Bent u bekend met het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving» uit Nieuwsuur1 alsmede het bericht: «Fundamentele verbeteringen in gang gezet bij negen middelgrote accountantskantoren na onderzoek AFM»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de scheiding van controlediensten en advieswerkzaamheden van accountants essentieel is om de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan en de onafhankelijkheid en kwaliteit van de externe accountantscontrole te borgen?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. Verschillende vormen van dienstverlening die de externe accountant naast de wettelijke controle verricht kunnen risico’s met betrekking tot de onafhankelijkheid met zich meebrengen. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft dan ook bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Deelt u de opvatting van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat de grote vier accountantskantoren door net voor de ingang van de overgangstermijn nieuwe contracten af te sluiten: «niet hebben gehandeld in de geest van de wet»?3
Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat de overgangsperiode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. Hiermee heb ik een interpretatie gegeven van de overgangsregeling, waarbij het voor iedereen duidelijk moet zijn geweest dat de achtergrond van deze overgangsregeling in ieder geval niet was om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is er zeker gehandeld in strijd met de geest van de wet. Dit is een slecht signaal vanuit de sector.
Hoe beoordeelt u het verweer van de accountantsorganisaties dat er nog onduidelijkheid is over de interpretatie van de overgangsregeling?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de interpretatie van de overgangsregeling voor de scheiding van advies- en controlewerkzaamheden als een mogelijkheid om alleen lopende adviescontracten voor een periode van twee jaar uit te dienen bij cliënten waar men ook controlediensten verricht zoals ook is opgemerkt bij de wetsbehandeling4 in de Eerste Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat volgens het rapport van de AFM over de scheiding van de advies- en controlepraktijk in de laatste twee maanden van 2012, net voor de ingang van de overgangsregeling, 277 nieuwe contracten zijn afgesloten? Is u, of de AFM, bekend of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van van eerdere jaren?
Ja, het is mij bekend dat volgens het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 de Big 4-kantoren in de periode 1 november tot en met 31 december 2012 in totaal 227 contracten hebben afgesloten voor niet-controlediensten bij organisaties van openbaar belang waar zij ook wettelijke controles verrichten. Niet bekend is of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van eerdere jaren, maar dit doet niet af aan de constatering dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen.
Kunt u bevestigen dat van de 82 beoordeelde contracten er 52 contracten door de AFM worden gekwalificeerd als contracten «die niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen»?5 Hoe beoordeelt u de zienswijze van de accountantsorganisaties, die geen reden zien deze contracten af te breken?
Uit het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 maak ik op dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Over welke handhavende instrumenten beschikt de AFM indien de accountantskantoren in strijd met de overgangsregeling handelen? Kan de AFM handhaven als in strijd wordt gehandeld met de overgangsregeling en zo nee, waarom niet? Welke voornemens heeft u in dat geval om dat te veranderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de conclusie van de AFM stuitend is dat in 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles van negen OOB-vergunninghouders onvoldoende of ongeschikte controle-informatie beschikbaar was, ook gelet op de belangrijke controlerende en signalerende functie die accountantsverklaringen spelen in het commerciële verkeer?
De AFM heeft op 21 maart jongstleden verslag gedaan van de reguliere onderzoeken die de AFM in 2011 en 2012 heeft uitgevoerd bij negen accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang. De AFM heeft in totaal 47 accountantscontroles over boekjaren 2009, 2010 en 2011, waarvan het merendeel over 2011, betrokken in dit onderzoek naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit betrof overigens 12 accountantscontroles bij organisaties van openbaar belang en 35 accountantscontroles bij organisaties die niet kwalificeren als organisatie van openbaar belang. De AFM heeft ernstige bevindingen aangetroffen in 35 van de 47 beoordeelde accountantscontroles. Hieruit volgt de conclusie dat in circa 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles de externe accountants geen voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen.
De financiële verslaggeving van ondernemingen vormt een belangrijke bron van informatie voor beleggers en andere stakeholders om zich een oordeel te kunnen vormen over de waardering en toekomstverwachting van een onderneming. Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Het maatschappelijk verkeer moet daarom kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de uitgevoerde accountantscontroles. Dit maatschappelijke belang speelt vooral bij organisaties van openbaar belang.
Uit het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden blijkt dat de onderzochte negen accountantsorganisaties nog het nodige werk hebben te verzetten om de kwaliteit van de door hen uitgevoerde accountantscontroles te waarborgen. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt. Inmiddels zijn maatregelen ter verbetering ingezet. Zo heeft de AFM met de beleidsbepalers van de betrokken organisaties normoverdragende gesprekken gevoerd en zal de AFM in 2013 de uitwerking van de verbeterplannen die de betrokken organisaties hebben opgesteld nauwlettend volgen. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole en dan waar nodig verdere formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten. De betrokken kantoren hebben in gesprekken met de AFM aangegeven open te staan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. Dit zal nu direct ter hand moeten worden genomen.
Over welke sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden beschikt de AFM ten aanzien van accountants en wanneer mag de AFM deze inzetten? Kan de AFM voldoende afschrikwekkende straffen opleggen, bijten deze genoeg? Zo nee, welke voornemens heeft u om dat te veranderen?
Accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten dienen op grond van de Wta over een door de AFM verleende vergunning te beschikken en staan onder doorlopend toezicht van de AFM. Vergunninghoudende kantoren moeten aantonen blijvend aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen te voldoen. De AFM beschikt in dit kader over diverse sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden. De AFM kan bij overtredingen van de Wta overgaan tot het inzetten van meer formele handhavingsinstrumenten. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen en het opleggen van een last onder dwangsom respectievelijk een bestuurlijke boete. Het bedrag van een op te leggen bestuurlijke boete kan oplopen tot € 4.000.000,- en bij recidive binnen vijf jaar wordt het bedrag van de bestuurlijke boete verdubbeld. In het uiterste geval kan de AFM een op grond van de Wta verleende vergunning, indien de houder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, beperken of zelfs intrekken. Het bestaande handhavingsinstrumentarium lijkt mij voldoende adequaat.
In hoeverre kunnen de ernstige bevindingen van de AFM over de kwaliteit van de externe accountantscontrole aanleiding zijn voor tuchtrechtelijk ingrijpen bij een individuele accountant?
De externe accountant is ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde. Wanneer de AFM daartoe aanleiding ziet kan zij net als ieder ander bij een vermoeden van een dergelijk handelen of nalaten tegen de betreffende externe accountant een klacht indienen bij de Accountantskamer.
Kunt u bevestigen dat bij vier van de negen gecontroleerde OOB-vergunninghouders (OOB: organisatie van openbaar belang) bij alle onderzochte accountantscontroles ernstige gebreken geconstateerd zijn (een 100%-score in negatieve zin)? Kunt u bevestigen dat door de AFM suggesties worden gedaan voor kwaliteitsverbetering bij de negen OOB-vergunninghouders? Zijn de beweegredenen van de AFM om niet sanctionerend op te treden gegeven de ernst en omvang van de bevindingen?
De AFM heeft in haar onderzoek geconstateerd dat zich tussen de negen onderzochte accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang verschillen voordoen in zowel de ernst als de mogelijke oorzaken van de kwaliteitsproblemen. Uit tabel 3 van het door de AFM verstrekte rapport van 21 maart jongstleden blijkt inderdaad, dat er bij vier van de negen onderzochte vergunninghouders bij alle beoordeelde accountantscontroles sprake was van ernstige bevindingen.
Uit de gesprekken die de AFM heeft gevoerd met de negen onderzochte kantoren bleek dat zij openstaan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. De AFM heeft de accountantsorganisaties in dit kader gevraagd om een gedegen analyse te maken van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de tekortkomingen in de kwaliteit van de door de AFM onderzochte accountantscontroles. In het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden staan de maatregelen beschreven die de negen kantoren hebben opgenomen in de herstel- en verbeterplannen die zij aan de AFM hebben toegestuurd naar aanleiding van de bevindingen van de AFM. Deze maatregelen zijn erop gericht om de toon aan de top, waaronder de bedrijfscultuur, het stelsel van kwaliteitsbeheersing en -bewaking en de kwaliteit van de externe accountant te versterken. De AFM is van mening dat meer aandacht voor deze factoren binnen accountantsorganisaties een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole.
Gedurende 2013 zal de AFM de implementatie van de herstelmaatregelen en kwaliteitsmaatregelen van de betreffende kantoren nauwlettend monitoren. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Wanneer de AFM dan opnieuw ernstige bevindingen heeft, heeft zij aangegeven dat formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten zijn. De AFM bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan binnen de contouren van de Wta op welke wijze zij invulling geeft aan het door haar uit te oefenen onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties.
Hoe oordeelt u over de stijging van zes accountants die uit het ambt worden gezet door de Accountantskamer in 2008, naar 21 in 2012? Is het een signaal dat de handhaving is geïntensiveerd of is dit een signaal dat er juist nog heel veel mis is in de accountancy sector?
De stijging van het aantal door de Accountantskamer opgelegde doorhalingen in het accountantsregister kan onder meer worden gerelateerd aan een stijging van het aantal ingediende klachten. Daarnaast is de handhaving gewijzigd, in de zin dat het tuchtrecht voor accountants met inwerkingtreding van de Wet tuchtrechtspraak accountants sinds 1 mei 2009 meer op afstand van de beroepsgroep is geplaatst door het aanwijzen van de Accountantskamer als tuchtrechtelijke instantie. Bij de behandeling van een klacht bestaat de samenstelling van de Accountantskamer altijd in meerderheid uit leden van de rechterlijke macht, aangevuld met één of meer accountantsleden. Het is niet duidelijk in hoeverre deze wijziging aan de stijging heeft bijgedragen.
Het ontduiken van wetgeving door accountants |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er eind 2012 volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zo'n vijftig erg dubieuze contracten zijn afgesloten tussen accountants en hun klanten en dat hiermee nieuwe wetgeving ontdoken wordt?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Op 1 januari 2013 is de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden in werking getreden. Het was duidelijk dat dit de nodige impact zou hebben op accountantsorganisaties en hun controlecliënten. Om de overgang naar de nieuwe situatie niet al te abrupt te laten verlopen is er dan ook een overgangsregeling van twee jaar gecreëerd. Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat deze periode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. De achtergrond van deze overgangsregeling is niet geweest om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten voor een duur van twee jaar af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is dit inderdaad zorgelijk te noemen. De verplichte scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden dient immers de onafhankelijkheid van de externe accountant en met het oog hierop wordt van de accountantssector hoe dan ook een gedragsverandering verlangd.
Wat betekent dit voor de beoogde scheiding tussen advies en controle en de onafhankelijkheid van de accountantscontrole?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de AFM dat het zorgelijk is als er een loopje wordt genomen met de wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kan de AFM of kunt u nemen tegen accountantskantoren die de nieuwe wetgeving ontwijken? Kunnen contracten die gesloten zijn om nieuwe wetgeving te omzeilen nietig worden verklaard?
Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. Het eventueel nietig verklaren van betreffende contracten is hiermee niet meer aan de orde, en behoort overigens ook niet tot de bevoegdheden van de AFM. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Wat is uw oordeel over het zelfreinigend vermogen van de accountantsbranche?
Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving van ondernemingen. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Na de begin 2012 gehouden consultatie accountancy2 bleek dat alle respondenten het er over eens waren dat het maatschappelijk verkeer niet is overtuigd van de onafhankelijkheid van de accountant vandaag de dag. De accountantsbranche heeft inmiddels te maken met de nodige nieuwe wetgeving ter versterking van de gewenste onafhankelijkheid. Duidelijk is dat hiermee een gedragsverandering wordt verlangd van de accountantssector. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt.
Het kennisgebrek ten aanzien van verplichtingen van MKB-ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Helft MKB’ers weet niet van plicht doorbetalen verzuim»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat de helft van de ondervraagde ondernemers niet weet dat, als de ondernemer geen verzekering heeft afgesloten, een personeelslid twee jaar moet worden doorbetaald bij ziekte?
Uit de berichtgeving in de media kan het beeld ontstaan dat ondernemers onvoldoende kennis hebben van de verplichting om het loon door te betalen bij ziekte en dat dit tot problemen zou kunnen leiden, voor zowel de werkgever als de werknemer. Uit de berichtgeving blijkt echter niet hoeveel van deze ondernemers zich wel of niet hebben verzekerd tegen dit risico. Als zij zich wel hebben verzekerd, hebben deze ondernemers dit risico immers afgedekt en draagt de verzekeraar zorg voor de inkomensvervanging van het loon als het personeel ziek wordt.
Uit het onderzoek «Transparantie verzuimverzekeringen» van EIM, uit november 2009 blijkt dat ongeveer 80% van de werkgevers met minder dan 10 werknemers in dienst een verzuimverzekering heeft afgesloten. Veel ondernemers in het MKB hebben zich dus verzekerd tegen het risico, dat het loon maximaal twee jaar moet worden doorbetaald ingeval van ziekte. Dit betekent dat zij zich voldoende hebben geïnformeerd over de verplichting die geldt om het loon door te betalen ingeval van ziekte en hiervoor een adequate voorziening hebben getroffen. Met name het feit dat 80% van de kleine werkgevers een verzekering heeft, duidt er op dat de meeste werkgevers zich goed (hebben laten) informeren. Uit het eerder genoemde onderzoek (over de transparantie van verzuimverzekeringen) blijkt bovendien dat ondernemers op enig moment weliswaar een beslissing hebben genomen, maar dat zij inhoudelijk weinig verstand hebben van de materie en het hele proces hebben uitbesteed aan een adviseur. Kleine ondernemers zijn bezig met ondernemen en hebben niet altijd tijd en interesse om zich vergaand te verdiepen in dergelijke verzekeringen.
Dat laat onverlet dat deze ondernemers hun zaken met betrekking tot het doorbetalen van loon aan ziek personeel vaak wel op orde hebben.
Deelt u de mening dat dit kennisgebrek, zoals gesteld door het payrollbedrijf Please, tot grote problemen kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de aard van de bedrijven die geen verzekering hebben tegen langdurig verzuim?
Het is een individuele afweging van een ondernemer om wel of geen verzuimverzekering te sluiten. Uit mijn vorenstaande antwoorden blijkt dat kleine ondernemers vaker een verzuimverzekering afsluiten dan grote ondernemers.
Is u bekend wat de oorzaak is van gebrekkige kennis op het gebied van de plicht om door te betalen bij ziekte? Zo nee, bent u bereid daar nader onderzoek naar te doen?
Uit onderzoek blijkt dat kleine ondernemers bezig zijn met ondernemen en dat zij zelf niet altijd tijd en interesse hebben om zich vergaand te verdiepen in hun verplichtingen en verzekeringen; deze zaken regelen zij doorgaans via hun adviseur. Bovendien blijkt uit het onderzoek van APE «Toepassing van de Wet verbetering poortwachter» uit september 2011 dat kleine bedrijven (gelukkig) zelden te maken hebben met langdurig verzuim. Daardoor hebben zij geen ervaring en routine met de dan geldende verplichtingen.
In hoeverre zijn MKB-ondernemers in het algemeen goed op de hoogte van verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers?
Zoals reeds opgemerkt bij de beantwoording van vraag 2 en 3, verzekeren veel MKB-ondernemers zich tegen de gevolgen van verzuim van hun personeel. Dit duidt erop dat zij op de hoogte zijn van de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte. Onderzoeken naar de bekendheid van MKB-ondernemers met betrekking tot hun verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers in het algemeen zijn mij niet bekend. Wel bleek uit de evaluaties (in 2006) van de Wet verbetering poortwachter (WVP), de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (Wet VLZ) en het onderzoek in het kader van de evaluatie van de Wet WIA (2011), een gebrek aan kennis van kleine ondernemers ten aanzien van de systematiek van de Wet WIA en hun loondoorbetalings- en poortwachterverplichtingen. Ook bestond er behoefte aan ondersteuning in het MKB. Dit heeft ertoe geleid dat er op brancheniveau tal van initiatieven zijn ondernomen. Voorts zijn er diverse sites ontwikkeld voor met name werkgevers waarop de WVP uitgebreid wordt behandeld en vertaald naar handige hulpmiddelen, zoals een verzuimprotocol voor werkgevers.
Daarnaast is op diverse sites, zoals die van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en op het arboportaal van de rijksoverheid (www.arboportaal.nl ) veel informatie te vinden voor werkgevers. Ook de website Antwoord voor bedrijven (www.antwoordvoorbedrijven.nl ) geeft informatie over de regels voor en verplichtingen van werkgevers rondom het thema personeel.
Er is in mijn ogen dan ook voldoende en adequate informatie voorhanden.
Welke kennislacunes vallen in het bijzonder op?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt u om de kennis bij MKB-ondernemers te verbeteren over verplichtingen op het gebied van ziekte en verzuim van medewerkers en overige verplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe sociaal is PostNL» waarin wordt belicht dat PostNL voornemens is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen als postbezorger?1
Ik heb kennis genomen van het voornemen van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de (brief)postbezorging. PostNL werkt hierbij nauw samen met de netwerkorganisatie Locus en de brancheorganisatie Cedris. Het gaat om medewerkers die vanuit een Sw-bedrijf of vanuit de bijstand gaan werken als parttime postbezorger. Medewerkers worden duurzaam gedetacheerd bij PostNL. Het Sw-bedrijf is verantwoordelijk voor de werving, opleiding en dagelijkse inzet en begeleiding op de werkvloer. Het voornemen van PostNL sluit aan op een eerdere inzet van PostNL Pakketten om werk te bieden aan 1.200 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de nieuwe pakketsorteercentra. Tijdens een werkbezoek op 26 maart 2013 aan een locatie van PostNL in Waddinxveen heb ik kennisgemaakt met een mensen die als postbezorger en als pakketsorteerder aan de slag zijn.
Ik beoordeel dit initiatief van PostNL als positief. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking niet zomaar ingezet mogen worden als goedkoop personeel, zonder uitzicht op een vaste baan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
De inzet van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen participeren. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet kan door op een andere manier te participeren in de samenleving. Ik vind het positief als mensen aan de slag gaan, ook als dit deeltijdwerk en/of tijdelijk werk betreft.
Deelt u de angst dat deze constructie van PostNL zal leiden tot verdringing van reguliere postbezorgers, mede gezien het feit dat uit onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat voor bedrijven, die arbeidsgehandicapten inzetten, de economische belangen zwaarder wegen dan de sociale motieven?
De inzet van PostNL is om de functies van postbezorgers in te vullen met mensen die een parttime arbeidsovereenkomst krijgen. PostNL blijft in heel Nederland werven en selecteren voor de functie van postbezorger. Volgens PostNL is er daarom geen sprake van verdringing.
Het is aan CNV Publieke Zaak en PostNL om eventuele zorgen over arbeidkosten te bespreken. Het is aan bedrijven om, binnen het wettelijk kader, te bepalen welke productiemiddelen worden ingezet. Het beleid van de overheid is erop gericht om, in aansluiting op de bedrijfseconomische afwegingen die bedrijven maken bij het inzetten van kapitaal en arbeid, werkgevers te compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt die ze aannemen. De sociale motieven om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen zijn erg belangrijk, maar er moet tevens aan bedrijfseconomische voorwaarden worden voldaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de vakbond CNV Publieke Zaak die van mening is dat dit plan van PostNL vooral gericht is op het verlagen van de arbeidskosten?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bijstandsgerechtigden worden met behoud van uitkering tewerkgesteld en voor hoe lang? Hoeveel van deze werkzoekenden hebben of krijgen een dienstverband bij PostNL?
PostNL schat in dat indicatief 10 procent van de 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt afkomstig zal zijn uit de doelgroep van bijstandsgerechtigden. Hierbij is sprake van een re-integratieplek om werknemersvaardigheden op te doen. Doel is om duurzame uitstroom naar betaald werk te realiseren. PostNL geeft aan dat deze mensen kunnen reageren op vacatures voor postbezorging en dat zij bij gebleken geschiktheid in dienst kunnen komen bij PostNL. Overigens zoeken bijstandsgerechtigden vaak fulltime werk, terwijl PostNL alleen parttime functies biedt.
Erkent u, nu PostNL keihard zegt dat mensen met een beperking wel goed genoeg zijn om via detachering of met behoud van uitkering werk te doen voor het bedrijf, maar niet goed genoeg zijn om hen in dienst te nemen, de aangekondigde bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van tafel moeten?
Nee. De inzet van PostNL om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen sluit aan bij de doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen te laten participeren.
Gaat u, nu met PostNL nogmaals duidelijk is geworden dat bijstandsgerechtigden onder het wettelijk minimumloon als nog goedkopere arbeidskrachten tewerkgesteld worden, een einde maken aan de verdringing en uitbuiting die dit als gevolg heeft?
Ik heb thans geen aanwijzingen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting.
Het bericht “ING-top: salarissen moeten omhoog” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «ING-top: salarissen moeten omhoog»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens de Raad van Commissarissen van ING de beloning van de ING-top significant beneden het marktgemiddelde ligt en dat dit voor de langere termijn geen houdbare situatie is omdat bekwame bestuurders zich niet met een laag salaris laten afschepen?
In algemene zin klopt het dat beloningen van bestuurders in Nederland, binnen en buiten de financiële sector, onder de Europese mediaan liggen.2 Dit betekent echter niet dat de beloningen in Nederland omhoog zouden moeten. Gezien de diverse uitdagingen waar de sector voor staat is het niet meer dan logisch dat zowel voor de top als de rest van een onderneming de arbeidsvoorwaarden versoberd worden. Dit is ook redelijk gezien het forse aandeel aan steun dat de Nederlandse Staat aan de financiële sector heeft verleend.
In het concrete geval van ING constateer ik dat de beloningen van de top inderdaad onder de door ING zelf vastgestelde Europese peer group liggen. Desondanks ben ik van mening dat ook bij ING de beloningen omlaag kunnen gelet op de uitdagingen in de financiële sector.
Klopt het dat de commissarissen geen salarisverhoging voor de huidige bestuurders hebben voorgesteld? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot het bericht dat de vaste salarissen voor ING-medewerkers met 9% zijn gestegen afgelopen jaar?2
Van ING heb ik begrepen dat het klopt dat de raad van commissarissen geen salarisverhoging van de huidige bestuurders heeft voorgesteld. Zoals u weet zijn variabele beloningen voor deze bestuurders als gevolg van het wettelijk bonusverbod bij staatssteun reeds sinds 26 oktober 2011 niet meer toegestaan.
Ten aanzien van de vaste beloningen van medewerkers van ING Bank heeft ING aan mij het volgende aangegeven. 99% van medewerkers van ING Bank in Nederland valt onder de ING Bank CAO. Voor het overgrote deel, ongeveer 18.000 werknemers, is de variabele beloning afgeschaft.
De variabele beloning bedroeg onder de CAO maximaal 18%, de exacte hoogte was onder meer afhankelijk van het functieniveau van de betrokken medewerker. Ter compensatie voor het afschaffen van de variabele beloning stijgt de vaste beloning met 9% over een periode van drie jaar (2% per 1 oktober 2012; 1,5% per 1 januari 2013; 2% per 1 augustus 2013; 1,5% per 1 januari 2014; 2% per 1 augustus 2014).
Voor momenteel 5% van de werknemers onder de CAO geldt dat afwijkende beloningsafspraken van toepassing zijn, deze personen komen momenteel nog in aanmerking voor een variabele beloning. De intentie van ING is deze groep de komende jaren kleiner te laten worden.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat staatsgesteunde instellingen de vaste salarissen van hun bestuurders verhoogt omdat ze vanwege staatssteun geen bonussen meer mogen betalen?3
Een verhoging van het vaste salaris is wettelijk toegestaan. In het bonusverbod bij staatssteun, dat op 14 februari 2012 door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, is opgenomen dat voor financiële ondernemingen die op het moment dat mijn ambtsvoorganger het bonusverbod aankondigde al steun ontvingen, de mogelijkheid bestaat om de vaste beloningen eenmalig met maximaal 20% te verhogen.
Deelt u de opvatting dat deze ontwikkelingen niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de financiële sector door de maatschappij? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen? Kunt u toelichten hoe deze uitspraak past bij uw oproep om de lonen te matigen in het bankwezen?
Zie het antwoord op vraag twee.
Het bericht ‘Middenstand boos op KPN’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Middenstand boos op KPN»?1
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om extra kosten te vragen voor storingen die door telecombedrijven zelf en buiten de schuld van de afnemer worden veroorzaakt?
Partijen zijn vrij om aanvullende service-afspraken te maken die verder gaan dan het standaardniveau van serviceverlening. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gegarandeerde hersteltijd van de storing of het verhelpen van de storing buiten kantooruren. Hiervoor kunnen door de aanbieder extra kosten in rekening worden gebracht. Bedrijven die hier geen gebruik van wensen te maken kunnen kiezen voor de standaard serviceverlening tegen een lager tarief. Dit laat uiteraard onverlet dat aanbieders van openbare telefoondiensten moeten voldoen aan de in de Telecommunicatiewet opgenomen vereisten omtrent beschikbaarheid van de dienst (zie antwoord vraag 3).
Hebben telecombedrijven, waaronder KPN, niet de wettelijk plicht om standaard storingen te verhelpen en hier geen voorkeurseisen aan te verbinden?
Vanuit de Telecommunicatiewet (artikel 11a.1, tweede lid) geldt een zorgplicht voor aanbieders van openbare telefoondiensten om op netwerkniveau alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van de openbare telefoondienst zo volledig mogelijk te waarborgen. Onderbrekingen zijn nooit helemaal te voorkomen omdat technische systemen nu eenmaal (kunnen) falen. Een mate van risico-aanvaarding is hier aan de orde. Agentschap Telecom ziet toe op de naleving van deze verplichting en kan bij niet-naleving middelen inzetten om de aanbieder aan de wettelijke eisen te laten voldoen. Naast deze zorgplicht geldt wat partijen op contractuele basis hebben afgesproken over het gewenste serviceniveau van de dienst.
Heeft u zicht op de totale extra kosten die het midden- en kleinbedrijf (MKB) moet maken door dergelijke aanvullende service eisen?
KPN heeft mij hierover cijfers verstrekt. Daaruit is gebleken dat 20.000 zakelijke klanten voor een aanvullend servicecontract hebben gekozen. De meerderheid van deze klanten (15.000) heeft een servicecontract die inhoudt dat ook buiten kantooruren aan de storing wordt gewerkt. Een dergelijk contract kost 6,68 euro per maand. In totaal gaat het om ongeveer 100.000 euro aan extra kosten per maand. Dit betreft dan alleen de zakelijke klanten van KPN. De overige 5.000 klanten hebben uitgebreidere servicecontracten waarin ook andere faciliteiten zijn opgenomen, zoals een bereikbaarheids- of een monitoringsonderzoek. De kosten van dergelijke contracten variëren tussen de 35 euro en 800 euro per maand.
Bent u van plan om het MKB te beschermen tegen aanvullende kosten voor service die standaard geleverd moet worden?
Ik vind dat partijen de vrijheid moeten hebben om aanvullende afspraken te maken over verdergaande serviceverlening.
Daarnaast heeft KPN toegezegd dat naar aanleiding van deze kamervragen en de van zakelijke afnemers ontvangen signalen wordt bekeken of een kortere hersteltermijn zal worden gecommuniceerd. In de praktijk blijkt namelijk dat 75% van de incidenten in de zakelijke markt binnen 8 kantooruren wordt afgehandeld. Dit is aanzienlijk sneller dan de maximale hersteltermijn van vijf werkdagen die KPN nu communiceert met haar klanten (in deze specifieke kwestie bedroeg de hersteltermijn overigens 5 uur). Ik ben verheugd over deze praktijk van snelle storingsafhandeling. Als deze kortere hersteltermijn ook wordt gecommuniceerd naar de klanten van KPN, kunnen zij veel beter inschatten of een aanvullend servicecontract met snellere hersteltijden wel nodig is. Ook bekijkt KPN of zij aanvullende servicecontracten op een andere manier zullen aanbieden dan bij het melden van de storing door de klant.
De timing van het aanbieden van extra service lijkt mij relevant, omdat dit bij een storing niet goed kan vallen bij de ondernemer.
Tot slot bekijk ik momenteel of voor zakelijke gebruikers verdergaande bescherming nodig is. Dit naar aanleiding van uw vragen tijdens het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer van 21 november vorig jaar, waarin u aangaf dat het voor mkb-bedrijven lastig is om over te stappen. Binnenkort wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.
De berichtgeving dat winkeliers boetes moeten betalen als ze niet meedoen aan de koopzondagen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving dat winkeliers boetes moeten betalen als ze niet meedoen aan de koopzondagen?1
Ja
Deelt u de mening dat dergelijke boetes belemmerend kunnen werken voor de vestigingsvrijheid en keuzevrijheid van ondernemers?
Partijen zijn vrij om al dan niet een (huur)overeenkomst te sluiten. Als een winkelier niet op zondag open wil zijn, doet hij er verstandig aan niet een overeenkomst te sluiten die hem daartoe verplicht. Als in een winkelcentrum zondagsopening het vertrekpunt is voor de huurcontracten, kan dat voor bepaalde ondernemers reden zijn zich daar niet te vestigen. Er is geen wezenlijk verschil met andere factoren die een vestigingsplaats meer of minder geschikt maken, zoals verplichtingen om deel te nemen aan een winkeliersvereniging inzake het gebruik van gezamenlijke voorzieningen en de huurprijs. Al deze factoren zijn van invloed op de keuze van ondernemers waar zich te vestigen.
Is het u bekend hoe vaak zulke boeteclausules in contracten zijn opgenomen? Zo niet, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Het is mij niet bekend hoe vaak er boeteclausules in overeenkomsten worden opgenomen. Verhuurders en winkeliers zijn vrij om (binnen de wettelijke kaders) de inhoud van (huur)overeenkomsten te bepalen. De regering wil zich niet in deze private aangelegenheid mengen. Ik acht het daarom niet zinvol onderzoek te doen naar boeteclausules die in huurovereenkomsten zijn opgenomen.
In hoeverre is het veelvuldig opnemen van boeteclausules bij gesloten winkels op zondag in contracten, te verenigen met de vrijheid van vestiging van ondernemers? Is de consequentie hiervan niet dat ondernemers zich in veel winkelcentra niet kunnen vestigen als zij om welke reden ook hun winkel niet op zondag open willen stellen?
Dat ondernemers door middel van overeenkomsten verplicht worden om hun winkel op zondag te openen en er boeteclausules in de huurovereenkomsten worden opgenomen betekent niet dat dergelijke bepalingen in strijd zijn met de vrijheid van vestiging in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond van het VWEU zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging van onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden, althans voor zover het gaat om beperkingen van overheidswege. In het onderhavige geval is daar geen sprake van nu het gaat om de commerciële verhoudingen tussen twee private partijen. De Europeesrechtelijke vrijheid van vestiging is dan ook niet in het geding en partijen zijn vrij om (binnen de wettelijke kaders) de inhoud van hun overeenkomst te bepalen.
Heeft u inzicht in hoeveel ondernemers een boete boven het hoofd hangt?
Nee, ik heb hier geen zicht op.
Is het juridisch mogelijk dat ondernemers onder oude contracten, gedwongen worden door nieuwe wetgeving om alle koopzondagen open te gaan? Is hier geen sprake van strijd met de verwachtingen die men bij het aangaan van een contract redelijkerwijs kon hebben?
Indien het initiatiefwetsvoorstel van de leden Verhoeven en Van Tongeren tot wijziging van de Winkeltijdenwet wordt aangenomen en bekrachtigd en indien een gemeente vervolgens besluit meer koopzondagen toe te staan dan voorheen, kan dat gevolgen hebben voor winkeliers, in het geval dat zij een huurovereenkomst hebben waarin staat dat zij een boete moeten betalen voor elke toegestane koopzondag waarop zij niet opengaan. Of winkeliers in verband hiermee verplicht kunnen worden tot een ruimere zondagsopenstelling, dient van geval tot geval te worden bepaald. Onder omstandigheden zal de winkelier zich erop kunnen beroepen dat sprake is van onvoorziene omstandigheden die in de weg staan aan het ongewijzigd in stand houden van de overeenkomst (artikel 258 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Overigens ligt het in de rede dat gemeenten die, indien dit initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen, het aantal koopzondagen willen vergroten de belangen van onder andere werknemers en winkeliers in hun afweging zullen betrekken, waaronder winkeliers in winkelcentra.
Op welke manier waarborgt u de vrijheid van ondernemerschap om op bijvoorbeeld religieuze gronden en/of sociaal-economische gronden niet mee te doen met de koopzondagen?
De Winkeltijdenwet regelt de tijden waarop winkels in ieder geval open mogen zijn en kent daarnaast bevoegdheden toe aan gemeentelijke organen om deze tijden te verruimen. Winkeliers moeten binnen de kaders van deze wet blijven en mogen hun winkels niet openen op momenten dat zij volgens de Winkeltijdenwet niet geopend mogen zijn. De Winkeltijdenwet bevat geen bepalingen waarin staat dat de winkels gedurende deze tijden ook daadwerkelijk open moeten zijn en laat de openingstijden zoveel mogelijk over aan de marktpartijen. De regering wil op dit punt niet ingrijpen in de bestaande contractsvrijheid.
Het bericht "Jumbo verstuurt 3-procentsbrief aan leveranciers huismerk" |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jumbo verstuurt 3- procentsbrief aan leveranciers huismerk»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse specialist Daymon 3% korting eenzijdig op wil leggen aan zijn leveranciers van Jumbo? Welke rol kunt u in deze kwestie spelen?
De prijzen die een afnemer aan een leverancier betaalt en de kortingen die hij krijgt, zijn het resultaat van de onderhandelingen tussen die leverancier en die afnemer. Het gaat bij die onderhandelingen om de verhouding tussen individuele ondernemingen. De overheid hoort zich daarmee in beginsel zo min mogelijk te bemoeien. Dit geldt ook voor de verhouding tussen Daymon en zijn leveranciers.
Hoe beoordeelt u dit in het licht van de gedragscode waaraan u momenteel met de ketenpartijen werkt? Welke gevolgen kan deze ontwikkeling hebben voor de totstandkoming van de gedragscode?
Uitgangspunt is dat brancheorganisaties van leveranciers en van afnemers de gedragscode eerlijke handelspraktijken met geschilbeslechting door een neutrale instantie gezamenlijk via zelfregulering tot stand brengen. Het ministerie van Economische Zaken speelt hierbij een faciliterende rol.
Het is de bedoeling dat de gedragscode met geschilbeslechting oneerlijke handelspraktijken, waaronder het eenzijdig wijzigen van overeengekomen leveringsvoorwaarden, zoals prijzen, kortingen en betalingstermijnen, zal tegengaan. In de agrofoodsector en de sector voor mode, textiel en schoeisel vindt nu tussen brancheorganisaties van leveranciers en van afnemers overleg plaats over de vormgeving van pilots voor een gedragscode. Ik zal de Tweede Kamer voor 1 september 2013 informeren over de vormgeving van deze pilots en begin 2014 over de resultaten daarvan. Het succes van deze pilots hangt niet alleen af van het tot stand brengen daarvan door de betrokken brancheorganisaties, maar ook van de bereidheid van individuele ondernemingen zich te binden tot het naleven van de gedragscode. Zoals de staatssecretaris u bij het Verslag Algemeen Overleg Voedsel en voedselprijzen met uw Kamer op 21 maart aangaf is mogelijke wetgeving pas aan de orde als de aanpak via zelfregulering onverhoopt niet succesvol is.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling in het licht van de motie Graus (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 127) om tot een eerlijker verdienmodel te komen voor boeren, tuinders en vissers? Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
Bij de problematiek van de oneerlijke handelspraktijken en die van een eerlijker verdienmodel voor boeren, tuinders en vissers gaat het om twee verschillende onderwerpen. Het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door een gedragscode met geschilbeslechting door een neutrale instantie houdt verband met de wenselijkheid, dat ondernemingen er vanuit kunnen gaan, dat eenmaal gemaakte afspraken ook worden nagekomen. Hierdoor weten leveranciers, mogelijk boeren, tuinders of vissers, dat gemaakte afspraken worden nagekomen. Een eerlijker verdienmodel voor boeren, tuinders en vissers heeft echter betrekking op de inkomenspositie van deze groepen. Hierbij spelen bijvoorbeeld ook mogelijkheden tot samenwerken in producentenorganisaties, de verdeling van de marges en marktmacht in de keten, de rol van de consument en het onderscheidend vermogen van producten die deze groepen produceren een rol. De uitwerking van het eerlijker verdienmodel heeft de Staatssecretaris ter hand genomen en zij heeft al toegezegd uw Kamer hierover voor de zomer te informeren.
Kunt u aangeven hoe deze ontwikkeling zich verhoudt met de motie Dijkgraaf (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 99) waarin de regering wordt verzocht beleidsregels op te stellen voor de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
In deze motie wordt de regering verzocht beleidsregels op te stellen voor de NMa met daarin aanwijzingen voor het bieden van ruimte voor afspraken in de agronutriketen voor publieke belangen als dierenwelzijn en milieu. Deze motie gaat dus over de ruimte die de mededingingsregels aan ondernemingen bieden om onderling afspraken te maken en heeft niet te maken met de discussie rondom de problematiek van de oneerlijke handelspraktijken. Aan deze beleidsregels wordt op dit moment gewerkt. De staatssecretaris heeft al toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover te informeren. Uiteindelijk zal ik de beleidsregels vaststellen.
Een ontslagen notaris die als kandidaat op zijn eigen kantoor verder werkt |
|
Jan de Wit , Foort van Oosten (VVD), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ontslagen notaris, weer kandidaat op eigen kantoor»?1
Ja.
Klopt het dat een uit het ambt gezette notaris zich weer direct heeft ingeschreven als kandidaat-notaris?
Ja.
Hoe kan het dat een uit het ambt gezette notaris als kandidaat-notaris zijn werkzaamheden voortzet, te meer nu de werkzaamheden van een kandidaat-notaris in de praktijk niet veel verschillen van die van een notaris?
Er is een cruciaal verschil tussen de werkzaamheden van een notaris en die van een kandidaat-notaris. Een kandidaat-notaris is iemand die – kort gezegd – notarieel recht heeft gestudeerd en notariële werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van een notaris. De kandidaat-notaris kan weliswaar een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van akten, maar de notaris is degene die de akte passeert en is eindverantwoordelijk. Wie uit het ambt ontzet is mag die eindverantwoordelijkheid als notaris niet meer dragen.
In hoeverre verhoudt een dergelijke handelwijze zich tot de strekking en de geest van het notarieel tuchtrecht en het oordeel van Bureau Financieel Toezicht (BFT)?
In deze specifieke casus heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) een klacht ingediend bij de tuchtrechter in eerste aanleg, die heeft inmiddels uitspraak heeft gedaan. De tuchtrechter heeft geoordeeld dat de notaris bij zijn personeelsbeleid zal moeten beoordelen of hij, door een ontzette notaris aan zijn kantoor te binden, niet handelt in strijd met de eer en het aanzien van het ambt. (Kamer voor het notariaat, ’s-Hertogenbosch 18 maart 2013, LJN: YC0924). Het toezicht en het tuchtrecht zijn dus effectieve instrumenten om in situaties als deze in te grijpen.
Deelt u het standpunt van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat hier sprake is van een hiaat, nu artikel 103, zevende lid, van de wet op het notarisambt slechts regelt dat een notaris na ontzetting uit het ambt geen waarnemer of toegevoegd notaris kan zijn en nergens in de wet staat dat een uit het ambt gezette notaris effectief aan de slag kan blijven door zich als kandidaat-notaris in te schrijven?
Het verheugt mij dat de KNB haar verantwoordelijkheid heeft genomen en een klacht heeft ingediend tegen de notarissen die verantwoordelijk zijn voor de betreffende kandidaat-notaris. Het is een van de taken van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie om in dergelijke gevallen actief op te treden. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 al heb aangegeven, toont de genoemde uitspraak aan dat er nu al mogelijkheden zijn om in dit soort situaties op te treden.
In deze zaak is hoger beroep ingesteld. De uitkomst daarvan wacht ik met belangstelling af. Aangezien deze zaak nog onder de tuchtrechter is en de genoemde uitspraak nog niet onherroepelijk is, onthoud ik mij van verder commentaar. Het aanpassen van de Wet op het notarisambt acht ik onder de gegeven omstandigheden niet aangewezen.
Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen een dergelijke lacune in de wet te dichten en op welke termijn mag de Kamer daar voorstellen over verwachten, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het eerder voorgekomen dat een uit het ambt gezette notaris als kandidaat doorwerkt?
Dit is, voor zover mij bekend, de eerste keer sinds de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt in 1999 dat een uit het ambt ontzette notaris werkzaamheden als kandidaat-notaris verricht.
Het toestaan van de vrije vangst van de rivierprik in Nederland |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Staatscourant nr. 20987, waarin de «Regeling van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 9 oktober 2012, nr. 12329894, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij ten behoeve van vereenvoudiging van regelgeving op het gebied van de binnenvisserij» wordt aangepast?1
Ja.
Wat waren de redenen voor het besluit om de rivierprik te verwijderen uit de Flora- en Faunawet en op te nemen in de Visserijwet?
In 2009 is aan de Tweede Kamer aangekondigd dat een actualisatie van de regelgeving voor de binnenvisserij zou gaan plaatsvinden (Kamerstukken II 2009/10, 29 664, nr. 94). Dit heeft betrekking op het Reglement voor de Binnenvisserij en het Reglement Minimummaten en gesloten tijden en de onderliggende regelgeving. Hierin is tevens inbegrepen een actualisatie van de lijst van vissoorten waarop de Visserijwet van toepassing is en een actualisatie van het beschermingsregime voor vissoorten die vallen onder de Visserijwet.
Uitgangspunt voor opname van een vissoort onder de Visserijwet is dat soorten die regelmatig worden gevangen of worden bijgevangen in, hetzij de beroepsmatige visserij, hetzij de sportvisserij, in principe onder de werking van de Visserijwet worden gereguleerd. Dit betekent echter niet dat deze soorten daarmee zonder beperkingen bevist kunnen worden.
Het kernelement uit de Visserijwet is dat aan de visserij nadere beperkende voorwaarden kunnen worden verbonden, waarbij expliciet de belangen van natuurbescherming worden meegewogen. Op basis hiervan is de rivierprik opgenomen in de Visserijwet, waarbij gelijktijdig een adequaat en op de omstandigheden van deze vissoort toegesneden beschermingsregime in de regelgeving is opgenomen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het besluit om de rivierprik op te nemen in de Visserijwet definitief of bent u van plan de gevolgen hiervan te evalueren?
De rivierprik is nu onder de werking van de Visserijwet gebracht. De betreffende vissoort maakt onderdeel uit van het rijksmonitoringsprogramma zoals dat op alle grote rivieren en hiermee verbonden wateren als Haringvliet en Volkerak-Zoommeer plaatsvindt. Op basis hiervan kan de bestandsontwikkeling van de betreffende soort worden gevolgd. Indien hieruit op enig moment zou blijken dat verdere beschermende maatregelen, in aanvulling op de thans ingestelde maatregelen, noodzakelijk zijn, dan zullen de betreffende bepalingen hierop worden aangepast.
Waarom is het besluit om de rivierprik van de Flora- en Faunawet te verplaatsen naar de Visserijwet nu genomen?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Heeft u wetenschappelijk advies ingewonnen voor u het besluit nam om de rivierprik naar de Visserijwet te verplaatsen? Zo ja, wat was de strekking van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Ja, aan de opname van de rivierprik in de Visserijwet en het hierbij toegepaste beschermingsregime ligt een analyse van IMARES ten grondslag (Bescherming zoetwatervissen, Rapport C148/10, 24 november 2010). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de rivierprik weliswaar talrijker voorkomt in de Nederlandse riviermondingen dan voorheen werd gedacht, maar dat tegelijk de trendontwikkeling van deze soort sinds 1992 niet eenduidig is vast te stellen vanwege onzekerheden in de bemonsteringssystematiek. Daarnaast wordt geconcludeerd dat bij bevissing van deze soort een probleem kan ontstaan omdat kleine rivierprikken zeer lastig te onderscheiden zijn van de veel meer bedreigde beekprik.
Om deze redenen is bij opname van de rivierprik in de Visserijwet een strikt beschermingsregime toegepast. Dit houdt in dat een gesloten tijd (terugzetplicht) voor deze vissoort is opgenomen in de trekperiode (1 november tot en met 31 januari) en, na consultatie van onder andere de Stichting RAVON, tevens een gesloten tijd in de paaiperiode (1 maart tot en met 30 april). Daarnaast is om verwarring met de beekprik onmogelijk te maken een minimummaat ingesteld van 20 cm. Omdat rivierprik alleen goed vangbaar is in de trekperiode betekent dit in de praktijk dat bevissing van deze soort niet of nauwelijks zal kunnen plaatsvinden.
Wat betekent de verplaatsing van de rivierprik naar de Visserijwet voor de al gedane investeringen van vele miljoenen euro’s om de rivieren en beken te herstellen om zo de trekvispopulatie te versterken?
Vanwege de beperkende voorwaarden waaronder de rivierprik in de Visserijwet is opgenomen, is geen negatief effect op de bestandssituatie voor deze vissoort te verwachten. Opname onder de Visserijwet doet derhalve niets af aan het beleid om trekvispopulaties te beschermen en te versterken. Daarbij geldt dat ook andere kwetsbare trekvissoorten als bijvoorbeeld de zalm en zeeforel reeds van oudsher onder de werking van de Visserijwet vallen, waarbij de Visserijwet voorziet in het noodzakelijke beschermingsregime van deze soorten.
Kunt u de stand van de rivierprik anno 2013 specificeren? Is er sprake van een duurzame populatie in de habitatten waar de rivierprik voorkomt?
Zie de beantwoording van vraag 5. In aanvulling hierop valt nog aan te geven dat in de afgelopen periode voor de grote rivieren het bestand een stabiele tot licht opgaande lijn laat zien. De zekerheidsmarges zijn echter van dien aard dat hier voor de recente jaren geen statistisch significante trend (noch opgaand; noch neergaand) aan kan worden ontleend.
Wat is de Rode Lijst status van de rivierprik? Klopt het dat de rivierprik nog steeds in de meest recente classificering in de categorie kwetsbaar valt?
Ja.
Is het waar dat de paaipopulaties van rivierprikken in Nederland zeer klein zijn, slechts enkele tientallen tot enkele honderden per jaar, hetgeen de paaipopulaties erg kwetsbaar maakt zoals Stichting RAVON beweert? Zo ja, vindt u het niet riskant om nu de rivierprik weer op te nemen in de Visserijwet?
Zie de beantwoording van vraag 5. De precieze omvang van paaipopulaties is niet bekend. Overigens is in de regelgeving geborgd dat in de paaiperiode geen rivierprik kan worden gevangen. Voor deze periode is een gesloten tijd ingesteld.
Wat zijn de te verwachten gevolgen voor de rivierprikpopulatie nu beroepsvissers op de rivierprik mogen vissen?
Zie de beantwoording van vraag 6.
Deelt u de mening dat Nederland aan haar internationale verplichtingen, gemaakt onder het Verdrag Inzake de Bescherming van de Rijn2, moet voldoen? Zo ja, hoe is het verplaatsen van de rivierprik naar de Visserijwet in overeenstemming met artikel 4, lid a?
Ja. Omdat verplaatsing van de rivierprik naar de Visserijwet heeft plaatsgevonden onder gelijktijdige instelling van een adequaat beschermingsregime voor deze vissoort is geen negatief effect op de bestandssituatie voor deze vissoort te verwachten.
Heeft u het verplaatsen van de rivierprik van de Flora- en Faunawet naar de Visserijwet voorgelegd aan uw andere verdragspartners, zoals onder artikel 5.1 is vastgelegd in het Verdrag Inzake de Bescherming van de Rijn?
Zie de beantwoording van vraag 11. Omdat geen negatief bestandseffect wordt voorzien, is consultatie van de overige verdragspartners niet noodzakelijk.
Is de rivierprik eetbaar en daardoor potentieel aantrekkelijk voor de commerciële visserij?
In Nederland wordt geen rivierprik gegeten. Internationaal bestaat een beperkte afzetmarkt voor deze vissoort.
Hoe groot acht u de kans dat de Nederlandse rivierprik een aantrekkelijk exportgoed wordt? Vindt u dat een wenselijk perspectief?
Met de ingestelde beperkingen voor de visserij op rivierprik zal bevissing voor commerciële doeleinden niet of nauwelijks mogelijk zijn.
De verhoogde verplichte heffing van het af te schaffen Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) |
|
Paul Ulenbelt (SP), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) de verplichte heffingen voor ondernemers heeft verhoogd van € 79 naar € 110?
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen over de aanstaande facturen van de product- en bedrijfschappen?1
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord dat «mogelijk nog heffingen moeten worden opgelegd» zich tot een verhoging van 40%?
In reactie op de door u hierboven aangehaalde vragen, heb ik aangegeven dat schappen bestuurslichamen zijn met een eigen bestuur, verantwoordelijkheid en de bevoegdheid om heffingen op te leggen waarop overeenkomstig de Wet op de bedrijfsorganisatie wordt toegezien door de SER. In verband met de door de schappen zelf te financieren afwikkeling kan niet algemeen worden bepaald of, en in welke mate, het redelijk is dat schappen afzien van het opleggen van heffingen. Het HBD-bestuur heeft aangegeven dat zij vanwege de aanstaande opheffing bij het vaststellen van de algemene heffing is uitgegaan van het uitgangspunt dat de heffing over 2013 de laatste heffing zal zijn. Het HBD-bestuur heeft daarom in de algemene heffing de kosten van de afbouw van de organisatie meegerekend, waardoor de hoogte van de algemene heffing is toegenomen. Naast de voorziening voor de afbouw, geeft HBD aan dat de verhoging ook deels is te wijten aan hogere inkoopkosten, het wegvallen van subsidies en het feit dat er minder ondernemingen onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen.
Deelt u de mening dat deze stijging overbodig en onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met het HBD om deze stijging terug te draaien?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op berichten dat een verplichting HBD-heffing in 2014 niet uitgesloten is?2
Ik zal uw Kamer, zoals toegezegd tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, dit voorjaar informeren over het traject tot opheffing van de product- en bedrijfschappen. De schappen zullen officieel worden opgeheven op het moment dat het wetstraject tot opheffing is afgerond. Tot dat moment is niet uit te sluiten dat schappen nog een heffing opleggen. Zoals hierboven weergegeven heeft het HBD-bestuur aangegeven dat zij er bij de berekening van de hoogte van de heffing voor 2013 van uit is gegaan dat in 2014 geen heffing wordt opgelegd. Het HBD-bestuur heeft eind 2012 een afbouwplan vastgesteld dat voorziet in het beëindigen, danwel overdragen van activiteiten eind 2013. Ook heeft het bestuur toegezegd zich tot het uiterste in te spannen om een heffing in 2014 te voorkomen.
De tweet “Rente op m'n ING spaarrekening alweer gedaald nu bedraagt de rente nog maar 1.6%.” |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de rente van alle spaarrekeningen van Nederlandse banken sinds 2008 alleen maar lager en lager is geworden?1
Hoewel de spaarrentes sinds het uitbreken van de crisis lager zijn dan in de jaren daarvoor, is hetgeen in de vraag wordt gesteld niet waar. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat de gemiddelde rentevergoeding op spaartegoeden in 2008 1,9% was en in 2012 2,2%. Het is dus niet juist dat het rendement op spaartegoeden sinds 2008 alleen maar gedaald is.
Vindt u het eerlijk dat de Belastingdienst over een fictieve rente van 4% belasting heft terwijl spaarders een rente van 4% al jaren niet meer gezien hebben?
Bij de introductie van de vermogensrendementsheffing is het forfaitaire rendement gesteld op 4%. Deze 4% is het langjarig gemiddelde risicovrije rendement dat een belastingplichtige geacht wordt te kunnen te behalen op zijn box 3-vermogen2. Destijds is het rendement op staatsobligaties gebruikt als benchmark. Gemiddeld houdt ook in dat er jaren zullen zijn dat het rendement lager is dan 4%, wat voor spaargeld in deze jaren het geval is. Er is gekozen voor een langjarig vaststaand gemiddeld forfaitair rendement, omdat de opbrengst van box 3 hierdoor solide en vrij constant is, en niet één op één met de marktontwikkelingen mee fluctueert, zoals bijvoorbeeld met de AEX-index. In mijn Fiscale agenda is uitgebreid bij box 3 en het forfaitaire rendement stilgestaan3. Ik begrijp goed dat bij veel mensen onvrede leeft over de hoogte van het forfaitaire rendement in box 3, maar een oplossing heb ik daar op dit moment niet voor, ook al omdat de budgettaire middelen ontbreken om bijvoorbeeld het fictief rendement (al dan niet tijdelijk) te verlagen. De commissie-Van Dijkhuizen kijkt ook naar de vermogensrendementsheffing. We zullen vervolgens zien of de resultaten van de commissie de Kamer aanleiding geven om de discussie verder te voeren.
Deelt u de mening dat sparen nu geld kost omdat de vermogensrendementsheffing van 1,2% plus de inflatie van 3% ruim boven de rente is die spaarders ontvangen? Zo niet, hoe zit het dan volgens u?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat de AEX-index in 2012 10% steeg, in 2011 12% zakte, in 2010 6% steeg en in 2009 zelfs 36% steeg?
Ja.
Vindt u het eerlijk dat de Belastingdienst over een fictieve stijging van 4% belasting heft, terwijl beleggers zeer gevarieerde beleggingsresultaten behalen die vaak zeer positief en soms zeer negatief zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het huidige systeem mensen in feite dwingt om te beleggen omdat sparen geld kost? Waarom dwingt u mensen om te beleggen?
Nee, die mening deel ik niet. Doordat in box 3 geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vermogensbestanddelen wordt de keuze hoe het vermogen aan te wenden juist volledig bij de belastingplichtige gelaten.
Bent u ervan op de hoogte dat een meerderheid van de Europese landen een vermogenswinstbelasting heeft in plaats van de oneerlijke vermogensrendementsheffing die geen recht doet aan de werkelijkheid?
De reden dat de vermogensrendementsheffing per 1 januari 2001 is ingevoerd, was dat de wetgever een einde wilde maken aan allerlei ontwijkgedrag. Er kwamen volop producten in omloop waarbij rente en dividend werden omgezet in vermogensaanwas. Daardoor steeg de waarde van het product, maar werden geen opbrengsten (vermogensinkomsten) gerealiseerd en dus geen belastingopbrengst behaald. Wij kenden immers geen vermogensaanwasbelasting. Er waren dus vele mogelijkheden om het echte rendement te drukken en onbelast waardevermeerderingen te realiseren. In de jaren »90, een tijd dat het vermogen heel hard groeide in Nederland, nam de belastingopbrengst uit vermogen als percentage van het BBP af. Daarom is gekozen voor een systeem van een forfaitaire vermogensrendementsheffing. Inderdaad hebben de meeste andere Europese landen een vermogenswinstbelasting. De opzet van deze belastingen verschilt van land tot land. Bij de voorbereiding van de belastingherziening die geleid heeft tot de Wet inkomstenbelasting 2001 is uitgebreid gekeken of de invoering van een vermogenswinstbelasting in Nederland wenselijk zou zijn. De conclusie was toen dat een vermogenswinstbelasting zou leiden tot grote administratieve lasten en uitvoeringskosten, en dat het genoemde ontwijkgedrag minder makkelijk kon worden tegengegaan dan bij een forfaitaire vermogensrendementsheffing. Die conclusie is naar huidige inzichten nog steeds valide. Ik heb dan ook geen voornemen om een voorstel te doen voor de invoering van een vermogenswinstbelasting.
Waarom gaat u niet over op het heffen van belasting over feitelijk gemaakte winsten middels vermogenswinstbelasting in plaats van de heffing over de nu fictieve aanname van 4% rendement?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de vermogensrendementsheffing te vervangen door een vermogenswinstbelasting? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u hier voorstellen voor doen?
Zie antwoord vraag 7.
Proefboringen schaliegas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van Binnenlands Bestuur d.d. 1 maart 2013 dat het Britse bedrijf Cuadrilla proefboringen naar schaliegas gaat uitvoeren in Luttelgeest of Marknesse?1
Ja. Ik wil hierbij benadrukken dat er bij het aangekondigde onderzoek van Cuadrilla geen proefboringen geplaatst worden. Dit past in mijn toezegging dat er geen proefboringen naar schaliegas geplaatst worden gedurende de looptijd van het onderzoek, dat in opdracht van mij wordt uitgevoerd.
Klopt het dat Cuadrilla nu onderzoek doet naar de effecten van de boringen op beschermde diersoorten en of de bodem stevig genoeg is om een boortoren te plaatsen? Kunt u aangeven of in het vooronderzoek ook andere zaken onderzocht worden, zoals de gevolgen voor grondwater, bodemkwaliteit etc.?
Cuadrilla heeft besloten om de looptijd van het door mij aanbestede onderzoek te benutten om verschillende onderzoeken uit te voeren om de benodigde informatie te verzamelen over de verschillende mogelijke boorlocaties. Nogmaals, er zal niet geboord worden.
Het vooronderzoek van Cuadrilla betreft een ecologisch onderzoek om vast te stellen of, en zo ja welke, beschermde flora en fauna in de omgeving aanwezig is. Met de resultaten van dit onderzoek kan beoordeeld worden wat de potentiële effecten zouden kunnen zijn van de proefboringen en of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om deze te beperken.
Daarnaast wordt een bodemonderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de nul-situatie van de bodem en grondwater kwaliteit. Daarbij wordt ook de draagkracht van de bodem bepaald ten behoeve van de boorinstallatie.
De gegevens van de vooronderzoeken worden gebruikt om te bepalen welke van de twee locaties het meest geschikt zou zijn als boorlocatie. Daarnaast zal Cuadrilla diverse andere onderzoeken uitvoeren om een volledig beeld te vormen van de potentiële effecten (en eventuele maatregelen) van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Klopt het dat u toestemming heeft gegeven voor de proefboring, maar dat de gemeente Noordoostpolder geen vergunning heeft afgegeven omdat dit niet nodig is in dit stadium van vooronderzoek? Is er vooraf contact geweest tussen u en de gemeente? Zo ja, heeft u de gemeente gewezen op de mogelijke risico's van boringen naar schaliegas?
Nee, het klopt niet dat ik toestemming heb gegeven voor een proefboring. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden bij het door Cuadrilla aangekondigde onderzoek geen proefboringen geplaatst.
Op 14 juni 2010 is de opsporingsvergunning Noordoostpolder door mij verleend. Met alleen een opsporingsvergunning mogen geen proefboringen geplaatst worden. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl., zijn meer vergunningen en instemmingen nodig alvorens geboord zou kunnen worden. Zo is een omgevingsvergunning nodig, waarmee onder andere een wijziging van het bestemmingplan moet worden aangevraagd – de gemeente is hiervoor het aanspreekpunt. Daarnaast moet volgens het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) een melding ingediend worden bij mijn ministerie met betrekking tot de milieu-impact van de proefboring en moet een boorplan ingediend worden bij het Staatstoezicht op de Mijnen.
Voor het lokale verkennende onderzoek, dat Cuadrilla gaat uitvoeren, zijn geen vergunningen nodig. Cuadrilla heeft contact gehad met het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Noordoostpolder, alvorens zij bekend maakte, dat zij de bedoelde onderzoeken gaat uitvoeren.
Heeft Cuadrilla inderdaad ook vooronderzoek uitgevoerd in Boxtel en Haaren in de provincie Noord-Brabant? Zijn er nog andere gemeenten waar u proefboringen verwacht door Cuadrilla of andere bedrijven en hoe zal u de aanvraag voor deze proefboringen toetsen?
Cuadrilla heeft dezelfde type vooronderzoeken in 2010 en 2011 reeds uitgevoerd voor de locaties in Boxtel en Haaren. Ook hier zijn deze onderzoeken gedaan om een volledig beeld te krijgen van de potentiële effecten en eventueel te nemen maatregelen van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Bij mij is niet bekend waar Cuadrilla of andere bedrijven in de toekomst mogelijk proefboringen naar schaliegas willen plaatsen. Alvorens sprake zal zijn van beoordelingen van aanvragen in het kader van dergelijke proefboringen, zullen we eerst de resultaten van het onafhankelijke onderzoek af moeten wachten. Deze verwacht ik 1 juli aanstaande.
Is het u bekend dat tientallen gemeenten, waaronder de stad Utrecht, bezwaar hebben gemaakt tegen proefboringen binnen hun grondgebied? Respecteert u deze bezwaren van gemeenten als u verzoeken voor proefboringen ontvangt?
Het is mij bekend, dat er gemeenten en provincies zijn, die zich schaliegasvrij hebben verklaard. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet, ben ik niet de enige partij die betrokken is bij het instemmingstraject om proefboringen te kunnen plaatsen. Mocht uit het onderzoek blijken dat proefboringen naar schaliegas veilig uitgevoerd kunnen worden, dan zal hier in goed overleg over besloten worden.
Hoe verhouden de proefboringen van Cuadrilla zich tot het onderzoek naar de risico's van schaliegaswinning, zoals dat op dit moment door u wordt uitgevoerd? Wanneer zijn deze onderzoeken gereed?
Het door mij aanbestede onderzoek kijkt naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkool gas in heel Nederland en zal 1 juli aan mij aangeboden worden.
De desktop en verkennende veldstudies van Cuadrilla richten zich op de mogelijke lokale milieueffecten en -gevolgen. Ik heb van Cuadrilla begrepen, dat de resultaten van hun onderzoeken worden gepresenteerd ten behoeve van de indiening van aanvragen voor omgevingsvergunningen, indien Cuadrilla daartoe over kan gaan.
Het bericht ‘Onrust over VKB-regeling’ |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Onrust over VKB-regeling»?1 2
Ja.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat de regeling haastig is opgetuigd en dat hiermee een ongelijk speelveld is ontstaan?
De inhoudelijke invulling van de nieuwe aanpak Veiligheid kleine bedrijven (Vkb) heeft in overleg met brancheverenigingen en experts plaatsgevonden. Hiertoe is vanaf halverwege 2012 brede afstemming gezocht. Om met de beperkte beschikbare financiële middelen een zo groot mogelijk effect te bereiken, is de keuze gemaakt om de voorheen geldende subsidieregeling niet voort te zetten, maar een andere richting en inrichting van de aanpak te ontwikkelen. In november 2012 is de nieuwe aanpak voor de duur van een overgangsjaar door de brancheorganisaties en andere belanghebbenden in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing akkoord bevonden, waarna de officiële communicatie hierover kon plaatsvinden en de inrichting kon starten. De inrichting is in een tijdsbestek van twee maanden voltooid. Dit is inderdaad een korte tijd, maar ik hecht een dermate groot belang aan de continuïteit in de ondersteuning aan kleine bedrijven dat ik deze ondanks de beperkte beschikbare tijd wilde realiseren.
Binnen de nieuwe aanpak Vkb is er voor gekozen om maatregelen bij voorkeur aan te bieden via vaste pakketten, met als doel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregelen te vergroten. Ten behoeve van een gelijk speelveld heeft voor de samenstelling van de pakketten een open inschrijving plaatsgevonden, welke kenbaar is gemaakt in beveiligingsvakbladen. Door deze open inschrijving is ruimte geboden aan de leveranciers en fabrikanten, die de markt kennen en goed kunnen inschatten wat op een gestandaardiseerde en eenvoudige manier het beste kan worden aangeboden, een concurrerend aanbod te doen. Vervolgens is een keuze gemaakt voor producten, leveranciers of fabrikanten op basis van de beste prijs/kwaliteit verhouding in combinatie met de verwachte effectiviteit.
Kent u het bericht dat inschrijvende bedrijven niet op de hoogte zijn gesteld van de exacte criteria? Kunnen deze criteria openbaar gemaakt worden?
Het bericht is bekend. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is verantwoordelijk voor de uitvoering de nieuwe aanpak en heeft binnen de door mijn ministerie gestelde kaders deels een eigen handelings- en beoordelingsvrijheid. Door middel van een open inschrijving heeft het CCV partijen gevraagd pakketten aan te leveren die passen bij de betrokken doelgroep. In de uitnodiging zijn de criteria niet gespecificeerd.
Door het CCV is omwille van de onafhankelijkheid een externe, onafhankelijke deskundige partij ingehuurd om de voorstellen voor pakketten die door de leveranciers zijn ingediend te beoordelen op basis van prijs/kwaliteit verhouding en beoogde effectiviteit. Deze onafhankelijk adviseur is geselecteerd op basis van zijn ruime ervaring in de beveiligingsbranche en betrokkenheid bij de ontwikkeling van het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO). De keuze voor pakketten is geen besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht en hiertegen is geen bezwaar of beroep mogelijk.
Klopt het dat slechts één onafhankelijke adviseur een oordeel kan vellen over de bedrijven die een pakket hebben ingediend en er geen beroepsprocedure mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er slechts één toeleverancier voor deze pakketten is aangewezen?
Nee. Er worden verschillende algemene pakketten aangeboden, waarvoor verschillende leveranciers zijn geselecteerd. De pakketten zijn vastgelegd in een productencatalogus en worden in het najaar van 2013 geëvalueerd. Aan de hand daarvan wordt al dan niet tot een nieuwe uitvraag bij leveranciers overgegaan.
Deelt u de mening dat de gang van zaken niet strookt met de werkwijze zoals voorgesteld in de «Aanbieding Evaluatie tijdelijke subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven» van 10 mei 2012?
Nee, deze mening deel ik niet.
In de brief (kamernummer 28 684, Nr. 354) van 10 mei 2012 is in een samenvatting de evaluatie weergegeven, waarin zowel positieve zaken als belangrijke aanbevelingen voor verbetering staan vermeld. Het gebleken stimulerende effect van een bijdrage aan investeringen door kleine bedrijven is de reden geweest voor voortzetting van een dergelijke ondersteuning. De schaarse middelen worden gerichter ingezet, terwijl het doel en de kern van de ondersteuning zijn gehandhaafd.
Kunt u verklaren dat de aangeboden pakketten rond het subsidiebedrag van 1000 euro liggen en tevens aangeven of de aangeboden pakketten aan de gestelde eisen voldoen?
De prijzen variëren per pakket. De prijzen van de pakketten zijn gepubliceerd via www.hoeveiligisuwzaak.nl .
De pakketten zijn geselecteerd door het CCV op basis van het advies van de onafhankelijk deskundig adviseur aan de hand van de eerder genoemde criteria. Hiermee voldoen ze aan de gestelde eisen.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de subsidietrajecten in het kader van de VKB regeling 2013 transparant zijn en te garanderen dat dit zal leiden tot een gelijk speelveld voor aanbieders en afnemers?
De ondersteuning in het kader van de aanpak vkb in het overgangsjaar 2013 wordt nauwkeurig geregistreerd en in de loop van het jaar geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt bezien of aanpassing van (onderdelen van) de aanpak voor verdere vergroting van doelmatigheid en doeltreffendheid benodigd is.
De heffing door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel voor het jaar 2013 |
|
Selçuk Öztürk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten van ondernemers in de detailhandel waarin zij klagen over het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), dat voor het jaar 2013 een heffing heeft ingesteld die hoger ligt dan het voorgaande jaar?
Ja.
Hoe beoordeelt u de heffing van het HBD voor 2013 in het licht van het voornemen in het regeerakkoord dat de product- en bedrijfschappen (PBO’s) zullen worden opgeheven?
Het HBD-bestuur heeft eind 2012 een afbouwplan vastgesteld dat voorziet in het beëindigen, danwel overdragen van activiteiten eind 2013. Het HBD-bestuur heeft aangegeven, vanwege de aanstaande opheffing, bij het vaststellen van de algemene heffing te zijn uitgegaan van het uitgangspunt dat de heffing over 2013 de laatste heffing zal zijn. Het HBD-bestuur heeft daarom in de algemene heffing de kosten van de afbouw van de organisatie meegerekend, waardoor de hoogte van de algemene heffing is toegenomen. Naast de voorziening voor de afbouw, geeft HBD aan dat de verhoging ook deels is te wijten aan hogere inkoopkosten, het wegvallen van subsidies en het feit dat er minder ondernemingen onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen.
Overigens zijn de inkomsten die via bestemmingsheffingen worden verkregen, ten behoeve van branchespecifieke activiteiten, wel flink afgenomen.
Deelt u de mening dat de heffingsplichtigen persoonlijk, correct en volledig moeten worden geïnformeerd over de hoogte en besteding van de heffing voor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ondernemingen die een heffing van het HBD hebben ontvangen, hebben bij de factuur een toelichtende folder van HBD ontvangen. Ook de begrotingen van het HBD evenals andere financiële stukken zijn vrij toegankelijk via de website van het HBD. Ik ben van mening dat heffingsplichtigen daarmee voldoende geïnformeerd kunnen zijn over de heffing en besteding van de heffing in 2013.
Hoeveel fte’s zullen verloren gaan als het HBD wordt opgeheven?
Op het moment dat het HBD is gestart met het traject tot afbouw telde het 73 fte. De afgelopen jaren is gewerkt aan het terugdringen van de omvang en reserves van de product- en bedrijfschappen. HBD heeft in de afgelopen jaren de reserves teruggebracht tot 68% van de jaarlijkse exploitatielast. Deze reserve is onvoldoende om de totale kosten van afbouw, waaronder het sociaal plan, te dekken. Zoals aangegeven bij vraag 1 is dat een van de redenen waarom de hoogte van de algemene heffing is toegenomen.
Welke reserves heeft het HBD voor een sociaal plan?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn de heffingen voor 2013 nodig om de opheffing van het HBD te bekostigen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om het HBD ervan te doordringen dat heffingssplichtigen volledig en correct moet worden voorgelicht over de hoogte van de heffing in het licht van de plannen in het regeerakkoord over de opheffing van de PBO’s?
Ik ben van mening dat er, naast de geldende wettelijke verplichtingen en het daarop gehouden toezicht, geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
De berichtgeving over de NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijk schending van mededingingsregels |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over de opgelegde NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijke schending van mededingingsregels?1 Hebben deze veroordeelde bedrijven recent meegedaan in de aanbesteding voor het Valysvervoer en zijn deze bedrijven ook de bedrijven die deze tender lijken te hebben gewonnen? Aan welke regels hebben de veroordeelde bedrijven zich niet gehouden dat dit leidt tot zo’n hoog boetebedrag?
Ja, de berichtgeving is mij bekend. Op 27 februari jl. heb ik uw Kamer hier per brief (TK 2012–2013, 25 847, nr. 112) over geïnformeerd.
Het betreffen twee zaken in de periode 2007–2011 waarbij gezamenlijke afspraken zijn gemaakt over aanbestedingen voor taxivervoer in de regio Rotterdam die naar de mening van de NMa onder het kartelverbod vallen. De vermeende overtredingen hebben geen betrekking op de aanbesteding van het Valysvervoer zelf.
Bent u, gelet op de hoogte van deze boetes, nog steeds van oordeel dat de continuïteit van het Valysvervoer gewaarborgd is, ook nu deze boetes binnen de exploitatie van deze bedrijven moet worden terugverdiend?
Bij besluit van 8 oktober jl. is voorlopig gegund aan de Combinatie. Op 28 november 2012 ben ik door de Combinatie vertrouwelijk geïnformeerd over de twee boetebesluiten en zijn mij tevens de twee boetebesluiten aangeboden.
Een zorgvuldige afweging begint met het beschikken over de daarvoor noodzakelijke, volledige informatie. Die informatie, waaronder de inhoud van de boetebeschikkingen inclusief de bedragen, is mij beschikbaar gesteld door de Combinatie. Met het oog op de continuïteit van het Valysvervoer heeft één van de combinanten mij op 16 januari 2012 desgevraagd inzicht gegeven in haar financiële positie. Als gevolg daarvan heb ik er vertrouwen in dat de continuïteit van het Valysvervoer bij de Combinatie is gewaarborgd.
Overigens benadruk ik dat er op dit moment geen sprake is van een definitieve gunning. Zoals ik in de brief van 27 februari jl. aan uw Kamer heb aangegeven zal ik de uitspraak in kort geding afwachten alvorens ik overga tot het sluiten van een overeenkomst met de Combinatie. De procedure leidt ertoe dat de door mij gemaakte afweging ook door een rechter wordt getoetst.
Waren de volledige inhoud en de boete-omvang van de boetebeschikkingen van de NMa bij u bekend toen zeer onlangs door u het besluit werd genomen om het Valysvervoer definitief aan deze bedrijven te gunnen? Heeft u meegewogen wat de invloed van dit bedrag is op de stabiliteit en (financiële) continuïteit van de nieuwe combinatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer, al dan niet vertrouwelijk, informeren over de weging van de aspecten waarop de gunning tussen de twee hoogst eindigende bedrijven heeft plaatsgevonden?
De offertes van alle inschrijvers zijn beoordeeld op basis van de objectieve beoordelingscriteria die genoemd zijn in het Beschrijvend Document van de aanbesteding (hoofdstuk 4/bijlage).
Met betrekking tot het (nieuwe) inzicht van de NMa-boetebesluiten is de afweging gemaakt of de Combinatie al dan niet alsnog dient te worden uitgesloten. Deze afweging staat los van de behaalde scores bij de beoordeling van de offertes.
Waarom vindt u het bovenproportioneel om de gunning niet te heroverwegen, terwijl er een vergrijp heeft plaatsgevonden dat een boete van € 9 miljoen rechtvaardigde? In hoeverre is juist dit besluit niet bovenproportioneel in de richting van de andere inschrijvers? Hebben de andere inschrijvers recent ook een boete van de NMa gekregen voor een vergelijkbaar vergrijp?
Nadat ik door de Combinatie ben geïnformeerd over de geschetste ontwikkelingen heb ik mij met de vereiste zorgvuldigheid, rekening houdend met de belangen van alle inschrijvers, beraden over de vraag of deze boetebesluitenen al dan niet dienen te leiden tot uitsluiting van de Combinatie. De afweging die ik daarbij heb gemaakt is uitgebreid toegelicht in de brief waarnaar ik bij antwoord 1 heb verwezen. Ik ben niet bekend met recentelijk opgelegde boetes bij de overige inschrijvers.
Het bericht "EU leitet Beihilfeverfahren gegen Deutschland ein” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «EU leitet Beihilfeverfahren gegen Deutschland ein», waarin wordt aangekondigd dat de EU de vrijstelling van transportkosten voor energie als mogelijke concurrentievervalsing ziet?1
Ja.
Kunt u aangeven of het door de EU aangekondigde onderzoek ook consequenties kan hebben voor de Nederlandse industrie, en aluminiumsmelter Aldel in het bijzonder, met het oog op de door u aangekondigde regeling met betrekking tot korting op transportkosten voor energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties voorziet u?
Het aangekondigde staatssteunonderzoek is een positief teken, omdat de Europese Commissie (EC) daarmee het Nederlandse standpunt onderkent dat de Duitse vrijstellingregeling van 100% een verstoring oplevert van het gelijk speelveld. Mijn voorganger heeft daarover in februari 2012 een brief gestuurd aan de EC. Ook binnen Duitsland staat de grootverbruikerregeling van 100% onder druk: het regionale gerechtshof in Düsseldorf heeft deze 7 maart nietig verklaard.
Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft de Duitse regering aangekondigd dat zij voornemens is om een nieuwe grootverbruikerregeling vorm te geven die de bestaande regeling zal vervangen. Hoe hoog de tarieven voor de netkosten van Duitse grootverbruikers zullen zijn is nog niet duidelijk. De oude Duitse grootverbruikerregeling, die een maximale korting van 50% bewerkstelligde, blijft zowel in het onderzoek van de EC als de uitspraak van de Duitse rechter buiten beschouwing. Er zijn daarom geen aanwijzingen dat een Nederlandse grootverbruikerregeling, die tevens beoogt een korting van maximaal 50% te bewerkstelligen, door de EC aangemerkt zal worden als ongeoorloofde staatssteun.
Het staatssteunonderzoek van de EC en de uitspraak van de Duitse rechter onderstrepen het belang van zorgvuldigheid bij het uitwerken van een regeling voor grootverbruikers. Ik zal contact onderhouden met EC om op de hoogte te blijven van de mogelijke invulling van Europese juridische kaders omtrent een grootverbruikerregeling.
Welke maatregelen neemt u voor het behoud van werkgelegenheid in Nederland, als (gedeeltelijke) vrijstelling van transportkosten door EU regelgeving niet mogelijk is?
Europese regelgeving geldt voor alle lidstaten. Indien Europese regels geen (gedeeltelijke) vrijstelling van netkosten toelaat geldt dit dus ook voor alle lidstaten. Dit bevordert het gelijk speelveld binnen de EU. Dit is goed voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid.
Het bericht dat supermarktketens weigeren effectieve naleving van leeftijdgrenzen bij alcoholverkoop toe te passen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van bijvoorbeeld marktleider Albert Heijn om in zijn winkels een aantoonbaar ineffectieve wijze van leeftijdscontrole in te voeren?2 3 4
Supermarkten worden geacht de wet goed na te leven. Uit de metingen die de afgelopen jaren zijn gedaan naar de naleving van de leeftijdgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende drank blijkt dat de naleving van de leeftijdsgrens in supermarkten nog volstrekt onvoldoende is. Ik heb de supermarkten (en ook de horeca en de verenigingen) daarop aangesproken en ik heb afspraken gemaakt met de branche over de verbetering van de naleving. De naleving van de leeftijdgrenzen wordt periodiek gemeten, zoals ik heb geschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer (27 565, nr. 122). Het is echter aan de supermarkten zelf om te bepalen op welke wijze de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken worden nageleefd en welke systemen zij daarvoor hanteren.
Kunt u naast het in de NRC genoemde leeftijdscontrolesysteem Ageviewers andere leeftijdscontrolesystemen noemen, waarvan in geen enkele winkel waar deze systemen geacht worden te functioneren is vastgesteld dat niet-leeftijdsgerechtigden gemakkelijk kunnen slagen in het kopen van alcohol? Zo nee, hoe draagt de inzet van deze andere systemen er dan toe bij dat voorkomen wordt dat niet-leeftijdsgerechtigde jongeren gemakkelijk alcohol kopen via het supermarktkanaal?
Als systemen aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrenzen, juich ik het gebruik daarvan toe. De inzet van dergelijke systemen blijft echter wel de verantwoordelijkheid van de winkel zelf. Het is niet aan mij een voorkeur uit te spreken voor de inzet van één bepaald systeem.
Hoe schat u de maatschappelijke waarde in van leeftijdscontrole op afstand, gelet op de effectiviteit en de ervaringen van een supermarktorganisatie die het systeem in haar winkels inzet, hierover duidelijk aan haar klanten communiceert en daardoor geen noemenswaardige onvrede van klanten van welke leeftijd dan ook bespeurt?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de inzet van leeftijdscontrole op afstand leidt tot goede naleving van de leeftijdsgrenzen.5Jongeren drinken nog te veel en komen nog te gemakkelijk aan alcohol, terwijl alcohol erg schadelijk is, onder andere voor de ontwikkeling van de hersenen. Een goede naleving van de leeftijdsgrenzen door verstrekkers van alcoholhoudende dranken heeft daarom grote maatschappelijke waarde. Wanneer leeftijdscontrolesystemen een bijdrage leveren aan het verbeteren van de naleving, dan juich ik het gebruik daarvan toe.
Wat vindt u van de afwijzing van het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) van het leeftijdscontrolesysteem Ageviewers, in het licht van de oproep van de GGD, het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP en het Trimbos Instituut om over te stappen op aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen en uw antwoorden op eerdere vragen?5
De keuze om al dan niet gebruik te maken van een bepaald systeem is de eigen verantwoordelijkheid van een supermarktorganisatie. Ook zijn deze organisaties zelf verantwoordelijk voor het maken van afspraken met hun franchisers en filiaalhouders over een goede naleving van de wet. De burgemeester is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken. Als door een gemeentelijke toezichthouder wordt geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van artikel 20 van de Drank- en Horecawet in een supermarkt, zal een boete volgen voor de verstrekker. Als wordt vastgesteld dat artikel 20 van de Drank- en Horecawet binnen een periode van 12 maanden 3 maal is overtreden, kan de burgemeester op grond van artikel 19a van de Drank- en Horecawet supermarkten tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen alcoholhoudende drank te verkopen. Ik ga er van uit dat supermarkten dergelijke sancties zoveel mogelijk willen voorkomen. De inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen kan daar een bijdrage aan leveren.
Als de leeftijdgrens goed wordt nageleefd in supermarkten, bijvoorbeeld door het gebruik van een effectief leeftijdscontrolesysteem, dan kan dat de inspanningen verminderen die nodig zijn voor het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij deze supermarkten. Dat betekent dat gemeentelijke toezichthouders zich meer kunnen richten op andere verstrekkers en sectoren waar alcohol wordt verkocht, zoals de horeca en de sportkantines.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat franchisers en filiaalhouders binnen de supermarktbranche alle ruimte krijgen van hun hoofdorganisaties om juist die leeftijdscontrolesystemen in te zetten, waarvan is aangetoond dat ze effectief zijn, zeker omdat zij de daadwerkelijke verstrekkers van alcohol zijn en niet hun hoofdorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, nu duidelijk is geworden dat iedere organisatie die dat zou willen, de leeftijdsgrenzen gemakkelijk optimaal kan naleven, organisaties die dit niet doen debet zijn aan het creëren van een toezichtprobleem, gelet op het feit dat zij het onderliggende nalevingsprobleem eenvoudig kunnen oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, als blijkt dat supermarktorganisaties het hun franchisers onmogelijk blijven maken gebruik te maken van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen, dit leidt tot verdere maatschappelijke schade, openbare ordeproblemen en onnodige kosten voor gemeenten die meer toezicht moeten houden dan noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de VNG gevraagd hoe zij het belang inschat van de invoering van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen en de inherente besparingen op het terrein van toezicht die daarmee worden gerealiseerd?
Ik heb de VNG hierover om een reactie gevraagd. De VNG geeft aan dat zij de oproep voor de inzet van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen ondersteunt. Zij spreekt zich niet uit voor de inzet van één bepaald systeem, maar benadrukt het belang van een goede naleving door verstrekkers, zowel supermarkten als slijterijen. Inzet van leeftijdscontrolesystemen zal door de VNG kritisch worden gevolgd. Een gebrekkige naleving leidt volgens de VNG tot een toename van overlast en onveiligheid, waardoor gemeenten meer capaciteit moeten vrijmaken voor handhaving en controle. Over de wijze waarop besparingen op het terrein van toezicht kunnen worden gerealiseerd door de inzet van leeftijdscontrolesystemen, kan door de VNG pas een uitspraak worden gedaan als daar voldoende ervaring mee is opgedaan.
Overweegt u initiatieven te steunen waarmee het toezicht in de detailhandel zich kan toespitsen op de aanwezigheid van (in)effectieve controlesystemen, in plaats van het opsporen van illegale verkooptransacties, hetgeen in de huidige situatie noodzakelijk is en aanzienlijk meer toezichtscapaciteit vergt om hetzelfde resultaat te bereiken? Zo nee, welke argumenten prevaleren boven de evidente gezondheidswinst van jeugdigen die hiermee kan worden behaald en de aanzienlijke besparingen die daardoor bij gemeenten en justitie en politie kunnen worden gerealiseerd?
Ik waardeer initiatieven van gemeenten (zoals Eindhoven) die zoeken naar een aanpak waarmee kan worden voorkomen dat de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol worden overtreden. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat de wet 3 jaar na inwerkingtreding ervan zal worden geëvalueerd. Daarbij kunnen dergelijke initiatieven ook worden meegenomen.
Bontproductie in China |
|
Helma Lodders (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat dieren voor bontproductie in China in erbarmelijke omstandigheden leven en dat ze op een dieronwaardige manier aan hun einde komen? Zo ja, kunt u toelichten in welke omstandigheden deze dieren leven en hoe ze worden gedood ten behoeve van de bontproductie? Zo nee, waarom niet?1 2
Op dit moment is in China sprake van een grote bontindustrie. Hierover zijn weinig officiële gegevens bekend. De gegevens die bekend zijn, zijn verzameld door NGO’s en via (nieuwe) media bekend gemaakt. U en ik hebben daardoor dezelfde beelden gezien en verhalen gehoord. Het is moeilijk te bepalen of dit beelden betreft die betrekking hebben op uitzonderingen of dat dit een generiek beeld is.
Klopt het dat de Nederlandse pelsdierhouders aan zeer strenge voorschriften moeten voldoen op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid en milieu in tegenstelling tot hun collega’s in China? Zo ja, kunt u de verschillen toelichten in regelgeving op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu tussen beide landen waar de pelsdierhouders aan moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse pelsdierhouders moeten voldoen aan voorschriften op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid en milieu, zoals alle veehouders in Nederland dat moeten. Tevens moeten zij voldoen aan een dierenwelzijnverordening van het productschap.
De Chinese autoriteiten hebben aangegeven dierenwelzijn serieus te nemen en zijn bezig met uitgebreide studies en het verzamelen van best practices uit andere landen.
Een belangrijk verschil met Nederland is dat vossen en chinchilla’s in Nederland sinds 2008 niet meer als pelsdier gehouden mogen worden. Per saldo is er in Nederland uitsluitend een nertsenhouderij. In China worden vele diersoorten gehouden voor bont, ook soorten die in Nederland op grond van dierenwelzijn niet gehouden mogen worden als productiedier. Een ander belangrijk verschil in houderij is dat in Nederland geen sprake is van transport van de nertsen voorafgaande aan het doden van de dieren. Dit is een belangrijke factor voor het dierenwelzijn.
Klopt het dat de wereldwijde vraag naar luxeproducten, zoals bont, toeneemt? Kunt u aangeven in welke mate deze vraag toeneemt?
Het Nederlands Bont Instituut geeft aan dat uit de jaarlijkse economische rapportage van de Internationale Bonthandel Federatie over het verkoopseizoen 2010–2011 bleek, dat de wereldwijde omzet in bont met 7% gestegen was. Dit betekent volgens de Internationale Bonthandel Federatie een totale omzetstijging van 70% vanaf de periode winter 2000–2001.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse staat door het pelsdierhouderijverbod potentiële inkomsten misloopt? Kunt een inschatting geven van de gederfde inkomsten?
Door het LEI is in haar onderzoeken aangegeven dat de totale omzet van de pelsdiersector meer dan 300 miljoen euro bedraagt. In hoeverre de Nederlandse staat inkomsten mis loopt is op basis hiervan niet te zeggen, dit is afhankelijk van diverse factoren.
Deelt u de opvatting dat door het verbod op de pelsdierhouderij in Nederland en de toenemende wereldwijde vraag naar bont de productie van bont zich steeds meer zal verplaatsen naar landen zoals China waar het met dierenwelzijn slecht is gesteld? Zo nee, waarom niet?
In eerdere debatten in de Tweede en Eerste Kamer is door mijn voorgangers en de Minister van Economische Zaken aangegeven dat de productie zich kan verplaatsen naar bijvoorbeeld Denemarken, een land met een vergelijkbare dierenwelzijnstandaard. Indien de productie wordt verplaatst naar Polen of Roemenie is wellicht wel sprake van EU-regels maar is het mogelijk dat daar niet onze standaarden worden gehaald. Wordt de productie verplaatst naar Wit Rusland en China dan valt te verwachten dat het dierenwelzijn vermindert.
De vraag en daarmee productie van pelsdieren zal naar verwachting toenemen.
In hoeverre de verplaatsing zich voordoet is niet bekend.
Het bericht dat de Verenigde Staten kiezen voor het vrijwillig melden van cybersecurity-incidenten |
|
Bart de Liefde (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU, US go separate ways on cybersecurity»?1
Ja.
Hoeveel schade wordt er jaarlijks geleden als gevolg van cybersecurity-incidenten?
De schade die jaarlijks in landen wordt geleden als gevolg van cybersecurity incidenten is niet goed vast te stellen omdat de schade bij veel verschillende partijen wordt geleden, niet eenduidig en volledig wordt gemeld, en naast economische schade ook imagoschade behelst.
Is het waar dat de Verenigde Staten overwegen een regeling te introduceren, of deze al geïntroduceerd hebben, waarin de keuze cybersecurity-incidenten te melden, zoals bijvoorbeeld een lek in de beveiliging van data, aan bedrijven en instellingen wordt overgelaten op vrijwillige basis?
Op 12 februari 2013 stelde president Barack Obama een «executive order» vast waarin federale autoriteiten verplicht worden de informatiedeling over cybersecurity dreigingen met private bedrijven die kritieke infrastructuur ondersteunen te verbeteren. Vitale organisaties worden opgeroepen om op vrijwillige basis informatie over incidenten te delen. De uitwerking van de verschillende onderdelen van de «executive order» vindt in de komende maanden plaats.
Is het waar dat de door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn voorziet in een meldplicht van dit soort incidenten? Wat is uw oordeel over dit onderdeel van deze richtlijn?
Ja. Voor het standpunt van de regering over dit voorstel verwijs ik u naar het BNC-fiche dat op 15 maart 2013 naar uw Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2012/2013, 22 112, nr. 1587).
Hoe groot is de bereidwilligheid onder bedrijven tot het op vrijwillige basis melden van cybersecurity-incidenten, zoals bijvoorbeeld datalekken? Hoeveel meer incidenten zouden worden gemeld indien er sprake zou zijn van een verplichting?
De bereidheid onder organisaties tot het vrijwillig melden van cybersecurity incidenten neemt toe. In 2012 zijn er 364 incidenten gemeld bij het Nationaal Cyber Security Centrum. In 2011 waren dit er nog 236. Het aantal gemelde cybersecurity breaches is echter nog relatief beperkt. Het betreft hier inbreuken op de veiligheid en of integriteit van informatiesystemen die potentieel kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Om deze reden wordt naar aanleiding van de motie Hennis-Plasschaert c.s. (Kamerstukken II 2011/2012, 26 643, nr. 202) door de minister van VenJ ontwerp-wetgeving voorbereid, die strekt tot de regeling van een meldplicht voor de overheid en private bedrijven in randvoorwaardelijke sectoren van cyberincidenten met een potentieel maatschappelijk ontwrichtende werking. In geval van datalekken gaat het om een inbreuk op beveiligingsmaatregelen voor persoonsgegevens, die leidt tot het verlies van persoonsgegevens. Ook voor datalekken geldt dat de bereidheid tot het vrijwillig melden ervan aan de toezichthouder of aan de betrokkene wiens persoonsgegevens het betreft, gering is. Bij het College bescherming persoonsgegevens zijn de afgelopen twee jaar drie datalekken door verantwoordelijken gemeld. De verwachting is dat een wettelijke verplichting het aantal meldingen zal doen toenemen.
Wat is de invloed van de voorgestelde Amerikaanse regelgeving op de internetveiligheid van Nederlandse burgers, bedrijven en overheid? Leidt dit per saldo ertoe dat hun persoonlijke gegevens minder goed kunnen worden beschermd?
Elke maatregel die er op is gericht de bereidheid van organisaties tot het melden van cybersecurity incidenten te vergroten zal in principe bij kunnen dragen aan het verbeteren van de internetveiligheid. Het valt echter niet op voorhand te zeggen wat de gevolgen van de door de Verenigde Staten gemaakte keuzes zullen zijn.
Deelt u de mening dat het uiteenlopen van deze regelgeving er niet toe zou moeten leiden dat de gegevens van Nederlandse burgers, bedrijven of zelfs staatsgevoelige informatie op straat komt te liggen? Hoe kan dat worden voorkomen?
Ik deel uw mening dat het onwenselijk is als gevoelige informatie op straat komt te liggen. In de «executive order» wordt ook specifiek gesteld dat de grondrechten (privacy en civil liberties) geborgd moeten worden bij het uitwerken van de maatregelen.
Wat is de invloed van de voorgestelde regelgeving voor het handelsverkeer tussen de Verenigde Staten en Nederland? Leidt dit ertoe dat er handelsrestricties, al dan niet feitelijk, ontstaan waardoor het intercontinentale handelsverkeer wordt belemmerd?
De zowel in de VS als in de EU aangekondigde maatregelen met betrekking tot het melden van cybersecurity-incidenten hebben geen directe betrekking op het intercontinentale handelsverkeer. Het gaat om het al dan niet vrijwillig melden van incidenten vanuit de door de VS en de EU gedeelde noodzaak om tot een hoger niveau van netwerk- en informatiebeveiliging te komen. De meeste bedrijven nemen vanuit oogpunt van bedrijfszekerheid ook zelf al de nodige maatregelen. De eigen verantwoordelijkheid wordt door de in de VS en de EU aangekondigde maatregelen expliciet gemaakt.
In hoeverre schaadt het uiteenlopen van de regelgeving de belangen van Nederlandse bedrijven? Bestaat hier verschil tussen bedrijven die wel en bedrijven die niet in de Verenigde Staten zijn gevestigd?
De manier waarop de maatregelen zijn opgesteld verschilt maar lijkt vanwege het beoogde materiële effect geen wezenlijk verschil te maken voor de positie van in de VS gevestigde Nederlandse bedrijven ten opzichte van de in de EU actief zijnde Nederlandse bedrijven. Niettemin zal het kabinet dit punt meenemen in de komende besprekingen van de ontwerprichtlijn van de EU.
Welke risico’s ziet u voor de Europese ambitie cloud computing te stimuleren nu de regeling van de Verenigde Staten en de Europese Unie zo van elkaar verschillen?
Net als de VS heeft ook Europa ambities om cloud computing te stimuleren. Cloud computing is een relatief nieuwe ontwikkeling die kansen biedt voor efficienter en flexibeler werken. De globalisering van de opslag en het beheer van data, de juridische kaders die gelden en de wijze waarop eigenaar en beheerder van persoonsgegevens hun verantwoordelijkheden kunnen nemen, vraagt ook om om een goede borging van de privacy.
In de op 27 september 2012 gepubliceerde EU Cloud Strategie benoemt de Commissie de economische kansen maar ook de acties die nodig zijn in het kader van dataprotectie en de standaardisatie van privacy-aspecten in internationaal verband. De internationale dialoog over deze aspecten is van belang om zo ook buiten de EU de privacy te beschermen.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze informatie?
Het standpunt van de regering over voorstel voor richtlijn COM(2013)48 van de Europese Commissie is in een BNC-fiche naar uw Kamer gezonden op 15 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/2013, 22 112, nr. 1587). Tevens bereidt het Ministerie van VenJ ontwerp-wetgeving voor, die zoals eerder gemeld strekt tot de regeling van een meldplicht voor de overheid en private bedrijven in randvoorwaardelijke sectoren van cyberincidenten met een potentieel maatschappelijk ontwrichtende werking. Op grond van de definitieve tekst van de EU richtlijn zal moeten worden bezien of en in welke mate deze nationale (ontwerp) wetgeving hiermee in overeenstemming is.
Hiernaast zal de staatssecretaris van VenJ, samen met de ministers van BZK en EZ, binnenkort een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens indienen dat strekt tot invoering van een wettelijke meldplicht voor datalekken. Daarnaast streeft het kabinet nationaal en internationaal naar een adequate balans tussen veiligheid, vrijheid en (economische) groei. In de nieuwe nationale cybersecuritystrategie en in de internationale arena is er aandacht voor deze balans en de genoemde risico’s.