aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van overheidsopdrachten?
De FIOD doet onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onderzoek naar vermoedelijke actieve ambtelijke buitenlandse corruptie door Damen. Het onderzoek richt zich op het vermoeden dat via tussenpersonen steekpenningen betaald zijn aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van buitenlandse (overheids)opdrachten.
Vanwege de internationale componenten van het onderzoek kost dit onderzoek de tijd die het nodig heeft. Er hebben in januari 2017 meerdere doorzoekingen plaats gevonden. De procedure loopt nog. Meer mededelingen kan ik op dit moment niet doen in het belang van het onderzoek.
Klopt het dat Damen Shipyards druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de memo’s in kwestie niet te publiceren? Zo ja, hoe apprecieert u deze druk?
In het algemeen geldt dat bij de behandeling van Wob-verzoeken en bezwaarschriften Buitenlandse Zaken verplicht is de zienswijze van belanghebbenden in te winnen. Ook bij het onderhavige Wob-verzoek heeft dit plaatsgevonden. Buitenlandse Zaken heeft bij deze contacten geen druk vanuit Damen ervaren.
Worden lopende strafrechtelijke onderzoeken tegen een bedrijf meegewogen in de aanbesteding van militair materieel door u of wordt dit feit daadwerkelijk pas bij een definitieve veroordeling betrokken bij de verwervingsprocedure en worden lopende onderzoeken tot die tijd genegeerd?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude of omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid is bepaald dat een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijke delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Hebben er reeds contacten plaatsgevonden tussen uw ministerie Damen Shipyards over de (mogelijke) verwerving van onderzeeboten? Zo ja, is de verdenking van corruptie en de mogelijke consequenties voor gunning aan Damen Shipyards daarvan hier besproken?
Defensie hanteert voor grote investeringsprojecten het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Contacten met bedrijven, zoals voor een marktverkenning, horen bij het DMP. Zoals uiteengezet in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr.2 heeft Defensie ten behoeve van het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van verschillende mogelijke onderzeebootvarianten. Ten behoeve van de KBA was een marktverkenning nodig en hebben vier, in 2018 geselecteerde buitenlandse werven op verzoek van Defensie informatie aangeleverd. Een daarvan is het Zweedse bedrijf Saab Kockums, dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap met Damen is aangegaan. De contacten met dit Zweeds-Nederlands consortium verlopen primair via Saab Kockums.
Daarnaast zijn er contacten met Damen over lopende en toekomstige aanbestedingen, zoals van het nieuwe bevoorradingsschip (Combat Support Ship) en de vervangers van de M-fregatten. Van de twee laatstgenoemde projecten heeft de Kamer de A-brieven ontvangen op 3 mei 2018 (Kamerstukken 27 830, nrs. 212 en 224). Bij geen van deze contacten is het strafrechtelijk onderzoek dat is beschreven in het antwoord op vraag 4, onderwerp van gesprek aangezien dit een kwestie is voor het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
De aanleg van glasvezel en een eventuele opsplitsing van KPN |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u reageren op de berichten dat KPN in Deurne een glasvezelnetwerk wil aanleggen, nadat een concurrent kort tevoren besloten had tot aanleg van een eigen netwerk?1
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de gebieden die nog niet beschikken over een breedbandaansluiting vooral gebaat zijn bij de beschikbaarheid van een goed dekkend netwerk in zowel de kernen als het buitengebied, en minder bij de beschikbaarheid van meerdere concurrerende niet-dekkende netwerken?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de door een concurrent van KPN uitgesproken bezorgdheid dat KPN door »strategisch bouwen» probeert de kleintjes uit de markt te drukken of ze te ontmoedigen om te investeren?2
Onze ambitie is dat elk huishouden beschikt over een breedbandaansluiting. Het is daarom wenselijk dat bij de uitrol van nieuwe netwerken alle adressen in een gebied worden aangesloten.
Dat verschillende marktpartijen interesse hebben in het aanleggen van een glasvezelnetwerk juich ik toe. De marktpartijen kunnen dan namelijk concurreren bij de aanleg van netwerken, door middel van differentiatie op de diensten of met de hoogte van de eigen bijdrage die van eindgebruikers wordt gevraagd. Dat is ook bevorderlijk voor innovatie en keuzevrijheid van consumenten. Partijen moeten zich daarbij wel houden aan de geldende mededingingsregels. Het is aan de ACM om te beoordelen of dat het geval is.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Hoe lang duurt het in het huidige tempo van «verglazing» of aanleg van coaxiale kabels voordat iedere Nederlander van een vaste breedbandinternetverbinding gebruik kan maken? Bent u tevreden met dit tempo?
Op dit moment heeft meer dan 96% van de huishoudens een breedbandverbinding van 100 Megabit per seconde (Mbps). Dit is internationaal gezien erg hoog. Onze ambitie is dat ieder huishouden in 2023 beschikt over een breedbandaansluiting van minimaal 100 Mbps. Het is de verwachting dat deze ambitie met de toegenomen private investeringen in het buitengebied goed te halen is. Het afgelopen jaar is de uitrol van snel internet in buitengebieden door diverse marktpartijen sterk versneld. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Deelt u de mening dat om iedere Nederlander binnen afzienbare tijd van een breedbandinternetverbinding te voorzien u een grotere rol dan voorheen op zich dient te nemen, dat dit te belangrijk is om de markt over te laten en daarom de aanleg van deze verbindingen zelf ter hand moet nemen?
Nee. Ik verwacht dat we de kabinetsdoelstelling dat per 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken gaan halen, gezien de toegenomen marktinvesteringen in het buitengebied. Daarbij zie ik het als mijn rol om kennis over best practices uit te wisselen, zoals ook gevraagd door de motie Weverling c.s.4 Bijvoorbeeld best practices gericht op het harmoniseren van leges. Voor die adressen die door de private markt nog niet worden aangesloten blijft het voor decentrale overheden onverminderd mogelijk om – onder voorwaarden – staatssteun toe te passen. Een van die voorwaarden is dat er geen sprake mag zijn van concrete investeringsplannen van marktpartijen in het betreffende gebied. Met name voor de meest onrendabele adressen met zeer hoge aansluitkosten kan gerichte staatssteun een oplossing bieden. Ook hierin adviseer en ondersteun ik decentrale overheden.
Kunt u reageren op de door beleggers gesuggereerde splitsing van KPN in een netwerk- en een dienstentak, waarin u tevens ingaat op de gevolgen voor Nederlandse burgers en de aanleg van breedband in gebieden waar dit nu nog niet beschikbaar is?3 Deelt u de mening dat een dergelijke splitsing nog meer zal leiden tot keuzes voor aanleg in «rendabele» regio’s en dat het algemeen belang hier niet mee gediend is?
Het staat bedrijven vrij om – binnen de regels van de daarvoor geldende wettelijke kaders – hun bedrijvigheid in te richten op de manier die zij als het meest doelmatig achten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse telecommunicatie-infrastructuur weer publiek bezit gemaakt kan worden, zodat voortaan de concurrentie plaatsvindt op diensten en niet op infrastructuur?
Nee, ik deel deze mening niet. Nederland beschikt, juist door alle private investeringen, over één van de beste digitale infrastructuren van de wereld. Tevens zijn publieke belangen zoals keuzevrijheid, een goede prijs/kwaliteitverhouding en innovatie, waaronder investeringen in de continuïteit en kwaliteit van netwerken, juist het best geborgd door een goed werkende en concurrerende telecommarkt.
Het stoppen van het project “Heft in Eigen Hand” of “Eigen Initiatief” |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat 250 mensen die deel zouden gaan nemen aan het project «Heft in Eigen Hand», of zoals het later werd genoemd «Eigen Initiatief», door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) zijn geïnformeerd dat zij helaas voorlopig niet kunnen deelnemen aan dit project? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Er is een wachtlijst (42 huishoudens) en een geïnteresseerdenlijst (ruim 200 huishoudens) voor een eventueel vervolg van Eigen Initiatief. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan hen die op de wachtlijst staan laten weten dat er voorlopig geen vervolg komt van EI. Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Ik sta achter het besluit van de NCG om over het uitblijven van een vervolg te communiceren. Eigen Initiatief, zoals nu is vormgegeven, past niet in de wijze waarop nu de versterkingsaanpak wordt vormgegeven. De prioritering is op basis van risico. Pas na opname en beoordeling wordt duidelijk of en op welke manier een huis versterkt moet worden.
Samen met de belanghebbenden in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kunt u zich voorstellen dat bijvoorbeeld Simone van Dijken, die al ruim twee op de wachtlijst staat, enorm teleurgesteld is en anderen met haar, waaronder haar ouders? Wat biedt u de mensen wiens hoop wederom in de grond is geboord?
Zonder in te gaan op individuele gevallen kan ik me voorstellen dat mensen teleurgesteld zijn. Ik snap de behoefte bij mensen om de versterking in eigen regie op te pakken. Daarom wil ik, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het AO mijnbouw/Groningen van 21 maart jl., onderzoeken welke elementen een plaats kunnen krijgen in de nieuwe aanpak. De nieuwe aanpak is gebaseerd op een prioritering op basis van risico.
Deelt u de mening van het Gasberaad dat juist dit project heel goed was, omdat mensen hierdoor weer een stukje regie over hun leven terug krijgen?1 Zo ja, wat vond u er precies goed aan? Zo nee, wat was er niet goed aan?
Het idee van Eigen Initiatief ondersteun ik. Ik begrijp de behoefte bij sommige woningeigenaren om de versterking in eigen regie uit te voeren na de beoordeling van de veiligheidsexpert. Ik zal de NCG vragen om te onderzoeken hoe, binnen de prioritering en de veiligheidskaders, dit vorm kan krijgen.
Kan een project als dit eenzijdig worden stilgelegd door een organisatie? Zo ja, wat betekent dit voor andere projecten?
Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma. Er is enkel aangegeven dat er voorlopig geen vervolg komt. Dit betekent niets voor andere projecten. Over de gehele lijn wordt tot in details bezien hoe de versterking onder publiek beheer vormgegeven moet worden. Daar past dit besluit in.
Kunt u overzichtelijk maken hoe dit project tot nu toe gewerkt heeft sinds de start van «Heft in eigen hand», het aantal aanmeldingen en mensen die inmiddels hun huis hebben versterkt, evenals toen het overging in «Eigen Initiatief», hoeveel mensen zich toen weer aanmelden en aan de slag konden?
In 2016 is Heft in Eigen Hand gestart met 54 huishoudens. Van de 54 deelnemers zijn er vier woningen aan NAM verkocht, zeven woningen zijn inmiddels versterkt, 23 zijn er nu in uitvoering en de verwachting is dat de overige 20 woningen dit jaar ook in uitvoering zullen gaan.
In juli 2017 werd besloten om het project door te zetten onder de naam Eigen Initiatief. De 223 deelnemers aan Eigen Initiatief stellen op dit moment hun versterkingsplan op. Eén woning wordt verkocht aan NAM, twee woningen worden op dit moment versterkt en de verwachting is dat de versterking van ten minste 50 woningen dit jaar in uitvoering gaat.
Hoe kan het dat de NAM en/of het Centrum Veilig Wonen (CVW) nog zoveel invloed hebben op een aantal situaties binnen dit project? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat dat bij de 250 lopende zaken definitief voorkomen wordt?
Inhoudelijk hebben NAM en CVW geen zeggenschap. NAM betaalt wel voor Eigen Initiatief. CVW voert voor NAM de check uit of het versterkingsplan is berekend volgens vooraf afgesproken technische uitgangspunten en CVW bekijkt of er geen dubbelingen of omissies in het aangevraagde budget zitten.
Zal een project zoals Heft in Eigen Hand of Eigen Initiatief hervat worden? Zo ja, wanneer en voor wie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt onderzocht of de eigen regie bij de versterking na opname en beoordeling van de woning ingezet kan worden binnen de huidige versterkingsopgave. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden dit gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kent u het bericht over hoe de huidige manier van omgaan met Groninger veiligheid, scheuren in de samenleving tot gevolg heeft?2 Wat is daarop uw reactie?
Ja. De versterkingsoperatie heeft het vergroten van de veiligheid als doel. Daarbij worden de opnames geprioriteerd op basis van risico. Het verbeteren van de leefomgeving in de dorpen, steden en wijken is aan de gemeenten. Zij kunnen dit aan de versterking koppelen door bijvoorbeeld het NPG in te zetten.
Wat vindt u van deze verdeel -en heerspolitiek die hier heel duidelijk naar voren komt, maar eigenlijk in het hele aardbevingsgebied plaatsvindt? Kent u de gevolgen van dit soort politiek? Welke gevolgen voorziet u in Groningen?
Ik herken mij niet in deze kwalificatie. De aanpak zoals ik die heb ingezet is er een die gebaseerd is op veiligheid.
Kunt u zich voorstellen dat de in het bericht genoemde Aniëla zich onveilig voelt en dat tegelijkertijd de in het artikel genoemde Gerry zich schuldig voelt omdat zij wel geholpen wordt? Kunt u zich voorstellen dat Gerry bang is dat buren boos op haar worden? Zo nee, waarom niet?
Zonder mij uit te laten over individuele gevallen kan ik mij in algemene zin voorstellen dat mensen zich onveilig voelen. Daarom pakken wij nu ook juist de woningen met het grootste risico op onveiligheid als eerste aan. Daarbij doen wij alles wat nodig is om de veiligheid te borgen, en staat de bewoner zoveel mogelijk centraal.
Erkent u dat de hierboven genoemde gevoelens slecht zijn voor de gezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u iets structureels doen aan het wegnemen van stressfactoren waarvan u nu al meer dan een jaar zegt dat dat uw hoogste prioriteit heeft? Of heeft dat uw hoogste prioriteit inmiddels niet meer?
De aardbevingen laten sporen na in de samenleving. Daarom hecht ik er waarde aan dat deze problematiek zo snel mogelijk integraal wordt aangepakt. Mijn inzet is in de eerste plaats gericht op het wegnemen van de oorzaken van de stress. Dit doe ik door:
Zou hier het gelijke-monniken-gelijke-kappen-principe niet beter zijn dan het verdeel -en heersprincipe en dat iedereen in Groningen dus weer het heft in eigen hand kan nemen en eigen initiatieven kan ontplooien?
De versterking zoals nu is ingezet, is volgens het principe gelijke-monniken-gelijke-kappen. Veiligheid staat voorop. Prioritering is op basis van veiligheid. Opname en beoordeling bepalen vervolgens of en hoe een woning versterkt moet worden. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw van 21 maart jl.
Het opkopen van Zeeuwse woningen voor vakantieverhuur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vakantievierders in woonwijken groeiend probleem in Cadzand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dorpen aan de Zeeuwse kust zoals Cadzand, Groede en Breskens langzaam lijken te veranderen in vakantieparken?
Woningen zijn om zelf in te wonen. Er is niets mis met het verhuren van je woning als je in het buitenland werkt of om te verhuren aan toeristen als je zelf op vakantie bent. Ik vind het onacceptabel als dit type gebruik van een woning leidt tot overlast voor buren. Gemeenten kunnen daarom regels stellen aan het gebruik van een woning en hierop handhaven. De bestemming van een vakantiepark is recreatief en van een woonwijk is de bestemming wonen.
Als de balans in dorpen en/of wijken tussen wonen en toerisme dusdanig is verstoord kan de leefbaarheid in het geding komen. De gemeente heeft verschillende instrumenten die ingezet kunnen worden om negatieve effecten van toerisme in goede banen te leiden. Ik moedig gemeenten aan om gebruik te maken van deze mogelijkheden.
Bent u het eens met de opvatting dat hierdoor de leefbaarheid in de dorpen onder druk staat? Deelt u de mening dat de dorpen er primair voor de mensen die er wonen zijn en niet voor beleggers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat steeds meer woningen in kustplaatsen worden opgekocht door beleggers die de woning niet permanent bewonen maar gebruiken als tweede huis en verhuren als vakantiewoning? Kunnen de inwoners die opgroeiden in de kustdorpen daar nog wel allemaal blijven wonen of wordt het voor hen onbetaalbaar?
Ik ben bekend met berichten dat woningen in kustplaatsen worden opgekocht om vervolgens als vakantiewoning te verhuren, en ik begrijp dat inwoners zich zorgen maken over de leefbaarheid en betaalbaarheid van hun dorp. Zoals aangegeven kunnen gemeenten regels stellen aan de verhuur van woningen aan bijvoorbeeld toeristen. Hiermee kunnen mogelijke excessen worden voorkomen. Ik moedig gemeenten aan deze bestaande mogelijkheden in te zetten indien blijkt dat de toeristische verhuur van woningen ten koste gaat van de leefbaarheid of als er sprake is van oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad.
Deelt u de mening dat huizenprijzen hierdoor stijgen, er een gebrek aan betaalbare woningen ontstaat en oorspronkelijke Zeeuwen zodoende in het nauw worden gedreven? Zo ja, wat gaat u doen om deze Zeeuwen te helpen?
Bij de hypotheekverstrekking in Nederland wordt de hypotheek gebaseerd op bestendig inkomen. Inkomsten uit toeristische verhuur vallen hier niet onder. Dergelijke inkomsten zijn voorafgaand aan de aankoop van de woning namelijk nog niet bekend. De inkomsten kunnen wel de eigen middelen van een toekomstige koper vergroten. De stijging van huizenprijzen is van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet expliciet worden toegeschreven aan de in het artikel genoemde activiteiten. Gemeenten kunnen voorwaarden stellen aan toeristische verhuur van woningen zoals bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur inperken. Het is in de eerste plaats aan de gemeenten zelf om te bepalen welke middelen zij wil inzetten al naar gelang de lokale situatie daar om vraagt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat woningen tegen de regels in commercieel worden verhuurd? Zo ja, waarom wordt er niet gehandhaafd? Wat gaat u doen om te zorgen dat dit niet langer gebeurt?
Zoals aangegeven kunnen gemeenten regels stellen aan de verhuur van woningen aan bijvoorbeeld toeristen. Hiermee kunnen excessen worden voorkomen. Er is verschillende wet- en regelgeving op grond waarvan een gemeente kan handhaven. Hiertoe heb ik recent een handreiking opgesteld om gemeenten te helpen toeristische verhuur in goede banen te leiden. Deze handreiking is te vinden op de website van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Ik moedig gemeenten aan deze bestaande mogelijkheden in te zetten indien blijkt dat de toeristische verhuur van woningen ten koste gaat van de leefbaarheid of als er sprake is van oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad. Echter, het is aan gemeenten zelf om te bepalen of daar sprake van is en of er beleid aangaande toeristische verhuur moet worden ontwikkeld binnen de grenzen van het door mij gestelde juridisch kader.
Deelt u de mening dat huizen in de Zeeuwse kustplaatsen in de eerste plaats beschikbaar moeten zijn voor oorspronkelijke Zeeuwse bewoners en mensen die er graag willen wonen in plaats van voor beleggers? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen en beleggers te ontmoedigen om dit tegen te gaan?
Particulieren die woningen kopen voor de verhuur zorgen over het algemeen niet voor onnodige onttrekkingen aan de woningvoorraad. Toeristische verhuur kan dat wel doen. Dat heb ik eerder samen met gemeenten opgemerkt, waardoor ik een handreiking heb opgesteld om gemeenten te ondersteunen in het in goede banen leiden van de lokale toeristische verhuur. Met de handreiking is de huidige wet- en regelgeving overzichtelijk in beeld gebracht en er kan efficiënt mee gehandhaafd worden. Hiermee blijft ruimte voor lokaal maatwerk en wordt tegemoet gekomen aan de wens van de gemeenten voor een juridisch kader aangaande toeristische verhuur waarbinnen gehandhaafd kan worden. De ontwikkeling van een eenmalige registratieverplichting kan de handhaving van het beleidskader toeristische verhuur vergemakkelijken. Het wetsvoorstel hiervoor is nu in openbare consultatie.
Het bericht ‘Verkopers van Eneco toch niet zo braaf’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkopers van Eneco toch niet zo braaf»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe kwalificeert u het onzes inziens hufterige gedrag van de betreffende verkopers, zoals het opsteken van middelvingers en het bespugen van voordeuren?
Ik ben geschrokken van de voorbeelden in het bericht. Het is niet acceptabel dat verkopers dergelijk gedrag laten zien als de consument aangeeft geen interesse te hebben in het sluiten van een overeenkomst.
Herkent u het beeld van de ongewenste, agressieve werkwijzen waarvan deur-aan-deur en telefonische verkopers in de energiesector zich bedienen?
De energiesector bedient een kleine 8 miljoen huishoudens. Consumenten in deze markt zijn prijsbewust en stappen regelmatig over van leverancier. De concurrentie is groot en de strijd om de klant dus ook. Dit is in principe positief voor de consument, die daardoor jaarlijks kan profiteren van een aantrekkelijk aanbod. Zoals te lezen is in het artikel van de Gelderlander, gaan sommige individuele verkopers in de strijd om de klant over de schreef. Dergelijke gevallen komen helaas soms voor en dat betreur ik.
Bent u het met de commercieel directeur van Eneco eens dat de energiesector kampt met een «kwaliteitsprobleem»?
Consumenten mogen verwachten dat een verkoper eerlijk en correct is. Dat is de norm op grond van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de regels voor consumentenbescherming in het Burgerlijk Wetboek. Excessen zoals beschreven in het artikel van De Gelderlander stralen af op de hele sector en op de verkoopmethoden die gehanteerd worden. Ik interpreteer de kwalificatie van de commercieel directeur van Eneco als een oproep aan de hele de sector om extra maatregelen te nemen om dergelijke excessen zoveel mogelijk uit te bannen. Daar kan ik mij volledig in vinden.
Bent u bereid om, zoals de Vastelastenbond bepleit, een vergunningplicht voor verkopers in te voeren, die eisen stelt aan verkopende partijen en sancties oplegt indien deze eisen niet worden nageleefd?
Gemeenten beschikken op dit moment al over de bevoegdheid om verkoop aan de deur te reguleren door een vergunningplicht of een meldplicht te hanteren. De voorwaarden voor het verlenen van de vergunning kunnen per gemeente verschillen. Gemeenten kunnen hiermee op gemeentelijk of zelfs wijkniveau maatwerk toepassen.
De ACM kan optreden tegen overtreding van de voorschriften uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die kleinverbruikers beogen te beschermen, alsmede tegen overtredingen van de consumentenbeschermingsregels uit het Burgerlijk Wetboek.
Ik ben van mening dat dit stelsel voldoende mogelijkheden biedt om eisen op te leggen aan verkopende partijen en om handhavend op te treden als de regels niet worden nageleefd.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer om particulieren beter te beschermen tegen malafide verkooppraktijken in de energiesector, maar ook in andere sectoren?
Consumenten zijn bij telefonische of deur-aan-deurverkoop al goed beschermd, bijvoorbeeld doordat zij een bedenktijd van 14 dagen hebben na het sluiten van de overeenkomst. Desalniettemin zie ik mogelijkheden voor verdere bescherming.
Zoals aangekondigd in de Consumentenagenda: houvast bij voortdurende verandering(8 oktober 2018), werk ik aan het invoeren van een opt-in regime voor telemarketing. Dit houdt in dat bedrijven consumenten alleen nog mogen bellen als zij hiervoor toestemming hebben gegeven. Ook ben ik in overleg met de telemarketingsector om de termijn waarbinnen bedrijven oud-klanten nog mogen benaderen te beperken. Ik verwacht dat de irritatie en klachten door telemarketing hierdoor zullen afnemen.
Een ander probleem is dat regelmatig zakelijke contracten worden aangeboden aan zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die kantoor aan huis hebben. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bevatten bepalingen die gericht zijn op bescherming van de kleinverbruiker. Een verkoper moet kleinverbruikers2 transparant, eerlijk en op correcte wijze informeren over de tarieven en voorwaarden van een leveringsovereenkomst, voordat een overeenkomst tot stand komt. Een kleinverbruiker die op zijn woonadres een leveringsovereenkomst wil afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden geldt als consument. De consumentenbeschermingsregels zijn dan van toepassing en deze kleinverbruiker mag niet als zakelijke afnemer worden gecontracteerd.
De ACM heeft onlangs aangegeven dat zij handhavend zal optreden tegen dergelijke praktijken.3 Daarnaast heeft Energie-Nederland, de brancheorganisatie van energiebedrijven, naar aanleiding van de recente klachten met de ACM contact opgenomen om te bekijken wat er sector breed kan worden afgesproken om deze praktijken verder tegen te gaan. Het is aan de betrokken partijen om over de status hiervan al dan niet uitspraken te doen.
Is volgens u de Autoriteit Consument en Markt (ACM), als toezichthouder, hierop voldoende alert en actief is en hiertoe voldoende is toegerust?
Ja. De ACM kan handhavend optreden als verkopers van energiebedrijven de beschermingsregels voor consumenten en kleinverbruikers overtreden. Deze regels gelden ook voor zzp’ers die een energiecontract afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden. De ACM heeft zoals gezegd aangekondigd hier de komende tijd extra aandacht aan te besteden.
Wat is de status van de gesprekken tussen de ACM, Eneco en de Vastelastenbond over de verkoop van zakelijke contracten aan zelfstandigen zonder personeel, waaraan in het bericht wordt gerefereerd?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn u nog meer klachten over verkopende partijen in de energiesector bekend? Indien ja, om wat voor klachten gaat het en welke verkopende partijen betreft het?
De ACM houdt toezicht op de wijze waarop bedrijven verkopen aan consumenten, waaronder bedrijven in de energiesector. Als daar aanleiding toe is kan de ACM handhavend optreden om te zorgen dat bedrijven zich aan de regels houden. In dat geval zal de ACM daar zelf via haar website over communiceren.
Het bericht ‘Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV»?1
Ja
Kunt u een nadere toelichting geven op het voorgenomen nieuwe ICT-beleid en de bezwaren hierop vanuit het personeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
De Informatie Voorziening (IV)-transitie betreft een organisatievernieuwing waarmee UWV een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie wil realiseren. Het beoogt de IV in de divisies te versterken, de IV-processen te vernieuwen en een daarbij behorende nieuwe organisatiestructuur neer te zetten die een belangrijke bijdrage levert aan de samenwerking tussen divisies en het dichter op de uitvoering organiseren van ICT.
De Raad van Bestuur (RvB) en de Ondernemingsraad (OR) hebben in het afgelopen jaar meerdere malen met elkaar gesproken over de bevindingen en adviezen van de OR ten aanzien van de IV-transitie. Deze gesprekken hebben geleid tot verschillende aanpassingen van het oorspronkelijke plan, zoals de inrichting van een klankbordgroep, het geleidelijk implementeren van nieuwe processen, het stapsgewijs inrichten van de nieuwe organisatie, het inrichten van een cultuurplatform en het werken in rollen in plaats van in functies.
De OR en de RvB zijn overtuigd van de noodzaak van deze IV-transitie. De OR heeft echter nog zorgen over de exacte invulling van het veranderingstraject waar zij meer aandacht voor wenst. Zo wil de RvB een aantal functiehouders in de ketens benoemen om de ketensturing te bevorderen. De OR ziet het anders en stelt voor om de ketensturing zonder benoemingen te verbeteren.
Zie ook de Kamerbrief van 12 maart 2019 naar aanleiding van het verzoek van het lid Smeulders (GroenLinks) naar aanleiding van de Regeling van Werkzaamheden van 5 maart 2019 over een toelichting op de IV-transitie.
Van welke onomkeerbare stappen, die volgens het artikel per 11 maart 2019 worden gezet, is sprake?
De aangekondigde onomkeerbare stappen hebben betrekking op het benoemen van de IV-directeuren. Dit is de ICT managementlaag, waar in vraag 4 naar wordt gevraagd. De Raad van Bestuur en de Ondernemingsraad hebben naar elkaar toe uitgesproken dat het in het belang van UWV en de medewerkers is om te onderzoeken hoe er op korte termijn samen uit te komen. Om hier ruimte aan te geven, zal UWV de uitvoering van het besluit tijdelijk opschorten. Per 11 maart zijn er nog geen onomkeerbare stappen door UWV ondernomen. De RvB en de OR hebben gezamenlijk afgesproken om de inhoudelijke gesprekken in april te vervolgen.
Is het juist dat met de veranderingen ook managementlagen worden toegevoegd in de organisatie? Hoe beoordeelt u dat?
De IV-transitie beoogt de ICT dichter op de uitvoering te organiseren. De verantwoordelijkheid van de in de divisies aanwezige senior managers die de rol van «IV-regisseur» vervullen, neemt daarbij toe. UWV geeft aan dat daarom de bestaande managementlaag zal worden opgeschaald naar «IV-directeuren». Er komt geen managementlaag bij. Het UWV mag dit als zelfstandig bestuursorgaan zelf bepalen.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk is voor het UWV?
In het artikel wordt gesteld: «Voor een instantie die de uitkeringen van het hele land bestiert, is een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk.» Hier ben ik het mee eens.
Hoe beoordeelt u de wens van de Raad van Bestuur dat de ICT’ers van hun aparte afdeling over die andere divisies worden verdeeld? Hoe beoordeeld u specifiek het feit dat afdeling klantencontact volledig los staat van de ICT-afdeling?
De wens van de Raad van Bestuur is een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie. Door organisatieadviesbureau Twynstra Gudde is eind 2017 onderzoek gedaan naar nut en noodzaak van een IV-transitie en het voorgestelde organisatiemodel. Een decentralisatie is deel van dit model. Daarbij werd geconcludeerd dat nut en noodzaak van verandering van de IV-werkwijze breed wordt gesteund en wordt onderstreept door ontwikkelingen in de markt.
De zorg voor klanten met betrekking tot bijvoorbeeld callcenters is ondergebracht bij de divisie «Klant en Service». De IV-transitie zorgt ervoor dat de ICT-ondersteuning van deze divisie versterkt wordt. ICT-medewerkers komen dichter bij de divisie te werken. Maar zowel in de huidige situatie, als in de situatie na de IV-transitie kan de afdeling klantencontact zich beroepen op deskundige ondersteuning.
Bent u bekend met het bedrag dat betrokken is bij deze wijziging binnen het UWV voor de verspreiding van ICT’ers en het toevoegen van managers?
De IV-transitie betreft een organisatievernieuwing. Jaarlijks gaat ongeveer 0,5% van het IV-budget naar de professionalisering van de IV-organisatie. In de periode 2014–2018 ging het om een bedrag van tussen de € 2 en € 3 miljoen per jaar. De IV-transitie is de afgelopen jaren uit dat IV-professionaliseringsbudget gefinancierd.
Klopt de stelling dat het UWV vooral geld kwijt is aan het onderhouden van de software? Bent u bekend met het bedrag dat gemoeid is met het onderhouden van software? Zo ja, hoeveel geld is hiermee gemoeid? Zo ja, is er gekeken hoe het percentage software / ICT bij andere grote uitvoeringsinstanties is?
Ik ben bekend met de hoofdlijnen van de ICT-uitgaven. In het jaarverslag UWV wordt gerapporteerd over ICT-kosten. In 2017 werd er € 384,8 miljoen uitgegeven aan ICT. Dit bedrag wordt besteed aan de instandhouding, doorontwikkeling en vernieuwing van ICT.
In de periode 2016–2020 gaat ongeveer 77% van het IV-budget naar de instandhouding en doorontwikkeling van het bestaande ICT-landschap. Dit behelst de exploitatie en het beheer van de bestaande ICT, waaronder het onderhoud van software. Ongeveer 23% van het IV-budget wordt uitgegeven aan vernieuwing (change) van het ICT-landschap, ca. € 100 miljoen per jaar. Adviesbureau Gartner hanteert 25% als benchmarkpercentage voor change in ICT. Ik vind dit een normale verhouding, maar er is geen vergelijkend onderzoek met andere grote uitvoeringinstanties gemaakt.
Wordt gepoogd dit ICT-organisatieprobleem binnen het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op te lossen? Is er kennis van Chief Information Officers (CIO’s) bij andere departementen gebruikt en wordt er gekeken naar hoe vergelijkbare problemen bij uitvoeringinstanties bij andere departementen zijn opgelost?
Het Ministerie van SZW onderhoudt contact met UWV over de IV-transitie. Als zbo is de Raad van Bestuur van UWV echter zelf verantwoordelijk voor een goede inrichting van de organisatie.
Gedurende het IV-transitieproject heeft UWV zich extern laten adviseren over de organisatieverandering (o.a. door Twynstra Gudde en Gartner). Ook zijn er referentiebezoeken gebracht aan zowel publieke als private organisaties om te leren van de kennis en ervaring die daar is opgedaan met de implementatie van dergelijke processen (ING, Belastingdienst, DUO). De CIO van UWV participeert in het CIO-beraad en het CIO-overleg van de Manifestgroep waarin onderling best practices worden uitgewisseld over informatieplanning, IV-governance en relevante ontwikkelingen op dit terrein.
Bent u bereid bij de toekomstverkenning naar de uitvoering, zoals toegezegd in het algemeen overleg SUWI-onderwerpen van 20 februari 2019, zowel het toenemende belang als de wijze van inrichting van de ICT mee te nemen?
De toekomstverkenning neemt alle externe invloeden mee die effect hebben op het stelsel van werk en inkomen inclusief het toenemende belang van ICT. De uiteindelijke inrichting van de ICT zal mede gebaseerd zijn op deze toekomstverkenning.
Het bericht dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken1, en met het bericht dat het OM en de FIOD kijken of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart tegen Nederlandse banken die het witwassen van geld van de Troika Laundromat hebben gefaciliteerd?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Het OM en de FIOD hebben aangegeven dat zij kijken naar dergelijke signalen van mogelijke witwasstromen. Het witwassen van middelen verkregen uit criminele activiteiten is buitengewoon ernstig. Banken hebben een belangrijke maatschappelijke rol om witwassen te voorkomen door middel van hun poortwachtersfunctie. Uit recente witwaszaken blijkt wederom het grote belang van adequate vervulling van de poortwachtersfunctie door banken.
Bent u van mening dat de Nederlandse toezichthouder adequaat heeft gehandeld?
Informatie over individuele instellingen is toezichtsvertrouwelijk. DNB kan deze informatie daarom niet delen, ook niet met uw Kamer of met mij. In algemene zin geldt het volgende. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) legt verplichtingen op aan instellingen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt voor witwassen en terrorismefinanciering. DNB oefent op een risico gebaseerde wijze toezicht uit op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de onder haar toezicht staande instellingen. Indien DNB overtredingen van wet- en regelgeving constateert, kan DNB met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen opleggen en kan zij herstel en verbetering afdwingen. Bij feiten die door DNB zijn geconstateerd na 25 juli 2018 maakt DNB in beginsel sancties openbaar.
DNB heeft in haar brief van 24 september jl.3 aangegeven dat zij nog te vaak ziet dat binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is. DNB houdt daarop toezicht, wanneer DNB tekortkomingen constateert treedt zij handhavend op om eraan bij te dragen dat de sector zijn poortwachtersfunctie adequaat zal invullen.
Bent u van mening dat de desbetreffende Nederlandse banken hun poortwachtersfunctie hier correct hebben uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw appreciatie van het optreden van de Litouwse toezichthouder? Bent u van mening dat er effectief is samengewerkt tussen verschillende nationale toezichthouders? Tot welke resultaten heeft dat geleid? Bent u van mening dat een gezamenlijke of overkoepelende Europese toezichthouder effectiever had kunnen optreden?
Op basis van de berichtgeving kan ik niet beoordelen of de samenwerking tussen verschillende nationale toezichthouders effectief is geweest en tot welke resultaten dat heeft geleid. Over verdere informatie omtrent het optreden van de Litouwse toezichthouder beschik ik niet. De berichtgeving over mogelijke witwasstromen in de media benadrukt hoe belangrijk het is om mondiaal en in EU-verband nauw samen te werken ter voorkoming en bestrijding van witwaspraktijken. Het (voorlopige) akkoord4 op sterkere Europese samenwerking5 is een goede opmaat naar een meer geharmoniseerde Europese toezichtaanpak ten aanzien van het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering. Op Europees niveau moet op termijn worden geborgd dat het toezicht in de hele Unie van hoge kwaliteit is. Het is niet wenselijk dat er grote verschillen bestaan binnen Europa in de mate waarin lidstaten het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme weten te voorkomen. Dit pleit voor een geharmoniseerde aanpak binnen Europa. Ik werk samen met DNB en de AFM aan een Nederlandse inzet op dit punt voor langere termijn en zal uw Kamer daar voor de zomer over informeren.
Ziet u mogelijkheden om verantwoordelijke individuen die betrokken zijn bij deze witwastransacties aan Europese sancties te onderwerpen? Wat is in dit kader de stand van zaken rondom invoering van Europese Magnitsky-wetgeving?
Internationale sancties zijn primair een middel ten dienste van buitenlandbeleid, met tot doel gedrag en beleidsverandering te bewerkstelligen. Gelet op voorgaande zijn internationale sancties niet het geijkte middel om witwassen te voorkomen of te bestrijden. Voor het aanpakken van individuen die zich schuldig maken aan (het faciliteren van) witwassen zijn voldoende bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten voorhanden.
Nederland blijft zich conform de motie Omtzigt c.s.6 volop inzetten om zo spoedig mogelijk te komen tot een EU-mensenrechtensanctieregime (EU Global Human Rights Sanctions Regime) waarmee wereldwijd kan worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders. Over de invulling van een dergelijk sanctieregime wordt momenteel in EU-verband gesproken. Mijn collega van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer periodiek over de stand van zaken blijven informeren.
In hoeverre is er aanleiding om te veronderstellen dat de verantwoordelijke individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici, zoals het artikel suggereert?
Over de vraag of en in hoeverre individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici kan ik niet speculeren. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de uitkomst van eventuele onderzoeken van bevoegde autoriteiten in binnen- en buitenland.
Deelt u de verbazing dat al in 2010 naar buiten is gekomen dat ING is gebruikt om 1,7 miljard euro wit te wassen en hier vervolgens niet op is geacteerd?3
Uit openbare berichtgeving8 hieromtrent maak ik op dat ING in 2009 bij de Belgische toezichthouder heeft aangegeven dat zogeheten correspondentrekeningen bij ING in België mogelijk werden misbruikt om wit te wassen. Het zou daarbij gaan om rekeningen op naam van Ukio Bank, die werden gebruikt om internationale betalingen te doen. Het is aan de Belgische autoriteiten om te beslissen of in een individuele zaak kan worden geacteerd. Ik kan niet treden in de oordeelsvorming van de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat Nederland na de lobby van Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten tegen een actualisatie van de Europese zwarte lijst heeft gestemd met landen met een hoog risico voor witwassen en terrorismefinanciering en zo ja, wat was hiervan de reden?4 Is het kabinet van mening dat een dergelijke zwarte lijst bijdraagt aan voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme via Europese banken? Klopt het dat Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten hebben gelobbyd tegen de zwarte lijst of tegen hun positie op die lijst? Klopt het dat de kroonprins van Saoedi-Arabië een brief hiertoe heeft gestuurd? Is het kabinet bereid om deze brief openbaar te maken? Klopt het dat Saoedi-Arabië met economische sancties heeft gedreigd? Is het kabinet van mening dat Saoedi-Arabië thuishoort op een dergelijke lijst? Heeft het kabinet specifiek bezwaren tegen het opnemen van één van de andere nieuwe landen die de Europese Commissie aan de lijst wilde toevoegen? Wat betekent de afwijzing van de zwarte lijst voor het voorkomen van toekomstige witwasstromen uit de landen die op de concept lijst staan?
Op grond van artikel 9 van de Europese anti-witwasrichtlijn is de Europese Commissie bevoegd bij gedelegeerde handeling derde landen te identificeren die in hun nationale AML/CFT10-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie (hierna: derde landen met een hoog risico). Om uitvoering te geven aan deze gedelegeerde handeling is een methode opgesteld waarin onder andere is opgenomen dat derde landen tijdig betrokken worden indien de Commissie voornemens is hen op de lijst te plaatsen.11
Op 7 maart jl. heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) unaniem bezwaar gemaakt tegen het voorstel van de Europese Commissie om 23 landen te identificeren als derde landen met een hoog risico.12 De reden hiervoor is dat de Commissie bij het opstellen van deze lijst zich niet aan de vastgestelde methode heeft gehouden. Het door de Commissie gevolgde proces was niet transparant naar de landen die de Commissie voornemens was op de lijst te plaatsen. Die landen zijn pas een week van tevoren op de hoogte gesteld en er is geen gelegenheid geboden om nadere informatie of verduidelijking aan te leveren. Ook bestaat er onduidelijkheid over de criteria en informatie die Commissie heeft gebruikt om tot haar oordeel te komen. Zo baseert de Commissie zich voornamelijk op informatie uit FATF13-rapporten, maar komt zij tot andere conclusies. Deze onduidelijkheid heeft de Commissie niet weg kunnen nemen. Tenslotte is er ook geen helder proces gedefinieerd over hoe landen die op de lijst staan, weer van de lijst af kunnen komen.
Ter vergelijking, in het FATF-proces om tot een lijst van hoog risico landen te komen, krijgen de betreffende landen een jaar de tijd om geconstateerde strategische tekortkomingen te verhelpen voordat zij op de lijst worden geplaatst. Daarnaast is er een duidelijk actieplan dat een land moet doorlopen om van de lijst af te komen en vindt er meerdere keren per jaar overleg plaats met het betreffende land over de gemaakte voortgang.
De bovenstaande zorgen rondom het door de Commissie gevolgde proces waarmee de lijst tot stand is gekomen, zijn de reden waarom door alle lidstaten bezwaar is gemaakt. Het bezwaar richt zich enkel op het door de Commissie gevolgde proces, en niet op specifieke landen op de lijst.
Het opstellen van een Europese lijst van derde landen met een hoog risico draagt bij aan het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, mits onderbouwd door een zorgvuldig proces. Plaatsing op de EU-lijst verplicht Europese financiële instellingen tot verscherpt cliëntenonderzoek en verscherpte transactiemonitoring op cliënten die wonen, gevestigd zijn, of een zetel hebben in deze landen. Het is daarbij van belang dat dit proces landen motiveert en helpt in het aanbrengen van verbeteringen in hun systeem om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan. Het opstellen van een lijst mag niet een doel op zich zijn. Derde landen moeten in de toekomst beter worden betrokken bij het proces, met duidelijke criteria voor plaatsing op de lijst en verwijdering, en de gelegenheid worden geboden om gehoord te worden. Met het verwerpen van het voorstel van Commissie blijft de al bestaande lijst gelden. Hierop staan als hoog risico derde landen genoemd; Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Guyana, Irak, Laos, Syrië, Uganda, Vanuatu, Jemen, Ethiopië, Sri Lanka, Trinidad en Tobago, Tunesië, Pakistan, Iran, en Noord-Korea.
Nederland is benaderd door landen die de Commissie voornemens was te identificeren als derde landen met een hoog risico. Deze landen hebben hun posities ten aanzien van de hoog risico lijst kenbaar gemaakt via diplomatieke kanalen. Communicatie tussen landen via diplomatieke kanalen is vertrouwelijk van aard, het kabinet respecteert deze vertrouwelijkheid. Nederland is het gesprek aangegaan met deze landen.
Het bericht dat de beantwoording van Kamervragen is afgestemd met het BKR |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ministerie van Financiën de beantwoording van Kamervragen afstemt met het Bureau Krediet Registratie (BKR), de organisatie die de fout in ging in verband met de privacywet?1
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. In augustus 2017 heeft uw Kamer vragen gesteld over het artikel «Helaas, geen nieuw huis dankzij BKR». Er is in dat specifieke geval gekozen om de conceptbeantwoording voor te leggen aan het BKR, omdat het een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van die partij, en wijzigingen daarin betrof. Omdat het ministerie geen zeggenschap heeft over het BKR, is hierover destijds het gesprek gevoerd.
Wat is uw reactie op de stelling dat het Ministerie van Financiën het BKR de hand boven het hoofd hield?
Het beeld dat in het bericht wordt geschetst, herken ik niet. Het ministerie heeft de zorgen die in 2017 door de Kamer zijn geuit aan het BKR overgebracht. Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het ministerie het BKR geen maatregelen opleggen. De Minister van Financiën kan het BKR daar wel toe oproepen, zoals in de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is gedaan.2
Met het BKR is contact geweest of de verbeteringen in de bedrijfsvoering, die het ministerie voor ogen had, haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat de werkwijze van uw ministerie bij de beantwoording van onze Kamervragen onaanvaardbaar is, met name vanwege de nauwe afstemming met het BKR (het «toneelstuk»)?
Nee. Het was nodig om de beantwoording van de Kamervragen voor te leggen aan het BKR omdat in de beantwoording een standpunt werd ingenomen over de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin. Ik vind het belangrijk dat het systeem van kredietregistratie goed werkt. Een kredietverstrekker die een kredietaanvraag beoordeelt gebruikt de informatie uit het systeem om een verantwoorde financiële beslissing te nemen. Dit draagt eraan bij om overkreditering van consumenten te voorkomen.
Wat is er bij het BKR verbeterd sinds de oorspronkelijke beantwoording van onze Kamervragen?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Heeft u nu wel bewijs voor de stelling dat registraties van kwetsbare consumenten met een slechte betaalgeschiedenis uit het register zouden worden verwijderd, waardoor het aangaan van nieuwe schulden eenvoudiger wordt?
In de beantwoording van de Kamervragen is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u nu wel garanderen dat mensen niet de dupe worden van incorrecte of achterstallige registratie door het BKR? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat het BKR een Handreiking Belangenafweging heeft opgesteld. Deze handreiking is van januari 2018. In de handreiking is opgenomen dat deze periodiek wordt geëvalueerd. Ik ben van mening dat het belangrijk is dat er door de bij het CKI aangesloten instellingen ervaring kan worden opgedaan met deze nieuwe werkwijze. Ik verwacht dat eventuele geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de bescherming van consumenten tot aanpassing van de handreiking leiden.
Hoe reageert u op de stelling dat het BKR in een niemandsland opereert qua toezicht?
Het BKR is een onafhankelijke stichting zonder winstoogmerk. Omdat het BKR persoonsgegevens verwerkt, staat het onder toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben overleg met het BKR vanwege hun rol bij het voorkomen van overkreditering. Het BKR voert ook overleg met de AFM en DNB.
De kredietverstrekkers die afgesloten kredieten en betalingsachterstanden op kredieten laten registreren bij het BKR, staan onder toezicht van de AFM.
Waarom schreef het Ministerie van Financiën aan het BKR dat het wil voorkomen dat de roep om kredietregistratie in overheidshanden onder te brengen luider wordt en dat het wil voorkomen dat de huidige beantwoording bij partijen verkeerd valt en leidt tot vervolgvragen? Waarom is deze argumentatie niet openlijk gecommuniceerd aan de Kamer? Wilt u nog steeds voorkomen dat de roep om kredietregistratie in overheidshanden te brengen luider wordt?
Voor mij staat voorop dat er een goed werkend en betrouwbaar systeem van kredietregistratie is. Dit systeem wordt thans ingevuld door het BKR. Het BKR is een private organisatie waar het ministerie geen zeggenschap over heeft. Daarom is het BKR, naar aanleiding van de zorgen van uw Kamer, in de beantwoording van de Kamervragen in 2017 opgeroepen om verbeteringen door te voeren in de bedrijfsvoering. De opmerking richting het BKR waar in het bericht aan wordt gerefereerd, moet in die context worden geplaatst en niet als een beleidsopvatting van het ministerie.
Kunt u uitsluiten dat andere Kamervragen op een vergelijkbare manier worden beantwoord zoals in dit artikel onthuld?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen.
Erkent u dat deze werkwijze van uw ministerie slecht is voor het vertrouwen in de politiek?
Zie het antwoord op vraag 9.
Het voornemen van Italië om zich aan te sluiten bij het Chinese Belt and Road investeringsprogramma |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Italië bakt zoete broodjes met China»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verdeel-en-heerspolitiek van China de EU uit elkaar drijft en daarmee grote geopolitieke bedreigingen met zich meedraagt?
Het kabinet is van mening dat de Europese – en Nederlandse – belangen gebaat zijn bij een EU die effectief en eensgezind optreedt in de relatie met China. Het is daarom goed dat er de afgelopen tijd in EU-verband zowel op ministersniveau als op het niveau van regeringsleiders uitgebreid over China is gesproken, in aanloop naar de EU-Chinatop op 9 april. Zo onderstreepte de Europese Raad op 22 maart jl. nog het belang de Europese waarden te laten reflecteren in de relatie met China, en werd het belang van een eensgezinde, ambitieuze en niet-naïeve opstelling van de EU door verschillende Europese regeringsleiders, waaronder Minister-President Rutte, benadrukt. Hierover is uw Kamer geïnformeerd middels de geannoteerde agenda op 15 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1417) en het verslag op 26 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1428) van de Europese Raad.
Wat houdt het Chinese Belt and Road programma precies in? Welke afspraken heeft Italië met China gemaakt?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën wil stimuleren. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het BRI dient China’s economische en geopolitieke belangen, en samenwerking in het kader van BRI kan daarnaast ook voor andere landen (economisch) interessant zijn. Sinds enkele jaren gebruikt China BRI als ordenend principe in vrijwel al zijn internationale relaties, en worden uiteenlopende vormen van samenwerking door China bij voorkeur onder de noemer BRI geschaard.
Tijdens het staatsbezoek van de Chinese president Xi Jinping aan Italië (21-23 maart 2019) hebben Italië en China een memorandum van overeenstemming (MoU) ondertekend over samenwerking in het kader van het BRI. Het betreft een intentieverklaring zonder juridische verplichtingen over de bilaterale samenwerking in het kader van het BRI op gebieden van beleidsdialoog; vervoer, logistiek en infrastructuur; ongehinderde handel en investeringen; financiële samenwerking; people-to-people contacten; en samenwerking groene ontwikkeling. De 19 institutionele en 10 commerciële overeenkomsten die tijdens het bezoek zijn getekend, worden gepresenteerd als resultaten van deze intentie tot nauwere samenwerking.
Welke middelen heeft de Europese Unie om Italië op andere gedachten te brengen?
Het staat EU-lidstaten vrij bilaterale relaties te onderhouden met derde landen, en ook om met deze landen – al dan niet juridisch bindende – afspraken te maken, zolang deze vallen binnen de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten, de niet-uitgeoefende gedeelde bevoegdheden van de lidstaten en de Unie, of wanneer de Unie enkel ondersteunende of parallelle bevoegdheden heeft. Ook de Nederlandse overheid maakt afspraken met China wanneer dit het Nederlandse belang dient, en wanneer deze complementair zijn aan EU-beleid – bijvoorbeeld over versterking van economische samenwerking in derde markten, of op het gebied van douanesamenwerking. Het MoU dat Italië heeft getekend met China over samenwerking in het kader van BRI betreft een soortgelijke afspraak.
Kunt u een schatting maken of Nederlandse bedrijven in Italië problemen kunnen ondervinden als gevolg van een hechtere samenwerking tussen Italië en China?
Op dit moment is het niet mogelijk hiervan een inschatting te maken. Zo hangt de eventuele impact op Nederlandse bedrijven in Italië mede af van de specifieke invulling van de samenwerking die Italië en China aan zullen gaan aan de hand van de getekende overeenkomsten en de specifieke sectoren waarin Nederlandse bedrijven actief zijn.
Krijgen Chinese bedrijven op deze manier toegang tot de Italiaanse en daarmee de Europese Interne markt?
In beginsel hebben bedrijven uit alle landen, waaronder China, toegang tot de Europese en daarmee ook de Italiaanse markt. Uiteraard moeten alle bedrijven die actief zijn op de Europese markt onverkort voldoen aan Europese (en indien van toepassing additionele landelijke) wet- en regelgeving.
Bent u in staat dit akkoord, dat naar verwachting op 22 maart tussen Italië en China wordt getekend, te voorkomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. Overigens hebben verschillende Europese regeringsleiders waaronder Minister-President Rutte en marge van de Europese Raad de Italiaanse regering opgeroepen niet naïef te zijn in haar relatie met China.
Bent u bereid om tijdens de vergadering in Brussel, daags voor Xi's bezoek aan Italië, over het standpunt van de 27 EU-landen ten opzichte van Chinese investeringen de toenadering en individuele handelwijze van Italië richting China sterk te veroordelen?
Minister-President Rutte heeft tijdens de Europese Raad op 22 maart jl. het belang benadrukt dat de EU eensgezind en als waardengemeenschap optreedt richting China. Bilaterale MoU’s tussen EU-lidstaten en China hoeven die eensgezindheid niet te ondergraven, zolang lidstaten zich maar blijven committeren aan afspraken die in EU-verband zijn gemaakt. Veroordeling van Italië is niet aan de orde, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bovendien bereid om namens de Nederlandse regering deze aanstaande samenwerking tussen Italië en China publiekelijk te veroordelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de status van het Duitse en Franse voornemen om in gemeenschappelijk EU-verband strenge criteria vast te leggen om Chinese projecten tegen het licht te houden?
De Duitse en Franse Ministers van Economische Zaken hebben in een manifest van 19 februari jl. hun visie uiteengezet op een Europees industriebeleid dat klaar is voor de 21e eeuw. Zij pleiten voor grootschalige investeringen in innovatie in Europa, het aanpassen van het Europese regelgevingskader, en het treffen van maatregelen om Europa te beschermen. Onder deze laatste pijler valt onder meer de implementatie van het Europese kader voor screening van buitenlandse, en daarmee ook Chinese, investeringen. De onderhandelingen daarover zijn reeds afgerond, en op 19 april 2019 zal de Verordening in werking treden die voorziet in een Europees raamwerk en samenwerkingsmechanisme voor de toetsing door individuele lidstaten van buitenlandse investeringen aan nationale veiligheidsbelangen en de openbare orde. Deze verordening verplicht lidstaten om jaarlijks inzicht te geven in de investeringen uit derde landen. Dit geldt ook voor Chinese investeringen.
In hoeverre belemmert de toenadering van Italië tot China de initiatieven om te komen tot een Europese strategie om Chinese investeringen kritischer tegen het licht te houden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komt de Europese lange termijn visie op China? Wanneer komt de Nederlandse visie op China? En als die er al is hoe past deze ontluikende liefde tussen China en Italië daar dan in?
De EU-Chinastrategie uit 2016 is nog altijd geldig. Het kabinet vindt dat het EU-beleid ten aanzien van China regelmatig moet worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. In dat licht heeft het kabinet de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl. verwelkomd, waarin een strategische visie op de EU-Chinarelaties is verwoord. Uw kamer kwam in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad van maart een appreciatie toe van deze Mededeling, die complementair is aan de kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan. Het kabinet meent dat het Chinese BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Welke risico’s en welke kansen in dit Chinese Belt and Road programma ziet u voor Europa en voor Nederland?
Nederland en China vinden elkaar op het gebied van connectiviteit – zolang die duurzaam is, binnen de EU-lijnen valt en concrete kansen en projecten voor beide partijen biedt. Het BRI biedt de kans om Nederland als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Ook de opkomst van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen biedt kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld risicospreiding ten aanzien van vervoersmodaliteiten. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat. Door ontsluiting van tot nu toe relatief onontwikkelde gebieden biedt het BRI ook economische kansen buiten de directe BRI-hotspots. Wel zal er blijvend aandacht uitgaan naar de mogelijk toegenomen invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Welke verplichtingen zijn Griekenland en Portugal reeds aangegaan met China? En welke bezittingen (bedrijven, infrastructuur etc.) heeft China al in deze landen?
De samenwerking tussen Griekenland en China in het kader van BRI is neergelegd in een MoU tussen beide landen. Hoewel dat geen formele verplichtingen met zich meebrengt, kan het wel worden gezien als een Griekse intentieverklaring om mee te werken aan de verwezenlijking van de Chinese plannen in het kader van de BRI op de Balkan.
Er bestaan voor zover bekend geen overzichten van de Chinese bezittingen in Griekenland. Duidelijk is dat deze bezittingen divers zijn, omdat een deel van de bezittingen eigendom is van Chinese burgers. Het gaat daarbij onder andere om portefeuilles van onroerend goed in Athene. Bovendien is een deel van de bezittingen indirect in eigendom van Chinese (staats-)bedrijven. Chinese bedrijven hebben, als investeerder in het Griekse privatiseringsprogramma, bezittingen in verschillende sectoren van de Griekse economie. De meest noemenswaardige investeringen betreffen het twee-derde eigendom van de havenautoriteit van Piraeus, alsmede het eigendom van twee van de drie daar gelegen haventerminals en bijna een kwart eigendom van het elektriciteitsdistributiebedrijf ADMIE.
Voor zover bekend is ook van de Chinese bezittingen in Portugal geen totaaloverzicht beschikbaar. Wel heeft Portugal een MoU over economische samenwerking in het kader van BRI getekend met China in december 2018. Chinese bedrijven hebben aanzienlijke aandelen in de Portugese gezondheidszorg, verzekerings-, energie-, water-, en financiële sector. Zo is bijna een kwart van Energias de Portugal, het grootste Portugese energiebedrijf, in Chinese handen. Chinese bedrijven zijn volledig eigenaar van Fidelidade, de grootste verzekeraar, Luz Saude, de grootste private ziekenhuisgroep, een kwart van Redes Energéticas Nacionais, de nationale netwerkbeheerder en ruim een kwart van Millennium bcp, de grootste bank van Portugal.
Kunt u een overzicht geven van het stemgedrag van Griekenland en Portugal sinds ze het Chinese Belt and Road programma hebben ondertekend?
In het stemgedrag in internationale gremia maken EU-lidstaten hun eigen afweging, binnen de kaders van het EU-acquis. Indien het vermoeden bestaat dat lidstaten vanwege afhankelijkheid van China geneigd zijn besluitvorming in EU-verband te blokkeren omdat zij de banden met China niet op het spel willen zetten is het aan andere lidstaten, waaronder Nederland, om deze lidstaten daarop aan te spreken. Het is niet aan het kabinet om mededelingen te doen over opstelling van individuele lidstaten in de Raad.
Welke overige Europese landen hebben zich gecommitteerd aan het Chinese Belt and Road programma? Welke Europese landen niet? En welke motivatie hadden deze landen daarbij?
Van de EU-lidstaten hebben verder Bulgarije, Estland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië overeenkomsten getekend met China over samenwerking in het kader van BRI. Voor zover bekend is de motivatie van deze landen vooral gestoeld op het versterken van de bilaterale economische samenwerking met China, met name op het gebied van connectiviteit. Overigens geldt voor alle EU-lidstaten dat zij zich eveneens hebben gecommitteerd aan het versterken van de samenwerking tussen Europa en Azië op het gebied van connectiviteit, zoals verwoord in de EU-strategie voor verbinding van Europa en Azië die in oktober 2018 door de Europese Ministers van Buitenlandse Zaken is aangenomen.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk een aanbod van China heeft afgewezen? Op welke gronden heeft het Verenigd Koninkrijk dat gedaan?
Er is tijdens het bezoek van premier May aan China in januari 2018 geen MoU met betrekking tot het BRI ondertekend. Over de redenen hiervoor heeft de Britse regering voor zover bekend geen uitspraken gedaan.
Welke ruimte heeft een individuele lidstaat om dergelijke vergaande economische akkoorden met derde landen, in dit geval China, aan te gaan?
Welke ruimte een lidstaat heeft om zelf (economische) akkoorden met derde landen aan te gaan, hangt af van de materie die in het akkoord wordt geregeld. Deze ruimte is er niet meer wanneer de EU exclusief bevoegd is. Dat is onder meer het geval wanneer dit volgt uit het EU-werkingsverdrag, zoals bij gemeenschappelijke handelspolitiek, of wanneer een optreden op internationaal niveau interne EU-regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzingen. Naast dat de lidstaat dan niet langer bevoegd is juridische bindende handelingen vast te stellen, is zij ook verplicht – op basis van het beginsel van loyale samenwerking – zich te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.
In het MoU tussen Italië en China over samenwerking in het kader van BRI staat met zoveel woorden dat er geen internationaalrechtelijke rechten of plichten uit voortvloeien, en dat Italië bij de uitvoering van het MoU is gehouden aan zijn verplichtingen op basis van het EU-lidmaatschap.
Welke gevolgen heeft het aansluiten van Italië bij het Chinese Belt and Road programma voor Europese bedrijven en in welke mate staan Nederlandse bedrijven bloot aan Chinese overname?
Er zijn geen directe gevolgen van het Italiaanse besluit als het gaat om overnames van Europese en/of Nederlandse bedrijven. De Europese wet- en regelgeving blijven onverminderd van kracht. De intentie van Italië en China om nauwer samen te werken in het kader van BRI heeft als zodanig niet direct concrete gevolgen.
Krijgt u signalen dat Europese landen of Europese bedrijven onder druk worden gezet door investeringen die de Chinezen doen?
Er is een groeiend besef bij Europese overheden en bedrijven dat economische activiteiten, temeer wanneer deze staatsgeleid zijn, niet altijd uitsluitend economische belangen dienen. Er vindt op dit moment zowel in de EU als in Nederland een herbezinning plaats over beleid ten aanzien van buitenlandse investeringen, waarbij dit aspect de volste aandacht heeft.
Beïnvloeden de Chinezen volgens u, door deze vergaande inmenging in Europese economieën, het Europese of zelfs nationale besluitvormingsprocessen?
De economische activiteiten die China ontplooit zijn van invloed op de beeldvorming over het land bij Europese beleidsmakers, wat zowel in het voordeel als in het nadeel van China kan uitpakken.
Welke kansen ziet u in de toekomstige relatie met China?
Nederland is er voorstander van dat de EU haar relatie met China op strategische wijze vormgeeft, waarbij de EU ambitie toont en niet naïef is. De EU dient de economische en politieke samenwerking te zoeken met China als dit de Europese belangen dient, waarbij moeilijke onderwerpen niet uit de weg worden gegaan en waarbij de EU pal blijft staan van haar waarden en standaarden. Ook voor de bilaterale relatie geldt dat er volop kansen zijn om de samenwerking met China te verbreden en te verdiepen. Daarbij is het wel zaak belangen zorgvuldig af te wegen en niet naïef te zijn. De kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan, zal hier nader op ingaan.
Wat is de laatste status van de 16+1 landen strategie van China, waarvan 11 landen lid zijn van de EU, en hoe verhoudt deze samenwerking tussen China en deze Europese landen zich ten opzichte van de eenheid en regelgeving van de Europese markt?
Het 16+1 initiatief, waarbij China met zestien Centraal- en Oost-Europese landen samenwerkt op het gebied van onder meer infrastructuur, is nog altijd actief. Het kabinet is met andere lidstaten en de EU van mening dat dit initiatief nuttig is zolang het complementair is aan EU-beleid, en zolang transparant is wat in 16+1-verband wordt afgesproken. Alle EU-lidstaten – waaronder de elf landen die deelnemen aan het initiatief – zijn gebonden aan EU- regelgeving, en zijn gebaat bij een EU die eensgezind is in haar optreden richting China.
Deelt u de vrees dat de nieuwe zijderoute Chinese bedrijven bevoordeelt, de ontvangende landen opzadelt met grote schulden en door Beijing wordt gebruikt om zijn greep op de wereld te vergroten?
De EU en Nederland zijn niet naïef over de risico’s van financiële afhankelijkheid en de strategische belangen van China bij het BRI. Zo worden in bepaalde gevallen inderdaad Chinese bedrijven bevoordeeld, worden Chinese standaarden geëxporteerd, dient BRI deels om nieuwe afzetmarkten te openen voor de Chinese industrie die kampt met overcapaciteit in producten als staal, en helpt BRI om Chinese toegang tot grondstoffen in betrokken landen veilig te stellen. Het is daarom van belang de ontwikkelingen op het gebied van BRI nauwgezet te volgen, en duidelijke voorwaarden te stellen aan Europese samenwerking met China in het kader van BRI. Dat neemt niet weg dat BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Herkent u zich er in dat landen die overeenkomsten met China hebben gesloten zich steeds meer naar Chinese maatstaven gaan gedragen? En zijn daar voorbeelden van te geven? Zo niet, bent u dan van mening dat de Europese standaarden en maatstaven niet worden beïnvloed onder Chinese druk?
Er zijn geen aanwijzingen dat Europese standaarden en maatstaven worden beïnvloed onder Chinese druk. Nederland roept in EU-verband regelmatig op in de relatie met China pal te staan voor EU-waarden en -standaarden. In dat licht verwelkomt het kabinet de Gezamenlijke Mededeling over de EU-Chinarelatie van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl., waarin deze inzet wordt onderschreven.