De vacaturetekst “PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media” bij het RIVM |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de vacaturetekst «PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media» bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja. Daarbij wijs ik erop dat het RIVM een onafhankelijke adviseur is. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de Wet op het RIVM, waarin in artikel 5 is bepaald dat de Minister van VWS geen aanwijzingen geeft aan het RIVM met betrekking tot de methoden volgens welke de onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.
Is het RIVM voornemens om de in het promotieonderzoek te ontwikkelen methoden «met behulp van Artificial Intelligence (AI) en andere big data technieken (sic) om des- en misinformatie op sociale media (over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s) met mogelijk grote invloed op percepties en gedrag vroegtijdig te identificeren», te operationaliseren?
Een eventuele implementatie van de te ontwikkelen methode is geen onderdeel van dit promotieonderzoek.
Zo ja, welke wettelijke grondslag is het RIVM voornemens hiervoor te hanteren?
Indien er binnen of naar aanleiding van het promotieonderzoek persoonsgegevens worden verwerkt, geeft het RIVM zich vanzelfsprekend rekenschap van benodigde wettelijke grondslagen, de bestaande wettelijke kaders, zoals de Wet op het RIVM en de AVG, het algemeen aanvaard wetenschappelijk normenkader en processen die doorlopen moeten worden. Bijvoorbeeld het uitvoeren van een DPIA.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, de gedragingen van burgers op sociale media op wederrechtelijke wijze door het RIVM worden gevolgd?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, persoonsgegevens van burgers wederrechtelijk door het RIVM worden verwerkt of opgeslagen?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens de kaders die in of ten gevolge van dit onderzoek gehanteerd worden voor het aanmerken van des- en misinformatie over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s, openbaar te maken?
Dit RIVM-onderzoek hanteert voor de definities van des- en misinformatie de terminologie, zoals gedefinieerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)2. Onderzoeksresultaten zullen na uitvoerige peer-review, gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften gedurende de looptijd van het promotietraject. De eerste resultaten van een promotietraject worden doorgaans na 1,5–2 jaar na start verwacht.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens om de in of ten gevolge van dit onderzoek gebruikte algoritmen openbaar te maken?
De resultaten van dit onderzoek en de gebruikte methodiek, inclusief de algoritmen, zullen beschreven worden middels wetenschappelijke artikelen, die Open Access zullen worden gepubliceerd. Ook zal er te zijner tijd, en indien zou worden besloten tot implementatie, getoetst worden of de algoritmes tevens opgenomen dienen te worden in het algoritmeregister.
Het maken van procesafspraken met criminele kopstukken |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Justitie sluit deal met zeer invloedrijke drugssmokelaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat met een crimineel kopstuk zoals Edin G., volgens de Drug Enforcement Agency een van de vijftig invloedrijkste ter wereld, procesafspraken worden gemaakt?
Criminele kopstukken moeten hard worden aangepakt. Het Openbaar Ministerie spant zich tot het uiterste in om dit te doen. Het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat dit in deze zaak het meest effectief met behulp van procesafspraken kan. Bij het maken van procesafspraken neemt het Openbaar Ministerie altijd de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte mee.
In hoeverre zijn bij de totstandkoming van deze procesafspraken alle voorschriften gevolgd uit de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het Openbaar Ministerie?
Ten tijde van deze procesafspraken was de aanwijzing omtrent procesafspraken nog niet van kracht, maar het Openbaar Ministerie heeft destijds wel in de geest van deze aanwijzing gehandeld.
In hoeverre acht u het wenselijk dat het Openbaar Ministerie procesafspraken maakt met personen die op de sanctielijst van de OFAC (Office of Foreign Assets Control) zijn geplaatst?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Of een verdachte op deze lijst staat hoeft niet zondermeer een reden te zijn om van procesafspraken af te zien.
In hoeverre is het volgens u wenselijk om met criminele kopstukken procesafspraken te maken?
Procesafspraken kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces, met name in omvangrijke of complexe zaken. Door de totstandkoming van een door de officier van justitie en de verdachte gedragen voorstel voor een bepaalde afdoening van de zaak, zal de desbetreffende zaak daarna in eerste aanleg doorgaans minder zittingstijd vergen en sneller door de rechtbank kunnen worden afgedaan. Daarnaast kunnen procesafspraken bevorderen dat de procespartijen afzien van het instellen van hoger beroep, zodat de desbetreffende zaak in dat geval in één instantie wordt afgedaan. Een en ander kan bijdragen aan een verkorting van doorlooptijden, de werklast en capaciteitsinzet in omvangrijke of complexe strafzaken beperken en bij een veroordeling de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf vergemakkelijken.
Iedere strafzaak is anders. Afhankelijk van onder meer de aard en omvang van de zaak en de ernst van de gepleegde strafbare feiten maakt het Openbaar Ministerie een afweging hoe de verdachte het meest effectief kan worden vervolgd.
Zoals toegelicht in de brief van 26 oktober 20222 wordt voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering een wettelijke regeling voor procesafspraken voorbereid, in samenspraak met het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur. De ervaringen met procesafspraken die onder het huidige recht zijn en worden opgedaan, worden betrokken bij het opstellen van die regeling.Daarbij zal ook nadrukkelijk de vraag onder ogen worden gezien of de mogelijkheid om procesafspraken te maken bij bepaalde strafbare feiten moet worden uitgesloten. De verwachting is dat een regeling van procesafspraken als onderdeel van een meeromvattend wetsvoorstel (de zogeheten eerste aanvullingswet bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering) in april 2024 in formele consultatie kan worden gegeven.
Welk maatschappelijk doel is gediend met het maken van procesafspraken met een crimineel kopstuk?
Procesafspraken kunnen een bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces. Dit betekent bijvoorbeeld dat een zaak sneller kan worden afgedaan en daardoor ook meer capaciteit beschikbaar blijft om andere strafzaken op te pakken.
In hoeverre is het volgens u wenselijk dat procesafspraken worden gemaakt indien onduidelijk is of de opgelegde gevangenisstraf daadwerkelijk ten uitvoer zal kunnen worden gelegd?
Uiteraard moeten gevangenisstraffen die door de rechter zijn opgelegd, te allen tijde worden uitgevoerd. Het maakt hierbij niet uit of het vonnis is gebaseerd op procesafspraken.
Welk belang hecht u aan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie indien procesafspraken gemaakt kunnen worden met criminelen waarvan onduidelijk is waar en onder welk regime zij hun detentie zullen ondergaan?
Dit kabinet hecht een groot belang aan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie.3 De totstandkoming van procesafspraken en van het vonnis staan los van de tenuitvoerlegging van straffen. Bij het maken van afspraken omtrent het strafproces ter zitting, is het toepasselijke detentieregime geen onderwerp van gesprek. Zo is dat ook opgenomen in de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u ervan dat een lagere gevangenisstraf via procesafspraken met het Openbaar Ministerie verkregen kan worden, indien daar een hoge geldboete tegenover staat?
Het is in concrete gevallen aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen welke strafeis naar zijn oordeel passend is. Deze strafeis wordt vervolgens aan de rechter voorgelegd. De rechter beoordeelt uiteindelijk onafhankelijk of deze straf passend is voor de bewezenverklaarde feiten. Het past mij niet om te oordelen over de meest toepasselijke straf in individuele zaken.
Acht u een wettelijke begrenzing ten aanzien van de aard van het strafbare feit en de criminele positie van de verdachte bij procesafspraken wenselijk? Zo ja, bent u bereid een begrenzing mee te nemen in het nog te ontwikkelen wettelijk kader? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Indien uw antwoord op vraag 10 bevestigend luidt, bent u bereid in gesprek met het Openbaar Ministerie te bezien of het nog langer wenselijk is vooruitlopend op het wettelijke kader procesafspraken te maken waarbij de aard van het strafbare feit en de criminele positie van een verdachte niet zichtbaar en inzichtelijk worden meegewogen?
Zie allereerst het antwoord op de vragen 2 en 5. In elke zaak neemt het Openbaar Ministerie de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte mee bij de keuze of het Openbaar Ministerie al dan niet procesafspraken maakt met de verdachte. Indien procesafspraken zijn gemaakt dan wordt dit op de zitting ter sprake gebracht. De rechter heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitkomst van de strafzaak. Dit brengt mee dat de rechter toetst of de gemaakte procesafspraken toelaatbaar zijn en dat hij beslissingen kan nemen die afwijken van die procesafspraken. Het eindoordeel van de rechter over de zaak en de onderbouwing daarvan worden opgenomen in het vonnis. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan over de in deze vraag genoemde punten.
Geblokkeerde bankrekeningen van Nederlandse burgers, onder wie veel jongeren |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van signalen vanuit de samenleving, bijvoorbeeld van docenten, dat er steeds meer jongeren zijn van wie de bankrekening geblokkeerd is, vaak uit hoofde van deWet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik heb signalen ontvangen over klanten van banken van wie de bankrekening is geblokkeerd. Er zijn meerdere redenen waarom een rekening geblokkeerd kan door een bank. Dit kan vanwege het vermoeden dat de rekening wordt gebruikt om geld wit te wassen of om terrorisme te financieren (en waar dus een link is met de Wwft), maar ook omdat de rekening (mogelijk) gebruikt wordt voor om te frauderen of omdat de klant de algemene voorwaarden van de bank niet naleeft (zoals het gebruiken van een particuliere rekening voor zakelijke doeleinden).
In het geval van jongeren komt het voor dat een bank vermoedt dat er sprake is van fraude en om deze reden de rekening blokkeert. Deze blokkade is vaak tijdelijk terwijl de bank onderzoek doet. In veel gevallen worden de houders van deze rekeningen door criminelen misbruikt als geldezel.1 Het zijn veelal personen in een kwetsbare positie, waaronder jongeren, maar ook personen met schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking, die als geldezel worden gerekruteerd en ingezet.
Beschikt u in dit verband over de relevante feiten? Zo, niet, kunt u dit in kaart brengen? Van hoeveel burgers is momenteel de rekening geblokkeerd? Hoeveel van hen zijn onder de 25? En hoeveel van hen zijn minderjarig?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal geblokkeerde rekeningen, het specifieke aantal jongeren waarvan de betaalrekening geblokkeerd is (geweest) en de redenen waarom deze rekeningen dan geblokkeerd zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft desgevraagd aan dat rekeningen om verschillende redenen en voor verschillende duur geblokkeerd kunnen zijn. Het aantal geblokkeerde betaalrekeningen fluctueert sterk, omdat banken rekeningen vaak alleen tijdelijk blokkeren in afwachting van de uitkomsten van een fraudeonderzoek van de bank of – bij het voorkomen van witwassen en daarbij horende cliëntenonderzoek – in afwachting van een reactie van de klant. Banken houden geen overzicht bij van het aantal rekeningen dat op enig moment tijdelijk geblokkeerd is.
Daarnaast is het goed om op te merken dat een blokkade van een betaalrekening niet hetzelfde als het sluiten van een betaalrekening. Het rapport «Van herstel naar Balans» van De Nederlandsche Bank (DNB) bevat cijfers over hoe vaak rekeningen gesloten, überhaupt niet geopend dan wel beperkt zijn in 2021.2 Deze cijfers kunnen een beeld geven van de oorzaken van de problemen met betrekking tot toegang tot het betalingsverkeer.3 Uit deze cijfers blijkt dat het niet-openen van een rekening of het sluiten van een rekening bij particulieren zeer beperkt een Wwft oorzaak kent. Het beperken van dienstverlening (zoals de toegang tot contant geld) kent wel, ook bij particulieren, overwegend een Wwft-reden.
Desalniettemin vind ik het van belang om een beter beeld te krijgen van het aantal burgers van wie een betaalrekening is geblokkeerd, geweigerd of opgezegd en met welke redenen. Ik zal daarom de NVB vragen om cijfers en de redenen van blokkade beter bij te houden. Daarbij zal ik ook de Betaalvereniging Nederland betrekken, aangezien zij zich bezighoudt met de toegang tot het betalingsverkeer voor consumenten.
Wanneer mag een bank een rekening blokkeren? Hoe wordt daarbij voorzien in de rechtsbescherming van burgers?
Zoals hiervoor aangegeven kunnen banken om verschillende redenen een betaalrekening blokkeren. In alle van de onderstaande gevallen vind ik het belangrijk dat de bank contact zoekt met de klant en duidelijk uitlegt waarom de betaalrekening geblokkeerd is en waarom.
Een voorbeeld van een situatie waarbij een rekening tijdelijk geblokkeerd kan worden, is wanneer er mogelijk sprake is van transacties in het kader van fraude. Om frauduleuze betalingen te detecteren monitoren banken transacties van hun klanten en gebruiken zij verschillende fraude-indicatoren, bijvoorbeeld als een groot geldbedrag wordt gepind in een ander land, terwijl de klant daar waarschijnlijk niet is. Om de klant te beschermen kunnen banken de transactie tegenhouden ofwel de rekening van de klant (tijdelijk) blokkeren tot een onderzoek is afgerond. Dit kan door bijvoorbeeld de klant te bellen en te vragen of deze op vakantie is. Een ander voorbeeld is wanneer de klant zelf fraude pleegt. De rekening kan dan gedurende het fraudeonderzoek geblokkeerd worden. In dit soort gevallen kan de bank, nadat het fraudeonderzoek is afgerond en als de klant zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan fraude de betaalrekening sluiten en – afhankelijk van de ernst van het incident – aangifte doen bij de politie en een registratie maken in het Extern Verwijzingsregister (EVR)4. De duur van de blokkade is afhankelijk van de duur van het fraudeonderzoek. In sommige gevallen kan het onderzoek na één contactmoment met de klant worden afgerond en kan de blokkade worden opgeheven. Factoren die onder andere invloed hebben op de duur van het fraudeonderzoek en de blokkade zijn het fraudetype, of het een begunstigde of benadeelde betreft, of de klant (tijdig) reageert op vragen, of de klant bezwaar maakt.
Een andere reden om een bankrekening te blokkeren kan gelegen zijn in de aanpak van witwassen. Het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en de aanpak van fraude zijn twee aparte taken voor banken. Op grond van de Wwft dienen Wwft-instellingen, waaronder banken, individueel klantenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering. Indien er een verhoogd risico bij een individuele klant wordt geconstateerd, dient de bank mitigerende maatregelen te nemen. De NVB heeft aangegeven dat als een bank dit onderzoek niet kan afronden, omdat de bank langere tijd geen contact kan krijgen met de klant of de klant niet reageert op verschillende informatieverzoeken, de bank als laatste optie kan besluiten de rekening te blokkeren.
Ten slotte dient een bank een betaalrekening te bevriezen wanneer de rekening toebehoort aan een persoon of entiteit die valt onder een bevriezingsverplichting in de zin van nationale sanctielijst terrorisme of Europese of internationale sanctieregelgeving. Hierbij kunt u denken aan personen of instellingen die op de Europese sanctielijst met betrekking tot de inval van Rusland in Oekraïne staan.
In alle gevallen geldt dat wanneer een klant het oneens is met een beslissing van de bank, zij de (bij wet verplicht aanwezige) interne klachtenprocedure van de bank kunnen doorlopen. Wanneer de klant het oneens is met de uitkomst van de interne klachtenprocedure, kan de klant naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) stappen. De klachtenafdeling van de bank verwijst in hun beantwoording op een bezwaar ook altijd naar de mogelijkheid om naar het Kifid te stappen als de klant het niet eens is met de uitkomst. Daarnaast kan de consument naar de rechter stappen. Bij een sanctionering op basis van de nationale sanctielijst terrorisme staat bezwaar en beroep open in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Voor Europese sanctieregimes geldt dat een gesanctioneerde een verzoek om verwijdering van de lijst kan indienen bij de Europese Raad, en anders bij het Europese Hof van Justitie de sanctiemaatregelen kan aanvechten.
Is deze rechtsbescherming afdoende aanwezig, naar uw oordeel? Hoe kan het dat bankrekeningen van jongeren, naar het lijkt, soms zonder duidelijke opgaaf van reden geblokkeerd worden?
Het blokkeren van een bankrekening zonder duidelijke opgaaf van redenen is niet toegestaan. In de beantwoording van de vorige vraag is weergegeven welke rechtsbescherming beschikbaar is.
Herkent u dat onder jongeren het probleem van geblokkeerde bankrekeningen vooral speelt op MBO-scholen, en soms ook op het voortgezet onderwijs? Kan het zijn dat juist jongeren op deze scholen vaker geronseld worden als «geldezel»? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan, bijvoorbeeld door een grote publiekscampagne met de banken, of door het opnemen van deze thematiek in het burgerschapsonderwijs?
Ik ben bekend met het probleem dat veelal personen in een kwetsbare situatie, zoals sommige jongeren, personen met een schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking worden misbruikt als zogenaamde geldezels. Dit vind ik zorgelijk en daarom heeft het de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als van mijzelf om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het platform Wijzer in geldzaken van mijn ministerie zet zich in voor de financiële weerbaarheid van onder andere jongeren. Dit wordt gedaan met betrokkenheid van partners in de publieke en private sector, en de departementen OCW en SZW. Zo organiseert Wijzer in geldzaken al meer dan tien jaar de Week van het geld als een belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren op school. Ten aanzien van de geldezelsproblematiek is er specifiek voor het mbo een geldles gemaakt.5
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels binnen drie pilots.6, 7 De resultaten van de pilots worden in 2024 verwacht. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak verder verspreid. Tevens zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid met een domeinoverstijgende aanpak in kwetsbare gebieden in 27 gemeenten in Nederland in op het voorkomen dat jongeren van 8 tot en met 27 jaar niet in de criminaliteit belanden of daarin doorgroeien. De gemeenten zetten op basis van de lokale problematiek in op een integraal pakket aan maatregelen, waar ook het voorkomen van en het aanpakken van geldezels onderdeel van kan uitmaken.
Kunt u reflecteren op de betekenis van dergelijke rekeningblokkades voor jongeren, nu zij geen studiefinanciering meer kunnen ontvangen en geen stageplaats kunnen krijgen (waarvoor doorgaans een bankrekening nodig is)? Bent u van mening dat een geblokkeerde rekening of het niet hebben van een bankrekening een grote sta-in-de-weg is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer? Herkent u in dit licht signalen van docenten dat dit net het zetje kan zijn voor jongeren om in de criminaliteit te belanden?
Ik ben van mening dat een betaalrekening essentieel is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik kan mij dan ook voorstellen dat jongeren hinder ondervinden van blokkades. Volgens de NVB bieden banken voor jongeren onder de 18 jaar speciale, vaak kosteloze, betaalrekeningen aan.
Banken zijn echter niet verplicht om een betaalrekening voor minderjarigen aan te bieden. Ik zal in gesprek gaan met de banken over hun praktijk met betrekking tot het aanbieden van betaalrekeningen aan minderjarigen. Op grond van de Richtlijn betaalrekeningen (Richtlijn 2014/92/EU) is een bank die in Nederland betaalrekeningen aanbiedt aan consumenten verplicht om aan hen ook een basisbetaalrekening aan te bieden. Een consument kan hier een beroep op doen indien deze rechtmatig in de Europese Unie verblijft en de reguliere rekening gesloten is. Indien het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat een persoon minder dan 8 jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, dan kan de consument een aanvraag indienen voor een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening.
Jongeren boven de 18 jaar vallen onder de afspraken van het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening). Voor jongeren onder de 18 jaar geldt het uitgangspunt dat banken niet verplicht zijn rekeningen aan te bieden. Sinds 2001 is dit convenant in werking getreden om personen, die om bepaalde redenen niet over een betaalrekening konden beschikken, daar alsnog toegang toe te bieden. In het Convenant hebben vijf banken en verschillende Convenantspartners, zoals hulpverleningsinstanties8, afgesproken dat iedereen in Nederland boven de 18 jaar, met een bekend verblijfsadres een betaalrekening kunnen openen. Ook in het geval van fraude kan er vaak een basisbankrekening geopend worden, al kan het zo zijn dat de bank het verplicht stelt dat er ondersteuning dient te zijn door een onder het Convenant erkende hulpverleningsinstantie.9 Een consument moet een aanvraag indienen bij de bank waar de consument het laatste klant was. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat kwetsbare jongeren hun rekening ter beschikking kunnen stellen aan criminelen en daardoor zelf in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u specifiek ten aanzien van minderjarigen aangeven of en wanneer hun bankrekening geblokkeerd mag worden? Hoe zit dat als hun bankrekening misbruikt is door een ouder? Vindt u dat een jongere in zo’n geval niet de dupe mag worden? Hoe gaan banken daar nu mee om en is er sprake van een eenduidige (richt)lijn? Hebt u de mogelijkheid banken hier aanwijzingen over te geven, en zo ja, bent u van plan dit te doen?
Minderjarigen kunnen niet alleen een betaalrekening openen, dat geldt ook voor een basisbetaalrekening of basisbankrekening. Het openen van een betaalrekening dient in zo’n geval samen met een wettelijke vertegenwoordiger plaats te vinden. Een minderjarige kan, wanneer de betaalrekening geopend is, wel zelf handelingen verrichten, zoals geld overmaken. Voor het antwoord op wanneer een bank een betaalrekening mag blokkeren verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3. Voor betaalrekeningen van minderjarigen gelden dezelfde voorwaarden als voor die van volwassenen.
De NVB geeft desgevraagd aan dat voor misbruik van de betaalrekening door een ouder van een minderjarige er naar het specifieke geval wordt gekeken. Zo kan in sommige gevallen de rekening alleen worden voortgezet als een ander (bijvoorbeeld de andere ouder of een instantie) het beheer overneemt. Ook geeft de NVB aan dat in andere situaties de rekening van de minderjarige wordt opgeheven en er een nieuwe rekening kan worden geopend, maar niet meer met diezelfde wettelijke vertegenwoordiger.
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over de reden van een eventuele weigering of blokkade en dat banken een gedegen onderzoek uitvoeren voordat zij overgaan tot het blokkeren van een rekening. Voor dit laatste punt heb ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aandacht gevraagd in het kader van de Europese onderhandelingen die momenteel lopen over de herziene richtlijn en verordening betaaldiensten.10
Welke mogelijkheden hebben burgers om tegen een blokkering van een bankrekening in het geweer te komen? Zijn die mogelijkheden, gelet op de signalen vanuit de samenleving, naar uw oordeel afdoende?
Voor de mogelijkheden om tegen blokkering van een bankrekening in het geweer te komen en of deze mogelijkheden naar mijn oordeel afdoende zijn verwijs ik graag naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bekend met het televisieprogramma «Leven Zonder Letters» dat een aantal laaggeletterde burgers volgt, en de problematiek rond laaggeletterdheid in Nederland agendeert? Bent u bekend met het feit dat in Nederland 2,5 miljoen mensen laaggeletterd zijn (1 op de 6 mensen van 16 jaar en ouder)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de communicatie vanuit banken bij een Wwft-klantenonderzoek voor deze groep laaggeletterden dusdanig begrijpelijk dat zij de gevraagde informatie kunnen leveren? Welk deel van de rekeningblokkades komt voort uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank? Zou het kunnen dat dit niet gebeurt omdat mensen dit niet overzien of niet begrijpen?
Over het algemeen is er vanuit de banken en in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander», waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Het laagdrempeliger maken van het contact met de bank, door de telefonische dienstverlening te verbeteren en informatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken in te richten, is hier onderdeel van.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat banken niet kunnen aangeven welk deel van de rekeningblokkades voortkomt uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank. Ik vind het in zijn algemeenheid belangrijk dat banken in het kader van hun verplichtingen en de maatregelen die zij nemen helder, in begrijpelijke taal en duidelijk communiceren met hun klanten. De NVB geeft aan dat de vragen die banken stellen in het kader van een klantenonderzoek variëren en afhankelijk zijn van de individuele situatie en omstandigheden van de klant en dat communicatie over de uitkomsten over het algemeen schriftelijk plaatsvindt. Ik vind het belangrijk dat de klant altijd schriftelijk geïnformeerd wordt en dat een bank na mondelinge communicatie, dit ook schriftelijk vastlegt. De klant is verder zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van diens informatie, zoals telefoonnummer, e-mailadres en adresgegevens.
Hebt u een kwantitatief beeld bij de in de vorige vraag genoemde problematiek? Vindt u dat dat dit iets is wat met spoed verbeterd moet worden door banken? Welke taak ziet u voor uzelf om dit aan te jagen?
In het kader van fraude zijn mij signalen bekend dat jongeren vaker misbruikt worden als geldezel, en dat daardoor de betaalrekening kan worden geblokkeerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef is het hebben van een betaalrekening essentieel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, ook voor jongeren. Ik zet mij daarom samen met de Minister van Justitie en Veiligheid in om te voorkomen dat jongeren slachtoffer worden van bijvoorbeeld fraude en zet ik via de integrale aanpak van online fraude samen met publiek-private partners uit de fraudeketen in op bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Momenteel is er geen kwantitatief beeld van de genoemde problematiek, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schrijf, zal ik de NVB en de Betaalvereniging Nederland vragen om cijfers en de redenen van blokkeringen, weigeringen, beperkingen en opzeggingen van betaalrekeningen beter bij te houden.
Is hierbij volgens u ook een taak voor de toezichthouder weggelegd? Kunt u, mede in acht nemende de lessen uit het rapportOngekend Onrecht, bewerkstelligen dat De Nederlandsche Bank (DNB), de banken en de betrokken ministeries met elkaar om de tafel gaan om de problemen te bespreken en met een advies te komen wat in dezen gelet op alle belangen en de complexiteit een verstandige benadering van de problematiek kan zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u de hierboven genoemde signalen over rekeningblokkades zorgelijk? Zo ja, wat wilt u verder doen om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat burgers niet worden uitgesloten van het maatschappelijk verkeer?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Een betaalrekening is nodig om mee te kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. Graag verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6 over de basisbetaalrekening en een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening voor consumenten waarvan de reguliere betaalrekening is opgezegd of die geen reguliere betaalrekening kunnen openen.
Verder bespreek ik op regelmatige basis de werking en de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Daarnaast ben ik in gesprek met de Betaalvereniging Nederland over de verbeteringen die zij doorvoeren in de route die mensen moeten afleggen voor het openen van een basisbetaalrekening of rekening onder het Convenant Basisbankrekening nadat een betaalrekening eerder is gesloten. Volgens de Betaalvereniging Nederland is de verwachting dat deze verbeteringen in het eerste kwartaal van 2024 zichtbaar worden.
Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
De illegale handel in traditionele medicijnen, gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA), waaruit blijkt dat er nog steeds op grote schaal traditionele medicijnen worden verkocht, waarin bedreigde en beschermde diersoorten zijn verwerkt: de neushoorn, tijger, pangolin en luipaard?1
Ik ben bekend met het onderzoek van EIA »Investing in Extinction How the global financial sector profits from traditional medicine firms using threatened species», waarin wordt gesteld dat minstens 88 traditionele Chinese geneesmiddelen delen van pangolin (schubdier) en luipaard bevatten en dat sommige van deze medicijnen ook delen van tijger en neushoorn bevatten.
Wist u dat er in tenminste 88 traditionele medicijnen en producten delen van luipaarden en pangolins worden gebruikt, gefabriceerd door 72 Chinese bedrijven en onder licentie van de Chinese Overheid (National Medical Products Administration of China)? Zo ja, kunt deze producten weren van de Nederlandse en Europese markt?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van EIA, dat dit stelt. De luipaard en de pangolin vallen onder CITES appendix I. Dit betekent dat commerciële handel in producten die luipaard en pangolin bevatten internationaal verboden is. Producten die delen van deze soorten bevatten kunnen dus niet legaal op de Europese markt terecht komen. Hier wordt op gehandhaafd.
Bent u het eens met de conclusies van de onderzoekers dat als we niets doen, deze bedreigde dieren dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
De impact van illegale internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (illegal wildlife trade) is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Het CITES-verdrag beschermt soorten om uitsterven in het wild door internationale handel te voorkomen. Nederland heeft als handelsland hier een grote verantwoordelijkheid in en acteert daar ook op.
Kent u het artikel «Drugshandelaren controleren nu ook de illegale handel in goud, tijgers en hardhout»?2
Ja.
Deelt u de mening dat illegale handel in bedreigde wilde dieren en planten, onder meer gedreven door een toenemende vraag naar traditionele medicijnen die zijn gemaakt van bedreigde dier- en plantsoorten, niet duurzaam is, temeer daar uit onderzoek blijkt dat deze handel in toenemende mate in handen is van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel zeker de mening dat illegale handel – in welke vorm en omvang ook – in bedreigde wilde dieren en planten niet duurzaam is. Het vormt een grote bedreiging voor de mondiale biodiversiteit.
Deelt u de mening van onderzoeker Van Uhm dat dit soort criminaliteit op grootschalige wijze de natuur vernietigt, zodat dit feitelijk ecocide is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit onder de aandacht brengen op internationale gremia?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5. In het kader van CITES wordt nationaal, Europees en internationaal samengewerkt om illegale handel tegen te gaan. Nederland committeert zich aan het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking3. Binnen CITES is er blijvende aandacht voor het tegengaan van internationale illegale handel en gelieerde vraagreductie. Tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP19, 11–25 november 2022) is er een aantal besluiten genomen die onder meer toezien op het gebruik van de «CITES Guidance on demand reduction strategies to combat illegal trade in CITES-listed species», regionale trainingsseminars en lokale pilotprojecten op het gebied van vraagreductie. Nederland steunt deze besluiten. Nederland heeft in dit kader onlangs de CITES besluiten m.b.t. demand reduction to combat illegal trade financieel ondersteund met een bedrag van $ 90.000 USD met als doel internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Daarnaast heeft Nederland deelgenomen aan de CITES Big Cat Task Force. De Task Force heeft onder meer maatregelen geïdentificeerd om – naast de CITES soortspecifieke maatregelen – de samenwerking tussen vraag, aanbod en transitlanden te versterken om de illegale handel in soorten grote katachtigen adequaat aan te pakken. Nederland blijft zich inzetten voor een goede inbedding van deze maatregelen binnen CITES.
Deelt u de mening dat het van enorm belang is dat de World Health Organization (WHO) een standpunt inneemt of een uitspraak doet over het gebruik van bedreigde dier- en plantsoorten in traditionele medicijnen, gezien de conclusies van bovenstaande onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiervoor te doen?
De WHO ziet de traditionele geneeskunde als een belangrijke aanvulling op de reguliere gezondheidszorg, met name in gebieden waar het de toegang tot zorg kan vergroten. De WHO heeft in de WHO traditional medicine strategy (2014–2023, verlengd tot 2025) aandacht voor biodiversiteit en bedreigde diersoorten, en vindt het belangrijk dat traditionele medicijnen voldoen aan internationale verdragen over biodiversiteit en bedreigde diersoorten.
Nederland zal blijven benadrukken dat de bescherming van biodiversiteit en bedreigde diersoorten op de juiste manier wordt meegenomen in de te ontwikkelen Global traditional medicine strategy 2025–2034.
Kunt u aangeven in welke internationale gremia en fora u dit jaar aandacht heeft gevraagd voor illegale handel in bedreigde en beschermde diersoorten en de link met zoönosen, conform uw toezegging in antwoord op vragen van Partij voor de Dieren?3
Tijdens de WHA in mei 2023 is de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 besproken en is het besluit genomen om de strategie tot 2025 te verlengen. Ook is besloten aan de 78ste WHA-vergadering in 2025 een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 voor te leggen. Door Nederland werd, zoals aan de Kamer toegezegd, daarbij het belang van de volksgezondheid, waaronder het risico op zoönosen, en de bescherming van biodiversiteit benadrukt.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is er tijdens de CITES CoP19 een aantal besluiten genomen die tot doel hebben om internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Nederland steunt deze besluiten.
Kunt u aangeven wat u heeft ingebracht over illegale handel van traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten, tijdens de eerste WHO Traditional Medicine Global Summit, die plaatsvond op 17 en 18 augustus jongstleden?
De toenmalige Minister van VWS was in India voor een werkbezoek en voor de G20 Health Ministers bijeenkomst (18–19 augustus), maar heeft niet deelgenomen aan dit WHO-overleg. Namens Nederland is er geen inbreng geweest.
Wat gaat u eraan doen om traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde dieren, te agenderen tijdens de World Health Assembly in mei 2024?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de World Health Assembly in 2024. Het is niet meer mogelijk onderwerp voor de WHA te laten agenderen. De agenda van de WHA wordt bij de Uitvoerende Raad vastgesteld. Voorstellen voor de agenda moeten in september worden ingediend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat andere landen zich ook uitspreken tegen het gebruik van dit soort medicijnen, waarvan de productie een extra aanslag betekent op bedreigde dier- en plantsoorten en daarmee een bedreiging vormt voor de biodiversiteit?
Waar opportuun, zal ik het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit en bedreigde dier- en plantsoorten blijven benadrukken.
Kunt u bevestigen dat u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik» niet ondersteunt? Wat maakt dat u meent dat het RIVM geen gelijk heeft?4
In de verkennende studie van het RIVM wordt geconstateerd dat kruidenpreparaten gezondheidsrisico’s met zich kunnen meebrengen.
Kruidenpreparaten die geen geneesmiddelen zijn vallen onder de Warenwet. Deze producten moeten voldoen aan de EU-regelgeving die geldt voor alle levensmiddelen, zoals de voorschriften voor veiligheid, etikettering, hygiëne en additieven. Er is geen specifieke Europese regelgeving voor kruidenpreparaten. In het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten zijn enkele nationale voorschriften opgenomen, die vooral betrekking hebben op de veiligheid ervan.
Zoals ook aangegeven in brief over de Aanpak veiligheid voedingssupplementen die op 14 december 2020 naar uw Kamer is gestuurd, is Nederland er voorstander van dat op Europees niveau meer geharmoniseerde regelgeving komt voor de veiligheid van voedingssupplementen en kruidenpreparaten. Op nationaal niveau wordt gewerkt aan uitbreiding van de negatieve lijst van kruiden in het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. Omdat voor veel kruiden onvoldoende gegevens bekend zijn over de risico’s op schadelijke effecten is regulering ervan zowel op Europees als nationaal niveau, in de praktijk complex.
Het Voedingscentrum en NVWA wijzen consumenten op de mogelijke gezondheidsrisco’s van kruidensupplementen. Recent heeft de NVWA nieuwsitems ontwikkeld voor hun website en op social media om hier extra de aandacht op te vestigen.
Hoe staat het met de bewustwordingscampagne die u dit jaar zou ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten? Wanneer deelt u deze met de Kamer?
Zoals aangekondigd in de beantwoording van vragen over de aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan (5 september 2023, 2023Z11324)6 zal ik voortbouwend op al ingezette acties (die doorlopend plaatsvinden) en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten.
De campagne kent verschillende onderdelen en doelgroepen en de Nederlandse inzet is zowel nationaal/Europees als internationaal. Daarnaast is er binnen de Meld Misdaad Anoniem campagne Wildlifecrime de samenwerking aangegaan met de brancheorganisatie voor de luchtvrachtindustrie (ACN). Begin 2024 vindt er verder overleg plaats met de Europese Commissie om te kijken naar een gezamenlijke bewustwordingscampagne over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten in het kader van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Ik zal uw Kamer halverwege 2024 verder informeren over de vorderingen en initiatieven.
Designerdrugs die teruggegeven moeten worden aan de eigenaar |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De gemeente Zaanstad moet de 1.100 kilo designerdrugs die onlangs in een bedrijfspand werd aangetroffen, teruggeven aan de eigenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door het ontbreken van een molecuul in de chemische samenstelling 1.100 kilo designerdrugs ter waarde van 6 à 8 miljoen euro niet onder de Opiumwet vallen en teruggegeven moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak is het tot op heden in Nederland voorgekomen dat verdachten van het produceren van designerdrugs ondanks dat ze zijn gesnapt bij productie van deze drugs, hun waar/grondstoffen terug hebben gekregen vanwege het feit dat die drugs niet in de Opiumwet zijn opgenomen?
Een totaal overzicht van NPS dat bij de eigenaar/bezitter blijft, is niet te achterhalen, omdat NPS geen strafbare gedragingen betreffen als de betreffende stof niet op lijst I of lijst II bij de Opiumwet staat. Het komt het meest voor dat de stoffen ter plaatse al meteen niet in beslag genomen kunnen worden, omdat de strafbaarheid ontbreekt. De politie registreert geen legale stoffen of legale situaties.
Deelt u de mening dat als hier niet wordt voorkomen dat vanwege een kleine afwijking in de chemische samenstelling criminelen zich met miljoenen kunnen blijven verrijken, de volksgezondheid in gevaar kan worden gebracht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Door kleine structurele veranderingen in de chemische structuur van illegale drug aan te brengen, ontstaat een nieuw en nog legaal psychoactief middel met vergelijkbare effecten als illegale drugs. De NPS vormen daarmee potentieel een bedreiging voor de volksgezondheid. De productie van NPS is aan geen enkele vorm van kwaliteitscontrole onderworpen en er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van het gebruik van deze middelen. Dit maakt dat gebruikers van NPS zich blootstellen aan mogelijk grote gezondheidsrisico’s.
Bestaan er op dit moment concrete juridische of bestuurlijke mogelijkheden om ervoor te zorgen dat criminelen die steeds creatiever worden met drugs die niet onder de Opiumwet vallen weg kunnen komen met dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, zou indien de wet waarmee een generieke derde lijst aan de Opiumwet wordt toegevoegd (Kamerstuk 36 159) in werking zijn getreden die mogelijkheid wel hebben bestaan?
Het toevoegen van een individuele NPS aan een van de Opiumwetlijsten neemt doorgaans veel tijd in beslag. Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld de Opiumwet te wijzigen door aan de bestaande lijsten I en II een lijst IA toe te voegen. Deze lijst IA bevat een drietal stofgroepen waarvan de chemische structuur is afgeleid van meerdere substanties met een psychoactieve werking die op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet staan vermeld. Het is dan moeilijker of zelfs onmogelijk om nieuwe legale varianten te ontwerpen, die voor de gebruiker een vergelijkbare werking hebben als het verboden middel.
Deze designerdrugs vallen nu doorgaans niet onder de Opiumwet. Ze zijn dan strafrechtelijk niet verboden en daarom kan er op dit moment niet strafrechtelijk of bestuurlijk worden gehandhaafd
Welke, desnoods tijdelijke, handvatten kunt u op dit moment aan politie en burgemeesters bieden? Bent u daar al over in gesprek? Zo nee, bent u bereid om dat zo snel mogelijk te doen?
Het gaat hier om NPS die veelal als «research chemicals» worden aangeboden. Als deze stoffen niet verboden zijn op grond van de Opiumwet kan er niet strafrechtelijk of bestuurlijk tegen worden opgetreden. Voor stoffen die de strafbaarstelling van de Opiumwet vallen, geldt de Warenwet. De Warenwet omvat slechts regels voor productveiligheid, waardoor ze wel een CLP (Classificatie, Labeling en Verpakking)-etiket moeten bevatten. De Warenwet biedt echter geen grond voor bijvoorbeeld strafrechtelijke inbeslagname.
Kunnen deze vragen, gelet op de urgentie, binnen één week beantwoord worden?
Nee, één week is onhaalbaar gebleken. Op 20 december 2023 heeft het plenaire debat over dit wetsvoorstel in uw Kamer plaatsgevonden. Op 16 januari 2024 zal in uw Kamer gestemd worden over het wetsvoorstel.
Een nieuw azc in Alphen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat bewoners in rep en roer zijn inzake de komst van een nieuw asielzoekerscentrum (azc) in Alphen aan den Rijn?
Ja, ik ben op de hoogte dat een aantal bewoners uit de directe omgeving van de beoogde AZC-locatie zorgen heeft geuit over de komst van het AZC en hierover in gesprek is met de gemeente.
Hoe kan het zo zijn dat er maximaal 400 vluchtelingen, voor een periode van vijf jaar direct naast een al bestaand centrum waar zo’n 200 Poolse arbeidsmigranten en Oekraïense vluchtelingen zitten én een gevangenis met 1.100 gedetineerden komt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe je het kunt verzinnen om deze mensen allemaal bij elkaar te stoppen?
De gemeente Alphen aan den Rijn is voornemens opvang mogelijk te maken voor maximaal 400 asielzoekers. Ik ben het gemeentebestuur van de gemeente Alphen aan den Rijn daarvoor zeer erkentelijk. De gemeente geeft daarmee invulling aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het mogelijk maken van opvang voor asielzoekers. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan hoe de asielopvang in Alphen tot stand komt.
Wat zegt het over de huidige staat van de democratie dat bezorgde bewoners, a) nooit voor een grootschalig asielzoekerscentrum hebben gestemd en b) daarover zeer grote zorgen hebben, zorgen die niet gehoord worden, want bewoners stellen dat er geen structureel overleg is geweest met de bewoners en de aangrenzende bedrijven op het bedrijventerrein, ook gezien het feit dat de gevangenis en de bestaande locatie voor arbeidsmigranten van niks weten?
Het Rijk en gemeenten dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid om opvang te realiseren voor mensen die asiel aanvragen. Het is aan het gemeentebestuur om invulling te geven aan de wijze waarop democratische besluitvorming tot stand komt, om asielopvang mogelijk te maken. Afhankelijk van de situatie hebben de gemeenten verschillende mogelijkheden om hieraan uitvoering te geven. De gemeenteraad van Alphen aan den Rijn heeft in april 2023 besloten om de realisatie van een AZC-voorziening in de gemeente te onderzoeken en heeft in november 2023 wensen en bedenkingen aan het college kenbaar gemaakt ten aanzien van de concept bestuursovereenkomst met het COA. Het is aan het gemeentebestuur zelf om te bepalen op welke wijze ze haar burgers daarbij betrekt en hoe inbreng van haar burgers wordt verwerkt en betrokken bij definitieve besluitvorming. Het spreekt voor de gemeente Alphen aan den Rijn dat zij haar bewoners, bedrijven, sociale partners en maatschappelijke (vrijwilligers)organisaties al in een vroeg stadium heeft betrokken.
Deelt u de mening dat een burgemeester zou moeten kiezen voor het dienen van de belangen van de eigen inwoners, in dit geval de inwoners van Alphen, voor wie zij burgemeester is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat bewoners waarschuwen voor ernstige overlast en veiligheidsproblemen? En kunt u duiden waarom voorzieningen zoals onderwijs, openbaar vervoer, winkelen en recreatie nauwelijks voorhanden zijn?
Uiteraard begrijp ik de zorgen van de bewoners. Overlast en veiligheidsproblematiek is altijd onaanvaardbaar. Om het draagvlak voor opvang te behouden, is het van blijvend belang om overlastgevend en crimineel gedrag gericht aan te pakken. In mijn brief van 10 november jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik tref in het kader van de nationale aanpak overlast om overlastgevend gedrag door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken.1 Tevens zijn er lokale maatregelen die getroffen kunnen worden door de gemeente. De gemeente kan hierbij geholpen worden door de ketenmariniers en de toolbox te raadplegen. Het is aan de gemeente om te zorgen dat voorzieningen als onderwijs, openbaar vervoer, winkels en recreatie beschikbaar zijn voor alle inwoners van de gemeente.
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze vorm van dwang en drang waar bewoners en andere betrokkenen volledig buitenspel worden gezet? Kunt u in uw antwoord gedetailleerd aangeven wat u gaat doen om de bezorgde bewoners uit Alphen aan den Rijn, die allen slachtoffer zijn van uw asielbeleid, te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het inmiddels met de stelling eens het absorptievermogen van wat Nederland qua asielzoekers aankan allang is bereikt? Zo ja, wanneer komt u met voorstellen zoals een asielstop, het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag uit 1951, het uitzetten van veilige landers en asielzoekers die de wet overtreden en het invoeren van grenscontroles? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nederland is op grond van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Een asielstop is derhalve niet mogelijk. Ik vind het belangrijk dat er meer grip op migratie komt en ik zet mij daar al geruime tijd voor in, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Als onderdeel van het wetgevende proces vinden deze week de onderhandelingen met het Europees Parlement plaats in de zogenoemde triloog. Daarnaast zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken.
Het bericht ‘Lage straf uithalers: mag dat wel?’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lage straf uithalers: mag dat wel?»?1
Ja.
Bent u bekend met het door een rechter in Rotterdam zelf bedachte project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting, ofwel een alternatieve vorm van berechting?
Ja, ik ben bekend met het project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting bij de rechtbank Rotterdam.
Is het een individuele rechter toegestaan zelf een project te bedenken inzake berechting die afwijkt van de normale gang van zaken ofwel zoals die in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen?
Het staat de rechter vrij om binnen de wettelijke kaders strafzaken af te doen op een wijze die recht doet aan de strafzaak. Er vinden in het land diverse projecten plaats waarbij geëxperimenteerd wordt met verschillende wijzen van berechting, denk bijvoorbeeld aan wijkrechtsspraak.
Bij de Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK) wordt – meer dan bij reguliere zittingen – de nadruk gelegd op de doelen van straf, zoals vergelding, preventie en resocialisatie. Het is belangrijk dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor wat hij gedaan heeft en kan reflecteren op zijn gedrag. Op die manier komt beter in beeld wat er nodig is om te voorkomen dat die verdachte opnieuw in de fout gaat. Ook wordt gekeken naar de positie van het slachtoffer en hoe dader en slachtoffer nader tot elkaar kunnen komen.
Bent u bekend met de vijf punten van kritiek van het Gerechtshof Den Haag op deze alternatieve vorm van afdoening van strafzaken, zoals het Gerechtshof onlangs heeft opgenomen in haar arrest van 1 november 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2075)?
Ja, hiermee ben ik bekend.
In uw brief van 22 december 2022 schrijft u aan de Kamer over het nieuwe artikel 138aa Wetboek van Strafrecht dat is bedoeld om drugsuithalers in havens effectief te kunnen bestraffen: «Met de nieuwe strafbepaling heeft de wetgever niet alleen beoogd de ernst van de gedragingen tot uitdrukking te brengen, maar ook om effectieve handhaving mogelijk te maken en een afschrikwekkende werking te bewerkstelligen»; bent u het met de stelling eens dat de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is?
Ik ben het niet eens met de stelling dat met de toepassing van de STMK de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is.
De afschrikwekkende werking, zoals bedoeld in de aangehaalde passage, verwijst naar de vergelijking met de situatie voordat de uithalerswet in werking was getreden. Voorheen kregen uithalers namelijk enkel een boete voor het zich bevinden op verboden terrein en volgde geen uitgebreide vervolging. Daarnaast heeft de brief van 22 december 2022 betrekking op artikel 138aa Sr (de «uithalerswet»). In de recente uitspraak van het Hof Den Haag was de bewezenverklaring echter ook gebaseerd op artikel 2 juncto artikel 10 Opiumwet en niet alleen op artikel 138aa Sr. De strafbedreigingen van de Opiumwet en 138aa Sr verschillen van elkaar en hebben beide een effect op de uiteindelijke straf.
Bij de STMK maakt de rechter zijn afwegingen op grond van dezelfde wettelijke kaders als bij andere afdoeningsmodaliteiten van strafzaken. Aan de beslissingen van de rechter op basis van de STMK liggen dan ook dezelfde wettelijke vereisten ten grondslag. Bij uithalerszaken wordt tijdens de STMK eveneens rekening gehouden met de bedoeling van de wetgever, de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachten. Wel wordt bij de STMK uitgebreider stilgestaan bij de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de gevolgen van zijn daden en wordt meer ruimte genomen om gericht te zoeken naar manieren om recidive en herhaling te voorkomen.
Dit sluit aan bij de bedoelingen van de uithalerswet. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven zijn sinds de inwerkingtreding niet alleen veel uithalers vervolgd en gestraft. De strafbaarstelling heeft het eveneens mogelijk gemaakt om personen waarvoor dit nuttig is reclassering aan te bieden en te helpen om voor een beter pad te kiezen.
Daarnaast is de uithalerswet van toegevoegde waarde omdat het de politie mogelijkheden biedt om onderzoek te doen naar de criminele netwerken waarin uithalers opereren en deze netwerken op te sporen en te vervolgen. Niet alleen de individuele uithalers vormen een probleem, maar juist ook de personen die deze uithalers ronselen en inzetten. Deze ronselaars vervullen voor meerdere criminele netwerken een onmisbare rol in de drugscriminaliteit, door de benodigde mankracht te leveren en deze te ronselen onder kwetsbare jongeren. Daarom worden deze (groepen van) ronselaars zo goed mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk verstoord en vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie.
En het verlengde daarvan, bent u het met de stelling eens dat deze wijze van afdoening een schoffering is van politieagenten en het Openbaar Ministerie?
Het is aan de rechter om per zaak de afweging te maken wat een gepaste straf is, die recht doet aan het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft de rechter de vrijheid om invulling te geven aan de wijze waarop de zaak wordt behandeld, binnen de bestaande wettelijke kaders.
Zo nee, kunt u dan een reactie geven op deze passage in het hierboven genoemde arrest: «In casu was duidelijk dat de te verwachten straf ingeval de reguliere procedure zou zijn gevolgd (en een bewezenverklaring zou zijn gevolgd) tussen de vier en vijf jaar gevangenisstraf zou bedragen»?
Het OM hanteert strafvorderingsrichtlijnen als uitgangspunt voor het bepalen van de strafeis en houdt daarnaast rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (zie antwoord vraag 6). Dit is niet anders bij STMK zaken. In de onderhavige zaak is, zo heeft het Hof geconcludeerd, sprake geweest van een vorm van afspraken tussen het OM en de verdediging.
Bent u bereid om de toegezegde brief over de stand van zaken omtrent deze strafbaarstelling van drugsuithalers zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Dit zal terugkomen in de najaarsbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit die voor het einde van dit jaar naar uw Kamer wordt gestuurd.
OV-geweld |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Ritje in de tram eindigt voor man (71) in zware-mishandeling?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van de beelden die de Haagse politie dinsdagavond heeft getoond, waarop te zien is dat twee verdachten eind augustus 2023 een 71-jarige man in een tram bont en blauw hebben geslagen?
Ik vind elke vorm van fysieke of verbale agressie in het openbaar vervoer onacceptabel. De veiligheid van reizigers en personeel in het openbaar vervoer zijn van groot belang en moet te allen tijde geborgd worden.
Wat gaat u doen om dit normloze tuig eindelijk eens keihard aan te pakken, zeker ook omdat geweld in het openbaar vervoer (ov) schering en inslag dreigt te worden?2 Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Ik herken en deel de analyse dat er een toename is in het aantal veiligheidsincidenten in het openbaar vervoer. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. Ik heb uw Kamer op 26 juli jl. dan ook geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen met daarbij een reactie van mijzelf en de samenwerkingspartners op dit dossier.3 Daarin stellen we voorop dat agressie of geweld tegen OV-personeel of reizigers volstrekt onacceptabel is en geven we aan onze gezamenlijk inzet te intensiveren en extra maatregelen te initiëren om terug te keren naar een positievere trend.
De Ministeries van JenV en IenW, vervoerders, decentrale overheden, Politie en bonden zijn in dat kader gezamenlijk een actiecomité en -programma gestart. Dit actieplan bevat 10 maatregelen die moeten bijdragen aan veiliger OV. Het doel is om te komen tot effectieve instrumenten voor het OV-personeel, zodat de OV-sector professioneler wordt in het tegengaan van onveilige situaties en kan zorgen voor adequate opvolging wanneer deze zich voordoen. Het actieprogramma is een aanvulling op bestaande acties en maatregelen, onder andere de invulling en samenwerking van het convenant sociale veiligheid.4
Voor de uitwerking van sommige maatregelen ligt de verantwoordelijkheid bij de betrokken ministeries, zoals bij de maatregel om de OV-boa toegang te verschaffen tot meer identificatiemogelijkheden. Voor andere maatregelen en in algemene zin zijn OV-bedrijven in eerste instantie verantwoordelijk voor de veiligheid van hun reizigers en personeel, waarvoor zij verschillende middelen tot hun beschikking hebben. Voor zowel de vervoerder als werkgever is het ook mogelijk om voor eigen boa’s bepaalde politiebevoegdheden en vrijheidsbeperkende middelen aan te vragen, zoals bijvoorbeeld het dragen van handboeien of het mogen fouilleren. Vervoerders hebben daarnaast verschillende initiatieven genomen, waaronder ingangscontroles bij stations en haltes, hosts op relevante stations ter begeleiding van asielzoekers, lokaal overleg met veiligheidspartners, de inzet van extra beveiliging en fysieke aanpassingen aan stations.
Bent u bereid om geweld in het ov te beteugelen met zwaardere straffen, hoge boetes en een levenslang ov-verbod? Zo ja, hoe wilt u een en ander gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Personen met een publieke taak, zoals medewerkers in het openbaar vervoer, werken in de frontlinie en stellen zich maximaal dienstbaar op aan de samenleving. Personen met een publieke taak lopen in de taakuitoefening sneller risico op een gewelddadige bejegening. Tegen dergelijk geweld moet stevig worden opgetreden. Voor de strafrechtelijke aanpak van agressie en geweld tegen personen met een publieke taak hebben de politie en het Openbaar Ministerie de «Eenduidige Landelijke Afspraken» ontwikkeld. Hierin zijn de afspraken omtrent opsporing en vervolging vastgelegd. Deze afspraken zorgen ervoor dat aangiften over agressie- en gewelddelicten waarbij een persoon met een publieke taak het slachtoffer is met prioriteit worden opgepakt door politie en het Openbaar Ministerie. De politie neemt, indien er sprake is van een strafbaar feit, altijd de aangifte op wanneer personen met een publieke taak betrokken zijn en stuurt het proces-verbaal zo snel mogelijk naar het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie past zoveel mogelijk lik-op-stukbeleid toe bij deze zaken en hanteert een verhoging van de strafeis met 200 procent voor delicten die tegen personen met een publieke taak gepleegd zijn conform de «Aanwijzing kader voor strafvordering» en de toepasselijke richtlijnen. Bij agressie en geweld tegen personen met een publieke taak, waaronder dus ook medewerkers in het openbaar vervoer, geldt dus al een verhoging van de strafeis.
Wat betreft (levenslange) ov-verboden kunnen vervoerders momenteel gebruik maken van de eigen effectieve reis- en verblijfsverboden. In het geval van zwaardere incidenten, zoals geweldsdelicten, bepaalt de rechter de straf en kan daarnaast een tijdelijk reisverbod worden opgelegd. In de beantwoording op de Kamervragen van 1 juli 2022 over een toenemend aantal geweldsincidenten in het openbaar vervoer heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de noodzaak van enige vorm van beperking op het gebied van tijd, omvang en plaats bij het bereik van reisverboden wegens proportionaliteit bij het bereik van reisverboden.5 Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie in samenspraak met vervoerders en Politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. In deze leidraad voor het opleggen van reis- en verblijfsverboden (2015) heeft het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld ook opgenomen dat het geen mogelijkheden ziet voor een landelijk reisverbod.6
Bent u bereid om in overleg met gemeenten en vervoerders de veiligheid in het ov te vergroten door, daar waar dat nog niet gebeurt, op risicolijnen een conducteur te plaatsen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
OV-bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid in het OV en de inzet en aansturing van veiligheidspersoneel. Zij zijn ook het beste in staat om, op basis van data en monitoring, in te schatten welke trajecten of lijnen de meeste risico’s bevatten en waar mogelijk extra toezicht nodig is. Ik bespreek regelmatig de veiligheidsontwikkelingen in het OV, zowel met NS in mijn rol als concessieverlener, als met de gehele sector en andere concessie verlenende overheden vanuit mijn rol als systeemverantwoordelijke. Mijn beeld is dat vervoerders binnen hun mogelijkheden goed weten te reageren op een veranderende veiligheidsvraag. Zo hebben verschillende vervoerders afgelopen tijd besloten om het aantal boa’s op enkele trajecten te verhogen. NS heeft het veiligheidspersoneel in het voorjaar van 2023 nog uitgebreid met 10%.
Deelt u de mening dat het opvalt dat de daders van geweld in het ov vaak een migrantenachtergrond lijken te hebben?3 Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van geweldsincidenten in het ov, met daarbij de achtergrond van de daders?
Het is niet mogelijk om een overzicht van geweldsincidenten in het OV met daarbij de achtergrond van de verdachten uit de politiesystemen op te halen, omdat Politie de etniciteit van de verdachte niet mag registreren. Daarnaast is niet bij ieder incident een verdachte in beeld. Ik kan daarom deze vraag niet beantwoorden.
Het is wel mogelijk om de aantallen geweldsmisdrijven tegen personen op locaties die gerelateerd zijn aan het OV die bij politie bekend zijn te melden. Dit betreft in 2023 in totaal 2182 incidenten.
Bent u bereid om in geval van geweld in het ov dat door asielzoekers wordt gepleegd per direct af te zien van de asielprocedure en de dader(s), na het uitzitten van de straf, terug te sturen naar het land van herkomst? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Geweld in het OV is in alle gevallen onaanvaardbaar, ook in het geval dat de overlast of het geweld door een asielzoeker wordt veroorzaakt of gepleegd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zet zich stevig in om overlastgevend en crimineel gedrag van asielzoekers te voorkomen en te bestrijden. Een toelichting bij alle maatregelen is terug te vinden in de recent verzonden Kamerbrief «Voortgang aanpak overlastgevend en crimineel gedrag door asielzoekers».8
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. In artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dus grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen. Na een afwijzend besluit van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of vreemdelingenbewaring.
Bent u bereid om in het geval dat de dader van geweld in het ov een dubbel paspoort bezit het Nederlandse paspoort af te pakken? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Ik begrijp uw vraag als een vraag naar de mogelijkheid om de Nederlandse nationaliteit in te trekken. Die mogelijkheid is beperkt tot de gronden die zijn genoemd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Gepleegde misdrijven kunnen een grond zijn om het Nederlanderschap van een persoon in te trekken, maar slechts als sprake is van een (onherroepelijke) veroordeling wegens een misdrijf zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, RWN.
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie |
|
Nicole Temmink , Songül Mutluer (PvdA), Joost Sneller (D66), Anne Kuik (CDA), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van onderzoeker en adviseur agressie en geweld mevrouw Koetsenruijter dat het voor normherstel essentieel is dat altijd aangifte wordt gedaan van agressie en geweld tegen mensen met een publieke functie?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen?
Samen met mijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (vanaf nu BZK) onderschrijf ik het belang van normherstel. Juist nu sinds een aantal jaar het aantal incidenten aangaande intimidatie en bedreiging tegen politieke ambtsdragers en andere mensen met een publieke taak toeneemt en tegelijkertijd het percentage meldingen en aangiftes achterblijft. Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kent vele vormen en mag nimmer geaccepteerd worden.
Daarom pleit ik er als eerste voor dat werkgevers helder maken welk gedrag (normen en waarden) zij willen zien in de richting van hun werknemers en welk gedrag zij niet accepteren. Deze norm kent geen vrijblijvendheid en vraagt dan ook om het handhaven ervan, bieden van steun aan de werknemers en het geven van een passende reactie richting de dader. Het Rijk draagt hieraan bij door initiatieven zoals de noodzaak tot het formuleren van een collectieve (generieke) norm. Deze dient als vertrekpunt voor beroepsgroepen en kan vertaald worden naar de eigen context.2 3
Als tweede is het van belang dat een werknemer elke vorm van agressie en geweld altijd meldt bij de eigen werkgever. Het is belangrijk dat de werkgever deze vervolgens goed registreert. Na de melding binnen de organisatie kan een melding of aangifte bij de politie volgen waarbij altijd ondersteuning moet worden geboden vanuit de werkgever. Goede registratie van meldingen is een belangrijke sleutel voor de werkgever tot het opbouwen van een goede informatiepositie over de aard en omvang van agressie en het geweld tegen de eigen werknemers en het nemen van maatregelen, al dan niet in samenspraak met politie.
Als derde pleit ik ervoor dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ten alle tijden gemeld wordt bij de politie. Als de werknemer en/of werkgever besluit(en) aangifte te doen van een strafbaar feit, dient de aangever/melder aan te geven dat het gaat om een functie met publieke taak en dient de politie deze op te nemen en in het systeem te voorzien van de code Veilige Publieke Taak (vanaf nu VPT). Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op deze wijze kan ook aan de zijde van de politie een goede informatiepositie ontstaan wat tevens bijdraagt aan een landelijk beeld over deze problematiek. Daarbij blijft het nog altijd aan de medewerker zelf om te besluiten daadwerkelijk aangifte te doen.
Als vierde is het, om de aangiftebereidheid te verbeteren, van belang dat een aangifte zichtbaar leidt tot optreden en handelen vanuit de politie en het Openbaar Ministerie (vanaf nu OM). De strafrechtelijke aanpak is sinds 2010 geborgd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (vanaf nu de Afspraken). De Afspraken zijn opsporings-en vervolgingsafspraken en beogen een uniforme, eenduidige landelijke aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van de Afspraken afspraken zijn o.a. prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte en een 200% hogere strafeis als uitgangspunt. Mijn ministerie ziet toe op de borging van de Afspraken. Voor een goed aangifteproces heeft het Rijk instrumenten ontwikkeld voor werkgever en werknemer en die beschikbaar gemaakt op de Rijkspagina. Hoewel iedere vorm van agressie en intimidatie moreel verwerpelijk is, levert het niet in alle gevallen een strafbare gedraging op. Die beoordeling is uiteindelijk aan het OM en uiteindelijk aan de rechter.
Tot slot zijn er succesvolle initiatieven van werkgevers die hun verantwoordelijkheid invullen door een medewerker aan te wijzen als eerste aanspreekpunt voor het contact met de politie en het OM. Deze medewerker ondersteunt bij het doen van een melding of aangifte en blijft het proces volgen met het slachtoffer. Ook dit draagt bij aan het verbeteren van de aangiftebereidheid.
Kunt u toelichten in hoeveel procent van dergelijke gevallen van agressie of geweld aangifte wordt gedaan? In hoeveel procent leidt dit tot een veroordeling?
Een betrouwbaar landelijk beeld van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontbreekt. Dat is te wijten aan een samenspel van enkele oorzaken. Zo is het (actief) stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid en een goede registratie hiervan een verantwoordelijkheid van de werkgever (zie mijn antwoord bij vraag 1). De werkgevers van de diverse beroepsgroepen vullen dat verschillend in. Dit, in combinatie met een persoonlijke afweging doet een functionaris met een publieke taak besluiten al of geen melding te maken. Dat beïnvloedt ook de bereidheid tot de vervolgstap om melding en aangifte te doen bij de politie. Hierdoor is het lastig exact te achterhalen hoeveel procent aangifte doet bij de politie.
Doordat er geen landelijk beeld van het aantal meldingen bij de werkgever is, kan het aantal aangiften bij politie daar niet aan gerelateerd worden.
Vervolgens kan het aantal aangiften niet gerelateerd worden aan een percentage veroordelingen, omdat zaken bij het OM en de Rechtspraak niet per aangifte maar per verdachte worden geregistreerd. Een persoon kan verdacht worden van het plegen van meerdere strafbare feiten en het is mogelijk dat meerdere personen tegen één persoon aangifte doen. Uit de cijfers van 2022 van het OM4 blijkt dat de totale instroom van verdachten in VPT-zaken bij het OM in dat jaar 9.911 was. In 58% van de VPT-zaken werd de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld in vergelijking met andere strafzaken. De overige 42% werd afgehandeld door het OM.
Van deze 42% werd 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het ging dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot werd 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan bijna de helft vanwege het ontbreken van wettig bewijs. Dit sepotpercentage is lager dan het gemiddelde van alle strafzaken.
Van de zaken die het OM aan de rechter voorlegt, wordt in eerste aanleg in ongeveer 94% van de zaken over agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak, de verdachte schuldig bevonden en krijgt al dan niet een straf opgelegd.5 Als de rechter de verdachte in een zaak schuldig heeft bevonden, wil dit niet zeggen dat de rechter het eens is met deze maatschappelijke classificatie (VPT-delict) die het OM aan de zaak heeft gehangen. Er zijn namelijk zaken waarin meerdere feiten ten laste zijn gelegd; in die gevallen zijn er feiten aan te wijzen waarop de rechter kan besluiten iemand schuldig te verklaren anders dan voor «agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak».
Hoe geeft u als werkgever invulling aan de verplichting van artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, waaruit volgt dat u verantwoordelijk bent voor de veiligheid van werknemers zoals politiemedewerkers?
De Arbeidsomstandighedenwet is een zogenaamde kaderwet. Dat betekent dat in deze wet algemene bepalingen staan welke niet concreet zijn uitgewerkt. Artikel 3 van deze wet verplicht werkgevers te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. De Arbeidsomstandighedenwet kent een groot belang toe aan het zicht hebben van de werkgever op de risico’s die zijn werknemers lopen. Om die reden verplicht deze wet de werkgever om periodiek een inventarisatie te maken van arbeidsrisico’s. Verschillende onderdelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die vallen onder de Rijks collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) zijn ook gehouden aan de Arbocatalogus van het Rijk. Sinds 2008 is in deze catalogus Agressie en geweld opgenomen. Deze is in 2022 en 2023 geüpdatet onder meer om antwoord te geven op nieuwe vormen van agressie en geweld.
Vanuit mijn eigen rol als werkgever voor de beroepsgroepen die onder het beheer van mijn ministerie vallen is het project «Werkgeversrol bij Agressie en Geweld tegen medewerkers van Justitie en Veiligheid» gestart. Dat project richt zich op het verhelderen en verstevigen van mijn werkgeversrol bij agressie en geweld tegen werknemers van mijn departement opdat ik mijn verantwoordelijkheid kan pakken, passende maatregelen in gang kan zetten om risico’s te verminderen en mijn zorgplicht kan invullen waardoor werknemers hun maatschappelijke taken kunnen blijven uitvoeren en uitval van hen wordt voorkomen.
Waar het de politiemedewerkers betreft, wordt de werkgeversverantwoordelijkheid gedeeld met politie. Politie heeft vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid om de (fysieke en mentale) risico’s van het politiewerk te (her)kennen, te beperken en (waar mogelijk) te voorkomen. In de Kadernota Arbeidsomstandigheden is vastgelegd hoe het korps invulling geeft aan de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden. Door middel van risico-inventarisatie en -evaluatie worden gezondheids- en veiligheidsrisico’s geanalyseerd om risico-beperkende maatregelen te nemen. Vanuit deze analyses stelt het politiekorps onder andere persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar. Daarnaast is de Arbocatalogus van de politie beschikbaar, die de bestaande Arbowet- en regelgeving aanvult. Deze biedt een overzicht van werkinstructies, werkprocessen, beleid en wet- en regelgeving rondom onderwerpen zoals fysieke veiligheid, mentale gezondheid, sociale veiligheid en weerbaarheid. De politie legt de focus steeds meer op de preventieve kant. Zo is voor alle medewerkers de Gezond Werken App beschikbaar waarin themagewijs informatie wordt ontsloten over bijvoorbeeld slaap, voeding en (werk)stress. In de app worden ook diverse oefeningen aangeboden en kunnen fitheidstrainingen worden gevolgd. Ook is er het programma «samen inzetbaar». Alle politiemedewerkers krijgen de gelegenheid om deel te nemen aan workshops en trainingen, digitaal of fysiek, op het gebied van fitheid, duurzame inzetbaarheid, (werk)stress e.d. Tot slot kunnen politiemedewerkers de Zorgwijzer 2022/2023 raadplegen om inzicht te krijgen in wat de werkgever faciliteert op (o.a.) het gebied van preventie en (bijzondere) zorg.6 Deze onderwerpen komen met regelmaat terug in mijn gesprekken met de politie.
Draagt u in dat kader zorg voor een normherstellende reactie bij een incident met agressie of geweld tegen een werknemer en wordt er altijd aangifte gedaan namens de werknemer binnen 48 uur, zoals gesuggereerd door mevrouw Koetsenruijter?2
Met mijn ambtsgenoot van het Ministerie BZK onderschrijf ik het belang van een normstellende reactie richting de agressor, wanneer bekend, binnen 48 uur. Zo wordt duidelijk gemaakt vanuit de werkgever dat agressief en intimiderend gedrag niet getolereerd wordt. Binnen verschillende sectoren is dit opgenomen in het protocol dat de stappen beschrijft na incidenten met agressie en intimidatie. Soms is daarvoor een speciale stopfunctionaris aangesteld, dit verschilt per organisatie.
Op welke wijze bevordert u dat Rijksbreed op een adequate wijze invulling wordt gegeven aan deze wettelijke verplichting als het gaat om het tegengaan van, en zo goed mogelijk omgaan met, agressie en geweld?
Met mijn ambtsgenoot van BZK wil ik benadrukken dat elke werkgever primair verantwoordelijk is. Het is belangrijk om deze verantwoordelijkheid ook daar te laten zodat passend beleid wordt ontwikkeld en maatregelen worden getroffen binnen de eigen beroepscontext. Deze contexten zijn per definitie niet overeenkomstig.
Het Rijksbrede programma Veilige Publieke Taak (2007–2016) vanuit het Ministerie van BZK had tot doel om werkgevers te faciliteren met generieke instrumenten die zij konden vertalen naar hun beroepscontext. In de praktijk wordt zichtbaar dat dit niet afdoende het geval is en is de vertaling naar de beroepscontext en het borgen in de bedrijfsprocessen onvoldoende gebleken. De verschillende lopende initiatieven vanuit mijn departement en BZK (bv. PersVeilig, Taskforce Onze hulpverleners veilig, Netwerk Weerbaar bestuur, programma Veilige Publieke Dienstverlening) geven hier een impuls aan en ondersteunen de werkgevers hierin.
Wij zien nu dat, gezien de ernst en de frequentie van de incidenten, veel werkgevers dit onderwerp steeds meer prioriteren. Dit biedt hun kansen om de generieke norm (zoals benoemd in antwoord op vraag 1) en instrumenten alsnog te vertalen naar hun beroepscontext. Mijn ambtsgenoot en ik willen daarom nogmaals benadrukken dat het raadzamer is om de verantwoordelijkheid daar te laten bij de werkgever opdat zij hier zelf op kunnen acteren, passend in de context van hun organisatie en diens beleidsprocessen. Het Rijk kan hierin ondersteunen bijvoorbeeld bij de uitwisseling van kennis en expertise. Zo werkt mijn departement samen met het Ministerie van BZK bij het inrichten van een interdepartementale tafel ter bevordering van een goede kennisuitwisseling binnen het Rijk op dit thema.
Vanuit het programma Weerbaar Bestuur, wat loopt vanuit het Ministerie van BZK, zijn er de afgelopen jaren – in nauwe samenspraak met de (vertegenwoordigers van) decentrale politieke ambtsdragers, ambtenaren en experts – verschillende acties opgezet om bewustwording te creëren over intimidatie, agressie en geweld, en het handelingsperspectief hoe daar mee om te gaan.8 Zo is er het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur dat momenteel een tour doet langs alle gemeenteraden, colleges en Staten. Het gaat met hen hierover het gesprek aan en adviseert na incidenten. Ook is er aandacht voor veilig wonen en wordt de meldingsbereidheid gestimuleerd, met name voor de doelgroepen die geen klassieke werkgeversrol kennen. De netwerkpartners komen periodiek bij elkaar en worden op de hoogte gehouden via een maandelijkse nieuwsbrief.
Wat doet de overheid in brede zin om te leren van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie? Op welke wijze wordt overheidsbeleid getoetst op het voorkomen van bepaalde vormen van agressie?
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak is een maatschappelijk fenomeen dat niet acceptabel is, maar helaas ook niet altijd valt te voorkomen. Ik zet mij ten zeerste in om een bijdrage te leveren aan het verkrijgen van meer inzicht in de oorzaken van agressie en geweld en hoe dit tot uiting komt tegen beroepsgroepen met een publieke taak.
Onderzoek naar de aspecten van agressie en geweld tegen deze beroepsgroepen is versnipperd. Daarom heb ik, op verzoek van de Taskforce, in 2020 via het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) opdracht gegeven aan Universiteit Leiden om een literatuuronderzoek te verrichten naar geweld tegen hulpverleners en andere beroepsgroepen die werken onder de beleidsverantwoordelijkheid van mijn ministerie.9 Dit onderzoek bood een aantal conclusies over de aard en omvang van agressie en geweld, de beschikbare kennis daaromtrent en de implicaties hiervan voor de praktijk en beleid. Uiteraard was dit literatuuronderzoek enkel een startpunt en zijn de inzichten die hieruit voortkwamen niet voldoende. Daarom heeft deze Taskforce een kenniskring van wetenschappers opgezet met een jaarlijkse onderzoeksagenda, geeft zij opdracht voor gericht onderzoek en organiseert zij ieder jaar een kennisconferentie voor het delen van inzichten. Deze inzichten helpen bij verbeteren van (preventieve) maatregelen.
Daarnaast investeer ik in de preventieve maatregelen gericht op jongeren. Deze initiatieven worden ook getoetst op hun effectiviteit. Met sportinitiatieven zoals Alleen jij bepaalt wie je bent en educatieve dagen bij de Risk Factories in Twente, Limburg Noord en Midden- en West-Brabant, bereiken wij de jongere generatie en brengen hen bij dat agressie en geweld tegen hulpverleners nooit acceptabel is. Door dit zaadje al vroeg te planten bij de jeugd draagt dit bij aan het voorkomen van agressie en geweld.
Mijn ambtgenoot bij BZK betrekt in de aanpak van agressie en geweld ook het leren van incidenten om herhaling te voorkomen. Zo komt uit de incidentanalyse naar voren welke verbeteringen mogelijk zijn en leidt dit bijvoorbeeld tot de aanpassing van het agressieprotocol of het verbeteren van de dienstverlening. Het evalueren en leren van incidenten maakt vaak onderdeel uit van de Arbo-catalogi met als doel dat de kans op incidenten daalt.
Daar komt bij dat voor elke werkgever een risico-inventarisatie en -evaluatie geldt en dat deze een basis vormt voor het arbobeleid van zijn bedrijf. De risico-inventarisatie en -evaluatie helpt om risico's in kaart te brengen van de eigen beroepsgroep en deze aan te pakken met de juiste maatregelen voor een veilige en gezonde werkplek. Dit is in principe voor elke organisatie verplicht.
Bent u bereid te bevorderen dat het leren omgaan met agressie ook onderdeel wordt van de opleiding van brandweermensen?3
Ik vind het belangrijk dat brandweermensen vroegtijdig leren omgaan dan wel handvatten meekrijgen daar waar het gaat om omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag. Omgaan met agressie maakt onderdeel uit van de trainingen om vakbekwaam te blijven. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers een belangrijk aandeel in het leren omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag en dit verschilt per regio. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zal ik hier bij de veiligheidsregio’s aandacht voor blijven vragen.
Bent u bereid om te kijken of de veiligheidsregio een grotere rol kan krijgen bij het ondersteunen van brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met veiligheidsregio’s over de mogelijkheden van aangifte doen namens het slachtoffer van een geweldsincident?
Brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten moeten na een heftige gebeurtenis worden ondersteund. In het veiligheidsberaad van 9 oktober jongstleden ben ik in gesprek gegaan met de veiligheidsregio’s over geweld en agressie waar brandweermensen mee te maken hebben. Dit was een goed en constructief gesprek. De komende tijd zal ik in gesprek blijven met de veiligheidsregio’s daar waar het gaat om de werkgeversverantwoordelijkheid en de rol van de werkgevers bij zowel registraties van meldingen van incidenten als het doen van aangifte.
Onderschrijft u de conclusie dat meer onderzoek en monitoring nodig is naar de aard en oorzaak van incidenten om deze effectief te kunnen bestrijden, juist ook van incidenten waar geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt?
Zie het antwoord op vraag 6; dit geldt ook voor incidenten waarbij geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt.
Hoe reflecteert u op de vraag van bijvoorbeeld de veiligheidsregisseur in gemeente Tilburg om de veiligheidsregisseurs bij gemeentes de bevoegdheid te geven om processen-verbaal van aangiftes op te maken van incidenten van agressie en geweld tegen medewerkers in die gemeente? Kan dit een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en de aangiftebereidheid onder medewerkers van gemeentes?
Het opmaken van proces-verbaal is op grond van artikel 152 Wetboek van Strafvordering voorbehouden aan opsporingsambtenaren, dit betreft alle functionarissen die in de artikelen 141 en 142 (boa’s) worden genoemd. Dit betekent dat alleen de ambtenaren met de opsporing van strafbare feiten belast, een proces-verbaal kunnen opmaken over het door hen opgespoorde strafbare feit. Buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen alleen voor een beperkt aantal delicten proces-verbaal opmaken. Een veiligheidsregisseur bij de gemeente valt niet onder artikel 141 en heeft onder artikel 142 enkel de bevoegdheid om in beperkte gevallen in beperkte gevallen een proces-verbaal op te stellen.
De rol van de veiligheidsregisseur bij het opnemen van een proces-verbaal is dus beperkt. Echter kan deze wel een grote rol spelen om te zorgen dat er bij de gemeente de juiste kennis en expertise aanwezig is om een goede opvolging te geven na een dergelijke melding van de werknemer en de juiste (na) zorg en ondersteuning te verlenen. Bij het opstellen van een proces-verbaal is het bijvoorbeeld van belang dat de gemeente (en dus een veiligheidsregisseur) goed op de hoogte is welke elementen tenminste in een aangifte opgenomen moeten worden, wat strafbaar is en wat niet. Dit kan een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en opvolging kan worden gegeven aan een melding van agressie en geweld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te treden om te bewerkstelligen dat iedere gemeente op een laagdrempelige manier een meldpunt inricht voor agressie en/of geweld tegen mensen met een publieke functie en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Voor decentrale politieke ambtsdragers fungeert het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur als een plek waar meldingen van agressie, intimidatie en bedreiging laagdrempelig terecht komen en van waaruit burgemeesters en griffiers worden geadviseerd over de opvolging vanuit de organisatie. Het belang van melden wordt verder verspreid via de tour van het Ondersteuningsteam langs alle gemeenten en provincies. Hierbij trekken we samen op met de VNG-commissie Bestuur en Veiligheid.
Daarnaast stel ik mij op het standpunt dat elke werkgever een dergelijk meldpunt zou moeten inrichten. Zo kent de Rijksoverheid het ARO (Agressie Registratie Overheid) en gemeenten het GIR (Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem). Het lijkt mij niet correct om bij gemeenten de taak neer te leggen om de verantwoordelijkheid voor melding en registratie van alle incidenten tegen functionarissen met een publieke taak over te nemen van de verschillende werkgevers. Dat zou namelijk de eigen werkgevers ontslaan van hun verantwoordelijkheid op dit punt.
Wat doet u om politie, Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te wijzen op het belang van het gebruik van de meldcode «veilige publieke taak» in aangiftes, wat aangeeft dat prioriteit moet worden gegeven aan de opsporing en het onderzoek, en dat er een mogelijkheid bestaat om een zwaardere straf op te leggen? Acht u het in dat kader noodzakelijk om het programma «veilige publieke taak» nieuw leven in te blazen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De politie zorgt met doorlopende interne communicatie dat politiemedewerkers op Fde hoogte blijven van de bestaande afspraken, zodat medewerkers handelen in lijn met de Afspraken. Hierbij is specifiek aandacht voor de deskundigheidsbevordering van de politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen. Verder bestaat binnen iedere eenheid van de politie een centraal aanspreekpunt voor VPT-zaken. Het OM brengt de Afspraken ook op verschillende manieren regelmatig onder de aandacht. Zo wordt bijvoorbeeld in de opleidingen van het OM specifiek aandacht besteed aan de Afspraken. Daarnaast zijn er op elk parket functionarissen met de portefeuille VPT, deze staan in direct contact met de VPT-coördinatoren bij de politie. Alle portefeuillehouders zijn lid van het platform VPT van het OM, waar casuïstiek, trends en best practices worden gedeeld. Mijn departement is doorlopend in gesprek met de politie en het OM. Indachtig de trias politica zie ik het niet tot mijn taak om de zittende magistratuur hierop te wijzen. Binnen de Rechtspraak is er aandacht voor de mogelijkheid een zwaardere straf op te leggen waar het gaat om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie. Dit komt terug in de oriëntatiepunten die voor iedereen raadpleegbaar zijn op rechtspraak.nl (Oriëntatiepunten voor straftoemeting | Rechtspraak). In de oriëntatiepunten wordt melding gemaakt van de mogelijkheid tot het opleggen van een hogere straf bijvoorbeeld waar het gaat om openlijke geweldpleging tegen een politieagent, een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) of een andere toezichthouder.
Daarnaast worden er ook verschillende evaluaties uitgevoerd die leiden tot aanbevelingen waar gezamenlijk aan wordt gewerkt. Zo heb ik het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) gevraagd om onderzoek te verrichten dat inzicht zal bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij delicten gepleegd tegen mensen met een veilig publieke taak (VPT-delicten) en de mate waarin bij VPT-delicten een strafverhoging wordt toegepast. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van het OM en de Rechtspraak. Ook zal de Afspraken in 2024 weer worden geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC). Mijn departement is verantwoordelijk voor de juridische aspecten, zoals het onderhoud van de Afspraken maar ook de juridische aspecten van nieuwe vormen van (digitale) agressie en geweld zoals doxing. Die verantwoordelijkheid geven wij continu vorm. Mijns inziens is het opnieuw leven blazen in het programma Veilige Publieke Taak geen randvoorwaarde om succesvol gezamenlijk agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak aan te pakken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van der Werf c.s. (Kamerstuk 36 360 VI, nr. 19) die de regering verzoekt om «naar voorbeeld van PersVeilig, een samenwerkingsverband op te richten voor werkgevers en werknemers in deze beroepsgroepen die onder druk staan, waarin zij collectief hulp kunnen bieden bij individueel leed, waarbij met betrokkenheid van het Openbaar Ministerie en de politie wordt gewerkt aan hulp bij aangiftes, weerbaarheidstrainingen, preventiemaatregelen en advies om geweld en agressie tegen te gaan»?
Zie mijn antwoord bij vraag 5. Met mijn ambtsgenoot van BZK ben ik in overleg hoe wij dit faciliteren waarbij wij niet voorbijgaan aan de werkgeversverantwoordelijkheid.
Welke extra mogelijkheden tot het opleggen van bestuursrechtelijke maatregelen ziet u om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak tegen te gaan? Kunt u toelichten in welke mate het volgens u gaat om bredere toepassing van reeds bestaande mogelijkheden en in welke mate nieuwe wettelijke mogelijkheden dienen te worden gecreëerd?
Voor een effectieve aanpak van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kijk ik, als Minister van Justitie en Veiligheid, (primair naar het straf- en civiel recht. Het strafrecht en het civiele recht geven verschillende handvatten om agressie en geweld aan te pakken. Hiervoor is wel van belang dat de mogelijkheden binnen deze rechtsgebieden daadkrachtig en consequent wordt toegepast. Ook bestuursrechtelijke maatregelen kunnen bijdragen om agressie en geweld tegen te gaan. Zo bestaan de mogelijkheden om over te gaan tot (schriftelijke) waarschuwingen, een pandverbod voor bepaalde tijd of het verminderen, verplaatsen of uitstellen van diensten. Dergelijke escalatiemogelijkheden staan ook benoemd in verschillende Arbo-catalogi van zowel het Rijk als van decentrale overheden.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er binnen de bestaande civielrechtelijke kaders liggen om boetes op te leggen voor agressief gedrag of geweld tegen mensen met een publieke taak? Kunt u daarin ook meenemen hoe de te verhalen directe en indirecte schade van incidenten kan worden berekend?
De overheid kan boetes opleggen met als doel overtredingen van wet- en regelgeving in de toekomst te voorkomen en als vergeldingsmaatregel. Dit gebeurt binnen het strafrecht of bestuursrecht. Binnen het civiele recht gaat het over de relaties tussen burgers onderling. De overheid speelt in deze relatie geen publiekrechtelijke rol, en kan binnen dit kader dus ook geen boetes opleggen.
Een slachtoffer van geweld met een publieke functie kan via het civiele recht zijn schade verhalen op de dader. Dit kan zowel materiële schade (bijvoorbeeld kosten voor zorg en schade aan kleding) als immateriële schade zijn (smartengeld). De materiële schade wordt in de regel concreet begroot, bijvoorbeeld aan de hand van een factuur. Smartengeld dient ter compensatie van het ervaren leed en genoegdoening voor het geschokte rechtsgevoel van het slachtoffer. Hierbij is een exacte berekening niet mogelijk. Smartengeld wordt daarom vastgesteld naar billijkheid. De omstandigheden van het geval zijn daarbij leidend. Er wordt rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het dagelijkse leven van het slachtoffer. In de praktijk wordt hierbij gekeken naar wat in soortgelijke gevallen wordt toegekend. Het belangrijkste hulpmiddel hiervoor is het zogenoemde Smartengeldboek. Hierin is rechtspraak over de toekenning en omvang van smartengeld in uiteenlopende gevallen opgenomen.
Kunt u toelichten wanneer het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de straftoemeting bij VPT-zaken (Veilige Publieke Taak) gereed zal zijn?
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) verwacht de uitkomsten van het onderzoek naar de straftoemeting van VPT-delicten voor de zomer van 2024 op te leveren.
Welke andere acties gaat u ondernemen naar aanleiding van berichten, zoals «tientallen rechters en officieren voelen zich bedreigd, weigeren sommige zaken» van 30 oktober 2023?4
Officieren, rechters en andere medewerkers in de strafrechtketen moeten gewoon hun werk kunnen doen. Een veilige werkomgeving vind ik van groot belang. Voor al deze ketenprofessionals bestaan dan ook al veel initiatieven om deze veilige werkomgeving zo goed mogelijk te realiseren, zoals weerbaarheidstrainingen, het treffen van fysieke veiligheidsmaatregelen en het verbeteren van de procedures voor anoniem werken. Een goed voorbeeld is het programma Veiligheid en Weerbaarheid dat sinds dit jaar binnen het OM van start is gegaan. Het programma beoogt enerzijds in kaart te brengen wat het OM als werkgever en werknemers van elkaar mogen verwachten als het gaat om veiligheid en weerbaarheid. Anderzijds wordt er nieuw beleid op dit punt ontwikkeld, waaronder het aanbieden van weerbaarheidstrainingen. Wij ondersteunen bovengenoemde initiatieven, wanneer deze door werkgevers worden opgezet, vanuit een speciaal opgezet weerbaarheidsfonds waarbij structureel jaarlijks in totaal 1.000.000 euro wordt uitgekeerd aan een selectie beroepsgroepen in de strafrechtketen zoals rechters en officieren.
Artikel 12 procedure |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van onderstaande artikelen?1
Ja, dat heb ik.
Kunt u aangeven wat u concreet heeft gedaan met de aanbevelingen uit de Justitiële Verkenning, met name het onderdeel opleiden en het herkennen van ouderenmishandeling bij politie en de rechters?
Het is mij niet duidelijk op welke aanbevelingen uit de Justitiële Verkenning Ouderenmishandeling van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2015 het Kamerlid Markuszower precies doelt.
Wat betreft de basispolitieopleiding kan ik in algemene zin het volgende melden. In de politieopleiding is aandacht voor het herkennen van signalen bij kwetsbare personen. Het doel van de basispolitieopleiding is gediplomeerde Politiemedewerkers af te leveren die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden én over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de Politie (startbekwaamheid).
De basispolitieopleiding is opgebouwd uit praktijkgerichte leeropdrachten; elke opdracht kent eenzelfde opbouw. De inhoudelijke opdrachten spelen zich af binnen een authentieke beroepssituatie en richten zich op het uitvoeren van één van de kerntaken van de politie.
Eén van die kerntaken is het flexibel en alert handelen bij meldingen en incidenten van zeer uiteenlopende aard: incidenten in een woning, in de wijk en op het web. Onder verwijzing naar de vraag van het lid Markuszower merk ik op dat eén van de eisen is dat de aspirant-agent signalen kan herkennen van verschillende soorten sociale problematiek, variërend van drugsgebruik, kindermisbruik tot ouderenmishandeling. De agenten worden getraind om daarbij methodisch en systematisch te werk te gaan en verschillende gesprekstechnieken toe te passen afhankelijk van de aard van de problematiek en van de doelgroep. Van belang daarbij is dat de aspirant-agenten worden getraind in adequate doorverwijzing naar specialisten dan wel effectieve afstemming met of overdracht naar zorginstanties, waardoor incidenten niet structureel worden.
Wat betreft de opleiding van rechters kan ik u in algemene zin melden dat de rechtspraak zelf verantwoordelijk is voor de loopbaan en opleiding van rechters. Ook voor de invulling van het opleidingsaanbod is de rechtspraak zelf verantwoordelijk. SSR (Studiecentrum Rechtspleging) is het eigen opleidingsinstituut van de Rechtspraak. SSR biedt alle medewerkers van de rechterlijke organisatie een praktijkgericht (voor én door) leer- en opleidingsaanbod.
Onderdeel van dit opleidingsaanbod is de basiscursus Huiselijk geweld, waarin de aanpak van huiselijk geweld vanuit multidisciplinair perspectief wordt belicht.
Doel van deze cursus is het krijgen van inzicht in de complexe problematiek, waarvan sprake kan zijn bij huiselijk geweld. Na het volgen van deze cursus beschikt de rechter over juridische, praktische en gedragsdeskundige handvatten. Hierdoor kan de rechter zaken, waarin huiselijk geweld een rol speelt, zorgvuldig, met sensitiviteit voor omstandigheden in de concrete situatie behandelen en beoordelen. Na het volgen van deze leeractiviteit adviseert SSR om jaarlijks de Actualiteitendag huiselijk geweld bij te wonen. Op deze manier houdt de rechter de kennis op het gebied van het huiselijk geweld actueel.
Indien u bekend bent met de signalen en risicofactoren van financieel misbruik, hoe kan het zijn dat een officier van justitie deze niet herkend heeft, en zelfs op aanwijzing van de daders een bewilliging procedure is gestart om een eerder door het Gerechtshof Amsterdam bevolen opdracht tot onderzoek naar strafbare feiten, niet uit te voeren?2
Het past mij niet als Minister van Justitie en Veiligheid om uitspraken te doen over individuele zaken, te meer zolang het oordeel hierin nog is voorbehouden aan de rechter. Het Openbaar Ministerie beoordeelt elke zaak op de concrete feiten en de omstandigheden van het specifieke geval. Er is in deze zaak een gemotiveerd bewilligingsverzoek ingediend waar het Hof nog over moet oordelen. De zaak waarnaar verwezen wordt bevindt zich dus thans nog onder de rechter.
Het artikel ‘Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit’ |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit» in Trouw?1
Ja.
Herkent u de signalen over cowboys die azen op de miljoenen van het Rijk die bedoeld zijn voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe wordt daarop geacteerd? Worden gemeenten hier actief over voorgelicht en gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
We horen van gemeenten dat zij worden benaderd door aanbieders van diensten en interventies met het oog de aanpak van jeugdcriminaliteit. In die zin herkennen we de in het artikel genoemde signalen.2 Het is goed dat we ons van deze ontwikkeling bewust zijn en we adviseren gemeenten waar nodig kritisch te zijn richting aanbieders.
Met de bij Preventie met gezag betrokken gemeenten spreken we hier in algemene zin over, omdat wij geen kennis hebben van specifieke lokale aanbiedingen. Om gemeenten binnen (de lerende aanpak van) Preventie met gezag te stimuleren en faciliteren delen wij wetenschappelijke kennis ten aanzien van risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen met hen. Daar waar het aanbieders van bewezen effectieve interventies betreft, kan dit een positieve ontwikkeling zijn, zodat de passende interventies worden ingezet in meer gemeenten. Dit is ook goed voor de ontwikkeling, het erkend houden en beschikbaar blijven van erkende interventies.
Wat is het beleid om te zorgen dat de miljoenen die gereserveerd zijn voor de preventie van jeugdcriminaliteit op een doelmatige manier worden ingezet? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Vindt daar onderzoek naar plaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie, en wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken? Wordt naar aanleiding van deze uitkomsten bijgestuurd indien blijkt dat de gelden niet doelmatig worden besteed? Zo ja, op welke wijze? Heeft u hier een concreet voorbeeld van?
Vanaf de uitnodiging aan gemeenten om een plan van aanpak Preventie met gezag op te stellen is bij gemeenten benadrukt om in te zetten op kansrijke en bewezen effectieve interventies en wetenschappelijke inzichten. Gemeenten maken mede op basis van de lokale probleemanalyse en de aangereikte informatie zelf keuzes in hun aanpak die passen bij de lokale context. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin de uitvoering in de (gebieden in de) gemeenten centraal staat; Rijk, gemeenten, regio’s en partners leren gezamenlijk van de uitvoering en ontwikkelen deze verder.
In een jaarlijkse monitorings- en evaluatiecyclus worden geleerde lessen samen met gemeenten en gezagspartners opgehaald uit de praktijk. De verzamelde voortgangsinformatie wordt verrijkt met de resultaten van lokale (en regionale) evaluaties en onderzoeken. Door bijstelling op basis van deze lessen verhogen we de doelmatigheid en effectiviteit. Een voorbeeld van een evaluatieonderzoek is van het EPIC-consortium.3 In het tweede deel van deze NWA-studie wordt lokaal onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende projecten en interventies. Het totaalpakket van alle monitorings- en onderzoeksresultaten wordt jaarlijks ontsloten via het halfjaarbericht Ondermijning en in een jaarlijkse uitgebreidere rapportage. De eerste rapportage wordt in 2024 naar uw Kamer gestuurd. De stand van zaken van Preventie met gezag wordt eveneens in de jaarlijkse Brede preventiebrief gemeld, waarin ook de voortgang wordt gemeld van bepaalde kansrijke en effectief bewezen interventies. Aanvullend wordt er via het WODC een overkoepelend evaluatieonderzoek opgezet dat naar verwachting in 2026 uit zal komen.
Hoeveel geld wordt de komende jaren geïnvesteerd in de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Hoe worden deze uitgaven verdeeld tussen gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie (OM) en andere organisaties? Heeft u een overzicht van deze verdeling? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de verwachte uitgaven aan gemeenten en de justitiële partners binnen de domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag voor de komende jaren.
Naast deze domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak in 27 gemeenten investeren we ook op de inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies, een flexibele aanpak in andere (kleinere) gemeenten om een impuls te geven aan de lokale preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit, hebben we aandacht voor online jeugdcriminaliteit en versterken we de jeugdstrafrechtketen op landelijk niveau. Deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024. De flexibele aanpak wordt momenteel nog verder uitgewerkt. Hierover informeren we uw Kamer in de eerstvolgende kamerbrief Preventie met gezag. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de financiën.
27 gemeenten1
68,26
68,26
69,46
Nationale politie
6,2
6,7
6,7
OM
11,6
11,6
12,2
Raad voor de rechtspraak
10,75
10,9
11,8
Raad voor de Kinderbescherming
4,6
4,6
5,2
3RO
5,2
5,2
6
Een deel van deze middelen wordt door de gemeenten gedeeld met organisaties zoals Zorg- en Veiligheidshuizen, Stichting Halt of de Jeugdreclassering.
Welke voorwaarden worden er aan de uitgaven van de verschillende partijen die zich bezighouden met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit gekoppeld? Worden alle doelgroepen daarin meegenomen en wordt daarin een onderscheid gemaakt in leeftijd? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongeren die al wel en niet in de criminaliteit zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, maken de gemeenten lokale plannen die toegespitst zijn op de lokale problematiek. Vanaf het begin is gestuurd op inzet op de levensloopbenadering, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de verschillende doelgroepen, zoals risicojongeren, jonge aanwas, doorgroeiers en de harde kern. Kort gezegd van primaire preventie tot en met nazorg en re-integratie met specifieke aandacht voor de levensfase van kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Kunt u waarborgen dat het geld dat bedoeld is voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit ook aangewend gaat worden voor dat doel en dan ook nog voor plannen die daar effectief aan bijdragen? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen en aan de Kamer verantwoording afleggen? Zo nee, waarom kunt u dat niet en betekent dat dan dat u het risico dat er belastinggeld verkeerd wordt besteed voor lief neemt? Kunt u waarborgen dat alleen wordt geïnvesteerd in plannen waarvan van tevoren al bewezen is dat die effectief zijn in het voorkomen van jeugdcriminaliteit en dat het geld niet voor experimenten wordt gebruikt?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 3 richten wij een stevig monitoringssysteem in waarmee we jaarlijks de voortgang ophalen. Hierop reflecteren wij samen met beleid, praktijk en wetenschap om te leren en waar nodig de lokale aanpakken aan te passen. Hierover wordt ook jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd.
Gemeenten zetten, mede gestimuleerd vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zo veel mogelijk in op risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen en kansrijke en bewezen effectieve interventies. De kennis van de wetenschap wordt hierbij (steeds beter) benut door nauwere samenwerking. Zo breidt het netwerk van gemeenten die samenwerken met wetenschappelijke onderzoekers en universiteiten steeds verder uit. Wij stimuleren steeds dat gemeenten en andere (justitiële) partners informatie met elkaar delen. Dit geldt ook voor de kritische geluiden vanuit de wetenschap met als doel de aanpak effectiever te maken. Voor de nodige scherpte hierop onderschrijven en delen we ook het door de wetenschap vaker aangehaalde adagium: baat het niet, dan kan het wel degelijk schaden.
Van sommige doelgroepen of specifieke problematiek is nog maar weinig bekend over wat effectief is, zoals de wijze waarop doorgroeiers weer uit de criminaliteit gehaald kunnen worden. Daarom wordt er gekeken naar de werkzame bestanddelen in verschillende interventies en hoe deze geïncorporeerd kunnen worden in nieuwe interventies. Daarnaast ontwikkelen we samen met de wetenschap een kwaliteitskader, zoals ook genoemd in de Initiatiefnota Verkuijlen. De daarbij te maken reflectietool gaat gemeenten ook praktisch nog beter ondersteunen bij de te maken keuzes voor effectieve interventies.
Hoe is gevolg gegeven aan de motie van het lid Mutluer c.s. over het laten onderzoeken hoe invulling moet worden gegeven aan specialistisch jongererenwerk? (Kamerstuk 36 200, nr. 72). Wat is de precieze uitvraag geweest, wat zijn de kosten van het onderzoek en wat is de huidige status van het onderzoek? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd?
Zoals aangekondigd in de Halfjaarbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van 22 mei jl.4 is er dit jaar een groot actieonderzoek naar jongerenwerk gestart, zoals de regering ook is verzocht in de motie Mutluer c.s. over de invulling van het specialistisch jongerenwerk. In 2022 is samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie verstrekt aan Sociaal Werk Nederland om wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren naar de rol en bijdrage van het professionele jongerenwerk aan criminaliteitspreventie en ondermijning inzichtelijk te maken en te versterken. Voor dit grootschalige onderzoek «Drop In», dat drie jaar zal duren, is ongeveer 2,7 miljoen euro beschikbaar voor het in verschillende gemeenten opschalen van jongerenwerk, uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de coördinatie en kennisuitwisseling.
Voor Drop In worden momenteel drie regionale werkplaatsen in Twente (Saxion Hogeschool, lectoraat Social Work), Zuid-Limburg (Hogeschool Zuyd, lectoraat Sociale Integratie) en Noord-Holland (Hogeschool van Amsterdam, lectoraat Youth Spot/Voorkomen probleemgedrag jongeren) gevormd. Onderzoekers van deze lectoraten gaan in samenwerking met jongerenwerkers op zoek naar inzichten in wat werkt voor wie in welke omstandigheden en zullen een proces in gang zetten om handelingsperspectieven voor jongerenwerkers gericht op criminaliteitspreventie te onderbouwen en te versterken. In januari 2024 vinden er regionale Kick off-bijeenkomsten plaatst, waarna het veldwerk van start gaat. In de tweede helft van 2024 worden tussentijdse resultaten n.a.v. fase 1 van het onderzoek verwacht en gedeeld met uw Kamer in de brief over de brede preventieaanpak Jeugdcriminaliteit. Om de kwaliteit van het onderzoek te borgen is een wetenschappelijke adviesraad samengesteld waaraan vijf experts deelnemen op het terrein van jeugd, criminaliteit en sociaal werk. Deze experts zijn ook betrokken bij ander lopend onderzoek naar preventie van jeugdcriminaliteit, waaronder het bij het antwoord op vraag 3 genoemde, grootschalige onderzoek EPIC. Daarnaast is er veel aandacht voor kennisuitwisseling met onder andere de opleidingen Sociaal Werk (mbo/hbo) in de regio’s, via een landelijk kennisnetwerk voor medewerkers van jongerenwerkorganisaties om kennis te delen over het thema jeugdcriminaliteit. Ook brengt het project stakeholders van het jongerenwerk, zoals jeugdreclassering, politie en HALT, regelmatig bij elkaar voor afstemming en uitwisseling.
Het bericht dat het OM over Fouad L. (verdachte van het doodschieten van drie mensen in Rotterdam op 29 september jl.) ook melding deed bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) ook bij de IGJ melding deed over Fouad L.?1
Het OM heeft in maart 2023 contact gezocht met de IGJ door middel van een brief aan de Inspecteur-Generaal. Dit is een soortgelijke brief die naar het Erasmus MC is gestuurd.
Zo ja, bent u daarvan op de hoogte gebracht? Zo ja, betrof dit beide Ministers of één van u beiden?
De IGJ heeft een eigenstandige informatiebevoegdheid om bewindspersonen te informeren. Dat is in dit geval ook gebeurd richting de toenmalige Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS).
Zo ja, wanneer was dat?
Op 3 oktober jl., dus na de gebeurtenis op 28 september.
Klopt het dat u in de richting van RTL Nieuws weigert iets bekend te maken over deze melding?
Ja, dat klopt. De voormalige Minister van VWS heeft dat inderdaad aangeven.
Zo ja, waarom weigert u dat en op welke wettelijke gronden?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen en het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie kan ik informatie over de melding niet delen.
Waren de meldingen bij de IGJ van voor de dodelijke schietpartij?
Ja, de meldingen waren van voor de dodelijke schietpartij.
Is er gehandeld op de meldingen bij de IGJ over Fouad L.? Zo ja, hoe?
Ja, er is gehandeld. De inspectie heeft het signaal destijds in onderzoek genomen. Hoewel het op het moment van melding ging over een student, zonder artsdiploma, maakte de inspectie zich zorgen omdat het een toekomstige zorgverlener betrof.
Het doel van het onderzoek was in eerste plaats het maken van een inschatting van het risico voor de patiëntveiligheid. De inspectie sprak naar aanleiding van de melding met de Erasmus MC en heeft de student per aangetekende brief uitgenodigd voor een gesprek. Op deze uitnodiging is hij niet ingegaan, waarna de inspectie alsnog herhaaldelijk heeft geprobeerd om in contact te komen. Het inspectieonderzoek werd na de gebeurtenissen op 28 september jl. opgeschort.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde?
Ik kan hier vanuit mijn positie niet verder op ingaan. De IGJ is een onafhankelijke organisatie en laat zich niet uit over individuele casuïstiek. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 & 7.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde voor de dodelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 8.
Was Fouad L. op de hoogte van de meldingen bij de IGJ over hem?
Zie antwoord vraag 8.
Was de zorgverlening van Fouad L. op orde?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk beantwoord. Door afstemming met meerdere partijen en het lopende onderzoek van het OM duurde de beantwoording langer dan gepland.
Kan de Kamer ook de aan de IGJ verzonden tijdlijn ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De memo d.d. 3 oktober 2023 die de IGJ naar mij en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft gestuurd, bevat vertrouwelijke toezichtsinformatie. Daarom kan ik de inhoud niet met uw Kamer delen. Wel heb ik in de voorliggende beantwoording globaal een tijdlijn geschetst van de gebeurtenissen. Zie daarvoor mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 7.
Het toenemende aantal explosies, welke meestal drugsgerelateerd zijn |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat er in de stad Rotterdam met regelmaat (bom)aanslagen plaatsvinden, meestal gerelateerd aan drugscriminaliteit?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat dit gewelddadige fenomeen zich in rap tempo over het land aan het verspreiden is?2
Ja, we zien een toename van het aantal incidenten ten opzichte van voorgaande jaren. We zien dit ook meer verspreid over het land voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van alle explosies over het jaar 2023 en kunt u daarbij vermelden welke gerelateerd zijn aan drugs- en/of bendeoorlogen? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Onderstaand vindt u een het meest actuele overzicht van alle explosies over het jaar 2023. De cijfers dateren uit 4 oktober jl. Het is op basis van deze cijfers niet mogelijk om een direct verband te leggen tussen deze explosies en drugs- of bendeoorlogen.
PL0100 Noord-Nederland
10
1
4
1
1
PL0600 Oost-Nederland
21
2
5
2
0
PL0900 Midden Nederland
40
5
13
4
0
PL1100 Noord-Holland
37
3
5
1
0
PL1300 Amsterdam
128
4
10
2
0
PL1500 Den Haag
46
3
2
1
0
PL1700 Rotterdam
149
1
9
4
0
PL2000 Zeeland West-Brabant
14
1
2
0
0
PL2100 Oost-Brabant
8
0
4
0
0
PL2300 Limburg
12
0
3
1
0
PL2600 Landelijke Eenheid
0
0
0
0
0
Wat is uw inzet om het geweldige fenomeen van bomaanslagen met wortel en tak uit te roeien? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Mijn inzet is er altijd op gericht om dergelijke incidenten te voorkomen. Dit doen we onder andere door een langdurige, intensieve én gezamenlijke aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De politie zet opsporingscapaciteit in om de daders en opdrachtgevers op te sporen. We weten dat de daders vaak jong zijn en bereid om voor relatief weinig geld ernstige geweldsdelicten te plegen. Daarom willen we jonge aanwas voorkomen door integraal samen te werken en te investeren in de meest kwetsbare wijken van Nederland met de aanpak Preventie met Gezag. Daarnaast vraagt de aanpak van dit probleem een internationale samenwerking. Kern van het probleem is dat in Europa de legale productie en handel in zwaar en explosief vuurwerk op enig moment overgaat naar illegale handel en misbruik. De verschijningsvormen waarbij zwaar en explosief vuurwerk gebruikt wordt (denk aan aanslagen, plofkraken of bestoken van hulpverleners tijdens oud en nieuw) en de frequentie daarvan, verschillen per lidstaat. Mede om die reden geven niet alle landen dezelfde prioriteit aan dit onderwerp en kost het tijd om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. In EU verband blijven het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ik de problematiek agenderen.
Bent u bekend met het feit dat in sommige wijken het er zelfs op lijkt dat de onderwereld de baas is en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de stelling dat de onderwereld in sommige wijken de baas zou zijn en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie niet. We weten dat in sommige wijken de leefbaarheid onder druk staat. De politie werkt in deze wijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in de wijken actief zijn.
Sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik mij hard gemaakt om de georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit in ons land een halt toe te roepen. Ik doe dit samen met alle relevante partners op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Naast overheidspartijen zijn private partijen van groot belang om de drugscriminaliteit te bestrijden. De afgelopen periode hebben we gezamenlijk belangrijke stappen gezet in de aanpak, die draait om de vier strategische prioriteiten: voorkomen dat jongeren geronseld worden voor de drugscriminaliteit; verstoren van criminele netwerken en hun geldstromen; bestraffen van drugscriminelen en beschermen van potentiële slachtoffers zoals journalisten en officieren van justitie. Uw Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de stand van zaken van de aanpak.
Bent u bekend met het schreeuwende tekort aan politieagenten? Zo ja, heeft u de bereidheid het voorbeeld van Zweden te volgen door in risicowijken het leger in te zetten om orde op zaken te stellen, bijvoorbeeld door te patrouilleren in wijken waar bomaanslagen heel normaal lijken te worden? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals ik ook in mijn halfjaarbericht3 aan uw Kamer heb gemeld leidt op dit moment in álle politieregio’s de druk op politiecapaciteit tot knelpunten. Dit verschilt overigens wel van plek tot plek. Maar omdat de politiecapaciteit per definitie schaars is betekent dit dat er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van de politiecapaciteit. De politie werkt in risicowijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in die wijken actief zijn.
Het handhaven van de openbare orde is een verantwoordelijkheid van de burgemeester. Onder gezag van de burgemeester worden primair afspraken gemaakt met politie en andere relevante civiele instanties over de wijze van handhaving. Indien de civiele capaciteit of expertise niet afdoende blijkt, kan aan Defensie een verzoek worden gericht om het leveren van bijstand van de Koninklijke Marechaussee of andere defensieonderdelen. Een dergelijk verzoek is ten aanzien van het patrouilleren in de betreffende wijken momenteel niet aan de orde. Gerelateerd aan de incidenten met explosieven wordt wel defensie-expertise ingezet bijvoorbeeld van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie.
Het bericht ‘Een nieuwe fase in de drugscriminaliteit’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend het bericht «Een nieuwe fase in de drugscriminaliteit»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er dit jaar al 358 explosies bij woningen en bedrijfspanden zijn geweest?
Ja.
Wat is uw analyse van het feit dat na de Randstad, nu ook in de provincie Groningen sprake lijkt te zijn van een bendeoorlog, die explosieven bij woningen en bedrijfspanden af laten gaan?
Het is onacceptabel dat er in ons land explosieven bij woningen of bedrijfspanden afgaan. Elk explosief dat afgaat is er één te veel. Helaas zien we dat deze handelwijze zich niet alleen beperkt tot de Randstad, maar ook elders in ons land, waaronder Groningen. In het rapport «Ondermijning in het Ommeland» beschrijven Tops et al. de criminele gelegenheidsstructuren in de provincie Groningen. Zij noemen o.a. de uitgestrektheid van het gebied, leegstand van gebouwen, relatieve armoede en een groeiend wantrouwen jegens de overheid. Deze factoren kunnen een vruchtbare voedingsbodem voor georganiseerde criminaliteit vormen. De regio biedt veel afgelegen locaties die toch goed bereikbaar zijn en dichtbij grotere wegen of zeehavens liggen.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat in de tweede helft van 2022 in Groningen nog geen sprake leek te zijn van het plaatsen van explosieven door criminele bendes, maar sinds dit jaar deze aantallen excessief zijn gestegen?
Politie en OM onderzoeken deze incidenten. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op deze incidenten.
Wat is volgens u de reden dat criminelen kansen zien om hun criminele praktijken voort te zetten in de minder dichtbevolkte gebieden, zoals in Groningen?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen factoren als uitgestrektheid van het gebied, leegstand van gebouwen, relatieve armoede en een groeiend wantrouwen tegen de overheid een vruchtbare voedingsbodem voor georganiseerde criminaliteit zijn. Het rapport «Ondermijning in het Ommeland» van Tops et al. geeft hier inzicht in. Deze «kansen» kunnen ook door criminelen worden gezien om hun praktijken voort te zetten in minder dichtbevolkte gebieden.
Deelt u de zorgen dat de capaciteit van de politie steeds vaker knelt in uitgestrekte regio’s?
Zoals ik ook in het halfjaarbericht politie2 aan uw Kamer heb gemeld, leidt op dit moment in álle politieregio’s de druk op politiecapaciteit tot knelpunten. Dit verschilt overigens wel van plek tot plek. Maar omdat de politiecapaciteit per definitie schaars is, betekent dit dat er altijd keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van de politiecapaciteit. Zowel in de uitgestrekte regio´s als in andere regio’s is de vraag naar politiecapaciteit zichtbaar toegenomen. Daar komt bij, dat de arbeidsmarkt dusdanig krap is, dat het werven van voldoende nieuwe medewerkers een nog grotere uitdaging vormt.
Heeft u een beeld van de mate waarin de politiecapaciteit vanuit het hele land wordt ingezet voor specifieke situaties zoals bijvoorbeeld evenementen en demonstraties, waardoor de capaciteit in de politieregio nog verder onder druk komt te staan als het gaat om het bestrijden van criminaliteit?
Er wordt steeds vaker een beroep gedaan op politiecapaciteit elders in het land, waardoor deze capaciteit niet ingezet kan worden op de plek waar het toebedeeld is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij evenementen en demonstraties. Ondanks dat dit onderdeel is van de reguliere politietaak wringt het daarmee wel op andere terreinen, zoals het bestrijden van criminaliteit.
Deelt u de analyse dat de wereld van de drugscriminaliteit zo omvangrijk is geworden dat dit publieke geweld inmiddels een bijproduct is? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van drugscriminaliteit in ons land zijn overal voelbaar. Het kan ons allemaal raken. Nietsontziende drugscriminelen gebruiken (extreem) geweld om conflicten uit te vechten. Ik herken het beeld dat drugscriminaliteit omvangrijk is geworden. Dit zou o.a. een verklaring kunnen zijn voor de toename die we zien in explosieven bij woningen.
Wij mogen niet accepteren dat drugscriminaliteit onze samenleving en rechtstaat bedreigt. Daarom heb ik vanaf mijn ministerschap, samen met andere leden van dit kabinet, de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit tot topprioriteit bestempeld.
De afgelopen jaren heb ik, samen met alle partners, belangrijke stappen gezet om onze democratische rechtsstaat te beschermen en tegen te gaan dat drugscriminelen steeds machtiger worden. We hebben samen met partners, publiek/privaat, lokaal, nationaal en internationaal een integrale aanpak ontwikkeld om de georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit in te sluiten en op te rollen. De aanpak is zo ingericht dat we er lessen uit kunnen trekken, wendbaar zijn waar zich nieuwe uitdagingen voor doen en datgene stoppen of aanpassen wat niet werkt.
De strijd tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit vraagt om een lange adem. Het is een strijd die we steeds effectiever moeten en ook kunnen voeren.
Wat zou de overheid tegenover deze drugsterreur in moeten zetten in om het de kop in te drukken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens met de stelling dat onze samenleving steeds breder wordt getroffen door de gevolgen van drugscriminaliteit, maar dat de consequentie dat drugsgebruikers door het kopen en gebruiken van drugs bijdragen aan het in stand houden van criminele praktijken, bendeoorlogen en publiek geweld nog onvoldoende lijkt aan te komen? Hoe gaat u hier op inzetten?
De gevolgen van drugscriminaliteit worden de afgelopen jaren steeds meer zichtbaar in de samenleving. In de beantwoording van de voorgaande vragen ga ik ook specifiek in op de aanpak daarvan. Ten aanzien van uw vraag over het drugsgebruik in Nederland, weet uw Kamer dat dit kabinet blijft uitdragen dat drugsgebruik niet hoort bij een normale, gezonde levensstijl.
Daarnaast houden gebruikers een gewelddadige, criminele industrie in stand. Deze spiegel blijf ik gebruikers voor houden. Samen met het Ministerie van VWS werk ik aan preventie van drugsgebruik. Hierbij nemen we in acht, dat gedragsveranderingen met gerichte interventies tot stand kunnen worden gebracht, en dat de redenen waarom mensen drugs gebruiken per leeftijdsfase en per middel verschillen. Dit leidt er toe dat we, samen met het Trimbos instituut, de voorlichting en inzet op preventie richten op specifieke doelgroepen (bijv. jongeren) en in specifieke settings (bijv. studenten, festivals, werk, thuis). Het is belangrijk om te benadrukken dat we leren van eerdere ervaringen. Daarnaast zoeken we continue met partners en de wetenschap naar wat effectieve interventies zijn om drugsgebruik te ontmoedigen. Want niets doen, is geen optie.
Het bericht ‘Hof geeft uithalers van drugscontainers taakstraf in plaats van cel’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hof geeft uithalers van drugscontainers taakstraf in plaats van cel»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie over de intenties van de wetgever bij de uithalerswet onder de aandacht brengen van de organisaties in de strafrechtketen? (Kamerstuk 29 911, nr. 400)
Ja. In de aankomende halfjaarbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit licht ik toe hoe ik uitvoering geef aan deze motie.
Hoeveel uithalers zijn er in 2020, 2021, 2022 en tot nu toe in 2023 gearresteerd?
Het aantal arrestaties in deze jaren is als volgt:2
Deze cijfers betreffen de registratie van aangetroffen personen op haventerreinen. Van deze personen staat nog niet vast of en voor welke strafbare feiten zij uiteindelijk vervolgd (kunnen) worden door het Openbaar Ministerie.
Bij hoeveel daarvan is vervolging ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM) en hoeveel zijn er uiteindelijk veroordeeld?
Het aantal ingestroomde zaken is als volgt:3
Uit deze cijfers blijkt dat sinds de inwerkingtreding van de wet 608 zaken zijn ingestroomd bij het Openbaar Ministerie. Van deze 608 zaken betreffen 109 «kale uithalerszaken». Dit houdt in zaken waarbij enkel sprake is van een verdenking op grond van art. 138aa Sr en waarbij verdachten dus niet in verband zijn gebracht met andere delicten, zoals bijvoorbeeld drugsdelicten. Van deze 109 uithalerszaken is in 79 gevallen door het Openbaar Ministerie besloten tot dagvaarding voor art. 138aa Sr en hebben meer dan 50 zaken geleid tot onherroepelijke veroordelingen voor uithalen.
De overige 499 zaken (van de in totaal 608 ingestroomde zaken) betreffen zaken die naast een verdenking van artikel 138aa Sr, ook zien op andere strafbare feiten waar deze personen voor vervolgd worden, zoals voor onder andere Opiumwetdelicten. Van deze 499 zaken is in 433 gevallen besloten tot vervolging. Dit zijn vaak complexere onderzoeken en langer durende strafzaken. Hierbij is er in ongeveer 100 gevallen sprake van onherroepelijke veroordelingen voor art. 138aa Sr.5
Hoeveel uithalers hebben celstraffen en een gebiedsverbod opgelegd gekregen?
In zaken waarbij sprake is van samenloop van meerdere strafbare feiten (naast art 138aa Sr), zoals samenloop met Opiumwetdelicten of andere delicten waar hogere gevangenisstraffen op staan, valt niet na te gaan welk gedeelte van de uiteindelijk opgelegde (veelal hoge) straffen zijn opgelegd voor art. 138aa Sr, aangezien bij de straftoebedeling in een vonnis geen onderscheid wordt gemaakt. De straf betreft de optelsom van alle begane strafbare feiten. Daarom wordt bij de beantwoording van deze vraag uitgegaan van cijfers voor zaken waarin verdachten alleen zijn vervolgd voor art. 138aa Sr en daarvoor zijn veroordeeld.
Uit de beschikbare cijfers blijkt dat voor zaken waarin personen alleen voor art. 138aa Sr zijn veroordeeld, tot nu toe meer dan 30 gevangenisstraffen en 31 gebieds- en locatieverboden zijn opgelegd.
Deelt u de mening dat met het de uitspraak van het Hof Den Haag een belangrijk onderdeel van de uithalerswet wordt ondermijnd?
De rechter beoordeelt per individueel geval welke straf passend en geboden is. De toegevoegde waarde van de uithalerswet is groot in de praktijk, ook als first-offenders veelal een taakstraf opgelegd krijgen.
De wet heeft als belangrijk doel om potentiële uithalers ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan deze activiteiten. Voorheen kon enkel een boete worden opgelegd. Momenteel worden werkstraffen en gevangenisstraffen opgelegd. Deze straffen zijn afschrikwekkender dan de voorgaande mogelijkheden. Gezien het beperkte aantal recidivisten onder alle uithalers (25% in 2023), kan gesteld worden dat de wet in ieder geval een afschrikwekkend effect heeft op het gedrag van frequente uithalers. Vóór de inwerkingtreding van de wet werden uithalers die waren ontdekt soms kort daarna weer op een haventerrein aangetroffen.
De uithalerswet is ook om andere redenen een belangrijk handhavingsinstrument bij de aanpak van de uithalersproblematiek. Sinds de inwerkingtreding zijn er veel uithalers vervolgd en gestraft. De strafbaarstelling heeft het mogelijk gemaakt om personen waarvoor dit nuttig is reclassering aan te bieden en
te helpen om voor een beter pad te kiezen. Ook heeft het geleid tot een beter beeld van de problematiek waar deze uithalers mee kampen, waardoor lokale preventieve interventies, om te voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit ingaan, gerichter kunnen worden ingezet. Daarnaast helpt dit beeld bij het vormgeven van fysieke barrières in de havens. Zo worden vanuit de investeringen in de mainportsaanpak barrières in de haven opgeworpen die het uithalen bemoeilijken, zoals een slim cameranetwerk («Virtueel Hek»).
Verder is de wet van toegevoegde waarde omdat het de politie mogelijkheden biedt om onderzoek te doen naar de criminele netwerken waarin uithalers opereren en deze netwerken op te sporen en te vervolgen. Niet alleen de individuele uithalers vormen een probleem, maar juist ook de personen die deze uithalers ronselen en inzetten. Deze ronselaars vervullen voor meerdere criminele netwerken een onmisbare rol in de drugscriminaliteit, door de benodigde mankracht te leveren en deze te ronselen onder kwetsbare jongeren. Daarom worden deze (groepen van) ronselaars zo goed mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk verstoord en vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie.
Klopt het dat voor uithalen in andere Europese lidstaten doorgaans wel celstraffen worden opgelegd?
Zie beantwoording vraag 8.
Indien u niet beschikt over voldoende informatie om te kunnen concluderen dat andere EU-lidstaten uithalers zwaarder bestraffen, bent u bereid rechtsvergelijkend onderzoek hiernaar te laten verrichten?
Voor de beantwoording van deze vragen is het belangrijk het eerdergenoemde onderscheid tussen uithalers en drugsuithalers te maken. In Nederland is de onbevoegde aanwezigheid op een haventerrein strafbaar gesteld (artikel 138aa Sr) en is het niet nodig om dit te relateren aan drugs. Dat is niet in alle landen het geval. In andere landen is het vaak wel nodig om de aanwezigheid op een haventerrein te relateren aan drugshandel of andere misdrijven en in die gevallen worden dan ook gevangenisstraffen geëist en opgelegd.
Een overzicht van hoe de strafbaarstelling van uithalers (onbevoegde aanwezigheid op haventerreinen) is geregeld in alle andere Europese lidstaten evenals in welke mate dit resulteert in gevangenisstraffen, heb ik niet voorhanden.
Het nut en de noodzaak van een onderzoek hiernaar neem ik mee in gesprekken die ik ter uitvoering van de motie van het lid Michon voer met de partners in de strafrechtketen. 6 Indien uit deze gesprekken blijkt dat er behoefte is aan een onderzoek hoe andere landen met uithalersproblematiek omgaan, omdat dat bijdraagt aan een grotere effectiviteit van de aanpak van uithalers, zal ik een rechtsvergelijkend onderzoek uit laten voeren.
Deelt u de mening dat de Nederlandse havens relatief aantrekkelijker zijn voor uithalers dan andere havens wanneer de opgelegde straffen niet afschrikwekkend genoeg zijn?
Deze mening deel ik niet. De uithalerswet maakt onderdeel uit van een grote hoeveelheid aan maatregelen die we treffen om onze havens onaantrekkelijk te maken voor deze en andere vormen van georganiseerde criminaliteit.7 Daardoor kan niet gesteld worden dat de aantrekkelijkheid van onze havens één op één afhankelijk is van de opgelegde straffen voor first-offenders op uithalen.
In de begroting van J&V staat dat voornoemde motie (Kamerstuk 29 911, nr. 400) in het derde kwartaal van 2023 wordt uitgevoerd en dat de Kamer voor het kerstreces een brief ontvangt over de stand van zaken, kunt u in die brief een samenvatting geven van de gevoerde gesprekken en de vervolgstappen die u neemt naar aanleiding van de gesprekken?
In aankomende halfjaarsbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit zal ik toelichten hoe ik uitvoering geef aan de genoemde motie en daarbij zal ik ook een stand van zaken geven van de gesprekken met de uitvoeringspartners.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om vooruitlopend op een eventuele uitspraak van de Hoge Raad een aanscherping van de uithalerswet voor te bereiden?
Deze mening deel ik niet. Tegen de recente uitspraak van het hof is geen cassatie ingesteld. Het is niet bekend of in toekomstige zaken cassatie wordt ingesteld en op welke gronden. Hierop vooruitlopen zou geen toegevoegde waarde hebben.
De berichten 'Explosie bij woning Slotermeer: voordeur en ramen beschadigd' en 'Onrust om bommen bij burgemeesters' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Explosie bij woning Slotermeer: voordeur en ramen beschadigd»1 en «Onrust om bommen bij burgemeesters»?2
Ja.
Klopt het dat dit jaar tot nu toe al 380 aanslagen zijn gepleegd, tegen een totaal van 227 in 2022?
Uit door de politie verstrekte cijfers blijkt dat er tot en met augustus 358 explosies zijn geweest bij woningen en bedrijfspanden. In 2022 hebben 227 explosies plaatsgevonden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van diverse burgemeesters om de privacywetgeving aan te passen die op dit moment een enorme belemmering oplevert bij het opsporen en aanpakken van criminelen zodat relevante informatie kan worden uitgewisseld? Zo nee, waarom niet?
De privacywetgeving staat op zichzelf niet in de weg aan het uitwisselen van informatie. Het recht op privacy, waaronder het recht op persoonsgegevensbescherming, is niet absoluut; het kan worden beperkt als dat bijvoorbeeld noodzakelijk is voor een doel van algemeen belang of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en als daarin bij wet is voorzien. Voor het verwerken van persoonsgegevens is een wettelijke grondslag vereist, moet de verwerking gebonden zijn aan een specifieke doel en mag de verwerking niet verder gaan dan nodig is. Dat er in de praktijk belemmeringen worden gevoeld, laat de oproep van de burgemeesters duidelijk zien.
In algemene zin blijkt dat er vaak aanvullend onderzoek nodig is om vast te stellen op welke wijze het beste opvolging kan worden gegeven aan ervaren knelpunten bij gegevensdeling. De ervaring leert dat het analyseren van knelpunten buitengewoon complex is, zowel van de ervaren knelpunten, als ook van de mogelijke oplossingen. Niet zelden spelen er tegenstrijdige belangen tussen partners en is de belemmering niet per se een juridisch probleem. In de eerste plaats moet worden bekeken of bestaande mogelijkheden beter benut kunnen worden, en vervolgens of ruimere mogelijkheden gewenst en noodzakelijk zijn. Een voorbeeld van wetgeving waarin voor specifiek omschreven doelen een verbetering in de gegevensdeling tussen de bij het wetsvoorstel aangewezen partijen wordt gecreëerd, is het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs), dat momenteel nog in de Eerste Kamer voorligt.
Verstrekking van politiegegevens aan burgemeesters in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie of in het kader van de handhaving van de openbare orde is mogelijk op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet politiegegevens.
Als de vraag doelt op de keuze van het Openbaar Ministerie om beperkt informatie te delen, dan geldt dat op grond van art. 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan verstrekken aan burgemeesters, bijvoorbeeld ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het Openbaar Ministerie maakt per casus een afweging tussen het belang dat de ontvanger heeft bij het verkrijgen van de informatie ten opzichte van de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Ik heb geen aanwijzingen dat het Openbaar Ministerie deze bevoegdheid niet goed zou toepassen.
Bent u het met de stelling eens dat het gebrek aan wijkagenten, ofwel populair gezegd de ogen en oren van de wijk, mede debet is aan dit probleem? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de druk op de capaciteit in de basisteams. Onder andere in het laatste halfjaarbericht politie heb ik aangegeven dat ik verwacht dat we de komende jaren met die druk te maken zullen blijven houden. Dit heeft te maken met onderbezetting in combinatie met de grote werkvraag door o.a. demonstraties, bewaken en beveiligen en in een aantal steden nu ook de grote aantallen explosies. De gezagen moeten op basis van actuele problematiek en veiligheidsbeeld doorlopend scherpe keuzes maken als het gaat om de inzet van de beschikbare (wijk)agenten. Daarbij is op dit moment volop aandacht voor inzet rondom de explosies.
Dit kabinet heeft geïnvesteerd in een uitbreiding van 700 fte agenten voor de basisteams, waaronder wijkagenten. Momenteel kampt de politie met krapte op de arbeidsmarkt. De onverwachte (niet leeftijdsgebonden) uitstroom is momenteel erg hoog en ook de pensioengolf is nog steeds gaande. Dit heeft invloed op het tempo waarmee de uitbreiding gerealiseerd kan worden. De politie heeft een arbeidsmarktstrategie met daarin tientallen maatregelen om te zorgen dat de politie ook in de huidige krappe arbeidsmarkt een aantrekkelijke werkgever blijft, zowel voor nieuw personeel als voor zittend personeel.
Bent u het tevens met de stelling eens dat het gebrek aan politiecapaciteit er ook voor zorgt dat de nationale en internationale wapenhandel geen prioriteit kan krijgen?
Momenteel is ook sprake van onderbezetting in de opsporing. Hierdoor moeten soms scherpe keuzes worden gemaakt. De officier van justitie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het maken van deze keuzes en doet dat op basis van actualiteiten en het criminaliteitsbeeld. Onderzoek naar wapens maakt een integraal onderdeel uit van algemene opsporingsonderzoeken, bijvoorbeeld onderzoeken naar gewapende overvallen of liquidaties. Ook op Europees en internationaal niveau krijgt de aanpak van illegale wapenhandel veel aandacht. De aanpak van wapenhandel is net als voorgaande jaren opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026 en hangt nauw samen met de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden en de strijd tegen ondermijning.
En het verlengde daarvan, dat het gebrek aan politiecapaciteit ook geen positieve invloed heeft op de aanpak van zwaar illegaal vuurwerk, diplomatiek gezegd?
Een gebrek aan politiecapaciteit heeft mijns inziens geen negatieve invloed op de huidige aanpak. De afgelopen jaren hebben de politie en het Openbaar Ministerie de samenwerking geïntensiveerd en dit werpt zijn vruchten af. Afgelopen jaren is er een record hoeveelheid illegaal vuurwerk in beslag genomen. Er wordt verder ingezet op het uitbouwen in intensiveren van de samenwerking.
Het probleem rondom zwaar illegaal vuurwerk kent een internationaal karakter en vraagt om samenwerking op internationaal niveau. De kern van het probleem is dat niet alle landen dezelfde prioriteit geven aan dit onderwerp en het tijd kost om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. In EU-verband blijven de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de problematiek agenderen. Op dit moment wordt er gewerkt aan een position paper om dit onderwerp binnen de EU nadrukkelijker op de agenda te zetten.
Bent u bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie van het probleem?
Het is niet gelukt de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden.
Het schieten met een pistool en mitrailleur op een foto van mijn hoofd |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het filmpje1 waarin een man met een pistool en vervolgens mitrailleur kogels op mijn hoofd schiet en vervolgens in brand steekt?
Ja.
Wat is uw oordeel hierover?
Bedreigingen, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. De beelden zijn verwerpelijk. Volksvertegenwoordigers moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Daar zullen wij ons altijd voor inzetten.
Bent u hierover door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geïnformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kunnen er over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven bij vraag 1 heb ik kennisgenomen van deze beelden en keuren wij deze nadrukkelijk af.
In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Vindt u dit inmiddels zo normaal dat u er publiekelijk over zwijgt?
Nee, nooit.
Welke stappen zijn ondernomen om de dader met spoed op te sporen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik niet ingaan op individuele zaken, dit om politieke bemoeienis te voorkomen. Dat geldt niet alleen hier en in dit soort zaken, maar in alle individuele zaken van het Openbaar Ministerie.
De heer Wilders zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen.
Bent u bereid – indien dit filmpje uit Pakistan komt – de Pakistaanse ambassadeur te ontbieden en onmiddellijk medewerking te vragen aan het opsporen en vervolgen van de persoon uit het filmpje? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
Indien dit filmpje inderdaad uit Pakistan komt dan zullen de ernstige zorgen en afkeuring van het kabinet worden overgebracht aan de Pakistaanse ambassadeur.
Een eventuele vervolging zou kunnen leiden tot een verzoek om rechtshulp aan de autoriteiten van Pakistan.
Indien Pakistan opnieuw medewerking met de Nederlandse autoriteiten weigert bent u dan bereid de Pakistaanse ambassadeur uit te wijzen? Zo nee, waarom niet?
We zullen er alles aan doen om de daders te pakken en te berechten. Zoals ik eerder heb aangegeven moeten volksvertegenwoordigers vrij en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk om in contact te blijven met de Pakistaanse autoriteiten, ook om de daders te kunnen pakken en te berechten. Uitwijzen van een ambassadeur is een zeer zwaar middel dat ertoe leidt dat de contacten met de autoriteiten van het land in kwestie ernstig zullen worden bemoeilijkt.
Wilt u deze vragen apart en met spoed binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Ernstig lek bij Kadaster: miljoenen woonadressen door iedereen op te zoeken’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ernstig lek bij Kadaster: miljoenen woonadressen door iedereen op te zoeken»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat gezien de toenemende dreiging en intimidatie het Kadaster extra zorgvuldig met gevoelige persoonsgegevens om dient te gaan? Zo ja, wat is hier verkeerd gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het opzoeken en verspreiden van persoonsgegevens met de bedoeling te willen intimideren of te bedreigen vind ik een kwalijke en onacceptabele zaak. Het is goed dat dit per 1 januari strafbaar wordt gesteld. Daarbovenop ben ik het eens met de stelling dat gezien de toenemende dreiging en intimidatie, extra zorgvuldig met persoonsgegevens om dient te worden gegaan. In dit geval was het mogelijk toegang te krijgen tot zoeken op naam bij het Kadaster door misbruik te maken van de aanmeldprocedure voor nieuwe gebruikers. Dit door op basis van een KVK-nummer en een rekeningnummer van een willekeurig bedrijf een account aan te vragen.
Sinds wanneer is dit lek bij het Kadaster bekend en zijn er toen direct maatregelen getroffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Direct na melding door de journalist en voorafgaande aan de berichtgeving over dit lek in de pers zijn door het Kadaster maatregelen getroffen. Zo krijgt iedere persoon die een account aanvraagt de inloggegevens inmiddels gescheiden toegestuurd (deels via e-mail, deels via post) en op het adres dat behoort bij het KvK-nummer dat wordt opgegeven. Daarnaast is het Kadaster begonnen alle bestaande accounts door te lichten.
Voorts gaat het Kadaster inloggen via eHerkenning per begin volgend jaar verplicht stellen voor gebruikers van specifieke diensten, waaronder Kadaster Online (KOL) en Keten Integratie Kadaster (KIK). Het Kadaster faciliteert reeds eHerkenning, maar voor verplicht gebruik is het ook nodig dat ketenpartners daarop zijn ingericht. De registers kunnen dan niet meer anoniem worden geraadpleegd. Naast de bestaande logging van wie welke gegevens opvraagt, zal het Kadaster deze monitoring op KOL uitbreiden. Er zijn daardoor meer gegevens beschikbaar als het Openbaar Ministerie een verzoek om informatie doet. Tezamen met het feit dat doxing vanaf 1 januari a.s. strafbaar is, worden hiermee belangrijke stappen gezet om misbruik van persoonsgegevens verder te minimaliseren. Voor de duidelijkheid merk ik op dat er geen signalen zijn dat er ook daadwerkelijk misbruik is gemaakt van de situatie. Ook wil ik benadrukken dat persoonsgegevens van personen voor wie op grond van artikel 37a Kadasterbesluit de verstrekking van persoonsgegevens is uitgesloten, niet kunnen worden geraadpleegd via KOL en dus ook niet zichtbaar waren of zijn bij oneigenlijk gebruik van accounts. Deze personen liepen, met andere woorden, geen risico als gevolg van het in de pers genoemde lek. Datzelfde geldt voor de woonadressen van personen die deze in de BRP hebben laten afschermen.
Is het lek inmiddels volledig gedicht? Zo nee, waarom niet?
Het lek in de aanmeldprocedure is inmiddels volledig gedicht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, zijn door het Kadaster direct na melding door de journalist maatregelen getroffen om het lek te dichten. Als gevolg van de maatregelen is het niet meer mogelijk om op basis van een KVK-nummer en een rekeningnummer van een willekeurig bedrijf een account aan te vragen. Het Kadaster werkt momenteel aan het controleren van de bestaande zakelijke accounts. Hiervan is tot op heden driekwart gecontroleerd. Accounts die niet voldoen aan de gestelde eisen en die niet reageren op contactverzoeken worden direct afgesloten van de Kadaster dienstverlening. De controle (die handmatig plaatsvindt) zal naar verwachting in november worden afgerond.
In het artikel wordt gerefereerd aan een noodzakelijke wetwijziging. Om welke wetswijziging gaat het en kan de Kamer een voorstel hiertoe zo snel mogelijk ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 5 september jl. heb ik de Kamer laten weten zoeken op naam te gaan beperken tot professionele gebruikers en daarnaast mogelijk te maken dat personen die te maken hebben met bedreigingen en intimiderende situaties op verzoek hun adres kunnen laten afschermen. Dit rekening houdend met de primaire functie van het Kadaster en onder een aantal voorwaarden. Hiertoe moet het Kadasterbesluit worden aangepast. Voor de strekking van de wijziging verwijs ik graag naar mijn brief van 5 september jl.2 Aan de uitwerking van de maatregelen en de wijziging van het Kadasterbesluit wordt momenteel hard gewerkt. Met het Kadaster streef ik er naar de maatregelen per medio oktober 2023 te implementeren. De wijziging van het Kadasterbesluit zal met terugwerkende kracht per die datum in werking treden. Ik doe dat, omdat de berichtgeving van RTL Nieuws en de toenemende mate van doxing mij en het Kadaster heeft gesterkt in de overtuiging dat zo snel mogelijk maatregelen moeten worden getroffen. Over de exacte uitwerking van de maatregelen en de wijzigingen van het Kadasterbesluit zal ik de Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Welke andere veiligheidsmaatregelen bent u voornemens in te voeren? Wanneer gaat dit gebeuren?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 en 5 en de hiervoor genoemde brief van 5 september jl. aan uw Kamer.
Bent u bekend met het feit dat woonadressen o.a. door dit lek door criminelen aan kwaadwillenden via Telegram-groepen verkocht worden? Zo nee, hoe beoordeelt u dit? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten voor gedupeerden?
Ik was, net zoals het Kadaster, er niet mee bekend dat in criminele chatgroepen op Telegram illegaal wordt gehandeld in woonadressen van Nederlanders. Zoals reeds bij vraag 2 aangegeven veroordeel ik dat ten zeerste. Na publicatie heeft het Kadaster onderzoek gedaan naar de personen genoemd in de RTL-publicatie, waarvan de woonadressen zijn gedeeld in Telegramgroepen. Uit dat onderzoek blijkt dat er van deze personen sinds september 2022 geen signalen zijn van directe verstrekkingen uit het Kadaster voor «doxing» of andere oneigenlijke doelen.
Kunt u uiteen zetten op welke manier de gegevens van mensen beschermd worden in het Kadaster en daarbij specifiek in gaan op de gegevens van personen zonder veiligheidsindicatie, de gegevens van personen met veiligheidsindicatie en de gegevens van personen die onder het stelsel «bewaken en beveiligen» vallen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli 2019 is artikel 37a van het Kadasterbesluit in werking getreden. Dit artikel regelt de mogelijkheid dat personen die vallen binnen het stelsel Bewaken en Beveiligen een verzoek aan het Kadaster kunnen doen zodat gedurende vijf jaren hun gegevens niet worden verstrekt. Voor de extra maatregelen voor personen die niet vallen onder het stelsel Bewaken en Beveiligen verwijs ik u naar de in de Kamerbrief van 5 september jl. genoemde maatregelen.
Bent u het ermee eens dat er een onderzoek dient te worden gestart zodat het inzichtelijk is welke data is gelekt en bent u bereid slachtoffers te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de brief van 5 september 2023 aan de Kamer heb ik ook aangegeven dat het Kadaster begonnen is alle bestaande accounts door te lichten op mogelijke signalen van oneigenlijke toegang of gebruik van gegevens. Bij deze controles is een beperkt aantal personen ontdekt die mogelijk slachtoffer konden zijn van het lek. Deze personen zijn daarom concreet verder onderzocht door het Kadaster, tot nu toe zijn er daarbij geen signalen geconstateerd van oneigenlijk gebruik van accounts met lekken van data als gevolg. Desondanks zijn deze personen door het Kadaster wel per brief op de hoogte worden gebracht. Wanneer er in de toekomst blijkt dat er toch slachtoffers zijn naar aanleiding van dit lek, zullen zij uiteraard zo snel mogelijk worden geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat logging en autorisatie zodanig ingericht moeten worden dat het voor het Kadaster en waar gewenst voor de betreffende persoon, inzichtelijk is wie wanneer welke gegevens heeft opgevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit geregeld wordt?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat alleen specifieke beroepsgroepen gebruik zouden mogen maken van de zoekfunctie waarbij op naam gezocht mag worden in het Kadaster en dat een beroepscode hieraan bij zou kunnen dragen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om te voorkomen dat ook anderen (ongewenst) toegang krijgen tot adresgegevens? Zo ja, wanneer gaat u hiermee aan de slag?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat de drugsmaffia ‘hulp’ biedt aan Limburgse horecaondernemers die sinds de watersnood problemen hebben |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drugsmaffia biedt «hulp» aan Limburgse horeca-ondernemers die sinds de watersnood problemen hebben»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze signalen?
Bij mijn aantreden in januari 2022 ben ik door mijn ministerie uitvoerig geïnformeerd over de lopende zaken. Dat was ook de maand waarin de burgemeester van Valkenburg aan de Geul ondernemers – in een tijd dat de coronamaatregelen van toepassing waren – de ruimte heeft geboden hun horecagelegenheid te openen, vanwege het financieel zwaar weer waarin zij destijds verkeerden.
Klopt het dat burgemeester Daan Prevoo van Valkenburg aan de Geul u begin vorig jaar al waarschuwde «dat er lieden met een zak geld rondgaan om ondernemers ondersteuning aan te bieden bij het herstel van hun pand»?2 Zo ja, wanneer heeft het contact hierover met burgemeester Prevoo plaatsgevonden? Heeft u concrete acties ondernomen naar aanleiding van deze waarschuwing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat houden deze acties in? Is de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het fenomeen dat criminelen ondernemers in financieel kwetsbare posities proberen te benaderen voor medewerking aan criminele activiteiten. Ook verkondigde de burgemeester van Valkenburg aan de Geul in januari 2022 dat er horecaondernemers waren die door de watersnood in juli 2021, in combinatie met de geldende coronamaatregelen, in financieel zwaar weer verkeerden.
Vanuit mijn ministerie werd toen al, samen met publieke en private partners, breed ingezet op het weerbaar maken van kwetsbare ondernemers tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zo is het weerbaar maken van kwetsbare branches (waaronder horeca) tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit een blijvend speerpunt in het Actieprogramma Veilig Ondernemen. Ook hebben de Regionale Informatie en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen meerjarig financiële middelen ontvangen voor het vergroten van de weerbaarheid in de regio.
Verder is vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) ter beschikking gesteld en heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat een financiële tegemoetkoming ter beschikking gesteld aan de provincie Limburg voor tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Over de voortgang wordt de Kamer op regelmatige basis geïnformeerd in de halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en in rapportages over de voortgang van de afhandeling van de Wts.
Voor het bieden van de juiste hulp en steun aan ondernemers is het verder van belang dat de bestuurders en partners in de regio de ruimte benutten om maatwerk te leveren vanuit het zicht dat zij hebben op de problematiek. Vanuit mijn ministerie is er geregeld contact met de lokale bestuurders en worden de partners, zowel met kennis en expertise als met financiële middelen, geholpen in het kunnen bieden van deze hulp en steun aan lokale ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers na de watersnood een beroep hebben gedaan op schadeloosstelling via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts)? Hoeveel is er tot nu toe uitgekeerd? Hoeveel aanvragen zijn afgewezen, en waarom? Hoeveel ondernemers wachten nog op een vaststelling van het uit te keren bedrag en hoe lang moeten deze ondernemers nog wachten op uitsluitsel?
Na de waterschade medio juli 2021 in Limburg hebben 419 ondernemers3 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een beroep gedaan op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wts. In totaal is er voor afgerond € 30,5 miljoen aan tegemoetkoming uitgekeerd aan ondernemers.
Van de ontvangen aanvragen vanuit ondernemers zijn er 88 afgewezen. De afwijzingen hebben onder andere als oorzaak dat de schade buiten het schadegebied lag, de kosten niet onder de ministeriële regeling op basis van de Wts vielen of de schade onder het drempelbedrag lag. De Wts voorziet niet in tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Daarvoor heeft de provincie Limburg «nadere subsidieregels omzetderving door overstromingen door zoet en afstromend water in juli 2021 in Limburg en Noord-Brabant» opgesteld.
Op dit moment zijn er geen gedupeerde horecaondernemers in afwachting van een definitief besluit over de tegemoetkoming in diens schade.
Hoe verklaart u het dat criminelen «hulp» bieden aan ondernemers die veel schade hebben ondervonden van de waterramp, terwijl het de overheid is die steun zou moeten bieden? Is de tegemoetkoming vanuit de overheid wel voldoende? Zo ja, waar blijkt dit uit? Kan het zo zijn dat de criteria om een beroep te doen op schadeloosstelling te streng zijn? Zo ja, gaat u deze versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft met onder andere de regeling op basis van de Wts, de Beleidsregel teeltplanschade in uiterwaarden en de Regeling omzetderving getracht om ondernemers te ondersteunen bij de schade die zij ondervonden hebben als gevolg van de wateroverlast. Echter, criminelen zijn altijd op zoek naar (nieuwe) manieren om hun criminele activiteiten voort te zetten en hun positie in de bovenwereld verder te versterken. Een van de uitingsvormen daarvan is dat zij (horeca)ondernemers «hulp» aanbieden om de horecazaak vervolgens te misbruiken als dekmantel voor criminele activiteiten (zoals het witwassen van crimineel geld). Wanneer ondernemers zich in een (financieel) kwetsbare positie bevinden, kunnen criminelen daar misbruik van proberen te maken.
Naast financiële steun aan de gedupeerde horecaondernemers is voorlichting en bewustwording van belang. Vanuit mijn ministerie en de lokale overheidspartijen, waaronder politie, Regionaal Informatie en Expertise Centrum en Platform Veilig Ondernemen, zetten wij in allerlei vormen in op het weerbaar maken van ondernemers in (financieel) kwetsbare posities. In Limburg worden vanuit de politie informatiebijeenkomsten georganiseerd.
Is de berichtgeving in de Volkskrant3 een reden voor een tweede openstelling van de subsidieregeling voor geleden omzetschade die door de provincie Limburg is opgezet en waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat een specifieke uitkering heeft verstrekt van 24 miljoen euro?4 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft als bijdrage voor de uitvoering van de «nadere subsidieregels omzetderving door overstromingen door zoet en afstromend water in juli 2021 in Limburg en Noord-Brabant» een specifieke uitkering verstrekt van € 24 miljoen aan de provincie Limburg. Zoals vermeld in mijn brief van 30 januari 20236 aan uw Kamer voorziet de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland iedere aanvraag van een advies aan het College van gedeputeerde staten van Limburg ter besluitvorming. Een eerste openstelling van de regeling heeft geresulteerd in 82 toekenningen voor in totaal € 4,9 mln en 30 afwijzingen voor in totaal € 0,9 mln. Aan de hand van een evaluatie heeft het College van gedeputeerde staten op 5 september jl. besloten tot een tweede openstelling van de regeling. Bij de eerste openstelling was de regeling niet bij alle ondernemers bekend en de periode voor het indienen van een aanvraag was voor sommige ondernemers te kort. De voorwaarden van de regeling blijven hetzelfde. Ondernemers die bij de eerste openstelling niet in staat zijn geweest om een aanvraag in te dienen krijgen daartoe alsnog de gelegenheid. Er komt dus een tweede openstelling, maar niet als gevolg van de berichtgeving in de Volkskrant.
Wat is uw reactie op de uitspraak van burgemeester Prevoo dat de overheid het zichzelf mag aanrekenen dat hoe langer het duurt tot gedupeerde ondernemers verzekeringen en rijksregelingen krijgen uitgekeerd, des te meer kans de georganiseerde misdaad krijgt om toe te slaan?5 Wat is uw reactie hierop, ook aangezien u ondermijning tot een van uw speerpunten heeft gemaakt? Wat gaat u eraan doen om deze negatieve ontwikkeling te stoppen?
Mijn ministerie zet zich, samen met gemeenten, andere publieke en private partners, hard in om de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in Nederland aan te pakken. Dat heeft er in geresulteerd dat er steeds meer bewustwording is en ondernemers criminele benaderingen (beter) weten te herkennen, zo blijkt ook uit de ondernemers in Limburg die zich gemeld hebben bij politie of Meld Misdaad Anoniem. De situatie bij Limburgse horecaondernemers laat zien dat een gezamenlijke aanpak blijvend nodig is.