Het bericht 'Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten: ‘Nadenken of criminelen wel zelfde rechten hebben'' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen van de burgemeester van Haarlemmermeer dat relevante informatie over het voorkomen van georganiseerde criminaliteit waaronder signalen over corruptie niet kunnen worden gedeeld met relevante partijen?
Ik heb het signaal van burgemeester Schuurmans van Haarlemmermeer duidelijk gehoord. Ik onderschrijf het belang ten zeerste dat drugscriminelen die medewerkers op Schiphol ronselen of mensen die hun Schipholpas misbruiken om drugs te smokkelen, aan moeten worden gepakt. Bij deze aanpak is gegevensdeling een belangrijke randvoorwaarde. Daarom maakt de Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met de partners op Schiphol een grondige analyse van de informatiepositie van deze partners. In de analyse wordt gekeken naar wat al mogelijk is op gebied van gegevensdeling en wordt vervolgens de meest effectieve oplossing gekozen om de informatiepositie van deze partners te verbeteren.
Heeft u deze signalen van andere burgemeesters gehoord?
In de samenwerking met de gemeentes wordt regelmatig gesproken over gegevensdeling en worden signalen gedeeld. Naar aanleiding van de motie van Michon-Derkzen c.s.2 uit 2022 zijn knelpunten geïnventariseerd (zie ook antwoord op vraag 7). De Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert op dit moment, samen met verschillende partners waaronder de gemeente, een grondige analyse uit (zie ook antwoord op vraag 2 en 9).
Waar kunnen werkgevers op Schiphol terecht als zij een vermoeden hebben dat een werknemer niet zuiver is en niet over een Schipholpas zou moeten beschikken?
Wanneer een werkgever een vermoeden heeft van onzuiver handelen van een medewerker zijn er verschillende manieren waarop een werkgever hiervan melding kan maken.Zo kan bij een vermoeden van (ondermijnend) crimineel handelen een werkgever een melding maken bij Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de KMar.Ook kan de werkgever aangifte doen bij de Politie/KMar.
Daarnaast kan de werkgever een melding maken bij de Schiphol Group. Schiphol Group kan besluiten om vervolgens een onderzoek in te stellen door de interne bedrijfsrecherche. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat inderdaad de Schipholpas wordt misbruikt en ingaat tegen het principe van «functionele noodzakelijkheid» – de grond waarop de Schipholpas is verstrekt – kan de Schipholpas worden ingetrokken. Op deze manier kan de pas niet meer misbruikt worden voor criminele handelingen. Ook ontvangt Schiphol een geautomatiseerde melding wanneer deze werknemer opnieuw een aanvraag doet van een nieuwe Schipholpas, bij (bijvoorbeeld) een andere werkgever. Hiermee wordt voorkomen dat crimineel handelen door dezelfde personen kan worden voortgezet bij een andere werkgever.
Aanvullend zet het programma Sterke Luchthaven zich in voor meer duidelijkheid over de meldroutes en brengt ondermijning en hoe deze signalen te herkennen aan het licht bij private en publieke partners op Schiphol. Eén van de uitwerkingen hiervan is het zogenaamde POCO-netwerk. Deze points of contact ondermijning bevinden zich in zowel private als publieke organisaties en zijn opgeleid als belangrijk aanspreekpunt over ondermijningsvraagstukken. Werkgevers kunnen ruggespraak met de POCO’s houden wanneer zij vermoedens hebben van misbruik van de Schipholpas door een werknemer.
Wanneer medewerkers een vermoeden willen melden kan er gebruik worden gemaakt van het meldpunt binnen de eigen organisatie. Ook kan de medewerker (anoniem) melden via de KMar, TCI of Meld Misdaad Anoniem.
Bent u bereid in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) te bezien hoe signalen die bij het OM bekend zijn, eerder met werkgevers op Schiphol kunnen worden gedeeld?
Het is voor het OM onder bepaalde omstandigheden al mogelijk om informatie te verstrekken aan private partners zoals bedrijven die actief zijn op Schiphol. Hiervoor heeft het OM de Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden3 vastgesteld.
Daarbij vindt een zorgvuldige belangenafweging plaats tussen belangen van opsporing, het belang van de ontvanger en het belang van privacy.
Onder andere het OM, JenV en de werkgevers KLM en Schiphol hebben al langere tijd periodiek overleg over casuïstiek waarin gegevensdeling een rol speelt. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het bespreekbaar maken van knelpunten die op Schiphol spelen. Ik zal dit punt daar ook inbrengen. In de halfjaarbrieven ondermijnende criminaliteit zal ik uw Kamer hierover informeren.
In hoeverre is het bevorderen van het uitwisselen van relevante informatie onderdeel van de rijksbrede corruptieaanpak zoals die is aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord?
Op dit moment wordt de aanpak corruptie en criminele inmenging uitgewerkt. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Nu in het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de aanpak van corruptie intensiveert door o.a. publieke en private partijen weerbaarder te maken, deelt u de mening dat dit alleen kan als deze partijen in staat worden gesteld relevante informatie snel met elkaar te kunnen uitwisselen?
De aanpak van corruptie door meer weerbaarheid te creëren binnen publieke en private partijen is een belangrijk onderdeel van het regeerprogramma en één van mijn speerpunten. Het delen van informatie is hierbij een belangrijk onderdeel, zeker als het gaat om relevante informatie in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Er zijn momenteel al verschillende mogelijkheden tot het delen van dergelijke informatie zoals bijvoorbeeld middels het Waarschuwingsregister Logistieke Sector. In dit register kunnen aangesloten organisaties nagaan of een sollicitant eerder via een andere werkgever betrokken is geweest bij een aangiftewaardig incident. Dit is gebaseerd op aangifte en ontslag en niet op veroordeling. Hierdoor kan snel gehandeld worden. Ook kan gedacht worden aan preventieve middelen tegen corruptie zoals een integriteitsverklaring voor nieuwe medewerkers.
De huidige mogelijkheden tot het delen van informatie zijn op dit moment niet altijd bekend of worden niet effectief benut. De focus van de aanpak ligt op deze bestaande mogelijkheden beter bekend maken. Middels de Taskforce gegevensdeling wordt in samenwerking met de partners bekeken op welke manier hier duidelijkheid over kan worden gecreëerd en waar de huidige mogelijkheden mogelijk niet volstaan. Voor verdere uitwerking van deze aanpak verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel extra geld maakt u vrij voor het bevorderen van informatiedeling bij het voorkomen van georganiseerde criminaliteit?
Een vast onderdeel van de begrotingen van de vijf individuele mainports is de pijler «informatiebeeld». Deze pijler is een verplicht onderdeel van de begrotingen van de mainports. Bij zowel het indienen van de plannen van de mainports als bij de verantwoording van de gelden kan gestuurd worden op de invulling hiervan. Binnen deze pijler wordt ook geld vrijgemaakt voor initiatieven om informatiedeling op de mainports te faciliteren. Zo is dit geld gebruikt voor bijvoorbeeld een juridische verkenning van publiek-private informatieuitwisseling op Schiphol en voor publiek-private samenwerking (PPS) – Information Sharing Centers op verschillende mainports.
De verdeling van het geld over de vier pijlers (informatiebeeld, barrières, weerbaarheid en TCOH) in de begrotingen verschillen per mainport en verschillen per jaar. Desalniettemin is deze pijler een verplicht onderdeel van de begrotingen waardoor er structureel geld beschikbaar wordt gesteld voor informatiedeling.
Vanaf 2025 wordt tevens de politiecapaciteit voor een aantal mainports uitgebreid waardoor het informatiebeeld wordt uitgebreid. Ook wordt geïnvesteerd in het overkoepelende beeld van de problematiek en de aanpak.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Michon-Derkzen c.s. (Kamerstuk 29 911, nr. 365) waarin wordt verzocht om bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit alle knelpunten met betrekking tot het delen van relevante informatie te geven?
Eerder is de Kamer geïnformeerd over de inventarisatie die is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Michon-Derkzen c.s.4 De Taskforce gegevensdeling heeft twee geprioriteerde thema´s opgepakt, namelijk 1) vroegsignalering binnen de aanpak preventie met gezag en 2) informatiedeling binnen de mainportsaanpak. Op dit moment wordt met de betrokken partners geïnventariseerd op welke wijze de informatiepositie van deze partners duurzaam kan worden verbeterd. Bijvoorbeeld door middel van praktische handreikingen over wat binnen de huidige wetgeving kan, trainingen om de kennis te vergroten of, indien nodig, aanvullende wet- en regelgeving.
Welke concrete resultaten heeft de Justitie & Veiligheid-taskforce informatiedeling al opgeleverd bij vroegsignalering in de preventieve aanpak en gegevensdeling binnen de mainportsaanpak?
Op dit moment voert de Taskforce gegevensdeling gesprekken met diverse partners zoals de Douane, Schiphol en gemeenten. Er wordt een grondige analyse van de ervaren knelpunten uitgevoerd om toe te werken naar concrete oplossingen. Op dit moment worden de bevindingen uit de eerste gesprekken verzameld en geanalyseerd. Zoals aangekondigd in het commissiedebat op 4 september over Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit, wordt de Kamer over de eerste bevindingen geïnformeerd via de volgende halfjaarbrief aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit die eind van het jaar aan uw Kamer wordt gezonden.
Wat is de reden dat een deel van het geld dat is gereserveerd voor de mainportaanpak niet tot besteding is gekomen in 2024?
Over het jaar 2024 kunnen nog geen definitieve uitspraken over de bestedingen worden gedaan, omdat deze uitgaven nog lopen. Hierdoor heeft de besteding van mainportgelden dan ook geen vertraging opgelopen. Voorzien was dat de toekenning van mainportgelden in 2023 verstuurd zou worden, maar dit is niet gelukt omdat het proces van aanvragen en beoordelen langer heeft geduurd. Dit heeft alleen effect gehad op de stand van de verplichtingen en niet op de daadwerkelijke besteding van de middelen, die sowieso in 2024 zou plaatsvinden. Het betreft dus enkel een financieel administratieve correctie zodat de toekenning van de mainportgelden in 2024 kon plaatsvinden.
Is het mogelijk om een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden te expliciteren via een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit in gang te zetten?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 9 en 10, wordt momenteel gewerkt aan een analyse van de problematiek en oplossingsrichtingen om gegevensdeling tussen de partners op Schiphol te verbeteren. Op dit moment zijn er nog onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat het expliciteren van een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de WGS via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) bijdraagt aan het verbeteren van gegevensdeling. De praktijk wijst uit dat vaak sprake is van een mix van ervaren knelpunten, waarvan de oplossing niet op voorhand eenduidig is. In de analyse wordt daarom bekeken wat er mogelijk is en wordt de meest effectieve oplossing gekozen. Als uit de analyse blijkt dat wetgeving een noodzakelijke en effectieve oplossing is voor de ervaren knelpunten wordt dit vanzelfsprekend als optie bezien.
De aanval op Nederlandse apparaten door Chinese staatshackers |
|
Hanneke van der Werf (D66), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden apparaten in Nederland getroffen door Chinese staatshackers»?1
Ja, alle aangeschreven bewindspersonen zijn bekend met het bericht.
Sinds wanneer is deze hack bij u bekend? Hoeveel tijd is er verstreken tussen de initiële aanval en het moment dat het onder uw aandacht kwam?
De Nederlandse overheid is enkele dagen voor de publicatie van de FBI op 18 september 2024 in vertrouwen geïnformeerd over deze casus door de VS. De gehackte Nederlandse apparaten waren onderdeel van een botnet dat bekend staat in open bronnen als het Raptor Train-botnet. Dit botnet is in mei 2020 geïnitieerd. Het is niet bekend wanneer de eerste apparaten in Nederland zijn besmet. Het ging hier namelijk om een wereldwijd botnet waarvan ca. 260.000 systemen onderdeel uitgemaakt hebben, waaronder ook ruim 2000 apparaten in Nederland.
Bent u bekend met welk motief Nederlandse apparaten gehackt zijn, naast het kapen van deze systemen voor het uitvoeren van andere cyberaanvallen? Was deze aanval gericht of ongericht?
Bij het opzetten van een botnet worden apparaten besmet die op dat moment eenvoudig over te nemen zijn. Het doel is meestal zo veel mogelijk verschillende apparaten onder controle te krijgen om deze later gericht te kunnen inzetten. Het botnet zelf is dus ongericht. Ook de cybersecurity advisory van de Amerikaanse diensten geeft weer dat deze cyberoperatie ongericht was.
De Chinese cyberactor, een commercieel bedrijf, hackte doorlopend en wereldwijd kwetsbare apparaten om deze toe te voegen aan het Raptor-Train botnet. Vervolgens bood deze het botnet aan als dienstverlening voor obfuscatie doeleinden. Andere Chinese cyberactoren kregen hiermee toegang tot een middel om hun cyberoperaties langs te routeren en zo de herkomst hiervan te verhullen.
Deze activiteit past binnen het normbeeld van het Chinese cyberecosysteem en de rol van commerciële bedrijven daarbinnen. Deze professionaliseerden hun operaties door gebruik te maken van gehackte infrastructuur, waaronder consumentenapparatuur, zo meldden de AIVD2 en MIVD3 in hun jaarverslagen over 2023.
Welke gevolgen verbindt u aan het de aanval van Chinese staatshackers? Trekt u hierin gezamenlijk op met de andere getroffen landen?
De Joint Cyber Security Advisory4 van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren5 en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024)6. Met de Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS)7 streeft het kabinet naar een digitaal veilig Nederland en verhoogt het de weerbaarheid tegen cyberaanvallen.
De antwoorden op vragen 5, 8, 10 en 11 hieronder geven weer welke mitigerende maatregelen zijn genomen door het National Cybersecurity Centrum (NCSC) en Digital Trust Center (DTC). Over verdere maatregelen tracht het Kabinet zoveel mogelijk naar buiten te treden, in lijn met motie Erkens, maar dit is niet altijd mogelijk. Nederland trekt hierbij zoveel mogelijk op met partners, vooral in EU- en NAVO-verband.
Op welke termijn verwacht u een totaalbeeld te hebben van de gevolgen, de schaal en het motief van deze aanval? Kunt u de analyse (al dan niet vertrouwelijk) aan de Kamer doen toekomen?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024). Verder geven de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 hieronder weer wat het huidige, en naar verwachting zo volledig mogelijk nationale totaalbeeld over de gevolgen, de schaal en het vermoedelijk motief is.
Het NCSC heeft door tussenkomst van het Digital Trust Centre (DTC) van het Ministerie van Economische Zaken, waar mogelijk eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is daarbij een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC en het DTC hebben ook op hun websites8 9 algemeen beveiligingsadvies uitgebracht met een verwijzing naar deze Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten over het verhogen van weerbaarheid toegevoegd.
Is er kritische digitale infrastructuur geraakt door deze aanval? Zijn de volledige gevolgen voor de cyberveiligheid van Nederland in beeld?
Nee, voor zover bekend waren de in Nederland besmette systemen geen onderdeel van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur. Het ging met name om besmetting van consumentenapparaten.
Is er mogelijk staatsgeheime informatie geraakt in de aanval? Met welke zekerheid kunt u dat zeggen?
Voor zover bekend waren de besmette systemen geen onderdeel van de kritische infrastructuur, er zijn geen apparaten van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur besmet en onderdeel geweest van het Raptor-Train botnet. Voor zover bekend is het botnet ook niet door andere Chinese cyberactoren gebruikt om cyberoperaties uit te voeren tegen Nederlandse of Europese belangen. Zeer waarschijnlijk is er vanuit het botnet geen dreiging geweest voor Nederlandse staatsgeheimen. Gezien het doel van het netwerk was om cyberoperaties te verhullen, kan echter inherent niet worden uitgesloten dat dit op enig moment het geval is geweest.
Op welk detailniveau is het bekend welke personen, organisaties en apparaten getroffen zijn? Welke rol speelt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nu bij het informeren en de verdere hulpverlening van getroffenen?
Van de Nederlandse gehackte apparaten is het bekend wat de IP-adressen en MAC-adressen waren. De gebruikers van deze apparaten hebben voor zover bekend geen problemen ondervonden van de malware, omdat deze er op gericht was om internetverkeer op heimelijke wijze via het apparaat te routeren. Voor zover bekend hebben de betreffende gebruikers ook geen problemen ondervonden door de Amerikaanse verstoringsoperatie waarbij deze malware verwijderd is van hun apparaten en waarmee het botnet werd uitgeschakeld.
Het NCSC heeft een lijst gekregen met alle IP-adressen van getroffen apparaten. Partijen zijn, waar mogelijk, via het DTC geïnformeerd. Het gaat hier om een klein deel van de totale hoeveelheid getroffen apparaten in Nederland Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het niet ging om apparaten van organisaties behorende tot de doelgroep van het NCSC (Rijksoverheid of vitale aanbieders). Wel hebben zowel het DTC en het NCSC op hun website algemeen advies gepubliceerd en verwijzingen toegevoegd naar het Joint Cyber Security Advisory en bestaande kennisproducten om de weerbaarheid te verhogen.
Kunt u vaststellen of de getroffen apparaten een gedeelde kwetsbaarheid hadden? Hoe kan deze kwetsbaarheid worden afgedekt? Zou de Cyber Resilience Act (CRA) voorkomen dat dergelijke hacks in de toekomst weer plaatsvinden?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten spreekt over misbruikte kwetsbaarheden in meer dan 70 verschillende typen apparaten, van meer dan 40 fabrikanten. Het betrof zowel apparaten die end-of-lifezijn als apparaten die nog door de fabrikant ondersteund worden.
Aangezien het botnet vat heeft gekregen op veel verschillende type kwetsbare apparaten is er waarschijnlijk sprake van meerdere uitgebuite kwetsbaarheden. De Cyber Resilience Act(CRA) schrijft voor dat producten met digitale elementen (hard- en software) vanaf eind 2027 aan cybersecurityvereisten moeten voldoen om in de EU op de markt te mogen worden aangeboden. Vanaf 1 augustus 2025 gelden er bovendien op grond van de radioapparatenrichtlijn al cybersecurityeisen voor het op de Europese markt aanbieden van draadloos verbonden apparatuur. De Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) zal toezien op de naleving van deze eisen. De kans op kwetsbaarheden in apparatuur wordt met deze cybersecurity-producteisen aanzienlijk verkleind. Toch zullen kwetsbaarheden en hacks die daar misbruik van maken nooit volledig kunnen worden voorkomen. Om die reden krijgen fabrikanten op grond van de CRA ook een zorgplicht voor de cybersecurity van de producten gedurende de verwachte gebruiksduur, waarbij zij een gratis veiligheidsupdate moeten verstrekken zodra er een kwetsbaarheid wordt geïdentificeerd, die in beginsel automatisch wordt geïnstalleerd. Hierdoor zal de impact van een eventuele hack zo veel mogelijk worden beperkt.
Welke rol hebben uw verschillende ministeries bij het verder afhandelen van de gevolgen van deze aanval?
Het NCSC heeft door tussenkomst van het DTC, waar mogelijk, eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is door het DTC een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het voor zover bekend niet ging om apparaten van organisaties binnen de Rijksoverheid of van vitale aanbieders. Ook hebben het NCSC en het DTC op hun websites algemeen beveiligingsadvies uitgebracht om dergelijke apparaten veiliger te kunnen maken. Tevens hebben het DTC en het NCSC organisaties geattendeerd op de Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten die weerbaarheid tegen digitale aanvallen verhogen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt contact met partners over mogelijke aanvullende maatregelen. Mochten diplomatieke vervolgstappen t.a.v. het incident in beeld komen, dan zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarover de coördinatie voeren.
Met welke organisaties en partijen werken uw ministeries en de NCSC samen, zowel landelijk als internationaal, om de aanval verder af te handelen?
De verdere afhandeling van deze cyberoperatie binnen Nederland is beperkt. Er zijn voor zover bekend geen vitale of overheidsbelangen getroffen waar verdere mitigatie nodig is. Door de Amerikaanse verstoringsoperatie is de malware verwijderd van de gehackte Nederlandse apparaten in het botnet. Het kabinet heeft in de communicatie rondom dit incident gewezen op de beschikbare adviesproducten op de website van het NCSC en DTC over cyberdreigingen voor kwetsbare apparaten van particulieren en midden- en kleinbedrijf om eventuele mitigatie van kwetsbaarheden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Deze antwoorden zijn in samenwerking van de Ministers van Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken opgesteld en zijn op een zo kort mogelijk termijn beantwoord.
Het artikel inzake het plegen van hypotheekfraude door drugscriminelen. |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Merlien Welzijn (NSC), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
David van Weel (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drugscriminelen in het hele land actief met hypotheekfraude» in het Financieele Dagblad?1
Ja.
Klopt het dat er door criminele netwerken grootschalige hypotheekfraude wordt gepleegd? Zo ja, komt het beeld dat u heeft overeen met dat van de politie Amsterdam?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich door de politie nader laten informeren over hun signalen in de media. Het OM herkent het beeld zoals geschetst door de politie. Deze signalen passen bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons financieel systeem misbruiken.
Daarnaast hebben de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Hieruit kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. Vanuit hun positie kunnen zij niet beoordelen of daar criminele netwerken achter zitten.
Hoe is de schatting van landelijk ruim achtduizend woningen tot stand gekomen?
Die schatting van de politie is gebaseerd op aangiftes, meldingen en bevindingen in strafrechtelijke onderzoeken in de regionale eenheden van politie.
Hoe dekkend is het zicht dat de politie hierop heeft en welke factoren van onzekerheden spelen mee?
Daders van criminaliteit, welke delicten dan ook, willen buiten het zicht van politie en OM blijven. Daarom is het zicht op criminaliteit, voor welke delicten dan ook, per definitie nooit dekkend. Daarbij is strafrecht een ultimum remedium en is de capaciteit in de (financiële) opsporing schaars en noopt deze tot keuzes. Tot slot wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit de delicten valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. Buiten de genoemde inschatting van de wijdverspreidheid kunnen er daarom per definitie geen gedetailleerdere uitspraken worden gedaan over de exacte omvang van de hypotheekfraude.
Wat is de invloed van hypotheekfraude door criminele netwerken op de woningmarkt?
Via hypotheekfraude worden in kwetsbare wijken huizen opgekocht om arbeidsmigranten onder slechte leefomstandigheden te huisvesten. Dit is zichtbaar in gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), zoals Zaanstad, waar de woningmarkt sterk wordt aangetast. Woningen aangekocht met behulp van fraude komen immers niet beschikbaar voor mensen met een modaal inkomen, zoals leraren en zorgmedewerkers. Dit is een probleem gezien de huidige krapte op de woningmarkt. Hierdoor komt op locaties waar mensen al moeite hebben om een betaalbare woning te vinden, deze nog verder buiten bereik.
Wat is uw reactie op de het onderzoek van de Amsterdamse financiële recherche naar fraude met hypotheken?
Het signaal vanuit de politie is zorgelijk, vanwege het financieel gewin dat dit oplevert voor georganiseerde criminaliteit, de hiervoor geschetste impact op de woningmarkt en de dreiging die het vormt voor de integriteit van het financiële stelsel. Financieel gewin is het centrale motief van georganiseerde criminaliteit. Het kabinet zet al langer in op de aanpak van criminele geldstromen om zo bij te dragen aan de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en aan de bescherming van de integriteit van ons financiële stelsel, de democratische rechtsorde en de openbare ruimte. In het antwoord op vraag 12 wordt ingegaan op de stappen die nu worden gezet.
Welke middelen heeft de politie om criminele netwerken die hypotheekfraude plegen op te sporen en aan te pakken?
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige financieel-economische criminaliteit, waaronder hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. Zij leggen criminele geldstromen bloot en verstoren criminele verdienmodellen. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen, en personen en/of criminele netwerken die hierin spilfuncties vervullen. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen.
In welke mate slagen politie en het Openbaar Ministerie erin deze criminele netwerken op te sporen en te veroordelen?
Dat is niet bekend. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en georganiseerde ondermijnende criminaliteit richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit verschillende strafbare feiten, zoals valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. In de fraudemonitor 2021 en 2022 is een onderverdeling gemaakt naar de categorie krediet-, hypotheek- en depotfraude waarin in 2021 sprake was van 179 zaken en in 2022 100 zaken die voor de rechter zijn gebracht.4 Het Openbaar Ministerie rapporteert tweejaarlijks over de strafrechtelijke prestaties op het terrein van fraudebestrijding. De fraudemonitor over 2023 en 2024 verschijnt eind 2025.
Het adresseren van dit vraagstuk kan echter niet alleen vanuit de opsporing komen, er is bredere inzet nodig, ook ter voorkoming. Bij het antwoord op vraag 12 wordt hier nader op ingegaan.
Wat is er bekend over de aflossnelheid van «fraudehypotheken»?
Het is niet bekend hoeveel hypothecaire leningen door consumenten zijn afgesloten op basis van het aanleveren van frauduleuze gegevens. Het is dus ook niet bekend hoe dergelijke hypothecaire leningen contractueel zijn vormgegeven voor wat betreft de looptijd en aflossnelheid van de lening, en of consumenten extra aflossen op de lening. In het algemeen geldt op grond van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen van de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars dat consumenten de aankoop van een eigen woning kunnen financieren met een aflossingsvrije lening van maximaal 50 procent van de woningwaarde. Op het overige leenbedrag moet de consument minimaal aflossen volgens een annuïtair aflosschema. Consumenten die een hypothecaire lening afsluiten voor de financiering van een eigen woning moeten deze minimaal annuïtair in ten hoogste dertig jaar aflossen om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek. Consumenten kunnen naast reguliere aflossingen op basis van een annuïtair of lineair aflossingsschema ook eenmalig of periodiek extra aflossen op de hypothecaire lening.
Klopt het dat criminelen de mogelijkheid hebben vanuit de gevangenis een bedrijf op te richten en een half uur later een hypotheekaanvraag kunnen doen?
Het uitgangspunt is dat gedetineerden enkel aan beperkingen mogen worden onderworpen indien dit voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. In algemene zin is het een gedetineerde dan ook toegestaan om een organisatie op te richten en een hypotheekaanvraag te doen, zolang binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. Dit kan alleen via de middelen en contacten die voor gedetineerden beschikbaar zijn. Uiteraard is het niet toegestaan dat een opgerichte organisatie strafbare feiten pleegt of dat hiermee een verboden organisatie wordt voortgezet. Of een bank een hypotheek verstrekt of de Kamer van Koophandel een bedrijf inschrijft, is aan die partijen.
Wat is de reden dat er geen geautomatiseerde controle op de deponeringsplicht is?
De KVK heeft op haar website staan welke rechtsvormen verplicht zijn hun jaarrekening te deponeren. Het niet voldoen aan de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken, is een economisch delict. De controle of een organisatie heeft voldaan aan deze deponeringsplicht ligt bij KvK. Bureau Economische Handhaving (BEH) is aangewezen als bevoegde opsporingsinstantie voor onder andere overtredingen van de deponeringsplicht. De KvK verstrekt daartoe aan BEH uit haar systemen een query/bestand van rechtspersonen die wel zijn ingeschreven in het handelsregister, maar niet de verplichte jaarrekening hebben gedeponeerd (voor zover zij daartoe verplicht zijn en ook niet zijn uitgezonderd van die verplichting omdat hun cijfers zijn meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt. De capaciteit in de strafrechtketen is schaars en er moeten keuzes worden gemaakt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de constateringen in het FD-artikel?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.5 Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij eventuele gegevensdeling.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om hypotheekfraude tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Bent u bereid voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor wettelijke grondslagen over hoe banken en de Belastingdienst op proportionele en gerichte wijze dit soort fraude effectief kunnen detecteren?
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst uitvoering aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra om een verkenning te doen naar het idee om banken inkomsten te kunnen laten controleren bij de Belastingdienst.6 Hierbij zal onder meer gekeken worden naar doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze verkenning en de eventuele opvolging daarvan worden geïnformeerd.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij de gegevensdeling.
Kunt u deze vragen één voor één, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Vanwege de gevoerde gesprekken en afstemming met alle betrokkenen heeft de beantwoording langer geduurd dan de gevraagde drie weken. Dat was nodig om de beantwoording te kunnen onderbouwen.
De politieke instabiliteit en corruptie in het Caribisch deel van het Koninkrijk |
|
Peter van Haasen (PVV) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de instabiele politieke situatie en de wijdverspreide corruptie in de autonome landen binnen ons Koninkrijk?1
Ja, ik ben op de hoogte van de gebeurtenissen waaraan u refereert.
Deelt u de mening dat uw doelen goed bestuur, solide financieel beleid en economische zelfredzaamheid alleen haalbaar zijn met een integer bestuur dat vrij is van corruptie?
Ja. Een goed functionerende rechtsstaat is een randvoorwaarde voor een veilige en stabiele samenleving, positieve economische ontwikkeling en houdbare overheidsfinanciën.
Ziet u een rol voor de Nederlandse overheid om corruptie en integriteit in de autonome landen binnen ons Koninkrijk te monitoren volgens dezelfde criteria als Transparency International?
Monitoring van corruptie en integriteit is een autonome aangelegenheid van de landen. Wel hecht ik grote waarde aan samenwerking op dit gebied in het Koninkrijk, want deugdelijk bestuur is een voorwaarde voor een zelfredzame overheid. In de Kamerbrief over de uitkomsten van de herijking van de Nederlandse inzet in de rechtsstaat kondig ik daarom aan de inzet op het gebied van de integriteit te versterken. BZK stelt overigens al jaarlijks 1 miljoen euro ter beschikking aan de landen voor initiatieven op het gebied van de bestuurlijke aanpak van ondermijning. Mijn departement faciliteert ook het Integriteitsplatform Dutch Caribbean om in het Koninkrijk kennis en expertise uit te wisselen. In dit kader zal in november de tweede Integrity Summit Dutch Caribbean plaatvinden op Sint Eustatius.
Ik vind het samen met u wenselijk dat de staat van de integriteit in de verschillende Caribische delen van het Koninkrijk – net als in de meeste landen – wordt gemonitord. Hierdoor kan het functioneren op het gebied van integriteit en goed bestuur vergeleken kan worden met de andere landen en eilanden in het Koninkrijk en in het Caribisch gebied. De komende periode wil ik samen met Aruba, Curaçao en Sint Maarten nagaan wat ervoor nodig is en wat het oplevert om de Caribische delen van het Koninkrijk aan te laten sluiten bij bestaande indexen en monitors op het gebied van integriteit en goed bestuur.
Transparency International heeft in het kader van integriteit wel al de National Integrity Assessment op Curaçao (2013) en Sint Maarten (2015) uitgevoerd, maar deze onderzoeken zijn niet periodiek en Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden om methodologische redenen niet meegenomen in hun periodieke Corruption Perceptions Index (CPI). Ook zijn Bonaire, Saba en Sint Eustatius geen onderdeel van TI’s beoordeling van Nederland. Ik ben momenteel in gesprek met Transparency International en verken de mogelijkheden.
Overigens wil ik in het kader van monitoring het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC) noemen. Het UNCAC-verdrag verplicht landen tot het implementeren van maatregelen die corruptie in alle vormen bestrijden. Daarnaast vindt periodiek monitoring plaats vanuit UNCAC. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat begin maart 2024 de Raad van Ministers van Curaçao heeft ingestemd met het opstarten van het ratificatieproces van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC).
Nederlandse leveranciers van gevechtshonden aan het Israelische leger |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een man met het syndroom van Down is doodgebeten door een gevechtshond van het Israëlische leger?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een oudere vrouw in haar slaap is aangevallen door een gevechtshond van het Israëlische leger?2
Ja.
Is het mogelijk dat deze en andere gevechtshonden van het Israëlische leger door een Nederlands bedrijf geleverd worden? Kunt u dit bevestigen of uitsluiten?
Bedrijven dienen een vergunning aan te vragen voor goederen/technologie die kwalificeren als dual-use volgens de EU Dual-Use Verordening of onder nationale controlemaatregelen vallen. Wanneer dit niet het geval is, zoals bij honden (zie ook het antwoord op vraag 7 en 8), heeft de overheid geen overzicht van de uitvoer van betreffende goederen.
Het kabinet doet daarnaast geen uitspraken over mogelijke leveranties van individuele bedrijven. Informatie over de exportaangiftes van individuele bedrijven is bedrijfsgevoelig en daarom vertrouwelijk.
Bent u bekend met de reportage van Left Laser bij het Nederlandse bedrijf Four Winds?3
Ja.
Deelt u de mening dat dit bedrijf transparant zou moeten zijn over het al dan niet exporteren van gevechtshonden naar Israël? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet juicht transparantie vanuit bedrijven toe, maar zolang een bedrijf zich houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving is de mate van transparantie een keuze van het bedrijf zelf.
Is het u bekend of het Nederlandse bedrijf Four Winds K9 nog steeds gevechtshonden exporteert naar Israël?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 heeft het kabinet geen overzicht van de uitvoer van honden. Ook doet het kabinet geen uitspraken over individuele bedrijven of vergunningaanvragen.
Aan welke regels moeten Nederlandse bedrijven voldoen bij de export van gevechtshonden zoals gebruikt bij de genoemde incidenten in Gaza? Zijn de wetten, verdragen en afspraken voor de export van strategische/militaire goederen van toepassing?
Voor de uitvoer van speciaal getrainde honden is geen vergunning nodig, omdat deze honden niet worden gekwalificeerd als strategische goederen. De kwalificatie van een goed als strategisch goed gebeurt op basis van consensus in de relevante internationale exportcontroleregimes of omdat deze onder nationale controle zijn gebracht. Voor speciaal getrainde honden geldt dat er internationaal geen consensus is om deze onder exportcontrole te brengen en dat deze ook niet nationaal zijn gecontroleerd.
Is een vergunning nodig voor de export van dit soort gevechtshonden? Zo ja, wat voor vergunning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke verantwoordelijkheden hebben Nederlandse bedrijven die gevechtshonden exporteren voor het dierenwelzijn, ook na de export? Op welke manier wordt daar toezicht op gehouden?
De bedrijven die in Nederland honden trainen voor de export moeten zich houden aan de Wet dieren, en specifiek het Besluit houders van dieren waarin voorschriften staan over onder andere huisvesting en verzorging van de honden. Het toezicht hierop vindt plaats door handhavende partijen, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn. Na export is de wet- en regelgeving van het land waar de honden naar geëxporteerd zijn van toepassing en is het aan het betreffende land om toezicht te houden op het welzijn van de dieren aldaar.
Het kabinet verwacht evenwel van Nederlandse bedrijven die internationaal zaken doen dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Dierenwelzijn is hier onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van de export van dergelijke honden die door politie en militaire diensten kunnen worden ingezet, van de afgelopen tien jaar, naar Israël en andere landen?
Zie het antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse export, van bijvoorbeeld honden voor het Israëlische leger, bijdraagt aan het in stand houden van de bezetting en schendingen van het oorlogsrecht en voldoet aan de recente uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?
Nederland staat onverkort voor naleving van het internationaal recht en het kabinet blijft zich hierover onverminderd uitspreken. Het kabinet roept Israël zowel bilateraal als in multilaterale fora op om zich te houden aan het internationaal recht, inclusief het recht dat geldt tijdens bezetting. Dat betekent dat de honden, net als ieder geweldsmiddel, uitsluitend mogen worden ingezet in overeenstemming met internationaal recht, in het bijzonder de regels van het bezettingsrecht en de rechten van de mens.
Daarnaast hebben betrokken bedrijven ook een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de opvolging daarvan. Het kabinet verwacht dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rightsrisico’s voor mens en milieu in hun waardeketens identificeren en waar nodig aanpakken. In het geval van gewapende conflicten wordt daarbij van bedrijven extra zorgvuldigheid verwacht.
Hoe bekijkt u de export van deze honden in zowel het licht van berichten over het doden en verminken van Palestijnse burgers als het oordeel van het Internationaal Gerechtshof dat staten de verplichting hebben om stappen te ondernemen om te voorkomen dat Nederlandse handels- en investeringsbetrekkingen bijdragen aan de instandhouding van de Israëlische bezetting, nederzettingen en annexatie van bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om gevechtshonden af te sturen op onschuldige burgers?
Laat ik duidelijk stellen dat het kabinet burgerslachtoffers altijd betreurt. In zijn algemeenheid zijn geweldsmiddelen, zoals politiehonden, niet bestemd om te worden ingezet tegen burgers die geen bedreiging vormen.
Deelt u de mening dat er een verbod moet komen op de export van deze honden naar Israël? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit verbod zo snel mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een voorstel voor een verbod of een vergunningplicht op export van speciaal getrainde honden vereist internationale afspraken om effectief te zijn en een gelijk speelveld te garanderen. In 2016 heeft het toenmalige kabinet de mogelijkheden hiervoor onderzocht. Voor de uitkomst van dit onderzoek verwijs ik u naar de kamerbrief «Exportcontrole op honden» van 9 februari 2016.4 In deze brief werd geconcludeerd op basis van juridisch advies van de Europese Commissie dat de dual-use verordening geen rechtsbasis biedt voor export beperkende maatregelen ten aanzien van diensthonden. Deze conclusie is niet veranderd sindsdien.
Het bericht 'Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude' |
|
Ingrid Michon (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude» d.d. 2 september 2024? Wat is uw reactie op dit artikel?1
Ja. De reactie op dit artikel vindt u in de antwoorden op onderstaande vragen.
Herkent u het geschetste beeld dat drugscriminelen op grote schaal hypotheken afsluiten met vervalste papieren en vervolgens vooral arbeidsmigranten huisvesten?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich naar aanleiding van de signalen in de media door de politie nader laten informeren over wat de politie ziet op hypotheekfraude. Bij het antwoord op vraag 4 en 5 wordt nader ingegaan op wat de politie ziet. Daarnaast is ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. De signalen vanuit de politie en de private partijen sluiten hier op elkaar aan. Het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de politie schetst. De acties die zullen worden ingezet naar aanleiding van de signalen worden benoemd in het antwoord op vraag 7.
Bij het Ministerie van VRO zijn er binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) en ook bij Justitie en Veiligheid verontrustende signalen vanuit de gemeente Zaanstad over hypotheekfraude binnengekomen. Hierbij zetten criminelen op grote schaal Bulgaarse arbeidsmigranten in om, gebruikmakend van hypotheekfraude, woningen aan te kopen. Deze woningen worden vervolgens benut voor de verhuur van matrassen aan de groep Bulgaarse arbeidsmigranten. Dit leidt tot overbewoning en overlast, met name in het stadsdeel Zaandam-Oost, waar het woon-en leefklimaat al ernstig onder druk staat. Daarnaast bestaat het verdienmodel voor de criminelen naast hypotheekfraude uit de opbrengsten van de verhuur van matrassen in deze woningen. De gemeente Zaanstad treedt handhavend op tegen overlast en misstanden bij het huisvesten van arbeidsmigranten, op basis van de binnengekomen signalen. De Minister van VRO werkt in het kader van het NPLV aan een Rijksbrede aanpak – aanvullend op de lokale inzet in Zaanstad.
Welke signalen heeft u gekregen over grootschalige hypotheekfraude in het hele land? Heeft dit reeds tot actie geleid? Bent u bereid verder onderzoek hiernaar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe werkt het witwassen via deze hypotheekfraude precies?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude waarbij er onjuiste of misleidende informatie wordt verstrekt bij het aanvragen van een hypotheek. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. De aanvrager verstrekt valse gegevens over zijn/haar inkomen, vermogen of schulden. Dit kan gebeuren door middel van bijvoorbeeld (door een intermediair) vervalste loonstrookjes, belastingaangiftes, bankafschriften of vervalsing jaarcijfers (in geval van inkomen uit een onderneming). Hierdoor lijkt het alsof de aanvrager een hogere hypotheek kan dragen dan in werkelijkheid mogelijk is. Met behulp van de ontvangen hypotheek kunnen deze personen een huis kopen. Het aflossen van de hypotheeklasten zelf kan ook gebeuren met crimineel en/of zwart geld.
Bent u het eens met de Amsterdamse politiechef dat het landelijke beeld «schrikbarend» is en kan aangegeven worden wat het beeld is?
De politie geeft aan dat de werkwijze, zoals geschetst in het antwoord op vraag 4, door het hele land gezien wordt. De politie schat in dat het landelijk gaat om ruim 8.000 woningen. We vinden dit zorgelijk. Dit signaal past ook bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons (financieel) systeem en (maatschappelijke) structuren misbruiken. Bij het antwoord op vraag 7 wordt ingegaan op de ingezette acties.
De VVD vindt het belangrijk dat verschillende vormen van fraude kunnen worden tegengegaan en drugscriminelen de pas afgesneden kunnen worden, welke aanpak is er op dit moment voor deze fraude?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude, en is in de opzet vergelijkbaar met andere soorten fraude, waarbij het draait om het verstrekken van onjuiste of valse informatie om financieel voordeel te behalen. Fraude, waaronder hypotheekfraude, dient zo veel mogelijk te worden voorkomen en indien nodig en mogelijk te worden bestreden. Wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit dan kunnen hypotheekverstrekkers of andere betrokken partijen aangifte doen bij de politie. De politie en het OM kunnen dan een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met daarin opgenomen financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. In de fraudemonitor van 2021 en 2022 zijn hierover cijfers gegeven. De volgende fraudemonitor ziet op de jaren 2023–2024 en ontvangt uw Kamer eind 2025. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen
Via het bij vraag 3 al toegelichte SFH kunnen hypotheekverstrekkers samenwerken bij fraudeonderzoeken, volgens het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen.
Tot slot geldt ook de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme voor hypotheekverstrekkers. Op grond hiervan dienen zij cliëntonderzoek uit te voeren, en in voorkomende gevallen melding te maken van ongebruikelijke transacties bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL.)
Banken herkennen het probleem en willen overleg over oplossingen, welke oplossingen zien de banken voor dit probleem? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Financiën hebben gesproken met de NVB, VvV en de SFH. Uit het gesprek kwam naar voren dat NVB, VvV en de SFH een check van het inkomen via de Belastingdienst zien als de enige effectieve oplossing voor het voorkomen van hypotheekfraude met inkomensgegevens. Bij het antwoord op vraag 8 wordt geschetst hoe aan dit signaal vervolg wordt gegeven.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om andere vormen van hypotheekfraude, bijvoorbeeld fraude met identiteitsgegevens, tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Hoe kijkt u naar de suggesties in het artikel om banken bij de Belastingdienst te laten controleren of de inkomsten wel kloppen? Hoe kijkt u naar een betere controle op KvK-inschrijvingen en het controleren van de deponeringsplicht? Bent u bereid dit verder te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.4
Zoals de Minister van Economische Zaken ook in de voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister van 8 mei jl. heeft toegelicht, onderzoekt het kabinet mogelijkheden om de Kamer van Koophandel (KvK) meer ruimte te geven om bij twijfel een inschrijving of mutatie in het Handelsregister voor nader onderzoek tijdelijk aan te houden en zo nodig te weigeren. Op basis van de Handelsregisterwet dienen belangrijke bedrijfsgegevens sowieso te allen tijde juist en volledig te zijn ingeschreven in het handelsregister. Overtreding van deze verplichting is een economisch delict. De opsporing van deze economische delicten is belegd bij Bureau Economische Handhaving (BEH). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt
Het kabinet wijst tevens op de controlerol van de notaris die de entiteit opricht. Vanaf 1 oktober 2024 mogen notarissen zoeken op natuurlijk persoon in het Handelsregister. Dit ter versterking van hun poortwachtersfunctie.
Welke maatregelen kunnen deze vorm van fraude en witwassen tegengaan? Wanneer kunnen die maatregelen effectief ingezet worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid in overleg te gaan met de banken en over de uitkomsten van dit overleg de Tweede Kamer op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het gesprek met NVB, VvV en SFH is reeds gevoerd en met de beantwoording van vraag 7 is aangegeven welke stappen, mede naar aanleiding van het gevoerde gesprek, worden gezet.
Gemeenten beschikken ook over veel gegevens waarbij er een link gelegd zou kunnen worden tussen criminele activiteiten en hypotheekfraude. Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen in het kader van informatiedeling met betrokken partijen? Is het mogelijk dat er vanuit lokale driehoeken actiever aan informatiedeling wordt gedaan met banken?
Ik ben bekend met de wens vanuit hypotheekverstrekkers om informatie direct vanuit gemeenten te ontvangen wanneer criminele activiteiten geconstateerd of vermoed worden bij panden waarop een hypotheek berust. Zoals bijvoorbeeld het geval is bij het opleggen van een bestuurlijke sluiting. Tijdens Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC), waar ook de NVB en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan deelnemen, is dit vraagstuk omtrent informatiedeling op 27 mei jl. besproken.
Er is toen aan de leden van het NPC toegelicht dat hypotheekverstrekkers via het Kadaster reeds kunnen nagaan of op een pand een beperking rust; gezien de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) voorschrijft dat een beperking (waaronder een bestuurlijke sluiting) publieke informatie is en door gemeenten in het Kadaster moet worden opgenomen.
De wens van SFH is dat hypotheekverstrekkers ook als «belanghebbende» worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit acht ik niet wenselijk. Naast juridische beperkingen (vanwege het subsidiariteitsbeginsel) is het verstrekken van informatie ook onwenselijk, omdat het niet proportioneel is en daarnaast de gevolgen onevenredig hard kunnen uitpakken voor de betrokkene(n). Ook bestaat het risico dat het instrumentarium van de bestuurlijke sluiting onder druk komt te staan, omdat de burgemeester de gevolgen van een sluiting moet meewegen in zijn besluit óm te sluiten.
In Amsterdam is dit jaar gestart met een Integraal Financieel Team. Een team van FIOD, Politie en OM, dat werkt binnen de integrale aanpak door het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Wat zijn de eerste resultaten van dit team? Kan deze werkwijze breder worden uitgerold bij de andere RIEC’s?
Het Integraal Financieel (IFi)-team is een gezamenlijk opsporingsteam van FIOD en politie, onder gezag van het OM, dat medio mei is gestart. Hierover is uw Kamer in juni via de jaarrapportage ondermijnende criminaliteit in meer detail geïnformeerd. Met het team wordt de operationele slagkracht van de RIEC-samenwerking in de regio Amsterdam-Amstelland versterkt. In lijn met de gefaseerde opbouw van de middelen die door JenV beschikbaar zijn gesteld, wordt het IFi-team in 2024 en 2025 opgebouwd. Het team is inmiddels operationeel en heeft een aantal onderzoeken in portefeuille. Op het moment dat de strafrechtelijke financiële onderzoeken zich in een fase bevinden dat resultaten deelbaar zijn, zal ik u daarover informeren en kan door de RIEC’s en JenV gekeken worden naar welke lessen eruit geleerd kunnen worden voor andere RIEC’s.
Het bericht 'Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord»?1
Ja.
Was u reeds bekend met het fenomeen dat boeren drugsafval dumpen op de eigen akker? Heeft u inzicht in de precieze omvang van dit probleem of is deze casus in Baarle-Nassau de eerste?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. Buiten deze casus komt het voor dat drugsafval wordt gedumpt op akkers van boeren. Naar aanleiding van een casus in december 2015 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar deze problematiek2. Drugsafval kan bijvoorbeeld in mestputten worden gedumpt of hierin geloosd door drugslabs die zich in de stal bevinden. De omvang van dit probleem is onbekend (mede omdat criminelen er veel belang bij hebben om onopgemerkt te blijven). Dit werd ook geconcludeerd in een onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) dat in augustus 2023 werd gepubliceerd.3
Waaruit bestaat de huidige aanpak van deze vormen van druggerelateerde milieudelicten? Hoe verloopt de samenwerking met publieke en private partners om beter zicht te krijgen op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten in het buitengebied?
De aanpak van druggerelateerde milieudelicten is verschillend naar gelang de oorsprong van een delict. De aanpak van drugscriminaliteit valt binnen het Ministerie van JenV onder de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Milieudelicten in de agrarische sector worden in eerste instantie opgepakt door de toezichthouders, zoals de omgevingsdiensten en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), voordat politie en het Openbaar Ministerie (OM) verder onderzoek doen.
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
Recent bleek opnieuw dat het van belang is om in te zetten op de weerbaarheid en veiligheid van bewoners en ondernemers in het buitengebied. Hier heeft uw Kamer op 23 augustus vragen over gesteld naar aanleiding van berichtgeving uit Trouw4. Op basis van een enquête van LTO Noord is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.
Er lopen meerdere initiatieven om de veiligheid van het platteland te vergroten. Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt er actief met de gemeente gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt. Door de samenwerking met het Platform Veilig Ondernemen (PVO) worden zeventig buitengebieden ondersteund bij de aanpak Veilig Buitengebied. Ook het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) en het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) richten zich op het versterken van de weerbaarheid van het buitengebied tegen ondermijnende criminaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de netwerkfunctie.
Voor boeren zijn vertrouwenspersonen ondermijnende criminaliteit aangesteld bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersoon helpt agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersoon door deze te positioneren binnen hun organisaties.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor de doorontwikkeling van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Deelt u dat, ondanks de inzet van de Nederlandse regering, het buitengebied zich nog altijd leent voor ondermijnende criminele activiteiten? Hoe bent u van plan hier meer grip op te krijgen?
Ik herken het beeld dat het buitengebied, dat om verschillende redenen kwetsbaar is, zich nog altijd kan lenen voor ondermijnende criminaliteit. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt ingezet op het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen. Deze middelen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnen komen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Hebben politie maar ook omgevingsdiensten wat u betreft voldoende handvatten en middelen om deze nieuwe vorm van drugscriminaliteit, waarbij drugsafval wordt vermengd met mest, effectief te onderzoeken en te bestrijden?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. In het antwoord op deze vraag zullen dus in zijn algemeenheid de handvatten en middelen worden beschreven.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is dit geen nieuwe vorm van drugscriminaliteit. De inzet van capaciteit tegen deze vorm van criminaliteit is een afweging van het lokale gezag. Verder geldt dat de capaciteit van de politie en omgevingsdiensten5 beperkt is.
Omgevingsdiensten kunnen wanneer zij drugsafval aantreffen namens het voor hen bevoegde gezag (provincies, waterschappen of gemeenten) handhaven, bijvoorbeeld op basis van de zorgplicht van de eigenaar van betreffende percelen. Elke eigenaar van een perceel heeft immers een zorgplicht rondom bodembescherming. Die zorgplicht is vastgelegd in artikel 2.11 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). Een omgevingsdienst kan namens het bevoegd gezag in dit soort situaties bestuursdwang toepassen. Dit betekent dat de eigenaar van de grond een zeer korte gelegenheid krijgt om het drugsafval te verwijderen en de bodemkwaliteit te herstellen. Wordt dit niet of niet afdoende uitgevoerd dan voert de omgevingsdienst bestuursdwang uit en verhaalt dan de opruimkosten van het drugsafval op de eigenaar van het perceel. Dit is een bestuursrechtelijke vorm van handhaving. De handhaving op grond van dit artikel zorgt ervoor dat de bodemverontreiniging wordt beperkt en hersteld. Dit artikel kan ook via het strafrecht worden gehandhaafd, namelijk via de Wet op de economische delicten (Wed). Er kan afhankelijk van de situatie ook gehandhaafd worden op grond van een aantal andere bepalingen van de Omgevingswet, zoals het op of in de bodem brengen van afvalstoffen zonder vergunning buiten een stortplaats (artikel 3.40c Bal), en het gebruiken van gronden in strijd met het Omgevingsplan (artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet).
De gemeente kan ook kiezen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dit betekent dat de gemeente zelf de overtreding ongedaan laat maken dan wel herstelt en de kosten daarvan verhaalt op de overtreder. Deze maatregel ligt bijvoorbeeld voor de hand als de gemeente het risico niet kan nemen dat de overtreder zich niets aantrekt van de indirecte financiële prikkel van een dwangsom, waardoor een onaanvaardbare of gevaarlijke situatie ontstaat.
Het komt helaas ook voor dat drugsafval door criminelen wordt gedumpt op publieke of particuliere grond. Terreineigenaren hebben zoals aangeven hiervoor een zorgplicht. Op dit moment kunnen deze grondeigenaren op basis van provinciale regelingen bij BIJ12 subsidie aanvragen voor de opruimkosten van het drugsafval op hun terrein.6 Overigens is het zo dat gelet op de complexiteit van het vraagstuk de landelijke regeling voor het opruimen van drugsafval niet op 1 januari 2025 in werking kan treden. Om die reden wordt de huidige regeling ook in 2025 voortgezet. Over de toekomstige situatie wordt u voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.
Waaruit bestaan de bestuurlijke maatregelen die de gemeente (in dit geval Baarle-Nassau) kan nemen op het moment dat er sprake is van drugsdumping op het eigen terrein door boeren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 kunnen diverse bestuurlijke maatregelen worden genomen. In dit geval heeft Baarle Nassau ervoor gekozen om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat het in deze casus niet gaat om een willekeurig braakliggend weiland, maar om akkers van akkerbouwers waar onder andere uien en mais worden geteeld. Een verontreiniging met drugs gerelateerde stoffen op akkers leidt naar het oordeel van de gemeente Baarle-Nassau tot een groter risico voor mens, milieu en/of de volksgezondheid.
Zijn er specifieke initiatieven om boeren te informeren over dan wel weerbaarder te maken tegen ondermijnende criminaliteit? Ziet u hierin een rol voor Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, zoals eerder bij modelhuurcontracten voor boeren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Daarnaast worden via de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en de LLTB
leden en niet-leden geïnformeerd en weerbaar gemaakt in relatie tot het mogelijke benaderingen van criminelen. Hier wordt ingezet op een breed palet aan maatregelen. Te denken valt aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten, e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten.
Is het wenselijk om in het bericht melding te maken van een anonieme tip? Wat doet dit met de meldingsbereidheid?
Het heeft altijd de voorkeur rechtstreeks bij de politie te melden. Helaas wijst de praktijk uit dat in de meer gesloten gemeenschappen de stap naar de politie niet altijd gemaakt wordt. Een potentiële melder heeft sociaal wat te verliezen, is angstig voor de mogelijke represailles of wil niet bij een rechtszaak betrokken raken als getuige.
In dit geval ging het ook nog eens om zware drugscriminaliteit. Meld Misdaad Anoniem fungeert in die gevallen als laagdrempelig vangnet voor informatie die anders helemaal niet wordt gedeeld. Door te benoemen dat de melding anoniem is gedaan, wordt de aandacht gevestigd op Meld Misdaad Anoniem als serieus handelingsperspectief dat tot resultaten kan leiden.
Wat wordt er gedaan om de handhaving in landelijke gebieden zoals Baarle-Nassau te versterken, zodat dit soort incidenten sneller worden opgespoord en aangepakt?
Wij zetten hierbij in op een betere samenwerking en informatiedeling tussen toezichthoudende organisaties. Door samenwerking en informatiedeling te bevorderen kunnen dit soort incidenten beter en sneller aan het licht komen. Dit helpt bevoegde gezagen om de beschikbare capaciteit efficiënt in te zetten en de handhaving te versterken.
Wordt er in de vervolging van dit soort delicten rekening gehouden met het onderscheid tussen boeren die uit vrije wil samenwerken met criminelen en boeren die gedwongen worden dit te doen?
Ja, in een strafrechtelijk onderzoek wordt altijd gekeken naar de rol en het aandeel van de (afzonderlijke) verdachte(n). Als verdachten aantoonbaar gedwongen zijn om dergelijke delicten te plegen kan het zo zijn dat dit uiteindelijk niet zal leiden tot strafvervolging.
Is er zicht op het criminele netwerk waar deze actie onderdeel van uitmaakt? Wie is verantwoordelijk om dit in beeld te krijgen?
Als Minister past het mij niet om op een individuele casus in te gaan, niet in de laatste plaats vanwege het opsporingsbelang. In dit soort gevallen doet de politie, onder gezag van het OM, onderzoek naar strafbare feiten en worden lopende het opsporingsonderzoek over dergelijke zaken geen mededelingen gedaan.
Welke risico's brengt het uitrijden van mest vermengd met drugsafval met zich voor de gezondheid van gewassen, vee en uiteindelijk consumenten? Zijn er al concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen?
Diverse studies geven aan dat er nog veel onbekend is over het risico van drugsafval op de voedselveiligheid en het wordt aanbevolen om nadere studies hiernaar te doen met zogenaamde stofgedragsstudies (zie verwijzingen naar studies bij het antwoord op vraag 2). Ons zijn geen concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen als gevolg van drugsdumpingen.
Welke stappen worden ondernomen om de controle en monitoring van meststoffen te verbeteren, zodat vergelijkbare incidenten in de toekomst kunnen worden voorkomen? Wordt overwogen om strengere eisen te stellen aan de kwaliteit en herkomst van meststoffen?
Zoals ook bij vraag 2 aangegeven moet het onderzoek eerst worden afgewacht over wat zich precies heeft afgespeeld in deze casus. Als dit duidelijk is kan worden bekeken of aanvullende controle of handhaving nodig is en waar dit in het proces -bij vervoer, opslag of toediening- moet worden ingezet. Aanpassing van de reeds strenge wettelijke kaders van de Opiumwet en de Meststoffenwet, lijkt op dit moment niet aan de orde. Het probleem bij dit type overtredingen is ook niet zozeer dat het wettelijk kader onvoldoende duidelijk is of dat niet duidelijk is wie bij overtreding daartegen kan optreden. Vraag is vooral hoe vergelijkbare incidenten in de toekomst beter kunnen worden voorkomen. Wij zetten er daarom op in de diverse toezichthoudende instanties beter te laten samenwerken en voorlichting te geven aan de landbouwers. Hiermee wordt beoogd dat de landbouwers bewuster en weerbaarder worden om dergelijke overtredingen te voorkomen en te onderkennen.
Het artikel ‘Kindsoldaten uit de polder’ |
|
Rosemarijn Dral (VVD) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten (criminele uitbuiting), zoals ook het Openbaar Ministerie (OM) aangeeft, een groot maatschappelijk probleem is dat om creatieve oplossingen vraagt, en dat zowel repressieve als preventieve maatregelen de komende jaren nodig zijn om het ronselen van kwetsbare jongeren tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven hoe het kabinet de komende jaren hier extra prioriteit aan gaat geven?1
Het bericht dat jongeren worden geronseld en vervolgens worden ingezet voor criminele activiteiten vinden wij zeer verontrustend. Hoewel de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, raken steeds meer kwetsbare jongeren betrokken bij zware criminaliteit zoals ook in het artikel wordt geschetst. Deze kwalijke praktijken dienen te stoppen om te voorkomen dat er nog meer jongeren slachtoffer worden van deze vorm van mensenhandel. De afgelopen jaren heeft ons departement zich hiervoor ingezet.
Het vorige kabinet heeft besloten fors te investeren in de preventie van jeugdcriminaliteit. Zo is er het programma Preventie met Gezag, waarin samen met 27 gemeenten wordt ingezet op een brede, domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Het programma biedt jongeren in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Het tegengaan van criminele uitbuiting van kwetsbare jongeren is ook onderdeel hiervan. Enkele initiatieven die hieraan bijdragen en vanuit Preventie met Gezag-middelen worden gefinancierd zijn het door Stichting School en Veiligheid ontwikkelde «niet-pluisinstrument» en het online hulpportaal Keerpunt. Waar het «niet-pluisinstrument» een intervisie-instrument is waarmee een beeld van de situatie van een leerling kan worden gevormd en de veiligheid van hem of haar en de school kan worden gewaarborgd, biedt het online hulpportaal een anonieme chat en kennisportaal voor slachtoffers van criminele uitbuiting of andere betrokken partners.
Daarnaast wordt met het versterkt Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., prioriteit gegeven aan het voorkomen van slachtoffers mensenhandel, waaronder kwetsbare jongeren. In het Actieplan wordt breed ingezet op onder meer het creëren van bewustwording, het vergroten van de meldingsbereidheid en het werken aan een betere vaststelling en bescherming van slachtoffers bij alle vormen van mensenhandel, dus ook criminele uitbuiting. In het Actieplan zijn acties opgenomen om de bewustwording te vergroten van onder meer professionals die mensenhandel kunnen zien. Hiervoor wordt een communicatiestrategie opgezet met aandacht voor de rol van social media. Vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van jongeren om slachtoffers van mensenhandel te worden is er bij de acties specifiek aandacht voor jongeren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaren een proces-verbaal is opgemaakt inzake het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten/ criminele uitbuiting?
De politie heeft geen aparte, zogeheten «maatschappelijke klasse» voor jongeren die worden geronseld voor criminele activiteiten. Dit betekent dat de politie deze incidenten niet als zodanig classificeert in de politieregistratie. Het is daarom niet mogelijk om de gevraagde cijfers aan te leveren.
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaren iemand veroordeeld voor het ronselen van jongeren?
Op basis van de informatie die op dit moment beschikbaar is vanuit de voor de Rechtspraak beschikbare management-informatiesystemen, is deze vraag niet te beantwoorden.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de beslispunten die zijn beschreven in de initiatiefnota «Opvoeden die handel» (36 261, nr. 2), alsmede de aangenomen moties die tijdens het notaoverleg over de initiatiefnota zijn ingediend?
Bij brief van 20 maart 2023 hebben de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid en de voormalig Minister voor Rechtsbescherming een beleidsreactie gegeven op de initiatiefnota en toelichting verschaft op de vraag of en zo ja, hoe uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen die daarin zijn opgenomen.2
Met betrekking tot het onderwerp criminele uitbuiting (een vorm van mensenhandel) beveelt de genoemde initiatiefnota onder meer aan om vaart te maken met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Wetboek van Strafrecht). Op 13 juni jl. heeft uw Kamer over het ingediende wetsvoorstel verslag uitgebracht. De Minister van Justitie en Veiligheid verwacht de nota naar aanleiding van het verslag dit najaar aan uw Kamer te doen toekomen.
Verder wordt in de nota aanbevolen om in lijn met de strekking van een eerder aangenomen motie de aanpak van criminele uitbuiting onderdeel te maken van de aanpak van ondermijning. Dat is het geval, onder meer via de maatregelen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 1.
Het hebben van een licht verstandelijke beperking (LVB) wordt in de nota aangehaald als een van de risicofactoren voor het plegen van een strafbaar feit. Daarom wordt in de nota de focus gelegd op het inzetten van passende bewezen interventies, door onder meer HALT, die nog gerichter zijn op de behoefte van de groep LVB’ers. Hier blijft ons departement zich voor inzetten. Uw Kamer is in dit kader eerder geïnformeerd over de voortgang van de werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof»3. Daarnaast heeft Halt binnen de aanpak van het programma Preventie met Gezag middelen gekregen om de omgang met LVB-problematiek te verbeteren. Daarnaast wordt in de initiatiefnota aangehaald dat HALT bij alle jongeren een SCIL-test4 dient af te nemen. De screening van LVB binnen de strafrechtketen blijf een continu aandachtspunt. Ten slotte wordt er in de initiatiefnota opgeroepen met een pilot de Halt-leeftijd voor jongeren met een LVB te verhogen. Ook is er een motie aangenomen van de leden Elian en Verkuijlen over een pilot waarbij first offenders in de leeftijd van 18 tot 23 jaar met een LVB-diagnose een Halt-afdoening kunnen kiezen.5 Aan uw Kamer is eerder bericht dat een dergelijke pilot niet wordt opgezet.6 Tijdens het commissiedebat justitiële jeugd van 5 september jl. is toegezegd hier nogmaals naar te kijken en de Kamer hierover nog dit jaar te informeren.
Hoeveel gemeenten hebben via het programma «Preventie met Gezag» extra capaciteit voor wijkrecherche en jeugdboa’s gekregen?
Mede naar aanleiding van de initiatiefnota van de heer Verkuijlen hebben de 27 gemeenten die via het programma Preventie met Gezag structurele middelen hebben ontvangen de mogelijkheid gekregen extra financiële middelen aan te vragen voor de inzet van de (jeugd)boa. Het betreft budget voor ongeveer één tot anderhalve formatieplaats (jeugd)boa. Gemeenten hebben zelf de regie op de aanpak en hebben hiervoor plannen ontwikkeld die passen binnen de lokale context. Van de 27 gemeenten investeren er 20 in extra (jeugd)boa’s. Daarnaast zijn er gemeenten die investeren in straatcoaches.
Dit jaar zijn nog 20 gemeenten met relatief ernstige problematiek toegevoegd aan het programma Preventie met Gezag. Zij ontvangen incidentele ondersteuning voor drie jaar. Ook voor deze gemeenten geldt dat zij zelf de regie op de aanpak hebben en plannen ontwikkeld hebben die passen binnen de lokale context. Van deze 20 gemeenten zetten drie gemeenten een deel van de middelen in ten behoeve van extra jeugdboa’s.
Ook de politie heeft extra structurele middelen ontvangen voor haar bijdrage in de aanpak Preventie met gezag. Dit betekent dat de politiecapaciteit de komende jaren wordt uitgebreid met ongeveer 50 agenten die zich kunnen gaan richten op de lokale aanpak in de 27 gemeenten die langjarig meedoen in de aanpak. De verdeling en precieze invulling van deze extra politiecapaciteit binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. De politie is in het najaar van 2023 gestart met de werving en aanstelling van de extra agenten voor Preventie met Gezag. Door het formele toekenningsproces van de formatie en de rol van het bevoegd gezag (lokaal) hierin verloopt dit proces niet in alle gebieden synchroon.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het jeugdstrafrecht wordt aangescherpt, op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel dat hier uitvoering aan geeft tegemoet zien?
Het verhogen van de strafmaat is een fundamenteel thema dat een zorgvuldig proces vergt, een goede onderbouwing en een onderzoek naar de uitvoerbaarheid. Bovendien moet een eventuele wijziging van de strafmaat worden bezien in het bredere geheel van maximumstraffen binnen het (jeugd)strafrecht. Dit wordt de komende maanden uitgewerkt in samenwerking met de partners in de jeugdstrafrechtketen en andere deskundigen. Naar verwachting wordt de Kamer in het voorjaar van 2025 nader geïnformeerd.
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat de patseraanpak wordt toegevoegd aan het preventiebeleid, hoe en op welke termijn gaat u dat vormgeven?
Dit najaar verkent de Minister van Justitie en Veiligheid samen met de relevante partners (o.a. OM, Politie, gemeenten, CJIB) op welke wijze een aanpak kan worden vormgegeven met als doel criminele rolmodellen hun status in de wijk te ontnemen (patseraanpak). Uw Kamer wordt hierover in het eerstvolgende halfjaarbericht ondermijning geïnformeerd.
Kunt u zich inspannen om deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat Mensenhandel & Prostitutie van 11 september te beantwoorden?
Ja.
Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.
De nog steeds openbare bangalijsten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kent u het bericht «Telegram blijft verwijderverzoeken bangalijsten negeren, Offlimits eist toezichthouders in te grijpen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers van bangalijsten onverteerbaar is dat hun namen nog steeds op Telegram te vinden zijn en dat daardoor nog steeds schade wordt veroorzaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het onverteerbaar voor slachtoffers en maak mij grote zorgen hierover. Het heeft enorme impact op deze vrouwen en dit raakt mij diep.
Deelt u de mening van Offlimits dat het «uitblijven van actie vanuit de overheid [tegen Bangalijsten op Telegram] onbegrijpelijk en onacceptabel» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke actie is dan tot nu toe wel door toezichthouders ondernomen?
Ik begrijp dat het voortbestaan van de bangalijsten verschrikkelijk is voor de betrokkenen en dat zij hier ernstig last van kunnen hebben en ik betreur dan ook de houding van Telegram. Daarom volg ik met interesse de afwegingen die de organisaties maken die mogelijk actie kunnen ondernemen, te weten het Openbaar Ministerie, de Autoriteit Persoonsgegevens en de Autoriteit Consument en Markt. Zij hebben verregaande zelfstandigheid en het is uiteindelijk aan hen om per geval een afweging te maken over de eventuele toepassing van beschikbare bevoegdheden en instrumenten.
Het Openbaar Ministerie doet samen met de politie momenteel breder onderzoek naar de mate waarin Telegram meewerkt aan Notice and Action-verzoeken, waartoe zij zelf via hun eigen website oproepen. Vooralsnog is uit het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar voren gekomen dat Telegram Notice and Action-verzoeken niet honoreert, waarbij het gaat om het verzoek tot het verwijderen van divers strafbaar materiaal, waaronder bangalijsten. Daarnaast wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht of en in hoeverre Telegram (inmiddels) wel meewerkt aan bevelen tot het ontoegankelijk maken van content op basis van rechterlijke machtigingen. Dit omvat onder andere bevelen op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering waarbij, na machtiging van de rechter-commissaris, een online aanbieder kan worden bevolen om inhoud ontoegankelijk te maken wanneer er sprake is van strafbare inhoud. Het onderzoek beslaat een breed scala aan verdenkingen van strafbare feiten, zoals de online handel in drugs en wapens, terreur en online materiaal van seksueel kindermisbruik. Afhankelijk van hoe het Openbaar Ministerie de uitkomsten van het onderzoek beoordeelt, worden vervolgacties overwogen. Het Openbaar Ministerie maakt per geval een afweging over vervolgstappen, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in een eerdere beantwoording van Kamervragen aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingegaan op de onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden die de AP heeft.2 Eén van de mogelijkheden die daarbij wordt genoemd, is dat belanghebbenden om handhaving kunnen vragen door middel van een handhavingsverzoek. Op basis van het bericht van Offlimits stel ik vast dat deze stap nu is gezet. Het is aan de AP om eventuele vervolgstappen te bepalen. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen daaromtrent met interesse blijven volgen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de (beoogd) toezichthouder op de digitaledienstenverordening3 (Digital Services Act – DSA) in Nederland. Telegram is echter wettelijk vertegenwoordigd in België. Daarom is het primair aan de Belgische toezichthouder te besluiten over handhaving ten aanzien van Telegram op grond van de DSA. Uit het feit dat het handhavingsverzoek tevens aan de beoogd toezichthouder op de DSA in België is verzonden blijkt dat de verzoekers dit aspect in overweging hebben genomen. Net als in Nederland moet de uitvoeringswet in België echter nog door het parlement worden behandeld alvorens er toezicht kan worden gehouden.
Belangrijk om op te merken is dat de reikwijdte van de DSA op de verschillende functies van Telegram nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, waardoor dat onderdeel van de dienst aan de daarvoor geldende verplichtingen zal moeten voldoen. Besloten (groeps)gesprekken vallen niet onder de definitie van online platform van de DSA, net zoals vergelijkbare interpersoonlijke communicatiediensten zoals WhatsApp, Signal, en Facebook Messenger er niet onder vallen.
Over welke juridische instrumenten beschikken de in het bericht genoemde toezichthouders, te weten de Autoriteit Persoonsgegevens, de Autoriteit Consument en Markt, de Belgische toezichthouders en de Europese Commissie, om handhavend tegen Telegram te kunnen optreden? Zijn deze instrumenten effectief om er voor te kunnen zorgen dat de bangalijsten van Telegram verdwijnen? Zo ja, waarom is daar dan nog geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet en welke instrumenten zijn nog wel beschikbaar om handhavend te kunnen optreden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de AP diverse onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden. Zo kan de AP onderzoek instellen naar de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en in het kader daarvan audits uitvoeren en gegevensverwerkingen inzien. Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen.4 Het is aan de AP om te beoordelen of in het geval van de bangalijsten sprake is van een schending van de gegevensbeschermingswetgeving en of zij tot handhaving overgaat en zo ja, in welke vorm dat gebeurt. Belanghebbenden kunnen hier ook om vragen door middel van een handhavingsverzoek, waarin de AP wordt verzocht om van haar bevoegdheden gebruik te maken. Nu dit laatste in gang is gezet, kijk ik met belangstelling uit naar de afweging van de AP.
Telegram valt onder toezicht van de Belgische toezichthouders (zie voor toelichting onder vraag 3). Zowel de Belgische toezichthouders als de ACM zijn nog niet bevoegd, omdat de betreffende uitvoeringswetgeving nog niet is aangenomen. Zodra dat wel het geval is, en voor zover Telegram onder de DSA valt, biedt de DSA diverse bevoegdheden die de nationale toezichthouders en de Europese Commissie in staat stellen om onderzoeks- en sanctiemaatregelen te nemen. Bij een vermoeden van niet-naleving van bepalingen uit de DSA door online aanbieders kunnen bijvoorbeeld informatieverzoeken worden gedaan, inspecties worden uitgevoerd of gesprekken worden afgenomen. Voor wat betreft de sanctionering is er in een opbouw van handhavingsmogelijkheden voorzien. De DSA biedt ruimte om geldboeten en dwangsommen op te leggen en in uiterste gevallen en onder bepaalde stringente voorwaarden kan de toezichthouder de rechter verzoeken om de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken.5 De ACM kan – na inwerkingtreding van de uitvoeringswet – als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouders te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen.6 Ook gezamenlijk onderzoek met de Belgische toezichthouders op hun initiatief of op aanbeveling van de digitaledienstenraad behoort tot de mogelijkheden. Meldingen die bij toezichthouders onder de DSA worden gedaan gelden als signalen die helpen bij het uitvoeren van het toezicht en de handhaving op de naleving van de DSA. De toezichthouders hebben geen instrumenten om verwijdering van specifieke content af te dwingen. Wel is het zo dat onder de DSA de aansprakelijkheidsvrijstelling wegvalt op het moment dat Telegram op de hoogte is van bepaalde illegale content en niet prompt handelt om die inhoud te verwijderen of anderszins ontoegankelijk te maken. Hiermee voorziet de DSA in een prikkel om illegale content te verwijderen.
De AP kan in individuele gevallen handhavend optreden als er sprake is van schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen. Weigert een partij, dan kan de AP aanvullende maatregelen nemen of een gerechtelijke procedure starten.7
Voor de beoogde toezichthouders onder de DSA geldt dat, zodra zij bevoegd zijn, het aan hen is om te bepalen of en op welke wijze zij opvolging geven aan een handhavingsverzoek.
Deelt u de mening dat als er niet handhavend tegen Telegram kan worden opgetreden dat dan betekent dat Telegram en vergelijkbare berichtendiensten en internetsites voortaan vrij spel hebben om strafbare content te verspreiden waaronder «wapens, drugs, beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik en dus ook bangalijsten» en dat dan het grondrecht op een persoonlijke levenssfeer niet meer gewaarborgd kan worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onaanvaardbaar is en wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er wel handhavend kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onaanvaardbaar is als online omgevingen verworden tot een vrijhaven voor illegale content en strafbare activiteiten. De DSA stelt dan ook dat openbare sociale media gehouden zijn op te treden tegen het openbaar maken en verspreiden van illegale content als zij er weet van hebben dat dit via hun platformen plaatsvindt. Bij berichtendiensten, zoals WhatsApp, Signal, maar dus ook Telegram, is de wetgever terughoudender om het belang van opsporing en handhaving te faciliteren, omdat daarbij grondrechten van gebruikers in het geding kunnen komen, zoals het recht op privacy en het recht op communicatie- en briefgeheim.
De aanhoudende inzet van rechtshandhavingsautoriteiten samen met relatief recente ontwikkelingen zoals de introductie van de Verordening Terroristische Online Inhoud8 en de DSA, en de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) versterken de handhavingsmogelijkheden ten aanzien van online aanbieders. Daarnaast blijft het kabinet zich inspannen voor aanvullende wetgevende instrumenten waar nodig, zoals de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik waarover nog wordt onderhandeld.
Het bericht dat de Fiod een nieuwe " Bulgarenfraude" heeft ontdekt |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Achahbar |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht ««Bulgarenfraude» lijkt weer terug; FIOD stuit na jaren van stilte bij nieuw onderzoek meteen op grootschalig netwerk»?1
Ja.
Hoe lang weet u al dat er opnieuw signalen van fraude door Bulgaren waren?
Tussen januari 2024 en april 2024 heeft de Dienst Toeslagen externe signalen ontvangen die leken te duiden op een breder fenomeen. In april 2024 heeft mijn ambtsvoorganger besloten dat deze van een dusdanige aard waren dat het aangewezen was uw Kamer in te lichten. Dit is gebeurd in de brief van 12 april jongstleden waarin een update Stand van zaken Dienst Toeslagen is opgenomen.2 Hierbij moet opgemerkt worden dat slechts een deel van de signalen een verband had met personen van Bulgaarse afkomst.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen?
Op dit soort signalen wordt uiteraard in het proces van Toeslagen wel ingegrepen. Toeslagen houdt toezicht, waarin beoordeeld wordt of iemand recht heeft op de toeslag. Dit gebeurt niet alleen bij de definitieve toekenning, maar ook in de voorschotfase. In de bovengenoemde brief is vermeld dat de meeste van de betreffende signalen in het reguliere toezicht al zijn onderkend. In die situatie wordt de toeslag stopgezet en onterecht uitbetaalde toeslag wordt teruggevorderd. Dit reguliere toezicht, dat kan leiden tot correcties en terugvorderingen van toeslagen is nooit stilgelegd.
Daarnaast is er intensief toezicht (ITO-proces) waarin verwijtbaar gedrag, met name opzettelijk foutief toeslagen aanvragen, kan worden aangepakt. Dit type toezicht kan in aanvulling op een eventuele terugvordering ook leiden tot een bestuurlijke boete. Dit proces heeft wél lang stilgelegen, en is pas recent deels opnieuw opgestart. Die stillegging, zo is ook in eerder genoemde brief vermeld, brengt risico’s met zich mee. De mogelijkheid signalen over te dragen naar de FIOD bestaat wel en is in dit geval benut.
Hoeveel Nederlands belastinggeld hebben deze criminelen kunnen stelen?
De signalen van mogelijk misbruik zijn aan uw Kamer gemeld in de bovengenoemde brief van 12 april 2024. Dit is mondeling met uw Kamer besproken op 17 april 2024. Daarbij heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat alle individuele mogelijk foutieve aanvragen op rechtmatigheid getoetst worden, waarna er zo nodig een terugvordering volgt. Ook heeft zij aangegeven dat er hier sprake is van een lopend onderzoek door de FIOD en dat het vanwege het opsporingsbelang niet mogelijk is hierover uitspraken te doen. Op de vragen 4 en 5 kan ik dan ook niet nader ingaan.
Wat gaat u doen om dit geld terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er momenteel nog meer signalen van fraude?
Dienst Toeslagen en externe partners zoals Logius en gemeenten genereren signalen van mogelijk oneigenlijk gebruik van bijvoorbeeld adressen of DigiD. Dit is inherent aan het lopende proces. De uitvoering van Toeslagen is immers afhankelijk van gegevens uit basisregistraties en van externe partners. Een signaal kan zijn dat er twijfel is over een juiste adresinschrijving, bijvoorbeeld als post retour komt. Bij Logius kan in de data zichtbaar zijn dat een DigiD door een derde is gebruikt. Toeslagen beoordeelt deze signalen om te kijken of er sprake is van foutieve toeslag, wat lang niet altijd zo hoeft te zijn. Deze toeslagen worden zo nodig gecorrigeerd. Daarna kunnen de signalen worden opgepakt in het inmiddels deels opgestarte ITO-proces, waar een met waarborgen omgeven signaalregistratie is ingericht. De externe signalen waar het hier om gaat duiden echter op een breder fenomeen en zijn om die reden in april 2024 aan uw Kamer gemeld. De Dienst Toeslagen heeft van recente signalen van mogelijk oneigenlijk gebruik van adressen een beschrijving aan de Rijksdienst voor identiteitsgegevens (RvIG) gestuurd.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Het is niet gelukt de vragen binnen deze termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren ‘voor de kick’’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren «voor de kick»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het afschuwelijk en onwijs treurig is dat onder andere Whatsappstickers van kinderporno door jongeren achteloos worden doorgestuurd, waardoor het slachtoffer van kinderporno elke keer weer opnieuw slachtoffer wordt?
Deze mening deel ik. De achteloosheid waarmee dergelijk materiaal doorgestuurd wordt is verschrikkelijk en werkt herhaald slachtofferschap van de afgebeelde personen in de hand. In mijn beleid zet ik dan ook volop in op het voorkomen hiervan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de toename en de verspreiding van kinderpornografische beelden via kanalen zoals Whatsapp en Snapchat te stoppen om te voorkomen dat (nog meer) kinderlevens worden verwoest?
Om de productie en de verspreiding van online seksueel kindermisbruik te voorkomen, wordt ingezet op een sterke strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aanpak en worden preventieve acties ondernomen en gestimuleerd. Voor een update over alle maatregelen die mijn ministerie neemt en gaat nemen om de toename en verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, verwijs ik graag naar de voortgangsbrief over de aanpak seksuele misdrijven die mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft doen toekomen op 19 juni 2024.2 Op basis van het hoofdlijnenakkoord zal de aanpak van kindermisbruik worden geïntensiveerd.
In Europees verband wordt al enkele jaren onderhandeld over een verordening die ziet op het voorkomen van het verspreiden van online materiaal van seksueel kindermisbruik. De maatregelen in deze ontwerpverordening zien nadrukkelijk ook op interpersoonlijke communicatiediensten, zoals Whatsapp en Signal.
Op welke manier hindert end-to-end-encryptie bij Whatsapp de opsporing van de makers en verspreiders van kinderporno?
In groepsgesprekken en 1-op-1 gesprekken via Whatsapp (en veel andere interpersoonlijke communicatiediensten) is de onderlinge communicatie end-to-end versleuteld en wordt door Whatsapp geen inzicht verschaft in de inhoud van berichten – dus ook niet in afbeeldingen of stickers. Het bedrijf geeft daarbij aan geen toegang te hebben tot de inhoud van deze berichten. Dit betekent overigens niet dat diensten als Whatsapp geen mogelijkheden hebben om makers en verspreiders van kinderpornografisch materiaal op hun applicatie te traceren of te verwijderen.3
In de praktijk is het voor opsporingsinstanties om bovengenoemde redenen moeilijk om zicht te krijgen op illegale activiteiten die zich afspelen op end-to-end versleutelde chatapplicaties zoals Whatsapp. Het vergt voor opsporingsinstanties daarom de inzet van zwaardere bijzondere opsporingsbevoegdheden om de inhoud van Whatsappgesprekken te verkrijgen. Zo kan soms de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk – de «hackbevoegdheid» – worden ingezet om een deel van de inhoud op het apparaat zelf te ontsluiten. Dit is echter een zwaar middel dat in de praktijk in een beperkt aantal gevallen kan worden ingezet, en ook dan is er geen garantie op succes. Het kabinet zet zich ervoor in dat beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik effectief kan worden bestreden, maar dat inperking van grondrechten alleen plaatsvindt wanneer dit strikt noodzakelijk en proportioneel is, en omkleed met passende waarborgen. In Europees verband wordt deze problematiek ook besproken in de High Level Group (HLG) on lawful access to data. Eind mei 2024 heeft de HLG mede namens de vele experts die hieraan hebben gewerkt een concept eindrapport gepresenteerd met daarin 42 aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van EU-beleid en -regelgeving voor het verbeteren van de toegang tot digitaal bewijs voor de rechtshandhaving.4 Veel lidstaten, waaronder Nederland, hebben het werk en de aanbevelingen van de (HLG) verwelkomd en gesteund in de JBZ-Raad.5 De JBZ-Raad heeft verzocht om een gecoördineerde aanpak op basis van een routekaart waarin de voorstellen van HLG worden uitgewerkt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer bewustwording komt bij de personen die deze beelden verspreiden, aangezien het lijkt alsof het gevoel van ernst van de kinderpornografische beelden naar de achtergrond aan het verdwijnen is?
Er mag geen twijfel bestaan over de ernst van kinderpornografische beelden. Het doorsturen van materiaal van seksueel kindermisbruik is een probleem dat niet enkel op repressieve wijze dient te worden aangepakt. Goede voorlichting over de schadelijke gevolgen van het doorsturen van dit materiaal is in dit kader van groot belang. Op deze wijze wordt meer bewustwording bij jongeren gecreëerd over de schadelijke effecten voor het slachtoffer bij het doorsturen van dit materiaal. Ouders en het onderwijs kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Aan bewustwording wordt in het onderwijs al veel aandacht besteed. Bijvoorbeeld in de lessen relationele en seksuele vorming of bij digitale geletterdheid. Daarnaast bestaan er de wegwijzers «Seksualiteit online». Hierin staat advies, stappenplannen en meldpunten om ongewenste sexting of shame sexting aan te pakken. Momenteel wordt bezien door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of, in het kader van de actualisatie van de wegwijzers die in het onderwijs worden aangeboden, passende aandacht kan worden besteed aan dit probleem. Hier is mijn ministerie bij aangesloten. Voor verdere toelichting op de inzet van onderwijs op dit vlak verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 6.
Voor maatregelen om het kijken naar of verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, zou ik willen verwijzen naar de voortgangsbrief over de aanpak van seksuele misdrijven, die mijn ambtsvoorganger u op 19 juni 2024 deed toekomen.6 Zo is de capaciteit van de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme recent uitgebreid en is op 1 juli jl. de Wet Bestuursrechtelijke Aanpak Kinderpornografisch Materiaal in werking getreden waarmee de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal bestuursrechtelijke bevoegdheden verkregen heeft om online materiaal ontoegankelijk te maken. Daarnaast wordt er momenteel onderhandeld over de Child Sexual Abuse(CSA)-richtlijn die zich richt op de strafbaarstelling van seksueel misbruik, de opsporing en vervolging daarvan door de rechtshandhavingsautoriteiten en een versterking van preventie en ondersteuning aan slachtoffers. Deze richtlijn is, net als de CSAM-verordening, onderdeel van de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen.7
Aanvullend heeft mijn departement recent een subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now. Ik zou willen benadrukken dat aanbieders van pornowebsites hier ook een eigen verantwoordelijkheid in zouden moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.
Ook draagt het initiatief hetstoptbijjou.nl van Offlimits bij aan het opsporen van schadelijke content, het stoppen van verspreiding van deze beelden en het voorkomen van online grensoverschrijdend gedrag. Op de website hetstoptbijjou.nl kunnen ontvangers bij het ontvangen van ongewenste beelden zelf een melding maken waarna het materiaal wordt geanalyseerd en indien nodig gemeld aan de politie.
Op welke manier krijgen jongeren voorlichting over zowel de gevaren van het verspreiden van kinderporno als de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer?
Zoals ook in vraag 5 genoemd wordt in het kader van de actualisatie van de wegwijzers «Seksualiteit online» bezien of passende aandacht kan worden besteed aan deze thematiek. Daarnaast financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van digitale weerbaarheid het programma «Mijn Cyberrijbewijs».8 Ook in dit initiatief is er specifieke aandacht voor sexting en het online delen van beeldmateriaal.
Tevens speelt het onderwijs ook een rol in de juiste voorlichting. Aandacht voor de gevaren en gevolgen van het verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik en veiligheid online in het algemeen is belangrijk, zeker in de huidige maatschappij. Er mag immers geen discussie bestaan over dat het verspreiden van materiaal van seksueel misbruik echt niet kan en dat de gevaren voor de slachtoffers groot zijn. Aandacht voor deze thema’s sluit op diverse manieren aan bij de huidige kerndoelen voor het funderend onderwijs. In landelijke, wettelijke, kerndoelen staat wat kinderen aan het eind van de basisschoolperiode moeten kennen en kunnen. Op dit moment worden landelijke kerndoelen voor het funderend onderwijs geactualiseerd. Voor een aantal leergebieden zijn er al conceptkerndoelen opgeleverd, zo ook voor het nieuwe leergebied digitale geletterdheid.
Digitaal geletterd zijn betekent dat iemand bewust, verantwoordelijk, kritisch en creatief gebruik kan maken van digitale technologie, digitale media en andere technologieën. Jongeren zijn vaardig in het bedienen van apparaten als tablets en smartphones, maar zijn zich vaak niet bewust van de werking, mogelijkheden, beperkingen en risico's van de technologie erachter. Behalve dat leerlingen leren nadenken over de kansen en risico’s van de digitale wereld, denken ze ook na over de betekenis van digitale technologie voor hun eigen leven en voor de vorming van hun eigen identiteit.9 Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het Expertisepunt digitale geletterdheid opgericht om scholen wegwijs te maken in het nieuwe leergebied digitale geletterdheid door te verbinden, te inspireren en te informeren. Scholen kunnen daarnaast kiezen uit diverse lespakketten (van verschillende aanbieders) gericht op aandacht voor thema’s als relaties, seksualiteit en (digitale) weerbaarheid.
Heeft volgens u het nieuwe Hongaarse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie gevolgen voor de onderhandelingen omtrent de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (de CSAM-verordening)? Zo ja, welke gevolgen?
Het Hongaars voorzitterschap heeft een nieuw voorstel gedaan waarmee ze tegemoet lijkt te komen aan zorgen geuit door het vorige kabinet. Het kabinet beraadt zich momenteel over een standpunt over het nieuwe voorstel.
Wat is volgens u de reden dat jongeren steeds extremere (van onthoofdingsfilmpjes tot misbruik van baby’s) vormen van kinderpornografisch materiaal bekijken?
Voorheen dienden mensen zeer specifiek op zoek te gaan naar online materiaal middels websites of zoekmachines. Er lijkt een trend te zijn waarbij jongeren en kinderen zich in online groepsgesprekken of chatomgevingen begeven met veel deelnemers waarin ze niet iedereen kennen, maar er wel veel materiaal gedeeld wordt. Daarbij wordt niet alleen materiaal van seksueel kindermisbruik gedeeld, maar ook filmpjes van mishandeling, vernedering of met een extremistische inhoud.10
Onderzoeken suggereren dat kijkers van legale pornografie de neiging hebben om in de loop van de tijd extremere content te gaan bekijken.11 Dit wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli.
Deelt u de zorgen van het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme dat kinderpornografisch materiaal makkelijk bereikbaar is en de vraag alleen maar aan het toenemen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja, ik deel de zorgen dat het materiaal makkelijk bereikbaar is. Uiteraard neem ik het signaal van de politie serieus dat de meldingen van materiaal van seksueel kindermisbruik toenemen. Daarom zet mijn ministerie zich onvermoeid in op de aanpak hiervan. Met betrekking tot de maatregelen die mijn ministerie neemt tegen de verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik en het voorkomen daarvan, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 3.
Heeft u een overzicht van het aantal gevallen van grooming en online sadistische dwang van minderjarigen van de afgelopen vijf jaren?
De politie geeft aan dat er voor 2024, tot en met juni 2024, 24 gevallen van grooming als misdrijf geregistreerd zijn. In 2023 waren dat er 88 en in 2022 registreerde de politie 97 gevallen van grooming.
De politie beschikt niet over cijfers van online sadistische dwang van minderjarigen. Hiervoor bestaat geen aparte categorisering in de politie-registratiesystemen en deze kunnen daardoor in verschillende categorieën worden geregistreerd.
Is er volgens u voldoende psychische hulp beschikbaar voor de hulp- en opsporingsdiensten die zich elke dag inzetten om kinderporno tegen te gaan en slachtoffers te helpen?
Vanuit de nationale overheid zijn er twee partijen die veelvuldig te maken hebben met het moeten bekijken van materiaal van seksueel kindermisbruik: de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal en het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme van de politie. Bij beide organisaties is er ondersteuning voor werknemers die blootstelling aan heftig materiaal ervaren tijdens hun werkzaamheden. Het betreft onder meer verplichte psychologische ondersteuningsgesprekken, ondersteuning binnen het veelal hechte teamverband en een breed gedragen coulance wanneer iemand aangeeft behoefte te hebben aan tijdelijk andere werkzaamheden of een pauze. Vergelijkbare ondersteuning vindt plaats bij Offlimits, de organisatie waar het Meldpunt Kinderporno is ondergebracht en waar medewerkers eveneens beeldmateriaal dienen te beoordelen.
Bovengenoemde diensten geven aan dat de ondersteuning die door hen wordt geboden in principe als afdoende wordt ervaren. Dit neemt niet weg dat ik wel signalen krijg dat de toename in heftigheid van het materiaal een toenemend effect op werknemers heeft. Dergelijke signalen worden altijd serieus genomen en met hen wordt meegedacht over eventuele verbetermogelijkheden van de ondersteuning indien daar behoefte aan is.
Fraude met hotelkamers voor asielopvang |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Van der Valk-keten claimt € 55 mln schade om «corrupte» asielopvang»?1
Ik heb kennisgenomen van dit artikel. Ik kan u bevestigen dat het OM en FIOD een strafrechtelijk onderzoek uitvoeren. Vooruitlopend daarop zal ik geen verdere uitspraken doen over deze zaak. Het Rijk werkt onder andere met hotels en derden (tussenpersonen) samen om voldoende opvangplekken te realiseren. Uitgangspunt van het beleid is om de instroom te beperken en de doorstroom te bevorderen, zodat de inzet van dure crisisopvang (waaronder hotels en cruiseschepen en daarmee ook inzet tussenpersonen) niet langer noodzakelijk is.
Klopt het dat voor miljoenen euro’s is gefraudeerd door een commerciële tussenpersoon die bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) hotelkamers declareerde die in werkelijkheid helemaal niet werden afgenomen bij Van der Valk hotel en dat hier ook sprake was van corruptie of in ieder geval betrokkenheid van medewerkers van hotels?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Hoe kan dit zo lang voortduren en niet direct gesignaleerd worden? Waarom wordt er überhaupt gebruik gemaakt van commerciële tussenpersonen, die er ook aan zullen moeten verdienen terwijl dit soort opvang toch al schreeuwend duur is?
De kosten voor de opvang van asielzoekers zijn hoog. Dit geldt ook voor de kosten die gemoeid zijn met de opvang van asielzoekers dan wel statushouders in hotels. Het is daarom dat ik de instroom wil beperken en andere opties voor de opvang van asielzoekers verken.
Echter, de huidige opvangsituatie is dusdanig kritiek dat het nu nog noodzakelijk is te kijken naar opvangcapaciteit buiten de reguliere opvang om ervoor te zorgen dat niemand in het gras moet slapen. Daarom zijn er, naast andere maatregelen, zoals noodopvang en het inzetten op doorstroomlocaties, ook private partijen aangezocht om opvangplekken te realiseren. Ik werk eraan in de toekomst te voorkomen dat dergelijke maatregelen nodig zijn.
De inzet van hotelkamers is arbeidsintensief en vraagt om een ander netwerk en kennis dan momenteel bij het COA voorhanden is. Gelet hierop is ervoor gekozen een in tijdelijke huisvesting gespecialiseerde partij in te zetten die zich kan richten op het uitvragen, contracteren, continu monitoren van beschikbare hotelcapaciteit en wijzigingen in gebruik. Bij het afsluiten van nieuwe contracten met hotels wordt momenteel zoveel mogelijk gewerkt zonder de inzet van externe partijen. Ik wil voorkomen dat wij nieuwe hotels moeten benutten. Zo gauw er minder opvangplekken nodig zijn, zullen de duurste opvanglocaties zo snel als mogelijk worden afgestoten.
Is hier eigenlijk een aanbestedingsprocedure gevolgd voor deze hotelkamers? En voor deze tussenpersoon? Zo nee, waarom niet? Hoe is de samenwerking met deze tussenpersoon tot stand gekomen?
Het COA heeft met LCHD een (raam)huurovereenkomst gesloten voor de huur van (delen van) hotels als tijdelijke opvanglocaties. Het gaat hier om de huur van bestaand onroerend goed, waarvoor geen aanbestedingsplicht geldt op grond van art. 2.24 sub b Aanbestedingswet. Er is geen aanbestedingsprocedure gevolgd voor deze overeenkomst.
Er wordt momenteel nader onderzoek gedaan naar de samenwerking met LCHD en de precieze rol van LCHD bij de totstandkoming van de (raam)huurovereenkomst. De afspraken tussen het COA en LCHD zijn over een langere periode tot stand gekomen en daarbij hebben de nodige aanpassingen plaatsgevonden. Pas als hierover duidelijkheid bestaat, kan ook worden beoordeeld hoe de samenwerking aanbestedingsrechtelijk gekwalificeerd moet worden.
Bij het aangaan van het contract met deze tussenpersoon was de druk op de opvang dusdanig hoog dat iedere mogelijkheid om versneld capaciteit te werven is aangegrepen. LCHD is toen in beeld gekomen. Het COA heeft een BiBob onderzoek laten uitvoeren, waar geen bijzonderheden uit zijn gekomen.
Zijn er naast de commerciële tussenpersoon/intermediair die nu onderwerp is van strafrechtelijk onderzoek nog meer tussenpersonen/intermediairs waar het COA zaken mee doet? Hoeveel zijn dat er, en welke partijen zijn dit? Zitten hier ook partijen bij die gelieerd zijn aan de partijen waar dit artikel over gaat? Zo ja, hoeveel en welke zijn dat?
Zonder in te gaan op details of specifieke namen van partijen kan ik zeggen dat het COA vaker samenwerkt met tussenpersonen. Dit gebeurt niet alleen voor het zoeken van locaties, maar bijvoorbeeld ook voor het aanvragen van vergunningen bij gemeenten.
Welke (juridische) acties zijn er inmiddels ondernomen om deze fraude en corruptie aan te pakken en het ten onrechte betaalde bedrag terug te vorderen bij partijen die hieraan «verdiend» (gestolen) hebben? Welke onderzoeken lopen er?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1. Het strafrechtelijk onderzoek loopt. Er worden op dit moment geen aanvullende stappen gezet. Uiteraard houd ik dit onderzoek wel nauwlettend in de gaten.
Het COA loopt zowel relevante interne procedures alsmede bestaande contracten en afspraken waarin deze partij een aandeel had, zorgvuldig na en scherpt deze waar nodig aan.
Wordt er nu nog steeds gebruik gemaakt van Van der Valk hotels, of van andere partijen, waarbij vermoedens of zelfs bewijzen zijn van fraude en corruptie waardoor de overheid is benadeeld? Zou het niet verstandiger zijn hiermee te stoppen zo lang de onderzoeken lopen?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 3 is de opvangsituatie vooralsnog kritiek. Het is daarom nog steeds noodzaak om gebruik te maken van Van der Valk hotels. Wel bekijk ik in het licht van de bredere opvangopgave hoe het gebruik van hotels voor de opvang van asielzoekers dan wel statushouders zo snel mogelijk kan worden afgebouwd. Wanneer er vermoedens zijn van fraude of corruptie wordt er uiteraard direct ingegrepen.
Is het mogelijk om opvangcontracten met partijen vroegtijdig te beëindigen, omdat ze onderwerp zijn van (strafrechtelijk) onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dat dan (vooralsnog) niet?
Het is niet mogelijk om enkel op basis van een lopend strafrechtelijk onderzoek een overeenkomst te ontbinden. In Nederland geldt de onschuldpresumptie. Een lopend (strafrechtelijk) onderzoek is op zichzelf geen grond voor ontbinding of vernietiging van een overeenkomst.
Hoe wordt dit soort fraude en corruptie nu in de toekomst voorkomen? Wat gaat er veranderen of aangescherpt worden? Is het onderzoek van Openbaar Ministerie/Fiod aanleiding voor het COA en/of de accountant van het COA om de boekhouding (opnieuw) te onderzoeken?
Zoals eerder aangegeven wacht ik eerst de uitkomsten van de onderzoeken af. In algemene zin geldt verder dat fraude en corruptie helaas nooit volledig te voorkomen is. Ik heb het COA gevraagd naar aanleiding van deze zaak extra alert te zijn op (prijs)afspraken die gemaakt worden en het belang van het inbouwen van voldoende checks and balances om mogelijke onregelmatigheden tijdig te onderkennen. Ook verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Het jaarverslag en de financiële verantwoording over 2023 is afgerond en reeds verzonden aan de Tweede Kamer.
Wat zegt dit nou volgens u over het door dit soort private partijen laten opvangen van asielzoekers? Erkent u dat er behalve dat er al sprake is van enorme geldverspilling omdat opvang in hotels veel duurder is dan reguliere opvang ook sprake is van (risico’s op) fraude en corruptie?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Gelet op de huidige druk op de opvang en de beperkte beschikbaarheid van reguliere opvanglocaties, ben ik op dit moment genoodzaakt ook gebruik te maken van samenwerking met private partijen. Vanzelfsprekend horen daar goede afspraken bij om eventuele fraude te voorkomen en ervoor te zorgen dat de opvang zo doelmatig mogelijk plaatsvindt. Uiteraard wil ik voorkomen dat samenwerking met hotels in de toekomst nodig is door onder andere stevig in te zetten op het verlagen van de instroom van asielzoekers.
Klopt het dat de prijzen van hotelkamers opliepen tot meer dan 300 euro per nacht? Erkent u nu wel dat commerciële partijen handig gebruik maken van de opvangcrisis die we hebben en dat publiek geld in de zakken van commerciële partijen verdwijnt, zoals eerder door dit lid aangegeven?
Bij de start van de overeenkomst lagen de prijzen inderdaad boven de 300 euro, na heronderhandeling zijn deze prijzen echter gezakt en is een staffel opgesteld, afhankelijk van de duur van het verblijf.
Uiteraard gaat mijn voorkeur uit naar reguliere opvanglocaties. Het is echter een gegeven dat op dit moment ook samenwerking met andere partijen nodig is. De kosten voor noodopvang vele malen hoger dan die van reguliere opvangplaatsen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 wil ik de inzet van noodopvang en hotels stopzetten als er minder plekken nodig zijn.
Wanneer kunnen we de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen verwachten die vraagt in kaart te brengen wat de bedragen zijn die momenteel worden betaald aan crisisnoodopvang, zoals aan de eigenaren van cruiseschepen en hotels die momenteel opvang bieden aan asielzoekers?2
In reactie op de Motie van Nispen (kamerstuknummer 35 650 VI, nr. 18) zal ik de Tweede Kamer de informatie over de kosten noodopvang en crisisnoodopvang in 2024 tot dusver vervolgens in oktober a.s. doen toekomen per Kamerbrief.
Het bericht ‘Als model gelokt, voor de camera misbruikt’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als model gelokt, voor de camera misbruikt»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u reageren op het feit dat uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat een persoon in ruim 20 jaar honderden Oost-Europese vrouwen heeft geronseld voor de illegale productie van porno en prostitutie, zonder dat hij hiervoor is vervolgd?
Ik ben geschrokken van de ervaringen die in het artikel in de Volkskrant zijn opgetekend. Hoewel sekswerk in Nederland legaal kan worden verricht, vind ik het van het allergrootste belang dat dit gebeurt onder juiste omstandigheden en conform de wet- en regelgeving ter zake. Bovendien geldt boven alles dat het van het allergrootste belang is dat het verrichten van seksuele handelingen in een professionele context, of dit nu in het kader van sekswerk wordt verricht of in het kader van de productie van pornografische films, veilig moet gebeuren, waarbij de bescherming van sekswerkers onderscheidenlijk acteurs een speerpunt moet zijn.
In het artikel worden zaken behandeld die aspecten bevatten die wijzen op signalen van mensenhandel. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer sprake is van een signaal mensenhandel, dit signaal altijd wordt opgevolgd door de betreffende opsporingsdiensten en het openbaar ministerie, conform de OM-aanwijzing mensenhandel. Indien sprake is van mogelijke strafbare feiten, verricht de politie onderzoek naar aanknopingspunten die opsporingshandelingen rechtvaardigen. Op basis van deze verzamelde aanknopingspunten wordt in afstemming met het openbaar ministerie een weloverwogen keuze gemaakt om al dan niet tot verdere vervolging over te gaan. Deze procedure en afweging kunnen, indien er te weinig aanknopingspunten aanwezig zijn die vervolging rechtvaardigen, leiden tot een beslissing om niet tot verdere vervolging over te gaan. Het is voor mij als Minister echter niet mogelijk om in te gaan op specifieke vragen die zien op informatie over individuele strafzaken.
Is hiervan aangifte gedaan door slachtoffers of andere personen en zo ja, hoe vaak?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, is het niet mogelijk om in te gaan op vragen die betrekking hebben op individuele (straf)zaken.
Hoe plaatst u de bevindingen van de Volkskrant in het licht van uw verkenning naar misstanden in de porno-industrie uit maart 2023, waarin u schreef dat er geen signalen waren van strafbare feiten of andere misstanden in de Nederlandse porno-industrie?
In maart 2023 is er, op verzoek van uw Kamer, een verkenning uitgevoerd naar het bestaan van eventuele misstanden in de Nederlandse porno-industrie (Kamerstukken II, 2022–23, 34 843, nr. 17). Aanleiding hiervoor was een Frans Senaatsrapport waarin misstanden op de filmset van Franse pornoproducenten stonden beschreven. De uitvraag in het kader van deze verkenning heeft zich, zoals verzocht door uw Kamer, specifiek toegelegd op het in kaart brengen van dergelijke misstanden en/of strafbare feiten op filmsets binnen de Nederlandse porno-industrie en niet over het werven voor de porno-industrie. Meer specifiek heeft de verkenning zich gericht op het bestaan van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op een Nederlandse filmset.
Na raadpleging van de politie, het openbaar ministerie en de Arbeidsinspectie blijkt uit de verkenning van destijds niet van enige signalen van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op een Nederlandse filmset. Vanuit hulpverleningsinstanties volgde vrijwel een gelijkluidend beeld, daarbij opgemerkt dat één hulpverleningsinstantie aangeeft in 2019 een melding te hebben ontvangen waarbij mogelijk sprake is van een link met de porno-industrie. Vanuit belangenorganisaties (SWAD, Soa Aids Nederland en Sekswerkexpertise) waren eveneens geen meldingen bekend van eventuele misstanden bij de productie van pornografisch materiaal in Nederland. Dat bij producties binnen de porno-industrie geen misstanden bij de bevraagde instanties bekend waren, betekent niet dat deze er niet zijn. Wel dat deze ten tijde van de verkenning niet bekend waren bij de bevraagde organisaties die over een goede informatiepositie beschikken over seksuele misdrijven, ook ten aanzien van specifieke sectoren, en mensenhandel.
Wat is de reden dat uit uw verkenning volgt dat er geen sprake is van misstanden, maar dat uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat de politie de afgelopen 20 jaar meerdere keren meldingen heeft ontvangen over Van der W. en meermaals is binnengevallen bij hem, en ook nog eens is vastgesteld dat er sprake was van illegale prostitutie?
Zoals bij vraag 4 toegelicht was de verkenning gericht op het kaart brengen van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op filmsets in de Nederlandse porno-industrie en niet op de werving daarvoor. Bovendien heeft de verkenning zich beperkt tot een interne uitvraag bij het openbaar ministerie, de Arbeidsinspectie, politie en hulpverleningsinstanties en belangenorganisaties, aangezien niet specifiek op misstanden in de porno-industrie geregistreerd wordt. Het ontbreken van verdere aanknopingspunten voor vervolging in bepaalde zaken in zijn algemeenheid, kan een reden zijn waarom deze zaken niet in de verkenning naar boven zijn gekomen.
Was u hiermee bekend en zo ja, wat is dan de reden dat u heeft aangegeven dat er geen signalen zijn van misstanden in de Nederlandse porno-industrie?
Nee, ik ben hier niet mee bekend. Zie beantwoording vraag 4 en 5 voor de reden waarom er uit de verkenning is gebleken dat er geen signalen van misstanden in de Nederlandse porno-industrie zijn.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat bij deze gevallen van uitbuiting, illegale prostitutie en mensenhandel jarenlang geen actie wordt ondernomen en daders hierdoor hun gang kunnen blijven gaan met het uitbuiten van kwetsbare slachtoffers uit zowel Nederland als andere landen?
Het beeld dat u schetst dat geen actie wordt ondernomen tegen het uitbuiten van (kwetsbare) slachtoffers, zowel uit Nederland als uit het buitenland, herken ik niet. Wanneer de politie meldingen ontvangt over signalen van mensenhandel, wordt dit altijd door politie opgepakt, conform de uitgangspunten in de OM-aanwijzing over mensenhandel. Zoals onder de beantwoording van vraag 2 aangegeven doet de politie, wanneer sprake is van mogelijke strafbare feiten zoals mensenhandel, onderzoek naar nadere aanknopingspunten over deze misstanden. Op basis van deze aanknopingspunten wordt in afstemming met het OM een weloverwogen keuze gemaakt om al dan niet tot verdere vervolging over te gaan. Het ontbreken van voldoende aanknopingspunten kan een reden zijn om niet tot verdere vervolging over te gaan. Het is belangrijk dat potentiële slachtoffers worden voorkomen en daders worden aangepakt. Daarom sta ik samen met de betrokken partners voor een effectieve en daadkrachtige aanpak van mensenhandel. Zo wordt door middel van het actieplan Samen tegen Mensenhandel ingezet op onder meer het creëren van een brede bewustwording over mensenhandel bij verschillende groepen in de samenleving, het vergroten van de meldingsbereidheid van slachtoffers en burgers en wordt gewerkt aan een betere vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Daarnaast wordt het met de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel, opgenomen in artikel 273f Wetboek van Strafrecht, makkelijker om daders aan te pakken en te straffen. De nota naar aanleiding van het verslag verwacht ik in oktober naar uw Kamer te zenden.
Klopt het dat er geen enkel zicht is op wat er in de Nederlandse porno-industrie gebeurt en dus blijkbaar ook geen zicht is op de illegale praktijken, uitbuiting en prostitutie die hierin plaatsvinden?
Het werken in deze industrie is legaal en is daarom, net als in andere branches, onderhevig aan regels voortvloeiend uit arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving. Werkgevers, waaronder werkgevers in de Nederlandse porno-industrie, zijn primair zelf verantwoordelijk voor naleving van de verschillende arbeidswetten. In bepaalde situaties moet de werkgever ook maatregelen nemen ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid of gezondheid van andere personen dan zijn werknemers. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op naleving van deze arbeidswetten. Dit doet zij risicogericht en programmatisch. Meldingen zijn de basis van het reactieve toezicht en worden volgens vaste procedures en kaders beoordeeld. Wanneer de meldingen niet het domein van de Arbeidsinspectie betreffen worden zij, waar nodig, doorgezet naar bijvoorbeeld de politie (bij seksuele uitbuiting of een andersoortig zedenfeit). Ook houdt de Arbeidsinspectie proactief toezicht met landelijke programma’s, zoals het programma Psychosociale Arbeidsbelasting, Arbeidsdiscriminatie en Fysieke Belasting. Onder Psychosociale Arbeidsbelasting vallen onder andere seksuele intimidatie op de werkvloer en agressie en geweld. Werkgevers zijn verplicht om een beleid te voeren om Psychosociale Arbeidsbelasting te voorkomen. De werkgever is verplicht om in de Risico Inventarisatie en Evaluatie het risico op Psychosociale Arbeidsbelasting te inventariseren en in het bijbehorende Plan van Aanpak maatregelen op te nemen en uit te voeren. De Risico Inventarisatie en Evaluatie is de ingang voor de Arbeidsinspectie om te controleren op Psychosociale Arbeidsbelasting bij werkgevers. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie geen toezicht houdt of handhaaft op individuele gevallen, maar kijkt naar het door het bedrijf gevoerde beleid. De Arbeidsinspectie heeft geen specifiek programma of project dat zich richt op de Nederlandse porno-industrie, hetgeen betekent dat er geen gericht toezicht wordt gehouden op deze industrie. Eventuele meldingen vanuit deze branche doorlopen het reguliere wegings- en beoordelingsproces van de Arbeidsinspectie en worden waar nodig en mogelijk opgevolgd.
Op welke manier wordt op dit moment toezicht gehouden op de porno-industrie om misstanden te signaleren en te voorkomen?
Zie vraag 8.
Hoe worden kwetsbare (buitenlandse) vrouwen beschermd tegen uitbuiting, illegale prostitutie en andere seksuele misdrijven binnen de porno-industrie?
Laat ik vooropstellen: wanneer dergelijke misstanden zich zouden voordoen, dan vind ik dat onacceptabel. Het is van belang dat slachtoffers zich melden indien zij misstanden waarnemen of zijzelf slachtoffer worden hiervan. Indien sprake hiervan is kan de overheid op basis van deze meldingen adequaat op treden. Daarom geldt, zoals hierboven al genoemd, dat elk signaal van mensenhandel door de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie wordt opgepakt, conform de OM-aanwijzing over mensenhandel. Ook is mensenhandel voor de jaren 2023–2026 één van de thema’s waarover door middel van de Veiligheidsagenda landelijke beleidsdoelstellingen voor de taakuitvoering van de politie zijn opgenomen en heeft ook op deze wijze een grote prioriteit. Ten slotte is ook de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024 in werking getreden: hiermee kunnen seksuele misdrijven beter worden aangepakt.
Bent u na het lezen van het onderzoek uit de Volkskrant nu wel bereid om net als in Frankrijk een grootschalig onderzoek uit te voeren naar misstanden in de Nederlandse porno-industrie, en niet alleen een verkenning uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals tijdens het commissiedebat over mensenhandel en prostitutie van 11 september jl. toegezegd, zal ik een WODC-onderzoek naar misstanden in de Nederlandse porno-industrie laten uitvoeren. Uw Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd.
Het bericht ‘Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op wat voor criminele praktijken er soms in de taxiwereld plaatsvinden?
De stelling dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op criminele praktijken in de taxiwereld is onjuist. De politie is bekend met de signalen over betrokkenheid van (Amsterdamse) taxichauffeurs bij de activiteiten van georganiseerde drugscriminaliteit. Om meer zicht te krijgen op de criminele activiteiten worden er, naast diverse controles (zie antwoord op vraag 5), in Amsterdam diverse rechercheonderzoeken uitgevoerd naar malafide taxibedrijven waarbij vervoer en/of een andere faciliterende rol bij de handel in verdovende middelen een rol speelt. In het verlengde van de aanpak door de politie heeft de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de kwaliteit van taxivervoer middels Toegelaten Taxi Ondernemingen. Door de samenwerking, kwaliteitseisen en toezicht is de criminaliteit binnen deze ondernemingen sterk verminderd.
Deelt u de mening dat het op zijn minst zorgwekkend is dat taxi’s kunnen dienen als dekmantel voor misdaad, en dat dit ook een aantasting is op de veiligheid van de passagiers en andere betrokkenen?
Georganiseerde criminaliteit komt op veel plekken in onze samenleving voor, zo ook in de taxibranche. Het is niet nieuw dat criminele netwerken voortdurend naar manier blijven zoeken om hun activiteiten voort te blijven zetten. Dat is zeer zorgwekkend en vormt, in het algemeen, inderdaad een dreiging voor de veiligheid van burgers.
Wat is volgens u de reden dat de taxiwereld nu gevaarlijker en crimineler is dan 25 jaar geleden?
Bureau Beke deed in 2021 een onderzoek naar criminaliteit in de taxibranche op verzoek van Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) Amsterdam Amstelland. Uit dit onderzoek bleek dat de taxibranche een kwetsbare branche is die vatbaar is voor criminaliteit en interessant is voor criminelen. Het is belangrijk om daarbij te vermelden dat het (on)bewuste aandeel van taxichauffeurs betrokken bij georganiseerde drugscriminaliteit destijds hoogstwaarschijnlijk relatief klein was. Hoe deze cijfers zich echter concreet verhouden tot de situatie van 25 jaar geleden, is lastig in te schatten. Daarom kunnen er geen gegronde uitspraken worden gedaan over of de taxiwereld crimineler zou zijn dan 25 jaar geleden.
Hoe vaak worden taxi-auto’s door de politie gecontroleerd op verboden middelen en verboden (drugs)handel?
Dagelijks worden door Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte, een afdeling van de gemeente Amsterdam, en de politie gerichte en aselectieve controles uitgevoerd bij taxi’s. Maandelijks voert de politie samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de gemeente Amsterdam een integrale controle uit op het taxivervoer. Minimaal vier keer per jaar worden er grootschalige controles uitgevoerd met als thema «Drugs uit taxi» waarbij zowel op vervoer als op gebruik door de taxichauffeur wordt gecontroleerd en eenmaal per kwartaal wordt een grootscheepse taxicontrole georganiseerd binnen de Eenheid Amsterdam.
Wat zijn precies de eisen om aan een taxivergunning te kunnen komen en hoeveel mensen komen hier jaarlijks voor in aanmerking? Wordt hierbij ook gekeken naar een eventueel strafblad?
Om als taxichauffeur te mogen werken, is een chauffeurskaart nodig. De eisen hiervoor zijn:
Taxichauffeurs mogen enkel werken in een als taxi goedgekeurd en geregistreerd voertuig met een boordcomputer en een blauw kenteken. Om als taxichauffeur te mogen werken, moet degene tevens aangesloten zijn bij een taxiondernemer met een ondernemersvergunning.
Bij het aanvragen van een VOG wordt onder andere gekeken naar een eventueel strafblad. Het afgelopen jaar kwamen rond de 3.500 personen in aanmerking voor een chauffeurskaart. In totaal zijn er op dit moment ruim 58 duizend personen met een chauffeurskaart.
Voor taxichauffeurs geldt dat zij doorlopend gescreend worden door Dienst Justis. Dit houdt in dat elke verandering in de justitiële documentatie van chauffeurs wordt doorgegeven aan Dienst Justis. Indien blijkt dat een chauffeur een overtreding heeft begaan die leidt tot het oordeel dat hij of zij niet langer in aanmerking komt voor een VOG, dan geeft Dienst Justis dit door aan de ILT. De ILT verzoekt de chauffeur dan een nieuwe VOG aan te leveren. Als een chauffeur dat niet doet, wordt de chauffeurskaart ingetrokken. De ILT kan chauffeurs ook verzoeken een nieuwe VOG aan te leveren naar aanleiding van een proces-verbaal door de politie.
Voor een ondernemersvergunning taxi gelden de volgende eisen:
Iedere vijf jaar wordt gecontroleerd of een taxiondernemer nog aan de geldende eisen voldoet. Er zijn momenteel ruim 14 duizend taxiondernemingen.
Hoeveel taxichauffeurs verliezen er jaarlijks hun vergunning door illegale praktijken, zoals het fungeren als drugskoeriers of meewerken aan drugshandel?
In 2023 zijn er 182 chauffeurskaarten ingetrokken. Dit is voor feiten als rijden onder invloed (alcohol of drugs), ernstige snelheidsovertredingen, het veroorzaken van een (dodelijk) ongeval of handel in drugs.
Welke maatregelen gaat u nemen om misstanden in de taxibranche als het gaat om criminaliteit zo snel en effectief mogelijk in de kiem te smoren?
In 2022 heeft mijn voorganger in de beantwoording van Kamervragen die Kamerlid Kathmann (GroenLinks-PvdA) had gesteld, mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat benadrukt dat wordt ingezet op het voorkomen van de georganiseerde drugscriminaliteit in deze branche en welke maatregelen verder getroffen worden om de weerbaarheid van deze sector te vergroten.2
In overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Regionale Informatie en Expertise Centrum Amsterdam-Amstelland zijn en worden gesprekken gevoerd over de mogelijkheden voor maatregelen toegespitst op de Amsterdamse problematiek.
Daarnaast zal ik met betrokken partners bezien in hoeverre deze branche mee kan als één van de geprioriteerde branches in een aanstaand project van Platform Veilig Ondernemen-Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland aangaande het weerbaar maken van branches. Dat project wordt momenteel nog opgezet en een selectie van branches moet nog worden gemaakt. Medewerking vanuit de branche, in dit geval de taxibranche, is daarvoor een vereiste. Dat moet nog worden verkend.
Bent u bereid om te onderzoeken of naast Amsterdam ook op andere plekken sprake is van criminaliteit in de taxisector?
De problematiek per regio heeft onze continue aandacht. Hierbij worden de behorende maatregelen getroffen. Daarom is er op dit moment geen aanleiding om een breed onderzoek te starten in andere steden.
Welke maatregelen heeft u genomen sinds het opzienbarende onderzoek «Taxi! Malafide activiteiten en (ondermijnende) criminaliteit in de Amsterdamse taxibranche» uit 2021?
Zie antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de vraag hoe de genoemde criminaliteit samenhangt met de invoering en het functioneren met de Wet personenvervoer 2000?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de in het artikel genoemde criminaliteit samenhangt met de inwerkingtreding of het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000).
Met de inwerkingtreding van de Wp2000 is de taximarkt geliberaliseerd. Concreet betekent dit dat het decentrale capaciteitsbeleid is afgeschaft, wat inhoudt dat het aantal taxivergunningen per vervoersgebied niet langer is beperkt. De tweede verandering is dat ondernemers met de inwerkingtreding de mogelijkheid hebben gekregen om hun tarieven naar eigen inzicht vast te stellen. Op de opstapmarkt moeten deze wel onder het landelijk vastgesteld maximum blijven. Met de inwerkingtreding van de Wp2000 zijn dus het capaciteits- en tarievenbeleid gedereguleerd; de eisen om als taxichauffeur te mogen werken zijn met de inwerkingtreding van de Wp2000 niet versoepeld.
Het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 is afgelopen jaar geëvalueerd, over de uitkomsten is uw Kamer 11 maart jl. geïnformeerd.3 In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 over het algemeen naar behoren werkt en dat het taxivervoer in Nederland over het algemeen veilig, betrouwbaar, beschikbaar, en betaalbaar is. Wel constateren de onderzoekers dat de effectiviteit van de reguleringsopties die gemeenten binnen de Wp2000 hebben door het toenemende gebruik van de platforms daalt en zijn er knelpunten in de handhaving (zie antwoord 12).
Zou u willen inventariseren welke wijzigingen van de Wet personenvervoer 2000 er mogelijk zijn om de in het nieuwsartikel genoemde ontwikkelingen tegen te gaan?
De Wp2000 is bedoeld om de kwaliteit van het taxivervoer in Nederland te borgen. Het tegengaan van criminaliteit in de sector vraagt dan ook een andere aanpak dan het wijzigen van de Wp2000 (zie het antwoord op vraag 8).
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkent daarnaast de aankomende tijd aan de hand van het evaluatierapport verschillende beleidsopties om de kwaliteit van het taxivervoer verder te verbeteren, eventueel via een wijziging van de Wp2000. Hierbij worden naast het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ook de Ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betrokken. Samen met de ILT en andere handhavingspartijen wordt verkend hoe de handhaving verbeterd kan worden.
De (cyber)veiligheid van Nederlandse offshore olie- en gasplatforms |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Wat is het actuele dreigingsbeeld betreffende offshore olie- en gasplatforms in de Nederlandse Noordzee, mede in het licht van de aanstaande intensivering van gasboring?
Het dreigingsbeeld voor maritieme infrastructuur is onder meer beschreven in jaarverslagen van de AIVD1 en MIVD2, en in stukken zoals het Dreigingsbeeld Statelijke actoren3 en het Cybersecuritybeeld Nederland 20234. In het openbare jaarverslag van de MIVD over 2023 staat dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage jegens onze nationale veiligheidsbelangen (economische veiligheid, fysieke en digitale veiligheid) met potentiële impact op de leveringszekerheid.
Welke maatregelen heeft u genomen om de veiligheid van offshore olie- en gasplatforms in de Noordzee te garanderen tegen mogelijke dreigingen?
Om deze dreigingen het hoofd te bieden en onze nationale veiligheidsbelangen te beschermen, werken wij op verschillende niveaus samen om de digitale, fysieke en economische weerbaarheid te versterken. Er lopen verschillende beleidsinitiatieven, wetsvoorstellen en crisisvoorbereidingen om dit te realiseren. Hieruit volgen bepaalde (wettelijke) taken om aanbieders van de energie-infrastructuur zorg te laten dragen om hun (digitale) systemen weerbaar en veerkrachtig te maken.
Hierna zet ik de voornaamste voor u op een rij:
Onder coördinatie van de Minister van IenW wordt binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur gewerkt aan de bescherming van vitale offshore infrastructuur, waaronder energie-infrastructuur, op de Noordzee 5.
Sectorspecifiek wordt gewerkt aan de veiligheid op grond van in Europa aangescherpte wettelijke verplichtingen voor de offshore olie- en gaswinning en opsporing6, die offshore olie- en gasoperators verplicht tot het opstellen van een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) voor een productielocatie op zee. De richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken.
Zoals aangegeven in een brief verzonden aan uw Kamer op 6 december 20227 wordt olie- en gaslevering gezien als een vitale processen voor de leveringszekerheid van energie, bijvoorbeeld de processen transport, opslag en distributie. Voor verschillende gasproductielocaties op zee wordt onderzocht of de aanbieders vitaal zijn, onder andere, in het licht van nieuwe Europese wet- en regelgeving. De olieproductie in de Noordzee heeft een beperkte rol in de voorzieningszekerheid van olie en aardolieproducten in Nederland.
Zodra de productielocaties van gas op de Noordzee worden aangewezen als vitale energieaanbieders, dan vallen die onder de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gecoördineerde versterkte aanpak vitaal. Binnen deze aanpak werken overheden, bedrijven, organisaties en inlichtingen- en veiligheidsdiensten samen aan het beschermen van de vitale infrastructuur. Binnen het digitale domein zien de plichten voor vitale energieaanbieders, die krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) worden aangewezen als aanbieder van een essentiële dienst (AED), onder meer op het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, op grond van de Wbni. Aanwijzing als AED kan alleen als deze organisatie een vestiging in Nederland heeft. Daarnaast hebben alle vitale aanbieders krachtens diezelfde wet recht op bijstand (informatie, advies, etc.) bij digitale dreigingen of incidenten door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Momenteel wordt ook gewerkt aan een (verdere) verankering van rechten en plichten binnen het digitale en fysieke domein door de nationale implementatie van de CER-richtlijn (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten) en de herziene NIS2-richtlijn (Cyberbeveiligingswet) waarover op 31 januari 2024 de laatste stand van zaken met u is gedeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid.8 Zoals nu voorzien zal de Nederlandse wetgeving ter implementatie van deze richtlijnen in het tweede of derde kwartaal van 2025 in werking treden. Aan de weerbaarheid van vitale infrastructuur wordt naast de versterkte aanpak vitaal onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan de uitwerking van Rijksbrede beleidsinitiatieven zoals de Nationale Veiligheidsstrategie van het Koninkrijk der Nederlanden9, Aanpak Statelijke Dreigingen10 en de Nederlandse Cybersecuritystrategie11.
Hoe beoordeelt u de huidige internationale samenwerking bij de fysieke bescherming van maritieme infrastructuur, en zijn er plannen om deze samenwerking te intensiveren?
Het kabinet ziet en grijpt kansen om namens Nederland internationaal positie in te nemen en samen te werken op het gebied van de bescherming van maritieme infrastructuur, actief bij te dragen aan het NAVO-bondgenootschap en in andere samenwerkingsverbanden rondom de Noordzee.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in april jl. samen met België, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en Noorwegen een verklaring ondertekend om gezamenlijk stappen te zetten om onze belangen op de Noordzee nog beter te beschermen. Ook wordt binnen de North Seas Energy Cooperation opgeroepen tot versterkte samenwerking op het gebied van offshore energieveiligheid, waaronder het delen van methodologieën, integratie van security by design en het gezamenlijk ontwikkelen van detectie-technologie.
De bescherming van onderzeese infrastructuur geniet ook binnen het NAVO-bondgenootschap de aandacht. In februari 2023 heeft de NAVO de Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell opgericht die een coördinerende rol speelt bij de uitwisseling van informatie en afstemming van activiteiten tussen bondgenoten, partners en private sector partijen. Bovendien wordt er gewerkt aan de oprichting van een nieuw centrum (Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructure). Daarnaast patrouilleren beide noordelijke vlootverbanden van de NAVO geregeld in de Noordzee en Oostzee en dragen daarmee bij aan beeldopbouw en afschrikking. Nederlandse marineschepen maken hier regelmatig deel van uit.
Tot slot maakt Nederland ook deel uit van de Joint Expeditionary Force (JEF), een multinationaal militair samenwerkingsverband van tien gelijkgezinde landen. Binnen deze organisatie wordt samengewerkt voor het tegengaan van spionage en sabotage tegen maritieme infrastructuur.
Zijn er incidenten bekend waarbij Nederlandse offshore-installaties doelwit waren van spionage of verdacht gedrag, bijvoorbeeld met drones (Noorwegen, 2022)1 of scheepsmanoeuvres, en wat zijn de geleerde lessen?
Geconstateerd is dat statelijke actoren actief zijn in het in kaart brengen van vitale marine infrastructuur op de Noordzee (zie ook in het antwoord op vraag 1 genoemde jaarverslagen van de inlichtingen en -veiligheidsdiensten). De betrokken organisaties op de Noordzee blijven waakzaam. Sabotage (digitaal of fysiek) van vitale processen kan de nationale veiligheid van Nederland bedreigen. Voor bedrijven in die sectoren maken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten specifieke, op hen toegesneden dreigingsbeelden en (veiligheids)adviezen, zoals ook vermeld in de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. Vanwege veiligheidsredenen kan ik niet ingaan op individuele casussen.
Het kabinet zet in op interdepartementale, publiek-private en internationale samenwerking om met deze dreiging en eventuele incidenten om te gaan. Binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur wordt onder coördinatie van de Minister van IenW gewerkt aan een geïntegreerde aanpak en concrete verbetering betreffende de veiligheid van de infrastructuur op de Noordzee. Onderdeel van het programma is herijking van de huidige crisis-en incidentbestrijdingsplannen op basis van de actuele dreiging.
Hoe beoordeelt u mogelijke cyberveiligheidsrisico's voor offshore windparken in Nederland?
Digitale dreigingen staan veelal niet op zichzelf en zijn onderdeel van een dynamisch, complex en breder dreigingslandschap. Cybersecuritybeleid in de energiesector wordt daarom zoveel mogelijk vanuit een risicogestuurde visie opgepakt. Dit beleid wordt vormgegeven in samenhang met organisaties zoals het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC), de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, TNO en de Topsector Energie/TKI offshore Energy.
Ten aanzien van offshore windparken betekent een groeiend opgesteld vermogen in de toekomst potentieel meer impact op de elektriciteitsvoorziening bij cyberincidenten. De noodzaak om cybersecurity verbeterd in te richten bij nieuwe infrastructuur op de Noordzee is evident en daarom heb ik verschillende maatregelen genomen.
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur13. Toeleverende partijen voor het net op zee dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee14, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee.
Binnen de vitale processen voor transport, distributie en productie van elektriciteit zijnzogeheten AED’s aangewezen onder de Wbni. AED’s moeten hierdoor onder meer voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen met passende maatregelen te beveiligen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur houdt toezicht op de naleving van die plichten door deze aanbieders, zo ook op TenneT en de windparken op zee. Het NCSC staat deze aanbieders, net als andere vitale aanbieders, bij (door informeren, adviseren, etc.) in geval van cybersecuritydreigingen en -incidenten). Als gevolg van de herziening van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2-richtlijn) zullen meer energiebedrijven dan nu het geval is in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen in relatie tot de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Specifiek betekent dit dat bijvoorbeeld elektriciteitsbedrijven met productie-installaties (met uitzondering van micro- en kleine bedrijven) onder de verplichtingen in NIS2-richtlijn zullen komen te vallen. De uit de NIS2-richtlijn voortvloeiende verplichtingen bestaan uit een meldplicht bij significante incidenten en een plicht om passende maatregelen te nemen om risico’s voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te beheersen. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Ter implementatie van NIS2-richtlijn zal naar verwachting in het tweede of derde kwartaal van 2025 de Cyberbeveiligingswet in werking treden.
Tevens wordt gewerkt aan de implementatie van de sectorspecifieke gedelegeerde handeling over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode). De Netcode stelt (ten opzichte van NIS2 concretere) bindende grensoverschrijdende cybersecurityvoorschriften vast voor elektriciteitsentiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. De Netcode zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 in werking treden. Onder andere Rijksinspectie Digitale Infrastructuur en de Autoriteit Consument en Markt zullen toezicht gaan houden en het Nationaal Cyber Security Centrum zal cyberhulp en bijstand verlenen.
Daarnaast gelden voor nieuwe windparken op zee, te beginnen met de kavels IJmuiden Ver Alpha en Beta, regels in het Kavelbesluit voor het hebben en het toepassen van een veiligheidsstrategie voordat de bouw van het windpark start geldend tot einde levensduur van het windpark. Onderdeel van deze verplichte veiligheidsstrategie zijn cybersecurity, economische veiligheid en fysieke weerbaarheid.
Tevens is de Uitvoeringsregeling windenergie op zee aangepast met ingang van 1 januari 2024, wat het mogelijk maakt om bij wijziging van zeggenschap of overdracht van vergunning een marktpartij te toetsen op risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid, ook voordat een windpark operationeel is. Deze toets zal worden uitgevoerd bij de vergunningverlening van toekomstige windparken op zee en bij een wijziging van zeggenschap van reeds vergunde windparken op zee.
Als laatste hebben verschillende belanghebbenden FLECS (Field Lab Energy Cyber Security) geïnitieerd. FLECS wordt mogelijk in de toekomst een kenniscentrum voor cybersecurity in windenergie op zee. Het doel is kennis te ontwikkelen en oplossingen te creëren om een digitaal veerkrachtig offshore energiesysteem te bereiken samen met overheidspartijen, marktpartijen en academische en kennisinstellingen. Vanuit kennis- en innovatie doelstellingen van de Nederlandse Cybersecuritystrategie15 is dit initatief ondernomen.
Bent u zich ervan bewust dat als offshore windparken steeds meer in het energiesysteem worden geïntegreerd, de potentiële impact van een cyberaanval toeneemt? Kunt u antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse energie-infrastructuur is robuust en betrouwbaar. Bij het ontwerp van het Nederlandse elektriciteitssysteem wordt rekening gehouden met systeemveiligheid, zoals redundantie. Daarbij is het Nederlandse elektriciteitssysteem in hoge mate verbonden met elektriciteitssystemen van buurlanden. De maatregelen beschreven in het antwoord op vraag 5, 8 en 9 neem ik om de cyber veiligheid van offshore windparken te verhogen.
Ten aanzien van de potentiële impact van een cyberaanval op het energiesysteem is het daarnaast relevant toe te lichten dat TenneT op basis van Europese wetgeving reservevermogen inkoopt om eventuele uitval van elektriciteitscentrales (daarmee ook windparken op zee en bijbehorende platforms) op te vangen en systeemveiligheid te borgen. Vanaf het moment dat de momenteel geplande 2 GW transformatorplatformen aangesloten en gebruikt gaan worden, zal er (bij veel wind) meer reservevermogen door TenneT moeten worden ingekocht. Bovendien zorgt de geïntegreerde West-Europese elektriciteitsmarkt ervoor dat verstoringen op Europese schaal worden opgevangen16 17.
Nederland zet voor de komende windparken in op de 2GW HVDC platform standaard van Tennet. Net als voor de 0.7GW AC platform standaard, die voor de huidige parken wordt gebruikt, is (cyber)veiligheid in de ontwikkeling van de platformen een hoge prioriteit.
Hoe schetst het kabinet de huidige balans tussen het standaardiseren voor efficiëntie en het diversifiëren om veiligheidsrisico's te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de samenwerking tussen universiteiten, cybersecurity experts, en de offshore windindustrie te versterken om cyberdreigingen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Welk toekomstperspectief kan het kabinet schetsen om de weerbaarheid tegen cyberaanvallen in kritieke infrastructuur zoals windparken te blijven garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Bangalijsten op Telegram |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bangalijsten met honderden volgers op Telegram, advocaten eisen actie van OM»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke handvatten heeft u om te voorkomen dat bangalijsten worden verspreid op platforms als Telegram? Wat vindt u van het «dringend beroep» dat kenniscentrum voor online misbruik OffLimits en advocaten van slachtoffers op u doen om dit aan te pakken en hoe gaat u hier gevolg aan geven?
Het is bekend dat Telegram gebruikt wordt voor verschillende criminele en ongewenste activiteiten, inclusief het verspreiden van zogenaamde bangalijsten. Telegram is een applicatie die bestaat uit een openbaar gedeelte met daarnaast de mogelijkheid om met elkaar in besloten groepen te chatten. In de besloten groepen en de 1-op-1 gesprekken is de onderlinge communicatie versleuteld. Omdat het hier gaat om besloten groepen is het lastig om zicht te hebben wat er allemaal in deze groepen omgaat. Zo is er niet altijd zicht op het bestaan van elke groep en is er vaak sprake van een systeem van alternatieve groepen waar op overgestapt wordt na neerhalen van een groep of wanneer men vermoedt dat opsporingsinstanties aanwezig zijn in de groep. In de praktijk is het voor de opsporing daarom niet altijd eenvoudig om zicht te hebben op alle illegale activiteiten op Telegram.
Er zijn mogelijkheden voor de politie en het openbaar ministerie om mensen die materiaal delen, deelnemers van groepen en beheerders die tevens verdacht worden van het plegen van ernstige strafbare feiten, te identificeren. Medewerking van Telegram is hiervoor niet altijd nodig. Zelfs zonder hun hulp lukt het de politie in bepaalde gevallen om mensen te identificeren die illegaal materiaal delen. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kunnen hiervoor strafvorderlijke bevoegdheden worden ingezet.
Ik begrijp het dringende beroep van Offlimits en de advocaten van slachtoffers heel goed; het is vreselijk dat deze lijsten bestaan en in deze groepen gedeeld worden. Het is bekend dat Telegram slecht bereikbaar is voor politie en justitie en dat is zorgelijk. Dat neemt niet weg dat pogingen gedaan blijven worden om in direct contact te treden met Telegram om bij hen verzoeken en bevelen neer te leggen om het materiaal te verwijderen.
Klopt het dat de officier van justitie de bevoegdheid heeft om een bevel aan Telegram te geven om gegevens op bijvoorbeeld bangalijsten ontoegankelijk te maken, maar dat justitie weigert op voorhand maatregelen te nemen omdat ze denken dat Telegram daar niet aan mee zal werken?
Als het noodzakelijk is ter beëindiging van het strafbare feit kan de officier van justitie – ook voordat een verdachte voor het strafbare feit is veroordeeld – in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken (artikel 125p Sv).
Het is niet zo dat justitie bij voorbaat weigert om deze bevoegdheid in te zetten tegen Telegram. Inzet van deze bevoegdheid vraagt in eerste instantie een weging of aan de daarvoor geldende voorwaarden kan worden voldaan. Zoals gezegd is het lastig om in contact te treden met Telegram. Dat betekent dat de rechter-commissaris ook beperkte mogelijkheden heeft om Telegram te horen alvorens een machtiging uit te vaardigen, terwijl het bieden van gelegenheid daartoe wel een voorwaarde is volgend uit artikel 125p lid 4 Sv. Tenslotte is Telegram niet in Nederland gevestigd; een bevel zal daarom via een internationaal rechtshulpverzoek uitgevaardigd moeten worden.
Welke druk kan het Openbaar Ministerie wel uitoefenen richting Telegram om deze lijsten te verwijderen en niet meer toe te staan?
Als aan de voorwaarden van artikel 125p Sv is voldaan kan de officier van justitie ervoor kiezen om hiervoor een bevel ontoegankelijkmaking te geven. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 3.
Kunnen Telegram of haar bestuurders strafrechtelijk worden vervolgd omdat het platform met de verdere verspreiding van bangalijsten meewerkt aan doxing, sinds 1 januari 2024 in Nederland een strafbaar feit?
Strafbare doxing (artikel 285d Wetboek van Strafrecht) doet zich voor in de gevallen waarin – kort gezegd – persoonsgegevens van een ander worden verspreid om die ander vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of ernstig te (laten) hinderen in de uitoefening van ambt of beroep. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het verspreiden van adresgegevens of een (naakt of niet-naakt) foto van een persoon op grond waarvan de identiteit van die persoon kan worden vastgesteld. Dit misdrijf kan ook worden begaan door (bestuurders van) een rechtspersoon. Het is in concrete gevallen aan het openbaar ministerie te besluiten of vervolging wordt ingesteld, en zo ja, wie wordt vervolgd en voor welk strafbaar feit.
Wat gaat u eraan doen om het contact met Telegram te verbeteren? Is het mogelijk om Telegram op het offline halen van de bangalijsten aan te spreken middels de partij die het platform in Brussel heeft aangewezen als haar vertegenwoordiger in de EU, de European Data Protection Office?
De wettelijk vertegenwoordiger die Telegram heeft aangewezen is niet de European Data Protection Office, maar een privaat bedrijf dat European Digital Services Representative heet. Zij verzorgen de wettelijke vertegenwoordiging voor de Digital Services Act en de Terrorist Content Online Regulation voor bedrijven die buiten de Europese Unie gevestigd zijn. In het geval van deze casus rondom bangalijsten op Telegram is de Digital Services Act niet van toepassing, omdat deze alleen ziet op het openbare deel van het internet; niet op interpersoonlijke communicatiediensten of besloten groepen. Omdat Telegram een wettelijk vertegenwoordiger in België heeft aangewezen is de digitaledienstencoördinator van België verantwoordelijk voor de handhaving op de Digital Services Act.
In het kader van Europese strafrechtelijke samenwerking bestaat er een netwerk van officieren van justitie op het gebied van cybercrime. De aanpak van de verspreiding van illegale content op Telegram en het gebruik van Telegram voor illegale activiteiten staat hier ook op de agenda.
Hoe worden de verantwoordelijken aansprakelijk gesteld? Kan bij het strafproces herstelrecht worden ingezet?
Het strafrechtelijke onderzoek inzake de bangalijsten duurt nog voort. Zodra het onderzoek is afgerond en het dossier bij het openbaar ministerie ligt, zal bekeken worden welke strafbare feiten er zijn gepleegd en of, en zo ja welke afdoening hiervoor wordt gekozen. Herstelrecht of mediation behoort in strafzaken zeker tot de mogelijkheden.
Er kan voor het plaatsen van persoonsgegevens op bangalijsten en het verspreiden van dergelijke lijsten mogelijk ook civielrechtelijke aansprakelijkheid bestaan. Slachtoffers kunnen dan zelf direct een dader aanspreken op onrechtmatige inhoud. Dit zal door de rechter worden getoetst aan de voorwaarden van de onrechtmatige daad uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.
Hoe wordt slachtofferhulp geboden aan de slachtoffers en hun omgeving?
Bij elke aangifte bij de politie die wordt opgenomen, worden de gegevens van een slachtoffer automatisch doorgestuurd naar Slachtofferhulp Nederland, tenzij de aangever aangeeft dit niet te willen. Slachtofferhulp Nederland neemt contact op met het slachtoffer en biedt zowel juridische als emotionele ondersteuning aan.
Het bericht 'Geheime afmeldcodes van duizenden alarmsystemen opvraagbaar door softwarefout' |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geheime afmeldcodes van duizenden alarmsystemen opvraagbaar door softwarefout»?1
Ja.
Is het u bekend welke (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties getroffen zijn door het lek in de systemen van SMC en Securitas? Zo ja, kunt u een overzicht aanleveren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is mij niet bekend. SMC en Securitas zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren van hun klanten over het lek. Vanwege de aard en beperkte impact van het lek heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) geen reden gezien om hierover verdere navraag te doen bij Rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders.
Zijn alle (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties die getroffen zijn door het lek in de systemen van SMC en Securitas inmiddels op de hoogte van het lek? Is het u bekend of zij allemaal inmiddels maatregelen hebben getroffen?
Zowel SMC als Securitas heeft te kennen gegeven dat na eigen onderzoek geen indicatie van actief misbruik van het lek is waargenomen bij bedrijven en andere organisaties die gebruik maken van de systemen van SMC en Securitas. Daarnaast hebben zij aangegeven aanvullende maatregelen te hebben genomen zoals het offline halen van kwetsbare systemen, het resetten en verwijderen van de oude afmeldcodes en het inrichten van een nieuw verificatieproces. (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties zijn daarmee voldoende beschermd.
Het NCSC heeft besloten geen algemeen advies op te stellen vanwege de maatregelen die door SMC en Securitas zijn getroffen, de aard van de kwetsbaarheid en de daardoor geringe impact op haar doelgroep.
Heeft u contact gehad met SMC en Securitas over dit incident? Zo ja, welke stappen gaat u de komende periode zetten om dit probleem af te wikkelen? Zo nee, waarom niet?
Het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) hebben meerdere malen contact gehad met SMC en Securitas over de kwetsbaarheid. Met name gelet op de toelichting van de zijde van SMC en Securitas in die gesprekken over de aard en beperkte impact van dit lek op bedrijven en andere organisaties is door het NCSC besloten hierover geen verdere actie te ondernemen ten behoeve van de eigen doelgroep. Zie ook antwoord op vraag 3.
Gaat u getroffen bedrijven helpen om de risico's van dit lek zo goed en snel mogelijk te mitigeren? Welke middelen zijn hiervoor beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en vraag 4.
Het product waarin de kwetsbaarheid is gevonden, was een zogenaamd end-of-life product. Dit betekent dat dit product niet meer werd onderhouden of ondersteund door de leverancier. Het gebruik van dit soort producten brengt een risico met zich mee. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft diverse adviesproducten op de website over risicomanagement in het algemeen en het omgaan met producten waarvan het onderhoud en ondersteuning door de leverancier afloopt in het bijzonder. In de toekomst moeten nieuwe digitale producten die op de Europese markt worden gebracht voldoen aan cybersecurityeisen conform de Cyber Resilience Act. Dit betreft onder meer het verplicht en gratis leveren van veiligheidsupdates, zolang je mag verwachten dat een product kan worden gebruikt.
Hebben gevoelige gegevens en locaties gevaar gelopen door dit lek? Zo nee, waar blijkt dat uit?
SMC en Securitas hebben aangegeven dat er na onderzoek geen indicatie van misbruik is waargenomen. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft zelf ook geen indicaties hiervoor waargenomen.
Van de zijde van SMC en Securitas is aangegeven dat het initieel leek alsof met de kwetsbaarheid onrechtmatig toegang verkregen kon worden tot fysieke locaties. Echter, na onderzoek van deze twee partijen bleek de kwetsbaarheid alleen zogenaamde telefonische afmeldcodes te betreffen richting de centrale. Om een alarm daadwerkelijk uit te schakelen moet lokaal een code fysiek worden ingevoerd. Deze code is alleen bekend bij de klant en was ook niet onderdeel van de kwetsbaarheid. Zonder het invoeren van deze lokale code kan het alarm niet worden uitgeschakeld.
Kunt u aangeven of dit lek meer alarmcentrales heeft getroffen dan enkel Securitas en SMC?
Van andere alarmcentrales is niet bekend of deze zijn getroffen.
Kunt u aangeven of de aantallen, van minstens 26.000 getroffen organsaties en personen, kloppen? Hoeveel organisaties en personen zijn er volgens u getroffen?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) kan dit aantal niet bevestigen, met name ook omdat het zelf geen meldingen hierover van organisaties heeft ontvangen. Zie beantwoording vraag 6.
Kunt u aangeven of het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) of een andere overheidsorganisatie betrokken is bij het onderzoek dat SMC zelf uitvoert naar de scope van het lek? Worden de uitkomsten daarvan gedeeld met de Minister en andere relevante partijen, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het SMC is primair verantwoordelijk voor het onderzoek naar de scope van het lek en het delen van de uitkomsten daarvan. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC) hebben meerdere malen contact gehad met SMC en Securitas over de kwetsbaarheid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het onderzoek inmiddels afgerond en zijn de uitkomsten gedeeld met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Op grond van de AVG is elke organisatie die te maken heeft met een datalek zelf verantwoordelijk om daar melding van te doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. SMC en Securitas hebben aangegeven melding van het onderhavige lek te hebben gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u aangeven of de softwareontwikkelaar die het lek heeft aangetroffen zich had kunnen melden bij het NCSC om een Coordinated Vulnerability Disclosure te doen?
Deze persoon heeft een Coordinated Vulnerability Disclosure, ook wel CVD-melding genoemd, bij het NCSC gedaan.
Wat kunt u doen om het doen van Coordinated Vulnerability Disclosures bij NCSC breder bekend te maken bij mensen die werkzaam zijn in de IT-sector?
Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is veel informatie te vinden over Coordinated Vulnerability Disclosures (CVD). Dit betreft onder meer informatie over hoe personen een CVD-melding kunnen doen om technische kwetsbaarheden te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum(NCSC). Binnen de community van onderzoekers en ethische hackers is het CVD-beleid van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over het algemeen goed bekend.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Alarmpistolen die door jongeren worden omgebouwd tot dodelijke vuurwapens |
|
Michiel van Nispen , Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering «Wapenhandelaar laat wapen zien» van Undercover Sven van 21 april 2024?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe vaak vonden in 2023 veroordelingen plaats voor het verkopen of bezitten van een alarmpistool en in hoeveel van die gevallen ging het om minderjarigen?
In de registratiesystemen van de Rechtspraak kan niet specifiek gezocht worden op veroordelingen voor het verkopen of bezitten van een alarmpistool. Daarom is in overleg met het ministerie gezocht op het aantal zaken in 2023 waarin de rechtbank artikel WWM 26 en/of artikel WWM 31 bewezen heeft verklaard. Hierbij gaat het in de onderstaande genoemde zaken niet alleen om het verkopen of bezitten van een alarmpistool, maar over alle soorten wapens van categorie II en III zoals beschreven in de WWM2. Het ging in 2023 om 1.721 zaken, waarbij het in 265 zaken ging om een veroordeelde die ten tijde van het plegen van het strafbare feit minderjarig was3.
Deelt u de zorgen over jongeren die via social media als Telegram makkelijk en goedkoop (omgebouwde) wapens kopen en verkopen? Wat doet u eraan om dit te voorkomen of aan te pakken?
VIk deel de zorgen als het gaat om de verkoop van illegale goederen, zoals drugs en wapens, via social media platformen als Telegram. Er wordt door de politie dan ook speciale aandacht besteed hieraan. Zo heeft de politie in 2023 onderzoek laten verrichten naar de aard en omvang van illegale wapenhandel via Telegram en heeft de politieregio Den Haag geïntensiveerd op het doen van onderzoeken naar aanleiding van pseudo-verkoop op Telegram. Daarnaast wordt momenteel door het ministerie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de aanpak van illegale handel in bijvoorbeeld drugs en wapens via online platformen te versterken.
Op welke manier heeft u tot dusver uitvoering gegeven aan de aanbeveling uit de WODC-evaluatie naar aanleiding van het «Actieplan Wapens en Jongeren» om extra aandacht te besteden aan het achterhalen van de motieven voor jongeren om een wapen te dragen?
De uitkomsten van het WODC-rapport bevestigen dat we meer moeten doen om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen. Hierbij moeten we inzetten op meer en ook andere middelen. In het najaar van 2023 heeft onder andere een rondetafelgesprek met experts en (ervarings)deskundigen plaatsgevonden en is met jongeren zelf gesproken over hun motieven en ervaringen. Met inachtneming van de aanbevelingen uit het evaluatierapport zetten de deelnemers aan het Actieplan zich gezamenlijk in op het tegengaan van wapenbezit en wapengebruik onder jongeren, onder meer door: 1) Verdiepend onderzoek te doen naar de doelgroep en de achterliggende oorzaken voor het dragen wapens; 2) In te zetten op contact met de doelgroep. Dit bijvoorbeeld door de inzet van jongerenwerkers en rolmodellen; 3) Aandacht te besteden aan scherpte in de uitvoering. Denk hierbij aan acties die erop gericht zijn om de doelgroep beter te bereiken, zoals specifieke wijken en jongeren, en; 4) het ontstane netwerk van ambtenaren, bestuurders en professionals in de komende tijd te behouden en te verstevigen.
De kamer zal in het derde kwartaal dit jaar nader geïnformeerd worden over de uitkomsten en voortgang van dit actieplan.
Naast het Actieplan Wapens en Jongeren wordt ook ingezet op programma’s zoals Preventie met Gezag. Hierin worden 27 gemeenten ondersteund in het vormgeven van de aanpak voor jongeren in een kwetsbare positie en hun gezin. De aanpak draait om perspectief bieden én grenzen stellen: dit om te voorkomen dat jongeren in aanraking komen met criminaliteit, daarin doorgroeien en/of recidiveren maar ook door de justitiële functie in de wijk te versterken.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onderzoekers aan de Erasmus Universiteit dat vrijwel alle redenen die jongeren aanvoeren om een wapen op zak te hebben voortkomen uit onveiligheidsgevoelens? Wat gaat u doen om de oorzaak van deze onveiligheidsgevoelens aan te pakken en niet alleen te focussen op het innemen van wapens?2
Het onderzoek uit Rotterdam is uitgevoerd in Rotterdam. Hieruit volgt dat het grootste deel van de groep jongeren die in Rotterdam zijn ondervraagd een wapen dragen vanuit algemene of concrete onveiligheidsgevoelens. Daarnaast blijkt onder een deel van de onderzoekdeelnemers ook een motivatie te liggen in het hebben van een interesse in wapens.
Dat angstgevoelens een motief zijn voor jongeren voor het dragen van een wapen is verontrustend. Momenteel wordt verder onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken en werkzame interventies bij wapengeweld door jongeren. Op basis van de uitkomsten daarvan zullen we samen met onder andere gemeenten de komende tijd werken aan een herijking van het actieplan Wapens en Jongeren (2024–2025). Daarbij zal ook aandacht zijn voor motieven voor wapenbezit bij jongeren zoals onveiligheidsgevoelens.
In hoeverre heeft u inzicht in de subculturen onder jongeren waar de onveiligheidsgevoelens en het wapenbezit het grootst zijn?
Vanuit het onderzoek in Rotterdam blijkt dat jongeren die wapens gebruiken vaker waarden en opvattingen onderschrijven die passen bij een straatidentiteit.
Daarnaast geeft dit onderzoek aanleiding om de onveiligheidsgevoelens als motief voor wapenbezit verder te onderzoeken. In het verdiepend onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd is de inzet dan ook om meer zicht te krijgen op de verschillende doelgroepen en motieven, om zo tot gerichtere, effectieve interventies te komen, zoals het gericht kunnen wegnemen van onveiligheidsgevoelens. In het onderzoek wordt onder andere ook gekeken naar de online- en offline leefomgeving van jongeren.
Bent u bereid te onderzoeken of een bewustwordingscampagne voor jongeren over de consequenties van het ombouwen, verkopen of bezitten van wapens het probleem kan verkleinen?
Zowel in de evaluatie van het Actieplan Wapens en Jongeren als het Onderzoek «Voorkomen is beter dan genezen» (Kruisbergen & De Jonge, 2022) wordt hierop in gegaan. Bewustwordingscampagnes ten aanzien van wapens en jongeren kunnen worden ingezet, maar vooral als ze goed zijn afgestemd op de doelgroep en worden ondersteund door bredere gemeenschapsinitiatieven. De combinatie van educatie, positieve rolmodellen, en actieve betrokkenheid van de gemeenschap blijkt cruciaal voor het succes van dergelijke campagnes. Het is echter belangrijk te erkennen dat de impact op gedrag variabel kan zijn en dat een multidisciplinaire aanpak vaak het beste werkt.
Hoe beoordeelt u het feit dat gasalarmpistolen in Nederland wel, maar in België en Duitsland niet verboden zijn? Deelt u de mening dat we in Nederland dweilen met de kraan open zolang deze geweren over de grens overal te verkrijgen zijn?
Na 2015 heeft de harmonisatie van de Europese wetgeving de lidstaten dichterbij elkaar gebracht. Er bestaan echter nog steeds aanzienlijke verschillen die grote risico’s met zich meebrengen. De aanpak van deze omgebouwde gas- en alarmpistolen wordt hierdoor bemoeilijkt. Dit neemt echter niet weg dat wij in Nederland ons kunnen focussen op de nationale aanpak en handel van wapens kunnen en moeten versterken.
Bent u bereid in gesprek te gaan met nabijgelegen landen waar de regelgeving omtrent gasalarmpistolen verschilt van die in Nederland en afspraken met deze landen te maken over hoe hier samen in kan worden opgetrokken?
De ombouw van gas- en alarmpistolen is regelmatig onderwerp van gesprek op verschillende internationale overleggen, zoals de VN en de EU. In deze gesprekken heeft Nederland en ook landen zoals Zweden de problematiek aangekaart. Daarnaast hebben verschillende landen, waaronder Nederland, binnen de Europese Commissie benadrukt dat de volledige naleving van Europese wetgeving essentieel is. Ook is Nederland, als co-driver van het programma Firearms trafficking, actief betrokken bij het European Multidiciplinary Platform Against Criminal Treats (EMPACT)5, dat door middel van EU brede acties en kennisdeling criminele netwerken en individuele criminelen, die betrokken zijn bij illegale handel, distributie en gebruik van vuurwapens, aanpakken.
Klopt het dat momenteel niet wordt bijgehouden welk percentage van in beslag genomen handvuurwapens is omgebouwd? Kunt u zich vinden in schattingen van de politie Zeeland-West-Brabant dat inmiddels bijna de helft van de in beslag genomen vuurwapens een omgebouwd alarmpistool is?3
Het klopt dat de laatste onderzoeken van de Nederlandse politie aangeven dat ongeveer 40% van de inbeslaggenomen wapens omgebouwde gas- en alarmpistolen betreffen. Echter, het inzicht in en de aanpak van wapenhandel kan beter. De oprichting van het National Firearms Focal Point, het NFFP, waarvoor de eerste mensen op dit moment worden aangenomen, zal hieraan gaan bijdragen. Door deze extra analyse capaciteit, specifiek gericht op wapens en wapenhandel in Nederland, kan beter inzicht verkregen worden in de aard en omvang en kan de aanwezige (politie) capaciteit effectiever worden ingezet.
Kan de Digital Services Act een rol spelen in het voorkomen van illegale verkoop van (omgebouwde) wapens via online platforms? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat hierop gehandhaafd wordt?
Op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om content ontoegankelijk te maken wanneer deze strafbare inhoud bevat.
Ook zijn er mogelijkheden om personen die strafbare feiten plegen via online-platformen te herleiden. Het identificeren van mensen die materiaal delen, deelnemers van groepen en beheerders is dan ook prioriteit van politie en openbaar ministerie. Op die manier wordt er door opsporing in geïnvesteerd om besloten groepen zoveel mogelijk vrij te maken van illegale content. Door gebruik van technische maatregelen is medewerking van online platforms, zoals bijvoorbeeld Telegram, hier niet altijd voor nodig. Zelfs zonder hun hulp lukt het politie om dergelijke groepen te infiltreren en mensen te identificeren.
Hoe zorgt u ervoor dat een platform als Telegram, dat niet onder de Digital Services Act valt, mee gaat werken aan het voorkomen van illegale activiteiten zoals de verkoop van omgebouwde wapens? Wat doet u eraan om het contact met Telegram te verbeteren?4
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is inderdaad nog niet geheel duidelijk. Het bedrijf hoeft niet aan de strengste regels te voldoen: daarvoor is het simpelweg niet groot genoeg. Die regels gelden alleen voor platforms met meer dan 45 miljoen Europese gebruikers; Telegram claimt er 39,5 miljoen te hebben. Het is waarschijnlijk wel zo dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten groepsgesprekken erbuiten vallen. Jurisprudentie en toezichthouders zullen hier uiteindelijk duidelijkheid over moeten bieden.
Voor hun openbaar toegankelijke groepen biedt de Digital Services Act handvaten. Ik wijs in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16: dat voorziet in kennisgevings- en actiemechanismen voor illegale inhoud; artikel 18: op grond waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties; artikel 23: op grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden en op artikel 28 wat de verplichting voor online platforms inhoudt om minderjarigen te beschermen.
Telegram heeft via haar website een wettelijke vertegenwoordiger in België aangewezen. Dit zal betekenen dat de Belgische toezichthouder op de Digital Services Act handhavend zal kunnen gaan optreden jegens Telegram wanneer zij niet aan verplichtingen voldoen. Mocht Telegram zich niet aan de eisen van de Digital Services Act houden, dan kan de Autoriteit Consument en Markt als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de Digital Services Act biedt om de Belgische toezichthouder te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen (artikel 58 DSA).
Het bericht ‘Nieuw beeld van daders seksuele uitbuiting: bijna 90 procent heeft migratieachtergrond en ze vallen na straf terug in oud gedrag’ |
|
Judith Tielen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuw beeld van daders seksuele uitbuiting: bijna 90 procent heeft migratieachtergrond en ze vallen na straf terug in oud gedrag»?1
Ja.2
Bent u bekend met het rapport «Weet jij wie ik ben?» waar het bericht over gaat? Zo ja, wat is uw eerste reactie op het beeld dat wordt geschetst in het rapport?2
Ja.4 Het beeld dat blijkt uit het rapport toont aan dat we blijvend moeten inzetten op de aanpak van mensenhandel. Deze inspanning is nodig om slachtoffers te beschermen tegen seksuele uitbuiting.
Bent u het met de onderzoekers eens dat er meer aandacht moet zijn voor daders met een licht verstandelijke beperking? Deelt u het vermoeden dat deze problematiek een niet te verwaarlozen factor is bij deze vorm van criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat in de strafrechtketen aandacht is voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB). Om die reden is er een werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof». Het doel van deze werkagenda is de recidive en het slachtofferschap bij mensen met een LVB te verminderen en de instroom van deze mensen binnen de (jeugd)strafrechtketen te voorkomen. De werkagenda richt zich op alle daders en is dus breder dan seksuele uitbuiting. De agenda beschrijft vijf doelen waarmee de omgang met LVB-problematiek in de (jeugd)strafrechtketen kan worden verbeterd: het op peil brengen van de kennis over LVB bij professionals, een betere samenwerking met het zorg en sociaal domein, een betere signalering van een LVB en dit vaker met andere ketenpartners delen, het aanpassen van de communicatie op de doelgroep en een passend handelingsperspectief voor professionals. De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer op 4 maart 2024 over de voortgang van deze werkagenda geïnformeerd.5
Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek mensen met een Licht Verstandelijke Beperking? En wat zijn daarvan de effecten gebleken?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek is uitgevoerd in 2019 en geeft inzicht in de wijze waarop het systeem van ondersteuning dat de overheid heeft ingericht, werkt voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Het richt zich op diverse beleidsterreinen, waaronder justitie, maatschappelijke ondersteuning, langdurige zorg en jeugdhulp. Dit is essentieel omdat de (potentiële) behoefte aan ondersteuning vaak meerdere leefdomeinen betreft. De aanbevelingen van het onderzoek zijn gericht op passende communicatie, preventie, integrale ondersteuning, betere toerusting van professionals en publieksvoorzieningen, en zowel kennisverspreiding als kennisontwikkeling. Ten aanzien van deze aanbevelingen is onder andere ingezet op toegankelijke overheidscommunicatie, het programma Tel mee met Taal, de Toekomstagenda Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking en de Werkagenda Strafrechtketen LVB-proof.
In de kabinetsreactie op het IBO «Mensen met een lichtverstandelijke beperking» zijn, op het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid, eerder enkele acties met uw Kamer gedeeld.6 Sindsdien hebben strafrechtketenpartners verder gewerkt aan het LVB-proof maken van de strafrechtketen, zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre zijn de in het onderzoek «weet jij wie ik ben» benoemde aspecten, zoals onvoldoende herkenning en verkeerde inschatting door professionals, ook van toepassing op professionals in de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg?
De jeugdzorgprofessional moet de context en achtergrond van jeugdigen goed in kaart brengen zodat passende hulp kan worden geboden. Er bestaan verschillende werkwijzen die hieraan bij dragen. De richtlijn «Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp», waarbij jeugdzorgprofessionals zo goed mogelijk de context waarin de jongere zich bevindt in kaart dienen te brengen en vervolgens samen met de jongere en of het gezin de meest passende hulp inzetten. De jeugdzorgprofessional heeft de taak om alle factoren die spelen goed af te wegen, een samenwerkingsrelatie op te bouwen en in gesprek te gaan met de jongere. Dit doen zij door middel van vraagverheldering en een probleem- en krachtenanalyse.
Herinnert u zich dat u de motie-Tielen over gehechtheid als onderwerp van de ontwikkelingsfactoren, heeft ontraden, omdat u aangaf dat dit «in principe al onderdeel is van het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg en daarom een overbodige motie zou zijn»? Hoe verhoudt dit zich tot wat in het rapport staat, namelijk dat onveilige hechting een van de meest voorkomende psychologische kenmerken is van daders van seksuele uitbuiting? En is bekend in hoeverre dit ook geldt voor slachtoffers?3
Ja, ik herinner me de motie en sta achter de gegeven appreciatie. De JGZ-richtlijn Ouder-kindrelatie geeft handvatten over hoe JGZ-professionals hechting kunnen adresseren en hoe verstoring van dit proces vroeg kan worden gesignaleerd. Binnen het basistakenpakket JGZ gaat het om lichte ondersteuning, bijvoorbeeld 1–3 keer een extra gesprek. Ouders of jeugdigen die tot een specifieke doelgroep behoren kunnen een interventie vanuit de gemeente aangeboden krijgen zoals Stevig Ouderschap, Triple P of Voorzorg. Gemeenten kopen deze interventies in bij hun JGZ-uitvoerder. Bij aanhoudende, ernstige problematiek kan verwezen worden naar meer intensieve hulp buiten de JGZ. Daarnaast biedt de JGZ-richtlijn Kindermishandeling handvatten voor factoren die kindermishandeling voorkomen en voor hoe JGZ-professionals signalen, risico- en beschermende factoren actief moeten onderzoeken en uitvragen. De meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling is hierbij belangrijk. Deze meldcode geldt voor alle zorgverleners. De JGZ-professional ondersteunt waar het kan, overlegt met andere professionals en verwijst waar nodig door naar intensieve hulp buiten de JGZ. De toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg en ondersteuning na signalering, lichte hulp en eventuele doorverwijzing van de JGZ, bepalen mede het succes van de eerdere inzet die de JGZ-professional in het kader van het basistakenpakket JGZ heeft geleverd. Net als in de JGZ is aandacht voor het bevorderen van gezonde hechting een van de basiselementen van het werk van de jeugdzorgprofessional en is dit onder andere onderdeel van de opleiding. In vraag 7 ga ik hier nader op in.
Uit onderzoek blijkt dat professionals vaak aangeven dat (signalen van) hechtingsproblematiek een regelmatig voorkomende onderliggende kwestie is bij jongeren die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting. De Nationaal Rapporteur heeft casuïstiekonderzoek uitgevoerd naar seksueel geweld tegen jonge vrouwen in Amsterdam. Hieruit blijkt dat meiden die slachtoffer zijn van seksueel geweld vaak een lange hulpgeschiedenis hebben met gebrek aan fundamentele veiligheid in de jeugd. Hechtingsproblematiek is vaak niet goed aangepakt.8 Ook ander onderzoek wijst uit dat hechtingsproblematiek kan leiden tot een hoger risico op het meemaken van seksueel geweld. Door zowel angst en drang naar acceptatie zijn deze jongeren minder in staat seksuele grenzen aan te geven.9
Bent u bereid alsnog met zowel de jeugdgezondheidszorg als de jeugdzorg in gesprek te gaan om dit onderwerp steviger te verankeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier voor het zomerreces over informeren?
Het is uiteraard belangrijk dat er voldoende aandacht is voor een gezonde hechting en dat het signaleren van eventuele problematische gehechtheid verankerd is in de werkwijze van professionals in de jeugdhulp en de jeugdgezondheidszorg. Dit is op verschillende manieren geborgd. Zo is voor de jeugdgezondheidszorg in de Wet Publieke gezondheid beschreven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de jeugdgezondheidzorg. Vanuit het basistakenpakket JGZ heeft de JGZ-professional een rol om gezonde hechting te stimuleren en (dreigende) verstoorde hechting en kindermishandeling vroegtijdig te signaleren. In professionele richtlijnen zoals de richtlijn Ouder-kind relatie worden de taken en werkwijze verder uitgewerkt.
Voor de jeugdzorgsector is dit thema onderdeel van de opleidingen. Het NJI heeft ter ondersteuning van onder andere professionals en ouders een kennisdossier op dit thema. Ook is het opgenomen in diverse kwaliteitskaders en richtlijnen voor professionals waarvan er een specifiek ingaat op problematische gehechtheid.10
We zien dat de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen nog aandacht behoeft, hiervoor is in de Hervormingsagenda afgesproken dat er een duurzame structuur wordt ingericht voor Kwaliteit en Blijvend Leren waarin betrokken partijen (cliënten, professionals, aanbieders en gemeenten) vertegenwoordigd zijn. Deze is operationeel sinds januari jl. Zij zijn aan de slag met het opstellen van een onderzoeks- en implementatieagenda, het ontwikkelen van gedragen kwaliteitskaders voor (het merendeel van) de jeugdhulp en ervoor zorgen dat blijvend leren geborgd wordt en ondersteuning beschikbaar is voor de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen. Gezien bovenstaande zie ik op dit moment geen aanleiding om specifiek over dit thema nader in gesprek te gaan met de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de invloed van kenmerken die kunnen leiden tot potentieel daderschap van seksuele uitbuiting, zoals in het rapport wordt aanbevolen? En bent u bereid daarin ook onderzoek mee te nemen naar kenmerken die leiden tot potentieel slachtofferschap?
Uw Kamer is per brief van 23 april jl. geïnformeerd over onder meer het recentelijk onderzoek van de Nationaal Rapporteur recentelijk «Brede blik op daderschap»11. Dit onderzoek brengt verschillende soorten pleeggedrag van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting in kaart en neemt hierin hun achtergronden en persoonlijke situaties mee. Binnenkort ontvangt uw Kamer een beleidsreactie.
Voor toelichting op nader onderzoek naar daders van seksuele uitbuiting verwijs ik u naar vraag 9.
Inzake (potentiële) slachtoffers van seksuele uitbuiting is in het actieplan Samen tegen mensenhandel actielijn 3 opgenomen. Deze actielijn investeert in en werkt aan betere vaststelling van slachtofferschap. Onderdeel hiervan is het kijken naar kenmerken van (potentiële) slachtoffers. Voor de zomer ontvangt uw Kamer het versterkte Actieplan Samen tegen mensenhandel. Hierin zal ook aandacht zijn voor het versterken van de positie van minderjarige slachtoffers.
Ten slotte wordt door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen jaarlijks onderzoek uitgevoerd naar (de kenmerken van) daders en slachtoffers van seksuele uitbuiting.
Op welke termijn kan de Kamer een voorstel verwachten met effectieve maatregelen die seksuele uitbuiting verminderen en kunnen voorkomen?
Uw Kamer is per brief van 23 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel (hierna: het Actieplan). In deze brief heeft de Staatssecretaris Asiel en Migratie toegelicht hoe het Actieplan wordt versterkt op basis van de wensen van de Tweede Kamer naar aanleiding van de moties Bikker c.s, Krul & Bikker en Veltman c.s.
Vanuit het Actieplan wordt breed ingezet op de aanpak van mensenhandel.12 Om onder andere seksuele uitbuiting te verminderen en voorkomen wordt beoogd om vanuit het Actieplan in te zetten op: het beschermen van (potentiële) slachtoffers, een betere daderaanpak, het aanpakken van klanten, verbeteren van de positie van minderjarige slachtoffers en het tegengaan van recidive. Ook zal worden ingezet op brede bewustwording van het fenomeen mensenhandel. Meer mensen moeten bewust worden gemaakt van wat mensenhandel is, zodat mensenhandel eerder wordt gesignaleerd en kan worden voorkomen.
De voorstellen zijn vertaald naar een nieuw versterkt Actieplan en worden binnenkort naar uw Kamer gestuurd, zodat er voor de zomer kan worden gestart met de uitvoering van het Actieplan.