Het gebruik van discriminerende algoritmes en massasurveillance door de politie. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland: maak een einde aan gevaarlijke politie-experimenten met massasurveillance»?1
Ja
Hoeveel projecten zijn er op dit moment waarbij de politie gebruik maakt van «predictive policing»? Op welke locaties lopen deze projecten? Welke systemen worden in elk van deze projecten gebruikt?
Predictive policing is het voorspellen van gedrag door middel van monitoring en analyse van historische informatie. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) maakt geen gebruik van «predictive policing». In de OPTR wordt gewerkt met risicotaxatie op basis van profielen. Dat is een vorm van technologisch versterkt waarnemen.
In mijn antwoord op Kamervragen over artificiële intelligentie bij de politie2 gaf ik aan dat de politie gebruikt maakt van (klassieke) risicotaxatiemodellen om inschattingen te kunnen maken ten aanzien van het potentieel gebruik maken van geweld of het optreden van recidive bij personen met antecedenten zoals vastgelegd in de politiesystemen. Het taxatiemodel geeft alleen een inschatting of er een verhoogd risico is op het gebruik van geweld of het optreden van recidive bij een geselecteerde groep personen.
Een voorbeeld van wat wél onder predictive policing kan vallen, is het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) dat in 2014 in Amsterdam is ontwikkeld. In vier politie-eenheden heeft hiermee een pilot plaatsgevonden. Het systeem is vervolgens landelijk uitgerold. Op basis van gegevens uit politiesystemen en historische data van het Centraal Bureau voor de Statistiek, kan CAS voorspellen op welke plaatsen en op welk moment de kans het grootst is dat misdrijven plaatsvinden. Dit wordt weergegeven op een rasterkaart van Nederland in vakken van 125 bij 125 meter. Een informatiemedewerker beoordeelt vervolgens de door CAS gegenereerde voorspelling alvorens hij een advies voor het basisteam formuleert. Dat kan een advies zijn om extra te surveilleren of om samen met woningcorporaties afspraken te maken over het verbeteren van hang- en sluitwerk. Helder is dat de voorspelling ziet op omgeving en nooit op personen. Met ingang van juli 2018 beschikken alle basisteams van de politie over de mogelijkheid om het systeem te gebruiken.
Hoe toetst de politie projecten waarbij surveillance data verzameld wordt aan eisen op het gebied van privacy?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg). In projecten wordt altijd eerst beoordeeld binnen welke wettelijke kaders de data verzameld kan worden. Ook wordt er een Gegevensbeschermings Effects Beoordeling (GEB of DPIA) opgesteld. Eerder in 2020 is ook het kwaliteitskader Big Data vastgesteld, waaraan nieuwe projecten getoetst dienen te worden.
Bij aanvang van de OPTR is er een Nota van Rechtmatigheid3 en een GEB opgesteld. De Nota van Rechtmatigheid beschrijft het juridisch kader waarbinnen de OPTR wordt uitgevoerd. Bij elke voorgenomen wijziging van werkwijze of inzet van sensoren wordt het juridisch kader opnieuw afgewogen en vastgesteld met het bevoegd gezag. In de GEB wordt rekening gehouden met de stand van de techniek, uitvoeringskosten, alsook met de aard, omvang, de context, verwerkingsdoeleinden en risico’s voor de rechten en vrijheden van personen. De functionaris voor gegevensbescherming van de politie is vanaf december 2018 betrokken bij deze proeftuin.
Hoe wordt voorkomen dat bestaande vooroordelen doorwerken in «predictive policing» systemen en op die manier leiden tot discriminatie?
Er moet nogmaals benadrukt worden dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing».
Voorafgaand aan de start van deze proeftuin heeft er een cijfermatige analyse en een literatuurverkenning plaatsgevonden en zijn er respondenten bevraagd. Dit vooronderzoek4 heeft inzicht gegeven in de aantallen en achtergrondkenmerken van mobiel banditisme delicten en dader(groepen). Deze informatie vormt de basis voor de daderprofielen die de politie binnen de OPTR gebruikt.
De werkwijze omvat een zogenaamde leerlus. Het profiel omvat een aantal kenmerken van mobiel banditisme. Wanneer in de praktijk blijkt dat bepaalde kenmerken niet worden aangetroffen of wanneer bepaalde kenmerken wel worden aangetroffen, maar na opvolging blijkt dat voertuigen die worden stil gehouden niet bij de dadergroep passen, vindt er analyse en aanpassing van het profiel plaats.
Niet aangetroffen kenmerken of kenmerken die niet onderscheidend blijken te zijn voor de dadergroep, worden verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een bepaald model voertuig, waarvan werd gedacht dat dit vaak wordt gebruikt door de dadersgroep, maar waarvan in de praktijk blijkt dat dat niet het geval is.
Hoe duidt u het oordeel van Amnesty International dat projecten als het Sensing-project in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie schenden?
Het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden is vooral gebaseerd op hun conclusie dat er sprake is van ongerichte massasurveillance en dat er met name wordt geselecteerd op mensen uit Oost-Europa.
In de OPTR is echter geen sprake van ongerichte massasurveillance. Er wordt gericht gezocht naar mobiel banditisme op basis van een daderprofiel.
De politie hanteert een definitie van mobiel banditisme zoals die in 2010 door de Raad van de Europese Unie is geformuleerd: «Een mobiele (rondtrekkende) dadergroep is een vereniging van daders die zich stelselmatig verrijken door middel van vermogenscriminaliteit of fraude (met name winkel- en ladingdiefstal, inbraak in woningen en bedrijven, oplichting, skimming en zakkenrollerij), binnen een breed gebied waarin ze activiteiten uitvoeren en die internationaal actief zijn».
De OPTR richt zich enkel op mobiel banditisme. Dat is overigens maar een deel van de veroorzakers van bepaalde vormen van criminaliteit in Roermond, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal en zakkenrollen. Ook die criminaliteit wordt bestreden en daarbij wordt evident ook gebruik gemaakt van wat de politie weet over de betreffende dadergroepen. Alleen gaat dit zonder de sensortoepassingen van deze pilot.
Uit cijfermatige analyse4 door de politie en het OM blijkt dat de groep die zich schuldig maakt aan mobiel banditisme in Roermond in hoofdzaak afkomstig is uit een drietal landen. Het kenteken (land van herkomst van het voertuig) is daarom één van de kenmerken in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit maakt geen onderdeel uit van het profiel. De weging of dit geheel passend is, is aan de verantwoordelijke Officier van Justitie. Deze heeft in dit geval de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria als passend en noodzakelijk beoordeeld voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het staat elke betrokken burger uiteraard vrij om hierop de rechter een oordeel te vragen.
Een voertuig zal echter nooit stil worden gehouden op basis van één kenmerk, zoals het kenteken. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden gecontroleerd. Kortom het is en blijft uiteindelijk een beslissing van een mens, niet van het systeem.
Hoe duidt u de analyse van Amnesty International die uiteenzet hoe het Sensing-project door het ontwerp («discrimination by design») automatisch leidt tot etnisch profileren? Kunt u daarbij bijvoorbeeld in gaan op het gegeven dat de politie in de definitie van «mobiel banditisme» alleen bepaalde nationaliteiten meeneemt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het staande houden van voertuigen op basis van een algoritmisch model zich tot het handelingskader proactief controleren, dat stelt dat proactieve controles plaats dienen te vinden op basis van een redelijk vermoeden van schuld?
Proactieve controles zijn alle controles die politieagenten op eigen initiatief doen, zonder dat bijvoorbeeld de meldkamer een opdracht heeft gegeven. De politie heeft eind 2017 een handelingskader 5 gepresenteerd, dat als een richtsnoer dient voor alle agenten en helpt om het vakmanschap bij proactieve controles te vergroten.
In het kader van de OPTR worden er geen controles op eigen initiatief uitgevoerd. Indien een passerend voertuig voldoet aan de profielkenmerken van de OPTR, dan is er sprake van een «hit». Deze hit wordt gemeld aan de meldkamer. Tegelijkertijd ontvangen de dienstdoende agenten een melding op hun mobiele telefoon en kan er opvolging plaatsvinden. Voor de stappen die hierna volgen wordt er naar de principes van het handelingskader proactief controleren gehandeld. Dat wil zeggen dat er wordt uitgelegd waarom je controleert, de bejegening correct is en er opbouwend wordt gereflecteerd.
Als het bewuste voertuig wordt aangetroffen besluit de betrokken agent op grond van waarneming, gedrag, feiten en omstandigheden of er een stopteken wordt gegeven of dat het voertuig wordt doorgelaten. Indien het voertuig is stilgehouden wordt de reden van de controle uitgelegd en vindt controle van de identiteit plaats6.
Heeft de politie een kader aan de hand waarvan de bewezen positieve effecten van nieuwe technologieën worden afgewogen tegen de mogelijke negatieve maatschappelijke effecten, bijvoorbeeld op het gebied van privacy en discriminatie? Zo ja, tot welke afweging heeft dit geleid bij de inzet van «predictive policing»? Zo nee, op basis waarvan wordt dan een afweging gemaakt om nieuwe technologieën te implementeren?
Er bestaat voor de politie nog geen algemeen afwegingskaderkader op de bruikbaarheid van technologie en maatschappelijke effecten. Wel hanteert de politie een aantal instrumenten op basis waarvan binnen deze proeftuin wordt afgewogen om een nieuwe technologie in te zetten.
In de aanpak van de operationele proeftuin toetst de politie met het bevoegd gezag of de inzet van technologie toegevoegde waarde kan hebben, of dit wettelijk mag en of het past binnen de waarden van de rechtstaat. Er wordt gewerkt met bewezen technologie. De eerdergenoemde Nota van Rechtmatigheid wordt bij elke aanpassing actueel gemaakt. Bij de afweging of er nieuwe technologie of een nieuwe profielregel moet worden toegevoegd gewerkt met de methode van begeleidingsethiek. De begeleidingsethiek is een methode om de ethische dialoog over technologie te voeren en weloverwogen keuzes te maken7. Er wordt getoetst wat de risico’s zijn van inbreuk op de waarden van de rechtstaat en welk handelingsperspectief daarbij open staat. Door aandacht te besteden aan ethische aspecten wordt in proeftuinen ook inzicht opgedaan hoe de techniek binnen aanvaardbare morele kaders toegepast kan worden door de politie.
Op verzoek van de politie heeft het Rathenau instituut in 2019 onderzoek gedaan naar de beleving van burgers bij het gebruik van sensoren8. Daaruit zijn 8 spelregels geformuleerd, die houvast bieden bij de beoordeling van de inzet van sensortechnologie door de politie.
Dit jaar heeft de politie het kwaliteitskader Big Data9 vastgesteld, waarlangs projecten waarin wordt gewerkt met grote hoeveelheden data worden getoetst. De OPTR wordt momenteel getoetst aan dit kwaliteitskader.
Tenslotte wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat de politie ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werkzaamheden. Hierbij lettend op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren, kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren 10.
Bent u bereid de aanbeveling van Amnesty International over te nemen om het Sensing-project stop te zetten en de verzamelde data te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van het lid Buitenweg geef ik daar een onderbouwing voor.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt het project nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.
Welke andere projecten worden uitgevoerd door de overheid waarbij geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie? Bij welk van die projecten wordt gehandeld op basis van voorspellingen die gedaan worden door een algoritme? Welke wettelijke kaders dienen daarbij als basis en wie ziet toe op de naleving daarvan?
Uw vraag suggereert dat in OPTR wordt geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie. Zoals gemeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen over artificiële intelligentie (AI) bij de politie van 18 februari 202011, beschikt de politie momenteel over slechts een beperkt aantal toepassingen van AI in de zin dat systemen intelligent gedrag vertonen en in meer of mindere mate zelfstandig kunnen leren en acties kunnen ondernemen. De OPTR valt daar niet onder.
Er zijn toepassingen die het werk van politiemedewerkers vergemakkelijken, maar die geen aanmerkelijke gevolgen voor burgers hebben. Daarbij kan worden gedacht aan het doorzoeken van een inbeslaggenomen gegevensdrager op afbeeldingen met beeldherkenning om een bepaald object te vinden. Dit versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter. De uitkomst van de analyse heeft dezelfde gevolgen voor burgers als wanneer deze analyse handmatig was uitgevoerd, en is bovendien slechts een van de vele aanwijzingen in het totale onderzoek. Een ander voorbeeld is de in mijn brief van 3 december 201912 reeds genoemde keuzehulp die wordt ingezet bij meldingen van internetoplichting.
Zoals gemeld in mijn brief van 3 december 2019 is AI nadrukkelijk bedoeld als ondersteunend middel voor de politiemedewerkers. Dat betekent dat de toepassing van AI binnen de politiecontext ook binnen de gebruikelijke wettelijke kaders plaatsvindt. Afhankelijk van de context van de inzet van de AI-toepassing kan dat bijvoorbeeld de Wpg (bij uitvoering van de politietaak), of de AVG (bij inzet in bijvoorbeeld bedrijfsvoeringscontext) zijn als er persoonsgegevens worden verwerkt. Als er geen sprake is van verwerking van persoonsgegevens kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan de Politiewet 2012 of het Wetboek van Strafvordering.
De werking van het stelsel van toezicht op de toepassing van AI bij de politie heb ik uitgelegd in mijn brief van 3 december 2019 over AI bij de politie.
Hoe staat het met de uitwerking van de waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid, zoals aangekondigd in uw brief van 8 oktober 2019? Hoe bent u van plan toezicht te houden op lopende experimenten met voorspellende algoritmes totdat de richtlijnen voor de gehele rijksoverheid zijn geïmplementeerd die privacy en non-discriminatie waarborgen?2
Zoals toegezegd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat van 20 april 202014, zullen de evaluatie en aangepaste versie van de Richtlijnen begin 2021 aan uw Kamer worden aangeboden.
De toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming en privacy is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Zij houdt toezicht binnen haar mandaat. De AP is onafhankelijk toezichthouder op grond van de AVG. De AVG bepaalt de reikwijdte van het handelen van de AP. Ik heb als Minister van JenV geen mogelijkheid om het handelen van de AP te beïnvloeden.
Het bericht 'Geheim telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot' |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht »Geheim telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot»?1
Ja.
Kunt u een analyse geven van de aard en omvang van de geconstateerde corruptie bij de politie en specifiek bij de Landelijke Eenheid die door het onderzoek 26Lemont naar de encryptiedienst EncroChat bekend geworden is? Bent u bereid deze analyse openbaar – dan wel vertrouwelijk – te delen met de Kamer?
Nee, ik doe geen uitspraken over lopende onderzoeken. Het Openbaar Ministerie rapporteert jaarlijks over de onderzoeken die de Rijksrecherche heeft uitgevoerd in haar jaarbericht. De politie rapporteert in de jaarverantwoording over het aantal gestarte (disciplinaire) onderzoeken en de opgelegde disciplinaire maatregelen.
Heeft deze corruptiezaak alleen betrekking op de Landelijke Eenheid van de politie, of ook op medewerkers van andere eenheden? Welke andere opsporingsdiensten komen uit de EncroChat-informatie naar voren als diensten waar medewerkers corrupt zijn?
Het verstrekken van informatie hierover kan lopende opsporingsonderzoeken schaden. Ik doe hierover dan ook geen uitspraken.
Deelt u de mening van de korpschef dat corruptie bij de politie onmiskenbaar aanwezig is en eerder toeneemt dan afneemt? Komt deze constatering uit het onderzoek 26Lemont voort of zijn daar ook andere aanwijzingen voor? Hoe kan het dat corruptie bij de politie zo’n hardnekkig probleem is? Speelt de grote vervangingsvraag bij de politie een rol hierbij?
De politie kan niet met zekerheid zeggen of de toename in het aantal signalen komt door een betere signalering of door een toename van corruptie binnen de eigen organisatie. Dit bevestigt wel opnieuw dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is binnen de politieorganisatie, net als – overigens – in vele andere organisaties. In een organisatie van meer dan 60.000 medewerkers kunnen integriteitsschendingen nooit helemaal worden voorkomen, maar er moet zoveel als mogelijk gedaan worden om de kans op integriteitsschendingen te verkleinen. De politie neemt maatregelen om de integriteit van de organisatie te bewaken. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van het jaar nader informeren.
Welk verband ziet u tussen de verdenkingen en waarnemingen die voortvloeien uit dit corruptieonderzoek en de waarnemingen die recent in het door KPMG ingestelde cultuuronderzoek bij de Landelijke Eenheid zijn uitgevoerd? Ziet u verband met de thans lopende onderzoeken van de Inspectie Justitie en Veiligheid ten aanzien van de Landelijke Eenheid?
Uiteraard kan ik niet ingaan op de corruptieonderzoeken noch vooruitlopen op een Inspectierapport dat ik nog niet ken. Wel geldt in den brede dat een open cultuur van elkaar kunnen aanspreken en kunnen leren, van groot belang is en preventieve werking heeft.
Kunt u in zijn algemeenheid – u hoeft niet op individueel herleidbare personen in te gaan – aangeven uit wat voor personen het Team Aanpak Corruptie bestaat? Heeft u er vertrouwen in dat dit team de corruptie binnen de politie ook echt kan aanpakken? Ligt het niet voor de hand om dit onderzoek volledig door de Rijksrecherche uit te laten voeren?
Voor het onderzoek naar mogelijke ambtelijke corruptie binnen de politie naar aanleiding van de PGP-berichten uit de server van EncroChat is bij de Rijksrecherche een speciaal Team Aanpak Corruptie in het leven geroepen. Dit team staat onder leiding van de Rijksrecherche onder gezag van de officier van justitie en wordt ondersteund door rechercheurs van de landelijke eenheid, om zo optimaal gebruik te maken van de reeds opgedane kennis en expertise. Ik heb er vertrouwen in dat dit team de corruptiegevallen ook echt kan aanpakken.
Zijn er – naast de nieuwe screeningswet – volgens u nog aanvullende maatregelen nodig om paal en perk te stellen aan corruptie bij de politie dan wel bij andere organisaties? Zo ja, welke? Bent u bereid dit soort maatregelen met prioriteit uit te rollen? Geven deze signalen van corruptie aanleiding om terug te komen op uw eerdere standpunt ten aanzien van huisbezoeken bij politiemensen, zowel tijdens het selectieproces als daarna?
De politie neemt reeds een aantal preventieve en repressieve maatregelen op haar integriteitsbeleid, autorisatiebeleid en screeningsbeleid om normschendingen zoveel mogelijk te voorkomen. Om medewerkers bewust te maken en het goede gesprek te stimuleren over integriteit is er een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan teamchefs en Operationeel Experts op leiderschapstraining. Meldingen en signalen van corruptie (en van andere vermoedens van plichtsverzuim), worden altijd onderzocht door de Rijksrecherche en/of de VIKs onder leiding van het openbaar ministerie2 en bij vastgesteld plichtsverzuim, wordt daartegen strafrechtelijk en/of disciplinair opgetreden.
Voor een goede toegangsbeveiliging is het proces van verstrekken en intrekken van autorisaties voor politiesystemen in geval van plaatsing, verplaatsing en uitdiensttreding van medewerkers inmiddels geautomatiseerd. Ook hanteert de politie sinds januari 2016 het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst. Om zicht te houden op het gebruik van de systemen worden alle systemen aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. Hiermee kan worden bijgehouden wie welke informatie heeft geraadpleegd. De wijze van logging wordt daarmee geüniformeerd.
Deze signalen van corruptie geven geen aanleiding tot een gewijzigd standpunt ten aanzien van huisbezoeken. Het uitgangspunt vormt het zogenoemde betrouwbaarheidsonderzoek. Het betrouwbaarheidsonderzoek omvat een onderzoek van justitiële gegevens, politiegegevens, gegevens uit open bronnen, gegevens afkomstig van referenten en van de betrokkene zelf omtrent onder meer afhankelijkheden en de financiële situatie van de betrokkene. Een gesprek op een politielocatie, naast de andere onderdelen van het betrouwbaarheidsonderzoek, is voldoende om de betrouwbaarheid van de betrokkene te beoordelen. Een huisbezoek is een grote inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Gesprekken vinden daarom in de eerste instantie op de politielocatie plaats. Indien er aanleiding is, dan kan alsnog besloten worden om het gesprek thuis te voeren.
Tegen welke privacywetgeving loopt de politie precies aan bij de uitrol van de software waarbij verdacht zoekgedrag door politiemensen binnen de systemen automatisch moet kunnen worden opgemerkt? Deelt u de mening dat privacy nooit boven maatschappelijke veiligheid mag gaan? Bent u bereid dit – en andere noodzakelijke software- met prioriteit te ontwikkelen en te implementeren om zo corruptie en ondermijnende criminaliteit tegen te gaan?
De politie is verantwoordelijk voor een grote hoeveelheid aan gegevens. Misbruik van informatie moet voorkomen worden. Daarnaast moet informatie beschikbaar blijven en niet door technische bedreigingen (bijvoorbeeld een virus of malware) beschadigd worden of onbeschikbaar raken.
De politie is daartoe begin 2019 gestart met een pilot waarmee stapsgewijs een systeem en werkwijze ontwikkeld wordt. Het doel is om oneigenlijk gebruik van politie-informatie en politie-systemen proactief te herkennen en hier adequate opvolging aan te kunnen geven.
De resultaten dienen als opstap voor een landelijke implementatie. De pilot wordt in het eerste kwartaal van 2021 afgerond. Na evaluatie zal het systeem en de werkwijze landelijk uitgerold worden. Deze monitoring op atypische signalen is gefocust op datagebruik en niet in de eerste plaats op individuele politiemedewerkers. Mocht het blijken dat het een individu betreft, dan zal de betreffende melding (overigens is niet elke melding plichtsverzuim) bij het sectorhoofd worden neergelegd en het reguliere proces gevolgd worden.
Deelt u de mening van de korpschef dat vertrouwen het uitgangspunt moet zijn in de relatie tussen werkgever en werknemer? Hoe gaat u ervoor zorgen dat eventuele maatregelen om corruptie uit te bannen niet leiden tot een collectief wantrouwen bij dienders?
Zowel de samenleving als politiemensen onderling moeten erop kunnen vertrouwen dat de politie integer en betrouwbaar haar werk uitvoert. De maatregelen zijn erop gericht om corruptie vroegtijdig te herkennen en te voorkomen. Vertrouwen blijft het uitgangspunt, daar hoort monitoren en controleren ook gewoon bij als waarborg.
Kunt u aangeven wat de omvang is van de informatie die uit de 23 miljoen ontcijferde misdaadberichten, middels het kraken van de encryptiedienst EncroChat, te destilleren valt? Kunt u aangeven of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) (inclusief de Rijksrecherche) over voldoende middelen beschikken om adequaat op deze informatie te reageren? Zijn er (tijdelijk) extra middelen nodig bij de politie en het OM om ervoor te zorgen dat de informatie en daaruit voortvloeiende arrestaties – uit het bericht blijkt dat er al meer dan 100 arrestaties zijn verricht, liquidaties en ontvoeringen zijn verijdeld, 20 drugslabs, 8.000 kilo cocaïne, 12.000 kilo crystalmeth en zo’n 14 miljoen aan contant misdaadgeld in beslag genomen zijn – tot een succesvol einde te brengen en hiermee de (ondermijnende) criminele netwerken het meest effectief te ontmantelen?
Zoals uw Kamer weet is de capaciteit van politie en handhavingsdiensten per definitie schaars. Dat betekent dat door het gezag keuzes dienen te worden gemaakt in lijn met de Veiligheidsagenda en de lokaal gestelde prioriteiten. Ondermijning is een landelijke prioriteit voor politie en openbaar ministerie. Die aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt niet alleen via de strafrechtelijke weg vorm, maar ook via preventie, toezicht en handhaving, bijvoorbeeld op fiscaal of bestuurlijk terrein. Bovendien verricht ook de Rijksrecherche onderzoeken naar aanleiding van de verkregen informatie. In het kader van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit is extra capaciteit toegekend ten behoeve van de oprichting van een landelijk multidisciplinair interventieteam (MIT) ter versterking van de (inter)nationale slagkracht. Dit team bestaat zowel uit toezicht, handhaving als opsporingsteams van politie, FIOD, KMar, OM, douane en belastingdienst. Het MIT heeft als doel om het verdienmodel van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit duurzaam te verstoren. Ook is de capaciteit bij het OM en bij de Rijksrecherche als belangrijke partner van het MIT, fors en structureel versterkt met de middelen uit het offensief.
Het gebruik van de informatie uit ontsleutelde berichten kan dus op diverse manieren bijdragen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Gelet op de grote hoeveelheid informatie is prioritering in tijd en aanpak noodzakelijk.
Is de politie – op landelijk of regionaal niveau – bezig met andere, maar vergelijkbare onderzoeken als het zeer effectieve onderzoek 26Lemont? Deelt u de mening dat dit soort onderzoeken tot een schat aan zeer waardevolle informatie kunnen leiden? Als u deze vraag niet openbaar kunt beantwoorden, bent u dan bereid dit vertrouwelijk aan de Kamer te laten weten?
Zoals u weet kan ik niet in gaan op lopende strafrechtelijke onderzoeken. Deze worden uitgevoerd onder gezag van de officier van justitie. Ik deel de mening dat dit soort onderzoeken van onschatbare waarde zijn voor de aanpak van de veelal verbogen (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Met deze informatie verkrijgen we steeds een beter zicht op de aard, omvang en werkwijzen van criminele netwerken. Eerder lukte dit ook door de onderzoeken naar Ennetcom, IronChat en PGP-safe.
Hoe staat het met de implementatie en de uitrol van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT)? Heeft het integrale karakter op enige wijze bijgedragen aan het thans bekend worden van de omvang van dit corruptieschandaal bij zowel de politie als andere ketenpartners of organisaties? Wat wordt er gedaan met de informatie uit het EncroChatonderzoek dat criminelen beschikken over contacten binnen grote, gerenommeerde ketens op het gebied van kleding en elektronica die toegang hebben tot gegevens van klanten? Worden dit soort (private) partijen ook bij een integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit betrokken? Hoe staat het met eventuele afspraken over het delen van opsporingsinformatie tussen politie en dit soort organisaties in het kader van de bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Hoe staat het met het delen van informatie in het kader van een integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit tussen verschillende (overheids)partners?
Het multidisciplinair interventieteam (MIT) is op dit moment nog volop in oprichting. De op- en inrichting van een nieuw en innovatief team van honderden specialisten uit 6 verschillende organisaties is uniek. Dit proces is complex en vergt zorgvuldigheid en tijd. Vanaf april jl. werken de eerste mensen aan de bouw en de vliegende start van het MIT. In dit kader wordt in een tweetal projecten operationele ervaring opgedaan met de vernieuwende multidisciplinaire samenstelling en werkwijze. Er wordt gewerkt aan een eerste (juridisch) kader voor de informatiedeling in het MIT. De ervaringen van de startfase worden hierin meegenomen. Het kraken van de Encrochat-server en het ontdekken van de corruptiegevallen is primair te danken aan de inspanningen van de Dienst landelijke recherche van de landelijke eenheid. Het MIT kan in de toekomst mogelijk wel een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de opvolging van die informatie, dit in nauwe samenwerking met de Dienst landelijke recherche en andere (bijzondere) opsporingsdiensten. Onderdeel daarvan is om samen met partners barrières op te werpen voor crimineel handelen. Op die wijze geeft het MIT invulling aan: «oprollen, afpakken en voorkomen». Uw Kamer wordt middels de voortgangsbrief ondermijning medio november nader geïnformeerd over de oprichting van het MIT.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar tijdig te beantwoorden?
Ja.
Het voortbestaan van het Roze in Blauw politieteam |
|
Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verontrustende signalen dat agenten vanwege werkdruk overwegen hun werkzaamheden voor het Roze in Blauw netwerk neer te leggen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat veel van de waardevolle taken sinds de zomer niet meer kunnen worden uitgevoerd vanwege de hoge werkdruk?
De roosterdruk wordt in de politieorganisatie op dit moment breed gevoeld. Dit geldt ook voor de leden van het informele medewerkersnetwerk Roze in Blauw (RiB) van de eenheid Amsterdam. De leiding in de eenheid Amsterdam is op de hoogte van de zorgen van Roze in Blauw over het kunnen invullen van de taken van het netwerk en is met hen in gesprek. Zij beraadt zich hoe het waardevolle werk van RiB kan worden voortgezet.
Maakt u zich zorgen over de toename van geweld jegens de LHBTI+-gemeenschap van de afgelopen jaren? Bent u van mening dat juist deze stijging het voortbestaan van Roze in Blauw niet alleen legitimeert maar van essentieel belang maakt?
De politie registreerde in 2019 1603 incidenten met betrekking tot discriminatie op grond van seksuele gerichtheid2. Ten opzichte van 2018 was er sprake van een toename in absolute zin met bijna 100 incidenten. Van deze 1603 incidenten was er in 17% sprake van geweld en 16% van bedreiging. Mijn collega van OCW en ik vinden dat elk incident tegen LHBTI-ers er een te veel is. Daarom hebben wij samen met de G4 het Actieplan Veiligheid LHBTI3tot stand gebracht. De maatregelen uit dit actieplan worden op dit moment uitgevoerd. Het informele medewerkersnetwerk Roze in Blauw levert vanwege zijn specifieke deskundigheid een belangrijke bijdrage aan de aanpak van discriminatie tegen LHBTI-ers. Deze deskundigheid wordt ingebracht via de Netwerken Divers Vakmanschap die in elke eenheid een plek hebben.
Deelt u de mening dat het Roze in Blauw netwerk fundamenteel is voor de politieorganisatie, wegens haar emanciperende rol en haar deskundigheid? Zo ja, deelt u de mening dat mocht de werkdruk het netwerk daadwerkelijk de kop kosten dit moet worden voorkomen? Zo ja, welke concrete stappen bent u voornemens te zetten?
De deskundigheid en inzichten van de informele medewerkersnetwerken, zoals RiB, zijn belangrijk voor de politieorganisatie. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en aan de realisatie van een divers en inclusief korps welke elementen immers onderdeel zijn van de identiteit van onze Nederlandse politie. Ik acht het van groot belang dat het werk van RiB op een zinvolle wijze wordt voortgezet. Daarom zal ik de ontwikkelingen nauwlettend volgen en in overleg blijven met de korpsleiding over een goede inzet van RiB, zowel op het onderwerp als ook in het kader van de werkbelasting.
Heeft u contact gehad met Roze in Blauw? Zo ja, welke signalen kwamen hieruit voort? Zo nee, bent u van plan dat te zullen doen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de uitvoering van de motie Özütok c.s. over het beter borgen van het Roze in Blauw netwerk zich tot de huidige stand van zaken bij Roze in Blauw?2
De kennis en expertise van het medewerkersnetwerk worden ingezet waar nodig, maar het uitgangspunt is dat iedereen bij elke politiemedewerker terecht moet kunnen en goed geholpen wordt. De politieorganisatie borgt dit middels het Netwerk Divers Vakmanschap. Iedere eenheid heeft een Netwerk Divers Vakmanschap en deze netwerken staan onderling met elkaar in verbinding. Bij deze netwerken zijn collega’s werkzaam met kennis en expertise met betrekking tot verschillende achtergronden en culturen, waaronder lhbti. Het netwerk is verankerd in de organisatie, bekend bij collega’s en wordt actief ingezet bij operationeel politiewerk. Dit betekent dat het zwaartepunt als het gaat om de operationele inzet van kennis en inzichten – en dus capaciteitsinzet – ligt bij het Netwerk Divers Vakmanschap. Om de kennis en expertise op peil te houden, maakt het Netwerk Divers Vakmanschap dankbaar gebruik van informele netwerken zoals RiB.
Het bericht 'Bewapening boa stelselmatig afgewezen: Groene boa’s te vaak zonder bewapening het bos ingestuurd' |
|
Maurits von Martels (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bewapening boa stelselmatig afgewezen: Groene boa’s te vaak zonder bewapening het bos ingestuurd» van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht van 31 augustus 2020 en de uitzending van EenVandaag van 7 september 2020?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn van natuurbeheerorganisaties die al jaren kunnen beschikken over volledige bewapening, inclusief vuurwapen, maar dat een verlenging van deze ontheffing thans niet meer wordt gehonoreerd? Geldt voor deze groep boa’s (nog steeds) dat indien zij in de periode voor verlenging geen feitelijk gebruik hebben gemaakt van hun geweldsmiddelen, dat zij deze moeten inleveren? Zou dat niet grond zijn om ook van de overgrote meerderheid van de Nederlandse politieambtenaren periodiek hun dienstwapen af te nemen? Hoe verhoudt deze uiterst restrictieve houding bij de verlenging van het toekennen van geweldsmiddelen zich tot de intentie zoals verwoord in uw brief van 5 juni 2020 dat toegekende geweldsmiddelen zoveel mogelijk gecontinueerd worden?3
In mijn brief van 5 juni jl.4 heb ik aangegeven dat boa’s niet standaard met geweldsmiddelen worden uitgerust, maar uitzonderingen op deze hoofdregel zijn toegestaan. Daarbij geldt ook dat de ene boa, de andere niet is. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw besluit bewapening en uitrusting boa’s, waarin veiligheidsrisico’s meer maatgevend zullen zijn, in de besluitvorming over de bewapening van boa’s, dan nu reeds het geval is. Bewapening van boa’s zal zodanig worden uitgewerkt dat er zo min mogelijk lokale verschillen kunnen ontstaan. De nieuwe regeling zal meer dan tot op heden ruimte bieden om meer boa-specifiek te kijken naar geschikte uitrusting en geweldsmiddelen. Dat biedt de gelegenheid om te differentiëren en zo nodig af te wijken van wat voor de politie geschikt is. Per boa-domein zal duidelijk worden gemaakt welke uitrusting en geweldsmiddelen ter beschikking kunnen komen.
Boa’s werkzaam bij natuurbeheerorganisaties (ook wel groene boa’s genoemd) behoren conform de Beleidsregels boa tot domein II milieu, welzijn en infrastructuur. Deze boa’s kunnen optioneel beschikken over de volgende geweldsmiddelen: handboeien, wapenstok, pepperspray, uitschuifbare wapenstok, surveillancehond, vuurwapen.
Indien op een gemotiveerd verzoek van de werkgever positief wordt beslist kan een boa beschikken over één van de of meerdere geweldsmiddelen zoals genoemd. Bij het verlopen van de termijn voor de geweldsbevoegdheid, is het mogelijk een verzoek te doen voor de verlenging hiervan. Bij de afweging voor de verlenging zullen de toezichthouders rekening houden met de taak waarvoor de boa wordt ingezet en de omstandigheden van die taakuitvoering van de boa, zoals bijvoorbeeld de mate waarin snel een beroep kan worden gedaan op de politie en de veiligheid van de boa. Van een meer restrictief beleid dan voorheen is geen sprake. In mijn brief van 5 juni jl.5 staat dat daar waar in bestaande situaties in het verleden aan boa’s in de openbare ruimte (domein I) een wapenstok is toegekend, deze toestemming in beginsel zal worden verlengd wanneer de lokale driehoek hierom verzoekt. Het betreft dus een specifiek geweldsmiddel voor een specifieke categorie boa’s.
Deelt u de opvatting dat groene boa’s uit domein II werkzaamheden uitvoeren in natuurgebieden en daarbij dikwijls geconfronteerd worden met delicten als drugscriminaliteit, dumpingen en stroperij en dat zij daarom moeten kunnen beschikken over adequate bewapening, inclusief vuurwapen?
De veiligheid van boa’s bij de taakuitvoering staat voorop. Het algemeen uitgangspunt ten aanzien van geweldsmiddelen is dat het geweldsmonopolie behoort bij de Staat (krijgsmacht en politie). Daarom beschikken boa’s optioneel over de geweldsbevoegdheid en worden zij niet standaard toegerust met geweldsmiddelen. Echter, er zijn criteria voor het bepalen van uitzonderingssituaties waarin boa’s toch kunnen worden toegerust met een geweldsmiddel. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer boa’s minder snel kunnen terugvallen op assistentie van de politie of de aard van de werkomstandigheden dit vergt. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven of het klopt dat groene boa’s uit domein II niet langer kunnen beschikken over voldoende adequate bewapening? Hoe verhoudt zich dat tot uw brief van 5 juni 2020, waarin u aangeeft dat er uitzonderingen op het geweldmonopolie van de politie mogelijk zijn, waaronder bij boa’s in het groene domein (domein II) die minder makkelijk op assistentie van de politie kunnen terugvallen?
Indien daartoe aanleiding is kunnen groene boa’s volgens de geldende wet- en regelgeving nog steeds beschikken over geweldsmiddelen. Met de wijziging van de Beleidsregels boa in juli jl. is de uitschuifbare wapenstok toegevoegd aan de beschikbare geweldsmiddelen waar de groene boa aanspraak op kan maken.
Bent u van mening dat er groene boa’s zijn in domein II die inderdaad minder makkelijk kunnen terugvallen op assistentie van de politie, omdat zij werkzaamheden uitvoeren op tamelijk moeilijk te bereiken plekken in natuurgebieden en dat zij daarom zouden moeten kunnen beschikken over adequate bewapening? Zo ja, waarom wordt de verlenging van hun ontheffing om bewapend te worden dan niet gehonoreerd?
Indien de taakuitvoering en werkomstandigheden van de groene boa daarom vragen kan de werkgever van de groene boa een gemotiveerd verzoek doen. Conform de geldende wet- en regelgeving voor toekenning van een geweldsmiddel, kan na positief advies van de toezichthouders, een of meerdere geweldsmiddelen worden toegekend. Hierbij zullen individuele gevallen individueel worden beoordeeld.
Zo beschikken thans meer dan 700 groene boa’s over de korte wapenstok en bijna honderd groene boa’s over een uitschuifbare wapenstok, pepperspray en een vuurwapen. Sommigen van hen beschikken daarnaast ook over een diensthond. Niet in alle gevallen zal echter worden geoordeeld dat de groene boa bewapend moet worden. Die beslissing moet telkens lokaal worden beoordeeld, waarbij nauw wordt gekeken naar de specifieke taakomschrijving en omstandigheden waarin de betreffende groene boa opereert.
Waarom worden groene boa’s soms in identieke situaties verschillend bejegend qua toekenning van geweldsmiddelen en in het bijzonder het vuurwapen? Komt dit door wisselend advies per bevoegd gezag? Zou daar niet een landelijke toets, die toeziet op landelijke uniformiteit, boven moeten zitten? Bent u bereid landelijke uniformiteit qua bewapening van (groene) boa’s te bewerkstelligen?
In mijn brief van 5 juni 20206 heb ik aangekondigd dat wordt gewerkt aan een afzonderlijke regeling bewapening en uitrusting boa’s. Hierin zal o.a. de bewapening voor boa’s zodanig worden uitgewerkt dat er zo min mogelijk lokale verschillen kunnen ontstaan. Dit draagt bij aan meer uniformiteit. Er zal daarnaast meer ruimte worden geboden voor meer specifieke uitrusting en geweldsmiddelen per boa-domein. Hierdoor kan daar waar nodig worden gedifferentieerd. Zie ook antwoord bij vraag 1.
Effectief toezicht op opsporing |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het openbaar ministerie (OM) advocaten liet schaduwen in Dubai in de jacht op Ridouan T.?1
Ja.
Staat uw uitspraak tijdens de Nieuwsuuruitzending van 21 augustus dat «de rechter toetst of opsporingsmiddelen juist zijn ingezet», niet haaks op de uitspraak van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, aangezien hij stelt dat opsporingsmiddelen «buiten de zaak staan, want de zaak gaat over waarheidsvinding»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u dan uw uitspraak?
Nee. Het gegeven dat opsporingsmiddelen buiten de zaak staan, zoals de hoofdofficier van justitie opmerkt, betekent niet dat deze als zodanig zijn onttrokken aan rechterlijk toezicht.
De inzet van bevoegdheden ex artikel 565 lid 2 Sv ziet op het vaststellen van de verblijfplaats van voortvluchtigen en niet op het verzamelen van bewijs tegen de verdachte. De resultaten van de (BOB-)middelen die in dat kader zijn ingezet, maken daarom in beginsel geen deel uit van het procesdossier van een verdachte. Indien er wel relevantie wordt gezien door verdediging en rechter, worden deze stukken aan het procesdossier toegevoegd en worden zij als zodanig onderworpen aan een rechterlijke toets.
Deelt u de mening dat de rechter geen zicht heeft op de structurele wijze van opsporing, bijvoorbeeld stelselmatig (preventief) fouilleren, omdat de rechter enkel zicht heeft op opsporing als een strafzaak aan hem wordt voorgelegd? Zo ja, vindt u dit wenselijk vanuit een perspectief van de legitimiteit van en het vertrouwen in opsporing? Zo nee, waarom niet?
Uit het Nederlands stelsel van Strafvordering volgt dat de rechter zich in zijn eindoordeel baseert op resultaten uit het onderzoek die relevant kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissingen.
De verdediging kan de rechter verzoeken inzage te krijgen in niet gevoegde stukken en het verzoek doen deze stukken aan het procesdossier toe te voegen voor zover die relevant kunnen zijn bij de hierboven genoemde formele en materiële voorvragen door de rechter. Dit geldt ook wanneer het OM eerder de inschatting heeft gemaakt dat deze stukken niet relevant zijn. Het is dus niet zo dat deze stukken als zodanig zijn onttrokken aan het toezicht van de rechter.
Het OM dient bij de inzet van BOB-middelen en bij opsporing in bredere zin – of dit nu in het kader van art. 565 Sv gebeurt of in het vooronderzoek – altijd te blijven binnen de grenzen van het recht, waaronder de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het Wetboek van Strafvordering, de Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen advocaten3 alsmede de jurisprudentie rond de toepassing van opsporingsbevoegdheden in relatie tot advocaten, vormen het belangrijkste kader tegen welke achtergrond het OM verantwoording aflegt over (de wijze van) het verzamelen en verkrijgen van bewijs tegen een verdachte. De strafrechter heeft daarover het laatste woord.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de rechterlijke controle op de rechtmatigheid van opsporing, nu uit onderzoek blijkt dat de rechter onder artikel 359a Wetboek van Strafvordering zelden gevolgen verbindt aan vormfouten?3
Artikel 359a Sv regelt de gevolgen die de rechter kan verbinden aan zijn vaststelling dat in het kader van de aan hem voorgelegde strafzaak inbreuk is gemaakt op strafprocessuele voorschriften en beginselen. In een aantal gevallen volgt rechtstreeks uit de rechtspraak van het EHRM dat inbreuken op rechten van de verdachte tot bewijsuitsluiting of een andere processuele sanctie moeten leiden. Het artikel heeft derhalve een beperkt doel en beoogt geen alomvattend toezicht op het OM te regelen. Het dilemma dat immers inherent is aan de toepassing van artikel 359a Sv is dat de sancties die de rechter op grond van dit artikel ter beschikking staan, gevolgen kunnen hebben voor de strafzaak. Een strengere toepassing van processuele sancties leidt in maatschappelijk opzicht niet tot een bevredigende uitkomst: ook minder ernstige onrechtmatigheden in het optreden van politie of OM zouden er dan vaker toe leiden dat een verdachte van een ernstig strafbaar feit vrijuit gaat. Tegelijkertijd is het van belang dat de organisaties leren van de gemaakte fout en er alles aan doen om die in de toekomst te voorkomen. Waar het om gaat is dat door de rechter vastgestelde vormverzuimen in ieder geval een gevolg krijgen binnen politie en OM, en dat bij ernstige schendingen van strafprocessuele voorschriften daarop toegesneden sancties volgen in de concrete strafzaak.
Van belang is dat verschillende mechanismen tezamen zorgen voor structureel toezicht op de werkzaamheden van de politie en het OM in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Wat is de stand van zaken aangaande het intensiveren van het toezicht op de wettelijke taakuitoefening van het OM door de procureur-generaal bij de Hoge Raad? Heeft u, zoals geschreven in uw brief van 17 februari 2020, deze intensivering inmiddels uitgewerkt en is dit van start gegaan? Hoeveel capaciteit heeft de procureur-generaal voor deze taak en is dat volgens de procureur-generaal voldoende?4
Bij brief van 29 juni jongstleden informeerde ik uw Kamer over de stand van zaken ten aanzien van de verruiming van het toezicht door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad (PGHR) naar incidenten waarin het OM een rol heeft gespeeld.6 Aangezien ook de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) in dergelijke voorvallen onderzoek doet naar de betrokkenheid van andere organisaties, hebben de PGHR en de Inspectie een afstemmingsprotocol opgesteld om de samenwerking tussen de Inspectie en de PGHR te bezegelen en de werkwijze vast te leggen. Ook tussen de PGHR en het OM is een onderzoeksprotocol afgesproken, dat op 1 juli jongstleden in werking is getreden. Daarmee zijn de kaders gereed om de bedoelde verruiming van de toezichttaak door de PGHR te laten aanvangen.
De PGHR start in het najaar van 2020 met een extra advocaat-generaal voor de intensivering van het toezicht op het OM. Gelet op de samenwerking met onder andere de Inspectie van Justitie en Veiligheid wordt gaandeweg inzichtelijk hoeveel capaciteit er werkelijk nodig is. Ik verwacht in het voorjaar van 2021 meer duidelijkheid te hebben over de benodigde capaciteit en zal daarover met de Hoge Raad afspraken maken.
Ziet u, gelet op de onder vraag 3 en 4 gesignaleerde kwesties, een rol voor de procureur-generaal bij de versterking van het toezicht op de opsporing? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De toezichtsbevoegdheid van de PGHR is niet gelimiteerd wat betreft thema’s of deelterreinen. Desondanks ligt het niet voor de hand dat de PGHR toezichtsonderzoeken uitvoert naar aangelegenheden die in individuele gevallen ook door de rechter in een strafzaak worden getoetst. Niet uitgesloten is echter dat de PGHR, bijvoorbeeld naar aanleiding van een aantal voorvallen, een niet-zaaksgebonden themaonderzoek verricht naar de wijze waarop het OM zijn gezagsverantwoordelijkheid over de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uitoefent. In dat themaonderzoek kan de PGHR zich richten op specifieke onderdelen van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde door het OM.
Bent u van mening dat er effectieve interne controle is op de rechtmatigheid van gevoelige opsporingsacties van het OM, wanneer er intern richting het College van procureurs-generaal of de centrale toetsingscommissie geen toetsing plaatsvindt? Zo ja, hoe vindt deze interne controle dan precies plaats? Waarom acht u dit voldoende? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ja. Natuurlijk is er de toets door de strafrechter die achteraf beoordeelt of het OM en de politie op rechtmatige wijze hun bevoegdheden hebben toegepast. Voor de zwaardere – veelal bijzondere – opsporingsmiddelen waarbij de inbreuken op rechten van verdachten of derden ingrijpender kunnen zijn, geldt bovendien dat op grond van het Wetboek van Strafvordering vaak ook vooraf de rechter-commissaris als extra toetsende rechter wordt betrokken. De interne controlemechanismen bij het OM sluiten aan bij dit uitgangspunt van het Wetboek van Strafvordering: hoe ingrijpender de inbreuk van de bevoegdheid op personen, hoe zwaarder de interne toets. De Centrale toetsingscommissie zit hierbij in het bovenste segment van een (adviserende) toets op de inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen. In de meest ingrijpende gevallen, bijvoorbeeld ten aanzien van de bevoegdheid tot infiltratie, is de toestemming van het College nodig. Daarnaast geldt dat in gevallen waarin weliswaar minder ingrijpende opsporingsmiddelen worden overwogen, maar deze inzet wel politiek gevoelig kan zijn, het College van procureurs-generaal via de gevoelige zakenlijn door een hoofdofficier van justitie wordt geïnformeerd over het voornemen een zodanig middel in te zetten in een bepaalde zaak. Van het College wordt niet zozeer om een toets of instemming gevraagd, maar het College wordt hierdoor in de gelegenheid gesteld verantwoordelijkheid te nemen voor het handelen van het OM in een specifieke zaak.
Kunt u toelichten wat uw voornemens zijn met betrekking tot toezicht op de opsporing in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering? Wanneer stuurt u dit wetsvoorstel naar de Kamer?
De voorgestelde regeling van processuele sancties in het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Sv) is, mede naar aanleiding van rechtspraak van de Hoge Raad, anders opgezet dan het huidige artikel 359a Sv. Zo is op suggestie van de Hoge Raad de schadevergoeding als processuele sanctie opgenomen bij schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn. Verder is de toepassing van processuele sancties anders genormeerd. Van de formulering van het huidige artikel 359a Sv gaat de suggestie uit dat de rechter een grote vrijheid heeft om bij constatering van een vormverzuim een processuele sanctie toe te passen. Dat komt minder juist voor; ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt anders. Het gaat hier niet om een vrije bevoegdheid maar om een bevoegdheid die tegen de achtergrond van strafvorderlijke doelstellingen moet worden toegepast. Ten slotte zijn de bepalingen zo geformuleerd dat zij ook het OM en opsporingsambtenaren aangaan bij het uitvaardigen van strafbeschikkingen. In de memorie van toelichting bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt uitvoerig per sanctie beschreven wat de verdere vernieuwingen zijn. Een ambtelijke eindversie van het wetboek is in juli van dit jaar openbaar gemaakt.7
Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van voorstellen voor een invoerings- en aanpassingswet voor het nieuwe wetboek die gelijktijdig met het nieuwe wetboek verder in procedure zullen worden gebracht. Naar verwachting zullen deze wetsvoorstellen in het voorjaar gereed zijn. Zoals bekend gaat het hier om een majeur wetgevingstraject met substantiële uitvoeringsconsequenties voor de ketenpartners. Om helderheid te krijgen over de precieze consequenties heb ik een commissie implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering ingesteld. Deze moet in kaart brengen welke inspanningen nodig zijn bij de organisaties in de strafrechtketen om het nieuwe Wetboek van Strafvordering te kunnen invoeren én op basis daarvan een breed onderschreven voorstel voor de implementatie, inclusief kostenraming, opstellen. Naar verwachting zal deze commissie eind 2020 haar rapport opleveren.
De genoemde wetgevingsactiviteiten én het in kaart brengen van de financiële consequenties zijn erop gericht om het nieuwe kabinet – desgewenst – in staat te stellen onmiddellijk na aantreden het voorstel voor het gemoderniseerde wetboek (inclusief invoeringswet) naar de Afdeling advisering van de Raad van State te versturen voor advies. Na dat advies over de wetsvoorstellen, zal het nieuwe kabinet beslissen over het tijdstip van indiening van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het notaoverleg van 21 september (strafrechtelijke onderwerpen) beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Agent perplex en in onzekerheid door spuger.’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent perplex en in onzekerheid door spuger»?1
Deelt u de mening dat agenten zo snel mogelijk uitsluitsel over een eventuele besmetting met een ziekte (zoals corona, HIV of hepatitis) moeten krijgen na een dergelijk incident? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, bent u bekend met het feit dat de dader/patiënt hiervoor toestemming moet geven?
Indien de dader/patiënt de toestemming niet geeft, vindt u dan niet dat algemeen belang dat agenten dienen (namelijk o.a. de handhaving van de rechtsorde) een zogenoemd zwaarwegend belang2 is op grond waarvan aan de betreffende agent(en) kenbaar wordt gemaakt dat de dader een besmettelijke ziekte heeft? Zo nee, waarom niet?
Zo nee, deelt u de mening dat de (behandelend) arts(en) wettelijk verplicht is/zijn om bepaalde informatie naar buiten te brengen (bijvoorbeeld als de patiënt een besmettelijke ziekte heeft) waardoor het medisch beroepsgeheim doorbroken kan worden?
Zo nee, bent u dan bereid om een wettelijke uitzonderingsgrond te formuleren in de Wet publieke gezondheid waardoor in dergelijke uitzonderlijke gevallen het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken in die zin dat de betreffende agent(en) uitsluitsel over een eventuele besmetting kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
De aanpassing van de Drank- en Horecawet. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
Bent u zich ervan bewust dat de voorgenomen invoeringsdatum van 1 januari 2021 te vroeg komt voor een goede uitvoering van de wet, omdat afspraken tussen retailers en producenten over kortingsacties ver van te voren worden gemaakt in verband met de tijd die nodig is om de acties voor te bereiden?
Op 16 juli jl. heb ik gesproken met vertegenwoordigers van de retailers, producenten en groothandelaren over de voorgestelde regels over prijsactie voor alcoholhoudende drank. Ik ben in dat overleg geïnformeerd over de wijze waarop kortingsacties worden voorbereid en de zorgen die er bestaan over de eventueel korte voorbereidingstermijn.
Ik vind het belangrijk dat er een redelijke overgangstermijn geldt voordat de nieuwe maatregelen in werking treden, zodat producenten en verstrekkers zich hierop kunnen voorbereiden. Ik zal het gesprek met hen over wat een dergelijke termijn zou kunnen zijn, daarom in de komende maand voortzetten.
Bent u zich ervan bewust dat deze voorbereiding minimaal een half jaar duurt, waardoor de wet zeker niet eerder in werking kan treden dan 1 juli 2021?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zal de NVWA pas een maand voordat de wet in werking treedt haar handhavingsbeleid in de Staatscourant publiceren?
De NVWA begint bij alle wetswijzigingen pas met het opstellen van het handhavingsbeleid als het wetsvoorstel door de Tweede Kamer is aangenomen. Dit voorkomt dat er voorbereidingen worden getroffen die later niet nodig bleken te zijn, omdat het wetsvoorstel, bijvoorbeeld door amendementen, is gewijzigd. Het handhavingsbeleid van de NVWA zal uiterlijk één maand van tevoren worden gepubliceerd. Indien mogelijk zal de NVWA dit eerder doen.
Bent u zich ervan bewust dat indien pas een maand voor invoering van de wet duidelijkheid omtrent het handhavingsbeleid wordt verschaft, dit veel te kort dag is om kortingsacties voor te bereiden?
In het handhavingsbeleid van de NVWA wordt neergelegd welke maatregel zal worden ingezet bij een geconstateerde overtreding, zoals de schriftelijke waarschuwing, de bestuurlijke boete of de last onder dwangsom. Deze informatie zou geen invloed moeten hebben op de voorbereidingen voor de kortingsacties door producenten en retailers. Immers, in de wet staat reeds waar kortingsacties aan dienen te voldoen.
Zou u zo vriendelijk willen zijn om deze vragen te beantwoorden voordat het debat hierover plaatsvindt?
Ja.
Het bericht dat de brandweer in Epe een man tekort kwam om uit te rukken |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorgen van brandweervrijwilligers die steeds vaker met roosterproblemen te maken hebben?1
Ja, het is mij bekend dat de beschikbaarheid van brandweervrijwilligers met name overdag aandacht behoeft.
Hoe staat het met de zoektocht van veiligheidsregio’s naar «alternatieve bedrijfsmodellen om de brandweerzorg overdag effectief en betaalbaar te houden»?2
In de veiligheidsregio’s wordt door de brandweer verder gewerkt aan thema’s zoals Uitruk op Maat, Gebiedsgerichte opkomsttijden, en de taakdifferentiatie tussen beroeps en vrijwilligers. Het zijn onderdelen van een bedrijfsmodel gericht op effectieve en betaalbare brandweerzorg.
Deelt u de mening dat het toenemende aantal berichten over brandweerposten die niet kunnen uitrukken omdat er onderbezetting is een zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Onderbezetting moet voorkomen worden. Van belang is dat de brandweer tijdig ter plaatse is en goede brandweerzorg levert. In voorkomende gevallen kan door andere posten geholpen worden. Dat neemt niet weg dat de afnemende beschikbaarheid van vrijwilligers overdag aandacht behoeft. De veiligheidsregio’s besteden hier onder andere aandacht aan met het programma vrijwilligheid.
Deelt u de mening dat het bij brandweerzorg primair gaat om veiligheid en dat bezuinigingsbeleid niet voorop moet staan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u laten weten of er in het geval van Epe concrete afspraken zijn gemaakt om te voorkomen dat er weer niet uitgerukt kan worden bij een brand?
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland heeft mij gemeld dat gemaakte afspraken stringenter zullen worden nageleefd en er aanvullende afspraken worden gemaakt om te voorkomen dat een dergelijke incident zich nogmaals zal voordoen.
Hoe staat het met de ontwikkeling van het aantal brandweervrijwilligers? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 10 jaar?
Op de website van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS)3 staat een overzicht van het aantal vrijwilligers van 2000 tot en met 2019. Hieronder treft u op basis van de cijfers van het CBS een overzicht van de jaren 2010 – 2019:
Periode
Totaal aantal vrijwillig
2010
21.627
2011
21.186
2012
20.971
2013
20.811
2014
20.038
2015
19.243
2016
18.799
2017
18.919
2018
18.912
20191
18.857
betreft een voorlopig cijfer.
Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Bent u bekend met de reactie van de korpsleiding op de brandbrief van de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV)? Klopt het dat (executieve) politievrijwilligers pas in 2022 weer kunnen beginnen met doorstromen naar niveau 4? Kunt u uitleggen waarom er zoveel vertraging optreedt?2
Executieve politievrijwilligers hebben momenteel de mogelijkheid om doorstroomopleidingen te volgen van de smalle naar volledige niveau 2-kwalificatie (surveillant) en van niveau 2 naar niveau 3 (agent). Deze doorstroomopleidingen lopen tot en met 2021. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat deze wordt vervangen door een nieuwe doorstroomopleiding naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround politieagent. Politievrijwilligers hadden niet eerder de mogelijkheid een doorstroomopleiding naar niveau 4 te volgen.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten. Deze vernieuwing heeft absolute prioriteit, omdat de vernieuwde basispolitieopleiding begin 2021 van start moet gaan. De Politieacademie zal hierop aansluitend de doorstroomopleiding voor politievrijwilligers naar niveau 4 ontwikkelen. Derhalve gaat de nieuwe doorstroomopleiding naar niveau 4 in 2022 van start. Vanaf dat moment kunnen politievrijwilligers op hetzelfde niveau worden opgeleid als beroepsmedewerkers.
Hoe verhoudt de brief van de korpsleiding zich tot uw toezeggingen in bijlage 4 (Politiepersoneel, pagina 7 en 8) bij het halfjaarbericht politie d.d. 16 november 2018? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag in het bijzonder ingaan op de op pagina 8 verwoorde opleidingsafspraken? Deelt u de waarneming dat er van de doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 nagenoeg niets terecht is gekomen?3
Zoals toegezegd in het tweede halfjaarbericht politie 20184, heeft de Politieacademie doorstroomopleidingen van de smalle naar de volledige niveau 2-kwalificatie en van niveau 2 naar niveau 3 ontwikkeld. Deze opleidingen zijn volgens planning respectievelijk in week 45 van 2018 en het eerste kwartaal van 2019 gestart. In totaal hebben ongeveer 217 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van de smalle naar de volledige niveau 2 kwalificatie gevolgd en 46 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3.
Wat de opleiding van nieuwe politievrijwilligers betreft, is het niet mogelijk gebleken om deze opleiding in 2020 aan te bieden. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waar de politie thans voor staat, moeten politie en Politieacademie absolute prioriteit geven aan het opleiden van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. De Politieacademie zal in 2021 een opleiding voor nieuwe executieve politievrijwilligers ontwikkelen, die aansluit bij de vernieuwde basispolitieopleiding. Deze opleiding zal in 2022 van start gaan. Nieuwe executieve politievrijwilligers zullen op hetzelfde niveau worden opgeleid als beroepsmedewerkers.
Hoe verhoudt de brief van de korpsleiding zich tot het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst», waarin is afgesproken dat er samen met de politie en de LOPV gewerkt wordt aan landelijk beleid dat onder andere ziet op de opleidingen? Deelt u de opvatting dat de realisatie van het regeerakkoord ziet op de periode 2017–2021 en dat het realiseren van opleiding voor vrijwilligers (pas) vanaf 2022 daar een inbreuk op is?4
De politie, de politievakorganisaties en de LOPV hebben de afgelopen jaren gewerkt aan landelijk beleid voor politievrijwilligers om te voorkomen dat het aantal vrijwilligers afneemt, zoals afgesproken in het Regeerakkoord. Er is onder meer een meerjarenprogramma opgesteld voor het opleiden en behouden van de huidige politievrijwilligers. De Politieacademie verzorgt sinds 2018 doorstroomopleidingen om de bevoegdheden van politievrijwilligers uit te breiden en hen te behouden voor de organisatie. Dat is in lijn met de doelen die in het Regeerakkoord zijn gesteld.
Klopt de informatie dat ter realisatie van het regeerakkoord in 2019 en 2020 aanzienlijke budgetten aan de Politieacademie zijn toegewezen ter bekostiging van het onderwijs aan executieve politievrijwilligers? Klopt het dat ook de politie vanuit haar eigen financiering voor dit doel extra middelen (fte) aan de Politieacademie heeft doen toekomen? Om hoeveel geld gaat dit (afzonderlijk en totaal)? Kunt u met de beantwoording van deze vragen een gedetailleerd overzicht meesturen waaruit blijkt waar die middelen aan besteed zijn en hoeveel opleidingen aan vrijwilligers daarmee gerealiseerd zijn?
In de periode 2018–2021 is er € 0,5 miljoen per jaar uit het Regeerakkoord beschikbaar gesteld aan de Politieacademie voor het verzorgen van doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers. De politie had voor het schooljaar 2019/2020 2 fte beschikbaar gesteld, maar heeft daar vanaf gezien omdat het opleiden van aspiranten en de ontwikkeling van het nieuwe basispolitieonderwijs op dit moment absolute prioriteit hebben. Hierover zijn nieuwe afspraken gemaakt die zijn gecommuniceerd met vertegenwoordigers van de politievrijwilligers, onder andere met de LOPV.
De tabel hieronder laat zien hoeveel politievrijwilligers in de jaren 2018 tot en met 2020 zijn begonnen aan een opleiding.
2018/2019
2019/2020
2020/2021
Doorstroom van niveau 2 smal naar niveau 2 breed
20
114
83
Doorstroom van niveau 2 naar niveau 3
0
46
0
Opleiding voor specialistische vrijwilligers
0
0
168
Deelt u de analyse dat de Politieacademie de komende tijd de handen vol zal hebben aan het opleiden van beroeps-politiepersoneel? Kunt u zich voorstellen dat, zeker onder politievrijwilligers, de verwachting bestaat dat de Politieacademie zelfs met de beste wil van de wereld de komende jaren niet in staat zal zijn in voldoende mate politievrijwilligers nadere opleidingen aan te bieden?
Het opleiden van grote aantallen aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding vraagt het maximale van zowel de Politieacademie als de politie. De Politieacademie neemt daarom sinds 2018 externe docenten in de arm voor het verzorgen van de (doorstroom)opleidingen voor politievrijwilligers. Ook in 2021 zal de Politieacademie het doorstroomonderwijs en het onderwijs voor nieuwe politievrijwilligers met specialistische kennis door externe docenten laten verzorgen.
Bent u bekend met het aanbod vanuit de (executieve) politievrijwilligers zelf, maar ook vanuit het MBO, de ROC’s en de Hogescholen, om onderwijs aan politievrijwilligers te verzorgen? Zou het niet verstandig zijn om zo spoedig mogelijk het opleidingsmonopolie van de Politieacademie voor politievrijwilligers te breken en enkel de examinerende taak bij de Politieacademie te laten rusten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 6, wordt het onderwijs van politievrijwilligers al sinds 2018 uitbesteed aan externe docenten. De Politieacademie blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opleidingen en de examinering.
Bent u, in het licht van de strekking van de vorige vraag, bereid om beschikbare en reeds begrote opleidingsgelden voor politievrijwilligers los te weken van de bestaande begrotingen van de politie en Politieacademie en deze beschikbaar te stellen voor opleidingen door andere instituten of initiatieven?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6 en 7, wordt het onderwijs aan politievrijwilligers al uitbesteed. Ik zie geen noodzaak om dit te veranderen.
Hoeveel huidige niveau 2 breed-opgeleide (executieve) politievrijwilligers missen (enkel) nog de opleiding om vuurwapendragend te mogen zijn? Deelt u de opvatting dat deze groep vrijwilligers betrekkelijk snel opgeleid kan worden en breder ingezet kan worden? Wat zijn de mogelijkheden om deze vuurwapenopleiding te laten verzorgen door IBT-afdelingen (Integrale Beroepsvaardigheidstrainingen) binnen de eenheden dan wel door instructeurs van Defensie?
De opleiding voor het dragen van een vuurwapen beperkt zich niet alleen tot het praktisch toepassen van het wapen, maar er dient ook geleerd te worden hoe het wapen legitiem en proportioneel gebruikt wordt binnen het geheel aan politietaken en geweldsmiddelen. Toepassing van het dienstwapen is immers het ultimum remedium. Om deze reden kunnen de onderdelen betreffende het vuurwapen niet los worden gezien van de rest van de opleiding.
In verband met het ophogen van het jaarlijkse aantal RTGP-trainingsuren, is er bij de OBT-afdelingen in de eenheden momenteel een krapte in de capaciteit. Personeel van Defensie beschikt over een ander type dienstwapen dan de politie en wordt op andere gronden met een wapen uitgerust. Om deze reden kunnen er geen instructeurs van Defensie worden ingezet.
Waarom start de Politieacademie met een nieuwe opleiding die een looptijd heeft van 2,5 jaar, terwijl bestaande vrijwilligers met een aanvullende module van hooguit driekwart jaar breed inzetbaar gemaakt kunnen worden? Deelt u de angst dat deze lange, extra opleidingsinspanning vele vrijwilligers zal doen besluiten te stoppen met hun werkzaamheden?
De doorstroomopleiding van een smalle naar een brede inzet (op niveau 2) duurt maximaal een jaar (56 weken). De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 opleiding duurt ongeveer 2 jaar (112 weken). Dit is inclusief bufferweken en vakanties. De opleidingsduur kan worden ingekort als de vrijwilliger in aanmerking komt voor vrijstellingen. Vrijwilligers krijgen dezelfde opleiding en hetzelfde diploma als beroepskrachten. Het gevolg is dat hier ook eenzelfde opleidingsduur aan is verbonden.
Klopt het dat politievrijwilligers in hun dagelijkse werkzaamheden soms een wapendragende functie hebben, bijvoorbeeld bij de Koninklijke Marechaussee, andere onderdelen van Defensie of bij de politieorganisatie zelf, maar dat zij als politievrijwilliger geen wapens mogen dragen zonder de benodigde N3-opleiding? Klopt het ook dat het deze politievrijwilligers erg moeilijk wordt gemaakt om de benodigde certificering te behalen, terwijl dit niet meer is dan een papieren werkelijkheid aangezien het politievrijwilligers betreft die weten hoe ze met een wapen moeten omgaan? Waarom wordt er bij deze politievrijwilligers geen maatwerk in de politieopleiding toegepast?
Executieve politiemedewerkers die na hun loopbaan vrijwilliger worden, mogen een vuurwapen dragen indien toegewezen en gecertificeerd. Er is mij één casus bekend van een politievrijwilliger die een vuurwapendragende functie bekleedt bij de Koninklijke Marechaussee. Deze persoon heeft zich onlangs gemeld. De politie onderzoekt naar aanleiding van deze melding momenteel of in dit soort gevallen een maatwerktraject mogelijk is. Defensie en de BOA’s bij Defensie beschikken over een ander type dienstwapen. Het is belangrijk dat zij goed bekend zijn met het type dienstwapen van de politie, voordat zij dit wapen mogen gebruiken. Hierom moeten zij dan ook voor het politie vuurwapen geschoold en gecertifieerd zijn. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9. Om deze reden kan er geen vrijstelling worden gegeven aan deze politievrijwilligers.
Deelt u de mening dat het veel te lang duurt als huidige vrijwilligers pas in 2022 weer kunnen beginnen met een opleiding om door te stromen en dat dit totaal het verkeerde signaal is vanuit de politieorganisatie en de Politieacademie richting politievrijwilligers? Deelt u de mening dat de politieorganisatie meer perspectief moet bieden aan huidige vrijwilligers? Wat denkt u dat dit bericht doet met de motivatie van politievrijwilligers?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Zoals blijkt uit mijn eerdere beantwoording, worden er nog tot en met 2021 doorstroomopleidingen aangeboden van een brede naar een smalle inzet en van niveau 2 naar niveau 3. Vervolgens zal in 2022 de vernieuwde doorstroomopleiding naar niveau 4 worden aangeboden.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De onderwaardering van speciale politieteams |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat medewerkers van het observatie- en techniekteam al sinds 2015 vragen om meer waardering voor hun werk maar telkens nul op het rekest krijgen?1
De afgelopen jaren zijn er binnen de politie gesprekken gevoerd met en door de medewerkers van Observatie en Techniek (O&T) over de structurele verhoging van hun beloning en verschillende vergoedingen. De politievakbonden hebben dit onderwerp in februari 2020 voor het eerst aangekaart in het georganiseerde overleg met de werkgever.
De politie heeft de afgelopen maanden onderzoek gedaan naar de vergoedingen voor de medewerkers O&T. Uit onderzoek is gebleken dat de kledingvergoeding laag was in vergelijking met andere bijzondere groepen. Derhalve heeft de politie recent een voorstel tot de verhoging van deze vergoeding aan de politievakbonden voorgelegd. Tevens onderzoekt de politie momenteel de beloning van bijzondere groepen, waaronder de medewerkers O&T. Inzet is om dit onderzoek voor het einde van het jaar te voltooien. De politie zal op basis van de uitkomsten van het onderzoek bepalen of er aanleiding is voor de verhoging van de beloning van de medewerkers van O&T. Tot slot voert de politie thans onderzoek uit om te bepalen of de organisatie-inrichting nog past bij de taken van de teams O&T.
Bent u het met de medewerkers en mij eens dat het werk van dit specialistische team steeds zwaarder en gevaarlijker wordt? Zo nee, waarom niet?
De politie besteedt in het onderzoek naar de beloning van bijzondere groepen onder meer aandacht aan de zwaarte en de impact van het werk van de medewerkers O&T. Daarnaast wordt in het onderzoek naar de organisatie-inrichting gekeken naar de capaciteit die de teams O&T nodig heeft om haar taken uit te voeren. Ik wil nu niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze onderzoeken.
Wat is de reden dat de speciale toeslagen voor dit team zijn afgeschaft?
In het kader van de totstandkoming van de nationale politie hebben de werkgever en de politievakbonden afgesproken om de arbeidsvoorwaardelijke regelingen van de toenmalige regiokorpsen te harmoniseren, omdat er onwenselijke regionale verschillen bestonden. Ook de regelingen die van toepassing waren op de regionale teams O&T zijn geharmoniseerd en vervangen door landelijke regelingen. In 2010 heeft de werkgever in de tweede tranche afspraken over de harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie landelijke afspraken gemaakt met de politievakbonden over de vergoeding van kleding en uitrusting, reis- en verblijfkosten en piket van de teams O&T.
Snapt u dat de medewerkers zich niet serieus genomen voelen nu ze al zo lang vragen om betere arbeidsvoorwaarden en nu weken niet gereageerd wordt vanwege de zomervakantie? Zo nee, waarom niet?
De vergoedingen en beloning van de medewerkers O&T worden sinds februari besproken in het georganiseerde overleg met de politievakbonden, het gebruikelijk gremium voor arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen. De gesprekken met de politievakbonden zijn deze zomer voortgezet. Op 21 augustus jl. vond er laatstelijk overleg met de politievakbonden plaats over de teams O&T.
De medewerkers O&T doen waardevol en belangrijk werk, net als andere politiemedewerkers. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1, kan de politie echter alleen op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar de beloning van bijzondere groepen bepalen of er aanleiding is voor de aanvulling van de beloning van de medewerkers O&T. De korpschef en ik begrijpen dat de medewerkers O&T teleurgesteld zijn over het tijdsbeslag van dit onderzoek, maar de realiteit is dat gedegen onderzoek tijd vergt.
Bent u bereid de beloning van deze medewerkers te herzien en ze een eerlijke beloning te geven voor het werk dat ze doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het aanbestedingsplan van de Politie Nederland voor Push-to-Talk dienst |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het aanbestedingsplan van de politie Nederland voor een Push-to-Talk dienst?1
Ja.
Kunt u uitleggen of deze aanbesteding primair bedoeld is om als «»vangnet»» te fungeren voor het geval dat het nieuwe C2000 netwerk niet meer functioneert? Of betekent deze aanbesteding dat er structurele problemen zijn met het nieuwe C2000 netwerk, zo ja, welke dan precies?
Zoals gebruikelijk bij systemen van een dergelijke aard zijn alle gebruikers van C2000 verplicht te voorzien in een back-up voor het geval het gebruik van het netwerk niet mogelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan mobiele telefonie, of aan een app die het gebruik van een C2000-portofoon simuleert. Eind vorig jaar hebben de disciplines, onder leiding van de Landelijke Meldkamersamenwerking (LMS), uitgesproken te streven naar een gezamenlijke fall-backoptie voor C2000. Het project om te komen tot een fall-back voor C2000 is gestart. De onderliggende stappen worden in het multidomein afgestemd en geaccordeerd. Deze aanbesteding heeft geenszins te maken met de restproblematiek in het vernieuwde spraaknetwerk.
Kunt u aangeven welke problemen er precies ervaren worden met het nieuwe C2000 communicatienetwerk? Ervaren alle hulpdiensten die gebruik maken van het netwerk dezelfde problemen of kan dit verschillen per hulpdienst?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd heeft vooral de politie te maken met de resterende verbindingsproblematiek.2 Voor een uitgebreide toelichting op de stand van zaken van het vernieuwde spraaknetwerk verwijs ik u naar de brief over het netwerk die ik uw Kamer, zoals ik vorige maand heb toegezegd,3 vandaag doe toekomen.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat er geen of slechte onderlinge communicatie mogelijk is middels het nieuwe C2000 netwerk? Is dit meer of minder dan verwacht? Is dit meer of minder dan bij het oude C2000 netwerk?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in een kaart geografisch weergeven waar in Nederland structurele dekkingsproblemen met het C2000 netwerk worden ervaren? Kunt u daarbij ook aangeven waar vroeger, in het oude C2000 netwerk, de dekkingsproblemen zaten?
Zoals elk mobiel netwerk heeft het C2000-netwerk te maken met gebieden waar de dekking minder goed is. Onder andere als gevolg van nieuwe bebouwing zullen er altijd nieuwe dekkingsissues ontstaan. Voor het oplossen van deze dekkingsissues is met alle hulpverleningsdiensten de zogeheten Dekkingsissuesprioriteringsprocedure (DIPP) vastgesteld. Door middel van deze procedure worden dekkingsissues op objectieve wijze gerangschikt op basis van incidentregistratie en risicoanalyse, wat resulteert in de zogenoemde DIPP-lijst. Er is jaarlijks budget gereserveerd om de meest urgente dekkingsissues op te lossen. Dit is onderdeel van regulier beheer en de DIPP-lijst is mede daardoor continu aan verandering onderhevig.
Deze dekkingsproblemen staan in beginsel los van de verbindingsproblematiek die nog voorkomt in het vernieuwde spraaknetwerk. Zoals ik uw Kamer vandaag infomeer met mijn brief over het C2000-netwerk doen die zich op verschillende plekken door het land voor.
Indien u vraag 5 om moverende veiligheidsredenen niet openbaar kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze kaart met geografische aanduidingen waar het nieuwe en oude C2000 netwerk qua dekking te wensen overlaat, vertrouwelijk ter inzage bij de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe en op welke termijn bent u van plan de dekkingsproblemen op te lossen? Uit welke financiële middelen zal dat gedaan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het op 14 juli 2020 aan de Tweede Kamer voorgelegde «Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de flexibilisering van de operationele inzet» (Kamerstuk 29 628, nr. 968)?1
Ja.
Wat betekent dit ontwerpbesluit voor de ambitie om de aspiranten dan wel de bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding mee te laten tellen in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel deze uit die sterkte te halen en onder te brengen bij de Politieacademie dan wel het Politie Diensten Centrum (PDC)? Hoeveel aspiranten tellen per 1 juli 2020 nog mee in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel drukken niet meer op die sterkte?
Het ontwerpbesluit regelt de zogenoemde bandbreedte.2 De bandbreedte houdt in dat de korpschef3 kan beslissen maximaal twee procent van de te realiseren operationele formatie4 van een eenheid niet te bezetten en de middelen die daardoor vrijvallen kan aanwenden voor de bekostiging van andere uitgaven. Het genereren van twee procent bandbreedte is ingegeven vanuit de gedachte dat de politie flexibel inspeelt op lokale en grensoverschrijdende ontwikkelingen, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen en binnen de eenheden, als ook met de specifieke kenmerken van elk werkgebied. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
De bandbreedte is niet van toepassing op formatieplaatsen voor aspiranten. Het ontwerpbesluit creëert dan ook niet de mogelijkheid om (regionaal) te besluiten om minder aspiranten aan te nemen. De instroomdoelstellingen voor aspiranten worden landelijk vastgesteld.
Het ontwerpbesluit staat los van de ambitie om aspiranten uit de operationele formatie van de eenheden te halen en te vervangen door opgeleide operationele formatie. Dit proces is al in gang. Op 1 januari 2021 (ultimo stand 2020) zijn dit 4.665 fte aspiranten. Hiervan zijn er 3.878 fte formatief ingericht bij de regionale eenheden. Het aantal fte aspirantenformatie dat is ingericht bij het PDC is op dat moment 787 fte. Het onderbrengen bij het PDC heeft overigens geen effect op het meetellen van aspiranten in de totale operationele formatie. De vernieuwing van de basispolitieopleiding voor aspiranten heeft geen gevolgen voor de formatieve plaatsing van aspiranten.
Hoe gaan aspiranten dan wel bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding na de invoering van de aangepaste primaire/basisopleiding (van drie naar twee jaren) meetellen in de operationele sterkte van de politie? In hoeverre kan de in dit ontwerpbesluit toegekende bevoegdheid leiden tot de lokale (regionale) beslissing om minder aspiranten aan te nemen en naar de Politieacademie te sturen, ook in deze tijd van forse operationele krapte?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een handzame tabel inzichtelijk maken per regionale eenheid, voor de landelijke eenheid en voor de politie als geheel hoeveel budget en sterkte gemoeid is met 2% van de te realiseren operationele sterkte? Kunt u in deze tabel per eenheid en voor de gehele organisatie inzichtelijk maken wat de operationele sterkte is per 1 juli 2020, welke financieel beslag daarbij hoort en hoeveel 2% van de operationele sterkte is, zowel in formatieplaatsen als in budget?
Voor de bandbreedte gelden voor 2021 de volgende cijfers.
Onderdeel van de politie
Formatie1
Twee procent (formatie)
Twee procent
(budget in € mln,2)
Noord-Nederland
3.640
73
5,3
Oost-Nederland
6.155
123
9,0
Midden-Nederland
4.412
88
6,4
Noord-Holland
3.099
62
4,5
Amsterdam
5.041
101
7,4
Den Haag
5.677
114
8,3
Rotterdam
5.363
107
7,8
Zeeland-West-Brabant
3.072
61
4,5
Oost-Brabant
2.812
56
4,1
Limburg
2.592
52
3,8
Landelijke eenheid
5.182
104
7,6
Staf KL
4
n.v.t.
–
PDC
18
n.v.t.
–
ODPA
25
n.v.t.
–
LMS
0
n.v.t.
–
Totaal
47.090
941
68,7
Operationele formatie, exclusief aspiranten
fte x gemiddelde loonsom operationele formatie 2021, (Begroting en beheerplan politie 2021–2025, blz. 69)
Welke waarborgen heeft de in het ontwerpbesluit beschreven bevoegdheid van de korpschef om eenheden toe te staan om 2% van de operationele sterkte niet op te vullen voor de bezetting van de basisteams? Deelt u de observatie dat nu al vacatures en onderbezetting veelal geplaatst worden binnen dan wel afgewenteld worden op de (blauwe) basisteams? Welke waarborgen worden getroffen om te zorgen dat juist deze teams niet beperkt worden in het opvullen van vacatures?
Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie. Het is verder expliciet de bedoeling dat de bandbreedte zo wordt ingezet dat toepassing ten goede komt aan de aanpak van maatschappelijke veiligheidsvraagstukken.
Ik herken dat de druk op de basisteams groot is, waar ik uw Kamer de afgelopen periode reeds meerdere malen over heb geïnformeerd.5 Op korte termijn zullen er aanvullende maatregelen genomen worden in beginsel op eenheidsniveau door de politiechef samen met het gezag, afhankelijk van de lokale situatie. Hierover zond ik uw Kamer op 4 november jl. een brief (GGP en politiecapaciteit). Gelet op de druk die de huidige onderbezetting een basisteams geeft, ligt toepassing van de bandbreedte daar dan ook niet direct voor de hand. Het doel is juist om zo snel mogelijk weer op sterkte te komen in die teams.
Daarnaast geldt dat, zoals hierboven aangegeven, de bandbreedte niet van toepassing is op aspiranten. Hierdoor heeft de bandbreedte geen gevolgen voor de investering in de werving en opleiding van nieuwe agenten.
Ten slotte geldt dat de toepassing van de bandbreedte tijdelijk van aard is; het ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden). Inzet van deze bandbreedte vindt plaats binnen het budgettaire kader van de vaste personeelslasten volgens de begroting politie, alsmede het aandeel dat aan de betreffende eenheid is toe te rekenen.
Aan wat voor «andere uitgaven» (artikel 4a, vierde lid, ontwerpbesluit) wordt gedacht? Bestaat niet het gevaar dat het hier gaat om zuiver incidentele uitgaven – zonder bijvoorbeeld de mogelijkheid voor structurele financiering op basis van meerjarige afschrijvingen – omdat ze «alleen in het betreffende begrotingsjaar anders worden besteed» (toelichting pagina 6)?
Zoals in de toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven, kan gedacht worden aan (tijdelijke) kwalitatieve investeringen in bepaalde (operationele) functies, materiële uitgaven als bewapening een uitrusting, externe inhuur van personeel of om extra operationele uren te kunnen draaien. De beslissing wordt ten aanzien van regionale eenheden genomen in overeenstemming met de desbetreffende burgemeesters en de hoofdofficier van justitie.
De toepassing van de bandbreedte ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden), zodat het niet beschikbaar hebben van een deel van de operationele sterkte tijdelijk blijft. Structurele aanpassing van de operationele formatie verloopt via een wijziging van de organisatie en/of formatie, jaarlijks vastgesteld in het beheerplan van de politie.
Op welke wijze bent u voornemens om de benutting van de in het ontwerpbesluit gecreëerde bevoegdheid voor de Korpschef inzichtelijk te maken voor de Tweede Kamer? Op welke wijze is voorzien in het in de jaarrekening dan wel het jaarverslag beschrijven van de mate en omvang waarin van de bevoegdheid gebruik is gemaakt, alsmede wat deze opgeleverd heeft?
In het jaarverslag van de politie wordt per eenheid de omvang van de in een begrotingsjaar gerealiseerde operationele sterkte van de politie inzichtelijk gemaakt. Na inwerkingtreding van het ontwerpbesluit zal per eenheid tevens inzichtelijk wordt gemaakt of en in hoeverre toepassing is gegeven aan de bandbreedte en aan hoe de middelen die daarvoor vrijvallen anders zijn besteed. Uw Kamer ontvangt jaarlijks het jaarverslag politie. Voorts wordt de maatregel in opdracht van de korpschef na drie jaar geëvalueerd. Bij gelegenheid zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er bij de politieacademie zowel in 2020 als in 2021 geen opleidingen zullen starten voor nieuwe executieve politievrijwilligers?
In het academisch jaar 2020–2021 starten totaal 168 nieuwe politievrijwilligers aan een nieuwe deeltijdopleiding, een deeltijdvariant van de opleidingen voor politiespecialisten.
Wat de doorstroomopleidingen betreft, volgen momenteel nog 45 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van surveillant (niveau 2) naar agent (niveau 3). In 2021 voltooien deze politievrijwilligers hun opleiding. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat de Politieacademie een nieuwe doorstroomopleiding zal ontwikkelen van niveau 2 naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround agent.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten2. Deze gaat in 2021 van start. Vervolgens zal de Politieacademie ervoor zorgen dat de opleiding voor nieuwe volledig inzetbare politievrijwilligers hierop aansluit, zodat de vrijwilligers tot eenzelfde niveau worden opgeleid als de beroepskrachten. Het aantal op te leiden vrijwilligers zal afhangen van de behoefte van de eenheden. De opleiding voor nieuwe politievrijwilligers zal in 2022 van start gaan. De doorstroomopleiding voor vrijwilligers naar niveau 4 zal ook gaan aansluiten bij de nieuwe basisopleiding. Deze opleiding zal vanaf het eerste kwartaal van 2022 van start gaan.
Klopt het bericht dat er tevens geen opleidingen komen voor politievrijwilligers die willen doorstromen van surveillant naar agent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat dit in verhouding met uw beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over het bericht «Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing (2020Z03837), waarbij u stelt dat het opleiden van politievrijwilligers deel uit maakt van de gehele behoeftestelling van de politie aan de politieacademie, waarvoor de politie mensen en middelen beschikbaar stelt en dat in het regeerakkoord daarnaast € 0,5 miljoen extra per jaar vrijgemaakt is voor het doorstroomonderwijs van politievrijwilligers in de periode 2018–2021? Hoe is en wordt dit geld besteed?
Het onderwijs van politievrijwilligers maakt deel uit van de totale behoeftestelling van de politie aan de Politieacademie. Het aantal plekken voor politievrijwilligers is derhalve afhankelijk van de (totale) behoefte van de eenheden en de beschikbare opleidingscapaciteit. Er wordt momenteel veel gevraagd van de beschikbare opleidingscapaciteit bij de Politieacademie en de politie. In het licht van de vervangings- en uitbreiding opgave waar de politie voor staat, leidt de Politieacademie leidt op dit moment grote aantallen aspiranten op. Tegelijkertijd ontwikkelt de Politieacademie de nieuwe, verkorte basispolitieopleiding. De politie en de Politieacademie zien het in goede banen leiden van de (vernieuwde) opleiding van aspiranten als absolute prioriteit, omdat dit noodzakelijk is de inzetbare politiecapaciteit zo spoedig mogelijk te versterken en de operationele bezetting en formatie in balans te krijgen. Ik bespreek de behoeftestelling aan onderwijs van de politie, de prioritering hierbinnen en de uitvoering daarvan regelmatig met politie en Politieacademie in het tripartite overleg.
De € 0,5 miljoen per jaar extra uit het Regeerakkoord is en wordt zoals afgesproken in de periode 2018–2021 specifiek ingezet voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers, te weten de opleidingen voor de doorstroom van de beperkte naar de volledige niveau 2-kwalificatie en de doorstroom van de niveau 2 naar niveau 3-kwalificatie. Deze opleidingen lopen ook nog in 2021.
Klopt het dat de opleidingen aan de politieacademie opnieuw ontwikkeld worden? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling er exact uit en welke rol hebben specifiek de politievrijwilligers hierin? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de impact van de coronacrisis op het politieonderwijs, zowel in algemene zin als specifiek betreffende de politievrijwilligers?
Vanwege de coronacrisis is er in het voorjaar een achterstand in het gehele politieonderwijs ontstaan. De achterstanden in het basispolitieonderwijs en de bijbehorende examens zijn inmiddels ingelopen. Voor de vakspecialistische opleidingen en trainingen zijn de achterstanden in beeld gebracht, inclusief de manieren waarop die in de tweede helft nog kunnen worden ingelopen. Specifiek voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers geldt dat er enige vertraging is ontstaan in de stageperiodes bij de eenheden.
De Politieacademie heeft een protocol voor het 1,5 meter politieonderwijs opgesteld.
Zoals ik heb toegelicht in het eerste halfjaarbericht politie 20203, is besloten om het instroommoment voor aspiranten in week 41 van 2020 te laten vervallen om de Politieacademie in staat te stellen om de onderwijsachterstanden zoveel mogelijk weg te werken en tegelijkertijd de nieuwe basisopleiding te ontwikkelen.
Deelt u het beeld van de Landelijke Organisaties van Politievrijwilligers (LOPV) dat al jaren afspraken worden gemaakt ten behoeve van het creëren van wezenlijke opleidingscapaciteit voor vrijwiligers, maar dat deze afspraken niet nagekomen worden? Zo ja, wat is uw verklaring en aanpak hiervoor? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u de constatering van de LOPV?
De Politieacademie heeft doorstroomopleidingen en een opleiding voor politievrijwilligers met specialistische kennis ontwikkeld. Helaas zijn er in totaal wel minder opleidingsplaatsen voor politievrijwilligers beschikbaar gesteld dan eerder voorzien. Dit is het gevolg van noodzakelijke keuzes ten aanzien van de verdeling van de schaarse onderwijs- en begeleidingscapaciteit in het basispolitieonderwijs, waar de opleidingen van politievrijwilligers deel van uitmaken.
De Politieacademie geeft invulling aan de behoeftestelling aan onderwijs van de politie. De politie stelt hiertoe de mensen en middelen beschikbaar aan de Politieacademie. De politie en de Politieacademie hebben gezamenlijk besloten om momenteel absolute prioriteit te geven aan het opleiding van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waarde politie momenteel voor staat, is deze prioriteitsstelling noodzakelijk om de inzetbare politiecapaciteit op peil te houden en de komende jaren uit te breiden. Er is geen sprake van een gebrek van inzet bij de Politieacademie. De Politieacademie heeft binnen haar mogelijkheden en in de context van een sterk toegenomen onderwijsvraag gewerkt aan de doorontwikkeling en de uitvoering van het onderwijsaanbod voor politievrijwilligers.
Deelt u de conbstatering van het bestuur van de LOPV dat achter dit patroon een fundamenteel probleem bij de Nederlandse politieacademie schuil gaat, er zou geen inzet voor het geven van perspectief aan politievrijwilligers zijn? Zo ja, wat is hier aan de hand en wat gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers cruciaal zijn voor een gezonde politieorganisatie en dat deze mensen, die hart voor het vak hebben en willen instromen of door willen groeien, de ruimte moeten krijgen dat kunnen te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Het zou dan ook onwenselijk zijn als bij de (specialistische) politievrijwilligers het idee ontstaat dat zij niet belangrijk zijn voor de politieorganisatie. Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2, 3 en 5, werkt de Politieacademie momenteel hard aan de ontwikkeling van het vernieuwde basispolitieonderwijs, alsmede een vernieuwde doorstroomopleiding en initiële opleiding voor politievrijwilligers. De opleiding voor specialistische politievrijwilligers wordt aangeboden en er is geen wachtlijst. Mijn departement zal deze ontwikkelingen nauw blijven monitoren in het tripartite overleg met de politie en de Politieacademie.
Recent heeft de plaatsvervangend korpschef, mevr. Huyzer, gesproken met de LOPV over de ontstane situatie. In dit gesprek heeft zij de perspectieven op het gebied van opleidingen en de huidige prioriteitstelling in het licht van de vervangings- en uitbreidingsopgave toegelicht. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat er weer vertrouwen is bij de LOPV over de inzet van en onderwijs voor vrijwilligers bij de politie in de komende jaren.
Ben u ervan op de hoogte dat de LOPV heeft aangegeven te overwegen specialistische politievrijwilligers die worden ingenomen voor de uitvoering actief te gaan adviseren voor een andere organisatie te kiezen? Deelt u de mening dat dit een enorme gemiste kans voor de politieorganisatie zal zijn en dat voorkomen moet worden dat een dergelijke breuk plaatsvindt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en waarom denkt u dat de LOPV zich genoodzaakt voelt dit te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de ontstane situatie zeer onwenselijk is en bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen, zodat politievrijwilligers weer het vertrouwen krijgen dat zij inderdaad een onmisbare schakel vormen binnen de politieorganisatie en het veilig houden van ons allen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Doneeractie voor Manie die leven redt, maar zelf opdraait voor de kosten’. |
|
Michiel van Nispen , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doneeractie voor Manie die leven redt, maar zelf opdraait voor de kosten: «Het is een bitterzoet gevoel»«?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat een burger een heldendaad verricht door in een acute situatie levensreddend op te treden?
In Nederland zijn er 260.000 burgerhulpverleners en 20.700 actieve AED’s. In 2019 zijn deze burgerhulpverleners 10.145 keer opgeroepen voor een reanimatie. In 67% van alle reanimaties in Nederland buiten het ziekenhuis wordt de reanimatie gestart door burgerhulpverleners. In 14% van alle reanimaties wordt er gestart door een ooggetuige (dit kan ook een burgerhulpverlener zijn). In 60% van alle reanimaties wordt een AED aangesloten door een burgerhulpverlener waarbij de AED in 40% van deze reanimaties defibrilleert (een hartschok geeft). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan verbetering van het oproepsysteem voor burgerhulpverleners HartslagNU. Regionale resultaten laten zien dat hiermee de overleving is gestegen naar 37%.
Wat was de gemiddelde tijdsduur dat politie en/of andere hulpverleners vervolgens ter plekke waren? Kunt u dit per regio aangeven? Zo nee, waarom niet?
Er wordt niet bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat de politie en/of een andere hulverlener (brandweer of ambulancedienst) ter plaatse is, in het specifieke geval dat ook reeds een burgerhulpverlener is opgeroepen voor een reanimatie. Wel wordt door de politie, brandweer en ambulancediensten bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat zij ter plaatse zijn bij een brand, prio-1 of A1 melding. In deze categorie spoedmeldingen vallen onder andere de reanimaties.
De tijdsduur dat de politie bij een zogenaamde prio-1-melding ter plekke is, vanaf het moment dat een melding wordt uitgezet vanuit de meldkamer, betreft in 85 procent van de gevallen 15 minuten. Er kunnen hierbij regionale verschillen aanwezig zijn. Deze informatie is ook te raadplegen op www.data.politie.nl.
De gemiddelde tijdsduur dat de ambulance bij een A1-melding ter plaatse was, vanaf het moment dat de melding door de verpleegkundig centralist op de meldkamer in behandeling werd genomen, betrof in 2018 9:44 minuten. In 2018 was 92,4% van de A1 inzetten in de ambulancezorg in Nederland binnen 15 minuten bij de patiënt2. In geval van een circulatiestilstand worden door de meldkamer ambulancezorg burgerhulpverleners gealarmeerd die met behulp van een AED kunnen starten met de reanimatie.
Bij de brandweer worden opkomsttijden bijgehouden inzake meldingen die gaan over branden. Daarnaast worden voor hulpverleningsincidenten aantallen geregistreerd. Deze informatie is openbaar te raadplegen op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.CBS.nl).
Wat is de huidige stand van zaken met het C2000 netwerk, waar de hulpverleners gebruik van maken en sterk afhankelijk van zijn, maar waar nog steeds grote problemen mee zijn?
In mijn brief van 2 juli jl.3 heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de stand van zaken rond het C2000-spraaknetwerk. Waar nog aan gewerkt wordt is restproblematiek met betrekking tot de verbindingen, en het programma IVC blijft erop gefocust deze resterende problemen zo snel mogelijk op te lossen. In september informeer ik uw Kamer uitgebreid over de voortgang.
Deelt u de mening dat het heel zuur is dat een burger die een leven redt door bijvoorbeeld mond-op-mondbeademing te geven en tijdens de reddingsactie zelf ook (im)materiële schade lijdt, zelf opdraait voor de kosten en er geen ruimte lijkt te bestaan mensen tegemoet te komen via bijvoorbeeld Slachtofferhulp? Deelt u de mening dat hier een oplossing voor gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Bij een reanimatie moet de (burger)hulpverlener zijn eigen veiligheid altijd vooropstellen. Desondanks begrijp ik dat het onrechtvaardig aanvoelt wanneer iemand zijn medemens te hulp schiet – of zelfs: het leven redt – en vervolgens zelf blijft zitten met (materiële) schade die daardoor is ontstaan. Een eventuele oplossing daarvoor ligt echter niet in een tegemoetkoming door Slachtofferhulp Nederland. Een slachtoffer van een misdrijf, verkeersongeval of andere calamiteit kan bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor emotionele steun, voor ondersteuning in het strafproces en voor hulp om geleden schade vergoed te krijgen.
Kunt u aangeven of het klopt dat er voor dit soort gevallen niets geregeld is indien persoonlijke spullen tijdens een reddingsactie vernield of ontvreemd worden en dat verzekeringsmaatschappijen niet thuis geven? Zo ja, bent u bereid om met verzekeringsmaatschappijen hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren? Zo nee, welke acties bent u dan wel van plan te ondernemen?
Burgers die elkaar te hulp schieten vallen altijd te prijzen. Navraag bij de gemeente Utrecht leert dat dat in dit geval ook gebeurd is: op 30 juni heeft de betreffende burgerhulpverlener een persoonlijk bericht en grote bos bloemen van de toenmalige burgemeester van Utrecht ontvangen om hem te danken voor zijn goede handelen. Het is jammer te constateren dat in dit geval de persoon door zijn hulpactie te maken krijgt met een hoge rekening. Deze casus is dan ook zeer uitzonderlijk en is daarom onder de aandacht van de gemeente Utrecht. In opdracht van de burgemeester wordt er in overleg met de heer Chawoshey gekeken naar een oplossing om hem te compenseren in de gemaakte kosten.
Deelt u de mening dat burgers die in een acute situatie anderen te hulp schieten geroemd moeten worden, in plaats van opgezadeld met een hoge rekening? Zo ja, welke acties gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Politie en COA 'overtreden privacywet' met delen persoonlijke data asielzoekers’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie en COA «overtreden privacywet» met delen persoonlijke data asielzoekers»?1
Ja.
Gebruikt de politie deze persoonsgegevens bij proactieve controles? Hoe verhoudt zich dit tot het handelingskader proactief controleren waarin de politie stelt dat onderscheid maken op basis van afkomst zonder objectieve rechtvaardiging niet is toegestaan?2
Nee, deze persoonsgegevens worden niet gebruikt bij proactieve controles zoals in het Handelingskader proactief controleren is omschreven.
Wordt de verkregen data gebruikt in het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) of andere predictive policingsystemen? Welke toetsingskaders gebruikt de politie om te voorkomen dat deze systemen etnisch profileren in de hand werken?
Nee, de verkregen data worden niet in het Criminaliteits Anticipatie Systeem verwerkt.
Waarom heeft de politie vooraf persoonsgegevens van groepen mensen nodig om te handhaven op incidenten?
Het houden van toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet 2000 is onderdeel van de algemene politietaak naast het opsporen van strafbare feiten, handhaven van de openbare orde en hulpverlening. Hiervoor mag de politie persoonsgegevens gebruiken.
De politie heeft gegevens en inlichtingen nodig om op basis van artikel 1 Politiewet 2012, in het kader van taken ten dienste van de justitie, uitvoering te geven aan wettelijke voorschriften gesteld bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000. De politie heeft vooraf geen persoonsgegevens van groepen mensen nodig om te handhaven op incidenten.
Bent u het eens dat er geen juridische basis is voor de betreffende overeenkomst tussen het Centrum Opvang Asielzoekers (COA) en de politie?
De juridische basis voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie, is gelegen in artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. Als de politie om die gegevens en inlichtingen vraagt, is het COA verplicht die te verstrekken.
Omdat naar het oordeel van COA en politie geen twijfel mag zijn over de rechtmatigheid van deze uitwisseling van persoonsgegevens, doet, in opdracht van het COA, momenteel een externe partij onderzoek hiernaar. In afwachting van de uitkomsten van de externe toetsing heeft het bestuur van het COA op 16 juli jl. besloten het delen van persoonsgegevens met de politie per direct op te schorten. Wij zullen uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomst van deze externe toetsing. Aan de hand van de resultaten van de externe toetsing en een actualisatie van de Data Protection Impact Assessment (DPIA) van het COA over het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan de politie zullen het COA en de politie de gemaakte afspraken opnieuw bezien en bekijken of deze aanpassingen behoeven.
Is er een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd over deze overeenkomst? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIK) van de politie, laat sinds maart van dit jaar door een extern bureau een DPIA uitvoeren over de gehele vreemdelingenadministratie. De DPIA wordt naar verwachting in het vierde kwartaal van 2020 afgerond. Er is bij het NVIK geen deelbare DPIA die specifiek ziet op de uitwisseling van gegevens met het COA. Door het COA is een DPIA uitgevoerd voor deze overeenkomst, maar deze heeft plaatsgevonden onder de oude Wet bescherming persoonsgegevens. Op dit moment wordt de DPIA herijkt, waarbij het resultaat afhankelijk is van de uitkomsten van de onder vraag 5 genoemde externe toetsing. Wanneer het externe onderzoek gereed is, zullen we uw Kamer informeren over de externe toetsing en de DPIA’s van het COA toezenden.
Bent u het eens dat met de overeenkomst zeer gevoelige data wordt verzameld door de politie over mensen die nergens van verdacht worden? Bent u het eens dat dit een mate van surveillance creëert over onschuldige mensen die onwenselijk is in Nederland?
Zie beantwoording vraag 2, 4 en 5.
Wanneer wordt deze overeenkomst teruggedraaid en de gedeelde informatie gedeletet?
De verstrekking van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie vindt plaats op grond van artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. In afwachting van de externe toetsing heeft het COA in afstemming met de politie het delen van deze gegevens aan het NVIK opgeschort.
Kunt u een overzicht geven van alle systemen van de opsporingsdiensten waarbij persoonsgegevens worden verzameld en daarbij aangeven of er DPIA’s zijn uitgevoerd? Zijn er systemen die nog gebruikt worden die niet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en/of de Wet politiegegevens (WPG)?
Voor het verwerken van persoonsgegevens door hen die met de opsporing zijn belast is de Wet politiegegevens van toepassing. Hierin staat dat wanneer een bepaald soort verwerking waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert, er een «gegevensbeschermingseffectbeoordeling» moet plaatsvinden (artikel 4c Wpg). Er is geen overzicht van alle soorten verwerkingen en dus ook niet of ooit, indien nodig, een dergelijke beoordeling is uitgevoerd. Wel kan worden gesteld dat bij bijvoorbeeld de inzet van nieuwe technologieën dit soort beoordelingen standaard plaatsvinden. Dit is eerder toegelicht in de brief over de inzet van AI en algoritmes bij de politie3.
Wat is uw mening over het feit dat het afgelopen jaar is gebleken dat de overheid op grote schaal – neem bijvoorbeeld Syri, de algoritmes die gebruikt worden door de reclassering, het Fraude Signaleringsysteem (FSV) van de belastingdienst, het feit dat een kwart van de gemeenten niet voldoet aan de AVG, DUO dat volgsoftware in e-mails gebruikte en gegevensuitwisseling tussen politie en COA – niet voldoet aan de AVG of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Hoe ziet u uw rol ervoor te zorgen dat overheden en overheidsdiensten voldoen aan de AVG?
De overheid dient bij de verwerking van persoonsgegevens in de naleving van de AVG en het EVRM het goede voorbeeld te geven. Voor zover de overheid daarin niet slaagt, is dat laakbaar. In gevallen waarin de naleving tekort schiet, dienen dan ook zo spoedig mogelijk maatregelen te worden getroffen om daar een eind aan te maken. Dat kan, afhankelijk van het specifieke geval, door bepaalde systemen buiten werking te stellen of door andersoortige technische of organisatorische maatregelen te nemen. Het is het desbetreffende bestuursorgaan dat daarvoor verantwoordelijk is en daarop kan worden aangesproken.
Onze rol is ervoor te zorgen dat het algemene wettelijk kader waarbinnen persoonsgegevens worden beschermd op orde is en dat algemene beleidsmaatregelen worden getroffen om aan de verdere bescherming van persoonsgegevens bij te dragen. Een voorbeeld van dat laatste is de ontwikkeling van richtlijnen voor het gebruik van algoritmes door overheden.4 Dat een overheid of overheidsdienst aan de AVG voldoet, is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende bestuursorganen zelf. Het is de rol van de vertegenwoordigende organen, de Autoriteit persoonsgegevens (AP) en de rechter om erop toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Kunt u ingaan op het onderzoek van Argos over het feit dat een kwart van gemeenten niet zou voldoen aan de AVG? Welke stappen onderneemt u concreet om ervoor te zorgen dat gemeenten de privacy van mensen serieus neemt?3
Het is aan de colleges van B&W om ervoor te zorgen dat hun gemeentelijke diensten de AVG naleven. Zij kunnen daarop worden aangesproken door de gemeenteraad. Op de naleving van de AVG wordt ook toegezien door de AP, die zo nodig handhavend kan optreden. Voor ons is op dit punt geen specifieke rol weggelegd. Het is daarom ook niet aan ons om vanaf enig moment te garanderen dat alle gemeenten overeenkomstig de AVG persoonsgegevens verwerken.
Vanaf wanneer kunt u garanderen dat alle gemeenten volgens de (privacy)wet werken?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel meldingen van schending van persoonsgegevens krijgt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)elk jaar? Kunt u aangeven in hoeverre de AP in staat is al die meldingen te onderzoeken? Welke concrete stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de AP voldoende middelen heeft om haar wettelijke taak goed uit te kunnen voeren?
Volgens de AP zijn in 2019 in totaal ruim 27.800 klachten ontvangen. Ongeveer een derde van die klachten (9.000 stuks) betrof volgens de AP klachten in de zin van artikel 77 van de AVG, waarbij de indiener een klacht heeft over de verwerking van zijn of haar eigen persoonsgegevens. Dit zijn de klachten die de AP verplicht dient af te handelen. De andere klachten zijn klachten die bijvoorbeeld anoniem zijn, over iemand anders dan de melder zelf gaan of algemeen zijn. De AP is niet verplicht die klachten te behandelen, maar doet dat wel omdat ze volgens de AP belangrijk zijn voor haar onderzoekstaak. Die klachten leiden niet automatisch tot een individueel onderzoek. De wachttijd voor de behandeling van klachten was volgens de laatste meting van de AP zes maanden.
Naast klachten ontvangt de AP ook meldingen van datalekken. In 2019 waren dat er volgens de AP bijna 27.000. Bij 1.180 datalekmeldingen heeft de AP naar aanleiding van de melding actie ondernomen richting de organisatie die het datalek heeft gemeld. Naast datalekmeldingen ontvangt de AP ook klachten en signalen die betrekking hebben op datalekken. Naar aanleiding hiervan zijn nog circa 70 acties ondernomen richting de organisaties waar het datalek plaatsvond.
De AP en het Ministerie van JenV zijn een gezamenlijk extern onderzoek gestart naar de grondslagen van de financiering van de AP, de omvang van het budget en de risico’s behorende bij verschillende scenario’s. Dit onderzoek is uitgebreid en kijkt bijvoorbeeld ook naar mogelijke efficiencyverbetering en omvat een vergelijking met de toerusting van collega-privacytoezichthouders in Europa. Het onderzoek kost meer tijd dan vooraf werd verwacht. De resultaten worden in het najaar van 2020 verwacht.
Het bedreigen van agenten |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Agent wil vervolging afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld»?1
Ja.
Als de juridische haalbaarheid ontbreekt voor het vervolgen voor het bedreigen met fysiek geweld van een politieagent, in het bijzijn van zijn vrouw en kinderen, door een vuurwapengevaarlijke man die zich al eerder misdragen had, wat zegt dit dan volgens u over de wet? Waarom is bedreigen met (zogenoemde «eenvoudige«) mishandeling nu niet strafbaar?2
Elke vorm van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder ook politiemensen, is onacceptabel. Incidenten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak worden, indien er aangifte gedaan is, door het Openbaar Ministerie behandeld en hoog opgenomen. Indien er sprake is van een strafbare gedraging worden daaraan ook strafrechtelijke consequenties verbonden. Zoals ik ook op de vragen van de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp antwoordde, kan ik mij goed voorstellen dat een sepot voor politieambtenaren teleurstellend kan zijn. Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor de betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend. De juridische haalbaarheid van een veroordeling van bedreiging is tegelijkertijd van meerdere factoren afhankelijk. Bedreiging is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Bedreiging is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. De bedoeling van de strafbaarstelling is om te voorkomen dat iemand door de bedreiging onder druk wordt gezet en daardoor wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid of in zijn doen en laten. Tegen de achtergrond van deze doelstelling worden aan de zwaarte van het misdrijf waarmee wordt gedreigd eisen gesteld. Ook wordt verlangd dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen de redelijke vrees kan opwekken dat het misdrijf waarmee is gedreigd ook zou worden gepleegd. Een bedreiging met eenvoudige mishandeling is tegen de achtergrond van de beschreven doelstelling, niet strafbaar. Dit geldt overigens ook voor een poging tot (eenvoudige) mishandeling (artikel 300, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht).
Snapt u het gevoel bij de politievakbonden dat het onverteerbaar is «dat een politieman in zijn privétijd belaagd en bedreigd kan worden vanwege zijn werk zonder dat daar strafrechtelijke consequenties aan zitten»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iedere bedreiging met geweld tegen politieambtenaren strafbaar zou moeten zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bereiken?
Ik vind elke vorm van agressie en geweld tegen politieambtenaren onacceptabel. Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt dan ook een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Ik verwijs u naar de beantwoording van de vraag van de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp waar ik inga op de seponeringsgronden van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Het vervolgingsbeleid bij verbaal geweld tegen publieke dienstverleners |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent wil vervolging afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld»1 en herinnert u zich het rapport «Afspraak is afspraak. Evaluatie van de landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak» (2020) en uw reactie daarop?2
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval en agent met fysiek geweld bedreigd wordt dat in zijn algemeenheid vervolging van de verdachten voor de hand ligt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat meldingen van bedreiging met fysiek geweld met voorrang worden opgepakt. Het Openbaar Ministerie beoordeelt daarbij zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. In dit geval kwam het Openbaar Ministerie echter tot de conclusie dat dit niet het geval was. Ik verwijs naar mijn beantwoording van de vragen die door de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp zijn gesteld over de seponeringsgronden van het Openbaar Ministerie in dezen.
Wat is uw mening over de bevinding uit het genoemde rapport dat er twijfels bestaan over de naleving van de afspraak dat er een hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging in het geval van geweld tegen publieke ambtsdragers en de bevinding dat er bij het openbaar ministerie (OM) arrondissementen lijken te zijn waar deze zaken niet met meer prioriteit worden opgepakt?3Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze hoge prioriteit er wel overal komt?
Ik hecht veel waarde aan de gemaakte afspraken in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), en ik ben van mening dat deze moeten worden nagekomen. In mijn beleidsreactie op het evaluatieonderzoek waar naar wordt verwezen doe ik een aantal verbetersuggesties. Onder meer stel ik voor de bekendheid van de ELA bij politie en Openbaar Ministerie te vergroten door het opnieuw onder de aandacht te brengen.
Weet u waarom in het geval van zaken in het kader van een Veilige Publieke Taak er in 8 procent van de zaken sprake is van onvoorwaardelijke seponering en in 5 procent van voorwaardelijke seponering?4
Bij de onvoorwaardelijke sepots gaat het in 19% van de geseponeerde zaken om onvoldoende bewijs en in 5% van de zaken bleek het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te zijn. Naast deze technische redenen is met name om beleidsredenen onvoorwaardelijk geseponeerd met als sepotgrond: gezondheidstoestand (14%), door feit of gevolgen getroffen (10%), oud feit (9%), recente bestraffing (8%) en ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (6%).
Bij de voorwaardelijke sepots gaat het altijd om beleidsredenen. Dit zijn de voornaamste sepotgronden: gewijzigde omstandigheden (17%), gezondheidstoestand (17%), ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (17%), reclasseringsbelang (13%) of door feit of gevolgen getroffen (10%).
Kan de huidige definitie van bedreiging zoals die in wetgeving en jurisprudentie tot stand is gekomen vervolging in de weg staan in gevallen waar vervolging wel aangewezen zou kunnen zijn? Zo ja, waarom en vormt dit voor u aanleiding om de wettelijke definitie van bedreiging daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar de bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting (artikel 285, eerste lid, Sr).
Bedreiging is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. De bedoeling van de strafbaarstelling is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door de bedreiging en daardoor wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid of zijn doen en laten. Tegen de achtergrond van deze doelstelling worden aan de zwaarte van het misdrijf waarmee wordt gedreigd, ook eisen gesteld. Verder wordt verlangd dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen de redelijke vrees kan opwekken dat het misdrijf waarmee is gedreigd, ook zou worden gepleegd. Voorwaardelijke opzet van de verdachte is daarbij voldoende. Deze wettelijke definitie van bedreiging en de uitleg die daaraan in de rechtspraktijk wordt gegeven, staat in algemene zin een vervolging niet in de weg. Het Openbaar Ministerie beoordeelt zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. Wel worden eisen gesteld aan de zwaarte van het misdrijf waarmee gedreigd wordt. Een bedreiging met eenvoudige mishandeling is tegen de achtergrond van de beschreven doelstelling, niet strafbaar. Dit geldt overigens ook voor een poging tot (eenvoudige) mishandeling (artikel 300, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht). Ik zie derhalve geen reden tot aanpassing.
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt hiermee een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor een betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend.
Een landelijk cold cases team |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Roep om landelijk coldcaseteam voor oude moordzaken»?1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u per politie-eenheid aangeven uit hoeveel fte’s het cold caseteam momenteel bestaat en hoeveel cold cases er per eenheid zijn?
De verschillende cold case-teams kennen geen vaste omvang of samenstelling. Wel is bij de inrichting van de nationale politie afgesproken dat binnen de diensten regionale recherche zou worden voorzien in een basisvoorziening ten behoeve van de aanpak van cold cases. Daarom is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht onder de teams grootschalig optreden, waar ook de regievoering op de aanpak ligt. Zoals in het inrichtingsplan nationale politie uit 2012 is aangegeven, staat de cold case-voorziening onder leiding van een operationeel expert. Afhankelijk van de noodzaak kunnen meerdere functionarissen binnen het team worden ingezet ten behoeve van de cold cases. Hetzelfde geldt voor ondersteuning vanuit de forensische opsporing ten behoeve van cold cases, of andere specialistische capaciteit. In enkele eenheden is besloten tot een meer permanente uitbreiding van de basisvoorziening met bijzondere expertises. In totaal zijn er circa 1700 cold cases in Nederland. Een verdere uitsplitsing per eenheid is niet mogelijk.
Daarnaast heb ik u per brief van 24 februari jl. bericht dat het OM en de politie hebben geconstateerd dat de huidige criteria voor cold cases te veel ruimte laten voor interpretatie en dat ze dit jaar gaan onderzoeken of en hoe deze selectiecriteria aangepast kunnen worden3. Dit betekent dat in de toekomst het aantal zaken dat is aangemerkt als cold case zou kunnen veranderen.
Waarom verschilt het aantal cold case-rechercheurs dat beschikbaar is nog steeds en waarom worden er per regio afwegingen gemaakt of een zaak kansrijk is?
In het inrichtingsplan van de politie is bepaald dat elke eenheid een structurele cold case voorziening heeft die de regie moet voeren over de cold cases van de eenheid. In sommige eenheden voeren de cold case teams onderzoeken naar cold cases zelf uit; terwijl in andere eenheden reguliere teams dit doen na voordracht door het cold case-team. Zoals ik u eerder heb bericht, behoort het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet.
Is het waar dat media-aandacht van invloed kan zijn of een oude zaak opnieuw wordt opgepakt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe kunt u garanderen data media-aandacht niet van invloed is?
Media-aandacht ontstaat doorgaans voor maatschappelijk relevante thema’s of gebeurtenissen, en heeft daarmee in zijn algemeenheid invloed op de zaken die door de gezagdragers worden geprioriteerd en door politie worden opgepakt. Voor de aanpak van cold cases is media-aandacht als zodanig geen afweging in het openen van zaken, het is veelal de inzet van nieuwe technieken en informatie van mensen die zich bij politie melden wat aanleiding geeft (een deel van) een onderzoek op te pakken. Bij zaken die de rechtsorde schokken genereert dit meer media-aandacht, wat vaak ook de belangen van de opsporing dient.
Deelt u de mening dat de aanpak van cold cases niet per regio zou mogen verschillen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat er een gespecialiseerd landelijk cold case team komt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Gemeentepolis verdwijnt langzaam. Wat is er aan de hand?’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeentepolis verdwijnt langzaam. Wat is er aan de hand?»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen die over dit onderwerp zijn gesteld op 20 augustus 2018, 18 juli 2019 en op 19 augustus 2019?2, 3 en 4
Ja, ik herinner me deze Kamervragen.
Zou u zich, anders dan in de antwoorden op die vragen, deze keer wel sterk willen maken voor gemeenten die hun inwoners met een laag inkomen een passende ziektekostenpolis willen aanbieden en op die wijze ook voor de desbetreffende inwoners?
De gemeentepolis is één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om bijvoorbeeld afspraken te maken over armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Het is echter niet per definitie de beste oplossing. Zo is de gemeentepolis niet voor iedere verzekerde de meest voordelige en de meest passende polis. Dit hangt af van de zorgbehoefte van de verzekerde, de afspraken die gemaakt worden in de gemeentepolis en van de premie en de gemeentelijke bijdrage. Gemeenten hebben ook andere opties om hun burgers te ondersteunen, zoals het aanbieden van keuzehulpen. Een voorbeeld hiervan is de VoorzieningenWijzer. Dit initiatief helpt verzekerden bij het vinden van de juiste zorgpolis en bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en indien relevant de bijzondere bijstand.
Verder zijn er andere vindplaatsen om armoede en schulden te signaleren. Binnen de brede schuldenaanpak wordt er gewerkt aan vroegsignalering. Op basis van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening mogen gemeenten met ingang van 1 januari 2021 gegevens ontvangen van zorgverzekeraars, woningcorporaties en nutsbedrijven over beginnende betalingsachterstanden (zonder toestemming van de burger). Ook gebruiken gemeenten de lijst wanbetalers zorgpremie van het CAK als vindplaats voor schuldenproblematiek. Gemeenten kunnen op basis van deze gegevens actie ondernemen.
Momenteel lopen er verschillende relevante onderzoeken. Zo vindt er onderzoek plaats naar de effectiviteit van de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars in kunnen zetten om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen onder kwetsbare groepen tegen te gaan. Daarnaast loopt er een onderzoek naar relevante feiten rondom de gemeentepolis, zoals de ontwikkelingen in de afgelopen jaren in het aanbod, de premies en de dekkingen van deze polis. Beide onderzoeken verwacht ik dit najaar naar uw Kamer te kunnen sturen.
Bent u het eens met de stelling dat een collectieve gemeentepolis het makkelijker maakt om goede afspraken te maken over het signaleren van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op in hoeverre na het schrappen van een collectieve gemeentepolis vaker sprake is van bijvoorbeeld zorgmijding of het ontstaan van financiële problemen van mensen met een laag inkomen? Bent u bereid daarnaar, bijvoorbeeld in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook vreemd en niet te rechtvaardigen dat een zorgverzekeraar niet geïnteresseerd is in een collectieve zorgverzekering voor mensen met een kleine portemonnee, omdat die «buiten het kerngebied» van de desbetreffende verzekeraar zouden vallen, maar die verzekeraar blijkbaar tegelijkertijd wel zo’n collectieve verzekering wil afsluiten voor ambtenaren in datzelfde gebied (met vermoedelijk veel lagere zorgkosten)? Wilt u daarover met zorgverzekeraars in gesprek gaan?
Er zijn verschillende redenen waarom enkele verzekeraars zich terug trekken uit gemeenten. Eén van de redenen is dat de samenwerking tussen de verzekeraar, gemeenten, aanbieders en bijvoorbeeld zorgkantoor moelijker tot stand komt buiten het kernwerkgebied van de verzekeraar. Het is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars zelf om samenwerking voor specifieke doelgroepen vorm te geven. Ik heb gemeenten meerdere keren opgeroepen kritisch te kijken naar de invulling van de gemeentepolis, de effectiviteit en eventuele alternatieven. We zien vaker dat gemeenten kosten – die voorheen via de bijzondere bijstand werden vergoed – laten lopen via de gemeentelijke collectiviteiten, bijvoorbeeld de kosten voor een bril, een compensatie voor het eigen risico. Dat maakt dat de rekening ook voor zorgverzekeraars steeds hoger wordt. Het is aan gemeenten en zorgverzekeraars om desgewenst tot een collectieve zorgpolis te komen. Het afsluiten van een collectieve zorgpolis voor gemeenten is geen doel op zich.
Waarom heeft u niet gereageerd op de in het artikel aangehaalde brandbrief van de gemeente Heerde en bent u bijvoorbeeld niet met desbetreffende gemeente in gesprek gegaan? Bent u daartoe alsnog bereid?
Op 29 januari 2020 hebben toenmalig Minister Bruins en ikzelf, destijds als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de brandbrief van de gemeente Heerde gereageerd. In deze reactie heb ik dezelfde overwegingen als in bovenstaande beantwoording weergegeven.
Geweldsaanwending door de politie |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wordt er bij de registratie van geweldsaanwending door de politie, zoals toegelicht in uw brief «Cijfers geweldsaanwending politie 2019», onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van fysiek geweld?1
In 2019 is een nieuwe registratiewijze ingevoerd, vooruitlopend op de per 1 juli jl. van kracht geworden Ambtsinstructie eerste tranche. Op basis hiervan worden het gebruik van fysiek geweld en geweldsmiddelen geregistreerd, waaronder pepperspray en wapenstok. Binnen de categorie fysiek geweld wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van fysiek geweld.
Is het mogelijk om vormen van fysiek geweld verder uit te splitsen op basis van de meldingsformulieren geweldsaanwending, zoals ook is gedaan in het onderzoek «Met gepast geweld»? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe de aantallen toepassing van fysiek geweld door de politie in 2019 zijn opgesplitst? Zo nee, waarom niet?2
Nee, deze informatie kan niet automatisch uit de politiesystemen worden gegenereerd. In het genoemde onderzoek is een erg arbeidsintensieve, handmatige zoekslag gemaakt.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak de politie de nekklem als geweldsmiddel heeft ingezet in 2019? Kunt u tevens inzichtelijk maken hoe vaak daarbij sprake was van een verwurgingstechniek?
Het begrip «nekklem» heeft betrekking op verschillende soorten technieken met een verschillend doel, die kunnen worden gebruikt om iemand fysiek in zijn vrijheid van handelen te beperken. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de (hoofd)controletechniek en anderzijds de verwurgingstechniek. Door het hoofd te omklemmen kan de persoon gestuurd worden. Daarnaast kan de «nekklem» afhankelijk van de stand van de arm en de uitgeoefende kracht op de nek, als verwurgingstechniek worden gebruikt. Gelet op de risico’s wordt de verwurgingstechniek niet tijdens de politieopleiding aangeleerd.3 De (hoofd)controletechniek maakt wel deel uit van de politieopleiding en wordt inderdaad, toegepast in situaties waarin mensen zich hevig verzetten. Verwurging is daarbij nooit het doel, de techniek is gericht op controle. Tijdens de training worden politieambtenaren actief bewust gemaakt van het risico dat bij het toepassen van de (hoofd)controletechniek toch onbedoeld sprake is van verwurging. Die training zorgt ervoor dat de politieambtenaar in staat is om deze techniek toe te passen zonder dat deze uitmondt in een verwurging. Uit te sluiten is dit echter niet, bijvoorbeeld wanneer het verzet zo hevig is dat de situatie uitmondt in noodweer zijdens de politieambtenaar. Het gebruik van de «nekklem» als verwurgingstechniek dient evenwel beperkt te blijven tot die gevallen waarin er geen, minder risicovol, alternatief voorhanden is.
Omdat de fysieke geweldtechnieken niet apart worden geregistreerd – ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 – zijn er geen betrouwbare cijfers te geven over de toepassing van controle of verwurgingstechnieken.
Klopt het dat de nekklem is bedoeld voor situaties waarin mensen zich hevig tegen de politie verzetten en moeilijk onder controle te brengen zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het risico op verwurging? Zo nee, voor welke situaties is de nekklem als geweldsmiddel dan bedoeld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de noodzaak van de nekklem als verwurgingstechniek in het scala van geweldsmiddelen voor de taakuitvoering toelichten?
Zoals ik al eerder heb gesteld leidt het verbieden van de toepassing van de «nekklem» tot een hiaat in het geweldsspectrum.4 Niet alleen voor politiemensen, maar ook voor andere ambtenaren met een geweldbevoegdheid, zoals medewerkers van DJI, geldt dat door het snel onder controle brengen van een persoon de kans op verder en heftiger fysiek geweldgebruik door of tegen deze persoon kan worden verminderd. Bij DJI vormt de nekklem als controletechniek een van de meest effectieve mogelijkheden om in een gevaarsituatie iemand onder controle te krijgen. Zoals gezegd worden ambtenaren die bevoegd zijn deze vorm van fysiek geweld te gebruiken tijdens hun opleiding bewust gemaakt van de risico’s van verwurging. Het onderscheidenlijk verbieden van alleen de verwurgingstechniek is juridisch een erg moeilijk begaanbare weg. Een juridische definitie is niet goed te geven.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de motie van de leden Groothuizen en Den Boer die oproept tot periodiek casusoverstijgend onderzoek naar alle gevallen waarbij mensen te maken krijgen met politiegeweld?3
De politie is op dit moment bezig met de nadere uitwerking van de motie. De voorzitters en secretarissen van de nieuwe commissies geweldsaanwending komen inmiddels periodiek bij elkaar, onder meer om casusoverstijgend inzicht te krijgen in geweldgebruik door de politie. Naar verwachting zullen de eerste resultaten hiervan in het voorjaar van 2021 beschikbaar zijn. De politie heeft de intentie dit periodiek te herhalen, om zo goed zicht te houden op de inzet van geweld en beter te kunnen leren van toegepast geweld. Ook het nieuwe systeem van melden, registreren en beoordelen van geweld geeft een belangrijke impuls aan het leren van geweld door de politie. De informatie uit dit proces is input voor de leercirkel.