Het bericht ‘Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X’ |
|
Harmen Krul (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Mirjam Bikker (CU), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X»1 en het onderzoek «Suïcide door middel van zelfdodingspoeders; een trendonderzoek op basis van registraties van forensisch artsen»2?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het feit dat er zeker 172 mensen gestorven zijn nadat zij het zelfdodingspoeder middel X gebruikten en dat 70 procent van hen een «psychiatrische voorgeschiedenis» is geregistreerd?
Het is goed dat er nu inzicht is in het aantal mensen dat in Nederland is overleden ten gevolge van het gebruik van zelfdodingspoeders (Middel X) en de demografische en klinische kenmerken van deze mensen. Het onderzoek – dat zich uitstrekt over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2022 – laat zien dat het gebruik van Middel X vooral sinds 2019 flink is toegenomen. Daarnaast blijkt de groep mensen die overlijdt na inname van Middel X heel divers te zijn en te bestaan uit mensen van alle leeftijden. Zo vonden in de leeftijdsgroep van 70-plussers weliswaar de meeste suïcides met Middel X plaats, een kwart van de overledenen was echter jonger dan 50 jaar. Ook is het inderdaad opvallend dat er in 70% van de suïcides met Middel X sprake was van mensen met een psychiatrische voorgeschiedenis. Verder was in 19% van de gevallen sprake van een euthanasieaanvraag, waarvan meer dan de helft was afgewezen. Eén en ander wijst erop dat niet alle mensen die Middel X innemen mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen, zonder dat daar een medische reden aan ten grondslag ligt.
De onderzoeksresultaten roepen daarom onder meer vragen op over de achtergronden van mensen en ik vind het dan ook goed dat 113 Zelfmoordpreventie overweegt om vervolgonderzoek te doen om hierop beter zicht te krijgen.
Hoe zou u de groep gebruikers van het middel op basis van het onderzoek omschrijven en in welke mate past dit bij het beeld dat Coöperatie Laatste Wil van de afnemers en gebruikers schetst, namelijk mensen die autonoom en weloverwogen uit het leven stappen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 blijkt uit het onderzoek dat de groep gebruikers van Middel X heel divers is en bestaat uit mensen van alle leeftijden. Ook blijkt dat het inderdaad niet alleen (oudere) mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen zonder dat daar een medische grondslag voor is. Op basis van het onderzoek is niet te zeggen of mensen al dan niet autonoom en weloverwogen tot hun besluit zijn gekomen. Wel blijkt de groep veel diverser te zijn dan de doelgroep die Coöperatie Laatste Wil voor ogen heeft.
Welke verantwoordelijkheid neemt u om kwetsbare mensen, bij wie de wens om niet verder te leven leeft, te beschermen tegen zelfdodingsmiddelen en het zelfdodingspoeder middel X in het bijzonder? Hoe geeft u daarin rekenschap van het gegeven dat bij psychiatrische ziektes, die te behandelen zijn, juist gedachten aan de dood en gevoelens van hopeloosheid en uitzichtloosheid de ernstigste symptomen van de ziekte kunnen zijn?
Het is de taak van de overheid om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen. Het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is een zeer effectieve manier om impulsieve, eenzame en radeloze zelfdodingen te voorkomen. Via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» zorgt de overheid er daarom voor dat de toegang tot zelfdodingspoeders voor particulieren wordt tegen gegaan. In deze code hebben partijen afspraken gemaakt om geen stoffen aan particulieren te leveren die gebruikt kunnen worden voor suïcide. Deelnemers aan de code informeren elkaar ook als er een toename van de vraag door particulieren naar dergelijke stoffen wordt gesignaleerd. De praktijk laat zien dat de afspraken in de code voorkomen dat dergelijke stoffen worden geleverd aan particulieren. Middel X kan echter niet alleen verkregen worden via de reguliere kanalen die zich gecommitteerd hebben aan de code. Daarnaast was Middel X al in omloop voor inwerkingtreding van de code. Het middel lijkt ook te worden verhandeld tussen particulieren onderling.
Op www.rijksoverheid.nl staat feitelijke en neutrale informatie over Middel X, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand Middel X in huis heeft.3
De uitkomst van het onderzoek dat ruim 70% van de mensen die zijn overleden door gebruik van Middel X een psychiatrische voorgeschiedenis heeft baart mij zorgen. Zoals gezegd heeft de overheid de taak om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen, waar nodig ook tegen zichzelf. Juist voor deze doelgroep is het daarom belangrijk om de toegang tot dodelijke middelen zoveel mogelijk te beperken.
Hoe is in dit licht het niet verbieden van het middel X te rijmen met de ambitie van het kabinet om suïcides te voorkomen?
Om het aantal suïcides in Nederland te verminderen, wordt ingezet op een breed pallet van acties en maatregelen die aansluiten bij de complexiteit van suïcidaliteit. Denk aan bewustwording, vroeg signalering en het bieden van handelingsperspectief. Maar ook het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is hier één van. Het gaat dan onder andere over het opwerpen van drempels om Middel X te gebruiken bij suïcidepogingen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zet de overheid via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» voor het beperken van de toegang van particulieren tot zelfdodingpoeders. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van Middel X verder te beperken (waaronder een verbod) zijn echter ingewikkeld en beperkt effectief. Zo zou nieuwe wetgeving contraproductief kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides, aangezien juridische maatregelen bekendheid geven aan stoffen. Verder is het niet mogelijk een uitputtende lijst te maken van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide.
Neemt het bedrijfsleven dat middel X verkoopt nog extra maatregelen naar aanleiding van deze informatie?
Dit is vooralsnog niet nodig. De aan de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» deelnemende bedrijven hebben sinds de ondertekening van de code geen Middel X aan particulieren geleverd. Dit onderzoek onderstreept dat men alert moet blijven om de reguliere maatregelen zorgvuldig na te leven.
Wat zijn de bevindingen uit de evaluatie van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» en heeft dit geleid tot een aanpassing van de code? Bent u bereid bij de volgende samenkomst van de deelnemers van de code de bevindingen van het onderzoek te bespreken?
De code is niet geëvalueerd op effectiviteit omdat er te weinig gevallen zijn geweest waarbij consumenten probeerden Middel X te verkrijgen via de aan de code deelnemende partijen. Wel zijn eind 2021 het doel en de werkwijze van de code geëvalueerd. Hieruit bleek dat de deelnemers de code als nuttig ervaren.
Welk onderzoek is gebruikelijk na een suïcide? En na een andere vorm van een niet-natuurlijke dood? Ziet u reden om forensisch onderzoek en psychosociale autopsie na een suïcide als standaard te hanteren, om zo meer inzicht te krijgen in redenen en oorzaken en zo uiteindelijk beter in staat te zijn suïcides te voorkomen?
Een suïcide is een niet-natuurlijk overlijden en dient in Nederland altijd geschouwd te worden door een forensisch arts. Bij het vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden onderzoekt de forensisch arts, vaak samen met de forensische recherche en de tactische recherche, het lichaam en de directe omgeving. Bij een niet-natuurlijk overlijden dient de forensisch arts de officier van justitie te informeren. Deze beslist over mogelijke vervolgstappen, zoals een gerechtelijke sectie of nader politieonderzoek. Bij (een vermoeden van) suïcide wordt gezocht naar aanwijzingen daarvoor. De forensisch arts probeert gegevens van de medische en psychiatrische voorgeschiedenis van de overledene te verkrijgen via de huisarts of andere behandelaars. Bevindingen worden vastgelegd in een lijkschouwverslag.
Momenteel wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Wlb), waarbij de forensisch arts meer bevoegdheden krijgt om nader onderzoek te doen als hij er niet van overtuigd is dat er sprake is van een natuurlijk overlijden. Hij kan dan toxicologisch en/of radiologisch onderzoek (laten) verrichten om de aard van het overlijden en de doodsoorzaak te achterhalen. Dit aanvullende onderzoek is nu slechts mogelijk in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Als de forensisch arts deze aanvullende bevoegdheden krijgt, zal meer zicht kunnen worden verkregen op het gebruik van zelfdodingspoeders.
De inzet van psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) door 113 Zelfmoordpreventie, waarbij op basis van informatie van nabestaanden een reconstructie gemaakt wordt van de laatste periode voor het overlijden, kan ook meer inzicht bieden in redenen en oorzaken van de suïcide. Momenteel wordt de gestandaardiseerde psychosociale autopsie binnen de Derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie uitgevoerd middels een landelijke aanpak.
Op welke manier zou de registratie door forensisch artsen verbeterd kunnen worden zodat bevindingen over een zelfdodingsmiddel altijd geregistreerd worden?
De aanvullende bevoegdheden voor de forensisch arts om nader (toxicologisch) onderzoek te doen (zie mijn antwoord op vraag4 gaan meer mogelijkheden bieden om zicht te krijgen op het gebruik van zelfdodingspoeders voor suïcide. De desbetreffende wijziging van de Wlb gaat binnenkort in consultatie en ik zal de consultatieperiode benutten om in gesprek gaan met de beroepsvereniging van forensisch artsen over de praktische uitwerking van deze nieuwe bevoegdheden en wat er eventueel gedaan kan worden om de registratie van het gebruik van zelfdodingspoeders te verbeteren.
Krijgt het onderzoek een vervolg, verdiepend of in de tijd? Wordt er dan ook met nabestaanden gesproken?
113 Zelfmoordpreventie heeft aangegeven grote meerwaarde te zien in vervolgonderzoek met betrekking tot het gebruik van Middel X. Een mogelijkheid zou zijn om via verdiepend onderzoek meer zicht te verkrijgen op de aanloop naar het innemen van Middel X en de factoren die daarin een rol speelden. Hierbij kan psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) worden ingezet (zie ook het antwoord op vraag5. Daarnaast is het ook een optie om het aantal suïcides met zelfdodingspoeders blijvend te monitoren. Monitoring maakt het bovendien mogelijk om de eventuele effecten van berichtgeving over Middel X, dan wel van preventieve maatregelen, te onderzoeken. Het is aan 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam om een besluit te nemen over vervolgonderzoek.
Het falend arrestantenvervoer in de Achterhoek. |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Omroep Gelderland «Politie zegt «sorry» voor falend arrestantenvervoer in Achterhoek»?1
Ja.
Bent u bekend met de sluiting van het cellencomplex in Doetinchem in 2020 en de oprichting van een vervoersdienst voor arrestanten naar Arnhem en Borne, ondanks protesten van lokale burgemeesters, met als doel te voorkomen dat politiemedewerkers veel tijd kwijt zouden zijn aan het vervoeren van verdachten?
Ja. Ik heb de Kamer hierover eerder geïnformeerd. Zo zijn onder andere de uitkomsten van de analyse van onderzoeksbureau AEF op uw verzoek ter vertrouwelijke inzage ter informatie gedeeld met uw Kamer2 (d.d. 11 december 2020, kenmerk 313241) evenals de wijze waarop de afstemming hierover met het bestuurscollege heeft plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van de recente evaluatie waaruit blijkt dat de vervoersdienst voor arrestanten in de Achterhoek niet naar behoren functioneert en dat dit niet heeft geleid tot een significante afname van de werkbelasting voor de lokale politie? Zo ja, wat is uw reactie hier op?
Ja, ik heb me hierover laten informeren. Ik heb van de politie vernomen dat uw vraag doelt op de tweede evaluatie naar de nieuwe werkprocessen naar aanleiding van de sluiting van de cellencomplexen in 2020. De politie heeft deze evaluatie met het lokale gezag besproken.
Uit de evaluatie blijkt dat de vervoersdienst in de huidige vorm van beperkte toegevoegde waarde is. De belangrijkste reden hiervoor is de grootte van de politie-eenheid, waardoor het niet mogelijk is gebleken om de gehele eenheid te ondersteunen in het vervoer en het aantal basisteams nog steeds zelf de arrestanten moet vervoeren. Het lokale gezag heeft op voorstel van de politie daarop besloten om de vervoersdienst voor arrestanten op te heffen en de formatie die daarmee vrijkomt als gebiedsgebonden politie-formatie toe te voegen aan de basisteams die een reistijd naar een cellencomplex hebben van meer dan 60 minuten (heen en terug). Met de extra formatie gaan deze teams weer zelf arrestanten vervoeren en op momenten dat er geen arrestanten zijn, kan deze formatie worden ingezet voor het lokale politiewerk.
Kunt u aangeven waarom de implementatie van deze vervoersdienst niet heeft geresulteerd in de beoogde vermindering van de belasting van politiemedewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de politie Oost-Nederland, ondanks dat het de grootste politieregio van Nederland is, minder capaciteit lijkt te hebben vergeleken met andere regio's, wat volgens burgemeester Boumans van Doetinchem heeft geleid tot een aanzienlijke daling van 45 procent in het aantal insluitingen, een ontwikkeling die hij als pijnlijk en onwenselijk beschouwt?
De druk op de capaciteit is niet alleen in de Achterhoek en in de eenheid Oost-Nederland voelbaar, maar overal in Nederland binnen de hele politieorganisatie. De politie zet alles op alles om nieuwe medewerkers te werven en op te leiden. Tegelijkertijd is de verwachting dat de druk op de politiecapaciteit zal aanhouden. Hierom zijn er scherpe keuzes nodig waar wij de politie voor inzetten.
De sterkte van de eenheid Oost-Nederland, en die van alle andere eenheden, is gebaseerd op de huidige sterkteverdeelsystematiek. In overleg met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is de ontwikkeling van een nieuwe sterkteverdeelsystematiek aanbesteed en op dit moment in uitvoering. De resultaten daarvan worden eind dit jaar verwacht. De nieuwe systematiek wordt in afstemming met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie ontwikkeld en is bedoeld voor de verdeling van nieuwe politiesterkte.
Voor het vervoer van arrestanten wordt binnen de eenheid Oost-Nederland nu voorzien in een compensatie voor de Achterhoek van 2,6 fte. De burgemeester van Doetinchem geeft aan dat een goede bijdrage te vinden die niet wegneemt dat de politiecapaciteit schaars is. De meldkamer heeft bijvoorbeeld de taak ervoor te zorgen dat er een juiste verdeling is van voertuigen (auto’s met politiemedewerkers) binnen een bepaald werkgebied, ook in de nacht wanneer politiemedewerkers bezig zijn met arrestantenvervoer. Dat kan bijvoorbeeld ook betekenen dat de route van auto’s van nabijgelegen basisteams wordt verlegd.
Hoe beoordeelt u de effecten van de genoemde capaciteitsproblemen op de veiligheid in de Achterhoek, vooral gegeven het feit dat soms maar twee agenten beschikbaar zijn voor de halve regio tijdens nachtelijke uren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheid om boa's in te zetten voor het arrestantenvervoer om zo de druk op de politiecapaciteit te verlichten? Zo ja, welke stappen overweegt u te nemen?
Het vervoeren van arrestanten is onderdeel van de wettelijke politietaak die volgt uit de Politiewet 2012. Sinds 2019 zet politie ATH-politiemedewerkers met een boa aanwijzing in op arrestantentaken. Hieronder vallen zowel arrestantenvervoer als arrestantenverzorging. Een overheveling van deze taak naar een andere organisatie die boa’s in dienst heeft, is op dit moment niet aan de orde.
Bent u het ermee eens dat de situatie in de Achterhoek opnieuw de dringende noodzaak benadrukt voor een snelle en rechtvaardige herverdeling van politiecapaciteit over het land? Zo ja, kunt u toelichten waarom er tot op heden onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het implementeren van een evenwichtige verdeelsleutel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten welke stappen wel zijn gezet in de ontwikkeling van een nieuwe politieverdeelsleutel, en hoe deze is gebaseerd op objectieve criteria, inclusief een sterkte-zwakteanalyse van de huidige agentendistributie en het adresseren van specifieke regionale uitdagingen, zoals aanrijtijden en grensoverschrijdende problematiek, conform de unaniem gesteunde motie van de leden Van der Werf en Kuik uit juli 2023?2, 3
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u nog meer te nemen om te zorgen dat de politiecapaciteit in Oost-Nederland, de grootste politieregio van Nederland, op een adequate manier wordt versterkt?
De kabinetten Rutte III en IV hebben de formatie van de politie met circa 4.000 fte uitbreid, waaronder de 700 fte agenten voor basisteams uit de motie Hermans. Voor de eenheid Oost-Nederland gaat het om 110 extra fte. Deze uitbreiding vindt plaats in een periode van grote uitstroom door de pensioengolf en aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt. Het kost tijd om deze uitbreidingen van de politiecapaciteit volledig te realiseren.
Het gebruik van onnodig geweld tegen vreedzame klimaatdemonstranten |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op zaterdag 6 april jl. bij een vreedzame klimaatdemonstratie de elleboog van een demonstrant is gebroken door een poltieagent?1 Zo ja, vindt u dit optreden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
Klopt het dat bij dezelfde demonstratie een vrouwelijke demonstrant bij haar borst is vastgepakt door een agent en dat een andere agent opmerkte «dat vind je vast wel lekker»?2 Zo ja, wat vindt u van het op deze wijze betasten van een vrouwelijke demonstrant, alsmede van het maken van een opmerking tegen deze demonstrant? Heeft de politie hier volgens u correct gehandeld?
Bent u ervan op de hoogte dat meerdere demonstranten melden dat de politie onnodig veel geweld heeft gebruikt bij de demonstratie, zoals een demonstrant die meldt dat ondanks dat hij zou hebben aangegeven mee te willen lopen met de agent, met beide handen door die agent bij de keel is gegrepen, hem de keel is afgeknepen en de demonstrant met de handen nog op de keel omhoog is getrokken en het publiek in is geduwd?3 Wat is uw reactie op deze signalen? In hoeverre past het optreden van de politie tijdens deze demonstratie volgens u binnen de wettelijke kaders van het demonstratierecht en mensenrechtenverdragen?
In welke situaties exact is het bovengenoemde handelen van de politie proportioneel en geoorloofd? Wanneer mag een agent een demonstrant bij de keel grijpen en zijn keel afknijpen?
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Vereniging voor Journalisten het optreden van de politie jegens journalisten tijdens de genoemde demonstratie heeft veroordeeld wegens het onmogelijk maken van journalisitiek werk?4 Wat vindt u ervan dat de politie volgens aanwezige journalisten het journalistieke werk onmogelijk heeft gemaakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Allereerst wil ik benadrukken dat journalistieke vrijheid een groot goed is. Vanuit het kabinet wordt er met volle toewijding ingezet op de bescherming van journalistieke vrijheid, ook gedurende demonstraties. Daarnaast maakt de politie gebruik van interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen.
Journalisten kunnen onder meer een (politie)perskaart aanvragen, die hen extra rechten en vrijheden toekent, zoals bijvoorbeeld het verkrijgen van toegang tot een door de politie afgezet gebied. Op de dag van de demonstratie kunnen journalisten hun aanwezigheid bij de politie kenbaar maken, zodat de politie een inschatting kan maken van het risico en de journalisten kan adviseren over hoe zij hun werk zo veilig als mogelijk kunnen uitvoeren. Daarbij kan de politie ten allen tijde aanwezige journalisten aanwijzingen geven, zodat de politie haar werkzaamheden veilig kan blijven uitvoeren. Aanwezige journalisten dienen deze aanwijzingen op te volgen.
Bent u bekend met het rapport «State repression of environmental protest and civil disobedience: a major threat to human rights and democracy» van Michel Forst, speciaal rapporteur van de Verenige Naties (VN), dat op 28 februari jl. gepubliceerd is5?
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusie van dit rapport dat de repressie waar vreedzame klimaat- en milieuactivisten op dit moment mee te maken hebben in Europa, inclusief in Nederland, een grote bedreiging vormt voor de democratie en mensenrechten?
In het genoemde rapport worden diverse casussen van klimaat- en milieudemonstraties genoemd in verschillende Europese landen en de uiteenlopende reacties daarop van de autoriteiten. Over de in het rapport genoemde Nederlandse voorbeelden over het gebruik van waterkanonnen en het afnemen van DNA bij veroordeling tot een misdrijf heeft het kabinet vragen van de Special Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus beantwoord.7
In de Nederlandse democratische rechtsstaat is het demonstratierecht een groot goed, mijn ambtsgenoot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik pal achter staan. Het demonstratierecht wordt beschermd door de Grondwet en diverse verdragen, en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Het demonstratierecht is echter niet absoluut; onder omstandigheden kan hierop een beperking worden gemaakt. Dit is nader toegelicht in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.8 Het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde, gaat zorgvuldig om met het beperken of in het uiterste geval verbieden van een demonstratie. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen of een eventuele beperking of een verbod in een concrete casus terecht was. Dit wettelijke kader is conform mensenrechtenverdragen die voor Nederland juridisch bindend zijn. Het wettelijk kader voor het opleggen van beperkingen aan demonstraties is bedoeld om ervoor te zorgen dat beslissingen over eventuele beperkingen zorgvuldig en in overeenstemming met mensenrechtenverdragen worden genomen, juist om te voorkomen dat demonstranten worden gecriminaliseerd. Bij het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde doet het doel waarvoor gedemonstreerd wordt er niet toe; het lokale gezag mag de inhoud van een demonstratie niet meewegen in de beoordeling van de noodzaak tot handhaving van wanordelijkheden. Voor alle demonstranten gelden dezelfde regels, ongeacht de boodschap die tijdens een demonstratie wordt uitgedragen.
Bent u het eens met de constatering van de speciaal rapporteur dat de ecologische noodsituatie waarmee we collectief worden geconfronteerd niet kan worden aangepakt als degenen die vreedzaam alarm slaan en actie eisen, daarvoor worden gecriminaliseerd? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de overheid de plicht heeft om het recht op elke vorm van vreedzaam demonstreren, inclusief burgerlijke ongehoorzaamheid, te respecteren én te beschermen, ongeacht de eventuele tijdelijke overlast of het ongemak die deze demonstraties kunnen veroorzaken? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het recht op demonstreren en de vrijheid van meningsuiting zijn in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid deze rechten beschermt en respecteert. In de brief die op 19 april jl.9 aan de Kamer is gezonden is de reikwijdte van het demonstratierecht uitgebreid uiteengezet en staat het uitgangspunt dat de overheid zich altijd inspant om demonstraties zoveel mogelijk te faciliteren. De burgemeester kan evenwel op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) voorschriften en beperkingen stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De politie heeft een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde gebeurt dit onder het gezag van de officier van justitie. Bij de besluiten van het lokale gezag en het optreden van de politie dat hieronder plaatsvindt, mag de inhoud van de demonstratie geen rol spelen.
In de brief van 19 april jl. is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij geconstateerd dat net als in veel landen om ons heen we ook in Nederland zien dat demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of die grens zelfs bewust overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Naar aanleiding van zorgen in de Kamer over het handelingsperspectief bij ontwrichtende demonstraties is in deze brief een onderzoek daarnaar aangekondigd. Bij dit onderzoek wordt bekeken hoe andere landen met dergelijke demonstraties omgaan en staat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) centraal.
Kunt u bevestigen dat internationale en Europese verdragen de overheid verplichten de uitoefening van fundamentele rechten tijdens dergelijke acties maximaal te faciliteren en te beschermen, in plaats van deze te beperken of te onderdrukken? Hoe rijmt u dit met het politie-optreden tegen klimaatdemonstranten van de afgelopen jaren?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat vreedzame klimaatbewegingen op geen enkele wijze neergezet kunnen worden als een criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een oordeel te vellen over of sprake is van het strafbare feit deelname aan een criminele organisatie. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om te beslissen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld, en zo ja tot welke straf. Zie hierover ook de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.10
Hoe verenigt u het optreden van politie en justitie tegen klimaatdemonstranten met Artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus, welke een een juridisch bindende verplichting oplegt aan landen die partij zijn bij het Verdrag om ervoor te zorgen dat personen die hun rechten uit hoofde van het Verdrag uitoefenen, niet worden gestraft, vervolgd of lastig gevallen?
De bescherming van het uitoefenen van rechten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus betekent niet dat demonstranten zich bij het uitoefenen van hun demonstratierecht niet aan de wet hoeven te houden, of dat politie en justitie niet mogen handhaven. Politie en justitie zijn verantwoordelijk voor de mogelijke strafrechtelijke handhaving bij demonstraties. Als door een of meer actievoerders tijdens een demonstratie strafbare feiten worden begaan, brengt dat op zichzelf niet mee dat de demonstratie niet (langer) valt onder de reikwijdte van het demonstratierecht.11 Er kan dan mogelijk wel strafrechtelijk worden opgetreden tegen de individuen die strafbare feiten begaan.
Voorwaarde voor een beperking van het demonstratierecht is dat een interventie van de overheid in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is. Deze eis is neergelegd in artikel 11 EVRM. Gegeven de bescherming die het demonstratierecht biedt, hangen de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten onder andere af van de ernst van het strafbare feit. Daarbij is irrelevant waarvoor een demonstrant demonstreert; de inhoud van een demonstratie speelt geen rol bij de handhaving. Het OM gaat zeer zorgvuldig om met de afweging of personen worden vervolgd voor strafbare feiten tijdens demonstraties en hanteert daarbij mensenrechtenverdragen als kader. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het strafrechtelijke optreden, waaronder ook de bestraffing, niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht (het zogenaamde chilling effect). Door het hanteren van dit criterium bij strafrechtelijk optreden wordt voldaan aan het vereiste van artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus dat personen die hun rechten uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid.
Ben u het met de speciaal rapporteur van de VN eens dat door klimaat- en milieuactivisten zowel in de politiek als in verschillende media continu in een kwaad daglicht te stellen, een giftig debat kan ontstaan dat het functioneren van de democratie kan schaden en kan aanzetten tot steeds verdergaande repressie van vreedzame demonstranten? Zo nee, op welk onderzoek berust uw mening hierover?
Politici en media dienen zich binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vrij uit te kunnen spreken. Uitspraken in de politiek of media spelen bovendien geen rol in beslissingen van autoriteiten bij de handhaving van demonstraties. Voor zover het in een kwaad daglicht stellen van klimaat- en milieuactivisten hen afschrikt of ontmoedigt om gebruik te maken van hun demonstratierecht, herken ik het gebruik van het discours waar de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus naar verwijst niet in de Nederlandse context.
Realiseert u zich dat u ook bijdraagt aan steeds verdere polarisatie door het te hebben over «illegale acties», «misbruik van het demonstratierecht» en een «verdienmodel»? Zo ja, waarom gebruikt u deze termen dan toch? Zo nee, kunt u toezeggen te stoppen met het gebruiken van deze termen in het debat over klimaatdemonstranten?
De genoemde bewoordingen zijn geuit tegen een achtergrond van een toename van demonstraties waarbij doelbewust en met regelmaat de regels worden overtreden en de belangen van anderen worden aangetast. Als we hiervoor weg kijken, lopen we het risico dat het draagvlak voor het demonstratierecht onder druk komt te staan. Dat heeft ook negatieve gevolgen voor anderen die van het recht om te demonstreren gebruikmaken. Eventuele beperkingen die aan demonstraties worden opgelegd dienen wel in overeenstemming te zijn met artikel 11 EVRM en artikel 9 Grondwet. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik dan ook een onafhankelijk onderzoek aangekondigd naar demonstraties waarbij demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of zelfs overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Het onderzoek doelt de mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader.
Kunt u aangeven hoe vaak de volgende overtredingen zijn geconstateerd gedurende de afgelopen 24 maanden bij resp. de blokkades van de A12 door Extincion Rebellion en de boerenprotesten; gebruik van geweld tegen politie of omstanders, brandstichting, verbranden van giftige materialen zoals asbest, storten van vuil of puin, intimidatie van bestuurders en afsteken van vuurwerk? Wilt u elk van deze onderwerpen afzonderlijk beantwoorden, zowel voor de snelwegblokkades van Extinction Rebellion als voor de boerenprotesten?
Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, etc. De gedragingen waarnaar wordt gevraagd kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Daarnaast omvat een registratie van bijvoorbeeld brandstichting meer feiten dan enkel gedragingen die tijdens een demonstratie of protest hebben plaatsgevonden. De door u gevraagde cijfers kunnen dan ook niet worden aangeleverd.
Deelt u de mening dat er een wezenlijk verschil is tussen de vreedzame en geweldloze demonstraties van Extinction Rebellion en de boerenprotesten in Nederland en Brussel waarbij puin op de wegen werd gestort, bestuurders werden geïntimideerd, hooibalen in brand werden gestoken, illegaal vuurwerk werd afgestoken en zelfs asbest werd verbrand? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillen tussen protestacties aan te wijzen die van belang kunnen zijn voor de werking van het demonstratierecht. Dit is ter beoordeling aan het lokaal gezag en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. In de brief die op 19 april jl. is gestuurd12 over het demonstratierecht is uiteengezet dat bij verdenking van lichtere strafbare feiten bij demonstraties het OM – en indien tot vervolging wordt overgegaan de rechter – zich zal afvragen of de inzet van het strafrecht gerechtvaardigd is. Voor het plegen van misdrijven, zoals vernieling, bedreiging, (groeps)belediging, discriminatie of brandstichting, vindt in beginsel strafvervolging plaats.
Waarom kiest u ervoor om in uw beantwoording van mondelinge vragen protesten en in het nieuwsbericht, dat u op 7 februari jl naar buiten bracht naar naar aanleiding van een overleg tussen u, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over boerenprotesten, blokkades door Extinction Rebellion en andere protesten6, twee groepen demonstranten, die qua opzet en aard totaal van elkaar verschillen, op één hoop te gooien?
In het bedoelde bericht is in het algemeen opgemerkt dat sprake is geweest van illegale acties, zoals het demonstreren op door de burgemeester verboden plekken, en misdrijven, zoals het stichten van brand en het lozen van asbest. De beoordeling, handhaving en in voorkomende gevallen aanhouding en vervolging bij dergelijke acties is aan het lokaal gezag, het openbaar ministerie en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. Zoals in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.14 uiteen is gezet, onderschrijf ik het belang van het demonstratierecht en de reikwijdte van dit recht zoals geformuleerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wat betreft EHRM-jurisprudentie geldt dat door het Hof inderdaad is geoordeeld dat vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades onder het demonstratierecht vallen. Hierbij heeft het Hof echter tevens geoordeeld dat het stellen van beperkingen aan deze demonstratie gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan het lokale gezag om te beoordelen of het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het opleggen van een verbod noodzakelijk is op grond van de Wet openbare manifestaties.15
Kunt u bevestigen dat in algemene zin een demonstratie alleen door het demonstratierecht beschermd wordt indien de demonstratie vreedzaam is? Geldt in algemene zin ook dat bij een gewelddadig protest geen sprake is van een door het demonstratierecht beschermde demonstratie, maar van een misdrijf tegen de openbare orde zoals bedoeld in Artikel 141 Wetboek van Strafrecht?
Het klopt dat enkel een vreedzame demonstratie valt binnen de reikwijdte van het demonstratierecht en beschermd wordt door dit recht. De reikwijdte van het demonstratierecht is wel breed, zoals toegelicht is in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl. Van een niet-vreedzame demonstratie is pas sprake indien organisatoren en deelnemers van de demonstratie gewelddadige intenties hebben, oproepen tot geweld of anderszins de grondslagen van een democratische samenleving verwerpen. Of daadwerkelijk vervolgd wordt voor artikel 141 Wetboek van Strafrecht bij een gewelddadig protest is aan het OM. Indien wordt overgegaan tot vervolging, bepaalt een rechter of een veroordeling volgt.
Het hiervoor genoemde nieuwsbericht over boerenprotesten, demonstraties van XR en «protesten waarbij verwerpelijke leuzen worden gescandeerd» opent met de zin «De maat is vol: dit is geen demonstreren, dit zijn geen protesten, dit zijn illegale acties of zelfs het plegen van misdrijven», welke grondslag gebruikt u of uw ministerie om hier te beoordelen of hier (i) sprake is van demonstreren of protesteren, (ii) sprake is van illegale acties en (iii) sprake is van het plegen van misdrijven? Graag elk onderdeel individueel beantwoorden.
Zie antwoord vraag 17.
Hoe rijmt u uw opmerking in dit nieuwsbericht, welke ook betrekking heeft op demonstraties van XR, met het feit dat het Europees Hof van de Rechten van de Mens vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades heeft aangemerkt als een vorm van demonstreren, waarbij voor de overheid de plicht voorop staat om uitoefening van het demonstratierecht mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe gaat u de vijf oproepen tot actie uit het rapport van de speciaal rapporteur omzetten in beleid?
Het kabinet werkt aan het halen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs met beleid, plannen en programma’s en regelgeving. Daarbij vormen de beginselen van het Verdrag van Aarhus een basisvoorwaarde voor betrokkenheid van het publiek. Op het gebied van handhaving van de openbare orde en het voorkomen en bestrijden van wanordelijkheden tijdens demonstraties geldt dat u hierover een brief heeft ontvangen op 19 april jl.16 Daarnaast is op 17 april in een antwoordbrief aan de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus specifiek ingegaan op de Nederlandse verplichtingen ten aanzien van het demonstratierecht in het licht het Verdrag van Aarhus (zie antwoord op vraag 7 en 8). Verder wordt door de Rijksuniversiteit van Groningen een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Op deze manier kunnen zowel overheidsinstanties als demonstranten en andere betrokken partijen online demonstratierechtelijke vragen beantwoord krijgen.
Ik zie geen aanleiding om andere stappen te zetten op dit onderwerp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verantwoordelijke partijen (OM, burgemeesters, politie, etc.) per direct in lijn met internationale mensenrechtenverdragen gaan acteren?
De suggestie dat er momenteel in strijd wordt gehandeld met mensenrechtenverdragen herken ik niet. Het is mogelijk dat in de praktijk incidenteel sprake is van een onjuiste afweging, maar dat kan altijd aan de rechter worden voorgelegd, die daar dan een oordeel over zal vellen. Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
XR en Greta Thunberg |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actie van Extinction Rebellion (XR) op zaterdag 6 april jl. om de A12 in Den Haag te bezetten, maar dat dit door de politie is verijdeld?
Ik heb kennisgenomen van de berichten hierover.
Bent u ermee bekend dat daarna door XR is besloten elders in de stad wegen te blokkeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er ook mee bekend dat de bekende Zweedse milieuactiviste Greta Thunberg bij die blokkades betrokken was?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook bekend met het feit dat Greta Thunberg door de politie van het wegdek is verwijderd en elders in de stad is afgezet, waarna zij weer is teruggekeerd om vrolijk opnieuw weer aan acties van XR deel te nemen bestaande uit het blokkeren van wegen en dat Greta Thunberg daarna opnieuw door de politie is verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Is Greta Thunberg bij die acties gevorderd om haar te legitimeren? Zo ja, heeft zij dat gedaan, zo nee waarom niet en welke consequenties heeft dat voor haar gehad?
Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om in te gaan op individuele casuïstiek.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie via een woordvoerder heeft laten weten dat het overtreden van de wet, door bijvoorbeeld op de weg te zitten, geen strafbaar feit is waar voorarrest voor is voorzien en dat je om die reden niet kan worden vastgehouden?
Van het openbaar ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat door hun woordvoerder is aangegeven dat voor overtreding van de Wet openbare manifestaties (hierna: de Wom) het geven van een bevel tot voorlopige hechtenis niet mogelijk is. Overtreding van artikel 11 van de Wom is strafrechtelijk gekwalificeerd als overtreding, niet als misdrijf. Ten aanzien van overtredingen kan geen voorlopige hechtenis worden bevolen. Dit kan uitsluitend bij verdenking van misdrijven. De (overige) voorwaarden voor het bevelen van voorlopige hechtenis zijn neergelegd in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Uiteindelijk is het aan de rechter-commissaris om beslissen of iemand die wordt verdacht van een misdrijf al dan niet in voorlopige hechtenis wordt genomen.
Zo ja, hoe verhoudt die uitspraak zich met artikel 162 Wetboek van Strafrecht waarin onder andere het volgende strafbaar is gesteld: Hij (zij) die opzettelijk enige openbare landweg verspert wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is; in relatie met artikel 67 Strafvordering waarin is bepaald dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
In tegenstelling tot artikel 11 van de Wom, is in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht een misdrijf strafbaar gesteld. Artikel 162, aanhef en eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, stelt onder meer als voorwaarde dat «gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is». Of dit in een specifiek geval zo is (geweest), dient door het OM per geval te worden beoordeeld. Wanneer aan de voorwaarden van artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, kan een bevel tot voorlopige hechtenis worden bevolen. Zoals ook benoemd in mijn antwoord op vraag 6, is een bevel tot voorlopige hechtenis aan wettelijke voorwaarden gebonden.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het Openbaar Ministerie deze uitspraken heeft gedaan, nu het wel wettelijk mogelijk is daders van dergelijke zware misdrijven in voorlopige hechtenis (voorarrest) te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u met ons bezorgd over de kennis van c.q. bij het Openbaar Ministerie omdat juist dit de instantie is die moet zorgen voor een adequate handhaving van de rechtsorde op basis van strafbaar gestelde feiten? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter de medewerkers van het OM en ik ben niet bezorgd over de bij het OM aanwezige kennis.
Het artikel 'Serious security breach hits EU police agency' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Serious security breach hits EU police agency»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat afgelopen zomer een reeks zeer gevoelige bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen en gesprekken van Europol zijn verdwenen terwijl ze achter slot en grendel werden bewaard in een beveiligde opslagruimte in het hoofdkantoor van Europol in Den Haag?
Ik betreur dat bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen van Europol zijn verdwenen. Dit is altijd zorgelijk. Het schaadt niet alleen het vertrouwen in de instelling, maar het brengt ook de privacy en veiligheid van topfunctionarissen in gevaar. Momenteel wordt door Europol onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren zodat passende maatregelen genomen kunnen worden om herhaling te voorkomen en de integriteit van haar gegevens te waarborgen.
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Europol heeft mij laten weten dat op 7 september 2023 de Veiligheidscoördinator van Europol op de hoogte is gesteld dat personeelsdossiers van Europol-medewerkers verdwenen waren. Europol heeft in oktober 2023 de Raad van Bestuur van Europol, waarvan Nederland deel uitmaakt, op de hoogte gebracht van het datalek.
Wordt hier onderzoek naar gedaan? Wanneer is dat onderzoek klaar?
Het verdwijnen van de bestanden met persoonlijk informatie van topfunctionarissen van Europol is een interne aangelegenheid. De antwoorden die ik hier geef zijn op basis van informatie van Europol. Na melding aan de Veiligheidscoördinator van Europol op 7 september 2023 heeft Europol direct een veiligheidsonderzoek gestart. Daarnaast heeft Europol de politie in Den Haag ingelicht. Europol heeft alle relevante stakeholders geïnformeerd en betrokken, inclusief de bevoegde autoriteiten in Nederland, de Raad van Bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS). Ook werden de individuele Europol-medewerkers die door het incident zijn getroffen op de hoogte gebracht. Het veiligheidsonderzoek zal in de loop van 2024 worden afgerond.
Kunt u aangeven of hierbij ook wordt gekeken naar de invloed hiervan op de huidige en toekomstige aanpak van (internationale) criminaliteit en de bescherming van persoonsgegevens en gesprekken van medewerkers van Europol?
Europol geeft aan dat het veiligheidsonderzoek zich ook richt op het niet naleven van professionele verplichtingen door Europol-medewerkers. Dit betreft met name de toegangscontrole tot de betrokken administratieve personeelsdossiers en de tijdigheid van de incidentmelding. Operationele informatie van de kernactiviteiten van Europol werd nooit beïnvloed door het incident.
Welke acties worden in de tussentijd ondernomen om ervoor te zorgen dat dit soort lekken van gesprekken en persoonsgegevens van medewerkers van Europol als wethandhavingsautoriteit niet plaatsvinden?
Volgens Europol zijn er organisatorische verbeteringsmaatregelen in de HR-afdeling in gang gezet. Meer specifiek is er een uitgebreide beoordeling van HR-processen gestart, waarbij ook het beheer van personeelsdossiers wordt doorgelicht.
Het bericht ‘In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: “Dat is 400 keer heel gevaarlijk”’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: «Dat is 400 keer heel gevaarlijk»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Kunt u voor het commissiedebat nationale veiligheid, brandweer en crisisbeheersing op 15 mei 2024 met een reactie komen op in ieder geval het onderdeel van het rapport en onderzoek «Leren van twee vuurwerkrampen»2 van de Universiteit Twente dat hier specifiek betrekking op heeft; in het bijzonder de conclusies dat «licht» geclassificeerd vuurwerk bij brand veel gevaarlijker is dan gedacht, het Vuurwerkbesluit een onterecht beeld van veiligheid creëert, de huidige zoneringseisen voor consumentenvuurwerkopslag te soepel zijn en de blusinstructies voor de brandweer ontoereikend?
Hoe reageert u op de opmerking van brandweerman Marcel Dokter (voorzitter Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers) dat de brandweer niet altijd weet waar een opslagplek ligt, en dat ze in grotere gemeenten voor verrassingen komt te staan als het gaat om opslagplaatsen? Hoe kan dat voorkomen worden?
Wat is nu de stand van zaken met het voorstel om, in het geval van calamiteiten zoals brand bij vuurwerk(opslag), niet meer te blussen vanwege de onvoorspelbare gevolgen, maar te ontruimen, om de veiligheid van mensen in de omgeving en brandweermensen te waarborgen? Is dat nu al de landelijke instructie die overal dient te worden toegepast?
Wat vindt u ervan dat op dit moment is toegestaan dat woningen op slechts acht meter afstand van de opslag staan en dat deze afstandseis niet eens geldt voor woningen pal boven, naast of achter de opslag?
Bent u bereid om de regels van het Vuurwerkbesluit te wijzigen zodat vuurwerkopslag helemaal niet meer in woonwijken plaats mag vinden? Zo nee, waarom niet?
De leegloop bij de recherche |
|
Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond vreest «braindrain» door leegloop bij recherche»?1
Ja.
Klopt het dat het capaciteitsprobleem bij de recherche nog groter is dan binnen de reguliere dienst?
Procentueel is de onderbezetting bij de opsporing (peildatum 31-12-2023) relatief groter dan bij de gebiedsgebonden politie, waarop vermoedelijk wordt gedoeld met de term «reguliere dienst». Dit kan uiteraard variëren, bijvoorbeeld per eenheid of per organisatieonderdeel.
In absolute aantallen is de onderbezetting bij de gebiedsgebonden politie (GGP) groter dan bij de opsporing. De gebiedsgebonden politie beslaat dan ook een veel groter gedeelte van het politiepersoneel dan de opsporing. Ik heb het dan over opsporing conform de werksoort opsporing zoals gepresenteerd in de bijlage «Kerncijfers» bij de halfjaarberichten politie. Onder de werksoort opsporing vallen vooral tactisch rechercheurs en forensisch-, digitaal- en finec-specialisten.
Klopt het dat er daardoor op grote schaal onderzoeken niet kunnen worden opgepakt?
De officier van justitie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het maken van keuzes in de opsporing. Dat zijn per definitie keuzes in schaarste, die gemaakt worden op basis van actualiteit en criminaliteitsbeelden. Op dit moment hebben we te maken met onderbezetting in de opsporing, waardoor die keuzes scherp gemaakt moeten worden.
Hoeveel opleidingsplekken rechercheur/recherchemodules zijn er jaarlijks op de Politieacademies?
Er zijn bij de Politieacademie verschillende mogelijkheden om opgeleid te worden voor het recherchewerk.
Ten eerste kent de basispolitieopleiding voor instromende aspiranten van politie het uitstroomprofiel gebiedsgebonden politiewerk (GGP). Jaarlijks starten in totaal 2.184 aspiranten met de basispolitieopleiding. Na afronding van de basispolitieopleiding volgen startende politiemedewerkers het ontwikkeltraject van start- naar vakbekwaam. Momenteel is de politie dit ontwikkeltraject landelijk aan het uniformeren en verbeteren. Onderdeel van dit ontwikkeltraject wordt veel voorkomende criminaliteit (VVC).
Ten tweede zijn er op de Politieacademie jaarlijks 720 opleidingsplekken beschikbaar voor zij-instromers die expertise en ervaring van buiten inbrengen. Dit zijn veelal hoogopgeleide specialisten die na afronding van een korte politieopleiding aan de slag gaan binnen een gespecialiseerd werkterreinen binnen de opsporing, zoals de financiële recherche en de digitale opsporing.
Ten derde start met ingang van augustus 2024 de instroom in de nieuwe bacheloropleiding rechercheur. Hiervoor zijn in 2025 120 plekken beschikbaar.
Tot slot biedt Politieacademie diverse vervolgopleidingen aan, waarmee zittende politiemedewerkers zich kunnen bekwamen in en voorbereiden in algemeen recherchewerk om daarnaar door te stromen. Het gaat daarbij om een paar honderd opleidingen per jaar, afhankelijk van welke opleidingen we daaronder scharen. Daarnaast organiseert de politie ook zelf in toenemende mate leertrajecten voor zittende politiemedewerkers om door te stromen naar de algemene opsporing.
Hoeveel opgeleide rechercheurs stromen er jaarlijks uit?
Binnen de werksoort opsporing is de in- en uitstroom de afgelopen jaren niet stabiel geweest. In 2023 stroomden er 655 fte van de opsporing de politieorganisatie uit. 460 fte stroomde van de opsporing naar een ander organisatieonderdeel van de politie. Bij elkaar opgeteld is dit een uitstroom van 1115 fte uit de opsporing. In 2023 stroomde er 946 fte de opsporing in. Het grootste gedeelte hiervan is interne doorstroom vanuit de GGP. Het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde was 169 fte in 2023. In 2022 was het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde 91 fte. De komende jaren zal de leeftijdsgebonden uitstroom bij de opsporing naar verwachting afnemen.
Welke mogelijkheden zijn er voor zij-instromers; welk traject dienen zij te doorlopen?
Voor zij-instromers zijn er verschillende routes om aan de slag te gaan als rechercheur. Specialistische zij-instromers die een specifieke expertise van buiten meenemen kunnen binnen de opsporing aan de slag op de werkterreinen digitaal, financieel-economisch, zeden, milieu en forensisch. Zij krijgen een verkorte opleiding van 3 tot 6 maanden en zijn daarna voor specifiek dat terrein inzetbaar. Daarnaast start dit jaar aan de Politieacademie de nieuwe bachelor rechercheur voor zij-instromers. Deze bacheloropleiding duurt drie jaar en leidt op tot breed inzetbare rechercheurs.
Wat gaat u eraan doen om dit capaciteitsprobleem bij de recherche op korte- en langere termijn op te lossen?
Om een aantrekkelijke werkgever te blijven voor nieuw en zittend personeel heeft de politie een arbeidsmarktstrategie. Hierover heb ik u uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 8 juni 20232 en in het tweede halfjaarbericht politie van 20233. Onderdeel van de arbeidsmarktstrategie is onder andere om te kijken naar andere vormen van instroom bij de recherche. Tevens hebben de vorige kabinetten capaciteitsuitbreidingen van de opsporing mogelijk gemaakt door de formatie uit te breiden. Op de langere termijn zal dit voor meer capaciteit voor de opsporing zorgen.
Verbieden van hoofddoekjes en andere religieuze uitingen bij boa’s |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Yesilgöz wil nu echt een landelijk verbod op hoofddoek bij boa's (nos.nl)»1?
Ja.
Met welke gemeenten zijn er gesprekken over het genoemde verbod gevoerd en wat was de inhoud en uitkomst van die gesprekken?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat Politie van 21 december 2023 ben ik in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit onderwerp. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in het Strategisch Beraad Veiligheid van 26 februari 2024. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform. Uit de evaluatie die door de VNG naar het modeluniform voor boa’s is uitgevoerd, zijn geen redenen of wensen naar voren gekomen om hiervan af te wijken. De VNG heeft aangegeven dat individuele gemeenten andere keuzes maken. Dat is op dit moment ook een bestaande mogelijkheid. Dit geeft volgens de VNG aanleiding om goed het gesprek te blijven voeren over een mogelijk verbod, zonder dat hier vanuit de VNG een dominante overtuiging is.
Hoe verhoudt het landelijke verbieden van hoofddoekjes zich tot de gemeentelijke autonomie in het algemeen en het feit dat gemeenten de werkgever zijn van boa’s in het bijzonder?
Wanneer boa’s in dienst zijn bij gemeenten, zijn op dit moment gemeenten als werkgevers bevoegd om een verbod tot het zichtbaar dragen van religieuze uitingen op te leggen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor boa’s in het openbaar vervoer: tot het geven van kledingvoorschriften bij vervoersdiensten zijn de vervoersdiensten die als werkgever optreden bevoegd. In 2021 heb ik de richtlijn lifestyle neutraliteit boa’s opgesteld om neutraliteit van het boa-uniform realiseren, zoals door de meerderheid van uw Kamer verzocht.2 Deze richtlijn geeft echter de ruimte aan boa-werkgevers anders te beslissen, zoals zich sinds november 2023 bij een aantal gemeenten in hun hoedanigheid als werkgever heeft voorgedaan.
De hier voorliggende vraag ziet niet op de gemeentelijke autonomie. Een wettelijk en landelijk verbod voor boa’s op het zichtbaar dragen van religieuze uitingen in de uitoefening van hun functie richt zich namelijk niet tot gemeenten of andere boa-werkgevers, maar tot de boa zelf.
Hoe verhoudt het voornemen tot het genoemde verbod zich tot de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2, met name het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet» (artikel 3) dat overheden elkaar betrekken «bij nieuwe beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken op een dusdanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast» (artikel 4)?
De Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Code IBV) vormt een leidraad voor hoe verschillende overheden met elkaar samenwerken. Artikel 3 van de Code IBV schrijft voor dat overheden overleg zullen voeren over, onder andere, de beste plek om nieuwe taken te beleggen. In de richtlijn lifestyle-neutraliteit heb ik boa’s richtlijnen gegeven inzake het afzien van het dragen van zichtbare uitingen van (levens-)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle in de uitoefening van hun functie. Lange tijd hebben gemeenten met betrekking tot de bij hen in dienst zijnde boa’s de richtlijn gevolgd. Een aantal gemeenten heeft de richtlijn sinds november 2023 echter naast zich neergelegd. Conform artikel 4 van de Code IBV is over dit gewijzigde beleid door mij overleg gevoerd. Het overleg dat in het Strategisch Beraad Veiligheid met de VNG heeft plaatsgevonden, geeft hier uiting aan. Dit overleg heeft niet het door Uw Kamer en mij gewenste resultaat opgeleverd, waarmee ik doel op de naleving van de richtlijn lifestyle-neutraliteit boa’s. Daarom zie ik mij genoodzaakt om de eis van neutraliteit in wet- of regelgeving vast te leggen, zoals een meerderheid van Uw Kamer heeft verzocht.4
Hiervoor is een wettelijke grondslag vereist. In de komende periode zal ik nader bezien waar en op welke wijze deze wettelijke grondslag zal worden ingevuld. Vanzelfsprekend zal hierbij het gebruikelijke wetgevingstraject worden gevolgd dat benodigd is voor een dergelijk voorschrift.
Op grond van welke wet- of regelgeving kunt u een ministeriële regeling tot het verbieden van hoofddoekjes maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Afdeling advisering van de Raad van State om advies te vragen ten aanzien van de juridische houdbaarheid van een landelijk verbod op het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze uitingen door boa’s en daarbij de verhouding tot de verschillende grondrechten en de gemeentelijke autonomie laten meenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze ministeriële regeling of een eventuele andere regeling tot het genoemde verbod aan de Kamer voorleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel boa’s dragen in Nederland een hoofddoek, tulband, keppel of andere religieuze uiting?
Tot dusver zijn er in Nederland geen gevallen bekend van boa’s die een religieuze uiting dragen bij hun uniform. Ook de boa-vakbonden hebben geen signalen ontvangen van boa’s die religieuze uitingen bij hun uniform dragen.
Deelt u de mening dat u bezig bent met het oplossen van een niet of nauwelijks bestaand probleem? Zo ja, waarom doet u dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals bij uw Kamer bekend is, hecht ik nadrukkelijk aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Onder andere boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s waarop dit van toepassing is en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten. Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mij doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Hoewel voor zover bekend nog geen boa gebruikmaakt van de ruimte die er in enkele gemeenten is om religieuze uitingen te dragen bij hun uniform, kan op dit moment namelijk niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst, bij ongewijzigde situatie, voor kan komen. Met het voornemen een wettelijke regeling tot stand te brengen voer ik ook de wens uit die een meerderheid van Uw Kamer heeft uitgesproken.
Het bericht ‘Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert»?1
Ja.
Wat is de reden dat u nu het besluit heeft genomen om het luchtalarm volledig te vervangen door de NL-Alert, juist in tijden dat rampen en crises steeds meer reëel worden?
De onderhoudscontracten van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) lopen eind 2025 af en het systeem is daarnaast sterk verouderd. Het is end-of-life. Nederland heeft ondertussen een ander primair en effectiever alerteringsmiddel tot haar beschikking bij rampen en crises, namelijk NL-Alert. Het gebruik van NL-Alert is sterk toegenomen, het heeft een groter en breder bereik, het geeft informatie mee, waaronder een handelingsperspectief, en het heeft de mogelijkheid om de techniek verder te ontwikkelen. Overigens functioneert het WAS niet landelijk, maar wordt het decentraal aangestuurd. Dit in tegenstelling tot NL-Alert, dat ook landelijk uitgestuurd kan worden.
Mede naar aanleiding van de motie Eerdmans zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Na de zomer is een bredere weerbaarheidsbrief voorzien. In die brief hoop ik u ook nader te informeren over de omgang met de motie ten aanzien van het WAS.
Bent u in de besluitvorming voor het afschaffen van het luchtalarm in overleg getreden met de Veiligheidsregio’s? Zo ja, wat waren de signalen uit de verschillende regio’s over dit voorgenomen besluit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op meerdere momenten met de Veiligheidsregio’s in gesprek (geweest), waaronder via het Veiligheidsberaad. Een ruime meerderheid van de veiligheidsregio’s is voor afschaffen van de WAS palen. Ook zijn diverse werkbezoeken afgelegd door mijn ministerie. Bepaalde Veiligheidsregio’s hebben zorgen geuit ten aanzien van het – toen nog voorgenomen – besluit, vanwege de aanwezigheid van hoog risicolocaties in hun regio, zoals chemische industrie. Deze zorgen neem ik serieus en heb ik daarom een plek gegeven in mijn besluit. Er is een traject gestart om in kaart te brengen hoe lokaal maatwerk kan worden geboden.
Wat is op dit moment het risico van cyberaanvallen, storingen of haperingen op de NL-Alert-app?
Als Minister van Justitie en Veiligheid zet ik mij samen met alle partners in voor een robuust en betrouwbaar stelsel dat de burger alarmeert bij rampen en crises. NL-Alert is daarom in 2023 nog versterkt met een nieuwe NL-Alert «broker», ofwel de centrale software. Die is beter bestand tegen eventuele cyberaanvallen. Er zijn vele maatregelen genomen voor (informatie)beveiliging; dit is ook met audits gecontroleerd. Het vraagstuk rondom (informatie)beveiliging van NL-Alert en de NL-Alert app is overigens nooit «afgerond». Mijn ministerie is continu bezig om de beveiliging op orde te houden, en waar nodig extra maatregelen te nemen.
Bent u het met het eens met de stelling dat het juist risicovol is om het luchtalarm in zijn geheel te vervangen voor een online bericht, terwijl het ook mogelijk is dat mensen hun telefoon niet continu bij zich hebben, deze leeg of kapot is, of simpelweg geen smartphone in bezit hebben?
Het bereik van NL-Alert neemt steeds verder toe. Uit het laatste NL-Alert testbericht van begin juni 2024 blijkt dat 93% van de Nederlanders het testbericht heeft ontvangen. Ten opzichte van het bereik van enkele jaren terug is dit een aanzienlijke stijging (rond de 10%). Dit laat zien dat onder andere de publiekscampagnes, waaronder de 75+ campagne, haar vruchten afwerpen. Wij zetten ons de komende jaren in om het bereik van NL-Alert en de bekendheid met andere crisiscommunicatiemiddelen verder te vergroten.
De sirenes bereiken in een gunstig scenario nog maar 75% van de mensen.
NL-Alert wordt niet alleen via de mobiele telefoon verspreid, maar ook via andere kanalen, zoals de NL-Alert-app, reisinformatieschermen in het openbaar vervoer en digitale reclamezuilen in straten en langs wegen. Naast het NL-Alert gaat het om websites, sociale media, landelijke televisie, berichtgeving via de regionale publieke omroepen, e.d. Aan burgers wordt daarnaast gevraagd om te kijken naar hun naasten en hen te informeren. Ook beschikken de veiligheidsregio’s over een uitgebreid pakket van middelen om de bevolking te alarmeren en informeren bij rampen en crises.
Zoals naar voren komt in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Op welke manier wordt volgens u de 8% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder die niet door NL-Alert worden bereikt, geïnformeerd over een ramp of crisis als het luchtalarm verdwijnt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe houdt u met het nieuwe alarmsysteem de minder digitaalvaardige generatie aangehaakt in tijden van rampen en crises, en op welke manier krijgen zij toegang tot voldoende informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat niet gekozen wordt voor een combinatie van verschillende alarmsystemen, bijvoorbeeld zowel een NL-Alert als het luchtalarm, om er zeker van te zijn dat het alarm iedereen kan bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de bezorgdheid van de directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, die stelt dat voor een regio met een hoog risicoprofiel het onverantwoord is om het luchtalarm af te schaffen? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met de bezorgdheid van de betreffende Veiligheidsregio. Deze zorgen neem ik serieus door in mijn besluit ruimte te laten voor lokaal maatwerk. Er zijn twee onderzoeken uitgezet. Zie de beantwoording bij vraag 2.
Wat zijn de kosten van het onderhoud van het luchtalarm door het hele land?
Zoals eerder benoemd is het WAS sterk verouderd en end-of-life. Dit blijkt ook uit het onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV).
Uit financiële analyses blijkt dat het volledig continueren van het WAS in huidige vorm inclusief investeringen minstens 160 miljoen euro kost. Deze kosten passen niet binnen de huidige financiële kaders. Het besluit tot uitfaseren van het WAS met de mogelijkheid tot maatwerk voor hoog risico locaties past wel binnen de financiële kaders.
Bent u het met het eens met de stelling dat het feit dat het luchtalarm sinds 1998 slechts 36 keer is ingezet, niet een van de redenen zou moeten zijn om het te schrappen, maar dat het juist een goed teken is dat het alarm niet vaak nodig is geweest?
Die stelling deel ik niet met u. NL-Alert heeft zich immers bewezen als primair alarmeringsmiddel bij rampen en crises. Dit vanwege het sterk toegenomen gebruik van NL-Alert, het bredere bereik, het meegeven van informatie waaronder een handelingsperspectief en de mogelijkheid om deze techniek verder te ontwikkelen. Het is breder inzetbaar ten opzichte van de sirenes. Zie ook de beantwoording bij vraag 2.
Wat betekent de mededeling dat in een aantal gebieden extra waarschuwingssystemen zullen blijven bestaan? Zijn dit bijvoorbeeld luchtalarmen en voor welke gebieden zou dit gelden?
Ik wil benadrukken dat een ruime meerderheid van de Veiligheidsregio’s voor uitfasering van het WAS is. Ik ben bekend met de bezorgdheid van enkele Veiligheidsregio’s. Die zorgen neem ik zeer serieus. Daarom wil ik graag samen met desbetreffende Veiligheidsregio’s bekijken wat lokaal nodig is om de bevolking te alarmeren tijdens rampen en crisis. Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. Enerzijds wordt, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
In uw antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen over het bericht dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME'er) in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie, verwijst u naar een mogelijke situatie waarin een medewerker van de politie een traumatische ervaring heeft opgelopen en om die reden bepaalde werkzaamheden/opdrachten in samenspraak met zijn of haar leidinggevenden niet zou hoeven uit te voeren; wat voor traumatische ervaringen worden hier bedoeld?1 2
Politiewerk is complex en weerbarstig. Politiemedewerkers kunnen tijdens het werk te maken krijgen met traumatiserende ervaringen, bijvoorbeeld levensbedreigende situaties waarbij (vuur)wapens worden gebruikt of anderszins emotioneel belastende incidenten, zoals het reanimeren van een kind of het vaststellen van een overlijden. Dergelijke incidenten kunnen sporen nalaten bij medewerkers. In overleg met de leidinggevende kunnen medewerkers ruimte krijgen voor herstel of tijdelijk andere werkzaamheden verrichten. Ook in reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken tussen de medewerker en de leidinggevende wordt nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van persoonlijke dilemma’s en specifieke behoeften. Indien nodig kan hierbij sociaalpsychologische kennis en expertise in het kader van Veilig en Gezond werken (VGW) worden ingewonnen.
Bent u het de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME'ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren vanwege hun religie?
Zoals ik bij de beantwoording van eerder gestelde vragen heb aangegeven, geldt dat medewerkers hun taak uitvoeren onder leiding en verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Dit belangrijke principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME)3.
Tegelijkertijd staat de politie als organisatie midden in veranderende samenleving. Dit kan dilemma’s opleveren die bij de leidinggevende kenbaar kunnen worden gemaakt. De leidinggevende voert met medewerkers het gesprek over dilemma’s en kan besluiten om de medewerker uit te roosteren. De beslissing van de leidinggevende kan ook betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Hoe vaak komt het voor dat ME’ers dan wel politieagenten hun werk niet doen, of opdrachten niet uitvoeren vanwege hun religie?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Over de inhoud van de gesprekken tussen medewerkers en leidinggevenden wordt namelijk, anders dan in het kader van het functioneren, ontwikkelen en het beoordelen van medewerkers, geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Wel is door de politie aangegeven dat dit uitzonderlijk is.
Het bericht 'Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort' |
|
Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort»?1
Ja.
Wat is de status van het integraal plan om femicide te beschrijven, zoals door u is toegezegd tijdens het debat over femicide? Wanneer in het voorjaar kunnen we dit plan verwachten?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik werken gezamenlijk aan het plan van aanpak om femicide tegen te gaan. Momenteel vinden er gesprekken plaats met de betrokken organisaties, zoals Veilig Thuis, de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, vrouwenopvang en maatschappelijke organisaties. Ook wordt de input van nabestaanden en ervaringsdeskundigen (op het gebied van huiselijk geweld) meegenomen. Zoals toegezegd zal dit plan van aanpak naar verwachting in april 2024 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Heeft u al een eenduidige definitie van de term femicide? Wordt deze definitie ook opgenomen in het integraal plan? Kunt u deze definitie al delen? Zo niet, waarom niet?
Femicide, ook wel bekend als vrouwenmoord, wordt door verschillende internationale instanties gedefinieerd als het doden van een vrouw of meisje vanwege haar geslacht of genderidentiteit en kan diverse vormen aannemen. In het conceptplan van aanpak tegen femicide wordt een definitie van de intieme vorm van femicide gehanteerd: Het om het leven brengen van een vrouw of meisje door een (ex-)partner of familielid.
Hoewel niet alle gevallen van femicide een vorm van huiselijk geweld zijn, vormt dit wel de grootste categorie: ongeveer 80% van de vermoorde vrouwen wordt namelijk gedood door een (ex-)partner of familielid2. Voor deze categorie is de mogelijkheid om dodelijk geweld te voorkomen het grootst, omdat gewelddadige patronen en risicofactoren in de privésfeer eerder kunnen worden opgemerkt. Een effectieve aanpak van huiselijk geweld3, waarbij goede signalering en herkenning van waarschuwingssignalen voor femicide centraal staan, vormt dan ook de basis voor het voorkomen van femicide.
Zou u een verkenning willen starten om, naar Spaans voorbeeld, een crisis comité op te zetten waar deskundigen op het gebied van huiselijk- en partnergeweld samenkomen om tot oplossingen te komen om femicide te bestrijden?2
De Spaanse Minister van Gelijkheid heeft aangekondigd dat het crisiscomité bijeenkomt om de zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd, gedetailleerd te analyseren en oplossingen te bedenken voor het geweld. Ik heb het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd om te verkennen hoe we een dergelijke gestructureerde analyse van casussen standaard kunnen uitvoeren in Nederland bij (pogingen tot) dodelijk huiselijk geweld. Het doel hiervan is het beleid en de aanpak van de betrokken partijen voortdurend te verbeteren en zo een leerproces te bevorderen.
Voor het plan van aanpak tegen femicide dat uw Kamer naar verwachting in april zal ontvangen, heeft het kabinet net als Spanje professionals, ervaringsdeskundigen en wetenschappers op het gebied van huiselijk en partnergeweld geraadpleegd.
Kunt u al resultaten delen over het slachtofferdevice dat signaleert wanneer een stalker met zijn enkelband te dicht in buurt van een slachtoffer komt, zoals u heeft aangegeven in het commissiedebat femicide in september 2023?
Deze proef houdt in dat de reclassering een waarschuwingssein krijgt als de enkelband van de verdachte of veroordeelde te dicht in de buurt komt van het slachtoffer dat is uitgerust met een zogenaamd «slachtofferdevice» met GPS. In de regio Rotterdam-Rijnmond is de proef gestart en wordt het slachtofferdevice nu ruim een jaar ingezet bij hoog-risico stalkingscasuïstiek waarbij de verdachte of veroordeelde een contact- en locatieverbod krijgt opgelegd met elektronische monitoring (een enkelband).
Na een proefperiode van zes maanden is de inzet geëvalueerd waarbij de betreffende vijf slachtoffers aangaven dat het device hen een veilig en minder onrustig gevoel geeft, dat ze weer naar plekken gaan waar ze eerder niet durfden te komen en dat het device hun leefwereld vergroot. In de volledige periode van ruim een jaar zijn twaalf slachtofferdevices uitgereikt.
In de proefperiode waren veruit de meeste meldingen van «slachtoffernabijheid» niet dreigend omdat de afstand binnen enkele minuten weer was vergroot. De reclassering heeft zeven keer telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer om haar te informeren over nabijheid van de verdachte of veroordeelde en haar te helpen om de afstand weer te vergroten. Twee keer is de politie ingeschakeld vanwege een potentieel dreigende situatie. Eén keer heeft de politie het slachtoffer geholpen om zichzelf in veiligheid te brengen en de andere keer bleek politie-inzet uiteindelijk niet nodig omdat de verdachte/veroordeelde uit zichzelf de afstand weer vergrootte.
Het kabinet ondersteunt de verdere ontwikkeling van dit instrument door middelen beschikbaar te stellen voor een verbreding van de proef. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor de tijdelijke inzet van het slachtofferdevice in de regio's Hart van Brabant en Noord-Nederland. De verwachting is dat beide regio's medio 2024 kunnen starten met de inzet van het device. Ook in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt de inzet van het slachtofferdevice voortgezet. In de tweede helft van 2025 wordt de proef geëvalueerd ten behoeve van inzichten en aanbevelingen voor een eventuele landelijke inzet van deze werkwijze.
Kan de Kamer de vragenlijst waarmee de ernst van een zaak kan worden bepaald ontvangen vóór 19 februari 2024?
De politie maakt gebruik van de SASH bij stalking: Screening Assessment for Stalking and Harassment. De SASH is een wetenschappelijk onderbouwd instrument, waarmee de urgentie van de zaak wordt ingeschat. Er rust een copyright op de SASH waardoor ik deze niet via deze brief kan delen. Bij de auteurs van het instrument kan de lijst opgevraagd worden.5
De SASH bestaat uit 13 vragen die op alle stalkingzaken van toepassing zijn. Vervolgens zijn er drie extra vragen die alleen worden ingevuld als er sprake is van ex-partner stalking. Bij iedere vraag wordt aangegeven of die factor aanwezig, afwezig of onbekend is en vervolgens geeft de beoordelaar aan de hand van het aantal en de ernst van de aanwezige risicofactoren een eindoordeel: een laag, gemiddeld of hoog niveau van ongerustheid. Heel belangrijke indicatoren zijn:
Als dit aan de orde is, dan moeten alle alarmbellen gaan rinkelen en moet er actie worden ondernomen, het niveau van ongerustheid komt bij een positief antwoord op een van deze twee vragen namelijk automatisch uit op hoog.
Zou u een verkenning willen starten of het mogelijk is om zaken waarbij het gaat om geweld in afhankelijkheidsrelaties via het snelrecht te behandelen? Bent u het eens met de stelling dat waarschijnlijk een deel van het leed van slachtoffers kan worden bespaard als de dader sneller wordt berecht en de juiste zorg krijgt? Herkent u het beeld wat slachtoffers schetsen dat als daders bij aangifte een zorgtraject ingaan dat dit de drempel om aangifte te doen voor slachtoffers verlaagd?
Ik benadruk het belang van het snel handelen in huiselijk geweldzaken. Het is belangrijk dat de situatie goed wordt geanalyseerd en dat de juiste interventies om veiligheid in een gezin of huishouden te creëren zo tijdig en goed mogelijk worden genomen. Hiervoor kunnen zowel vrijwillige, bestuursrechtelijke, civielrechtelijke als strafrechtelijke interventies worden ingezet, gericht op zowel het slachtoffer als de pleger. Denk aan het tijdelijk huisverbod, een gedragsaanwijzing voor de pleger voor het volgen van een gedragstraining en aan interventies voor bescherming van het slachtoffer. Het is cruciaal dat er maatwerk wordt geleverd bij de aanpak van huiselijk geweld, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer, de pleger en de maatschappij. Vanwege de eisen die gepaard gaan met snelrecht, zoals bewijstechnische eenvoud waarbij geen verder onderzoek nodig is, beschouw ik dit niet als een geschikte weg voor huiselijk geweldzaken. Via de ZSM-werkwijze (het Zorgvuldig, Snel en op Maat reageren op criminaliteit) na aanhouding van verdachten is het namelijk ook mogelijk om snel te reageren op huiselijk geweldzaken. Op een ZSM-locatie kan de officier van justitie, met informatie van andere organisaties zoals Veilig Thuis in geval van huiselijk geweld, snel beslissen over de afhandeling van de strafzaak. Gelijktijdig kan Veilig Thuis een hulpverleningstraject starten om structurele verandering in bestaande (gewelds)patronen te bewerkstelligen. Dit betekent echter niet dat het snel voor de rechter brengen van een huiselijk geweldzaak gegarandeerd is. Dit blijft in algemene zin een aandachtspunt.
Ik ben niet bekend met het beeld dat het drempelverlagend zou zijn voor slachtoffers als plegers van huiselijk geweld bij aangifte een zorgtraject ingaan.6 Ik acht het van groot belang dat de juiste zorg voor zowel slachtoffers als daders van huiselijk geweld beschikbaar en laagdrempelig zijn. Om deze reden zet het kabinet niet alleen in op het verbeteren van de bescherming van slachtoffers, maar ook op het verbeteren van het aanbod voor plegers, zowel binnen het strafrechtelijk als het vrijwillig kader. Het doel hiervan is om (herhaald) plegergedrag en bestaande patronen effectiever te voorkomen en te doorbreken.
Het nieuws dat er miljoenen euro’s extra nodig zijn om de brandweer in Noord-Holland Noord overeind te houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord de noodklok luidt omdat het werk gedaan moet worden met te weinig middelen?1
Ja.
Bent u bekend met de vraag vanuit deze Veiligheidsregio dat er 6 miljoen euro extra nodig is voor het kunnen leveren van adequate capaciteit?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er zonder de extra investeringen een goede kans is dat posten moeten sluiten omdat er anders niet genoeg middelen overblijven om de rest van de wettelijke taken uit te voeren?
Mijn uitgangspunt is dat de Veiligheidsregio Noord Holland Noord binnen de wettelijke kaders brandweerzorg blijft leveren. De veiligheidsregio’s ontvangen van mijn ministerie ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget, de overige ca. 85% wordt gefinancierd door de gemeenten. Het bestuur van de veiligheidsregio is vrij deze middelen naar eigen inzicht te besteden mits aan vigerende regelgeving wordt voldaan. Het bestuur van de veiligheidsregio legt over de besteding van de middelen middels een jaarrekening en jaarverslag verantwoording af aan de betreffende gemeenteraden.
Binnen de wettelijke kaders van de Wet Veiligheidsregio’s bepalen de besturen van de veiligheidsregio’s de ambities en het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio, zoals vastgelegd in het regionale beleidsplan. Voorafgaand aan de vaststelling van het regionale beleidsplan, legt de veiligheidsregio het beleidsplan voor aan de gemeentebesturen. Ook stelt het bestuur van de veiligheidsregio de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed. De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen om de gewenste prestaties te kunnen realiseren.
Bent u bekend met de signalen dat het momenteel al niet lukt om de bezetting volledig te garanderen en dit al tot een aantal nijpende situaties heeft geleid vorige zomer?
Ja, ik ben bekend met deze signalen. Voldoende bezetting is van groot belang voor de veiligheid van brandweermensen en het leveren van goede brandweerzorg. De veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft mij laten weten dat de bezetting op dit moment verantwoord is, maar dat deze wel onder druk staat. In het nieuwe regionaal beleidsplan dat momenteel wordt ontwikkeld, wordt hier expliciet rekening mee gehouden om de brandweerzorg in de toekomst te borgen.
Bent u het eens met de stelling dat het niet kunnen garanderen van voldoende bezetting heel erg gevaarlijk is en dat hier snel iets aan moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u de huidige bezetting van de brandweer in de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord nog verantwoord?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de helpende hand te bieden voor het werven van vrijwillige brandweerlieden in deze regio?
Het werven van vrijwillige brandweerlieden is primair de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Het Veiligheidsberaad is in 2018 in samenwerking met mijn ministerie gestart met het programma Vrijwilligheid. Het werven van vrijwilligers staat in meerdere regio’s onder druk en via dit programma worden onder meer ervaringen uitgewisseld over het aantrekken van vrijwilligers, het omgaan met vrijwilligheid in andere sectoren en het vergelijken met de situatie in andere landen. Het programma is in 2023 afgerond en heeft concrete handvatten en handreikingen opgeleverd voor de veiligheidsregio’s bij het behouden en werven van vrijwilligers. In 2024 zal er nog een landelijke campagne van start gaan met aandacht voor het werven het behouden van brandweervrijwilligers.
In het kader van dit programma zijn er verschillende onderzoeken3 uitgevoerd. Uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (verder: NIPV) blijkt dat het behouden en werven van vrijwilligers geen generiek ervaren probleem is. Of een brandweerpost een knelpunt rondom vrijwilligers ervaart en zo ja welk, verschilt per post en moment. Het NIPV heeft verschillende aanbevelingen opgesteld, bijvoorbeeld om de verbinding tussen brandweervrijwilligers en de veiligheidsregio’s te versterken. Het is aan de veiligheidsregio’s om verder te gaan met de bevindingen en aanbevelingen uit de onderzoeken op een manier die aansluit bij de specifieke omstandigheden in hun veiligheidsregio.
Zijn er, voor zover bij u bekend, soortgelijke zorgen en problemen ook in andere regio’s? Bent u bereid dit actief na te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de brandweer voldoende ruimte krijgt om de vrijwillige brandweer te trainen voor nieuwe ontwikkelingen zoals brandende elektrische auto’s en steeds vaker voorkomende natuurbranden?
Het is niet aan mij als Minister, maar aan de besturen van de veiligheidsregio’s om te bepalen wat het oefenprogramma van de brandweer is op basis van het opgestelde risicoprofiel. Bij het opstellen van het risicoprofiel wordt er rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Ook nieuwe ontwikkelingen, zoals elektrische auto’s zullen de veiligheidsregio’s opnemen in het oefenprogramma.
Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om er voor te zorgen dat de kwaliteit en veiligheid gegarandeerd worden, ook in deze regio?
De slagkracht van een veiligheidsregio wordt door de besturen van de veiligheidsregio’s binnen het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij binnen de wettelijke kaders te bepalen wat er nodig is.
Het bericht dat de politie experimenteert met gezichtsherkenning, maar wetgeving ontbreekt |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u het door de politie opgestelde protocol over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie met de Kamer delen en toelichten?1
Het in uw vraag genoemde protocol betreft het «Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie». Dit inzetkader heb ik, inclusief een toelichting, op 24 februari 2023 ter informatie aan uw Kamer aangeboden.2
Welke externe partijen zijn betrokken geweest bij het opstellen van het protocol voor het toepassen van deze privacygevoelige methode?
De wijze waarop het Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie tot stand is gekomen staat beschreven in het inzetkader. Een brede vertegenwoordiging vanuit de politieorganisatie en daarbuiten heeft aan het inzetkader gewerkt. Experts van de politie met een juridische, ethische en technische achtergrond hebben het inzetkader opgesteld.
Het inzetkader is voor advies voorgelegd aan de Ethische Klankbordgroep Politie, waarin externe deskundigen met uiteenlopende expertises zitting hebben. Ook is het inzetkader besproken met het OM en de regioburgemeesters, alvorens het is vastgesteld door de korpschef.
Wat is uw reactie op het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat een wettelijke grondslag voor gezichtsherkenningstechnologie door de politie ontbreekt?
In het Nieuwsuur-item waaraan wordt gerefereerd spreekt de woordvoerder van de Autoriteit Persoonsgegevens uit dat er op dit moment geen explicietewettelijke grondslag bestaat voor de inzet van gezichtsherkenning. Dat betekent echter niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van technologie door de politie en dat het handelen van de politie niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel.
De wettelijke grondslag en de waarborgen zijn onder andere te vinden in de Politiewet 2012 en de Wet politiegegevens. Zo zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over de verwerking van bijzondere politiegegevens, zoals biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon. Ook zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens. In de Kamerbrief van november 20193 wordt het juridisch kader uitgebreid beschreven.
In hoeverre deelt u de opvatting dat deze methodes moeten worden gestaakt totdat er uitsluitsel is gegeven over de wettelijke grondslag daarvan?
Ik deel deze opvatting niet. Voor mijn toelichting op de wettelijke grondslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens het protocol alsnog te laten toetsen?
Het inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie gaat niet over de verwerking van persoonsgegevens en of dat naar behoren gebeurt. Het inzetkader gaat primair over de verantwoording van de inbreuk op grondrechten die wordt gemaakt. Als er bij de inzet van gezichtsherkenningstechnologie een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen waarschijnlijk wordt geacht, dan staat in het inzetkader dat het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling een noodzakelijke randvoorwaarde is voor de inzet ervan, met zo nodig een voorafgaande raadpleging van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarbij wordt gekeken naar de regels die de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor zelf heeft opgesteld.
Voor dit alles is het niet nodig of logisch dat het inzetkader als zodanig wordt getoetst. Het valt bovendien buiten de reikwijdte van de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre vindt u het wenselijk om te experimenteren met een gevoelige technologie als deze die inbreuk maakt op de privacy van mensen, terwijl er discussie is over het al dan niet bestaan van een wettelijke grondslag?
Om effectief te kunnen zijn en blijven in opsporing moet de politie gebruik kunnen maken van nieuwe technologieën, waaronder gezichtsherkenningstechnologie. Eventuele experimenten vinden plaats binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Voor mijn standpunt ten aanzien van de wettelijke grondslag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat volgens u de wettelijke grondslag is van dit politiehandelen? Op basis van welke adviezen en overwegingen bent u tot de conclusie gekomen dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer hier (vooraf) over geïnformeerd? Waarom acht u dit adequaat met het oog op artikel 68 Grondwet en de gevoeligheid van het onderwerp?
In de periode 2019–2023 is de Kamer regelmatig geïnformeerd over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Deels in reactie op schriftelijk gestelde vragen4, deels in de vorm van een Kamerbrief. In de eerder genoemde Kamerbrief van november 2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op de technologie die de politie gebruikt. In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader dat de politie heeft ontwikkeld.5 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met dit inzetkader.6
Waarom acht u het wenselijk dat een Commissie van politiemedewerkers beoordeelt of een verzoek vanuit de politie om gezichtsherkenning te gebruiken is toegestaan? Waarom worden hier geen onafhankelijke experts of toezichthouders voor gebruikt?
In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik al aan dat de politie binnen de grenzen van de huidige wetgeving handelt. Het is belangrijk dat de politie bij iedere nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie het inzetkader doorloopt. De toetsingscommissie doet dit op onafhankelijke wijze. Zij is niet betrokken bij het opsporingsonderzoek en heeft geen belang bij de uitkomst van de toetsing. De politie heeft zorggedragen voor een onafhankelijke positionering van de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie. Voorts beslist de politie niet alleen over de inzet van een middel. Toetsing (met een positief oordeel) is intern een voorwaarde voor gebruik bij de politie, maar het bevoegd gezag beslist uiteindelijk in elke casus afzonderlijk of de inzet wordt toegestaan. Het bevoegd gezag beslist dus uiteindelijk of gezichtsherkenningstechnologie in een casus mag worden ingezet.
Waarom wordt de software om gezichten uit databanken te herkennen (FaceF1nder) wel al toegepast in een goedgekeurde casus, terwijl de software in algemene zin nog niet is goedgekeurd?
Voor het gebruik van deze gezichtsherkenningstechnologie is in één specifieke operationele casus met mogelijk levensbedreigende aspecten toestemming gevraagd. Na grondige afweging van de specifieke omstandigheden is in deze operationele casus een positief oordeel afgegeven door de toetsingscommissie en daarna bekrachtigd door de korpschef. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de inzet van die gezichtsherkenningstechnologie in deze operationele casus. Die gezichtsherkenningstechnologie was en is in ontwikkeling bij het Centrum voor Biometrie van politie en heeft later de naam FaceF1nder gekregen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om met het oog op inwerkingtreding van een nieuw Wetboek van Strafvordering tevens een wet tot stand te brengen die het gebruik van onder het nieuwe Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens beter regelt?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, want die wet bestaat al. De Wet Politiegegevens regelt het gebruik van onder het (nieuwe) Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens.
Het is wel mogelijk om voor de bevoegdheid om gebruik te maken van gezichtsherkenningstechnologie een expliciete grondslag op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Of dat wenselijk of nodig is, is mede afhankelijk van definitieve tekst van de AI-verordening. In de concepttekst van de AI-verordening wordt het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie meer afgebakend dan nu in onze nationale wetgeving het geval is. Ook bevat de AI-verordening strikte waarborgen. Op de vraag of het nodig of wenselijk is om aanvullend op de AI-verordening nationale wet- of regelgeving te creëren kan pas een antwoord worden gegeven als de tekst van de AI-verordening definitief is. Het is aan het volgende kabinet om hier vervolgens een besluit over te nemen.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht uit Het Algemeen Dagblad waarin beschreven wordt dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME’er) zijn taak als handhaver van de openbare orde niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie?1
Ja.
Bent u het met de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME’ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren?
De politie draagt bij aan de veiligheid van de openbare orde ter bescherming van alle burgers in de samenleving. Medewerkers voeren hun taak uit ondergeschikt aan het bevoegd gezag. Medewerkers voeren hun taken uit onder leiding en verantwoordelijkheid van hun leidinggevende. Dit principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME).
De politie staat als organisatie midden in de samenleving die tegelijkertijd complex en weerbarstig is. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij hierbij een professionele en neutrale houding aannemen en persoonlijke overtuigingen niet laten meewegen bij hun handelen. Dit kan dilemma’s opleveren die vervolgens binnen de organisatie kenbaar kunnen worden gemaakt. In reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken is nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van dilemma’s en onderlinge afwegingen tussen de medewerker en de leidinggevende. Dit kan ook een persoonlijke afweging betreffen in geval een medewerker eerder een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt en niet nogmaals geconfronteerd wil worden met deze specifieke gebeurtenis en/of omstandigheden. Indien het werk dit toelaat kan hiervoor een passende oplossing worden gevonden en zal de medewerker bijvoorbeeld voor de betreffende dienst worden uitgeroosterd. Als dit niet mogelijk is wordt de redelijkheid van de aanvraag door de leidinggevende beoordeeld en wordt hierover beslist. Dit kan betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Wat gaat u doen om alle ME'ers ervan te doordringen dat zij altijd de Nederlandse wet en de Nederlandse staat dienen, en dus niet hun persoonlijke overtuiging?
Ik ben ervan overtuigd dat de politieorganisatie voldoende doordrongen is van haar bijzondere taak en positie in de samenleving. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij professioneel en neutraal zijn in hun optreden en hierbij integer en verbindend handelen. De belangrijkste kernwaarden van de politie zijn vervat in de Beroepscode waarvoor iedere medewerker de eed en/of belofte heeft afgelegd bij zijn of haar aanstelling. Daarnaast wordt in de opleiding en vervolgtrainingen nadrukkelijk aandacht besteed aan het bespreken van dilemma’s en de wijze waarop deze kenbaar kunnen worden gemaakt.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
Het dreigingsbeeld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Halsema vindt zorgen bij moskeeën «heel logisch»»1 en «De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: «We willen extra beveiliging»»?2
Beschikt u over signalen of gegevens over een toegenomen dreiging in de richting van religieuze gemeenschappen en gebouwen ten gevolge van onder andere internationale conflicten of als reactie op de uitslag van de recente Tweede Kamerverkiezingen? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Kunt u dat concreet maken?
In hoeverre moeten religieuze gebouwen sinds de Tweede Kamerverkiezingen en het uitbreken van de oorlog tussen Israël en Hamas extra beschermd worden? Kunt u daarbij aangeven of en door wie die bescherming daadwerkelijk wordt geboden en voor welke soort religieuze gebouwen die wordt geboden? Kunt u tevens aangeven welke rol u voor de Koninklijke Marechaussee ziet weggelegd naast de politie?
Hoe en door wie wordt er op dit moment een lokale of regionale inschatting van het dreigingsniveau gemaakt?
Vindt u het wenselijk dat er naast een landelijk dreigingsbeeld ook specifieke dreigingsbeelden worden gemaakt waarin beter ingegaan kan worden op specifieke regionale of lokale situaties of specifieke groepen in de samenleving? Zo ja, waarom en hoe kan dit (beter) vorm gegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het aankomende commissiedebat Politie (21–12 aanstaande)?
Het bericht ‘Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)»?1
Ja.
Klopt het dat, ondanks een verzoek van de korpschef, de naam van de overleden agent Robert-Jan Hartman niet op het nationaal politiemonument Tuin van Bezinning komt?
Ja, dat klopt.
Deelt u met de korpschef dat de activiteit waarbij Robert-Jan Hartman is overleden als een vaardigheidstraining geldt, die daarmee indirect deel uitmaakt van politiewerk? Deelt u voorts dat het om die reden mogelijk moet zijn om Robert-Jan Hartman op te nemen in de Tuin der Bezinning?
De afweging of de teambuildingsactiviteit waar de heer Hartman aan deelnam toen hij dodelijk gewond raakte voldoet aan de criteria in het reglement van de Tuin van Bezinning is niet aan mij als Minister om te maken. De Tuin van Bezinning wordt beheerd door een stichting, met een onafhankelijk bestuur. Noch ik, noch de korpschef maakt onderdeel uit van het bestuur van deze stichting. Het bestuur toetst voordrachten van namen van omgekomen politiemedewerkers op criteria die in het reglement zijn vastgelegd, in het licht van de toelichting die op het reglement gegeven is en de totstandkoming van het reglement.
Van de korpschef heb ik vernomen dat, in reactie op zijn verzoek ten aanzien van het opnemen van de heer Hartman, het bestuur hem heeft geïnformeerd dat voor hen centraal staat dat de Tuin van Bezinning bedoeld is voor het eren en herdenken van politiemensen die «in the line of duty» om het leven zijn gekomen. In het verlengde daarvan is het doel nadrukkelijk oog te hebben voor de risico’s die uitoefening van het operationele politiewerk met zich meebrengt. Ik heb via de korpschef vernomen dat het bestuur heeft geoordeeld dat de activiteit waarbij de heer Hartman dodelijk gewond raakte niet in het verlengde ligt van «in the line of duty», hoe treurig de omstandigheden ook waren en nog steeds zijn.
Bent u bekend met de zorgvuldige afweging van belangen die door het stichtingsbestuur gemaakt zou zijn? Om welke belangen gaat het hier?
Het bestuur heeft, naar aanleiding van het verzoek van de korpschef, zorgvuldig afgewogen of de omstandigheden waaronder de heer Hartman is overleden voldoen aan de criteria voor opname in de Tuin van Bezinning of dat er aanleiding was om, in dit specifieke geval, de hardheidsclausule toe te passen en een uitzondering te maken op deze criteria.
Deze hardheidsclausule is inderdaad, bij wijziging in 2021, toegevoegd aan het reglement. De clausule houdt in dat het bestuur kan besluiten om – in uitzonderlijke gevallen – een naam toch op te nemen. Daartoe kunnen zij besluiten als het niet opnemen van een naam zou leiden tot een besluit dat op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting.
In het reglement is opgenomen dat het bestuur alle relevante belangen afweegt om tot een besluit over een eventuele uitzondering te komen. Daaronder zijn onder andere de belangen van de nabestaanden en oud-collega’s van de betreffende (overleden) politiemedewerker en de bedoeling van de Tuin van Bezinning en belangen van de nabestaanden van politiemensen van wie de naam reeds is opgenomen in de Tuin van Bezinning.
In het geval van de heer Hartman heeft het bestuur de korpschef geïnformeerd dat zij deze afweging als een moreel dilemma hebben ervaren. Het bestuur is doordrongen van de tragiek van het ongeval als gevolg waarvan hij is omgekomen en de impact die dit nog altijd heeft op zijn nabestaanden en oud- collega’s. Om tot een besluit te komen, hebben zij uitgebreid stil gestaan bij de verschillende perspectieven, belangen, waarden en normen. Via de korpschef heb ik vernomen dat het bestuur zich terdege bewust is van de tragiek die verbonden is aan het overlijden van de heer Hartman, maar dat naar hun oordeel een besluit om de naam van de heer Hartman niet op te nemen, niet op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting. Zij zien daarom geen reden om in dit geval een uitzondering te maken.
Klopt het dat er sinds 2021 uitzonderingen gemaakt kunnen worden op de hardheidsclausule die geldt voor opname in de Tuin der Bezinning? Waarom is dat hier niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Robert-Jan Hartman alsnog opgenomen wordt in de Tuin der Bezinning, teneinde zijn nabestaanden ook worden uitgenodigd voor de jaarlijkse herdenking? Wat kunt/gaat u doen om dit alsnog te bewerkstelligen?
Net als de korpschef, heb ik begrip voor de wens van de nabestaanden en oud- collega’s om de naam van de heer Hartman op te nemen in de Tuin van Bezinning. Tijdens mijn aanwezigheid bij de jaarlijkse herdenking heb ik de kracht en waarde ervaren die de Tuin van Bezinning voor nabestaanden en oud-collega’s heeft. Zij putten troost en steun uit de Tuin en het samenzijn tijdens de jaarlijkse herdenking. Ik gun de nabestaanden en oud-collega’s van de heer Hartman een vergelijkbare plek en vind het van belang dat omgekomen politiemedewerkers passend herdacht worden.
Ik stel het daarom op prijs dat de naam van de heer Hartman staat bijgeschreven op het monument voor omgekomen politiemensen in de eenheid Rotterdam. Ik hoop dat zij daar troost in kunnen vinden.
Het besluit om zijn naam ook op te nemen in de Tuin van Bezinning is echter niet aan mij, noch aan de korpschef. Het onafhankelijke bestuur van de stichting die de Tuin van Bezinning beheert, beslist hierover.
Het feit dat het niet noodgevallen nummer van de Brandweer in handen is van een commerciële partij |
|
Michiel van Nispen (SP), Nicole Temmink (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de KPN momenteel eigenaar is van het niet-noodgevallen nummer 0900-0904 van de brandweer?
KPN is geen eigenaar van het nummer 0900-0904. Het nummer 0900-0904 maakt gebruik van een KPN platform en is in beheer bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
Waarom is ervoor gekozen om dit nummer van de brandweer in handen te geven van een commerciële partij die uiteraard ook commerciële tarieven vraagt?1
Het nummer 0900-0904 is niet in handen van een commerciële partij, maar in beheer bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
Bent u het eens met de stelling dat dit nummer te belangrijk is om over te laten aan een commerciële partij die profiteert van het feit dat mensen dit nummer bellen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het logisch dat er momenteel 3 cent per minuut wordt gevraagd met een starttarief van 9,5 cent plus de reguliere kosten?
Een goed bereikbare politie en brandweer zijn van essentieel belang. Voor het melden van levensbedreigende situaties is het nummer 112 gratis te bereiken. Voor niet-spoedeisende gesprekken worden tarieven gehanteerd door de politie en brandweer. De meldingen die burgers via het algemene nummer 0900-8844 bij politie kunnen doen, zijn in hun aard minder urgent en bovendien divers. Dit geldt ook voor het niet-spoednummer van de brandweer. Hierin kan een rechtvaardiging worden gevonden dat er servicekosten voor het gebruik van deze nummers in rekening worden gebracht bij de burger. Op deze telefoonnummers wordt geen winst gemaakt. Het tarief geldt om de kosten die worden gemaakt voor dienstverlening via dit nummer (deels) te dekken.
Daarnaast vermeld ik graag dat burgers voor laagdrempelig contact met de politie gebruik kunnen maken van meerdere kanalen. Dat wil zeggen dat zij voor niet-spoedeisende zaken naast telefonisch contact ook gratis contact kunnen maken via bijvoorbeeld WhatsApp, Signal of politie.nl – en uiteraard ook fysiek. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de gratis telefoonnummers van Meld misdaad Anoniem (0800-7000), de opsporingstiplijn (0800-6070) en Team Criminele Inlichtingen (088-6617734).
Vindt u het rechtvaardig dat er überhaupt kosten in rekening worden gebracht als burgers een melding doen van zaken voor het maatschappelijke nut zoals bijvoorbeeld het melden van schade, natuurlijke wegblokkades, dieren in gevaar en waterlekkage, waarbij niet alleen de brandweer maar ook het niet-noodgevallen nummer van de politieke extra kosten met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Koninklijke Marechaussee in tegenstelling tot de brandweer juist wél een gratis telefoonnummer heeft waarmee mensen dus zonder financiële hordes meldingen kunnen delen?2
Het al dan niet gratis aanbieden van een niet-spoednummer van de Koninklijke Marechaussee is een verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie. Het gratis aanbieden van dit nummer en de keuze voor dit specifieke nummer vinden hun oorsprong in het gegeven dat in de oprichtingsperiode van het operationeel centrum van de Koninklijke Marechaussee (periode 2013–2015), het nummer 0800-1814 ook herkenbaar en laagdrempelig benaderbaar moest zijn voor niet alleen publiek maar ook (militaire) ketenpartners.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer gewenst is dat dit soort telefoonnummers gratis zouden moeten zijn en in handen van de overheid zelf?
Zoals gemeld in het antwoord op vragen 4 en 5, is het noodnummer 112 gratis te bereiken gezien de urgente aard van de meldingen. De meldingen die burgers via het algemene nummer 0900-8844 bij politie kunnen doen, zijn in hun aard minder urgent en bovendien divers. Dit geldt ook voor het niet-spoednummer van de brandweer. Hierin kan een rechtvaardiging worden gevonden dat er servicekosten voor het gebruik van deze nummers in rekening worden gebracht bij de burger.
Bent u bereid zich in te zetten om ervoor te zorgen dat het telefoonnummer op korte termijn gratis zal worden aangeboden en hier ook middelen voor vrij te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u tevens bereid om te kijken of deze nummers niet bij meerdere organisaties van publieke dienstverlening vanuit de overheid gratis kan worden gemaakt zoals bij de politie en de dierenpolitie?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u in kaart brengen hoeveel het structureel zou kosten om de niet-noodgevallen nummers van de brandweer, politie en dierenpolitie gratis te maken?
In het tweeminutendebat politie van 7 december 2022 heb ik naar aanleiding van de motie van Nispen3 met uw Kamer gesproken over het (onderzoeken van) het gratis aanbieden van het niet-spoednummer van de politie. Deze motie is door de Kamer verworpen.
Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
Het artikel 'Agenten willen meer aandacht voor milieu: ‘Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit’' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Agenten willen meer aandacht voor milieu: «Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het manifest dat door meer dan 700 agenten is overhandigd aan de korpsleiding, waarin wordt opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de klimaatcrisis en de handhaving van milieuwetten?
Voor zover het gaat om de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit is het aan het Openbaar Ministerie (OM) als bevoegd gezag om het starten van opsporingsonderzoeken naar gedragingen die strafbaar zijn gesteld te prioriteren.
In hoeverre deelt u de zorgen van de agenten dat milieudelicten, ondanks hun impact op mensenlevens, momenteel niet de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Milieucriminaliteit kan ernstige gevolgen hebben voor onze leefomgeving. Bij de aanpak van milieucriminaliteit gaat het om het voorkomen en beëindigen van strafbare feiten. Naast preventiemaatregelen zijn ook toezicht en bestuurs- en strafrechtelijke handhaving noodzakelijk. Daarbij is ook relevant of voor de betreffende (bedrijfsmatige) activiteiten een vergunning is verleend en, zo ja, of er is gehandeld conform de aan die vergunning verbonden voorwaarden.
Kortom: het verbeteren van een repressie aanpak is één van de manieren om milieucriminaliteit beter aan te pakken. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de preventie van deze criminaliteitsvorm.
Verschillende organisaties zijn verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van milieucriminaliteit: de politie, de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD), de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (ILT-NVWA), en de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van de omgevingsdiensten. De afgelopen jaren heeft een belangrijke investering plaatsgevonden in het versterken van de capaciteit van de ILT-IOD. Hier is een bedrag oplopend tot 6 miljoen voor ingezet. Op 4 juli 2023 heb ik u bericht dat de politie de centrale aansturing op de milieucapaciteit nader vorm heeft gegeven door een landelijk sturingsmodel te realiseren. Het doel hiervan is onder meer om de 406 fte die formatief aan de politie toebedeeld is voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit daadwerkelijk en zo doelmatig mogelijk daarvoor in te zetten. Verder gaat de politie in de komende jaren ervoor zorgen dat gemiddeld 2 fte milieuagenten per basisteam 75% van hun inzetbaarheid besteden aan deze politiemilieutaak in het kader van de gebiedsgebonden politiezorg.2
Als gevolg van de verschillen in de huidige bezetting per eenheid zal de realisatiesnelheid hierin regionaal ook verschillen. Bovendien is van belang dat milieucriminaliteit is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.3
Het OM prioriteert als gezag over de politie en de bijzondere opsporingsdiensten het oppakken van opsporingsonderzoeken en is verantwoordelijk voor het nemen van vervolgingsbeslissingen. Uit de prioritering van de milieuthema’s door de Strategische Milieukamer (SMK) onder voorzitterschap van het OM vloeit voort op welke thema’s met name, naast de geprioriteerde regionale thema’s, een informatiepositie gaat worden opgebouwd. De Landelijke Milieukamer, die onder de SMK ressorteert en ook onder leiding staat van het OM, stuurt op de inzet van de milieurecherchecapaciteit. Ook het OM krijgt structureel extra middelen: vanuit de coalitieakkoordgelden voor de versterking van de justitiële keten wordt vanaf 2023 2 miljoen euro vrijgemaakt ter versterking van de aanpak van milieucriminaliteit.
Verder werk ik met alle partijen in het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) samen in het IBP VTH. In dit kader worden voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit stappen gezet om de beschikbare opsporingscapaciteit effectiever in te zetten. Zo wordt onder meer gewerkt aan meer focus, een betere onderlinge taakafbakening en een verbeterde informatiepositie. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de bestuurlijke aandacht voor de aanpak van milieucriminaliteit, zoals een bestuurlijke conferentie op 29 januari 2024.
In Voortgangsrapportage van het IBP VTH die voor de kerst aan uw Kamer zal worden verzonden, wordt u bericht over de voortgang van het IBP VTH. Daarnaast doet het WODC onderzoek naar de straftoemeting bij (ernstige) milieudelicten, in het kader van de opvolging van de motie Hagen/Sneller.4 Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Tot slot krijgt ook op Europees niveau de aanpak van milieucriminaliteit aandacht en prioriteit. Zo is onlangs overeenstemming bereikt over de tekst van de herziening van de richtlijn milieucriminaliteit. Deze richtlijn stelt onder meer minimumnormen op grond waarvan lidstaten verschillende milieudelicten strafbaar dienen te stellen en sanctionering van die delicten mogelijk moeten maken. Daarnaast wordt in de richtlijn opgenomen dat gedragingen die leiden tot de vernietiging van of wijdverspreide, aanzienlijke en onomkeerbare dan wel langdurige schade aan een ecosysteem van aanzienlijk omvang of grote ecologisch waarde, of aan een natuurlijke habitat in een beschermd gebied of aan de kwaliteit van lucht, bodem of water, zwaarder moeten kunnen worden gestraft. Ook beoogt de richtlijn de samenwerking tussen toezichthouders en opsporingsdiensten in de Europese Unie te versterken. Mijn departement zal de implementatie van deze richtlijn in Nederland ter hand nemen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat milieudelicten, gezien de grootschalige schade aan mens en natuur, de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen en initiatieven heeft uw ministerie ondernomen of plant u te ondernemen om milieucriminaliteit een hogere prioriteit te geven en ervoor te zorgen dat milieuwetten effectiever worden gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige positie van uw ministerie met betrekking tot het opnemen van «ecocide» in het wetboek van strafrecht, zoals voorgesteld door de agenten in het manifest?
In de kabinetsreactie van 26 april 2021 op de initiatiefnota van het Kamerlid Van Raan: «Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede»,5 hierna «de reactie op de initiatiefnota ecocide», is aangegeven dat het begrip ecocide op dit moment onvoldoende gedefinieerd is. Hoewel er in de zomer van 2021 door een panel van juridische experts een definitie van ecocide is voorgesteld, is de internationale gemeenschap nog altijd ver verwijderd van de benodigde consensus over de definitie en strafbaarstelling van ecocide als (internationaal) misdrijf.
Het Nederlandse strafrecht kent verschillende strafbaarstellingen die zich richten op de strafbare aantasting van het milieu. Naar Nederlands recht zijn de meeste milieudelicten strafbaar gesteld krachtens de Wet op de economische delicten (WED). Artikel 1a van die wet stelt de overtreding van een groot aantal voorschriften uit andere wetten strafbaar als economisch delict. Het gaat daarbij onder meer over overtreding van voorschriften uit de Wet milieubeheer, de Wet natuurbescherming, de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Personen die zich schuldig maken aan overtreding van die voorschriften kunnen op grond van de WED strafrechtelijk worden vervolgd. Daarnaast bevat het Wetboek van Strafrecht enkele specifieke milieudelicten. Het gaat daarbij onder meer om de strafbaarstelling van blootstelling aan radioactieve stoffen (artikel 161quater tot en met 161quinquies Sr) en het verontreinigen van de bodem, lucht of drink- en oppervlaktewateren (de artikelen 173, 173a en 173b Sr).
Welke acties zullen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat «ecocide» – grootschalige schade aan de natuur – in het wetboek van strafrecht wordt opgenomen, zoals voorgesteld door de agenten?
Zoals in antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 aangegeven zal mijn departement de implementatie van de herziene Europese richtlijn milieucriminaliteit ter hand nemen. Deze bevat een verplichting voor lidstaten om zwaardere straffen mogelijk te maken in gevallen waarin een milieudelict uit die richtlijn – kort samengevat – de vernietiging of zeer ernstige beschadiging van een ecosysteem of natuurlijke habitat veroorzaakt. De formulering van die strafverzwaringsgrond vertoont sterke gelijkenissen met de hiervoor aangehaalde conceptdefinitie van ecocide, zoals opgesteld door een panel van juridische experts.
De herziene richtlijn milieucriminaliteit zal naar verwachting in de loop van 2024 definitief worden vastgesteld en daarna zal ik een wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn in procedure brengen.
Hoe kijkt u naar bedrijven die willens en wetens milieuwetten overtreden, en welke stappen worden genomen om dit aan te pakken en Nederlanders te beschermen?
Het is onacceptabel dat bedrijven willens en wetens milieuwetten overtreden. Deze bedrijven moeten aangepakt worden. Binnen het interbestuurlijk programma voor versterking van het stelsel vergunningverlening, toezicht en handhaving (IBP VTH) wordt gewerkt aan versterken van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en vervolging. Daarnaast wordt de richtlijn bescherming van het milieu door middel van strafrecht herzien. Tot slot is het huidig OM-beleid dat de strafrechtelijke aanpak zich meer dan voorheen richt op feitelijk leidinggevenden.
Hoe zorgt u ervoor dat milieucriminaliteit aangepakt wordt in proportie met het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan? Hoe weegt dit op tegen andere vormen van criminaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt milieucriminaliteit minder hard aangepakt dan andere vormen van criminaliteit ondanks het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat politiemensen die zich aan de interne regels houden omtrent het meedoen aan demonstraties beschermd worden?
Demonstreren is een grondrecht. Politiemedewerkers mogen in beginsel deelnemen aan een demonstratie. Zij moeten wel met een aantal zaken rekening houden. Zo geldt dat politiemedewerkers tijdens de uitoefening van hun beroep het overheidsgezag vertegenwoordigen en zich hierbij volstrekt neutraal opstellen. Bovendien mogen politiemedewerkers door hun gedragingen of uitlatingen, zowel tijdens werk- en privétijd, het imago van de politie niet schaden. Dit principe is opgenomen in de beroepscode waarin de vier belangrijkste kernwaarden van de politie zijn opgenomen. Dit betekent onder meer dat politiemedewerkers hun mening naar voren mogen brengen zolang zij dit op gepaste wijze doen, dat wil zeggen met respect voor de rechten, standpunten en identiteit van een ander. Als er binnen de politie grote discussie ontstaat over dit soort kwesties, is het aan korpsleiding als werkgever te bepalen welke boodschap zij daarover willen afgeven aan haar medewerkers en te bepalen of er nadere maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening van de ondertekenaars dat het schuurt dat er harder opgetreden wordt tegen bejaarden en kinderen op de A12 die bang zijn voor een onleefbare toekomst dan bedrijven die jarenlang hun omgeving willens en wetens hebben blootgesteld aan schadelijke stoffen? Zo nee, waarom staat u aan de kant van criminele bedrijven?
Nee. Het betreft verschillende zaken.
Zoals ik eerder richting uw Kamer heb aangegeven is de burgemeester het bevoegd gezag bij demonstraties en bepaalt deze in de lokale driehoek met politie en het OM het optreden. Als Minister van Justitie en Veiligheid ga ik hier niet over.6
In het antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 heb ik aangegeven welke stappen worden gezet om de repressieve aanpak van milieucriminaliteit te verbeteren door onder meer de opsporingscapaciteit van een aantal betrokken diensten uit te breiden en effectiever in te zetten.