Belastingontduiking door misdaadondernemers |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van RTL Nieuws van 20 oktober «Machtige misdaadondernemers blijven buiten bereik Belastingdienst»1?
Ja.
Klopt het dat criminelen kinderlijk eenvoudig hun belastingplicht kunnen ontlopen door zich uit te schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)? Wat is de omvang van dergelijke ontduiking? Wordt er door de Belastingdienst en/of andere instanties actief op toegezien of daadwerkelijk emigratie plaatsvindt? Is het, meer in het algemeen, mogelijk in Nederland om inkomen en/of vermogen te verwerven zonder daarover belastingaangifte te hoeven doen middels uitschrijven uit Nederland? Is het bijvoorbeeld ook voor zelfstandigen vallend onder de inkomstenbelasting simpelweg mogelijk om in Nederland een bedrijf te voeren en door uitschrijving uit de GBA belastingplicht te ontlopen?
De essentie is dat het gaat om een groep die per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook gedurende de inschrijving in de GBA deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang van dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Gemeenten zijn in de wet GBA aangewezen als verantwoordelijken voor de bijhouding van de gegevens in de GBA. De GBA betreft een feitelijke registratie van waar mensen wonen in Nederland. Uit de Wet GBA vloeien voor de burger geen rechten of verplichtingen voort, anders dan de rechten en verplichtingen die verband houden met de in- en uitschrijving in de GBA zelf.
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van aangifte dan kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om nadere inlichtingen te komen verstrekken, of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is voor de kwaliteit van dit gegeven echter ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie van de betrokkene in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens uit de GBA dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de desbetreffende burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Belastingplichtig voor de inkomstenbelasting is de natuurlijke persoon die in Nederland woont (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 4, eerste lid, van de AWR). Het geheel van omstandigheden is bepalend voor het vaststellen of sprake is van een woonplaats in Nederland. Bij het bepalen of sprake is van een woonplaats in Nederland spelen objectieve en subjectieve factoren zoals woon- en werkomgeving, gezin, financiën, nationaliteit en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) een rol. Deze afweging is dus feitelijk van aard en inschrijving in de GBA – in casu juist geen inschrijving – is een factor die kan worden meegewogen. Het al dan niet-ingeschreven zijn in de GBA is op zichzelf dus niet doorslaggevend voor de belastingplicht.
Een in Nederland wonende persoon is dus belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, indien deze persoon naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is (artikel 6, eerste lid, van de Awr). Indien de inspecteur nalaat om de belastingplichtige uit te nodigen tot het doen van aangifte (bijvoorbeeld omdat deze zich heeft uitgeschreven in de GBA en daarom voor de inspecteur niet duidelijk is dat deze persoon binnenlands belastingplichtig is), is de belastingplichtige verplicht om de inspecteur om een uitnodiging te verzoeken (artikel 6, derde lid, van de AWR j° artikel 2 van de Uitvoeringsregeling AWR). Met betrekking tot het in de vraagstelling genoemde voorbeeld van een zelfstandige die in Nederland een bedrijf voert, betekent het voorgaande dat een dergelijke zelfstandige die in Nederland woont niet simpelweg de belastingplicht kan ontlopen door uitschrijving uit de GBA.
Volledigheidshalve merk ik op dat indien de zelfstandige niet in Nederland woont maar wel in Nederland een bedrijf voert, deze persoon buitenlands belastingplichtige is met betrekking tot de in het Nederland gedreven onderneming (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, jo artikel 7.1 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Waarom wordt bij emigratie niet standaard een conserverende aanslag opgelegd? Waarom is de conserverende aanslag slechts beperkt tot de door de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen, namelijk bij opbouw van pensioen en lijfrente, bij spaarrekeningen, bij kapitaalverzekeringen eigen woningen en bij een aanmerkelijk belang in vennootschappen?
Een conserverende aanslag is een aanslag waarin (een latente of toekomstige) belastingschuld op basis van de aangifte wel wordt vastgesteld en opgelegd, maar nog niet wordt ingevorderd.
Dit type aanslag wordt opgelegd in gevallen waarbij een belastingplichtige tijdens zijn verblijf in Nederland een latente belastingschuld opbouwt en vervolgens emigreert.
Het betreft over het algemeen fiscaal gefaciliteerd opgebouwde bestanddelen, zoals bijvoorbeeld de opbouw van een lijfrente, waartegenover een toekomstige heffing staat.
Slechts in de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen is van een dergelijke situatie sprake en daarom ligt het ook niet in de rede deze handelswijze standaard toe te passen in geval van emigratie.
Deelt u de mening dat het nog beter zou zijn als het systeem van (tijdelijke) conserverende aanslagen bij emigratie wordt vervangen door een systeem van meteen afrekenen van de op de emigrant rustende belastingclaim? Deelt u de mening dat de Europese interne markt hierdoor niet verstoord zou worden en bent u bereid om in Europees verband te agenderen dat het systeem van conserverende aanslagen bij vertrek naar het buitenland dient te worden vervangen door bovenbedoelde afrekening ineens?
Het valt sterk te betwijfelen of een directe afrekening van de belastingclaim bij emigratie houdbaar is in Europeesrechtelijk verband. Bij vennootschappen is al eerder beslist dat een eindheffingsregeling, waarbij meteen moet worden afgerekend over latente meerwaarden bij verplaatsing van de vennootschap naar het buitenland, in strijd is met EU-recht.2
Tevens zijn bij de belastingplichtige vaak ook niet de middelen voor directe afrekening aanwezig, omdat het voordeel waarop deze gebaseerd is, zoals de aanspraak op het pensioen of het vervreemdingsvoordeel van een aanmerkelijk belang nog niet is gerealiseerd.
Een directe invordering van de belastingclaim bij emigratie vormt dan een belemmering voor de vrijheid van vestiging en daarmee een verstoring van de Europese interne markt.
Klopt het dat het onderzoek van het RIEC (Regionale Informatie en Expertise Centra) naar fraude door uitschrijving reeds anderhalf jaar loopt, maar nog niet heeft geleid tot een effectieve aanpak van deze fraude? Aan welke opties wordt gedacht en wanneer kan de Kamer voorstellen tegemoet zien?
Er is sprake van een nader onderzoek door de FIOD. Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgde een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD.
In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het dossier betrokken.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Het bericht dat geadviseerd wordt overvallers ruim baan te geven |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat overvallers ruim baan moet worden gegeven?1
Ja
Deelt u de mening dat dit onderzoek negatief afstraalt op de nationale politie omdat gesuggereerd wordt dat de politie vindt dat je je maar beter niet kunt verzetten tegen overvallers? Zo nee, waarom niet?
Een slachtoffer van een woningoverval mag zichzelf en zijn spullen altijd verdedigen. Het slachtoffer zal daarbij naar eigen vermogen en altijd proportioneel moeten handelen. Het genoemde onderzoek bevestigt dat verzet tegen een woningoverval het risico op toepassing van (zwaarder) geweld door de overvaller in zich draagt. Omdat in een overvalsituatie doorgaans te weinig tijd of overzicht bestaat om een rationele afweging van alle risico’s te kunnen maken, is het advies van de politie in beginsel rustig te blijven, buit af te geven, de situatie te accepteren en de kenmerken van de overvallers te onthouden (het RAAK-principe). De gezondheid van het slachtoffer en eventuele omstanders gaat immers boven eventuele materiële schade van een overval.
Deelt u de visie dat door dit onderzoek van Nederlanders wel een hele makkelijke prooi wordt gemaakt voor overvallers? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat de nationale politie afstand neemt van dit onderzoek? Zo, nee waarom niet?
Het RAAK-principe is niet alleen van belang voor de veiligheid van het slachtoffer van een overval, maar ook voor de opsporing en vervolging. In de praktijk lost de nationale politie veel overvallen op met informatie van slachtoffers die rustig zijn gebleven en goed hebben geobserveerd. Het oplossingspercentage overvallen is in de afgelopen jaren ook fors toegenomen (van 23% in 2009 naar 31,4% in 2012. Een woningoverval begint in de meeste gevallen met het openen van de voordeur. Via voorlichtingsactiviteiten wijs ik er op alert te zijn bij het openen van de deur voor onbekenden en waar mogelijk een deurspion en kierstandhouder te installeren. Ondernemers adviseer ik zo min mogelijk geld of waardevolle zaken mee naar huis te nemen om het risico van een overval thuis te beperken.
Komen de kosten voor dit onderzoek uit de begroting van uw ministerie? Zo ja, deelt u de mening dat de kosten die worden vrijgemaakt voor dergelijke onderzoeken beter aangewend kunnen worden voor meer agenten en rechercheurs op straat teneinde meer overvallers op te pakken, in plaats van ze te interviewen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Commissie Politie & Wetenschap. Dit is een onafhankelijke commissie die verantwoordelijk is voor het initiëren, coördineren en stimuleren van planmatig en systematisch strategisch onderzoek op het terrein van de politie en veiligheid. Een goede en onafhankelijke kennis- en onderzoeksfunctie vormt een belangrijke basis voor de professionaliteit van de Nationale Politie. De Commissie Politie & Wetenschap ontvangt voor de het uitbesteden van externe wetenschappelijke onderzoeken jaarlijks een subsidie van 1,815 miljoen euro. De resultaten van de onderzoeken worden waar nodig verwerkt in de opleidingen van de Politieacademie en dragen bij aan verdere ontwikkeling van de politieprofessie.
Drugsmokkel op Schiphol |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schipholwerkers runnen drugslijn»?1
Ja.
Vervullen de aangehouden medewerkers een vertrouwensfunctie en vielen zij onder de screeningsplicht? Zo ja, zijn deze medewerkers gescreend? Is er een achterstand met betrekking tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Acht van de vijftien aangehouden Schipholmedewerkers vervulden een door de Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aangewezen vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken. Voor deze medewerkers is dan ook een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Er is geen achterstand met betrekking tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken.
Herinnert u zich eerdere problematiek met drugssmokkel op en rond Schiphol, onder meer genoemd in de berichten «Marechaussee onderschept 12 kilo cocaïne op Schiphol», «Cocaïne onderschept op Schiphol» en «Schipholbende gepakt voor cokesmokkel»?2 3 4
Ja.
Welke conclusies trekt u uit de voorvallen genoemd in bovenstaande berichten?
Screening is één van de middelen die wordt ingezet om het risico op criminele activiteiten te verminderen, maar daarmee kan dit niet geheel worden uitgesloten. Ik wil hierbij benadrukken dat er jaarlijks meer dan 38.500 personen gescreend worden op Schiphol. Jaarlijks worden zo’n 20 personen hiervan aangehouden. Dat is dus een zeer klein percentage, ook al zijn het er 20 te veel.
Deelt u de zorg dat in deze gevallen telkens sprake was van werknemers of toeleveranciers van Schiphol die van hun positie misbruik hebben gemaakt om criminele activiteiten te ontplooien?
Ja. De Koninklijke Marechaussee houdt zich dan ook voortdurend bezig met de bestrijding van deze criminele activiteiten. De resultaten in de door u aangehaalde artikelen zijn daar mooie voorbeelden van.
Deelt u de mening dat Schiphol alsmede de haven van Rotterdam interessante werkomgevingen zijn voor personen die een criminele carrière ambiëren?
Er gaan grote stromen passagiers en goederen door deze zeer grote (lucht)havens. Het is begrijpelijk dat criminele organisaties daarop proberen mee te liften. Het is aan de rechtshandhavingsinstanties om dat tegen te gaan. Dat is overigens buiten deze plekken niet anders.
Hoe beoordeelt u het succes van screening van werknemers en toeleveranciers van Schiphol nu zich steeds weer gevallen voordoen van criminelen die op deze locaties infiltreren? Zijn er aanvullende maatregelen nodig en welke maatregelen hebt u al genomen? Hoe beoordeelt u de veiligheid rond Schiphol?
Het screenen van werknemers is een momentopname. Daarom vinden voor werknemers op de beveiligde delen van de luchthaven na afgifte van een Verklaring van Geen Bezwaar periodieke herhaalonderzoeken plaats. Toch valt de betrouwbaarheid door het screenen van personeel ook met deze maatregel niet voor 100% te garanderen. Daarom is de screening van werknemers slechts één van de schakels in de keten van beveiligingsmaatregelen. Naast screening zijn er andere middelen om misdaad op de luchthaven te voorkomen en te bestrijden, zoals het verzamelen van criminele inlichtingen, het gebruik maken van camerasystemen en surveillance.
Ik ben van mening dat de veiligheid op Schiphol in zijn algemeenheid goed is. Het is helaas niet te voorkomen dat er desondanks af en toe incidenten zijn. Samen met betrokken partners op de luchthaven houden we de veiligheid in de gaten en worden, waar nodig, maatregelen getroffen.
Het bericht dat slachtoffers van mensenhandel te weinig vergoed krijgen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Slachtoffers mensenhandel krijgen te weinig vergoed»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het probleem dat slachtoffers van mensenhandel in strafzaken nauwelijks schadevergoedingen krijgen toegewezen?
Het onderzoek is gebaseerd op vonnissen die zijn gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl. Aangezien dit slechts een selectie van vonnissen betreft, geven de genoemde cijfers geen volledig beeld. Verder is een aandachtspunt dat in deze cijfers ook vrijspraken zijn meegenomen en dat in de zaken die als uitgangspunt zijn genomen vrijwel nooit sprake is geweest van geheel door de rechter afgewezen claims. Wel is het zo dat in het merendeel van de gevallen de claims gedeeltelijk werden toegewezen.
Bovendien blijkt in de praktijk (zoals ook staat vermeld in het onderhavige rapport) dat een groot percentage van de ingediende vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Artikel 361, derde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in die gevallen de rechter kan bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om complexe vorderingen die civielrechtelijke expertise vragen. In mensenhandelzaken gaat het niet zelden om dergelijke complexe vorderingen.
Afgezien van het bovenstaande herken ik het beeld dat slachtoffers om diverse redenen geen gebruik maken van de mogelijkheden om schade te verhalen. Redenen hiervoor zijn onder andere de emotionele belasting, de duur van procedures en onwetendheid ten aanzien van de mogelijkheden. Uit diverse onderzoeken blijkt dat verbeteringen nodig zijn ten aanzien van schadeverhaal door slachtoffers, zo ook uit de eerste meting van de slachtoffermonitor, die ik op 4 september jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 552, nr. 7). Daarnaast zijn er ook goede voorbeelden te noemen uit de praktijk. Zo is recent in een mensenhandelzaak, naast oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, schadevergoeding toegekend aan het slachtoffer door het Hof Arnhem-Leeuwarden voor een bedrag van € 843.500,-.
Waar ligt het aan dat slechts een op de drie slachtoffers een schadeclaim indient en dat de helft van deze claims door de rechter geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor een slachtoffer van mensenhandel uitermate belangrijk kan zijn om bijvoorbeeld achterstallig loon te kunnen terugvorderen teneinde enig gevoel van rechtvaardigheid te ervaren na een uitbuitingssituatie? Zo ja, op welke wijze kunt u bevorderen dat de bestaande mogelijkheden voor compensatie van slachtoffers mensenhandel in het strafproces in de toekomst vaker en beter benut zullen worden?
Schadeherstel is een belangrijke behoefte van slachtoffers, ook van slachtoffers van mensenhandel. Zoals ik heb aangegeven in mijn visiedocument «Recht doen aan slachtoffers» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, bijlage bij 33 552, nr. 2) is een van mijn beleidsdoelen voor de komende periode erop gericht om slachtoffers betere mogelijkheden te bieden om van de gevolgen van criminaliteit te herstellen, ook financieel. Samen met de ketenpartners ben ik dan ook een traject gestart om de procedures te vereenvoudigen en om ervoor te zorgen dat slachtoffers één aanspreekpunt krijgen voor schadeverhaal. Ik verwacht dat bestaande mogelijkheden voor schadeverhaal hierdoor beter zullen worden benut. Daarnaast neem ik maatregelen om ervoor te zorgen dat daders de schade vergoeden, aangezien zij hiervoor primair verantwoordelijk zijn. Zo biedt de wijzing van artikel 94a Wetboek van Strafvordering, die op 1 januari 2014 in werking zal treden, de mogelijkheid om in een vroeg stadium conservatoir beslag te leggen op goederen van verdachten, wat ten goede kan komen aan de schadevergoeding van slachtoffers.
Tevens wordt op dit moment binnen de Rechtspraak door een werkgroep gewerkt aan een praktische handleiding voor rechters over slachtoffers, waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen worden geïncorporeerd. In deze «Best Practice slachtoffer» zal uiteraard ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. Zo zal de Best Practice uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Voor zover de specifieke omstandigheden van slachtoffers van delicten als mensenhandel daar aanleiding toe geven, zal worden bezien of hiervoor specifieke uitgangspunten kunnen worden opgesteld. Het streven is erop gericht de Best Practicein het najaar van 2013 gereed te hebben.
Verder wordt sinds 1 januari 2013 de behandeling van mensenhandelzaken per gerecht geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket worden per genoemde datum afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten. Deze specialisatie en concentratie zal naar verwachting eveneens positief uitwerken voor compensatie van slachtoffers mensenhandel.
Ten slotte is in dit kader het voornemen relevant om te komen tot een nationaal verwijzingsmechanisme slachtoffers mensenhandel. Het doel van zo’n wegwijzer is meer duidelijkheid voor slachtoffers, verbetering van de hulp en betere dienstverlening vanuit de overheid. Aandachtspunt hierbij is om vanuit de aanpak van mensenhandel nog meer de verbinding te leggen met de initiatieven in het kader van het verbetertraject «Recht doen aan slachtoffers» en met organisaties als Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Ik neem de aanbevelingen uit het rapport ter harte en zal deze meenemen in het reeds gestarte verbetertraject rond compensatie van slachtoffers en het project nationaal verwijzingsmechanisme slachtoffers mensenhandel. De aanbevelingen die zijn gericht tot de advocatuur, de rechtspraak en de hulpverlening zal ik tevens bij de desbetreffende organisaties onder de aandacht brengen.
Wat vindt u van de aanbevelingen zoals gedaan in het rapport «Compensatie voor slachtoffers van mensenhandel»?2 Bent u voornemens om aan de aanbevelingen uit het rapport uitvoering te geven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over mensenhandel en prostitutie op 31 oktober 2013?
Ja.
De Marokkaanse groepsmishandeling van een vrouw |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zes Marokkanen tuigen vrouw af»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van deze lafaards inmiddels zijn opgepakt?
Naar aanleiding van de aangifte door betrokkene van mishandeling is onderzoek gedaan door de politie. Zij is vervolgens geconfronteerd met de verschillen tussen haar verklaring en de onderzoeksbevindingen. Daarop bekende zij dat zij het verhaal heeft verzonnen. Naar aanleiding van deze bekentenis heeft de politie proces-verbaal tegen haar opgemaakt wegens het doen van een valse aangifte. De officier van justitie zal bepalen of, en zo ja welke, consequenties worden verbonden aan de valse aangifte. Verder zal de politie onderzoeken in hoeverre de gemaakte kosten op betrokkene kunnen worden verhaald.
Bent u bereid uw politiek-correcte houding te laten varen en te erkennen dat we een Marokkanenprobleem hebben, helemaal gezien het feit dat deze groep tot wel 5x vaker verdachte is van geweldsdelicten? Zo neen, waarom niet?
Op deze vragen ben ik ingegaan in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren, Helder, Bontes en Wilders van uw Kamer.2 Ik verwijs kortheidshalve naar deze antwoorden.
Op welke manier is Nederland een beter land geworden door de massale instroom van Marokkaanse immigranten en de extreme oververtegenwoordiging in de criminaliteit van Marokkanen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nu eindelijk bereid om de groepsaansprakelijkheid wettelijk uit te breiden, zodat deelname aan het groepsgeweld strafbaar is en daarmee de bewijslast voor het Openbaar Ministerie minder zwaar is en deze lieden aangepakt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Deelneming aan groepsgeweld is toereikend strafbaar gesteld in artikel 141 Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft het uitgangspunt van individuele aansprakelijkheid in het Nederlandse strafrecht en het bewijs van in groepsverband gepleegde strafbare feiten, verwijs ik naar mijn antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Helder van uw Kamer.3
Wat bent u voornemens te gaan doen om te zorgen dat de daders na hun straf, waar mogelijk, gedenaturaliseerd en ons land uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Jonge criminelen die zich tot zware criminelen ontwikkelen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jeugdbende kweekt zware criminelen», «Drugsbaas ben ik nog niet, maar wie weet...» en «Machtige families beheersen de straat»?1
Ja, ik ken deze berichten. Zij gaan over een casusonderzoek naar drie criminele jeugdgroepen uit het einde van de vorige eeuw. Dit casusonderzoek is in opdracht van het Programma Politie & Wetenschap2 uitgevoerd.
Behoren de in het eerste artikel genoemde drie genoemde criminele jeugdgroepen tot de 89 criminele jeugdgroepen waar u uw aanpak van criminele jeugdgroepen op hebt gericht?
Nee. De leden van de drie onderzochte jeugdgroepen behoren niet tot de 89 criminele jeugdgroepen. Deze drie onderzochte criminele jeugdgroepen waren in de jaren negentig actief in Amsterdam, Utrecht en Dordrecht.
De onderzochte criminele jeugdgroep in Amsterdam is door politie, OM en gemeente jarenlang aangepakt. De groep werd op sommige momenten afgeschaald naar overlastgevende of hinderlijke groep als leden van de groep waren opgepakt. Sommige van de overige leden zijn overgegaan naar een andere jeugdgroep. De nieuwe groep is vervolgens ook weer aangepakt door politie, OM en gemeente. Individuele leden van de oorspronkelijke groep zijn jaren later nog wel teruggevonden in politiesystemen.
De onderzochte criminele jeugdgroep in Utrecht is eveneens aangepakt door de autoriteiten. De onderzoekers stellen dat anno 2012 de jeugdgroep bestaat uit jongere broertjes, neefjes en buurjongens van de oorspronkelijke leden. Ook deze nieuwe groep wordt aangepakt door politie, OM en gemeente. Een paar van deze oorspronkelijke groepsleden zijn jaren later teruggevonden in politiesystemen voor onder andere inbraken. De onderzoekers stellen dat zij niet kunnen worden aangeduid als topcrimineel; het zijn eerder veelplegers.
Ook de onderzochte criminele jeugdgroep in Dordrecht is aangepakt door politie, OM en gemeente. De criminele jeugdgroep is niet meer actief. De onderzoekers stellen ook hier dat andere jeugdgroepen in Dordrecht familierelaties hebben met oud-leden van de onderzochte criminele jeugdgroep. Ook hier is een aantal individuele leden van de onderzochte groep jaren later terug te vinden in politiesystemen.
Deelt u de mening dat als slechts één op de drie leden van een criminele jeugdgroep op het rechte pad komt dat daarmee de aanpak van die criminele jeugdgroep is mislukt? Zo nee, waarom niet?
In het casusonderzoek constateert men dat een derde van de 89 leden van de drie onderzochte criminele jeugdgroepen uit de negentiger jaren van de vorige eeuw, uiteindelijk op het rechte pad is gekomen en gebleven. Dat vind ik een mager resultaat. Het illustreert de noodzaak om de criminele jeugdgroepen intensief aan te pakken. Begin deze eeuw is daarmee reeds begonnen. In 2011 is de aanpak in samenwerking tussen veld en ministerie verder doorontwikkeld. De aanpak is niet alleen intensiever, maar meer dan voorheen gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar wat wel en niet werkt. Het is daarbij zaak de repressieve aanpak van de jeugdgroepen te combineren met interventies op het terrein van bijvoorbeeld zorg, preventie en openbare orde, de zogenaamde integrale meersporenaanpak. Die aanpak richt zich niet alleen op de persoon, maar op de sociale omgeving van deze persoon (gezin, familie, vrienden). Uit onderzoek is gebleken dat deze aanpak de meest effectieve is. In de praktijk wordt deze integrale meersporenaanpak ook steeds meer toegepast. De aanpak van jeugdgroepen is en blijft voor mij een topprioriteit.
Weet u of er bij leden van de 89 criminele jeugdgroepen waar u uw beleid op richt sprake is van een doorgroei naar zware criminaliteit? Zo ja, wat is de aard en omvang daarvan? Zo nee, waarom weet u dit niet?
De aanpak van jeugdgroepen is erop gericht om een groep vroegtijdig te signaleren en gepaste maatregelen te nemen zodat de groep uiteen valt en niet doorgroeit naar zware criminaliteit. Hoewel individuele leden van criminele jeugdgroepen worden gestraft en via nazorg weer op het rechte pad worden gebracht, valt niet uit te sluiten dat zij wederom in criminaliteit terugvallen.
Op lokaal niveau wordt bijgehouden hoeveel jeugdgroepen er zijn, waar ze zich begeven, wie de leden zijn, wat ze op hun kerfstok hebben en welke strafrechtelijke sancties aan de leden van criminele jeugdgroepen is opgelegd. Op landelijk niveau is een cumulatief totaalbeeld beschikbaar. Alle justitiële informatie van individuen met een strafrechtelijk verleden wordt op persoonsniveau, al dan niet behorende tot een criminele jeugdgroep, bijgehouden in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS).
Meent u dat u met uw huidige aanpak van criminele jeugdbendes wel kunt voorkomen dat jeugdige criminelen zich ontwikkelen tot zware criminelen? Zo ja, waarom en kunt u dat staven met cijfers of andere harde feiten? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen dat u dit wel kunt gaan voorkomen?
De aanpak van criminele jeugdgroepen, zowel oude als nieuwe, wordt onverminderd voortgezet. Daarbij werken het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de gemeenten en mijn ministerie nauw samen. In die aanpak wordt de meersporenaanpak (zie ook het antwoord op vraag3 steeds vaker en beter toegepast. Ik ben ervan overtuigd dat deze aanpak de kans op het doorgaan met criminaliteit en het afglijden naar zware criminaliteit aanzienlijk kleiner maakt. De afgelopen jaren is het aantal jeugdgroepen in de volle breedte fors gedaald. Ik heb de Kamer daarover meermaals gerapporteerd. Najaar 2013 wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de strafrechtelijke interventies die zijn opgelegd aan leden van criminele jeugdgroepen. Medio 2014 ontvangt de Kamer het volgende beeld van het aantal problematische (overlastgevende, hinderlijke en criminele) jeugdgroepen in Nederland.
Deelt u de mening dat, als blijkt dat criminelen, die lid waren of zijn van een jeugdbende, zich niet aan de lokale grenzen houden, de lokaal gerichte aanpak van criminele jeugdbendes wellicht heroverwogen moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van criminele jeugdgroepen houdt niet op bij gemeentegrenzen. Politie en OM werken ook op regionale en landelijke schaal samen met betrokken gemeenten bij de aanpak van criminele jeugdgroepen die zich bovenlokaal manifesteren.
Deelt u de mening dat zolang criminele carrièremakers veel invloed op jongeren uit de buurt hebben het moeilijk blijft om te voorkomen dat jongeren zich tot crimineel ontwikkelen? Zo ja, wat doet u concreet om tegen te gaan dat er criminele rolmodellen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Voorkomen moet worden dat jongeren tot crimineel gedrag worden aangezet. Daarvan zijn alle partijen die betrokken zijn bij de aanpak van de criminele jeugdgroepen doordrongen. Daartoe worden de kopstukken uit de criminele jeugdgroepen stevig aangepakt om te laten zien dat crimineel gedrag niet loont. Datzelfde doel heeft ook de zogenaamde patseraanpak (zie ook het antwoord op vraag4 waarbij crimineel verworven vermogen wordt afgepakt. Tot slot worden «criminele» rolmodellen bestreden met «positieve» rolmodellen. Jongeren die het criminele circuit achter zich hebben gelaten worden ingezet om andere jongeren te weerhouden van crimineel gedrag.
Wat doet u aan het doorbreken van «het «Dalton-effect», waardoor jongere broertjes, neefjes en buurjongetjes hun criminele voorbeelden navolgen?
De integrale aanpak van criminele jeugdgroepen richt zich steeds meer op vroegtijdig signaleren en ingrijpen in de omgeving (broertjes, zusjes, vriendjes) van de criminele jeugdgroepleden. Op lokaal niveau wordt veel inzet gepleegd om te voorkomen dat hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen doorgroeien naar een criminele jeugdgroep. Een voorbeeld hiervan is de PIT aanpak5 in Amsterdam, die zich onder meer richt op de broertjes, zusjes, zonen en/of dochters van daders die binnen de Aanpak Top 600 zijn aangehouden. Er zijn ook verschillende methodieken ontwikkeld die zich specifiek richten op kinderen met risicogedrag die nog niet de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt, zoals JPT 12-min6, Functionele Gezinstherapie, Erger Voorkomen (IOG EV7) en Stop Now and Plan (SNAP). Tot slot biedt artikel 172b van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast de burgemeester de bevoegdheid op te treden richting ouders/verzorgers van 12-minners als deze herhaaldelijk voor overlast op straat zorgen.
Hoe ziet uw beleid eruit omtrent de zogenaamde patseraanpak, waaronder ook valt het ontnemen van met criminele activiteiten betaalde spullen?
Misdaad mag niet lonen. Mijn beleid is erop gericht méér criminele winsten af te pakken. Vanaf 2017 moet ruim honderd miljoen euro per jaar aan criminele winsten worden afgepakt. Deze doelstelling is onderdeel van de rijksbrede aanpak om ten onrechte genoten voordeel zoveel mogelijk door de inzet van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten terug te vorderen of af te pakken. Daarnaast bevorder ik dat het afpakken, en meer specifiek de patseraanpak, als strafrechtelijke interventie wordt ingezet. Met deze aanpak worden, door een slimme inzet van het bestaande strafrechtelijke instrumentarium, voorwerpen die afkomstig zijn van enig misdrijf afgepakt. Dit beleid levert daarmee een effectieve bijdrage aan de aanpak van verschillende criminaliteitsvormen, waaronder jeugdcriminaliteit. Ik zet mij dan ook in om de kennis en expertise van de politie hieromtrent te vergroten.
Berichten over matchfixing in Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ik zou dit geen fictie willen noemen» en «Pijnlijke Duitse tik op Nederlandse vingers»?1
Ja.
Zijn de genoemde vier concrete voorbeelden van matchfixing binnen het Nederlands betaald voetbal in het seizoen 2009/2010 eerder in een strafrechtelijk onderzoek aan de orde geweest? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, acht u het van belang dat er alsnog strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt?
Zoals ik eerder heb aangegeven richting uw Kamer2 kan het openbaar ministerie (OM) geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacy belangen van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag. De hiervoor genoemde mediaberichten maken dat niet anders.
Deelt u de opvatting in het eerstgenoemde artikel dat de Nederlandse justitiële autoriteiten, in tegenstelling tot die van andere landen, signalen over matchfixing afkomstig van een Duits onderzoek niet of te laat serieus hebben genomen? Zo ja, waarom zijn die signalen niet of te laat serieus genomen? Zo nee, waar blijkt dan uit dat die signalen wel serieus zijn genomen?
Deze opvatting deel ik niet. Ik kan hier om de hiervoor genoemde redenen niet nader op in gaan. Wel kan ik laten weten dat het OM mij heeft meegedeeld dat het over dit onderwerp steeds contact met het Duitse OM heeft en heeft gehad.
Is het waar dat de kans dat er strafbare feiten kunnen worden aangetoond dan wel verdachten kunnen worden aangehouden, vier jaar na het plegen van die vermeende feiten kleiner is dan wanneer er wel meteen door de Nederlandse justitiële autoriteiten zou zijn opgetreden? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
Dit kan niet in zijn algemeenheid zo worden gesteld.
Wat is uw opvatting over het feit dat nu wel degelijk blijkt dat Nederlandse wedstrijden zijn gemanipuleerd?
Ik deel niet de veronderstelling dat nu blijkt dat Nederlandse wedstrijden zijn gemanipuleerd.
Heling van door Oost-Europese bendes gestolen goederen in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oost-Europese bendes verkopen buit in Nederland»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde onderzoek van de Universiteit Utrecht? Zo ja, wilt u dat voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen?
Bij brief van 9 oktober 2013 (Kamerstukken II 2013/2014 29 911, nr. 85) heb ik uw Kamer het onderzoek van de Universiteit Utrecht en mijn reactie daarop doen toekomen.
Deelt u de conclusies van de onderzoekers dat veel van de door Oost-Europese criminelen gestolen goederen op Nederlandse markten worden verkocht? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers baseren deze bevinding vooral op interviews en eigen observaties op Nederlandse markten, niet op strafrechtelijke onderzoeken. De betrokken partijen in Rotterdam geven aan de signalen over het Afrikaanderplein niet in die vorm en mate te herkennen. Noch bij de gemeente Rotterdam noch bij de markt, de marktmeesters en de politie aldaar zijn concrete gevallen bekend van het verhandelen van door Oost-Europese bendes gestolen goederen. Op de Beverwijkse Markt is sprake van verticaal toezicht: gemeente, politie, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en andere handhavingsdiensten controleren deze markt regelmatig en hanteren een integrale aanpak. Daarnaast is sprake van horizontaal toezicht door de Beverwijkse Bazaar zelf. Als er voldoende concrete aanwijzingen zijn, stellen Openbaar Ministerie en de politie strafrechtelijke onderzoeken in. Dit is in het verleden ook gebeurd en dit heeft tot veroordelingen geleid.
Was u al eerder op de hoogte van de heling van deze gestolen goederen via Nederlandse markten? Zo ja, wat heeft u daar tegen gedaan? Zo nee, waarom hebt u daar een onderzoek van wetenschappers voor nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het nodig is om de capaciteit en prioriteit bij de politie om heling tegen te gaan uit te breiden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? Hoe kan het dan dat openlijk op Nederlandse markten gestolen goederen worden verkocht?
De aanpak van heling vormt een van de actiepunten in de integrale aanpak van mobiele bendes. Kern van de aanpak vormt de landelijke invoering van het digitale opkopersregister (DOR) en de koppeling tussen diefstalregisters van onder meer de stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit (fietsdiefstal), de RDW, KMar en VbV (voertuigdiefstal), stopheling.nl, gevondenofverloren.nl, de database kunst- en antiekcriminaliteit van de Landelijke Eenheid en van een aantal grote opkopers, zodat er één centraal en goed gevuld diefstalregister komt. Invoering van het DOR zal leiden tot betere opsporing van diefstal en heling; er zullen meer high impactdelicten worden opgelost en er zullen meer inbrekers, overvallers, winkeldieven, straatrovers en helers worden vervolgd. Bij een eerdere proef met het DOR zijn in een half jaar tijd 44 verdachten aangehouden en 68 zaken opgelost.
Deelt u de mening van de in het artikel aangehaalde Oost-Europese criminelen dat de Nederlanders naïef zijn als het gaat om het moeilijk maken dat hun spullen worden gestolen? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
De mening van Oost-Europese criminelen dat Nederlanders naïef zijn ten aanzien van de beveiliging van hun eigendommen deel ik niet. Integendeel: uit onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse burgers en bedrijven preventieve maatregelen treft om hun have en goed te beschermen. Zo blijkt uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven dat driekwart van de bedrijven preventieve maatregelen treft. Uit de Veiligheidsmonitor 2012 komt naar voren dat ruim driekwart van de Nederlanders maatregelen heeft getroffen om de eigen woning te beveiligen, zeventig procent laat geen waardevolle spullen in de auto liggen en een derde van de Nederlanders laat waardevolle spullen thuis om diefstal of beroving te voorkomen.
Bent u op de hoogte van de kritiek op de Nederlandse politie van de politiekorpsen in de vier genoemde Oost-Europese landen? Zo ja, wat is de aard van die kritiek en deelt u die? Zo nee, wilt u zich dan op de hoogte doen stellen van die kritiek en daarover de Kamer berichten?
Ik heb kennis genomen van de kritiek die de politiekorpsen in de vier onderzochte Oost-Europese landen en in België en Duitsland geuit hebben op de Nederlandse politie. De kritiek richt zich met name op de internationale samenwerking en het vermeende gebrek aan daadkracht van onze zijde. De Nederlandse politie onderkent ten volle het belang van een goede samenwerking met het buitenland. De afgelopen tijd heeft ze al geïnvesteerd in het verbeteren van de rechtshulprelaties. De komst van de Nationale Politie heeft eraan bijgedragen dat hierop beter intern gestuurd kan worden. Op het dossier van mobiel banditisme bestaan reeds goede relaties met buitenlandse politiekorpsen en waar nodig zullen die worden verbeterd.
De aanpak van de productie van GHB en de verkoop van grondstoffen hiervoor |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grondstof GHB moet op harddrugslijst»1 en het bericht «OM en politie ten strijde tegen online GHB-grondstof»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de drug GHB?3 4
Ja.
Deelt u de mening van de landelijk officier synthetische drugs van het Openbaar Ministerie (OM) dat GBL, de grondstof van de drugs GHB, op lijst 1 van de Opiumwet moet komen zodat de handel en productie van GHB beter aangepakt kan worden?
De quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) naar het problematisch gebruik van GBL is nog niet afgerond. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verwacht het rapport in november te ontvangen. Hij heeft de CAM, waarin ondermeer de politie en het openbaar ministerie (OM) deelnemen, tevens gevraagd hem op basis van de resultaten van de quick scan te adviseren over een eventuele aanpassing van het beleid. Op grond van dit advies zullen wij ons beraden over de vraag of er aanleiding bestaat om stappen te nemen. Wij achten het niet wenselijk hierop vooruit te lopen. Wel herhalen wij dat het plaatsen van GHB op lijst I van de Opiumwet tot gevolg heeft gehad dat onder omstandigheden strafrechtelijk kan worden ingegrepen op grond van artikel 10a Opiumwet als GBL wordt verhandeld met het oog op het produceren van Opiumwetmiddelen. Daarbij bieden zowel de zuiverheidsgraad, de hoeveelheid, de aard van de afnemer (al dan niet een bekend industrieel bedrijf) of de klantenkring aanknopingspunten om verdachte transacties op te sporen en te vervolgen.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is dat Nederland, net zoals Australië en de Verenigde Staten, overgaat tot een verbod op meer dan 80% zuivere GBL? Waarop baseert u de mening dat deze maatregel nauwelijks effectief zal zijn? Zijn er onderzoeksresultaten in deze landen die dit bevestigen?
Wij verwachten dat een dergelijk verbod niet of nauwelijks effectief zal zijn, omdat ook GBL met minder dan 80% zuiverheid kan worden toegepast bij de productie van GHB. Ons zijn geen onderzoeksresultaten bekend uit landen die tot een dergelijk verbod zouden zijn overgegaan.
Deelt u de mening dat de bewijslast voor het OM vereenvoudigd wordt als er wel een dergelijk verbod zou zijn voor GBL met een hoge zuiverheidsgraad en dat het invoeren van een dergelijk verbod de drempel voor GHB productie in ieder geval zou verhogen?
Wij verwijzen naar het antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Wat zijn inmiddels de ervaringen met de afspraken die het Landelijk Parket heeft gemaakt over de handel in GBL? Hoe vaak zijn ongebruikelijke of verdachte transacties van GBL inmiddels gemeld door de chemische industrie en door de 22 handelaren die nu bij het OM in het vizier zijn?
De afspraken houden in dat de chemische industrie is verzocht om op basis van vrijwilligheid ongebruikelijke of verdachte transacties van deze stoffen te melden bij het Meldpunt verdachte transacties chemicaliën, waarna doorgeleiding van de melding naar de politie plaatsvindt. Verder maakt het opwerpen van barrières voor de producenten deel uit van de bestrijding van de productie van synthetische drugs. Op 5 september jl. heeft het OM samen met de politie per e-mail een brief verzonden aan bekende online GBL-handelaren die volgens de politie en het OM het risico lopen zich schuldig te maken aan het overtreden van artikel 10a Opiumwet. In deze email zijn zij op dit risico gewezen en is hen dringend geadviseerd te stoppen met de verkoop van GBL. Na 5 september 2013 zijn er geen nieuwe meldingen gedaan van de invoer van GBL. Enkele handelaren hebben inmiddels te kennen gegeven te stoppen met de verkoop van GBL. Het OM houdt deze ontwikkelingen samen met de politie nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vrijwillige meldingsplicht te vervangen door een vergunningensysteem voor de verkoop van GBL zoals dat in EU-landen Bulgarije, Slowakije en Zweden het geval is? Deelt u de mening dat dit de drempel op GHB te produceren kan verhogen?
De World Health Organisation (WHO) werkt aan een risico-evaluatie van GBL. Afhankelijk van het resultaat zou dit kunnen leiden tot een advies aan de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties om GBL onder controle te brengen. Nu binnen de EU onvoldoende draagvlak bestond om GBL op de Europese lijst van drugsprecursoren op te nemen, wachten wij het resultaat van de risico-evaluatie van de WHO en de eerdergenoemde quick scan van de CAM af.
Heeft u inmiddels binnen Europa gepleit voor denaturatie van GBL, zodat deze niet meer voor menselijke consumptie kan worden gebruikt, zoals eerder gebeurd is met spiritus? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Binnen de EU is gepleit voor beperkende maatregelen. De andere lidstaten van de EU hebben daaraan onvoldoende steun verleend.
Is de quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs met betrekking tot het gebruik van GBL inmiddels afgerond? Welke adviezen heeft deze commissie uitgebracht voor aanpassingen van het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van overlast bij coffeeshops |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opstelten: «Ook bij verhuizing coffeeshops, geen buitenlanders erin» en herinnert u zich eerdere vragen over de handhaving van het ingezetenencriterium te Maastricht?1 2
Ja.
Kunt u een afschrift van uw brief aan de burgemeester van Maastricht aan de Kamer doen toekomen?
Ja, deze ontvangt u hierbij.3
Mag de burgemeester van Maastricht binnen de afspraken zoals die in het Regeerakkoord zijn opgenomen met betrekking tot lokaal maatwerk rondom de handhaving van het ingezetenencriterium en ter invulling van het concrete beleid van de lokale driehoek, bij de dagelijkse handhaving van het ingezetenencriterium, er vanaf zien om dit criterium te handhaven? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in het genoemde bericht wordt gesteld dat u geen mogelijkheid ziet tot toelating van buitenlanders in Maastrichtse coffeeshops? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is opgenomen dat de handhaving van het ingezetenencriterium in overleg met betrokken gemeenten geschiedt en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk.
Het lokaal bestuur stelt het lokale coffeeshopbeleid – binnen het landelijke kader, waaronder de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie – vast en voert de regie. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. Het ingezetenencriterium maakt onderdeel uit van de Aanwijzing Opiumwet.
De driehoek van Maastricht handhaaft thans het ingezetenencriterium in de hele gemeente Maastricht. Zoals ik in mijn brief aan de burgemeester van Maastricht van 30 augustus 2013 heb aangegeven past differentiatie binnen de gemeente met betrekking tot de verkoop aan ingezetenen, niet-ingezetenen of bepaalde niet-ingezetenen niet in het landelijk kader en de doelstellingen van het coffeeshopbeleid.
Kan de passage in het genoemde bericht dat u geen juridische mogelijkheden ziet voor toelating van buitenlanders tot coffeeshops zo gelezen worden dat dat wel ruimte laat om in de praktijk van de handhaving van het ingezetencriterium buitenlanders toe te laten? Zo nee, hoe moet het dan wel worden gelezen en betekent dat ook in andere steden buitenlanders de toegang tot coffeeshops moet worden ontzegd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Bureau Medicinale Cannabis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wiet gaat leveren voor een Utrechts experiment met hasjverstrekking aan mensen met psychiatrische problemen?1
Er is nog geen aanvraag voor een Opiumwetontheffing ingediend voor een experiment (van een behandeling) waarbij cannabis wordt verstrekt aan patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en ernstige cannabisverslaving. Vragen met betrekking tot dit experiment kunnen wij daarom op dit moment niet beantwoorden. Een ontheffing kan worden verleend als de cannabis bestemd is voor wetenschappelijk onderzoek naar de geneeskundige toepassing van hennep en hasjiesj en als de aanvrager heeft aangetoond dat daarmee het belang van de volksgezondheid wordt gediend. Zo lang er geen sprake is van een goedgekeurde ontheffingsaanvraag levert het Bureau Medicinale Cannabis geen wiet voor dit experiment.
Biedt de wetgeving inderdaad ruimte om een ontheffing te verlenen voor een dergelijk experiment?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u heeft aangegeven hier een stokje voor te steken? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven?
De minister van Veiligheid en Justitie heeft gezegd dat wanneer het experiment zou plaatsvinden zonder ontheffing het OM daartegen zal optreden omdat er dan vermoedelijk sprake is van een strafbaar feit.
Klopt het dat een dergelijke aanvraag niet beoordeeld wordt door uw ministerie maar door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wat is uw reactie indien het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport positief reageert op de aanvraag voor het Utrechtse experiment met hasjverstrekking?
Een aanvraag voor een Opiumwetontheffing wordt ingediend bij en beoordeeld door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het ministerie van VWS heeft geen ontheffingsaanvraag op grond van de Opiumwet ontvangen voor het in de berichtgeving genoemde voorgenomen Utrechtse cannabisexperiment voor het behandelen van personen met psychiatrische problemen. Het is daarom niet aan de orde om verder op deze vragen in te gaan.
De oververtegenwoordiging van Nederland bij de hosting van pornosites |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Welkom in het digitale riool», waaruit blijkt dat er wereldwijd ongeveer 720 miljoen pornografische websites zijn, waarvan meer dan een kwart afkomstig is uit Nederland?1
Ja.
Wat is naar uw mening de achtergrond van dit schrikbarend hoge aantal pornowebsites dat in Nederland gevestigd is?
Nederland heeft, zoals al in het artikel gemeld wordt, een uitstekende digitale infrastructuur en dienstverlening. Deze infrastructuur en dienstverlening leveren ons veel bedrijvigheid op, bijvoorbeeld in de vorm van (ook buitenlandse) ondernemers die ervoor kiezen om hun websites via Nederlandse hostingproviders op het internet te plaatsen. De hosting van websites met een pornografische inhoud is daarop geen uitzondering. Ik wijs er wel op dat, hoewel de hosting van dergelijke websites via Nederlandse servers kan geschieden, het daadwerkelijke aanbod (evenals de vraag) grotendeels uit het buitenland komt. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen over dit onderwerp.2
Wat vindt u ervan dat Nederland zo’n omvangrijke rol vervult op het gebied van de hosting van pornografie?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet brengt de grote rol van Nederland op het gebied van hosting met zich mee dat ook pornografische websites door (buitenlandse) ondernemers via Nederland worden gehost. Dat is een realiteit die ik, gezien het ontbreken van strafwaardigheid van pornografie, niet kan en mag veranderen. Ik ben ook niet van mening dat Nederland meewerkt aan het in leven houden van mensonwaardige omstandigheden. Op het moment dat wij informatie krijgen over websites waarop strafbare content wordt gehost, zoals kinderpornografie, worden maatregelen getroffen om de strafbare inhoud van Nederlandse servers te verwijderen. Afgezien van het tegengaan van dergelijke duidelijk strafbare content ben ik van mening dat geen andere acties mijnerzijds noodzakelijk zijn.
In hoeverre werkt Nederland naar uw oordeel direct of indirect mee aan het in het leven houden van mensonwaardige toestanden door de hosting van pornografische websites?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om te voorkomen dat Nederland nog meer gastland van pornografische websites wordt en om te bevorderen dat het Nederlandse aandeel in de hosting van dergelijke websites sterk vermindert?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is er zicht op of het materiaal dat via Nederland wordt gehost niet in strijd is met de geldende wetgeving danwel op een andere manier mensonwaardige toestanden en uitbuiting faciliteert? Op welke wijze wordt hier concreet toezicht op uitgeoefend?
In principe wordt er door Nederland geen controle uitgeoefend op de content die gehost wordt op servers die op Nederlands grondgebied staan. Dat zou ook ondoenlijk zijn. Op het moment dat er een verdenking is van een strafbaar feit zullen het OM en de politie acties ondernemen. Daarnaast bestaat er een goed functionerende «Notice and Takedown» procedure. Nederlandse hostingproviders nemen hier duidelijk hun verantwoordelijkheid voor wat betreft het verwijderen van strafbaar (kinder)pornografisch materiaal van het internet. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Voordewind en Segers over dit onderwerp.3
Deelt u de mening dat het te allen tijde gewenst is om kinderen te vrijwaren van de confrontatie met pornografisch materiaal, met name indien er tevens sprake is van seksueel geweld?
In wetenschappelijk onderzoek, verdragen, richtlijnen en wetten is de mogelijke schadelijkheid van pornografisch beeldmateriaal voor jongeren erkend. Het is dus inderdaad gewenst om minderjarigen hiertegen te beschermen. In de Nederlandse wet is dit tot uiting gebracht in artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht, dat het aanbieden, verstrekken of vertonen van schadelijk beeldmateriaal voor jongeren onder de zestien jaar aan een jongere in die leeftijdsgroep strafbaar stelt. Aan de preventieve kant is een verantwoordelijkheid weggelegd voor ouders en verzorgers van minderjarigen. Er staan hen verschillende middelen en instrumenten ter beschikking om de toegang tot pornografische materiaal op een individuele computer te blokkeren of te beperken. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op de voornoemde schriftelijke vragen van de leden Voordewind en Segers.
Deelt u de mening dat het verplicht stellen van leeftijdsverificatie voor sites met pornografisch materiaal die verder gaat dan de enkele vraag of men boven de 18 jaar is, een belangrijke bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het via in Nederland gevestigde websites verspreiden van pornografisch materiaal? Bent u bereid om tot een dergelijke verplichting te komen?
Zoals hiervoor uiteengezet ben ik niet van mening dat de Nederlandse overheid websites zou moeten terugdringen waar in principe geen strafbare content op staat. Een discussie over de wenselijkheid van strengere leeftijdsverificatie zou dan ook niet met dit oogmerk moeten worden gevoerd, maar op basis van argumenten die verband houden met de verwachte kosten en de verwachte effectiviteit van een dergelijke maatregel. Zoals de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer eerder heeft gemeld in antwoord op vragen van de leden Hilkens, Oosenbrug en Ypma is er op internet (nog) geen identificatiemiddel beschikbaar waarmee identiteit en leeftijd van een bezoeker van websites eenduidig kunnen worden vastgesteld.4
Welke mogelijkheden zijn er op grond van de artikelen 240 en 240a Wetboek van Strafrecht (Sr.) om op te treden tegen het door middel van websites openlijk aanbieden van pornografisch materiaal, terwijl er geen sprake is van enige vorm van leeftijdsverificatie? In hoeverre biedt artikel 240 Sr. voldoende mogelijkheden om op te treden tegen de ongewilde confrontatie met pornografisch materiaal via internet?
Hoewel de ratio achter artikel 240a Sr. is om een onverhoedse confrontatie van jongeren met pornografische afbeeldingen te voorkomen, gaat dit artikel uit van een aanwijsbaar en individualiseerbaar slachtoffer dat jonger is dan zestien jaar. Daar is hier geen sprake van. Het gaat hier om webpagina’s die onderdeel zijn van websites die grotendeels vanuit het buitenland worden aangeboden aan het algemene publiek en die door een hosting provider in Nederland worden doorgegeven. Voorts verwijs ik naar de antwoorden op vraag 8.
Welke gronden voor weigering van domeinnamen bestaan er op dit moment? Is het op basis van de huidige wet- en regelgeving mogelijk om bijvoorbeeld namen voor websites die expliciet goedkeuring suggereren van (kinder)pornografisch materiaal tegen te gaan vanwege strijdigheid met de openbare orde of de goede zeden?
In Nederland is voor het uitgeven van domeinnamen het SIDN verantwoordelijk. Op hun website www.sidn.nl is terug te vinden dat het mogelijk is om een klacht in te dienen als men van mening is dat een domeinnaam in strijd is met de openbare orde of goede zeden.
Bent u bereid in het kader van de Europese discussie over onder meer netneutraliteit bij de Europese Commissie aan te dringen op steviger beleid om de beschikbaarheid van porno op het web tegen te gaan?
Zoals hiervoor uiteengezet zie ik geen taak voor de Nederlandse overheid om een beleid te voeren tegen websites waar in principe geen strafbaar materiaal op staat. Wat betreft websites waarop wel strafbare content staat, zoals kinderpornografie, maakt de Nederlandse overheid zich uiteraard sterk om een stevig beleid na te streven, zowel in nationaal als internationaal verband.
De dood van een 19-jarig meisje |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een 19-jarig meisje om het leven is gebracht, ondanks het feit dat er aangifte is gedaan van bedreiging bij de politie?1
Ik betreur het overlijden van betrokkene ten zeerste.
Klopt het dat de aangifte is doorgestuurd naar de recherche en dat deze daar op een stapel andere aangiftes terecht is gekomen? Waarom is er na de aangifte geen actie ondernomen vanuit de politie of de recherche?
Allereerst benadruk ik dat het hier gaat om een zaak van het lokale gezag en dat deze zich primair buigt over de prioriteit die op lokaal niveau aan zaken dient te worden gegeven.
De aangifte van betrokkene is op 15 augustus 2013 opgenomen en op 16 augustus 2013 doorgezet naar het betreffende basisteam. Het basisteam heeft de aangifte op 16 augustus 2013 overgedragen aan de districtelijke opsporing en deze werd daar op 26 augustus 2013 inhoudelijk beoordeeld. Besloten werd dat de aangifte, in verband met daderindicatie, opgepakt diende te worden.
Klopt het dat deze stapel aangiftes meer zware zaken bevat, zoals overvallen met fors geweld en zware mishandelingen? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het? Zo nee, waarom niet? Hoe staat het in de rest van het land? Is daar ook sprake van stapeling en zo ja, om hoeveel zaken gaat het daar? Kunt u een landelijk overzicht geven?
Jaarlijks worden ruim 1 miljoen aangiftes opgenomen. Hieronder bevinden zich aangiftes van relatief lichte, zwaardere en zware zaken. Aangiftes van overvallen met fors geweld en zware mishandelingen worden door de politie altijd opgepakt. In het gehele land worden zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit geprioriteerd op basis van criteria waaronder de aard en ernst van de zaak en de aanwezigheid van daderindicatie.
Waarom blijven der matig ernstige zaken op een stapel liggen en wordt er niet direct werk van gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vind u van de uitspraak van de woordvoerder van de politie dat met de mankracht die de politie nu heeft, de procedure die wordt gehanteerd gewoon de harde realiteit is? Hoe ziet die procedure er precies uit? Hoe worden de keuzes gemaakt en de prioriteiten gesteld?
De gebruikelijke procedure voor aangiftes van bedreiging is dat de politiemedewerker die de aangifte opneemt zelf een eerste beoordeling doet, waarna de aangifte wordt doorgestuurd aan het Districtelijk Informatie Knooppunt. Daar wordt door een medewerker die gespecialiseerd is in bedreigingszaken de aangifte opnieuw beoordeeld, waarna hij via het basisteam wordt doorgezet naar de districtelijke opsporing. De aangiftes worden daar beoordeeld om de inzet van opsporingsmiddelen te kunnen prioriteren. In het onderhavige geval zijn deze stappen doorlopen. De procedure is dat de prioritering in overleg met het OM als gezagdrager wordt vastgesteld.
Klopt het dat er te weinig mankracht is om ernstige zaken op te pakken? Zo nee, wat is er dan misgegaan in deze zaak? Zo ja, kunt u dit tekort specificeren?
De politie in Den Bosch is in staat om dit soort aangiftes met de nodige prioriteit in behandeling te nemen. Aangezien de vraag naar politiecapaciteit groot is, moeten altijd keuzes worden gemaakt. Het is evident dat niet alle zaken gelijktijdig opgepakt kunnen worden. Dit geldt ook voor minder ernstige zaken. Binnen de politieorganisatie wordt continue gewerkt aan een verbetering van de werkprocessen waarmee de effectiviteit van het politiewerk kan verbeteren. De vorming van de nationale politie helpt om hierin snellere en betere stappen te zetten.
Als zelfs ernstige zaken blijven liggen, wat betekent dat voor minder ernstige zaken? Hoe hoog is deze stapel? Hoe staat het met de aanpak van die zaken in de regionale eenheid Oost-Brabant?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is dat dit soort zaken niet met prioriteit opgepakt kan worden? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hier snel verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Aangiftes van bedreiging dienen met prioriteit en adequaat opgepakt te worden. Ik verwijs u naar de verbeteringen van de behandeling van de aangiften die politie en OM op dit moment doorvoeren, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli 2013, kenmerk 29 628 nr. 404, heb aangegeven. Eerdere en betere casescreening maken hiervan onderdeel uit.
Ik omarm het besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch, de heer Rombouts, om in dit soort zaken de wijkagent te laten interveniëren richting bedreiger. Wijkagenten vervullen een effectieve rol door bijvoorbeeld aan de bedreiger kenbaar te maken dat hij bij de politie bekend is.
De korpschef zal de interventiemogelijkheden bij bedreigingen verder verbreden.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste teken aan de wand is dat de politie beschikt over te weinig capaciteit en dat dit ten koste gaat van de veiligheid? Zo ja, bent u bereid met de grootst mogelijke spoed de capaciteit en de werkdruk bij de politie opnieuw tegen het licht te houden en de maatregelen te nemen die nodig zijn, ook al zou dat ten koste gaan van de door u gewenste bezuinigingen? Zo nee, hoeveel meer van dergelijke incidenten zijn daarvoor nodig?
Nee, er is voldoende capaciteit beschikbaar om ernstige zaken op te pakken. De opsporingscapaciteit is in de afgelopen 10 jaar sterk gestegen: van ruim 8.500 fte in 2002 naar bijna 14.000 fte in 2012. De vraag naar politiecapaciteit is echter breed en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit worden geprioriteerd op basis van criteria waaronder de aard en ernst van de zaak. Daarnaast is het niet alleen de vraag óf een zaak kan worden opgepakt binnen de huidige capaciteit, maar vooral op welke wijze en vanuit welke expertise binnen de politieorganisatie. Samenwerking met partners blijft hierin ook een cruciale succesfactor.
Het bericht ‘Tbs’er op verlof aangehouden voor belagen 13-jarig meisje’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs’er op verlof aangehouden voor belagen 13-jarig meisje»? Klopt de inhoud van dit bericht? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de inhoud daarvan klopt.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het verlof van deze tbs’er? Zo nee, waarom niet?
Voor betrokkene is door FPC de Rooyse Wissel op 24 mei 2013 een machtiging aangevraagd voor transmuraal verlof, nadat de fasen van begeleid en onbegeleid verlof waren doorlopen. Betrokkene is in 2005 gestart met begeleid verlof. Het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVt) heeft op 5 juli 2013 positief geadviseerd over de aanvraag om transmuraal verlof. Uit het advies blijken geen bijzonderheden. Op 12 juli 2013 is de machtiging transmuraal verlof verleend. In het kader van het transmuraal verlof woonde betrokkene op de resocialisatieafdeling van de kliniek. Er werd toegewerkt naar plaatsing in een appartement nabij de kliniek, met 24-uurs toezicht en begeleiding verzorgd door de kliniek.
Deelt u de mening dat de privacy van deze tbs’er ondergeschikt is aan de veiligheid van de samenleving als geheel en potentiële slachtoffers in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier niet in algemene zin uitspraken over doen. Het recht op privéleven wordt in nationale en internationale wet- en regelgeving beschermd. In elke individuele situatie zal op basis van deze wet- en regelgeving een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van het beschermen van de privacy van betrokkene en andere belangen, zoals het belang van de veiligheid van de samenleving en het belang van (potentiële) slachtoffers.
Deelt u de mening, en de PVV heeft dit al honderd keer aangegeven, dat ook in dit geval blijkt dat de samenleving als proeftuin wordt gebruikt doordat er onschuldige slachtoffers worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Om tbs-gestelden op een veilige en verantwoorde manier te laten resocialiseren is het noodzakelijk dat de toe te kennen vrijheden gefaseerd vorm krijgen in de vorm van verlof, dat stapsgewijs en zorgvuldig verloopt via de verschillende verlofmarges.
Tbs-verlof wordt nooit toegekend zonder dat daar een uitvoerige beoordeling op meerdere niveaus aan vooraf is gegaan. Het AVt adviseert mij bij elke aanvraag voor een verlofmachtiging bij tbs met dwangverpleging. Helaas kan nooit volledig worden uitgesloten dat zich toch een (ernstig) incident voordoet. Wel is de procedure die wordt gevolgd zo ingericht dat dergelijke risico’s tot het absolute minimum worden beperkt. Overigens zullen dergelijke risico’s zich evenzeer, zo niet meer, voordoen bij ieder alternatief voor het huidige tbs-stelsel waarbij betrokkene op enig moment in vrijheid moet worden gesteld. Voorts wijs ik erop dat het gevolgen heeft voor de verlofmachtiging als de tbs-gestelde zich niet aan de afspraken houdt. De verlofmachtiging vervalt van rechtswege zodra de ter beschikking gestelde vierentwintig uur ongeoorloofd afwezig is (tenzij sprake is van overmacht), of zodra het openbaar ministerie aan het hoofd van de tbs-inrichting meldt dat de terbeschikkinggestelde wordt aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorts is op 1 januari 2011 de regeling ingegaan om gedurende tenminste één jaar in beginsel geen nieuwe verlofmachtiging te verlenen indien betrokkene een strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten of tijdens het verlof langer dan 24 uur ongeoorloofd afwezig is geweest.
Bent u door dit geval eindelijk tot het heldere inzicht gekomen dat een tbs’er op verlof altijd onder toezicht moet staan van minimaal twee bewapende begeleiders en dat de politie een signalement van een tbs’er moet hebben alvorens hij op verlof gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven, worden de vrijheden van tbs-gestelden zorgvuldig en geleidelijk opgebouwd. Wanneer na uitvoerige toetsing door het FPC, het AVt en het ministerie van Veiligheid en Justitie begeleid verlof wordt verleend, wordt dit de eerste vijf maal onder dubbele begeleiding van een sociotherapeut en een beveiliger van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) uitgevoerd.
Het enkele feit dat een tbs-gestelde met verlof gaat, is geen basis voor het verstrekken van informatie over de tbs-gestelde aan de politie. Gaat het om opsporing van ongeoorloofd afwezige tbs-gestelden dan werken politie en FPC’s nauw samen en worden de gegevens die de opsporing kunnen bevorderen uitgewisseld. Deze manier van werken voldoet in de praktijk: de politie kan adequaat reageren wanneer zich een ongeoorloofde afwezigheid voordoet.
Bent u bereid persoonlijk aan de slachtoffers van tbs’ers die op verlof toeslaan mede te delen dat de verlofregeling van tbs’ers bedoeld is als gecontroleerde toets om te kijken welke vaardigheden een tbs'er heeft, zoals u altijd in uw brieven aan de Kamer aangeeft?2 Zo nee, waarom niet?
Ik sta voor slachtoffers en voor het slachtofferbeleid. Ik spreek met grote regelmaat persoonlijk met slachtoffers en nabestaanden. Ik sta ook voor mijn tbs-beleid en neem de verantwoordelijkheid om dat uit te leggen, ook als dat een moeilijk gesprek is. De bij de verloftoekenning betrokken medewerkers, zowel in het gevangeniswezen als bij de FPC’s en de verlofunit TBS, hebben als taak om bij beslissingen rondom het toekennen en begeleiden van verlof de slachtofferbelangen nadrukkelijk mee te wegen. Het format dat vorig jaar is ontwikkeld ten behoeve van het slachtofferonderzoek bij een verlofaanvraag, helpt daarbij. Bij de beoordeling van een verlofaanvraag is de aanwezigheid van een actueel slachtofferonderzoek vereist. In dit slachtofferonderzoek wordt aan de slachtoffers gevraagd of zij geïnformeerd willen worden over verlof van een tbs-gestelde.
Daarnaast kunnen voorwaarden aan het verlof worden gesteld waarbij rekening wordt gehouden met slachtoffers, bijvoorbeeld door het verlof niet te praktiseren in de buurt van de woonplaats van het slachtoffer.
Beseft u dat, indien u niets aan het huidige tbs systeem verandert, u persoonlijk verantwoordelijk bent voor de levenslange trauma's van onschuldige slachtoffers, veroorzaakt door deze onverbeterlijke en ongeneeslijke tbs’ers die zo nodig naar buiten moeten? Zo nee, waarom niet?
De recidivecijfers over een langere periode tonen aan dat het tbs-stelsel goed werkt. Ook recent zijn de recidivecijfers van tbs-gestelden over de gehele linie, van algemene tot tbs-waardige recidive, nog gedaald. Waar mogelijk wordt hard gewerkt aan verbetering. Met de sector zijn duidelijke afspraken gemaakt over onder meer maatregelen op het gebied van de doorstroming van patiënten, over transparantie in de verantwoording en over kwaliteitsmeting.
Zie voorts ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de verlofregeling van tbs’ers per direct te wijzigen om te voorkomen dat tbs’ers op verlof nieuwe slachtoffers maken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder vraag 4 heb ik dit punt toegelicht.
Het bericht 'Kanslozenkaravaan uit Balkan komt eraan' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kanslozenkaravaan uit Balkan komt eraan»?1 Zo ja, wat is uw reactie op het artikel?
Het aangehaalde artikel suggereert dat de Roemeense overheid actief beleid voert om bepaalde mensen naar de rijkere delen van de Europese Unie te sturen. Dergelijke signalen heb ik niet ontvangen.
In het artikel wordt ook gesproken over uitzendbureaus die met schijncontracten mensen uit Roemenië en Bulgarije naar West-Europa halen en voor laag loon laten werken. Het is onwenselijk dat door de komst van migranten de Nederlandse arbeidsvoorwaarden onder neerwaartse druk komen te staan. Dat leidt onder andere tot oneerlijke concurrentie voor bonafide werkgevers en opent de deur voor arbeidsuitbuiting. In navolging van het project EU-arbeidsmigratie (2010) is in 2012 gestart met het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus. Tevens heeft het kabinet in april van dit jaar het actieplan schijnconstructies aangekondigd2 met tal van maatregelen om schijnconstructies aan te pakken. Zoals ik eerder heb aangegeven hecht ik een groot belang aan internationale samenwerking. En marge van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid op 20 juni jl. in Luxemburg heb ik afspraken bekrachtigd met mijn Roemeense en Bulgaarse ambtsgenoten. Deze afspraken gaan behalve over gegevensuitwisseling ook over voorlichting over rechten en plichten van werknemers in Nederland om zo bij te dragen aan het voorkomen dat mensen in zee gaan met malafide werkgevers. De onderhandelingen met Polen over vergelijkbare afspraken, boven op de bestaande bilaterale samenwerking met Polen, hoop ik dit najaar af te ronden. Mijn Roemeense en Bulgaarse collega’s hebben daarnaast ook deelgenomen aan de bestuurlijke top op 9 september jl. Bij die gelegenheid hebben we gezamenlijk geconstateerd dat het vrij verkeer van werknemers in de EU ook schaduwkanten heeft en dat bilaterale samenwerking in het licht van de openstelling van de Nederlandse arbeidsmarkt voor Bulgaren en Roemenen (met ingang van 1 januari 2014) van belang is. We hebben afgesproken dat we ons gaan inspannen om excessen, zoals onderbetaling, uitbuiting en schijnconstructies, tegen te gaan. De eerder overeengekomen bilaterale samenwerkingsafspraken gaan we nu uitwerken in concrete acties.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van inspecteurs van de Rapid Intervention Police Service in Boekarest dat «kanslozen» met bijvoorbeeld een strafblad hun heil vooral elders moeten zoeken» en dat «draaideurcriminelen niet zullen worden tegengehouden als ze naar rijke delen van de Europese Unie willen»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het vrije verkeer van personen een groot goed is, maar niet bedoeld is voor het herplaatsen van criminelen, dat de uitlatingen van de inspecteurs ongepast zijn en dat de Roemeense autoriteiten zelf verantwoordelijk zijn voor de aanpak van hun criminelen?
Dat Nederland met zijn open en internationaal georiënteerde economie profiteert van de Europese Unie en de bijbehorende verworvenheden staat buiten kijf. We moeten echter ook oog hebben voor de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen. De vaak slechtere sociaaleconomische positie van migranten uit Midden- en Oost-Europa kan leiden tot onwenselijke sociale situaties en maatschappelijke overlast. Het is daarom van groot belang de hierboven beschreven initiatieven ten aanzien van EU-arbeidsmigratie voort te zetten.
Uiteraard betekent het recht op vrij verkeer van personen niet dat de lidstaten van herkomst niet langer zelf verantwoordelijkheid hoeven te nemen voor hun eigen onderdanen. Maar zoals eerder aangegeven, ik heb geen aanwijzingen dat de Roemeense overheid dit anders ziet.
Bent u bereid om contact te leggen met uw Roemeense collega om de uitlatingen van de inspecteurs aan de kaak te stellen en het aanmoedigingsbeleid van de Roemeense politie te stoppen?
Ik kan mijn Roemeense collega alleen ergens op aan spreken als ik daarvan duidelijke signalen heb. Dat is hier niet het geval. Overigens heb ik tijdens de Top EU-arbeidsmigratie van mijn Roemeense collega de indruk gekregen dat zij zich wil inzetten om te voorkomen dat Roemenen naar andere landen migreren, vanwege groeiende schaarste aan werknemers in eigen land.
Heeft u signalen dat andere EU-landen ook gebruik maken van dit aanmoedigingsbeleid om «kanslozen» hun heil te laten zoeken in rijkere EU-landen? Zo ja, bent u bereid om ook met uw collega's van deze landen contact te leggen en dit aanmoedigingsbeleid te stoppen?
Net zo min als ik signalen heb over een aanmoedigingsbeleid van de Roemeense overheid heb ik signalen dat andere lidstaten een aanmoedigingsbeleid voeren. Het is derhalve niet opportuun om specifiek dit onderwerp bij de Roemeense overheid, bij andere EU-lidstaten, dan wel in Europees verband aan de orde te stellen.
Uiteraard zijn de negatieve gevolgen van het vrij verkeer van werknemers onderwerp van gesprek in Europa. Zoals aangegeven in mijn brief van 13 september jl, blijft het kabinet zich inspannen om in Europees verband aandacht te vragen voor de schaduwkanten van het vrij verkeer van werknemers. In de brief is ook aangekondigd dat het kabinet zich wil richten op het voorlichten van EU-burgers in de landen van herkomst over hun kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt, gericht op het werven van hoogopgeleide arbeidsmigranten en het ontmoedigen van arbeidsmigranten voor de onderkant van de arbeidsmarkt.
Meerdere landen binnen de EU kunnen geconfronteerd worden met dit aanmoedigingsbeleid van de Roemeense politie; bent u bereid dit op Europees niveau onder de aandacht te brengen om gezamenlijk dit beleid een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen in uw gesprekken en de reactie van uw Roemeense collega?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om Roemeense veroordeelde criminelen te weren dan wel uit te zetten naar Roemenië?
Een in Nederland tot vrijheidsstraf veroordeelde gedetineerde Roemeen kan op grond van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) worden overgebracht naar Roemenië om daar zijn straf uit te zitten.
Wanneer Roemenië het Kaderbesluit3 implementeert, zal de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafvonnissen (WETS) waar mogelijk worden toegepast. Op dat moment wordt het mogelijk dat in Nederland veroordeelde Roemenen hun straf in Roemenië uitzitten, zonder dat hun instemming nodig is.4
Daarnaast komen strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder verblijfstatus sinds 2011 niet meer in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling na twee-derde van de straf. In plaats daarvan bestaat de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf tussentijds te beëindigen indien de vreemdeling kan worden uitgezet. Dat betekent dat als de illegaal niet meewerkt aan de uitzetting, hij de volledige straf moet uitzitten. Als hij wel Nederland verlaat, dan kan de straf worden bekort. Hierdoor wordt voor de strafrechtelijk veroordeelde vreemdeling gedurende de tenuitvoerlegging van zijn straf een prikkel tot vertrek gecreëerd. Keert de vreemdeling terug naar Nederland en heeft hij geen verblijfstitel, dan «herleeft» het strafrestant en wordt door het OM een tenuitvoerlegging gevorderd.
Het verblijfsrecht van een EU-burger en zijn familieleden, ongeacht hun nationaliteit, kan worden ontzegd of beëindigd. De vreemdeling kan ook ongewenst verklaard worden om redenen van openbare orde of openbare veiligheid.5 Ook kunnen sinds 2011 zogenaamde «veelplegers» ongewenst worden verklaard en worden uitgezet. Hierover bent u onlangs geïnformeerd in mijn brief over EU-arbeidsmigratie.
De uitkomst van de consultaties over de 15 % THC-norm voor cannabis |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere gestelde vragen over de 15% THC-norm voor cannabis?1 Zo ja, wat was de inhoud van deze consultaties bij onder andere de politie, het Openbaar Ministerie, het Nederlands Forensisch Instituut en enkele gemeenten en de instellingen voor verslavingszorg?
Ja, ik herinner mij de eerdere antwoorden. De consultaties waar u op doelt betreffen adviezen die zijn gevraagd in het kader van de interne gedachtevorming. Om die reden heeft uw Kamer de inhoudelijke rapportage van deze adviezen niet eerder ontvangen. Ik voldoe evenwel graag aan uw verzoek om deze alsnog aan uw Kamer te verzenden, als bijlage bij deze antwoorden.2 Ik stuur u tevens de volledige tekst van de ontvangen reacties voor zover die formeel van aard waren. De reacties die zijn ontvangen van gemeenten stuur ik niet integraal mee, omdat deze adviezen de persoonlijke beleidsopvatting van de betreffende ambtenaren weergeven. De strekking van deze adviezen is wel in de rapportage weergegeven, zonder vermelding om welke gemeente het gaat.
Waarom is de rapportage van deze consultaties niet tegelijkertijd met de impactanalyse van de consequenties voor de strafrechtketen (Kamerstuk 33 593) naar de Kamer gezonden? Kan de inhoudelijke rapportage van de consultaties bij diverse organisaties alsnog per direct naar de Kamer worden gezonden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke betekenis is er gehecht aan de genoemde argumenten naar aanleiding van de inhoudelijke consultaties over de aanbeveling door de expertcommissie Lijstensystematiek ten aanzien van de 15% THC-norm bij diverse organisaties, ressorterend onder de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport qua beleidsvoorbereiding van de algemene maatregel van bestuur, gelet op het belang van de scheiding der markten waarop het Nederlandse gedoogbeleid in prima forma is gestoeld? Hoe is er met de inhoud van deze consultaties omgegaan qua beleidsreactie op de aanbeveling door de expertcommissie Lijstensystematiek qua cannabis?
Uit de ontvangen reacties werd duidelijk dat de aanbeveling van de Commissie Garretsen op een aantal vlakken noopte tot nader onderzoek. Dit is rechtstreeks aanleiding geweest voor het uitvoeren van de impactanalyse die uw Kamer, tezamen met de concept-AMvB, van mij heeft ontvangen.
Is er bij het vormen van een beleidsvisie naar aanleiding van de aanbeveling van expertcommissie Lijstensystematiek over cannabis ook een vergelijking gemaakt met het handhaven van artikel 3b lid 2 Opiumwet ten behoeve van het cannabisbeleid? Zo nee, waarom niet en kan het kabinet dat alsnog doen voordat een eventuele algemene maatregel van bestuur zal worden doorgevoerd voor wat betreft de 15% THC maatregel?
Artikel 3b lid 2 Opiumwet ziet op een uitzondering van het afficheringsverbod bij openbaarmaking in het kader van medische of wetenschappelijke voorlichting. Er is geen direct verband tussen het handhaven van deze bepaling en de 15% THC-maatregel.
Bent u bereid deze vragen voor 11 september 2013 te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Een voorstel van de politiebond om niet te bezuinigen op de politie en het OM, maar te investeren in fraudeaanpak |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent het bericht: «ACP: investeren in fraudeaanpak»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het voorstel van politiebond ACP om niet te bezuinigen op de politie en het Openbaar Ministerie (OM), maar om extra te investeren in fraudebestrijding?
Het voorkómen en bestrijden van fraude heeft topprioriteit voor dit kabinet, evenals het terughalen en afpakken van onrechtmatig of anderszins ten onrechte ontvangen overheidsgelden en langs criminele weg verkregen vermogen. Omdat de bestrijding van fraude een departementale aanpak overstijgt, zet het kabinet in op een rijksbrede en programmatische aanpak van fraude. Zoals ik in mijn brief van 3 juli jl. heb aangekondigd, zal het kabinet voor het einde van dit jaar een actieplan presenteren.2 Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op de maatregelen die daarin zullen worden aangekondigd.
Klopt het dat extra investeren in fraudebestrijding zoveel opleveren dat de aangekondigde bezuinigingen overbodig worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u met dit voorstel doen nu zowel de politie als het OM hier positief over zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om net als Groot-Brittannië statistische gegevens over fraude bij te houden zodat er een goed beeld ontstaat van de omvang van fraude in ons land? Zo nee, waarom niet?
De ervaring leert dat het zeer ingewikkeld is om een betrouwbare schatting te maken van de omvang van fraude. Ook zonder een precies beeld van de omvang staat voor het kabinet vast dat een verstevigde aanpak van fraude noodzakelijk is en dat er beter zicht moet komen op de resultaten daarvan. Het bijhouden van statistieken om een goed beeld te krijgen van de totale omvang van fraude is daarbij geen doel op zich.
De artikelen ‘de grote voetbalroof’ en ‘onderzoek gewenst naar mensenhandel’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «de grote voetbalroof» in Voetbal International over de rol van investeringsfondsen, de betrokkenheid van Nederlandse bv’s daarbij en meer algemeen, mensenhandel in het voetbal?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de UEFA (via voorzitter Michel Platini) Financial Fair Play bepleit en diezelfde UEFA tegelijkertijd wordt geconfronteerd met investeringsfondsen die het tegenovergestelde bewerkstelligen, zoals verhoogde risico’s op witwassen en criminele activiteiten, ook of juist in Nederland?
Het Financial Fair Play (FFP) systeem van de UEFA ondersteunt het (financiële) welzijn van de voetbalsport. Het FFP-systeem, bestaande uit verplichtingen waaraan clubs moeten voldoen om hun boekhouding in evenwicht te brengen, is een gevolg van de herhaaldelijke financiële verliezen bij veel clubs. Als investeringsfondsen het FFP-systeem blijken te ondermijnen dan gaan wij ervan uit dat de UEFA maatregelen zal treffen.
Wat is uw oordeel over de angst bij UEFA dat door investeringsfondsen sportieve resultaten vatbaar zijn voor manipulatie als de investeerder economische belangen heeft bij spelers alsmede bij andere voetbalclubs?
Het is goed dat de UEFA alert is op mogelijke bedreigingen voor de integriteit van de sport, en wij kunnen ons de zorgen van de UEFA voorstellen dat de belangen van investeerders bij spelers en clubs kunnen leiden tot misstanden in de sport. Essentieel bij het voorkomen van en de strijd tegen wedstrijdmanipulatie, witwassen en andere criminele activiteiten is dat de diverse belangen die een investeerder heeft transparant zijn. Het onderzoek «Matchfixing in Nederland; de aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak» laat zien dat de integriteit van de sport verder dient te worden verbeterd. Een van de mogelijke maatregelen daartoe is het vergroten van de (financiële) transparantie in de sportwereld. Het voorbereidend onderzoek van het openbaar ministerie is nog in gang. Vanwege het mogelijke opsporingsbelang – het voorbereidend onderzoek kan immers leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, dat niet gediend is bij voortijdige openbaarmaking van onderzoeksgegevens – kan ik daarover op dit moment geen inhoudelijke mededelingen doen.
Wat is uw opvatting over het gebrek aan transparantie dat kan zorgen voor verdere risico’s op matchfixing, witwassen en andere criminele activiteiten? Kunt u hierbij ook ingaan op de relatie tot het nog lopende justitieel en algemeen onderzoek naar matchfixing in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de verwevenheid van Nederlandse bv’s met investeringsfondsen, grote voetbaltransfers, zogenaamde stromannen, spelersmakelaars en andere betrokkenen?
De KNVB en de UEFA eisen dat clubs en spelers hun onafhankelijkheid behouden. De sportsector bewaakt dit zelf middels het tuchtrechtelijk kader. Het reglement van de KNVB bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor die onafhankelijkheid, zoals de bepaling dat spelers een arbeidsovereenkomst met de club moeten hebben en dat een club onafhankelijk moet zijn in het transferbeleid. Ook mogen spelersmakelaars geen belang hebben in andere partijen of twee partijen vertegenwoordigen.
De KNVB heeft laten weten dat in Nederland geen sprake is van «third-party ownership», waarbij een investeringsmaatschappij de economische rechten van een speler in bezit heeft. In Nederland bestaan wel spelersfondsen, waarbij een aandeel van de toekomstige transfervergoeding van een speler wordt gekocht. De KNVB stelt strikte eisen aan externe financiering en clubs zijn verplicht om inzage te geven in de financiële rapportages.
Wij zien op grond van het voorgaande geen aanleiding om een onderzoek in te (laten) stellen of om spelersfondsen te verbieden.
Deelt u de mening dat het systematisch gebruiken van mensen als handelswaar via investeringsfondsen en onduidelijke bv’s feitelijk mensenhandel is?
Om van mensenhandel te kunnen spreken moet er tenminste een element van onvrijwilligheid aan de orde zijn. Daarvan is ons vooralsnog niet gebleken in de context van professionele voetballers die in Nederland actief zijn.
Bent u bereid een onderzoek te gelasten naar de rol van investeringsfondsen binnen het Nederlandse voetbal of dergelijke fondsen onmiddellijk te verbieden zoals in in Engeland is gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bevorderen dat de wetgeving wordt aangepast zodat handel in inschrijfrechten en deze nieuwe vorm van spelershandel binnen het voetbal niet langer plaats kunnen vinden, bijvoorbeeld langs de weg van de zogenaamde «Pelé-wet» in Brazilië?
Internationale en nationale sportbonden hebben een eigen rol als het gaat om goed bestuur en de mogelijk nadelige gevolgen van handel in inschrijfrechten. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en financiële belangen te kijken maar ook naar de maatschappelijke voorbeeldfunctie die van het voetbal kan uitgaan. In het kader van een EU-expertgroep «Goed bestuur in de sport» wordt gekeken hoe de toegang tot, en het toezicht op, het beroep van spelersmakelaars kan worden geoptimaliseerd en hoe in de EU omgegaan kan worden met de transferregels voor met name jonge spelers. Nederland neemt actief deel aan deze EU-expertgroep, die naar verwachting in november een advies zal uitbrengen aan de Raadswerkgroep Sport. Daarna zal het onderwerp van bespreking zijn in een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers. Uw Kamer zal daarover via de daarvoor bestemde kanalen worden geïnformeerd.
De politiechef van de regionale eenheid Amsterdam, die niet Roemeense zakkenrollers, maar smartphones het probleem vindt |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitlatingen van de politiechef van de regionale eenheid Amsterdam, waarin hij naar aanleiding van de vele diefstallen tijdens de Gay Pride niet de Roemeense zakkenrollers, maar smartphones het probleem vindt?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze politiechef de plank volledig misslaat door het probleem van de Roemeense criminelen niet te onderkennen en het probleem neer te leggen bij de smartphones?
Bij zakkenrollerij en straatroof worden veel smartphones weggenomen. Deze telefoons brengen op de zwarte markt in Nederland of daarbuiten een aanzienlijk bedrag op en zijn technisch makkelijk door een nieuwe gebruiker te gebruiken, te meer omdat het op dit moment niet mogelijk is een gestolen telefoon op afstand onklaar te maken.
De politiechef heeft het probleem dat speelt rondom Roemeense criminelen niet ontkend. Hij heeft aandacht gevraagd voor het verminderen van de aantrekkelijkheid van het stelen van smartphones door deze op afstand te kunnen uitschakelen via de telecomproviders. Ik onderschrijf deze oproep en verwijs u naar mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 7 juni 2013 (kenmerk 390885). Hierin heb ik u bericht dat de Minister van Economische Zaken en ik samen met de providers het blokkeren van de IMEI van gestolen smartphones in Nederland gaan regelen en binnen welk tijdspad dit zal gebeuren.
Deelt u de mening dat deze politiechef deze Roemeense criminelen keihard moet aanpakken en niet een soort vrijbrief moet geven om de volgende keer weer terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zakkenrollers worden serieus aangepakt. Dit blijkt uit de inzet van een zakkenrollersteam bij de Gay Pride in Amsterdam en het grote aantal verrichte aanhoudingen. Voor de aanpak van deze en andere mobiele veelplegers heeft de Nederlandse politie tevens een flexteam tot zijn beschikking dat door het hele land controleacties op de snel- en provinciale wegen uitvoert gericht op de plegers van woninginbraken, bedrijfsinbraken en georganiseerde diefstallen.
In Europees verband werken lidstaten samen bij het delen van informatie over veelplegers die zich schuldig maken dergelijke, grensoverschrijdende, vormen van criminaliteit. De internationale samenwerking draagt ook bij aan een gerichte inzet van politie in landen van herkomst van mobiele daders als bijvoorbeeld Roemenië.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal gebruik maken van de mogelijkheid om tot ongewenstverklaring van de veroordeelde daders over te gaan als het openbare ordebeleid ten aanzien van EU-burgers daartoe ruimte biedt. De ongewenstverklaring houdt in dat verblijf op Nederlands grondgebied strafbaar is voor de duur van de ongewenstverklaring.
Welke maatregelen gaat u nemen om een sprinkhanenplaag van Roemeense zakkenrollers de volgende keer te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in het belang van de veiligheid van de Nederlandse burgers, de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren per 1 januari 2014 gesloten moet blijven? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Op basis van de Toetredingsakkoorden kunnen lidstaten van de Europese Unie (onder voorwaarden) beperkingen stellen aan het vrij verkeer van werknemers met nieuwe lidstaten. Dit is echter een tijdelijke situatie. Uiterlijk per 1 januari 2014 geldt op grond van de toetredingsverdragen vrij verkeer van werknemers met Bulgarije en Roemenië. Na deze datum mogen geen beperkingen meer worden gesteld aan het werknemersverkeer.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt maatregelen om migratie in goede banen te leiden en misbruik tegen te gaan, onder meer op het terrein van schijnconstructies en malafide uitzendbureaus.
Vernielde aardappelproefvelden |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aardappelproefvelden WUR vernield?»1
Ja.
Wat vindt u ervan dat onbekenden in Valthermond en in de gemeente Eemsmond twee aardappelproefvelden van Wageningen Universiteit hebben vernield? Kunt u aangeven welke negatieve effecten deze acties hebben voor de ontwikkeling van aardappels met duurzame resistentie tegen de gevreesde ziekteverwekker phytophtora?
Ik betreur dat onderzoek moedwillig wordt vernield, temeer daar het gaat om het vinden van een oplossing van een mondiaal voedselprobleem.
Deze proefvelden zijn onderdeel van een 10 jarig project van de WUR, waarvan nog 2,5 jaar te gaan, waarin wordt gewerkt aan een duurzame resistentie tegen de aardappelziekte Phytophthora en een vermindering van 75% in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit project biedt daarmee belangrijke kansen voor milieu, aardappeltelers en mkb-veredelingsbedrijven.
Het onderzoek naar een grotere resistentie van aardappelen tegen Phytophthora vindt op twee manieren plaats. Het eerste pad is via genetische modificatie (gm) van de aardappelen (het DuRPh-project van de Wageningen Universiteit en Research center, WUR) en het tweede via het biologisch veredelingsprogramma bioimpuls.
Het vermeerderingsveld in Eemshaven is bedoeld om pootgoed voor de proeven van 2014 te telen. Het veld is gedeeltelijk vernield. Het resterende deel is ruim voldoende voor de pootgoedbehoefte van de veldproeven in 2014.
Het vangveldje in Valthermond is bedoeld om in de loop van het seizoen de wijziging in de samenstelling van de Phytophthorasporenpopulatie te volgen. Uit de resterende gegevens kunnen nog betrouwbare conclusies worden getrokken voor zover zij het monitoren van de overgebleven genotypes gedurende de overgebleven tijd van het seizoen betreffen.
Deelt u de opvatting dat vernieling van aardappelproefvelden laakbaar is, aangezien dit de verdere verduurzaming van ons voedsel en het verminderen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen vertraagt dan wel belemmert? Welke acties kunt u nemen in samenwerking met lokale overheden en Wageningen Universiteit om toekomstige vernielingen zoveel mogelijk te voorkomen?
Het opzettelijk vernielen van aardappelproefvelden is laakbaar. De vernielingen hebben tot dusver niet geleid tot vertraging van het onderzoek.
De WUR is voortdurend in gesprek met allerlei groepen in de samenleving om deze te informeren over de brede maatschappelijke waarde van dit onderzoek. De WUR zal daar mee doorgaan.
Daarnaast kan de WUR overgaan tot het plaatsen van camera’s, hekken, en het inzetten van surveillance en dergelijke. In Lelystad en Valthermond zijn bewakingscamera’s geplaatst door WUR. Ook bij de voorbereiding van de seizoenen 2014 en 2015 zal de mate van inzet van deze middelen door WUR worden afgewogen.
Om de kans van slagen en de impact van dergelijke vernielingsacties zo klein mogelijk te maken, zet de overheid in op het verhogen van de weerbaarheid. Belangrijk hierbij is het verhogen van het bewustzijn bij potentiële doelwitten als onderzoekscentra en de betrokken lokale overheid, alsmede het bieden van handelingsperspectief via het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten. Tevens zijn op de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid een aantal brochures en tools beschikbaar met maatregelen die gemeenten en potentiële doelwitten kunnen nemen om hun weerbaarheid tegen dit soort acties te verhogen.
Kunt u aangeven hoe hoog de strafmaat is voor dit soort vergrijpen, en acht u die strafmaat adequaat gegeven het grote maatschappelijk belang om de wereldwijde voedselvoorziening te verduurzamen? Is het wettelijk mogelijk de schade te verhalen op de daders? Zo nee, waarom niet?
De maximale straf voor vernieling (artikel 350 Wetboek van Strafrecht (Sr)) is een gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van de vierde categorie. Ik ga ervan uit dat de strafrechter ook in het geval van het vernielen van proefgewassen daarmee voldoende ruimte heeft om een passende straf op te leggen.
Een partij die rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van een strafbaar feit kan zich als civiele partij voegen in de strafprocedure (artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv)) en kan onder voorwaarden langs die weg de schade vergoed krijgen (zie onder andere artikel 361 Sv).
Daarnaast is het mogelijk dat de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt (artikel 36f Sr).
Een partij die schade heeft geleden als gevolg van het handelen door een ander kan ook proberen die schade te verhalen via de civiele rechter wegens een onrechtmatige daad (6:162 en verder Burgerlijk Wetboek).
In alle gevallen is vereist dat de dader bekend is en er voldoende bewijs is.
Welke groeperingen of organisaties verzetten zich met buitenparlementaire middelen, zoals vernieling van andermans eigendommen en het illegaal betreden van andermans terrein, tegen de genetische modificatie van voedsel? Welke zijn in het verleden betrokken geweest bij de vernieling van proefvelden? Hoe vaak zijn in de afgelopen 10 jaar proefvelden vernield? Hoe vaak zijn daarvoor verdachten aangehouden? Hoeveel daarvan zijn voor de rechter gebracht? Wat waren de strafeisen? Hoeveel zijn uiteindelijk veroordeeld, en welke straf is hen opgelegd?
In Nederland worden de heimelijk uitgevoerde vernielingen van proefvelden met genetische gemodificeerde gewassen tot nu toe niet opgeëist door groeperingen. De acties worden doorgaans geclaimd onder gelegenheidsnamen zoals «Veldbevrijdingsteam Durf», «Field Liberation Movement», of de acties worden niet opgeëist.
Vernielingen van proefvelden met gewassen worden niet onder die noemer geregistreerd door de politie. Daardoor is het niet mogelijk een betrouwbaar cijfermatig overzicht te geven. Wel kan op basis van de politiesystemen en openbare berichtgeving worden gezegd dat er in de periode van 2003 tot en met 2013 in Nederland vermoedelijk in totaal rond de twintig gevallen zijn geweest waarin (mogelijk) sprake was van het vernielen van proefvelden met gewassen. Ondanks de inzet van de politie op dit dossier is het vanwege het uiterst heimelijke optreden door de vernielers vooralsnog niet gelukt in verband met deze gevallen verantwoordelijken op te sporen.