Een veetransport naar West-Siberië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Danone zendt 5.000 koeien naar Siberië»?1
Ja.
Is het waar dat de zuivelproducent voornemens is 5.000 koeien in vrachtwagens vanuit Nederland en Duitsland naar Tjoemen in West-Siberië te transporteren over een afstand van 4.500 km? Zo ja, deelt u de mening dat deze handelwijze op gespannen voet kan staan met de Wet dieren en Verordening (EU) nr. 1/2005 voor wat betreft bijvoorbeeld transportduur en daarom onwenselijk is?
Bij de NVWA is niet bekend dat dit transport in opdracht van de zuivelproducent Danone plaatsvindt. Voor dergelijk vervoer moet bij de NVWA een exportaanvraag ingediend worden, waarop de organisator en transporteur vermeld moeten worden. Het is niet verplicht om de opdrachtgever te vermelden.
Kent u de door meer dan 1 miljoen Europeanen getekende petitie #StopTheTrucks?2 Deelt u de mening dat de veetransporten over grote afstanden moeten stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe past het voorgenomen veetransport van Danone in deze visie?
Ja, de petitie is mij bekend. Voor wat betreft de visie op veetransporten over grote afstanden heeft het kabinet de afgelopen jaren steeds gepleit om de transportduur voor slachtdieren te beperken tot maximaal 8 uur. Verder heeft Nederland bij de Europese Commissie de wens te kennen gegeven dat het aantal transporten langer dan 8 uur of 500 kilometer substantieel vermindert. Daarbij is er ingezet op strengere transportcondities naarmate het transport langer duurt.3
Deelt u de mening dat een transport vanuit Nederland naar het West-Siberische Tjoemen niet strookt met de in Verordening (EU) nr. 1/2005 genoemde voorwaarde alle nodige voorzieningen te treffen om de duur van het transport tot een minimum te beperken en tijdens het transport in de behoeften van de dieren te voorzien (Verordening (EU) nr. 1/2005, artikel 3)? Zo nee, waarom niet?
Het vervoer van gewervelde dieren is door de Europese Unie (EU) gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De verordening geeft de randvoorwaarden, waaronder de in acht te nemen transportduur voor het vervoeren van dieren binnen de EU en vanuit de EU naar derde landen. Tevens staan in de verordening de voorzieningen die moeten worden getroffen om het welzijn van de dieren gedurende het transport te waarborgen, waaronder de rusttijden waarin de dieren gevoederd en gedrenkt worden.
Indien een transport vanuit Nederland plaatsvindt, dient de organisator van dat transport een reisjournaal (reisplan) in te dienen, dat duidelijk maakt hoe het transport binnen de vereisten van de transportverordening wordt uitgevoerd. Het reisjournaal moet door de NVWA beoordeeld en akkoord bevonden worden, voordat toestemming voor het transport wordt verleend. Voorafgaand aan het transport wordt tevens de gezondheid en geschiktheid voor transport van de dieren door een dierenarts gecontroleerd. Bovendien wordt de geschiktheid van het vervoermiddel gecontroleerd.
Er zijn ook grenzen gesteld aan het transporteren van dieren die drachtig zijn. Drachtige dieren mogen niet worden vervoerd als de draagtijd voor 90% of meer gevorderd is. Hierop vindt controle plaats aan de hand van inseminatiegegevens of een dierenartsenverklaring.
Kunt u aangeven of het bedrijf Danone voornemens is drachtige koeien te transporteren, gelet op het feit dat de transporten gericht zijn op de opbouw van een melkveestapel in Siberië? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de vigerende wetgeving die het transport van hoog drachtige runderen verbiedt? Kunt u reflecteren op de haalbaarheid van controles binnen deze wetgeving? Op welke wijze wordt vastgesteld of en hoelang de dieren eventueel drachtig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het transporteren van dergelijke aantallen dieren over de weg grote dierenwelzijnsrisico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat voorkomen?
Het eventuele risico schuilt niet zozeer in de aantallen dieren, maar in het totaal aantal kilometers waarover en de omstandigheden waaronder deze dieren worden getransporteerd. Het kabinet heeft eerder aangegeven lang transport van slachtdieren onwenselijk te achten en dat uiterst zorgvuldig omgegaan dient te worden met diertransporten naar derde landen. Mede dankzij het «Zuchtvieh»-arrest dient de organisator van een transport ook voor het deel van het transport dat buiten de EU plaatsvindt, een reisjournaal te overleggen dat realistisch is en aannemelijk maakt dat de bepalingen van voorgenoemde verordening zullen worden nageleefd. De NVWA ziet toe op de planning en voorafgaand aan het transport op de condities waaronder dergelijke transporten plaatsvinden.
Bent u bereid Danone aan te spreken op deze risico’s en te verzoeken af te zien van het transport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Mocht het transport onverhoopt doorgang vinden, bent u dan bereid zich in te zetten voor permanente veterinaire controle gedurende het gehele transport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze? Welke acties gaat u ondernemen om er zeker van te zijn dat Verordening (EU) nr. 1/2005 over het volledige traject wordt gehandhaafd?
De Verordening (EG) nr. 1/2005 voorziet niet in permanente veterinaire controle gedurende het hele transport noch kan dit afgedwongen worden in landen buiten de EU.
Houdt de massale export van Holstein-koeien verband met de pogingen Nederland te laten voldoen aan de fosfaatreductieregeling? Zo ja, is de Nederlandse overheid op enigerlei wijze betrokken bij het voornemen van Danone? Zo nee, hoe bent u daar zo zeker van?
De benodigde reductie van melkkoeien en jongvee in 2017 wordt mede ingevuld door de export van dieren naar het buitenland, deze dieren hoeven dan immers niet te worden geslacht. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is er op enigerlei wijze sprake van exportsubsidies of restituties in relatie tot het voorgenomen transport in opdracht van Danone? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, hoe zeker bent u daarvan?
Nee.
Bent u, gelet op de lage temperaturen waaraan de dieren blootgesteld worden, bereid transport van dieren in onverwarmde vrachtwagens naar Siberië te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Voor lange afstandstransporten geldt, conform de Transportverordening, als vereiste voor het vervoermiddel dat de temperatuur bij de dieren tussen de 5 en 30 graden Celsius gehandhaafd kan worden met een maximale afwijking van 5 graden Celsius.
De 1,4 miljoen euro die Nederland steekt in een onderwijsbedrijf voor de allerarmsten |
|
Peter Kwint , Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Vindt u het getuigen van verantwoord beleid om 1,4 miljoen euro ontwikkelingsgeld te besteden aan het onderwijsbedrijf Bridge International Academies dat uit is op het maken van winst en waarvan uit onderzoek blijkt dat: Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u uitleggen waarom u ervoor heeft gekozen Bridge International Academies te ondersteunen? Welke stappen heeft u genomen naar aanleiding van de beschuldigingen aan het adres van Bridge International Academies? Bent u in contact getreden met de organisatie? Zo ja, hoe verliep dit? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?1
Zoals beschreven in eerdere antwoorden op Kamervragen d.d. 31 maart 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1568) betreft het een indirecte investering van 1,4 miljoen euro vanuit het MASSIF fonds en het Dutch Good Growth Fonds (DGGF) in het intermediaire Novastar East Africa Fund (Novastar), dat vervolgens in Bridge International Academies (Bridge) investeert. De Nederlandse overheid is dus geen directe aandeelhouder in Bridge en oefent invloed uit op Bridge via het intermediaire fonds Novastar dat met 3% een minderheidsaandeelhouder is in Bridge.
De investering in Bridge sluit aan bij de doelstelling van DGGF en MASSIF om te investeren in (innovatieve) lokale ondernemingen die ontwikkelingsimpact creëren. Door de investering in Bridge draagt Nederland bij aan de creatie van duizenden banen (docenten) en het beschikbaar stellen van betaalbaar onderwijs voor gezinnen in lage- en middeninkomensgroepen. Particulier onderwijs met een sociale doelstelling speelt in op de realiteit in veel ontwikkelingslanden, waar de beschikbaarheid en kwaliteit van publiek onderwijs te wensen overlaat. Docenten in de publieke sector zijn in veel lage- en middeninkomenslanden onvoldoende gekwalificeerd, of regelmatig afwezig. Slagingscijfers van leerlingen zijn laag en corruptie komt vaak voor. De filosofie achter het model van Bridge is dat er via private sector ontwikkeling een betaalbaar en beter alternatief wordt geboden daar waar kwalitatief goed publieke onderwijs nog niet beschikbaar is.
Naar aanleiding van het artikel in de Correspondent op 17 mei 2017 is contact opgenomen met Bridge en zijn de beschuldigingen aan hun adres aan de orde gesteld en zijn deze besproken met de andere investeerders in Bridge zoals de Wereldbank, de Commonwealth Development Cooperation (CDC) en andere ontwikkelingsorganisaties. Hier is het volgende uit naar voren gekomen:
Staat u achter de werkwijze van Bridge International Academies waarbij kwaliteiten van leraren, zoals goedaardigheid, zwaarder wegen dan een diploma, en waarbij leraren de ontworpen «master lessons» enkel hoeven voor te lezen van een speciale tablet tijdens de les en het omgaan met deze tablet centraal staat tijdens de stoomcursus die aanstaande leraren moeten volgen in plaats van didactische en pedagogische vaardigheden die nodig zijn om goed onderwijs te kunnen geven? Hoe verhoudt zich dit tot de beantwoording van Kamervragen door de leden Van Bommel en Jasper van Dijk (2017Z02412) waarin u stelt dat particulier onderwijs inspeelt op de realiteit in veel ontwikkelingslanden, waar de beschikbaarheid en de kwaliteit van publiek onderwijs te wensen overlaat en dat docenten in de publieke sector in veel lage- en middeninkomenslanden onvoldoende gekwalificeerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het kabinet is voorstander van gratis en kwalitatief onderwijs voor alle kinderen in 2030 (Duurzaam ontwikkelingsdoel 4.1). De beschikbaarheid en kwaliteit van publiek onderwijs laat in veel ontwikkelingslanden zoals in eerder gegeven antwoorden op Kamervragen over Bridge (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1568) inderdaad te wensen over. Absentiecijfers van leraren zijn hoog, de kwaliteit van het onderwijs is laag en corruptie komt vaak voor. Particulier onderwijs is een realiteit in veel ontwikkelingslanden als reactie op het slechte publieke onderwijs en met de investering via FMO en DGGF steunen we juist die initiatieven die dit onderwijs voor kinderen uit lage- en middeninkomensgroepen toegankelijk maken, zoals Bridge doet. Het onderwijs dat Bridge aanbiedt is gebaseerd op een innovatief model, waar het gebruik van een tablet door leraren onderdeel van is. Het kabinet is er een voorstander van dat ouders zelf kunnen kiezen om in deze vorm van onderwijs te participeren. Tevens moeten lokale overheden ervoor kunnen kiezen particuliere scholen te betalen voor het geleverde onderwijs zodat het voor de leerlingen gratis is, zoals het geval is in Liberia. Het is daarbij essentieel dat particuliere scholen zich houden aan de nationale kwaliteitsstandaarden van de landen waarin zij actief zijn, bijvoorbeeld op het gebied van het curriculum, certificeringen, minimumloon en sanitaire voorzieningen.
Acht u het wenselijk dat docenten van Bridge International Academies in Kenia, waar het startsalaris voor gediplomeerde leraren rond de 116 dollar ligt, minder dan 100 dollar per maand verdienen en daarnaast bonussen kunnen verdienen door nieuwe klanten te werven? In hoeverre staat onderwijs dan nog centraal? Kunt u uw antwoord uitleggen?
Het salaris voldoet volgens Bridge altijd aan het lokaal geldende minimumloon en ligt in 90% van de gevallen hoger dan vergelijkbare particuliere scholen actief in de gebieden waar het onderwijs aanbiedt. Bridge ontkent verder dat leraren bonussen kunnen verdienen door nieuwe klanten te werven. Het antwoord op de vraag of onderwijs centraal staat binnen Bridge gaat verder dan alleen lerarensalarissen, maar gaat ook over het onderwijsmodel en de behaalde resultaten die gemiddeld hoger liggen dan bij publieke scholen en andere onderwijsaanbieders.
In hoeverre draagt volgens u Bridge International Academies bij aan het streven om wereldwijd alle kinderen toegang te geven tot kwalitatief goed en gratis onderwijs in 2030, gezien de manier waarop Bridge International Academies in diverse Afrikaanse landen (ongediplomeerde) leraren werft en ouders meer betaalden dan de beloofde 4 of 5 dollar per leerling per maand, waardoor er zelfs ouders waren die leningen afsloten en uit hun huis gezet werden omdat ze niet op tijd terugbetaalden?
Het kabinet is van mening dat private partijen zoals Bridge die betaalbaar particulier onderwijs aanbieden in ontwikkelingslanden een nuttige bijdrage leveren aan SDG 4.1. Dit ter aanvulling op de primaire rol en verantwoordelijkheid die overheden hebben om wereldwijd alle kinderen toegang tot goed onderwijs te bieden via publiek onderwijs.
De gemiddelde kosten die ouders moeten betalen aan Bridge zijn USD 7 per kind per maand. Daarnaast zijn er bijkomende kosten (voor uniforms, lunches, schoolreisje e.d.) waardoor de maandlasten tot USD 10 per maand kunnen oplopen. Het extra aangaan van verplichtingen door ouders om de schoolkosten te betalen is lastig toe te rekenen aan Bridge, omdat andere factoren daar ook een rol bij kunnen spelen.
Wat is de stand van zaken betreffende het besluit van het Ministerie van Onderwijs in Uganda dat Bridge International Academies scholen moest sluiten vanwege slechte hygiëne? Is de situatie intussen verbeterd of zijn er daadwerkelijk scholen gesloten?
Alle Bridge scholen in Uganda zijn open. Bridge is actief in gesprek met het Ugandese Ministerie van Onderwijs en er is overeenstemming over een oplossing voor de geconstateerde problemen. Bridge en het ministerie werken samen om de scholen formeel geregistreerd te krijgen en geïdentificeerde verbeteringen op het gebied van de hygiëne te realiseren.
Wat is de stand van zaken betreffende het ultimatum dat het Ministerie van Onderwijs in Kenia heeft gestuurd aan Bridge International Academies op 31 augustus 2016 om binnen negentig dagen het curriculum aan de Keniaanse richtlijnen aan te passen en ervoor te zorgen dat minstens de helft van de docenten een diploma heeft? Heeft Bridge International Academies gehoor gegeven aan het ultimatum en de gestelde eisen bewerkstelligd of zijn er daadwerkelijk scholen gesloten?
Alle Bridge scholen in Kenia zijn open. Bridge heeft een aantal noodzakelijke verbeteringen gerealiseerd, waarbij vooral het percentage gediplomeerde leraren is verhoogd tot boven de minimumeis in Kenia. Bridge werkt ook mee aan een pilot van de Keniaanse overheid om het nieuwe Keniaanse curriculum te verbeteren.
Acht u het wenselijk dat Bridge International Academies nieuwe winstkansen ziet in het onder andere verkopen van klanteninformatie aan kredietverstrekkers en verzekeringsmaatschappijen en het opschroeven van de winstmarges op de schoollunch en uniformen van leerlingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat acht het kabinet niet wenselijk. Hiernaar gevraagd heeft Bridge aangegeven nooit van plan te zijn geweest klanteninformatie aan kredietverstrekkers of andere instanties te verkopen.
Is het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich bewust van het feit dat Bridge International Academies de mogelijkheid heeft om scores van leerlingen te beïnvloeden door zwakkere leerlingen niet aan te nemen of onnodig een jaar over te laten doen, waardoor de scores van de nationale toets waar uw woordvoerder aan refereert wellicht niet representatief zijn voor de daadwerkelijke kwaliteit van onderwijs op de Bridgescholen? Kunt u uw antwoord toelichten? Is het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangegaan met Bridge International Academies, zoals woordvoerder Herman van Gelderen aangaf in zijn mailcontact met de schrijfster van het artikel? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het artikel in de Correspondent is contact opgenomen met Bridge en zijn de beschuldigingen aan hun adres aan de orde gesteld. Deze beschuldigingen zijn ook besproken met de andere investeerders zoals de Wereldbank, CDC en andere ontwikkelingsorganisaties.
Bridge ontkent dat er selectie van leerlingen aan de poort plaatsvindt. In de praktijk zal het wel zo zijn dat er sommige zwakkere leerlingen een jaar over moeten doen. Dit zal bij publieke scholen niet anders zijn.
De resultaten van Bridge liggen hoger dan die van andere scholen. In 2015 en 2016 lag het aantal kinderen in Kenia dat haar nationaal examen (het Kenyan Certificate of Primary Education) haalde respectievelijk 14 en 10 procentpunten hoger dan het landelijk gemiddelde. De resultaten die Bridge in Kenia claimt zijn gebaseerd op door de overheid gereguleerde en uitgegeven test scores en kunnen als zodanig door de overheid worden gecontroleerd. Op dit moment lopen er twee onafhankelijke onderzoeken (zogenaamde randomized controlled trials) naar de kwaliteit van het onderwijs en de impact op resultaten van studenten. In deze onderzoeken wordt ook gekeken naar de resultaten van controlegroepen die dezelfde uitgangspositie hebben als Bridge studenten. Hierbij zijn het Center for Global Development, de universiteiten van Harvard en Californië, de Wereldbank en het Poverty Action Lab betrokken. De voorlopige uitkomsten van het onderzoek in Liberia lijken aan te tonen dat de onderwijsresultaten van Bridge hoger liggen dan bij andere aanbieders.
Deelt u de mening dat geld voor ontwikkelingshulp erop gericht moet zijn om ontwikkeling te bevorderen, niet op winsten voor bedrijven?
Het kabinet is van mening dat private partijen die betaalbaar particulier onderwijs aanbieden in ontwikkelingslanden een nuttige bijdrage leveren aan de mondiale ontwikkelingsdoelstelling om iedereen in de wereld toegang te geven tot basisonderwijs. Dit ter aanvulling op de primaire rol en verantwoordelijkheid die overheden hebben om wereldwijd alle kinderen toegang tot goed onderwijs te bieden via publiek onderwijs. Particulier onderwijs is een realiteit in veel ontwikkelingslanden als reactie op het slechte publieke onderwijs en met de investering via FMO en DGGF steunen we juist die initiatieven die dit onderwijs voor kinderen uit lage- en middeninkomensgroepen toegankelijk maken.
Bent u voornemens de indirecte Nederlandse steun van 1,4 miljoen euro aan Bridge International Academies in te trekken zolang dit onderwijsbedrijf zich niet daadwerkelijk zichtbaar inzet voor kwalitatief goed en gratis onderwijs in Afrika, maar winst maken voorop blijft stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om deze indirecte steun terug te vorderen.
Het bericht 'Camelia Romer boos op SONA en de pers' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Camelia Romer boos op Sona en de pers»?1
Ja.
Kent u de zorgen geuit door het lid Bosman tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Ja.
In hoeverre komen de destijds geuite zorgen overeen met de huidige situatie? In hoeverre staat u nog achter uw beantwoording van die vragen tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Zoals indertijd aangegeven volgt het Cft gedurende het hele project de uitvoering kritisch. Het Cft heeft met Curaçao afgesproken dat de business case regelmatig zal worden geactualiseerd.
Kunt u uw reflectie geven op de opmerking van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN), Suzy Camelia-Römer, dat de businesscase Hospital Nobo Otrobanda (HNO) niet deugt? In hoeverre bent u het eens met die opmerking?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de business case ligt bij het land Curaçao/SONA. Er heeft eind 2016 een algehele evaluatie van het project plaatsgevonden. Volgens het Cft is de business case vooralsnog sluitend, maar een update zal dit moeten bevestigen.
In hoeverre bent u het eens met de opmerking:"Sona «handelt duidelijk niet in het belang» van het land door Ballast Nedam een onnodig hoog bedrag van 13 miljoen dollar te hebben willen toezeggen»?
Het betreft hier een geschil tussen de regering van Curaçao en Sona.
In hoeverre is het wenselijk dat de huidige directeur van de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (Sona) tevens de directeur van Berenschot is? Is hier sprake van een toezichthouder die zichzelf geld toekent?
De overeenkomst tussen Sona en Berenschot is beëindigd, waardoor niet langer een relatie bestaat tussen beide organisaties. Daarnaast worden de functies van directeur bij Sona en directeur van Berenschot niet door dezelfde persoon bekleed.
In hoeverre is het nieuwe dynamische exploitatiemodel een noodgreep naar het rendabel exploiteren van het ziekenhuis?
Het nieuwe dynamische exploitatiemodel maakt het volgens Sona mogelijk om diverse scenario’s in de ontwikkeling van de organisatie en de kernactiviteiten van HNO door te rekenen naar kosten en budget. De exploitatie van het nieuwe ziekenhuis valt onder verantwoordelijkheid van Sona en het land Curaçao.
Welke financiële risico's loopt Nederland door het Sona-project?
Indien de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komt of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, zal het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
De humanitaire crisissituatie in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de recente maatregelen die hebben geleid tot een humanitaire crisissituatie in Gaza?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze crisis een opeenstapeling van oorzaken kent, zoals de tien jaar durende blokkade van Israël en machtstrijd tussen diverse Palestijnse machtsgroepen, zoals de Palestijnse Autoriteit en Hamas en ook Mohammed Dahlan? Zo niet, wat is dan uw analyse?
Er is reeds langere tijd sprake van een ernstige humanitaire situatie in Gaza. Aan deze situatie ligt een combinatie van oorzaken ten grondslag, waaronder de beperkingen die Israël heeft opgelegd op verkeer van goederen en personen, de diverse gewapende confrontaties die hebben plaatsgevonden, de herbewapening van Hamas, het gebrek aan voortgang ten aanzien van intra-Palestijnse verzoening en de moeizame wederopbouw. De humanitaire situatie is de laatste tijd verder verslechterd door het besluit van de Palestijnse Autoriteit om diensten ten behoeve van Gaza, zoals stroom- en brandstofleveranties, te verminderen. In een situatie waarin vrede met Israël uitblijft, de bezetting en de interne politieke verdeeldheid aan Palestijnse zijde voortduurt, komen de inwoners van Gaza steeds meer in de verdrukking. Het kabinet spreekt zijn grote zorg daarover uit.
Deelt u de mening dat de opschorting van leveranties van brandstof voor de elektriciteitsvoorziening een humanitaire noodsituatie schept, waarvan de bevolking van de Gazastrook direct het slachtoffer is?
Het kabinet deelt de zorgen over de ernstige humanitaire situatie in Gaza. Aan een aantal basisvoorzieningen, zoals medicijnen, water en energie, bestaat grote tekorten. Het gebrek aan brandstof treft, naast vele huishoudens en ziekenhuizen, ook watervoorzieningen en afvalwaterverwerking. Het gebrek aan werkende rioolwatervoorzieningen leidt tot een vervuiling van zee- en grondwater, zowel in als rondom Gaza.
Deelt u tevens de mening dat haperingen in de elektriciteitsproductie ernstige gevolgen hebben voor de watervoorziening? Zo niet, wat is dan uw analyse?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat de vervuiling van de Middellandse Zee als gevolg van het ongezuiverd lozen van rioolwater het risico in zich draagt van epidemieën, niet alleen voor de bevolking van Gaza, maar ook voor aangrenzende gemeenschappen in Israël en Egypte?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ernstig zieke patiënten in Gaza geweigerd zouden worden tot gespecialiseerde ziekenhuizen in Israël? Zo ja, wordt hiermee het internationale recht geschonden? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Volgens lokale mensenrechtenorganisaties en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is het aantal patiënten dat Gaza uitreist om een medische behandeling te ondergaan in Israël of de Westelijke Jordaanoever drastisch gedaald. In juni 2017 zouden 1.728 personen zijn uitgereisd ten behoeve van medische behandeling, ten opzichte van 2.923 in dezelfde maand een jaar eerder. Volgens deze organisaties zouden zowel de Palestijnse Autoriteit als de Israëlische autoriteiten minder aanvragen verwerken. Dit zou mede het gevolg zijn van een grote vertraging in het financiële goedkeuringsproces van de Palestijnse Autoriteit. Deze goedkeuring is een vereiste alvorens een vergunningsaanvraag voor medische uitreizen kan worden ingediend bij de Israëlische autoriteiten. Het kabinet heeft geen precieze informatie over de weigering van ernstig zieke patiënten in Gaza tot gespecialiseerde ziekenhuizen in Israël.
Het kabinet acht het van belang dat zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit hun verantwoordelijkheid nemen op basis van relevante verplichtingen onder het internationaal recht. Hieronder valt ook de verplichting maatregelen te nemen ter verwezenlijking van het recht van een ieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid de verplichting de volksgezondheid in het bezette gebied te verzekeren.
Wat heeft u in het licht van deze recente crisis ondernomen om de toegang tot Gaza te verbeteren, de leverantie van brandstof en reserveonderdelen te optimaliseren en het uitreizen naar ziekenhuizen in Israël voor ernstig zieke patiënten weer mogelijk te maken? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet wil de goede relaties met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit, mede dankzij de investering in de bilaterale samenwerkingsfora, benutten om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de situatie ter plaatse, het versterken van de Palestijnse economie en het vergroten van wederzijds vertrouwen.
Nederland staat onder andere via de ambassade in Tel Aviv en de vertegenwoordiging in Ramallah voortdurend in contact met Israël en de Palestijnse Autoriteit over de situatie in Gaza. De Nederlandse zorgen hierover worden zowel bilateraal als in VN-, EU- en Kwartetverband aangekaart. De Minister van Buitenlandse Zaken zal de crisis in Gaza ook aan de orde stellen tijdens de informele bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») die 7-8 september in Talinn plaatsvindt. Tijdens de laatste Ad Hoc Liaison Committee(AHLC), het donor-coördinatie platform voor de Palestijnse Gebieden, hebben Nederland en de EU alle partijen opgeroepen tot spoedige maatregelen om tot een fundamentele wijziging te komen van de politieke, veiligheids- en economische situatie in Gaza.
De Nederlandse inzet in Gaza is gericht op het bereiken van een duurzame oplossing, waarmee de humanitaire- en sociaaleconomische situatie structureel wordt verbeterd. Zo levert Nederland technische expertise ten behoeve van de aanleg van een gaspijpleiding naar Gaza. Mede dankzij de inzet van Nederland ging Israël in 2016 akkoord met de bouw van deze gaspijpleiding. Dit zal een duurzame oplossing bieden voor het gebrek aan stroom en de waterinfrastructuur in Gaza verbeteren. Nederland draagt voorts bij aan economisch herstel door middel van steun aan het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM), de landbouwsector en door advisering door Nederlandse experts uit de private sector aan Gazaanse bedrijven. Ook zet Nederland in op het opheffen van de beperkingen op verkeer van goederen en personen van en naar Gaza. Mede dankzij de door Nederland gedoneerde scanners is er weer export uit Gaza mogelijk. Deze is gestegen van 182 vrachtwagens in 2013 naar 2.132 in 2016 (dit bedraagt 36% van de totale export van voor de afsluiting in 2007). Nederland blijft bij Israël aandringen op verdere versoepeling van handelsmogelijkheden en het verhogen van de efficiëntie. Het uiteindelijke doel blijft een volledige opening van de overgangen, met inachtneming van de Israëlische veiligheidszorgen. Daarnaast faciliteert Nederland bijeenkomsten tussen Israëlische en Palestijnse experts op de terreinen van energie, grensovergangen en water. Overeenstemming op deze thema’s zal bijdragen aan de verbetering van de levensomstandigheden van Palestijnen, zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Gaza.
Wat zijn de mogelijkheden die u heeft in het kader van het bilaterale Samenwerkingsforum met Israël en ook het bilaterale Samenwerkingsforum met de Palestijnse Autoriteit om deze acute crisis te bestrijden en een structurele oplossing mogelijk te maken die op korte termijn leidt tot opheffing van de blokkade? Op welke wijze gebruikt u deze mogelijkheden en wat zijn daarvan de behaalde resultaten of de op korte termijn te verwachten resultaten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om extra noodprogramma’s van internationale ngo’s in Gaza te steunen ten einde de allerergste nood te lenigen? Zo ja, om wat voor soort projecten gaat het dan? Zo nee, waarom niet?
Humanitaire hulp wordt geleverd op basis van de humanitaire principes en het humanitair imperatief. Nederland doet dit door hulporganisaties met algemene ongeoormerkte bijdragen in staat te stellen inzet te plegen daar waar zij zien dat de nood het hoogst is. Nederland draagt daarom jaarlijks 13 miljoen euro bij aan de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA). Deze middelen kan UNRWA inzetten in alle gebieden waar zij werkzaam is, ook in Gaza. Nederland behoort tot de top 15 grootste donoren van UNRWA. Nederlandse steun komt ook tot stand middels bijdragen van EU aan het algemene budget, het noodhulpfonds en andere specifieke projecten. De EU is de op een na grootste donor van UNRWA. Indien er dit jaar nog ruimte vrijkomt binnen de BHOS-begroting, zal het kabinet een extra bijdrage aan UNRWA welwillend overwegen.
De voortgang van het opruimen van de Nigerdelta |
|
Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Nigeriaanse en internationale maatschappelijk middenveld oproept tot het eindelijk beginnen met opruimen van de Nigerdelta?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het kabinet is bekend met de huidige problematiek van de olievervuiling in de Niger Delta. Het uitblijven van grootschalige schoonmaak is zeer zorgelijk. Schoonmaak van olievervuiling in de Niger Delta is gecompliceerd, waarbij een sterke sturing en coördinatie door de federale overheid een vereiste is vanwege de uiteenlopende belangen van alle betrokkenen.
Welke stappen hebben de Nigeriaanse regering en Shell genomen sinds het verschijnen van het onderzoek van het United Nations Environmental Programma (UNEP) in 2011? Bent u van mening dat de Nigeriaanse regering en Shell tot dusver voldoende opvolging hebben gegeven aan de aanbevelingen uit het UNEP-rapport?
Het kabinet hecht veel belang aan de schoonmaak van de olievervuiling in de Niger Delta. Nederland dringt aan op spoedige uitvoering van de aanbevelingen uit het UNEP-rapport door alle betrokken partijen: de Nigeriaanse overheid, de Shell Petroleum Development Company (SPDC, de Nigeriaanse dochtermaatschappij van Shell) en de betrokken gemeenschappen.
De Nigeriaanse regering onderneemt stapsgewijs actie om de aanbevelingen uit het UNEP-rapport uit te voeren, zij het met wisselend succes. Zo zette de Nigeriaanse federale overheid in 2012 het «Hydrocarbon Pollution Restoration Project» (HYPREP) op om het schoonmaakproces in Ogoniland te coördineren. Het opzetten van HYPREP was een essentiële eerste stap, die door de SPDC werd verwelkomd en gesteund. Ondanks een veelbelovende start kwam het project echter niet tot tastbare resultaten. Om een nieuwe impuls te geven aan het schoonmaakproces besloot de toenmalige Nigeriaanse Minister van Petroleum in 2014 tot revitalisering van het HYPREP-comité. Het jaar daarop committeerde President Buhari zich tijdens de verkiezingscampagne tot schoonmaak van Ogoniland. Onder leiding van de nieuwe Minister van Milieu zette Nigeria in 2016 een organisatie op die zorg moet dragen voor het schoonmaakproces. Met de selectie van de bestuursleden en projectcoördinator van de organisatie ging enige tijd gemoeid. De selectie van schoonmaakbedrijven, de methodes en bekostiging van schoonmaak, de selectie van prioritair te realiseren projecten vindt nu plaats. Aangezien dit proces achter de schermen plaatsvindt kan de indruk ontstaan dat sinds de officiële lancering van de schoonmaak op 2 juni 2016 weinig activiteit plaatsvindt.
Hoewel er sprake is van stapsgewijze vooruitgang blijven grote doorbraken uit. Het kabinet spoort alle betrokken partijen, inclusief de Nigeriaanse overheid, aan om haast te maken met de schoonmaak. Nederland is tevens in gesprek met betrokken oliemaatschappijen en het hoofdkantoor van Shell in Den Haag over de situatie in de Niger Delta. Met Shell in Nigeria wordt samengewerkt bij het vinden van oplossingen voor de olievervuiling in de Niger Delta, onder meer in een dialoogproces tussen SPDC en de lokale gemeenschap en het schoonmaken van olievervuiling rondom Bodo (Ogoniland). Daarnaast blijft de ambassade nauw contact onderhouden met alle stakeholders ter plaatse.
Hoe kan het dat er nog maar 1% van de benodigde fondsen voor de oprichting van de Ogoniland Environmental Restoration Authority beschikbaar is? Wiens verantwoordelijkheid is het om deze fondsen beschikbaar te stellen? Wie hebben er al geld beschikbaar gesteld en wie blijft achter?
Op basis van het principe dat de vervuiler betaalt, is SPDC verantwoordelijk voor de kosten. Deze kosten zijn voorlopig geraamd op $ 1 miljard. De meerderheidsaandeelhouder NNPC (de Nigeriaanse nationale oliemaatschappij, met 55% van de SPDC-aandelen) heeft niet genoeg fondsen om de benodigde middelen in één keer in het trust funds te storten. De Nigeriaanse regering heeft aangegeven NNPC in staat te stellen bijdragen aan het trustfund te doen, zodat jaarlijks $ 200 miljoen voor de schoonmaak beschikbaar zal zijn.
Welke alternatieven voor het met olie vervuilde drinkwater zijn er? Waarom hebben de Nigeriaanse overheid en Shell er niet voor gezorgd dat in alle getroffen gemeenschappen schoon drinkwater beschikbaar is?
De Nigeriaanse overheid en de SPDC stellen schoon drinkwater beschikbaar in gebieden waar water vervuild is. Dat gaat per vrachtauto naar gemeenschappen die per weg goed bereikbaar zijn. Dit is echter een beperkt aantal. Het slaan van waterputten is beperkt mogelijk, omdat de vervuiling vaak ook naar lagere grondniveaus is doorgesijpeld. Er worden ook watertorens gebouwd. Het treffen van gepaste maatregelen in gebieden waar drinkwater vervuild is heeft prioriteit van de projectcoördinator van HYPREP.
Waarom blijft Shell de RENA (Remediation Enhanced Natural Attenuation) procedure gebruiken voor het opruimen van olielekken ondanks de aanbeveling uit het UNEP-onderzoek om dit niet langer te doen?
Naar aanleiding van het UNEP rapport, dat wees op de beperkingen van de RENA-technologie, heeft Shell gekeken naar de door hen gebruikte methodes voor landherstel. Shell geeft aan te hebben onderzocht welke technieken voor het opruimen van olievervuiling het meest effectief zijn voor de bodem en klimaatcondities in de Niger Delta. Shell stelt momenteel de meest geschikte technieken, inclusief RENA, te gebruiken. Overigens is RENA een erkende technologie in de Environmental Guidelines and Standards for the Petroleum Industry in Nigeria (EGASPIN). Ook heeft Shell naar aanleiding van de aanbevelingen van UNEP de sanering uitgebreid tot 6 meter diepte.
Deelt u de mening dat het misleidend van Shell is om te stellen dat zij 15 vervuilde plaatsen hebben bezocht en op 6 plaatsen hebben gesaneerd, waardoor het lijkt alsof Shell goed op weg is, terwijl er ruim 50 plaatsen vervuild zijn?
Het kabinet neemt de situatie zoals beschreven door Amnesty International serieus, zoals verwoord in de antwoorden op schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Veldhoven (D66) over de vermeende onware claims van Shell aangaande het schoonmaken van de Niger Delta, die uw Kamer op 23 december 2015 toegingen. Zoals destijds aangegeven verwacht het kabinet dat Shell en diens Nigeriaanse dochtermaatschappij SPDC actie ondernemen met betrekking tot de vervuiling in de Niger Delta. De verklaringen die het bedrijf sinds de publicatie van het UNEP-rapport in 2011 heeft uitgebracht wijzen in die richting. Voor een effectieve saneringsoperatie zijn erkenning door de Nigeriaanse overheid van haar medeverantwoordelijkheid en medewerking van de bevolking van Ogoniland bij de ontsluiting van het gebied eveneens noodzakelijk.
Het is duidelijk dat de problemen in de Niger Delta alleen kunnen worden opgelost door nauwe samenwerking en een open dialoog tussen alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheid voor het bevorderen van een nauwe samenwerking ligt bij de Nigeriaanse overheid en Shell. Het kabinet heeft zich ook bereid verklaard om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen in het gebied door capaciteitsopbouw, bij voorbeeld door de Nigeriaanse autoriteiten bij te staan bij een versterking van (de expertise van) het National Oil Spill Detection and Response Agency (NOSDRA), dat belast is met de certificatie van de schoonmaak in de Niger Delta.
Nederland zal het schoonmaakproces op de voet blijven volgen en ook in de toekomst een bemiddelende rol blijven spelen waar dat gewenst is. Daarnaast zal Nederland in de contacten met Shell de verantwoordelijkheid van zaken doen met respect voor mens en milieu conform internationale richtlijnen blijven benadrukken.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Amnesty International2 dat er nog steeds veel vervuiling is achtergebleven terwijl Shell claimt daar succesvol te hebben gesaneerd? Deelt u de mening dat dit zorgelijk is en de handhaving en controle verbeterd moet worden, zodat deze plaatsen niet langer als schoon worden aangemerkt als ze dat niet zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze ondersteunt Nederland bij het opruimen van de Nigerdelta?
De Nederlandse ambassade in Nigeria onderhoudt nauwe contacten met alle betrokken Nigeriaanse overheidsinstanties: de Nigeriaanse president, de ministeries van Petroleum, Milieu en Niger Delta Affairs, en lokale overheden. Daarbij wordt regelmatig de bereidheid uitgesproken de autoriteiten bij te staan bij hun activiteiten. Tevens onderhoudt de ambassade nauwe contacten met niet-gouvernementele organisaties die actief zijn in de regio en ondersteunt zij veel van deze organisaties bij activiteiten die betrekking hebben op de schoonmaak en het voorkomen van verdere olievervuiling. Ook verzorgt de ambassade regelmatig briefings door overheidsvertegenwoordigers en niet-gouvernementele organisaties voor leden van de diplomatieke gemeenschap over ontwikkelingen in de Niger Delta. Hierbij komen onder meer de vorderingen die worden gemaakt met de opruiming van milieuverontreiniging aan bod.
Nederland steunt daarnaast sinds 2013 een bemiddelingsproces in Bodo, een gemeenschap in Ogoniland, om de olievervuiling daar zo spoedig mogelijk aan te pakken. Dit bemiddelingsproces is erop gericht onderling vertrouwen te creëren tussen de Bodo-gemeenschap en SPDC. Vanwege onderling wantrouwen lukte het voordien niet een begin te maken met het verwijderen van de olievervuiling, waarvoor SPDC de verantwoordelijkheid erkent. Hoewel Bodo slechts een klein deel vormt van Ogoniland, is ook hier de schoonmaak een complex proces. De hoop is evenwel aanwezig dat op korte termijn daadwerkelijk een aanvang met de schoonmaak van de Bodo-gemeenschap kan worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat er zes jaar na het verschijnen van het uitgebreide UNEP-rapport nog nauwelijks vooruitgang geboekt is en er zo snel mogelijk met het saneren van alle vervuilde locaties gestart moet worden? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen en bent u bereid hierover met de Nigeriaanse overheid en Shell in gesprek te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Zal Shell en de olievervuiling in de Nigerdelta ook specifiek worden onderzocht in het door u aangekondigde onderzoek van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen naar de naleving van de OESO-richtlijnen in de olie- en gassector? Zo ja, op welke manier precies en bent u bereid de onderzoeksvragen hierover aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit verzoek toe te voegen aan de onderzoeksopdracht van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen?
Sinds de herziening van het Instellingsbesluit Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) in 2014, heeft het kabinet de mogelijkheid om het NCP te vragen een bedrijfsoverstijgend onderzoek te doen. Het is niet de bedoeling dat het NCP in een bedrijfsoverstijgend onderzoek specifieke casussen over één enkel bedrijf gaat onderzoeken. Partijen die een melding willen doen van een (vermeende) schending van de OESO-richtlijnen door een specifiek bedrijf, kunnen een melding indienen bij het NCP, waarna de gebruikelijke procedure in werking treedt.
Er is een aantal kaders waaraan een bedrijfsoverstijgend onderzoek moet voldoen. Zo is in de toelichting van het Instellingsbesluit vastgelegd dat het onderzoek ter duiding en interpretatie van de OESO-richtlijnen moet dienen voor een bepaalde situatie of sector. Ook moet het onderzoek advies geven waardoor misstanden in de toekomst kunnen worden voorkomen.
Het kabinet heeft het NCP gevraagd om een onderzoek dat:
Het onderzoek loopt inmiddels en richt zich op het beantwoorden van de bovenstaande vragen. Na afronding ontvangt het kabinet de conclusies en aanbevelingen van het NCP en zal deze delen met de Tweede Kamer.
De consequentie van Basel IV regels voor financieringsmechanisme ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen»?1
Ja.
Deelt u de strekking van dit artikel?
Tijdens de financiële crisis stond de solvabiliteit van banken flink onder druk. In het Bazelse Comité is naar aanleiding hiervan een pakket maatregelen overeengekomen – het Bazel III raamwerk – dat de kwaliteit en de hoeveelheid kapitaal die banken wereldwijd moeten aanhouden, substantieel heeft verbeterd en vergroot. In het Bazelse Comité zijn de onderhandelingen momenteel nog gaande over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden (ook vaak aangeduid als Bazel IV). Of de zorgen van de auteurs van het opinieartikel ook bewaarheid zullen worden, valt op dit moment daarom nog niet te zeggen. Wel geldt in zijn algemeenheid dat het Bazelse raamwerk, bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken, geen onderscheid maakt naar de geografische blootstelling van een bank, maar dat wordt gekeken naar het onderliggende risico. Dat uitgangspunt onderschrijf ik.
Is de zorg die in het artikel wordt genoemd bekend bij De Nederlandsche Bank (DNB), zodat ook die zijn invloed op de uitkomst van Basel IV kan aanwenden?
Ja, deze zorg is bij DNB bekend. De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) en Rabobank hebben een brief met hun zorgen over onbedoelde consequenties van de afronding van het Bazel III raamwerk voor ontwikkelingslanden aan het Bazelse Comité gestuurd. DNB heeft hiervan een afschrift ontvangen. Het Bazelse Comité zal de reacties op de voorgestelde hervormingen zoals geconsulteerd2 meewegen bij de vormgeving van het definitieve raamwerk.
In hoeverre is het risico dat banken opererend in ontwikkelingsgebieden lopen te vergelijken met in het Westen opererende banken?
Erkent u dat handel met ontwikkelingslanden gestimuleerd moet worden en dat hogere kapitaaleisen die volgen uit Basel IV belemmerend werken voor meer handel met deze landen?
Het kabinet erkent het belang van handel en investeringen voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Met de agenda voor hulp, handel en investeringen ondersteunt het kabinet ontwikkelingslanden bij het vergroten van toegang tot regionale en internationale markten en stimuleert investerings- en handelsactiviteiten met deze landen.
Het Bazelse kapitaalraamwerk richt zich op het waarborgen van de solvabiliteit, stabiliteit en weerbaarheid van banken en heeft niet als doel om de handel met ontwikkelingslanden te stimuleren. Ook voor banken die actief zijn in ontwikkelingslanden is het belangrijk dat ze solvabel en weerbaar zijn.
Kunt u de gevolgen schetsen van een verhoging van de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt er in het Bazelse raamwerk bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken geen onderscheid gemaakt naar geografische blootstelling van de activiteiten van een bank, maar wordt er gekeken naar het onderliggende risico van verschillende type activiteiten.
Wanneer door de afronding van Basel III de (standaard)risicogewichten voor bepaalde type blootstellingen (bijvoorbeeld t.a.v. aandelenof gespecialiseerde kredietverlening 3) omhoog gaan, raakt dit alle blootstellingen van dit type, over de gehele linie, ongeacht het geografische aspect van deze blootstellingen. Dit kan als gevolg hebben dat een bank een blootstelling aan een bepaald type product, bijvoorbeeld financiering van vastgoed, verlaagt. Vanuit het Bazel III raamwerk maakt het echter niet uit of deze lening in Duitsland is afgesloten of in een ontwikkelingsland. Deze producten worden in dezelfde mate geraakt wanneer er sprake zou zijn van een verhoging van de (standaard)risicogewichten.
Ziet u, los van de Basel IV voorstellen, aanleiding om de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden en bedrijven in ontwikkelingslanden te verhogen?
In het opinie-artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen» schetsen Rabobank en FMO dat de verhoging van de kapitaaleisen kan leiden tot ontmoediging van banken en ontwikkelingsbanken om door te gaan met financieren van handelsstromen en investeringen in ontwikkelingslanden. Het staat echter nog niet vast dat een verhoging van kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden een resultante van de nieuwe regelgeving van het Bazelse comité zal zijn. De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog niet afgerond, en de uitkomst daarvan is nog onduidelijk. Daarnaast is het van belang om vast te stellen dat na de uitkomst in Bazel nog een traject van EU-onderhandelingen over de implementatie van de Bazelse regels volgt.
Ziet u redenen om een uitzondering van Basel IV voor ontwikkelingsbanken te realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
Zouden er andere veiligheidsmechanismen ingebouwd kunnen worden dan een hogere kapitaalreservering voor financieringsverstrekking in ontwikkelingslanden?
Het kabinet werkt in de volle breedte aan het veiliger maken van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Zo steunt Nederland, sinds de oprichting in 2002, het Financial Sector Strengthening and Reform Initiative (FIRST). Dit programma, uitgevoerd door de Wereldbank, zet in op het ondersteunen van hervormingsprocessen van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Door het begeleiden van (de implementatie van) wet- en regelgevingstrajecten is de onafhankelijkheid en de capaciteit van centrale banken over de afgelopen jaren verbeterd. De toegenomen kwaliteit van centrale banken in ontwikkelingslanden verlaagt het risico van het zakendoen met ontwikkelingslanden.
Ook via andere wegen zet het kabinet zich in om de veiligheid van de financiële sector in ontwikkelingslanden te vergroten. Er wordt gewerkt aan goed financieel toezicht op basis van heldere en transparante regelgeving zodat dat financiële instellingen reële risico inschattingen maken. In algemene zin geldt dat wanneer de transparantie in de financiële sector en toezicht goed geregeld is, banken sneller groeien en meer ondersteunend kunnen zijn aan economische groei.
Zijn de additionele regels in Basel IV complementair aan het bereiken van de Sustainable Development Goals (SDGs)?
Zoals aangegeven in de beantwoording van voorgaande vragen zijn de onderhandelingen in het Bazelse Comité nog niet afgerond. Echter, het Bazelse raamwerk heeft als doel om financiële instellingen veiliger en meer weerbaar te maken om risico’s daadwerkelijk te kunnen ondervangen. Ze dragen bij aan een helder kader en stabiele omgeving waarin de markt voor (duurzame) financiering tot verdere ontwikkeling kan komen.
Zijn de additionele regels in Basel IV een belemmering voor het bereiken van de SDGs?
Zie antwoord vraag 10.
Gaat u de effecten van de voorgestelde maatregelen in Basel IV op agri-financiering en hoge kwaliteit hypotheken onderzoeken?
De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog gaande. Wanneer het Bazelse Comité tot een akkoord komt, zal er nog een EU-traject volgen. In het EU-traject zal ook een inschatting van de impact van het voorstel moeten worden gemaakt door de Europese Commissie. Nederland zal vervolgens de inzet bepalen wanneer de uitkomst bekend is en er meer zicht is op de impact.
Welke ontwikkelingen zijn er te melden over de onderhandelingen die de risicoweging binnen Basel IV op (Nederlandse) hypotheken en bijvoorbeeld landbouwgronden bepalen? Welke acties onderneemt u om de Nederlandse belangen hier te borgen?
Tot op heden is in het Bazelse Comité nog geen akkoord overeengekomen. De onderhandelingen zijn nog gaande. Conform mijn toezegging van 28 juni 20164 heeft het kabinet de Tweede Kamer zowel in de Kamerbrieven als in debatten over deze ontwikkelingen geïnformeerd.
Als lid van het Bazelse Comité zal DNB zich bij het definitief vormgeven van de hervormingen blijven inzetten voor een proportionele behandeling van onder andere Nederlandse hypotheken. Het doel is dat de risicogewogen kapitaaleisen in redelijke verhouding blijven staan met de daadwerkelijke onderliggende kredietrisico’s.
Het bericht dat Nederland op het spoor is van contacten tussen hulporganisaties en smokkelbendes |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mona Keijzer (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat een Nederlandse inlichtingendienst samen met een Duitse inlichtingendienst via militaire schepen en spookschepen al enkele maanden op het spoor zouden zijn van contacten tussen mensensmokkelaars en schepen van hulporganisaties in de Middellandse zee tussen Libië en Italië?1
Over operaties van de Nederlandse inlichtingendiensten en het uitwisselen van informatie met partners worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat deze dienst en de regeringen in Den Haag en Berlijn daarover ingelicht hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de antwoorden van zowel de Minister van Buitenlandse Zaken2 als de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie3 dat het kabinet «niet beschikt over aanwijzingen dat er sprake zou zijn van rechtstreeks contact tussen sommige hulporganisaties en criminele smokkelbendes»?
De kwestie heeft de aandacht van het kabinet. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is de Italiaanse justitie bezig met een oriënterend feitenonderzoek naar mogelijke contacten tussen sommige hulporganisaties en criminele mensensmokkelorganisaties. Het kabinet wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 10 mei jl., die stelde «van niets te weten» en er «met extra aandacht» naar zou gaan kijken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit te doen en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt de informatievoorziening vanuit de inlichtingendiensten richting het kabinet, alsmede de interdepartementale afstemming, als het gaat om informatie betreffende contacten tussen sommige hulporganisaties in de Middellandse Zee en smokkelbendes? Ziet u ruimte voor verbetering?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Italiaanse openbare aanklager Zuccaro: «Er zijn hulpschepen die buiten het internationale water treden, de satellietzenders afbreken om niet te worden getraceerd. Ze krijgen telefoontjes uit Libië waarin wordt gezegd dat er rubberen boten op zee worden gestuurd die ze moeten komen ophalen.»?4
Schepen van ngo’s komen soms zeer dichtbij de Libische kust om reddingsoperaties uit te voeren. Mensensmokkelaars hebben hun modus operandi hieraan aangepast door bijvoorbeeld bootjes met zeer weinig brandstof de zee op te sturen. Berichten over telefoontjes uit Libië naar ngo’s en het afbreken van satellietzenders worden onderzocht door de Italiaanse justitie in het eerder genoemde feitenonderzoek. Zoals hierboven vermeld wacht het kabinet de uitkomsten van dit onderzoek af.
Klopt het dat ook Frontex materiaal van afgetapte gesprekken bij de Italiaanse openbare aanklager heeft aangeleverd?
Het is het kabinet bekend dat Italiaanse onderzoekers contact hebben met verschillende partijen, waaronder Frontex. Welke informatie wordt uitgewisseld is het kabinet niet bekend. Het gaat hier immers om een Italiaans onderzoek. Opgemerkt zij dat Frontex geen opsporingsinstantie is. Wel levert Frontex, als onderdeel van het nieuwe mandaat van de Europese Grens- en Kustwacht, bijdragen aan het voorkomen en opsporen van zware grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensensmokkel. Indien Frontex bij het uitoefenen van de taken aan de buitengrenzen relevante informatie vergaart, kan zij deze doorgeven aan bevoegde Europese en nationale opsporingsdiensten.
Als er inderdaad sprake is van betrouwbare, geloofwaardige inlichtingen over contacten tussen mensensmokkelaars en schepen van hulporganisaties in de Middellandse Zee, bent u dan bereid maatregelen te bepleiten?
Het is in beginsel aan de opsporingsinstanties van het land waar de acties worden gepleegd om onderzoek te doen naar mogelijke strafbare feiten. Indien uit onderzoek zou blijken dat sprake is van dergelijke contacten tussen schepen van ngo’s en mensensmokkelaars of dat deze organisaties op een andere wijze aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten, is het kabinet van mening dat dit strafbaar is. Het is in dat geval aan het openbaar ministerie om te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan.
Mochten onderzoeken of inlichtingen hiertoe aanleiding geven, dan zal in afstemming met relevante actoren worden gekeken hoe hiermee om te gaan en welke acties ondernomen kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet u om op te treden binnen het mandaat van de maritieme EU-operatie Sophia, dat onder meer gericht is op het systematisch identificeren, in beslag nemen en afvoeren van schepen of vaartuigen die gebruikt worden voor mensensmokkel en/of -handel, dan wel hiervan verdacht worden? Bent u bereid een en ander te adresseren in EU-verband?
De EU-operatie Sophia verzamelt informatie over netwerken van mensensmokkel-en mensenhandel in het centrale deel van de Middellandse Zee en kan die doorgeven aan EU-lidstaten, Europese agentschappen, internationale partners en de Libische kustwacht. Hieronder kan ook de informatie over contacten tussen de hulporganisaties en mensensmokkelaars vallen. Indien er gegronde redenen zouden zijn om schepen van hulporganisaties ervan te verdenken dat zij worden gebruikt voor mensensmokkel of -handel, dan kunnen deze onder het mandaat op volle zee worden doorzocht. In voorkomend geval zou het desbetreffende schip in beslag kunnen worden genomen. De contacten tussen hulporganisaties en mensensmokkelaars tegengaan, valt echter buiten het mandaat van EU-operatie Sophia.
Heeft u, in het licht van het bovenstaande, bovendien kennisgenomen van de berichtgeving over een bijna-aanvaring tussen een schip van de Duitse actiegroep Sea Watch en een schip van de Libische kustwacht?5 Vond dit incident plaats in Libische territoriale wateren?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over dit incident maar beschikt niet over informatie over de precieze locatie. Het bevestigt dat het noodzakelijk is te blijven investeren in het verbeteren van de maritieme coördinatie en duidelijke afspraken te maken over hoe nationale kustwachten, Europese maritieme missies, ngo-schepen en koopvaardij (al dan niet gezamenlijk) moeten optreden bij reddingsoperaties. In de EU-training van de Libische kustwacht zal structureel aandacht worden besteed aan mensenrechten, het zeerecht en veiligheid op zee.
Hoe beoordeelt u deze «wild west» taferelen tussen een actiegroep en de – door de EU getrainde – Libische kustwacht?
Zie antwoord vraag 11.
De Nederlandse financiering van mobiele (sharia) rechtbanken in Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het kabinet een cheque heeft uitgeschreven aan Somalië van 2 miljoen euro voor onder meer het ondersteunen van mobiele rechtbanken?1
Het kabinet heeft op de Londen Conferentie over Somalië (11 mei 2017) bekend gemaakt dat Nederland Euro 2 mln. beschikbaar stelt aan het VN Multi Partner Trust Fundvoor hetJoint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties in Somalië, incl. Somaliland. Dit bedrag past binnen een eerdere toezegging. Nederland is samen met andere donoren (EU, ZW, DK, VK) actief betrokken bij de programmering en het beheer van dit fonds. Nederland zal zich met de bijdrage voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice) om de invloed van het officieel recht in de regio’s juist te versterken. Vandaar dat de projecten die hiermee gefinancierd worden gericht zijn op de mobiele rechtbanken, rechtsbijstand en grondwetsherziening.
Klopt het dat in de Somalische Grondwet staat dat het shariarecht de basis is van al het recht in Somalië en dat alle wetten en regels met het shariarecht in overeenstemming moeten zijn?2 Zo nee waarom niet?
In de voorlopige Somalische Grondwet staat dat de sharia de basis is van al het recht in Somalië en dat wetten en regels niet tegen de sharia in mogen gaan. Echter, het rechtssysteem van Somalië is veel complexer. Een in 2016 door Nederland betaald onderzoek naar het rechtssysteem in Somalië stelt dat het systeem gebaseerd is op vier primaire juridische tradities: 1. Gewoonterecht, bekend als Xeer, 2. Sharia, en (3 en 4) de formele Italiaanse en Britse rechtsstelsels die uit de koloniale periode zijn geërfd. Hoewel al deze systemen bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van het Somalische rechtssysteem, zijn ze nooit volledig geïntegreerd in één formeel rechtssysteem. Rechters en aanklagers passen een combinatie van deze systemen toe op manieren die per regio, rechtbank en individu variëren. Dit draagt bij aan juridische onzekerheid en percepties van willekeur.
Klopt het dat mobiele rechtbanken zich bij uitstek lenen voor lokale geschillenbeslechting, en dat juist bij lokale geschillenbeslechting in Somalië het shariarecht in volle hevigheid wordt toegepast?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen aangegeven (zie lijst van vragen en antwoorden, vraag 12, Kamerstuk 29 521, nr. 342 dd. 28 feb. 2017) en in vraag twee hierboven uiteengezet, is het Somalische rechtssysteem een combinatie van juridische tradities. Het shariarecht speelt in deze combinatie van systemen een rol, onder andere bij lokale geschillenbeslechting, en dan voornamelijk bij familie- en erfrecht.
Het grootste deel van de Somalische bevolking heeft geen toegang tot formele rechtbanken en richt zich daarom regelmatig tot informele rechtbanken. Dat is ongewenst. Derhalve zal Nederland zich met de bijdrage aan het Joint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice), juist om de invloed van het formele recht in de regio’s te versterken. Nederland zoekt de samenwerking op dit thema op met andere donoren die eenzelfde visie hebben ten aanzien van de Rule of Law, mensenrechten en toegang tot het recht voor de burger.
Kunt u nog wel garanderen dat geen cent Nederlands belastinggeld wordt gestoken in rechtbanken waar shariarecht wordt toegepast, of erkent u dat Nederland indirect rechtspraktijken van de donkere middeleeuwen financiert?
Nederland bevordert de stabiliteit en de veiligheid van Somalische burgers door het versterken van het formele recht in Somalië.
Deze versterking beperkt de ruimte voor de sharia. Juist door het disfunctioneren van het formele systeem in Somalië gaan mensen nu naar bijvoorbeeld Al Shabaab rechtbanken. Daarnaast werkt de afwezige rechtsstaat piraterij in de hand. Dat wil Nederland uiteraard tegengaan en daaraan draagt Nederland bij door Euro 2 mln. ter beschikking te stellen voor versterking van de rechtsstaat in Somalië, hetgeen essentieel is voor de stabiliteit van het land.
Het kabinet houdt uiteraard goed toezicht op de besteding van de Nederlandse middelen. Met de huidige bijdrage en Nederland als covoorzitter van de Rule of Law werkgroep binnen het VN Multi Partner Trust Fund bevindt Nederland zich in een goede positie om de programma’s op hun inhoud te beoordelen.
Waarom blijft Nederland de Somalische autoriteiten financieel steunen om de juridische sector op te bouwen, terwijl diezelfde autoriteiten het al jaren nalaten om piraterij strafbaar te stellen?
Nederland draagt bij aan de versterking van de juridische sector in Somalië. Nederland benadrukt het belang van anti-piraterij wetgeving bij de Somalische autoriteiten als co-voorzitter van de Rule of Law werkgroep en door een financiële bijdrage aan het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de bouw van gevangenissen en gerechtshoven en het trainen van rechters en aanklagers in het maritieme recht. Piraterij is, behalve in Puntland en Somaliland, inderdaad nog steeds niet wettelijk strafbaar gesteld (zie ook de artikel 100-brief (Kamerstuk 29 521, nr. 334)). Kabinetswisselingen, frequente politieke crises en de recente verkiezingen hebben ervoor gezorgd dat de wetgevingsagenda in het Somalische parlement feitelijk heeft stilgelegen. De EU en Nederland zullen bij de nieuwe regering, die op 29 maart jl. is aangetreden, wederom urgente aandacht vragen voor de anti-piraterijwetgeving. Tijdens de Londen Conferentie op 11 mei jl. heb ik het belang van anti-piraterijwetgeving en bestrijding van piraterij bij mijn Somalische collega Yusuf Garaad benadrukt. Daarbij moet worden opgemerkt dat het onder huidige Somalische wetgeving reeds mogelijk is om piraten te vervolgen op andere strafrechtelijke gronden, zoals diefstal en gijzeling.
Bent u bereid de cheque van 2 miljoen euro aan Somalië in te trekken aangezien alle signalen dat dit geld goed besteed wordt op rood staan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Europese Unie geld heeft gestoken in een Tsjechisch bordeel |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bordeel betaald door de EU»?1
Ja.
Deel u de mening dat dit soort uitgaven door Brussel eens te meer het failliet van de Europese Unie aantoont?
Nee.
Is het waar dat dit niet de eerste keer is dat de EU geld steekt in ondoorzichtige Oost-Europese projecten? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel belastinggeld met soortgelijke ondoorzichtige praktijken gemoeid is, uit welk potje dat geld komt en welke instanties in welke steden hierbij betrokken zijn?
Alle projecten die financiering krijgen uit Europese structuurfondsgelden worden onderworpen aan nationale en Europese controles om doelmatige en rechtmatige besteding van middelen te waarborgen. In dit geval is door dit controlesysteem aan het licht gekomen dat er sprake is van ongewenste besteding. Afhankelijk van de fout wordt bepaald welke maatregel of maatregelen getroffen worden. In dit geval betreft dit het terugvorderen van de middelen bij de begunstigde, hetgeen volgens de Tsjechische autoriteiten inmiddels is gebeurd.
Staat u nog steeds achter de hernieuwing van de trouwgelofte aan de EU na dit soort financiële uitspattingen met Nederlands belastinggeld?
Het kabinet staat achter de Verklaring van Rome, die op 25 maart door de Europese regeringsleiders is ondertekend. Het is in het belang van Nederland en van Nederlandse burgers om ons samen met de andere EU-lidstaten in te blijven zetten voor onder meer groei en banen, interne en externe veiligheid en een sociaal rechtvaardige EU.
Bent u bereid om de Nederlandse bijdrage te verlagen naar nul? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet ziet geen reden voor Nederland om zich aan zijn verdragsrechtelijke verplichtingen te onttrekken.
Het bericht dat EU-steun aan Afrika ten zuiden van de Sahara voor het genereren van inkomsten “nog niet doeltreffend” is |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer over het verlenen van 1,7 miljard euro begrotingssteun aan Sub-Sahara Afrika?1
Ja
Kunt u per aanbeveling van de Europese Rekenkamer reflecteren op de opmerkingen van de Europese Commissie?
De Europese Rekenkamer onderzocht of de Europese Commissie doeltreffend gebruikmaakte van contracten voor begrotingssteun om het genereren van binnenlandse inkomsten te ondersteunen in lage – en lage middeninkomenslanden in Afrika ten zuiden van de Sahara. Volgens de Europese Rekenkamer speelt het verbeteren van de mate waarin ontwikkelingslanden binnenlandse inkomsten (belasting- en andere inkomsten) weten te mobiliseren een cruciale rol in hun duurzame ontwikkeling. De Europese Rekenkamer concludeert dat de Europese Commissie nog geen doeltreffend gebruik heeft gemaakt van contracten voor begrotingssteun om lage – en lage middeninkomenslanden in Afrika ten zuiden van de Sahara te ondersteunen bij het genereren van binnenlandse inkomsten. De Europese Rekenkamer constateert in het bijzonder tekortkomingen in de planning en uitvoering, en een gebrek aan passende monitoringinstrumenten.
Naar aanleiding van zijn onderzoek doet de Europese Rekenkamer zes aanbevelingen.
De Europese Rekenkamer beveelt de Europese Commissie aan dat zij consistent alomvattende beoordelingen over de mobilisering van binnenlandse inkomsten uitvoert voordat de Commissie nieuwe contracten voor begrotingssteun en uitbetalingen daarvan goedkeurt. De beoordelingen moeten zien op macro-economische stabiliteit en het beheer van de overheidsfinanciën. De Europese Rekenkamer beveelt verder aan dat risico’s beter in kaart worden gebracht. De Europese Rekenkamer wijst in het bijzonder op risico’s inzake andere inkomsten dan belastinginkomsten, zoals inkomsten uit de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en op risico’s rondom belastingvrijstellingen.
De Commissie neemt deze aanbeveling over. De reactie van de Commissie is in overeenstemming met de verplichtingen aangegaan in het kader van het mede door Nederland geïnitieerde Addis Tax Initiative. Het kabinet onderschrijft de reactie van de Commissie.
De Europese Rekenkamer vindt dat de Commissie de uitbetaling van de (eventuele) variabele tranches van begrotingssteun moet verbinden aan specifieke afspraken op het gebied van de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Europese Rekenkamer beveelt aan dat deze voorwaarden de doeltreffendheid van de mobilisering van binnenlandse inkomsten moeten bevorderen, en haalbaar en afdwingbaar moeten zijn.
De Commissie neemt deze aanbeveling over en zegt toe de prestatie-indicatoren voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten beter te formuleren dan in de huidige richtsnoeren voor begrotingssteun is opgenomen. De Commissie wijst er op dat de regeringen van partnerlanden verantwoordelijk zijn voor binnenlandse hervormingen. Het kabinet is het met de Commissie eens dat voor het behalen van deze prestatie-indicatoren de inspanningen van de regeringen van partnerlanden essentieel zijn.
De Europese Rekenkamer stelt dat de Commissie meer informatie moet geven over het aantal, de soort en de waarde van contracten met binnenlandse inkomstenmobilisering als specifieke doelstelling.
De Commissie neemt ook deze aanbeveling over en zal in toekomstige rapportages over begrotingssteun en over de uitvoering van het Addis Tax Initiative meer informatie verschaffen over de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Commissie wil verder via casestudies (in de vorm van evaluaties) beter communiceren over de effecten van begrotingssteun voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten. Het kabinet verwelkomt meer informatievoorziening en evaluaties over de bijdrage van begrotingssteun aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten.
De Europese Rekenkamer constateert dat voor het vaststellen van, onderhandelen over en vervolgens monitoren van specifieke voorwaarden voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten, uitgebreide besprekingen met de partnerlanden nodig waren. De Rekenkamer stelt verder vast dat de Commissie de beleidsdialoog als een kernonderdeel van doeltreffende begrotingssteun beschouwt, maar hiervoor geen strategieën had ontwikkeld met op het partnerland toegespitste duidelijke doelstellingen. De Europese Rekenkamer vindt dat de Commissie dergelijke dialoogstrategieën moet ontwikkelen voor toekomstige begrotingssteuncontracten met partnerlanden.
De Commissie neemt deze aanbeveling over. De Commissie zal een betere begeleiding bij de beleidsdialoog opnemen in de aanpassing van de richtsnoeren voor begrotingssteun. De Commissie geeft echter wel aan dat rekening gehouden moet worden met omstandigheden in de afzonderlijke landen en de noodzakelijke vertrouwelijkheid van bepaalde aspecten (zoals belastinghervorming) die besproken worden in de dialogen. Het kabinet verwelkomt dat de Commissie de beleidsdialoog in het kader van de begrotingssteun beter wil verankeren in de komende herziening van de richtsnoeren voor begrotingssteun.
De Europese Rekenkamer stelt vast dat administratieve capaciteit een belangrijk onderdeel is van doeltreffende inkomstenmobilisering in Afrika ten zuiden van de Sahara, maar dat partnerlanden geen gebruik maakten van de daarvoor beperkt beschikbare middelen. De Europese Rekenkamer vindt dat het bewustzijn bij de partnerlanden over beschikbare middelen voor capaciteitsontwikkeling voor het mobiliseren van binnenlandse inkomsten moet worden vergroot en het gebruik van deze middelen vergemakkelijkt. Dit gaat met name op in het geval wanneer door andere donoren onvoldoende wordt voorzien in de behoeften voor capaciteitsontwikkeling.
De Commissie neemt deze aanbeveling over, maar voegt toe dat capaciteitsopbouw voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten deel uit maakt van alle activiteiten gericht op capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden Mobilisering van binnenlandse inkomsten maakt immers, aldus de Commissie, onderdeel uit van het macro-economische beheer (begrotingsbeleid) en het beheer van de openbare financiën (in het bijzonder de belastingen) van het partnerland. Het kabinet onderschrijft de reactie van de Commissie.
Deze aanbeveling van de Europese Rekenkamer houdt in dat de Commissie in haar toekomstige evaluaties een oordeel geeft over de wijze waarop begrotingssteun bijdraagt aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Commissie neemt deze aanbeveling over. De Commissie zegt ernaar te streven om deze aspecten van begrotingssteun tijdig te analyseren. De Commissie doet haar evaluaties over de effecten en resultaten van begrotingssteun aan de hand van de OESO/DAC richtlijnen voor evaluatie. De Commissie wijst er echter op dat mobilisering van binnenlandse inkomsten geen expliciet onderdeel vormt van deze evaluatierichtlijnen. Het kabinet verwelkomt de aanbeveling en onderkent dat een analyse van de effecten van begrotingssteun op de mobilisering van binnenlandse inkomsten methodologisch complex is. Het kabinet onderstreept dat het in het kader van het Addis Tax Initiative van belang is dat de effecten hiervan op een duidelijke manier kunnen worden geëvalueerd en beoordeeld.
Sinds wanneer geeft de Europese Commissie ontwikkelingshulp via begrotingssteun?
Begrotingssteun is voor het eerst ingezet door de Europese Commissie in de jaren negentig, ten behoeve van de Afrikaanse, Caribische en Stille Oceaan landen. Na 2000 is het instrument toegepast op andere regio’s. In 2011 heeft de EU drie types contracten geïntroduceerd om beter aan te sluiten bij de behoeften van de partnerlanden (Sector Reform Contracts, State-Building Contracts, Good Governance and Development Contracts).2 Met deze hervorming is de link versterkt tussen begrotingssteun en de fundamentele waarden van de Europese Unie op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid. Daarnaast zijn de criteria voor het verlenen van begrotingssteun op het gebied van transparantie en toezicht op de uitvoering van de begroting van het ontvangende land versterkt. Ook is de interne EU coördinatie op het gebied van verstrekking van begrotingssteun versterkt.
Wat vindt u ervan dat er al die tijd niet is vastgesteld dat begrotingssteun doeltreffend is?
Het rapport van de Europese Rekenkamer geeft een beoordeling over de gebruikmaking van begrotingssteun ter verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten in de landen in Sub Sahara Afrika; het geeft geen oordeel over de algehele doeltreffendheid van het instrument begrotingssteun. Het mobiliseren van binnenlandse inkomsten is één van de resultaten, die de EU binnen het instrument begrotingssteun nastreeft. Begrotingssteun staat niet op zichzelf, maar wordt altijd ingezet in combinatie met andere instrumenten van het EU beleid.
Evaluaties over begrotingssteun, zoals de IOB-evaluatie uit 2012, hebben laten zien dat begrotingssteun een positief effect kan hebben op het verminderen van armoede, vooral door een verbeterde toegang tot dienstverlening met name op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg, op een verbeterd beheer van de openbare financiën en op lagere transactiekosten dan andere hulpinstrumenten. Ook laten evaluatierapporten zien dat begrotingssteun een zogenaamd multipliereffect kan hebben, waardoor overheden van de ontvangende landen als gevolg van de begrotingssteun zelf meer zijn gaan bijdragen aan armoedevermindering.
Hoeveel procent van de hulp van de Europese Commissie wordt in de periode 2017 t/m 2020 uitgegeven via begrotingssteun? Hoeveel procent van dat geld wordt besteed aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten van ontwikkelingslanden?
Voor het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020) is geen kwantitatief doel vastgesteld voor de inzet van begrotingssteun. De toekenning van begrotingssteun is afhankelijk van het voldoen aan de toekenningscriteria, die zijn vastgelegd in de richtlijnen voor begrotingssteun van de Europese Commissie3. In de afgelopen 10 jaar bedroeg het percentage begrotingssteun in de totale ontwikkelingssamenwerking van de Commissie tussen de 20% en 25%. De Europese Commissie heeft recent een rapportage gepubliceerd over begrotingssteun in 20154. Hierover is uw Kamer middels een Kamerbrief geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-04, nr. 196). Dit rapport toont aan dat het aandeel van begrotingssteun in de totale ODA-uitgaven licht is gedaald ten opzichte van 2014.
Het is niet direct traceerbaar hoeveel procent van begrotingssteun besteed wordt aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten van ontwikkelingslanden. Het kenmerk van begrotingssteun is dat de hulp niet geoormerkt is en wordt overgemaakt op basis van behalen van vooraf afgesproken prestaties door het ontvangende land. Deze afspraken staan vastgelegd in het contract tussen de EU en het ontvangende land. Het mobiliseren van binnenlandse inkomsten is een voorbeeld van een vooraf afgesproken prestatie-indicator. De Commissie heeft in haar reactie op aanbeveling 3 toegezegd in het kader van de jaarlijkse rapportage over begrotingssteun en de rapportage over de uitvoering van het initiatief van Addis Abeba inzake belastingen, meer informatie over de mobilisering van binnenlandse inkomsten te verstrekken.
Op welke momenten heeft u sinds 2012 tijdens (in)formele Raden Ontwikkelingssamenwerking namens Nederland het standpunt naar voren gebracht dat de Europese Commissie zou moeten stoppen met het verlenen van begrotingssteun? Waarom was er tot nu toe geen steun in Europa voor het Nederlandse standpunt?
De uitgangspunten van de Nederlandse inzet ten aanzien van begrotingssteun door de EU zijn neergelegd in de Kamerbrief over de voorwaarden die worden gesteld aan EU-begrotingssteun d.d. 25 oktober 2012 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 148) en in de Kamerbrief over de Kabinetsvisie op het Europees beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking van 11 december 2012 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 149).
Nederland heeft sindsdien gepleit voor een meer politieke benadering voor het verstrekken van begrotingssteun door de EU in overeenstemming met de Raadsconclusies van 14 mei 2012 (9323/12). De Nederlandse inzet op EU-begrotingssteun in de afgelopen jaren is met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrieven over de EU-begrotingssteun van 2013 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 168) en 2014 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 183). De Europese Commissie heeft daarnaast recent een rapportage gepubliceerd over begrotingssteun in 20155, waarover uw Kamer recent geïnformeerd is (Kamerstuk 21 501-04, nr. 196). Het kabinet is van mening dat EU-begrotingssteun alleen effectief kan zijn als deze gepaard gaat met stevige dialoog, heldere criteria en concrete maatregelen om risico’s als corruptie en fraude te beperken. Nederland blijft erop toezien dat genoemde maatregelen worden genomen, criteria worden nageleefd en de opportuniteit van de programma’s in een politieke context wordt beoordeeld.
Nederland wijst binnen de beheerscomités van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) regelmatig op het belang van financiering van projecten via uitvoerende organisaties in plaats van begrotingssteun. Daarnaast ziet Nederland in deze comités toe op de navolging van de richtlijnen voor begrotingssteun. Nederland blijft bij de beoordeling van de programma’s kritisch op programma’s in landen met een hoog niveau van corruptie of landen waarvan de overheidsinstellingen beperkte capaciteit hebben om de toegekende programma’s goed te implementeren. Besluitvorming in de beheerscomités van het EOF en het DCI vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid. Dat betekent dat besluitvorming slechts met een voldoende grote groep Lidstaten kan worden tegenhouden; Nederland kan dat niet alleen.
Wat moet er volgens u – het rapport in ogenschouw nemende – veranderen aan de wijze waarop Europese ontwikkelingshulp wordt geboden aan landen in Afrika ten zuiden van de Sahara?
Het kabinet is positief over het feit dat de Europese Commissie alle aanbevelingen uit het rapport van de Europese Rekenkamer overneemt en acht concrete opvolging van de aanbevelingen uit het rapport van belang.
Het kabinet blijft van mening dat EU-begrotingssteun alleen effectief kan zijn als deze gepaard gaat met stevige dialoog met het partnerland, heldere criteria en concrete maatregelen om risico’s te beperken.
Bent u bereid het rapport van de Europese Rekenkamer te agenderen voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Ontwikkelingssamenwerking op 16 maart 2017 en de RBZ Ontwikkelingsraad op 19 mei 2017?
Ja. De RBZ Ontwikkelingssamenwerking zal zich in raadsconclusies uitspreken over het Speciaal verslag nr. 35/2016 «Gebruikmaking van begrotingssteun ter verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten in Afrika ten zuiden van de Sahara» van de Europese Rekenkamer. Het Voorzitterschap is voornemens de aanname van deze conclusies te agenderen voor de RBZ Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei.
Nederland zal zoals gebruikelijk zijn inzet voor de raadsconclusies afstemmen met gelijkgestemde EU-lidstaten en zal de Kamer hierover voorafgaand aan het Algemeen Overleg informeren.
Overigens blijft Nederland zich kritisch opstellen in de beheerscomités bij de beoordeling van voorstellen van de Europese Commissie voor verlening van begrotingssteun.
Bent u bereid in aanloop naar beide Raden naar aanleiding van het rapport van de Europese Rekenkamer contact op te nemen met gelijkgestemde EU-lidstaten en de Kamer over de uitkomsten van deze overleggen te informeren voor het Algemeen Overleg RBZ Ontwikkelingssamenwerking op 17 mei 2017?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Taverne over trainingen inzake belastingverdragen voor ambtenaren van de belastingdienst van Zimbabwe?2
Ja
Bent u nog steeds van mening dat de assistentie aan Zimbabwaanse belastingambtenaren bijdraagt aan een versterking van het economisch bestuur van Zimbabwe voor de langere termijn? Zo ja, waar baseert u dat op? Welke monitoringsinstrumenten gebruikt u om bewijs te verkrijgen dat deze vorm van hulp effectief is?
Na één gerichte training in Amsterdam in 2014 op het gebied van verdragsonderhoud (bijhouden en actualiseren van reeds afgesloten verdragen; volgen actuele ontwikkelingen met betrekking tot tax planning en verdragsteksten) voor negen Afrikaanse landen, waarbij twee Zimbabwaanse belastingambtenaren waren uitgenodigd om deel te nemen, is het aanbod van Nederland op vervolgtrainingen ingetrokken omdat het gezien de politieke context in Zimbabwe voor Nederland niet opportuun werd geacht om directe steun aan de Zimbabwaanse belastingdienst voort te zetten.
Kledingmerken die bijdragen aan lage lonen, lange werktijden, kinderarbeid en schooluitval in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Branded Childhood»1 van de coalitie Stop Kinderarbeid en SOMO?
Ja.
Kunt u zich vinden in de conclusie van het rapport dat kledingmerken die laten produceren in Bangladesh niet alleen bijdragen aan lage lonen en excessief overwerk, maar mede als gevolg daarvan ook aan kinderarbeid en schooluitval van de kinderen van volwassen kledingarbeiders?
Het rapport Branded Childhood van Stop Kinderarbeid en SOMO schetst een schrijnend beeld van kinderarbeid in Bangladesh. Kinderen horen op school, niet op de werkplaats. Zoals in het rapport aangegeven, is kinderarbeid in de formele sector inmiddels flink teruggedrongen. In deze sector wordt de kleding geproduceerd die bestemd is voor de export. Kinderen van textielarbeiders werken volgens het rapport wel nog vaak in andere sectoren. Het ontbreken van leefbaar loon onder ouders kan ertoe leiden dat kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen. Nederland erkent dit en zet zich actief in voor leefbare lonen.
Bent u het eens met de aanbevelingen in het rapport en bent u bereid deze onder de aandacht te brengen van de kledingmerken, multistakeholderinitiatieven (waaronder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel) en de regering van Bangladesh?
Het rapport bevestigt dat leefbaar loon een belangrijk instrument is in de aanpak van kinderarbeid. Het kabinet steunt de aanbeveling dat dit onderwerp hoger op de agenda moet bij merken, producenten, de overheid van Bangladesh en in multistakeholder initiatieven. Bovendien beschrijft het rapport belangrijke randvoorwaarden voor leefbaar loon zoals vakbondsvrijheid en eerlijke inkooppraktijken door de kledingmerken.
Het rapport vraagt om actieplannen voor de totstandkoming van hogere lonen in multistakeholder verband. Het kabinet erkent dat de doelstelling om te komen tot leefbaar loon collectief moet worden aangepakt. De Nederlandse overheid, evenals Stop Kinderarbeid, is partij bij het textielconvenant waarbij Nederlandse bedrijven gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over de aanpak van de risico’s in de keten. Van convenantspartijen wordt verwacht dat zij binnen een jaar een actieplan aanleveren om risico’s in de keten aan te pakken. Daarnaast is in het convenant afgesproken dat er collectieve projecten zullen komen op het terrein van vakbondsvrijheid en leefbaar loon. De werkgroep die zich buigt over leefbaar loon komt binnenkort met concrete voorstellen.
Naar aanleiding van de recente loonacties in Bangladesh, heeft de Nederlandse ambassadeur gesproken met de werkgeversorganisatie en de autoriteiten in Bangladesh. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden met een van de grotere vakbondsorganisaties. Nederland heeft het belang van leefbaar loon en de rechten van werknemers in deze gesprekken benadrukt. Kortom, dit rapport ondersteunt de Nederlandse aanpak.
Bent u bereid de stijging van leefkosten (huur, energie) van de afgelopen jaren in Bangladesh te bespreken met de overheid aldaar? Hoe duidt u deze kostenstijging die volgde op een procentueel forse stijging van het minimumloon destijds?
Na recente loonacties in Bangladesh heeft Nederland het voortouw genomen en bij vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en internationale organisaties aandacht gevraagd voor de ontstane situatie. Doel is dit gezamenlijk aan de orde te stellen bij de autoriteiten van Bangladesh.
Bangladesh heeft al jarenlang een hoge inflatie, ook in de periode voorafgaand aan de verhoging van het minimumloon. De inflatie staat grotendeels los van die loonsverhoging. Wel zijn er signalen dat huren en prijzen van levensmiddelen worden verhoogd zodra de lonen in de textielsector of andere belangrijke sectoren zijn verhoogd. Er bestaat immers geen huurbescherming en sociale woningbouw. De loonsverhoging verliest zo helaas een deel van de beoogde koopkrachtverbetering.
Deze problematiek zal aan de orde komen tijdens een ronde tafel over leefbare lonen en sociale dialoog, die Nederland komende zomer zal organiseren in Bangladesh.
Bent u eveneens bereid om dit rapport onder de aandacht te brengen van uw Europese collega’s en de Europese Commissie met het doel om deze kwestie gezamenlijk onder de aandacht van de regering in Bangladesh te brengen?
Het rapport vormt een ondersteuning van de noodzaak om gezamenlijk het belang van leefbare lonen en vakbondsvrijheid onder de aandacht van de regering van Bangladesh te brengen. Zowel in Bangladesh als bijvoorbeeld in het kader van het EU Garment Initiative wordt op dit terrein nauw samengewerkt met de Europese Commissie.
Bent u bereid om meer actie richting in Nederland actieve kledingbedrijven en de Europese Commissie te ondernemen om het ontbreken van een leefbaar loon en de gevolgen daarvan voor volwassenen en kinderen indringend aan de orde te stellen, gezien de geringe vorderingen die nog door kledingbedrijven worden gemaakt met het verhogen van de feitelijke lonen tot een leefbaar loon? Bent u bereid om dit te doen in samenspraak met alle betrokkenen die zich inzetten voor een leefbaar loon?
Nederland is zowel nationaal als internationaal actief op het bevorderen van leefbaar loon en bereikt alleen resultaat door met alle betrokkenen samen te werken. Nederland organiseerde in juni 2016 de Asian Living Wage Conference. De conferentie werd destijds bijgewoond door overheden van productielanden, kledingmerken, producenten, vakbonden en NGO’s. In Nederland worden in het kader van het textielconvenant voorbereidingen getroffen voor een collectieve aanpak op het gebied van leefbaar loon. In de productielanden, te beginnen met Bangladesh, worden ronde tafels georganiseerd om opvolging te geven aan de uitkomsten van de conferentie. Om de Nederlandse aanpak kracht en vaart bij te zetten, wordt ook samenwerking beoogd met de Duitse Textil Bundniss en ACT (Action, Collaboration, Transformation), het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken. Daarnaast zal het kabinet in het kader van het EU Garment Initiative aandringen op actie op het gebied van leefbaar loon.
Het rapport Branded Childhood noemt ook het belang van aangepaste inkooppraktijken van de kledingmerken. Ten einde de problematiek van lage lonen en andere risico’s in de sector ook vanuit dit perspectief te benaderen, organiseerde Nederland in september 2016 de Sustainable Sourcing Conference in Bangladesh. Een concrete uitkomst van de conferentie is het ontwikkelen van een training voor inkopers en producenten gezamenlijk over duurzaam inkopen, georganiseerd door de International Apparel Federation. De training start met een pilot in Bangladesh. Leefbaar loon zal deel uitmaken van het curriculum.
Bent u van plan initiatief te nemen om transparantie door bedrijven te verplichten en om met wetgeving te komen met betrekking tot moderne vormen van slavernij? Bent u bereid om de bestrijding van hongerlonen daar deel van uit te laten maken, gezien het feit dat u in antwoorden op recente eerdere vragen2 instemde met aanbevelingen in het rapport Fabric of Slavery aan regeringen van importerende landen?
Het kabinetsbeleid is gericht op het vrijwillig afsluiten van IMVO-convenanten. In de convenanten worden afspraken gemaakt over naleving van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waaronder richtlijnen op het gebied van transparantie. In het textielconvenant is afgesproken dat bedrijven hun productielocaties zullen melden. Het kabinet hecht daarnaast aan adequate wetgeving op het terrein van minimumlonen en handhaving daarvan in de productielanden zelf. Nederland draagt hiertoe bij aan capaciteitsversterking van de arbeidsinspectie van Bangladesh en zal een ronde tafel organiseren over leefbare lonen in de textielsector.
Kunt u in het kader van leefbaar loon toelichten hoe het onderzoek van keurmerkkoepel ISEAL naar een benchmark voor leefbaar loon staat? Welke vervolgstappen heeft u hieromtrent in gedachten?
ISEAL heeft 22 benchmarks voor leefbaar loon in 15 landen gereed. Een deel is gepubliceerd, de overige volgen binnenkort na uitvoerige validatie met lokale partijen. In het kader van het rapport Branded Childhood is de benchmark voor Bangladesh relevant. Het onderzoek bevestigt een grote afstand tussen de lonen in de textielsector en de benchmark voor een leefbaar loon. Deze informatie zal worden gebruikt in de bovengenoemde (gezamenlijke) vervolgacties in Bangladesh. Daarnaast wordt de informatie gedeeld met betrokken partijen, zoals inkopende merken, zodat ze hiermee bijvoorbeeld in hun inkoopbeleid rekening kunnen houden.
De besteding van belastinggeld aan foute soja |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Round Table for Responsible Soy (RTRS) nu tien jaar bestaat? Bent u zelf eigenlijk tevreden over de resultaten die er in die tien jaar zijn geboekt op het gebied van verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing?
De Round Table on Responsible Soy (RTRS; hierna genoemd de Rondetafel) is in 2006 opgericht en sindsdien uitgegroeid tot een organisatie met een stevige standaard en meer dan 200 leden uit ruim twintig landen. Daaronder bevinden zich 34 Nederlandse bedrijven en organisaties. In 2015 certificeerden boeren in acht landen (Brazilië, Argentinië, Paraguay, Uruguay, Verenigde Staten, Canada, China en India) ruim twee miljoen ton soja op 635.000 hectare. In 2016 is de hoeveelheid en het areaal net als in de jaren ervoor aanzienlijk toegenomen. De gecertificeerde sojaproducenten zijn zowel grootschalig als kleinschalig (vooral in landen als China en India).
Het kabinet constateert dat de Rondetafel de afgelopen jaren belangrijke stappen heeft gezet voor de verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing. De Rondetafel heeft ertoe geleid dat er een aanzienlijke en groeiende groep verantwoorde en gecertificeerde sojaproducenten is. Deze groep werkt volgens de principes en criteria van de Rondetafel omtrent legaliteit en verantwoordelijk gedrag op gebied van arbeid, milieu, en landbouwpraktijken (RTRS-certificering). De Rondetafel-eisen gaan verder dan de nationale wetgeving en dragen daarmee bij aan verduurzaming en het tegengaan van ontbossing.
Echter, er is meer nodig dan certificeringen alleen om alle milieu en sociale kwesties in de soja industrie aan te pakken. De omvang van de uitdagingen vraagt inzet van alle betrokken partijen. Zo spelen bijvoorbeeld ook de overheden van producerende landen een grote rol in het vaststellen en handhaven van wetgeving over bijvoorbeeld ontbossing.
Hoeveel Nederlands geld is er in totaal sinds de start van de RTRS uitgegeven, inclusief de gelden van het zogenaamde Soy Fast Track Fund (SFTF) van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) – een geldstroom gericht op het financieren van soja-producenten die deelnemen aan de RTRS -? Hoeveel geld wordt er komend jaar aan de RTRS en het SFTF uitgegeven?
In onderstaande tabel ziet u de betalingen die in de periode 2006–2016 aan de Rondetafel en het Soy Fast Track Fund zijn gedaan.
Ontvangende organisatie
Betalende organisatie
Bedrag
Jaar
Omschrijving
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 46.550
2007
Ontwikkeling van deRound Table on Responsible Soy Development Group
Ministerie van Economische Zaken
€ 688.000
2008–2010
Proces van vaststelling van de Rondetafel-standaard
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 6 miljoen
2011–2016
Fase I en II van het Soy Fast Track Fund, gericht op de verduurzaming en certificering van sojaproductie
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 3 miljoen euro
2014–2017
Fase III van het Soy Fast Track Fund,gericht op de landschapsaanpak
Naast deze betalingen werkt het ministerie met diverse partners (zoals Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad) samen aan de verduurzaming van soja, onder andere door boeren te trainen aan RTRS-certificering te voldoen.
Kunt u nog eens uitleggen wat precies het doel is van dit Soy Fast Track Fund, hoe precies wordt getracht dat doel te bereiken, en welke meetbare resultaten dit sinds de start heeft opgeleverd?
Het Soy Fast Track Fund is in 2011 opgericht door het Initiatief Duurzame Handel (IDH) om RTRS-certificering van sojaboeren in Argentinië, Brazilië en Paraguay te versnellen. Primair doel is om ontbossing te voorkomen. De eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund (2011–2016) hadden tot doel om meer marktaanbod van soja met RTRS-certificering te genereren. Hiertoe ondersteunden (voornamelijk) producentenorganisaties en NGOs boeren met kennis over de verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Het grootste deel van de verbeteringen op de boerenbedrijven is door henzelf betaald. Tegenover de 6 miljoen euro die Ministerie van Buitenlandse Zaken bijdroeg aan de eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund stond 17,6 miljoen euro private cofinanciering.
De derde- en tevens slotfase van het Soy Fast Track Fund loopt tot komende zomer en draait om het testen van de zogenaamde landschapsbenadering voor soja en het ontwikkelen van een landschapsbenadering in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso.
Via het Soy Fast Track Fund is 469.235 hectare soja RTRS-gecertificeerd; 1.268.620 hectare is op het niveau van RTRS-certificering, maar nog niet gecertificeerd.
Kunt u een overzicht verstrekken dat inzichtelijk maakt welke bedrijven in de sojaketen geld hebben aangevraagd uit het Soy Fast Track Fund en hoeveel, en welke aanvragen vervolgens ook daadwerkelijk gehonoreerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 1 voor de bestedingen van fase I en II van het Soy Fast Track Fund (zes miljoen via Initiatief Duurzame Handel).
Deelt u de mening dat het wenselijk is als ook voor regelingen als het SFTF inzicht gegeven wordt in de precieze besteding van de middelen en welke resultaten ermee geboekt worden? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat het in de toekomst wel mogelijk is om een adequate verantwoording van de besteding van de Soy Fast Track Fund-gelden af te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vraagt van organisaties die subsidies ontvangen om te rapporteren over de te bereiken resultaten op het niveau van output, outcome en impact. Dit alles binnen de kaders van de subsidiebeschikking. Deze resultaatsverantwoording geeft adequaat inzicht in de besteding van de middelen, ook in het geval van het Soy Fast Track Fund.
Vindt u het te rechtvaardigen om Nederlands belastinggeld uit te geven aan soja-producenten die slechts aan zeer zwakke criteria hoeven te voldoen, terwijl deze criteria niet eens onafhankelijk gecontroleerd worden?
Het kabinet deelt de mening dat de Rondetafel-criteria zeer zwak zouden zijn niet. Deze criteria gaan bij elk van de vijf principes verder dan wat wettelijk vereist is, te weten op het gebied van:
Deze criteria worden met regelmaat aangepast. Zo staat de Rondetafel bijvoorbeeld geen ontbossing meer toe, ook als dat volgens de lokale wetgeving wel mogelijk is. Daarmee is de Rondetafel in Brazilië strenger dan de Braziliaanse Boswet. De Rondetafel wordt als de hoogste standaard voor verantwoorde soja in de sector beschouwd. Gecertificeerde boeren worden jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijke derde partij.
Bent u bereid om de financiële bijdrages aan RTRS te beëindigen, nu na tien jaar onvoldoende resultaat is geboekt op het gebied van werkelijke verduurzaming?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de sojaproductie verduurzaamt en is positief over de resultaten die hiermee zijn bereikt. De Rondetafel heeft hierin een cruciale rol gespeeld. Het kabinet zal de komende jaren dan ook blijven investeren in verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Solidaridad heeft de afgelopen jaren bijvoorbeeld positieve resultaten geboekt met programma’s voor de verduurzaming van sojaproductie van kleine boeren in India, China, Bolivia, Paraguay, Mozambique en Malawi. Deze programma’s bereikten zo’n 200.000 producenten en 47.000 landarbeiders met een areaal van 502.000 hectare onder duurzaam beheer. De verbeterde landbouwpraktijken hebben niet alleen RTRS-certificering mogelijk gemaakt, maar gemiddeld ook geleid tot twintig procent meer opbrengst.
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt op 20 december 2016, waarin aan het licht kwam dat een door coalitielanden gefinancierd mortuarium gebruikt zou zijn als jongensbordeel?
Ja.
Kunt u bevestigen dat gedurende de ISAF-missie duidelijk werd dat het gebouw verkeerd is gebruikt? Kunt u achterhalen wanneer dit exact is ontdekt en of er vervolgens maatregelen zijn getroffen?
Het kabinet beschikte gedurende de ISAF-missie niet over informatie waaruit bleek dat het mortuarium voor andere doeleinden werd gebruikt. Het kabinet vernam de informatie over het vermeende verkeerde gebruik van het mortuarium uit de desbetreffende uitzending van Brandpunt.
Het thema misbruik van kinderen en vrouwen werd met regelmaat door Nederland aan de orde gesteld tijdens gesprekken met lokale leiders, zoals gouverneurs en imams.
Klopt het dat dit mortuarium zich bevond op steenworp afstand van de militaire basis waar Nederlandse soldaten verbleven?
Ja. Het mortuarium bevond zich in de nabijheid van Kamp Holland (Tarin Kowt).
Is het gebouw, voor zover de regering heeft kunnen achterhalen, ook gebruikt voor het uitbuiten van zogeheten «bacha bazi», minderjarige Afghaanse jongens die onvrijwillig door lokale leiders werden misbruikt voor het verrichten van seksuele handelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse regering inderdaad financieel bijgedragen aan de bouw van dit mortuarium?
Ja. In 2008 heeft Nederland door tussenkomst van het Nederlandse Provinciaal Reconstructie Team de bouw van het mortuarium op «Cemetery Hill» in Tarin Kowt gefinancierd. Hiermee was een bedrag gemoeid van bijna 15.000 euro. Het project is in samenwerking met de plaatselijke autoriteiten ontwikkeld en gerealiseerd om daarmee de plaatselijke bevolking beter in staat te stellen te voldoen aan de religieuze gebruiken bij overlijden.
Kinderarbeid en uitbuiting op gecertificeerde palmolieplantages in Indonesië |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International waaruit blijkt dat onder andere Nestlé en Unilever palmolie inkopen bij gecertificeerde Indonesische palmolieplantages waar kinderarbeid en uitbuiting plaatsvinden?1 Bent u van mening dat palmolie met gebruikmaking van kinderarbeid niet duurzaam is en het deelnemen aan de Round Table on Sustainable Palmoil (RSPO) of inkopen op RSPO-gecertificeerde plantages niet voldoende is om palmolie duurzaam te noemen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. Het kabinet is van mening dat producten die met kinderarbeid tot stand zijn gekomen niet duurzaam zijn.
In de mondiale markt verwelkomt Nederland de RSPO als vrijwillige en transparante standaard voor duurzaamheid. Maatschappelijke organisaties stellen deze standaard mede vast en monitoren de naleving ervan. De RSPO kent een klachtenmechanisme waar schending van de afspraken gemeld kan worden. Een onafhankelijk panel beoogt klachten op een transparante en eerlijke manier op te lossen. Dit kan leiden – en heeft ook al geleid – tot schorsing van een bedrijf uit de RSPO. Het kabinet constateert dat er ruimte is voor verbetering van de standaard, maar beschouwt de RSPO nog steeds als één van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie.
Het kopen van gecertificeerde producten is echter geen vervanging van de verplichting voor multinationals om hun due diligence te doen. Als er aanwijzingen zijn dat bedrijven de OESO-richtlijnen niet naleven, kan een klacht worden ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Bent u verrast door de bevindingen bij palmolieproducent Wilmar, een bedrijf dat al meermaals de fout inging onder meer bij het illegaal afbranden van veengronden in Indonesië?
De bevindingen in het rapport op het gebied van de mensen- en arbeidsrechten in de palmolie industrie zijn zorgwekkend. Hoewel er vooruitgang is geboekt bij het aanpakken van de milieuproblematiek rondom palmolieteelt, dient er meer aandacht te worden besteed aan de rechten van de mens en arbeid te algemeen. De verschillende betrokken partijen in de industrie, controlerende instanties en overheden dienen een leidende rol te spelen om dit proces te versnellen.
Het kabinet is daarom ook tevreden met de reacties van onder meer Wilmar, Nestlé en Unilever op het rapport van Amnesty International, die volle medewerking hebben toegezegd om bij te dragen aan het realiseren van structurele oplossingen voor de geconstateerde problemen.
Welke verantwoordelijkheid kent u de RSPO toe in relatie tot de geconstateerde mensenrechtenschendingen? Wat betekent dit voor de geloofwaardigheid en uw mening ten aanzien van dit initiatief? Waar zitten volgens u de «blinde vlekken», op grond waarvan dergelijke schendingen niet op de radar stonden?
De RSPO is een mondiaal multi-stakeholderinitiatief waarin bedrijfsleven en NGOs samenwerken aan hogere standaarden in de transitie naar duurzame palmolie en het certificeren van palmolieplantages om structurele verbeteringen te realiseren in de gehele industrie. Dankzij de RSPO zijn er de afgelopen tien jaar veel verbeteringen doorgevoerd op palmolieplantages, maar er is nog werk te verzetten, zowel op milieu als sociaal vlak. Dit wordt door alle betrokkenen erkend.
Niet alle onderzochte plantages in het Amnesty International rapport zijn RSPO-gecertificeerd. Voor zover ze dit wel zijn, ziet het kabinet twee punten voor verbetering. Allereerst heeft de RSPO een rol in de verbetering van haar eigen standaard; arbeidsomstandigheden zouden hier sterker in moeten worden opgenomen. Het kabinet ziet op dit vlak gelukkig positieve bewegingen. Zo stonden mensenrechten en arbeidsomstandigheden vorige maand op de agenda van de afgelopen RSPO Rondetafelconferentie in Bangkok. Daarnaast toont het rapport aan dat er ruimte is voor verbetering van de RSPO-accreditatie van plantages en monitoring. Het kabinet steunt daarom de versterking van de ruimte die certificeringsorganisaties vanaf 2017 krijgen om de bekwaamheid van auditors te verbeteren en hun toezicht te versterken.
Tegelijkertijd is er meer nodig dan alleen (RSPO-) certificeringen om alle milieu en sociale kwesties in de palmolie industrie aan te pakken. De omvang van de uitdagingen vraagt inzet van alle betrokken partijen. Zo spelen bijvoorbeeld ook de overheden van producerende landen een grote rol in het vaststellen en handhaven van wetgeving over arbeidsomstandigheden en landrechten. De International Labour Organization (ILO) heeft het opstellen van een «National plan of action on the promotion of decent work on palm oil palm plantations» door de Indonesische overheid, werknemers- en werkgeversorganisaties gefaciliteerd. Dit zal de komende jaren geïmplementeerd worden.
Wat betekenen de uitkomsten van dit rapport voor de ambitie om Europa in 2020 100% duurzame palmolie te laten gebruiken?2
Eventuele schendingen van de afspraken moeten worden aangepakt, maar ondermijnen niet de ambities en concrete acties op dit terrein. De ambitie om te komen tot een 100% duurzame palmolie keten in 2020 is met de verklaring van 7 december 2015 breder in Europa overgenomen. De verklaring is inmiddels ondertekend door verschillende sectororganisaties die actief zijn in elf Europese landen en wordt ondersteund door vijf Europese regeringen (Denemarken, Duitsland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). Vorige week heeft ook Frankrijk laten weten in de komende maand tot ondertekening van de Amsterdam Verklaringen over te willen gaan.
Bent u bereid met Unilever in gesprek te gaan over de stelling in het rapport dat het bedrijf de misstanden niet ontkende noch desgevraagd is ingegaan op hun beleid ten aanzien van kinderarbeid? Zo ja, welke stappen moet Unilever volgens u nemen om de betrokken kinderen van een toekomst te voorzien en schendingen in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet kent Unilever als een bedrijf dat vooroploopt in de verduurzaming van palmolie en dat oog heeft voor de diverse problematiek in de sector. Het is dan ook niet voor niets dat Unilever in mei 2016 haar «Sustainable Palm Oil Sourcing Policy»heeft aangepast met specifieke nadruk op rechten van werknemers en bescherming van de werknemers. Het kabinet heeft regelmatig contact met Unilever in het kader van verschillende duurzaamheidsinitiatieven waarop dit bedrijf een leidende rol speelt. Het kabinet zal het gesprek aangaan over kinderarbeid en verkennen wat de mogelijkheden van Unilever zijn om dit in multi-stakeholderverbanden – zoals de RSPO, het Consumer Goods Forum, de Tropical Forest Alliance en de Leadership Group for Responsible Recruitment,waar Unilever aan deelneemt – aan de orde te stellen.
Wat is uw reactie op de oproep van Amnesty International om Unilever en de andere genoemde bedrijven transparant te laten zijn over in welke van hun producten palmolie zit die afkomstig is van de plantages waar misstanden zijn aangetroffen?
Unilever en andere bedrijven hebben contact met palmolieleverancier Wilmar over de door Amnesty International beschreven misstanden; er loopt al enkele maanden onderzoek naar de misstanden en de eerste stappen zijn gezet om deze te adresseren.
Door de complexiteit van de palmolieketen is het nu nog niet mogelijk om alle palmolie voldoende te traceren. De koplopers op gebied van transparantie, waaronder Wilmar, kunnen op dit moment de palmolie herleiden tot de oliemolen waar de palmolievruchten worden geperst. Soms is tracering tot de palmolieplantage mogelijk. De European Sustainable Palm oil Organisation (ESPO) heeft als streven om in 2020 alle Europese palmolie te kunnen herleiden naar de plantage. De eerste tussenstap hierin is het herleiden van alle palmolie tot de oliemolen.
Hoe kijkt u aan tegen het door bedrijven foutief informeren en inlichten van consumenten over de duurzaamheid van hun producten? Bent u van mening dat hier tegen opgetreden zou moeten worden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is het kabinet voorstander van het eerlijk informeren van consumenten. Het kabinet constateert dat het merendeel van de bedrijven dit basisprincipe volledig onderschrijft. Tegelijkertijd dient te worden opgemerkt dat die bedrijven zelf ten gevolge van ingewikkelde toeleveringsketens niet altijd alle informatie kunnen verschaffen voor wat betreft elke stap in de keten. Grip krijgen op de gehele keten is in onze ogen dan ook de volgende fase en uitdaging op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Welke stappen gaat u ondernemen in uw contacten met de Indonesische overheid en de overheden van omringende palmolie producerende landen, inzake deze zoveelste zorgwekkende schendingen in de palmoliesector?
De verduurzaming van palmolie is een vast onderwerp in de dialoog tussen de Nederlandse en Indonesische regering. Tijdens de handelsmissie naar Indonesië eind november heeft het kabinet hier ook aandacht aan geschonken, zowel in bilaterale gesprekken met de betrokken ministers, als tijdens de rondetafelbijeenkomst over duurzame palmolie. Aan deze rondetafel namen, naast de Nederlandse Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Indonesische Minister van Handel, ook Nederlandse banken en palmoliegebruikers, Chinese palmoliebedrijven (producenten en gebruikers), NGOs en VN-organisaties deel. Tijdens de rondetafel is, volgend op het recent getekende bankenconvenant, gesproken over de financiering van kleine palmolieboeren ten behoeve van de verduurzaming van hun productie. Ook werd gesproken over de rol van diverse partijen om de achterblijvende vraag naar duurzame palmolie te stimuleren. De Chinese Julong Group kwam tijdens deze bijeenkomst met een voorstel om, samen met de Nederlandse bancaire sector en de Indonesische overheid, een modelplantage voor duurzame palmolieproductie te realiseren op 20.000 hectare van hun eigen concessie als voorbeeld voor andere bedrijven. Het kabinet financiert daarnaast via het Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad projecten in Indonesië gericht op de verduurzaming van palmolie. Dit doen ze bijvoorbeeld door boeren te trainen in duurzame productie en met lokale overheden samen te werken aan het verduurzamen van hele landschappen.
De mate waarin Nederlandse verzekeraars zich inzetten voor toegang van mensen in arme landen tot medicijnen |
|
Eric Smaling , Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de lage scores van de Nederlandse verzekeringsbranche in de Eerlijke Geldwijzer en de Eerlijke Verzekeringswijzer als het gaat om gezondheid? Kunt u tevens reageren op het feit dat vijf van de daarin genoemde verzekeraars de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index niet hebben ondertekend? Welke redenen hebben deze verzekeraars u gegeven om deze Index niet te ondertekenen?1
De lage scores van de Nederlandse verzekeringsbranche in de Eerlijke Geldwijzer en de Eerlijke Verzekeringswijzer op het gebied van gezondheid zijn teleurstellend. Vijf van de tien genoemde verzekeringsmaatschappijen in de Eerlijke Verzekeringswijzer hebben de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index niet ondertekend. Vier van hen, Aegon, NN, Legal & General en Allianz, zijn in contact met de Access to Medicine Foundation en overwegen de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index te ondertekenen.
Vier verzekeraars, Achmea, VIVAT, APG en Delta Loyd, hebben de Investeerdersverklaring al ondertekend en zijn actieve deelnemers in het werk van de Access to Medicine Foundation. Zij namen onder meer deel aan het dataverzamelingsproces voor de 2016 Index. Drie van de genoemde verzekeringsbedrijven, NN, Allianz en ASR, zijn lid van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO).
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de in 2014 gedane toezegging om het Verbond van Verzekeraars uit te nodigen «om te bespreken hoe de Access to Medicine Index onder verzekeraars bredere bekendheid en toepassing kan krijgen»?2
Er is een gesprek geweest met het Verbond van Verzekeraars. Hoofdonderwerp was de betrokkenheid van het Verbond bij ontwikkeling van pensioenen voor de informele sector in ontwikkelingslanden. En marge hiervan is de Access to Medicine Index kort besproken.
Heeft u tijdens deze gesprekken afspraken gemaakt met het Verbond van Verzekeraars om zich in te spannen voor een betere toegang van mensen in arme landen tot medicijnen?
Er zijn geen concrete afspraken hierover gemaakt.
Echter, het Verbond van Verzekeraars heeft samen met de overheid in 2015 het initiatief genomen om een IMVO-convenant af te sluiten. In dit convenant zullen ook afspraken gemaakt worden over de bijdrage die verzekeraars kunnen leveren aan de Sustainable Development Goals (SDGs). De overheid zal hierbij de doelstelling over gezondheid (SDG 3), waaronder de toegang tot medicijnen, agenderen. In dit verband zal de Access to Medicine Index aan de orde worden gesteld, teneinde hieraan onder verzekeraars bredere bekendheid te kunnen geven.
Welke inspanningen hebben Nederlandse verzekeraars sinds de beantwoording van onze eerdere vragen over dit onderwerp ondernomen om deze toegang te verbeteren? Kunt u bevestigen dat Aegon, Delta Lloyd, Generali, Legal & General en NN Group nauwelijks inspanningen hebben gepleegd om hun investeringsbeleid te verbeteren?3
Alle verzekeraars zijn op enigerlei wijze actief op het terrein van het vergroten van de toegang van mensen in arme landen tot medicijnen. Achmea, VIVAT, APG en Delta Loyd zijn ondertekenaars van de Investeerdersverklaring en zijn actieve deelnemers aan het werk van de Access to Medicine Foundation. ASR, Aegon, NN, Legal & General en Allianz hebben bij de Access to Medicine Foundation informatie gevraagd en onderzoeken wat de mogelijkheid zijn voor hun bedrijf om de Investeerdersverklaring te ondertekenen.
Bent u bereid om de verzekeraars die slecht scoren op duurzaamheid aan te sporen tot spoedige actie om hun beleid op orde te brengen? Hoe gaat u hieraan invulling geven?
Ja. Binnen het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant van de verzekeringssector worden in overleg met de sector, NGO’s en vakbonden om afspraken gemaakt over de naleving van de OESO Richtlijnen en de UNGPs en over de gezamenlijke inzet om risico’s op bijvoorbeeld milieuverontreiniging en mensenrechtenschendingen aan te pakken en te voorkomen. Onderdeel van deze besprekingen zijn de mogelijke verbeteringen van het IMVO beleid van verzekeraars.
Hoe kunnen Nederlandse verzekeraars hun invloed als investeerder inzetten voor een betere toegankelijkheid van mensen in arme landen tot de producten van farmaceutische bedrijven?
Het investeringsbeleid van verzekeraars is primair de verantwoordelijkheid van die verzekeraars. Zij kunnen hun invloed als investeerder inzetten voor een betere toegang van mensen in arme landen tot de producten van farmaceutische bedrijven door de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index te ondertekenen. Zij investeren dan in farmaceutische bedrijven die werken aan het toegankelijker maken van medicijnen voor arme mensen.
Hoe beoordeelt u de reactie van Aegon op haar onverminderd slechte score op de Eerlijke Verzekeringswijzer, dat die slechte score gebaseerd is «op het gebrek aan beleidsvoornemens van Aegon als internationale verzekeraar»4? Deelt u de mening dat een goed beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bij uitstek dient te worden uitgedrukt in beleidsvoornemens?
De reactie van Aegon heeft betrekking op de manier waarop de Eerlijke Verzekeringswijzer tot de score is gekomen. Het is aan deze twee betrokken partijen om hierover te oordelen.
Ja, het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen en de UNGPs naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven IMVO beleidsvoornemens dienen te hebben.
Krijgt dit onderwerp aandacht in het IMVO-convenant van de verzekeringssector dat volgens uw meest recente berichtgeving begin 2017 afgerond zou moeten zijn? Zo niet, bent u bereid hierover opnieuw met het Verbond van Verzekeraars in gesprek te gaan?
De afspraken in het IMVO-convenant van de verzekeringssector zullen gericht zijn op het hele verantwoord beleggingsbeleid van de verzekeraars. Dit beleid is van toepassing op alle beleggingen door verzekeraars, waaronder beleggingen in de farmaceutische bedrijven.
Welke rol ziet u voor De Nederlandsche Bank (DNB) weggelegd om te bevorderen dat verzekeraars hun beleggingen verduurzamen?
Het opstellen en uitvoeren van het beleggingsbeleid is een taak van de verzekeraars zelf. Daarbij moeten verzekeraars zich aan de bijbehorende wet- en regelgeving houden, waaronder de vereiste om alle relevante risico’s te managen (Besluit Prudentiële regels Wft, art. 23).
De Nederlandsche Bank houdt er toezicht op dat verzekeraars zich aan dit besluit en andere prudentiële wet- en regelgeving houden. De Nederlandsche Bank heeft de afgelopen jaren haar aandacht voor Environmental, Social, Governance-risico’s en Environmental, Social, Governance-aspecten van financiële activa vergroot, waarvan het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de op handen zijnde energietransitie en het onderzoek naar duurzaam beleggen bij pensioenfondsen getuigen. Voor 2017 is klimaatrisico’s één van de toezichtthema’s bij De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank wil onder andere de mogelijkheid van een klimaatrisico-stresstest onderzoeken en een nadere analyse maken van de mogelijke impact van de fysieke risico’s van klimaatverandering voor de verplichtingenkant van de balansen van verzekeraars. Daarnaast neemt De Nederlandsche Bank ook deel aan het Sustainable Insurance Forum. Dit internationaal overleg brengt verschillende verzekeringstoezichthouders, het United Nations Environment Programme (UNEP) en de International Association of Insurance Supervisors (IAIS) samen om ervaringen en best practices te delen, alsook kennis op het gebied van een duurzame verzekeringssector te vergroten.
Naast de toegenomen aandacht voor Environmental, Social, Governance-risico’s, speelt De Nederlandsche Bank een bredere faciliterende en katalyserende rol in de sector als het gaat om duurzaamheid. De Nederlandsche Bank heeft daartoe onder andere het Platform voor Duurzame Financiering opgericht, welke de koepelorganisaties van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders bij elkaar brengt, tezamen met de Ministeries van Financiën en Infrastructuur en Milieu, de Autoriteit Financiële Markten en het Sustainable Finance Lab. Dit Platform streeft naar cross-sectorale coördinatie en kennisdeling, alsook het gezamenlijk uitwerken van duurzaamheidsonderwerpen.
De duizenden kinderen die als kindsoldaten worden gebruikt in de Centraal Afrikaanse Republiek |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van One World waarin wordt gesteld dat er nog altijd tussen de 6.000 en 10.000 kindsoldaten in de Centraal Afrikaanse Republiek (hierna, CAR) zijn, die worden misbruikt en worden ingezet als seksslaven door de twee rivaliserende groepen Ex-Seleka en Anti-Balaka? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Het kabinet is bekend met het artikel van One World en betreurt het zeer dat er nog steeds kinderen in de Centraal Afrikaanse republiek (CAR) worden gerekruteerd en ingezet als strijders in gewapende conflicten. Het kabinet is bezorgd over de situatie van kindsoldaten en heeft grote waardering voor organisaties die zich inzetten voor de demobilisatie en re-integratie van deze kinderen.
Kunt u de door Unicef in het artikel aangehaalde schattingen van het aantal kindsoldaten bevestigen? Hoeveel kinderen zijn er volgens u inmiddels vrijgelaten en hoeveel zitten er nog in de jungle?
Het is onduidelijk hoeveel kindsoldaten er momenteel in de CAR zijn. In 2014 schatte UNICEF dat er 6.000 tot 10.000 kindsoldaten waren in CAR. Op dat moment waren er twee belangrijke milities, de Ex-Seleka en Anti-Balaka. Sinds 2014 zijn UNICEF en haar partnerorganisaties er in geslaagd 9.193 kinderen vrij te krijgen (2.430 meisjes en 6.763 jongens). Op dit moment is het beeld ondoorzichtiger geworden door de opkomst van diverse andere gewapende groepen. In oktober jl. schatte de regering van de CAR het aantal kindsoldaten op 13.000, ondanks de vrijlating van meer dan 9.000 van hen sinds 2014. Ook UNICEF meent dat er momenteel nog duizenden kindsoldaten in de CAR zijn.
Hoe kijkt u aan tegen het afgelopen jaar bereikte akkoord tussen de regering en de gewapende groepen? Kunt u toelichten welke rol Nederland, al dan niet in samenwerking met andere lidstaten en/of donoren, heeft gespeeld bij het bereiken van dit akkoord?
Het kabinet is verheugd over het akkoord dat op 5 mei 2015 is gesloten tussen de regering en tien gewapende groepen en hoopt op snelle en volledige implementatie van het akkoord. Het akkoord heeft drie hoofdpunten:
Nederland is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het akkoord.
Het akkoord kwam tot stand door de inzet van MINUSCA en UNICEF in het kader van hun DDR-programma (Disarmament, Demobilisation and Reintegration) en is in overeenstemming met Veiligheidsraadresolutie 1612(2005) over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten.
Wat heeft Nederland tot nu toe gedaan om de vrijgekomen kindsoldaten te bereiken en te voorzien van onderwijs, psychische hulp en een waardige toekomst?
Via de Dutch Relief Alliance financiert Nederland behalve noodhulp ook ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten in de CAR die bijdragen aan het voorkomen van rekrutering van kinderen door gewapende groepen en aan de opvang en re-integratie van voormalige kindsoldaten. Daarnaast draagt Nederland via de algemene vrijwillige bijdrage aan UNICEF bij aan programma’s voor opvang, begeleiding, medische en geestelijke zorg en re-integratie van voormalige kindsoldaten.
Welke mogelijkheden ziet u voor de internationale gemeenschap om de overige kindsoldaten vrij te krijgen? Welke rol kan Nederland daarbij spelen?
De internationale gemeenschap moet actief blijven lobbyen voor uitvoering van het akkoord en voor de aanpak van straffeloosheid. UNICEF zet zich in voor de uitvoering van het akkoord in de CAR en Nederland bij de VN en de EU. Daarnaast steunt Nederland de aanpak van straffeloosheid via een bijdrage aan het VN Multi Partner Trustfund (VN MPTF) voor de CAR, onder andere gericht op de oprichting van een speciaal strafhof.
Kunt u toelichten hoe het geven van humanitaire hulp aan de CAR via het «Bekou Fund» en «Trust Fund» functioneert? Op welke wijze hebben deze fondsen bijgedragen aan het verbeteren van de levens van de ex-kindsoldaten? Kunt u daarbij ingaan op de verschillen tussen de fondsen, en waar ze elkaar mogelijk versterken of juist tekortschieten?
Het EU Bekou Fund richt zich primair op versterking van weerbaarheid, basisdienstverlening, voedselzekerheid en economische activiteiten. Het Bekou Fund werkt hoofdzakelijk met internationale ngo’s, die samenwerken met nationale ngo's en richt zich ook op versterking van de overheid.
De twee fondsen zijn complementair en richten zich op verschillende terreinen. Hoewel deze twee fondsen zich niet primair richten op humanitaire hulp, heeft een deel van de programma's tot nog toe, onder druk van de enorme noden in het land, wel een noodhulp karakter.
De programma’s van beide fondsen hebben onder andere bijgedragen aan technische training, werk en gezondheidszorg voor jongeren. Deze programma’s richten zich echter niet specifiek op voormalige kindsoldaten.
Kunt u toelichten of er momenteel voldoende middelen voor handen zijn voor opvang en psychische alswel medische zorg? Bent u bereid middelen vrij te maken voor extra steun aan de vrijgekomen kindsoldaten zodat zij een eerlijke kans krijgen op een waardige toekomst?
De kosten voor demobilisatie en re-integratie, inclusief psychische en medische zorg, van voormalige kindsoldaten wordt geschat op 56,8 miljoen USD. Voor de komende drie jaar is jaarlijks 18,9 miljoen USD begroot voor de opvang van kindsoldaten binnen het Nationaal Plan voor Herstel en Stabiliteit van de Centraal Afrikaanse Republiek. De totale kosten voor het Nationaal Plan worden geschat op 3,2 miljard USD. Tijdens de donorconferentie voor de CAR in november jl. is 2,2 miljard USD toegezegd. Dit is genoeg om de eerste drie jaar van het Nationaal Plan te implementeren.
In 2016 heeft Nederland een bijdrage van 14 miljoen euro geleverd via het EU Bekou Fund, het VN Multi Party Trust Fund, de Dutch Relief Alliance, het Common Humanitarian Fund en het ICRC. Het kabinet voorziet momenteel geen extra bijdrage.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met documentaire Grenzeloos Misbruikt van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en het International Justice Mission?
Ja.
Wat voor belemmeringen ervaart de politie bij het uitvoeren van online undercover recherchewerk, waaronder op Silk Road, Agora of andere darknet markets? Kan de politie daarbij gebruik maken van zogeheten «honeypot»-technieken? Heeft de politie dergelijke methodes reeds in de praktijk toegepast?
De huidige wetgeving biedt weinig tot geen mogelijkheden om de gebruikers op de bedoelde omgevingen op het TOR-netwerk te de-anonimiseren. Dat netwerk is naar zijn aard zo ingericht dat gebruikers daar anoniem zijn en omgevingen vaak zo besloten dat het onmogelijk of in ieder geval zeer tijdrovend en moeilijk is als «buitenstaander» deelnemer te worden of er ongezien opsporingswerk te verrichten. In het wetsvoorstel Computercriminaliteit III zijn nieuwe bevoegdheden opgenomen die naar verwachting de huidige belemmeringen zoveel als mogelijk opheffen. Dat is noodzakelijk.
Wettelijk gezien is het toegestaan onder voorwaarden gebruik te maken van honeypots of het (overnemen van) het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten gepleegd worden. De Nederlandse politie heeft daar zelf ook ervaring mee, met name in onderzoeken naar computervredebreuk.
Het uitvoeren van online recherchewerk vraagt om digitale experts. Op dit moment is bij de hier bedoelde soort zaken vooral een aandachtpunt het op peil houden van het aanbod aan digitale specialisten voor de integrale aanpak van de hier bedoelde gedigitaliseerde criminaliteit.
Is naar uw mening een nadere aanpassing van het Wetboek van Strafrecht gewenst teneinde de inzet van virtuele personen mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject? Welke mogelijke risico's ziet u in dit licht van uitlokking door de politie?
Het Wetboek van Strafrecht staat, na de wijzigingen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr. 2) niet in de weg aan de inzet van lokmiddelen voor de opsporing van online misbruik van kinderen. Door voormelde wetswijzigingen worden gedragingen die gepleegd worden met betrekking tot iemand die zich voordoet als een minderjarige eveneens strafbaar. Hierdoor kan de politie na de wetswijziging de lokpuber inzetten als opsporingsmiddel bij de opsporing van grooming en verleiding van een minderjarige.
De inzet van lokmiddelen is vooral een kwestie van strafvorderlijke aard. Opsporingsambtenaren zijn volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad op basis van algemene taakstellende bepalingen – de artikelen 3 Politiewet 2012 en 141 van het Wetboek van Strafvordering – onder voorwaarden bevoegd tot het inzetten van lokmiddelen». Eén van de voorwaarden is dat de verdachte door het optreden van de opsporingsambtenaar niet wordt gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht, het zogenaamde Tallon-criterium (Hoge Raad 4 december 1979, NJ 1989, 356).
Naar aanleiding van het Sweetieproject heeft het OM enkele tientallen zaken onderzocht, in geen van de zaken is vervolging ingesteld, omdat telkens sprake was van uitlokking. Gelet op deze ervaringen maken politie en OM tot nu toe bij de opsporing geen gebruik van bewegende animaties, zoals toegepast in het Sweetieproject.
Voor zover in de toekomst in de opsporingspraktijk gebruik gemaakt gaat worden van bewegende animaties zal het hiervoor genoemde Tallon-criterium in acht genomen dienen te worden.
Op wat voor manier steunt u de Filipijnse overheid in het aanpakken van webcamseks met minderjarigen?
Via de Nederlandse ambassade in Manila wordt ingezet op versterkte samenwerking met de Filipijnse overheid via de politie liaison, het OM en de private sector door informatie en best pratices op mensensmokkel en seksuele uitbuiting van kinderen uit te wisselen. Daarnaast wordt via het SRGR partnerschapsfonds ngo’s, waaronder Terre des Hommes in de Filipijnen in staat gesteld om tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme tegen te gaan.
In hoeverre bieden nieuwe technologieën zoals Microsoft’s PhotoDNA technologie oplossingen in samenwerking met bedrijven als Google, Facebook en Twitter teneinde kinderporno op te sporen?
Microsoft’s Photo DNA, maar ook andere technologische mogelijkheden worden door bedrijven zoals Google, Facebook en Twitter gebruikt om materiaal van kinderporno op de eigen servers te ontdekken en dit, op basis van Amerikaanse wetgeving, verplicht te melden bij het Amerikaanse National Centre for Missing and Exploited Children (NCMEC). Photo DNA en soortgelijke technische mogelijkheden resp. producten zijn bij de politie bekend en worden ook gebruikt.
Wat voor rol ziet u weggelegd voor het onderwijs, zowel hier in Nederland als in landen als de Filipijnen, teneinde kinderen digitale vaardigheden en weerbaarheid te leren om seksueel online misbruik te voorkomen?
Het weerbaar maken van kinderen tegen verschillende vormen van seksueel misbruik is noodzakelijk. Onderwijs en voorlichting hebben daarin zeker een rol. Het gaat daarbij om het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Hieraan wordt in de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen in het funderend onderwijs in hun onderwijsprogramma aandacht besteed. Daarnaast voeren scholen in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid. Kinderen (veilig) leren omgaan met de digitale wereld is ook een belangrijk onderdeel van een toekomstgericht curriculum waaraan gewerkt wordt in het kader van Onderwijs2032.
Het bericht dat waterschappen risicovolle buitenlandse projecten aangaan |
|
Martin Bosma (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waterschappen sluiten risico-lening voor buitenlandse-projecten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel geld de waterschappen jaarlijks gezamenlijk investeren in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor internationale projecten. Het betreft overwegend inzet in menskracht. De waterschappen besteden hieraan gezamenlijk 0,25% van hun totale personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Deelt u de mening dat de waterschappen moeten stoppen met deze vorm van ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik – om de volgende redenen – niet met u eens.
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise. 3
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Bent u bereid de waterschappen tot de orde te roepen zodat ze hun internationale waterplannen staken en zich uitsluitend richten op hun Nederlandse kerntaken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet. De waterschappen vormen een zelfstandige bestuurslaag waarop niet het Rijk maar de provincie toezicht houdt.
Daarnaast ben ik door uw Kamer bij motie opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.4
Bent u bereid de waterschappen onder te brengen bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daartoe niet bereid.
In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the future?», beoordeelt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) Nederland als een mondiale referentie op het gebied van waterbeheer tegen relatief lage kosten. Ook oordeelt de OESO positief over de organisatie van het Nederlands waterbeleid.
In mijn reactie op het OESO-rapport heb ik daarom aangegeven dat de bevindingen van de OESO geen aanleiding geven om bestuurlijke of organisatorische veranderingen in het waterbeheer te bepleiten
Bovendien liggen er flinke opgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening (mede) op het bord van de waterschappen. De uitvoering daarvan is niet gebaat bij een discussie over wie de taken moet uitvoeren.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Jeroen Recourt (PvdA), Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de documentaire «Grenzeloos Misbruikt» van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en International Justice Mission (IJM)?
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de aanbevelingen die de organisaties achter de documentaire, naar aanleiding van de documentaire op 2 november 2016, hebben aangeboden aan de vaste commissies van Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken uit de Tweede Kamer?1
Bij brief van 6 september 2016 heb ik aan uw Kamer het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme doen toekomen2. Mede op basis van de bevindingen uit het rapport «Global Study on Sexual Exploitation of Children in Travel en Tourism» wordt in het plan een sterk accent gelegd op de Filipijnen, wat betreft de bestrijding van kindermisbruik in het buitenland waaraan Nederlanders op enigerlei wijze deelnemen. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik hier verder op in.
De Nederlandse ambassade in Manila richtte in 2014 het informatieuitwisselingsplatform «Manila Dialogue» op waar nationale en internationale partners structureel met elkaar in contact staan over ontwikkelingen en gesignaleerde risico’s op het gebied van mensenhandel, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen. Begin 2016 zijn onder dit platform werkgroepen opgericht die specifiek aandacht geven aan de meest kwetsbare groepen, waaronder kinderen. Op 1 november jl. vond op initiatief van de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken een expertbijeenkomst over seksuele uitbuiting van kinderen plaats, waarbij het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, betrokken mensenrechten ngo’s en ambassades in de Zuidoost-Azië regio aan deelnamen. Ook deze bijeenkomst had als doel om de samenwerking en informatiedeling in de strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen in Zuidoost-Azië te verbeteren.
Wat betreft de specifieke aanbevelingen om via het strafrecht webcamseks met kinderen aan te pakken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 6, 7 en 10.
Klopt de aanname van de betrokken organisaties dat er wereldwijd zo’n tien miljoen kinderen worden uitgebuit in de commerciële seks of pornografie? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders als dader of gebruiker vermoedelijk betrokken zijn bij dit misbruik? Hoeveel zaken zijn jaarlijks aanhangig bij de rechter in dit kader?
Zowel het aantal kinderen als het aantal daders dat wereldwijd betrokken is bij seksueel kindermisbruik wordt niet bijgehouden. Wel is bekend dat op 1 december 2016 wereldwijd 29 Nederlanders zijn gedetineerd vanwege een veroordeling voor dan wel verdenking van een zedendelict waarbij minderjarigen het slachtoffer werden. In de Filipijnen zitten momenteel drie Nederlanders hiervoor vast.
Heeft de politie voldoende middelen op te treden tegen mensen die tegen betaling kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland? Kunt u aangeven welke middelen dit zijn, hoe zij worden toegepast en welke middelen en juridisch instrumentarium nodig zijn ter aanvulling op de bestaande bevoegdheden?
Alle middelen en het daarbij behorende juridische instrumentarium die de politie ter beschikking staan ten behoeve van de reguliere opsporing (ook in de digitale omgeving), worden ook ingezet voor de opsporing van het misbruik van kinderen. Naar inschatting van de politie zullen de aanvullende bevoegdheden die het wetsvoorstel Computercriminaliteit III na inwerkingtreding biedt (op afstand binnendringen en onderzoek doen in een geautomatiseerd systeem) verder helpen in de opsporing van het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland waarbij Nederlandse plegers betrokken zijn.
De opsporing van Nederlandse personen die, tegen betaling, kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam, blijkt een zeer arbeidsintensieve aangelegenheid. Dit komt mede door geavanceerde technische middelen die daders inzetten om zichzelf af te schermen wat opsporingsonderzoek en bewijsgaring complexer en tijdrovender maakt. De technologische ontwikkelingen in het digitale domein gaan dusdanig snel dat dit met zich meebrengt dat er blijvende aandacht zal moeten zijn voor middelen en instrumentarium.
Als misbruik plaatsvindt in het buitenland is er sprake van externe afhankelijkheden, zoals de betrokkenheid en het kennisniveau van buitenlandse autoriteiten in de bronlanden. Bovendien is de capaciteit in de bronlanden veelal schaars en zijn bronlanden genoodzaakt om te prioriteren in het werkaanbod vanwege internationale verzoeken om rechtshulp van andere landen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van deze organisaties voor een meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet, specifiek gericht op netwerken die zich schuldig maken aan kinderporno en het kijken naar misbruik van kinderen uit het buitenland voor de webcam? Welke mogelijkheden ziet u om dit vorm te geven?
Meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet is een van de mogelijkheden die aan de bestrijding van kinderporno en webcamseks inhoud kan geven. Verstoring van de netwerken die zich hieraan schuldig maken is vanzelfsprekend gewenst en wordt binnen de huidige aanpak meegenomen, ook in internationaal verband in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten. Dit heeft het gewenste effect, maar soms leidt het ertoe dat daders slimmere manieren bedenken om opsporing te bemoeilijken. Opgemerkt dient te worden dat ook voor deze methode geldt dat er sprake is van prioritering binnen het totale werkaanbod van kinderporno en kindersekstoerisme.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het inzetten van digitale opsporingstechnieken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject van Terres des Hommes, bij de opsporing van kinderpornonetwerken?
Naar inschatting van de politie zal het digitale opsporingsinstrumentarium hiertoe voldoende mogelijkheden bieden met de aanvullende bevoegdheden, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr.3 waar ik in mijn antwoorden op vraag 4 van deze set en vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beiden D66) nader op inga. Ik zie dan ook geen reden voor nader onderzoek naar digitale opsporingstechnieken.
Wat vindt u van het pleidooi van de organisaties voor meer bevoegdheden voor de politie om bij in beslagname van computers van verdachten van kinderporno door te kunnen rechercheren naar eventuele medeverdachten via deze computers, door deze in de lucht te houden? Tegen welke beperkingen om dat mogelijk te maken loopt u nu aan? Welke juridische beperkingen spelen hierbij een rol? Hoe laat zich dat vergelijken met de bevoegdheden van politie in het buitenland, zoals het voorbeeld uit Australië dat in het rapport wordt genoemd?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4, waar ik inga op de middelen en instrumentarium die de politie ter beschikking staan en mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66), waar ik inga op mogelijkheden voor de politie om gebruik te maken van de zg. honeypots of (het overnemen) van het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten worden gepleegd. Hierbij gelden de gebruikelijke beperkingen met betrekking tot de toepassing, zoals het in mijn antwoord bij vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66) aangehaalde verbod op uitlokking.
In welke mate heeft Nederland contact met de Filipijnen over het probleem van webcamseks met Filipijnse minderjarigen door Nederlandse gebruikers? Bent u tevreden over de internationale samenwerking met de Filipijnen in de bestrijding van kinderporno en webcamseks met minderjarigen en zo ja, waarom?
In het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme dat uw Kamer op 6 september 2016 is toegestuurd, is de samenwerking met de overheid in de regio Zuidoost-Azië een belangrijk onderdeel. In het bijzonder zal de komende jaren de samenwerking met de Filipijnen worden geïntensiveerd, onder andere door een pilot met een toolkit die ertoe strekt meer betekenisvolle meldingen voor de opsporing en vervolging van Nederlandse plegers van kindersekstoerisme te verkrijgen. De Filipijnen zijn sinds 2016 ook lid van de Virtual Global Taskforce (VGT) waar periodiek landen met elkaar wisselen over acties en ontwikkelingen op het gebied van (online en offline) seksueel kindermisbruik.
De Filipijnse autoriteiten onderschrijven namelijk dat kindersekstoerisme en webcamseks met minderjarigen een probleem is en zijn ook bereid met internationale partners daarop actie te ondernemen. Het aantal Filipijnse politiemedewerkers dat werkt aan de bestrijding van seksueel kindermisbruik (incl. webcamseks) is uitgebreid en kortgeleden is hiervoor speciaal het team Internet Crimes Against Children opgericht. Ook geeft de Filipijnse politie actief opvolging aan meldingen die Nederland deelt met de Filipijnen, wat heeft geleid tot verschillende (al dan niet gezamenlijke) opsporingsonderzoeken. Om die reden is de plaatsing van de flexibele politieliasion (FILO) in Manila met twee jaar verlengd.
Is de huidige bezetting van de Nederlandse Liaison officer inzake Sekstoerisme in Manilla toereikend, gezien de zware taak en omvang van deze vorm van criminaliteit? Kunt u beschrijven waar de werkzaamheden van de Liaison officer uit bestaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 6 september 2016 is de aanstelling van de flexibele liaison (FILO) in Manila, speciaal voor de bestrijding van het fenomeen kindersekstoerisme, met twee jaar verlengd. Daarmee acht ik de huidige bezetting toereikend. De FILO Kindersekstoerisme in Manila onderhoudt het contact met de plaatselijke autoriteiten bij zaken waar een Nederlander betrokken is bij misbruik van kinderen. De FILO is de schakel tussen de Teams Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme in Nederland en de lokale autoriteiten bij gezamenlijke opsporingstrajecten betreffende kindersekstoerisme.
Verder ontwikkelen de FILO ’s Kindersekstoerisme in Manila en Bangkok een regionale aanpak van het fenomeen kindersekstoerisme, samen met de vaste politieliaisons en waar mogelijk met de liaisons van strategische partnerlanden en NGO’s in de regio. De thematische Kindersekstoerisme-liaisons hebben hierbij ook aandacht voor aanverwante thema’s als mensenhandel en kinderpornografie.
Tenslotte dragen de FILO’s waar mogelijk bij aan concrete projecten van Interpol en Europol, zoals het Project Green Notices, maar ook aan preventie.
Gedurende de plaatsingstermijn van de FILO Kindersekstoerisme wordt een strategie ten aanzien van de inbedding van het thema Kindersekstoerisme binnen de staande organisatie geformuleerd ten einde tijdig de beëindiging van de plaatsingstermijn van de FILO op effectieve wijze op te vangen.
Bent u bereid bijvoorbeeld in het kader van het mensenrechtenfonds of uit andere fondsen aanvullende middelen en tevens expertise ter beschikking te stellen voor het trainen en uitbreiden van de zedenpolitie in de Filipijnen, zoals de betrokken organisaties bepleiten? Waarom wel, indien nee waarom niet?
Nederland financiert uit het SRGR Partnerschapsfonds met 3 miljoen euro per jaar het «Down to Zero» programma waarin Terre des Hommes wereldwijd activiteiten uitvoert die gericht zijn op het tegengaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme. Deze inspanningen zijn mede gericht op politietraining en de vergroting van opsporingscapaciteit op de Filipijnen.
Omdat deze inspanningen de inzet vereisen van schaarse gespecialiseerde operationele capaciteit van de politie, die daardoor niet voor de opsporing in Nederland beschikbaar is, ben ik helaas gedwongen hiermee terughoudend om te gaan. Overigens levert Nederland, in vergelijking tot andere Europese landen, een relatief grote inspanning, aan de bestrijding van kindersekstoerisme op de Filipijnen door de inzet van de FILO.
Het besluit van de Britse regering om gelden ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit te bevriezen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Britain suspends millions of aid payments to Palestine amid claims cash is handed to terrorists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Britse regering bij monde van de Secretary of State for International Development heeft aangekondigd hulp aan de Palestijnse Autoriteiten te bevriezen zolang onduidelijkheid blijft bestaan over het al dan niet doorsluizen van geld naar de PLO ten behoeve van «salarissen» voor terroristen?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Het Verenigd Koninkrijk herijkt momenteel diens ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden. Er is geen sprake van opschorten van een reeds geplande betaling of het bevriezen van het totale ontwikkelingsprogramma.
De Britse Minister voor Internationale Ontwikkeling, Priti Patel, heeft benadrukt dat het VK zich stevig zal blijven inzetten voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit en opbouw van de Palestijnse instituties. Doel van de herijking is om te verzekeren dat het Verenigd Koninkrijk met zijn ontwikkelingsprogramma maximale impact bereikt. Ook Nederland is bezig met een herijking van het ontwikkelingsprogramma voor de Palestijnse Gebieden, binnen de huidige prioriteiten, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de IOB evaluatie «How to break the vicious circle: evaluation of Dutch Development Cooperation in the Palestinian Territories 2008–2014» (Kamerstuk 23 432, nr. 441).
Deelt u de zorg van de Britse regering over de besteding van Europese hulpgelden en in het bijzonder de zorg over het betalen van salarissen van terroristen?
Het kabinet spant zich in, samen met gelijkgezinde landen, om de druk op de Palestijnse Autoriteit en PLO op te voeren om het systeem van uitkeringen aan gevangenen te veranderen en spreekt de Palestijnse Autoriteit en PLO hierop aan. De betalingen hangen nog steeds af van de duur van de detentie en niet de sociaaleconomische omstandigheden van de gedetineerde en zijn of haar familie. Door het verbinden van de lengte van de detentie aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat de gewelddadige acties richting Israël worden ondersteund of beloond. Het kabinet pleit ervoor dat de Palestijnen daarom dit systeem veranderen. Mede dankzij de Nederlandse inspanningen worden de zorgen door meer EU lidstaten gedeeld. Het kabinet zal doorgaan op de ingeslagen weg om binnen de EU steun te vergaren om de Palestijnse Autoriteit te overtuigen dat het systeem veranderd moet worden.
Vanzelfsprekend besteedt het kabinet daarom, net als de rest van de EU, veel aandacht en zorg aan het voorkomen van betalingen aan Palestijnse gedetineerden met donorgeld. Er zijn gedegen waarborgen op de betalingen aan de Palestijnse Autoriteit uit bilaterale programma’s en/of uit programma’s van de EU.
Voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit heeft de EU Pegase opgezet, een specifiek fonds dat salarissen en uitkeringen betaalt aan Palestijnse ambtenaren.
Pegase draagt niet bij aan de financiële ondersteuning van Palestijnse (ex-) gevangenen of hun familieleden. Aan Pegase ligt een financieringsovereenkomst ten grondslag waarin bepalingen zijn opgenomen over het doel van de steun en de verificatiemechanismes die gelden bij de uitbetaling ervan. De Europese Rekenkamer heeft geoordeeld dat deze mechanismes «robuust» zijn en dat deze goed worden toegepast. De Nederlandse of Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit kunnen niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.
Indien u deze zorg deelt, bent u bereid u in Europees verband hard te maken voor een EU-brede uiting van bezorgdheid, al dan niet geuit middels een verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, zodat het niet slechts blijft bij een uiting van verontwaardiging van een enkele EU-lidstaat?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook een mogelijkheid om de zorg over de (indirecte) besteding van uit de EU afkomstige gelden in te zetten als drukmiddel om de president van de Palestijnse Autoriteit aan tafel te dwingen en de Europese hulp zo te conditioneren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4, kunnen de Nederlandse of Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.