Het bericht dat de politietop luxe vluchten boekt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het ongepast is dat hooggeplaatste politiefunctionarissen luxe vluchten boeken terwijl economy de standaard is? Zo nee, waarom niet?1
Het sinds medio 2016 geldende dienstreisbeleid van de politie is dat politiemedewerkers bij vliegreizen binnen Europa economy class reizen en bij vliegreizen buiten Europe economy comfort class. Het bevoegd gezag kan evenwel toestemming geven voor het reizen in business class als daarvoor een gegronde reden is. Van een gegronde reden is bijvoorbeeld sprake als de politiemedewerkers direct na aankomst een belangrijke zakelijke bespreking heeft, of als de politiemedewerker deel uitmaakt van een (buitenlandse) delegatie en andere delegatieleden business class reizen. De reisdeclaraties van de politietop zijn overigens openbaar en worden als onderdeel van hun bestuurskosten op de website van de rijksoverheid geplaatst.
Bent u het met de vakbonden eens dat onafhankelijk onderzoek hier op zijn plek is? Zo nee, waarom niet?
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Landelijke Eenheid (LE) heeft onderzoek gedaan naar de reisdeclaraties van het voormalige hoofd van de Dienst Landelijke Informatieorganisatie (DLIO) van de LE. Uit dit onderzoek is gebleken dat er rechtmatig is gehandeld. De leiding van de LE heeft wel geconstateerd dat er onvoldoende naar de doelmatigheid van het reisgedrag van het hoofd DLIO is gekeken.
De LE heeft het beleid ten aanzien van de sturing op de doelmatigheid van dienstreizen inmiddels aangescherpt. Buitenlandse dienstreizen worden nadrukkelijk getoetst op nut en noodzaak en aansluiting op de hoofdtaken van de betreffende medewerker. Hierbij wordt ook de frequentie van buitenlandse dienstreizen meegewogen. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat er van leidinggevenden bij uitstek voorbeeldgedrag wordt verwacht.
Kunt u aangeven of er meer functionarissen zijn bij de politietop die vaker businessclass vliegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel politiefunctionarissen verdienen meer dan 150.000 euro per jaar? Kunt u dat afzetten tegen de looneis van de politieagenten, die nu cao-acties voeren om er niet op achteruit te gaan?
In 2020 verdienden 34 politiemedewerkers meer dan € 150.000 per jaar. Dat inkomen was overeenkomstig de functie die zij vervulden. De looneis die de politievakbonden hebben gesteld in de cao-onderhandelingen betreft politiemedewerkers van alle functieniveaus. Zoals ik eerder heb gemeld, hecht het kabinet aan goede arbeidsvoorwaarden voor alle politiemedewerkers.
Begrijpt u de onvrede binnen de politie over dit soort gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken bij de Dienst Landelijke Informatieorganisatie nu is? Is er orde op zaken gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangekondigd in mijn beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE2 en mijn brief over de ontwikkelingen bij de LE3, wordt er een programmatische aanpak ingericht voor de realisatie en borging van de (verbeter)maatregelen bij de LE, waaronder bij DLIO. De eenheidsleiding van de LE is inmiddels versterkt met een externe programmadirecteur, die verantwoordelijk is voor de inrichting, uitvoering en monitoring van de programmatische aanpak.
Waarom duurde het maar liefst 1,5 jaar voordat er gereageerd werd op een wob-verzoek?
Het afhandelen van het wob-verzoek in kwestie was zeer arbeidsintensief en er was sprake van onderbezetting. Niettemin heeft het afhandelen van dit wob-verzoek te veel tijd in beslag genomen. Dat betreur ik. Ik heb de korpschef gewezen op de wenselijkheid van de snelle afhandeling van wob-verzoeken.
Deelt u de mening dat de politie zich aan de wet moet houden? Zo ja, waarom duren antwoorden op wob-verzoeken wel vaker veel te lang bij de politie? Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt?2
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten. |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten? Was u op de hoogte van deze financiële tekorten?1
Ja.
Klopt het dat het aantal onderzoeken naar explosieven bij het NFI de afgelopen vijf jaar is verdubbeld; klopt het voorts dat het NFI daar geen extra budget voor heeft gekregen? Zo ja, waarom heeft het NFI hier geen extra budget voor gekregen?
Het klopt dat het aantal onderzoeken naar explosieven ongeveer is verdubbeld, maar dit is niet direct gekoppeld aan een geldstroom voor deze onderzoeken. Het NFI wordt niet op basis van het aantal producten en/of per onderzoeksgebied gefinancierd, maar ontvangt van mijn ministerie jaarlijks een vast bedrag waarmee alle forensische onderzoeken bij het NFI ten behoeve van de strafrechtketen worden gefinancierd (lump sum financiering). In een Service Level Agreement wordt in afstemming met OM en politie jaarlijks vastgelegd hoeveel van ieder product geleverd wordt. Van sommige producten wordt de productie van het ene jaar op het andere verhoogd, terwijl die van andere producten juist wordt verlaagd.
Klopt het dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan uitvoeren voor politie en OM, vanwege financiële tekorten? Zo ja, om hoeveel onderzoeken gaat het dan en acht u dit wenselijk?
Het NFI heeft een jaarplan voor 2021 ingediend met een sluitende exploitatie ten opzichte van de op mijn begroting beschikbare middelen en daarop gebaseerde financiële kaderstelling. Het klopt echter dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken uit kan voeren voor politie en OM. Het NFI heeft vastgesteld dat in de afgelopen jaren tegen een te lage kostprijs onderzoeken zijn geproduceerd, omdat er te weinig geld is besteed aan de bedrijfsvoering: het onderhouden en vernieuwen van IT-systemen en het vervangen van laboratoriumapparatuur. Voor de continuïteit van de organisatie is het essentieel dat het NFI de kosten van onderhoud, vervanging en vernieuwing opneemt in haar kostprijzen.
De keerzijde van hogere kostprijzen is dat bij een gelijkblijvend lump sum budget (ca. € 74 mln.) de productie in 2021 omlaag moet ter waarde van 1,6 tot 2,0 miljoen euro. Om de daling van de productie te dempen is door mijn ministerie 1 miljoen euro vrij gemaakt in 2021 (door een meevaller binnen het forensische domein in 2020) voor forensisch onderzoek. Bij de besteding van dit extra geld zijn de behoeften van OM en politie leidend. Hiermee wordt de aanvankelijke daling in productie teruggebracht naar 0,6 tot 1,0 miljoen euro. Door de wijze van financieren (zie het antwoord op vraag 2) is het niet mogelijk om dit geldbedrag uit te drukken in aantallen onderzoeken.
Ook in de komende jaren zal het nodig zijn om een hoger bedrag dan in de afgelopen jaren te besteden aan de bedrijfsvoering. In het kader van de begrotingsvoorbereiding wordt de precieze hoogte van deze bedragen nog vastgesteld. Dat zal duidelijk worden in de begroting 2022 die uw Kamer op Prinsjesdag ontvangt.
Klopt het dat het budget van het NFI ook nog eens met 5% gekort wordt, zoals door de directeur van het NFI in het artikel wordt gezegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aandacht die u wilt geven aan het terugdringen van (georganiseerde) misdaad?
Nee, het budget voor het NFI blijft de komende jaren gelijk. De algemeen directeur van het NFI heeft gezegd dat hij verwacht dat het NFI in 2025 ca. 5% extra van het lump sum budget moet reserveren voor de kosten van de informatietechnologie en laboratoriumapparatuur. Zoals vermeld in antwoord 3 wordt de precieze hoogte van de bedragen nog vastgesteld.
Waarom heeft het NFI geen extra geld gekregen voor het vervangen van apparatuur en ICT? Erkent u dat de vervanging van apparatuur en ICT nu ten koste gaat van het aantal onderzoeken dat het NFI kan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in antwoord 3 gaan de noodzakelijke vervanging en het onderhoud van apparatuur en ICT nu ten koste van het aantal onderzoeken dat het NFI uit kan voeren, zij het dat daar door mij deels compensatie voor is gevonden door een extra bijdrage. In antwoord 3 heb ik toegelicht hoe de daling van de productie in 2021 is gedempt tot 0,6–1,0 mln. euro. Hier bovenop meer geld voor het NFI vrijmaken kan niet zonder een verlaging van andere posten op de begroting van mijn ministerie. Binnen de huidige begroting zie ik hiervoor geen vrije ruimte.
Bent u bereid extra geld vrij te maken voor het NFI zodat het NFI meer onderzoeken kan doen om de opsporing te ondersteunen in strafzaken, of in ieder geval niet mínder onderzoeken hoeft te doen dan het de afgelopen jaren heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De berichtgeving ‘Aantal online bedreigingen tegen agenten afgelopen jaar verdubbeld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de jaarcijfers «Geweld Tegen Politie Ambtenaren» waaruit blijkt dat het aantal online bedreigingen richting politieagenten afgelopen jaar is verdubbeld?1
Ja.
Hoe duidt u deze schrikbarende toename van het aantal online bedreigingen?
Onze samenleving digitaliseert en op sociale media lijkt de drempel laag om anderen, waaronder politieambtenaren, te bedreigen en te intimideren.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds vaker op sociale media een oproep wordt geplaatst om privégegevens van agenten te delen (hierna: doxing)? Is dit in strijd met de eigen richtlijnen van bekende sociale media platforms?
Ik ben hiervan op de hoogte en keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als strafbaar of anderszins onrechtmatig kan worden aangemerkt. De meeste (grote) platformen hebben dit uitgangspunt doorvertaald in hun eigen gebruikersvoorwaarden.
Welke mogelijkheden ziet u om de online bedreigingen terug te dringen? Welke manieren ziet u om doxing te voorkomen?
Dit is een maatschappelijk probleem waar ik met zorg naar kijk. Ik ga, mede naar aanleiding van een daartoe strekkende motie van het lid Michon-Derksen (VVD)2, 3, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd. Ik heb gaf dit al aan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.4
Vanuit de rol van werkgever maakt de politie haar medewerkers bewust om terughoudend te zijn met het delen van gegevens op social media. Daarnaast heeft de politie recent een «Nationaal handelingskader doxing» opgesteld om medewerkers die hiermee te maken krijgen goed te ondersteunen. Hierin staat, naast eerdergenoemde preventieadviezen, duidelijk vermeld welke stappen worden genomen om op te treden tegen plegers die online intimideren of privégegevens (proberen te) publiceren. De veiligheid van de politiemedewerker en zijn omgeving staat hierin centraal.
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit, is het uitgangspunt dat aangifte wordt gedaan. Dit onder vermelding van de code GTPA resulterend conform het Veilig-Publieke Taak-beleid van het openbaar ministerie in een hogere strafeis. De officier van justitie kan tijdens het opsporingsonderzoek met machtiging van de rechter-commissaris onder bepaalde voorwaarden het platform bevelen gegevens ontoegankelijk te maken.5 Hieraan kan een verzoek aan het platform of plaatser tot vrijwillige verwijdering vooraf gaan.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit vindt er een alternatieve interventie plaats. Hierin staat het voeren van een gesprek met degene die het bericht heeft geplaatst centraal. Een dergelijk gesprek vindt alleen plaats wanneer de gegevens van de plaatser bekend zijn.
Daarnaast bestaan er mogelijkheden binnen het civiele recht, waarvan de politie gebruik maakt. Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel6 verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De politie kan de plaatser en/of het betreffende platform sommeren deze content te verwijderen en verwijderd te houden. Als een platform de content niet vrijwillig verwijdert, handelt het zelf onrechtmatig en kan een politieambtenaar verwijdering afdwingen bij de civiele rechter. Uiteraard kan de ook een civiele procedure worden gestart tegen een plaatser van wie de identiteit bekend is en die geen gehoor geeft aan de sommatie.
Tot slot: wanneer er daadwerkelijk sprake is van een werkgerelateerde dreigende situatie in de privésfeer dan volgt de politie tevens het «protocol bedreigde collega’s». De politiemedewerker krijgt in deze situatie alle hulp aangeboden die nodig is. Dit kan zowel sociale, emotionele of juridische hulp zijn. Afhankelijk van de concrete situatie wordt vervolgens gekeken wat er nodig is om de veiligheid van de politiemedewerker en zijn of haar gezin te waarborgen.
Wat zijn de huidige richtlijnen wanneer agenten te maken krijgen met ernstige online intimidatie en het publiceren van de privégegevens? Worden agenten hierbij ondersteund?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om maatregelen te treffen om doxing en bedreigingen tegen agenten tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De oproep van agenten om het dreigend vragen naar privégegevens strafbaar te stellen. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie: maak dreigend vragen naar privégegevens op internet strafbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het delen van privégegevens van politieagenten ervoor kan zorgen dat politieagenten hun werk minder goed kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat dit een negatieve invloed kan hebben op het werk van individuele politieambtenaren en daarmee ook op de politie als geheel. Ik keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Denkt u dat er een effect is van de toename van doxing en intimidatie op het werven van nieuwe politieagenten? Zo ja, hoe groot denkt u dat dat effect is?
Op dit moment is het aanbod van mensen die bij de politie willen werken onverminderd groot.
Hebben de agenten die te maken hebben gehad met intimidatie aan de voordeur aangifte gedaan? Zo ja, hoeveel aangiftes zijn er gedaan en in welk stadium bevinden die aangiftes zich?
Als er sprake is van strafbaar handelen, is het staand beleid dat de medewerkers vanuit de politieorganisatie worden gestimuleerd om aangifte te doen. Ze worden daarin op verschillende manieren ondersteunt om dit zo laagdrempelig mogelijk te maken. In individuele casussen kan ik verder niet treden.
Wat doet u om doxing van politieagenten tegen te gaan?
Dit is een maatschappelijk probleem waarnaar ik met urgentie naar ga kijken. Zoals ik heb aangegeven bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.2 zal ik, mede naar aanleiding van een daartoe strekkend voorstel van het lid Michon-Derksen (VVD)3, 4, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd.
Deelt u de mening van het politiecorps om «het dreigend vragen naar privégegevens» strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u invulling aan deze oproep?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om extra aandacht te schenken aan het doxen van politieagenten in het beleidskader internetpesten? Zo nee, waarom niet?
Doxing is, net als pesten, een verzamelterm voor diverse strafbare, onrechtmatige en ongewenste gedragingen, die zich zowel online als in de fysieke wereld kunnen manifesteren. Het beleidskader internetpesten ziet op het (doen) verwijderen van onrechtmatige content. Voor zover een specifiek geval van doxing ook onrechtmatige handelingen bevat, zoals het zonder toestemming publiceren van persoonsgegevens, valt dit onder het beleidskader internetpesten.
Het stopzetten van de samenwerking met Amber Alert. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Op welke manier is de overeenkomst tussen de rijksoverheid, de politie en Amber Alert vormgegeven? Klopt het dat zij 1,1 miljoen per jaar kregen om dit uit te voeren? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
De huidige dienstverlening van de firma Netpresenter B.V. voor het uitvoeren van het systeem AMBER Alert is vastgelegd in een contract tussen de politie en de firma Netpresenter met ingangsdatum 24 juli 2011.
De totale jaarlijkse kosten voor het verzenden van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts bedragen ca. € 1,1 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vast bedrag van jaarlijks € 1.060.497,24 inclusief BTW voor de dienstverlening door Netpresenter en een variabel bedrag voor de kosten van het verzenden van sms-berichten door de politieorganisatie.
Welke prestatie moet Amber Alert hiervoor leveren? Op welke manier wordt bepaald of deze prestaties daadwerkelijk geleverd worden? Hoe heeft Amber Alert dit de afgelopen jaren gedaan? Bent u hier tevreden over? Zo nee, hoezo niet?
Het huidige contract betreft het door de politie, via de digitale infrastructuur van Netpresenter, doen uitgaan van alerts en opsporingsberichten rond de vermissing van kinderen. Gemiddeld gaat het per jaar om ongeveer 1 tot 3 AMBER Alerts en 8 tot 10 Vermist Kind Alerts. AMBER Alerts zijn landelijke berichten die worden verzonden als het vermoeden bestaat dat het vermiste kind in direct levensgevaar is. Vermist Kind Alerts zijn veelal regionale berichten, die worden verzonden indien er geen sprake is van levensgevaar, maar de politie zich wel zorgen maakt om het welzijn van het kind en snel en gericht handelen noodzakelijk is. Voor zover bekend heeft Netpresenter deze diensten naar tevredenheid verricht.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de heer Rutte op 12-12-2017 (2018D17340) waarbij u aangaf dat deze overeenkomst op een gegeven moment moet worden aanbesteed? Wanneer moet een dergelijke overeenkomst worden aanbesteed en waarom is hier met betrekking tot de functionaliteit van Amber Alert (alertering vermist kind) sprake van?
Ja. Op grond van de aanbestedingswetgeving dient een overeenkomst voor dienstverlening door een overheidsorganisatie Europees te worden aanbesteed indien de geraamde waarde van de opdracht evenveel of meer bedraagt dan het Europese drempelbedrag. De drempelbedragen worden door de Europese Commissie elke twee jaar vastgesteld. Het contract met Netpresenter overschrijdt het drempelbedrag. In oktober 2017 heeft de politie daarom aan Netpresenter het voornemen gemeld tot het starten van een openbare Europese aanbesteding van het contract voor de technische ondersteuning van vermist-kind-alerteringen. Ook uw Kamer is destijds over dit voornemen tot aanbesteding geïnformeerd1.
Kunt u toelichten of en hoe sinds deze beantwoording gepoogd is deze functionaliteit aan te besteden? Aan welke gunningscritria moest de alertering vermist kind voldoen? Is er sprake geweest van een verlopen aanbesteding? Kunt u sinds 12-12-2017 een tijdlijn schetsen over deze pogingen tot aanbesteding?
De in 2017 voorgenomen aanbesteding is niet gestart. In reactie op het in 2017 aangekondigde voornemen tot aanbesteden zoals toegelicht onder vraag 3, heeft Netpresenter er namelijk voor gekozen zich tegen deze aanbesteding te verzetten middels o.a. een bodemprocedure en daaropvolgend hoger beroep. In afwachting van deze juridische procedures is de voorgenomen aanbesteding aangehouden en is, ten behoeve van de continuïteit van de vermist-kind-alertering, het contract met Netpresenter verlengd conform de in dat contract vastgelegde bepalingen2. Deze vertraging in de voorgenomen aanbesteding is eveneens aan uw Kamer gemeld, meest recent in juni 20193.
Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20204 resteerden geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering. Op dat moment was, anders dan in 2017, het in 2020 vernieuwde Burgernet een kansrijke optie om de functionaliteit vermist-kind-alertering in onder te brengen. Burgernet 2.0 beschikt onder meer over de mogelijkheid om berichten landelijk te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik door het gebruik van de app en de sociale media aanzienlijk vergroot. De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch onderzocht en op basis van de totale analyse is besloten de functionaliteit vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet 2.0.
De in 2017 voorgenomen aanbesteding heeft dus door de vertraging voortvloeiend uit de juridische procedures en de daarna gewijzigde mogelijkheden bij Burgernet uiteindelijk niet plaatsgevonden.
Is op dit moment de alertering vermist kind aanbesteed aan Burgernet 2.0? Zo nee, op welke manier bent u dan gekomen tot het besluit c.q. de overeenkomst om de functie alertering vermist kind bij Burgernet onder te brengen?
De politie heeft aan de leverancier van het Burgernetsysteem opdracht verstrekt voor de integratie van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet.
Voor een uitgebreidere toelichting hoe dit besluit tot stand is gekomen, verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), die in samenhang met onderhavige vragen zijn beantwoord.
Integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen het bestaande alerteringssysteem Burgernet past binnen het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). De vermist-kind-functionaliteit komt met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alertering, alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Ligt er een verbintenis ten grondslag aan het onderbrengen van alertering vermist kind bij Burgernet? Zo ja, kunt u deze met ons delen? Zo nee, op basis waarvan wordt vastgesteld aan welke eisen en met welke middelen Burgernet deze functie moet vervullen?
De politie heeft, zoals gemeld bij vraag 5, aan de leverancier van het Burgernetsysteem opdracht verstrekt voor aanvullingen ten behoeve van de integratie van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet.
Uitgangspunt bij de integratie is dat de huidige kwaliteit, continuïteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven, zoals ik ook in het verleden steeds aan uw Kamer heb toegezegd5. Voor de uitbreiding van Burgernet met deze functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. Bijkomend voordeel is dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald, waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Kunt u toelichten welke voordelen er zijn, functioneel dan wel financieel, voor het besluit om Burgernet deze functie te laten vervullen ten opzichte van de huidige situatie?
De huidige situatie is een contract waarvan de politie in 2017 heeft geconstateerd dat het niet langer rechtmatig is. Het besluit dit contract per eerstvolgende vervaldatum niet te verlengen maakt een einde aan deze onrechtmatigheid.
De voordelen van deze optie zijn hiervoor uitgebreid toegelicht, o.a. in het antwoord op vraag 3 van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), dus onder verwijzing daarnaar som ik ze hier beknopt op. Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20206 in de door Netpresenter aangespannen juridische procedure was, anders dan in 2017, integratie van de vermist-kind-alertering in Burgernet een kansrijke optie. Burgernet 2.0 beschikt over de mogelijkheid om landelijke berichten te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik aanzienlijk vergroot door het gebruik van de app en de sociale media. Ook komt met deze integratie het eigendomsrecht van de vermist-kind-functionaliteit in eigendom van de politie. De politie maakt zich daarmee in dit belangrijke proces los van commerciële partijen, zodat zij meer controle heeft over de alertering, integrale alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Voor wat betreft de financiële voordelen benadruk ik nogmaals dat kostenbesparing niet de aanleiding is voor de keuze om de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij Burgernet, maar dat deze optie wel als bijkomend voordeel heeft dat door de samenvoeging een efficiencywinst op het beheer kan worden behaald. De structurele kosten zullen daarmee aanzienlijk lager uitvallen. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Hoe verhoudt het onderbrengen van de functionaliteit alerting vermist kind zich tot de wet markt en overheid?
De Wet markt en overheid (waarmee de Mededingingswet is gewijzigd) beoogt te voorkomen dat concurrentievervalsing optreedt indien overheidsorganisaties economische activiteiten ontplooien. Met economische activiteiten wordt bedoeld activiteiten waarbij de overheid acteert als marktpartij, zoals bijvoorbeeld overheidsorganisaties die vastgoed verhuren of verkopen, stadswachten die bedrijventerreinen beveiligen, plantsoenendiensten die ook particuliere tuinen onderhouden, etc. Er is geen sprake van zo’n economische activiteit indien een overheidsorganisatie diensten van de markt betrekt of deze voor zichzelf verricht.
De werkzaamheden die de politie in het kader van de vermist-kind-alertering na de integratie bij Burgernet zelf zal uitvoeren vallen onder deze laatste omschrijving, namelijk diensten verricht voor de eigen organisatie, en gelden dus niet als economische activiteit waarop de Wet markt en overheid ziet.
Ik licht graag nader toe welke werkzaamheden de politie zelf uit zal voeren. Het onderbrengen van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet betekent dat de taken zoals die vallen onder het huidige contract met Netpresenter voor vermist-kind-alertering (nu onder de naam AMBER Alert), na de integratie met Burgernet anders worden belegd. De technische aanpassing van het systeem Burgernet en een deel van het technisch beheer komen te vallen onder de bestaande beheerovereenkomst met de leverancier van het Burgernet systeem. Het opdrachtgeverschap en alle organisatorische taken en het algemene beheer van Burgernet en de alerteringen komen te liggen bij de politie.
In hoeverre is het gebruikelijk om een functionaliteit die naar behoren wordt uitgevoerd door een marktpartij over te nemen als overheid? Wanneer kan daartoe worden besloten? Waarom wordt daar in dit geval toe besloten? Kunt u daarbij ook ingaan op uw uitspraken in 2017 dat dit voor het overgrote deel gewoon een commerciële, contractuele dienst is?
Ik kan alleen ingaan op deze specifieke situatie, het is mij niet bekend of een dergelijke situatie in het algemeen gebruikelijk is. De functionaliteit vermist-kind-alertering is in de afgelopen periode uitgevoerd door een marktpartij op basis van een commerciële overeenkomst. Nadat verdere verlenging van dit contract onrechtmatig bleek, heeft de politie een voorgenomen aanbesteding gecommuniceerd, conform vigerende aanbestedingswetgeving.
Door de vertraging die is opgelopen in afwachting van de juridische procedures gestart door Netpresenter is er, toen deze procedures uiteindelijk waren afgerond, een nieuwe situatie ontstaan die heeft geleid tot een nieuwe optie, te weten om deze functionaliteit te integreren in Burgernet. De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch onderzocht en op basis van die analyse besloten om deze functionaliteit te integreren in het bestaande, reeds in eigendom van de politie zijnde Burgernet.
Met de oplevering van Burgernet 2.0 zijn de mogelijkheden van Burgernet namelijk uitgebreid. De politie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een nationaal werkende organisatie die in staat is om bijvoorbeeld landelijke applicaties/functionaliteiten te ontwikkelen en te beheren. De politie maakt daarnaast meer gebruik van moderne technieken en sociale media en heeft een eigen bereik. Integratie van de vermist-kind-functionaliteit in Burgernet past bij het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). Tot slot komt de functionaliteit met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich daarmee in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alerteringen en alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving. Eén en ander laat onverlet dat geen sprake is van volledige inbesteding in die zin dat de politie de markt nog steeds nodig heeft voor het integreren van de functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet. Deze integratiewerkzaamheden worden opgedragen aan de leverancier van het huidige Burgernet zoals toegelicht bij vraag 5.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn en gelijktijdig met de vragen van PvdA, SP & D66 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat brandweerpersoneel al jaren waarschuwt voor onveilige situaties |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Erkent u dat duikteams bij de brandweer van levensreddende waarde kunnen zijn?1
Ja. Dat geldt ook voor de andere door veiligheidsregio’s ingezette middelen in het kader van de taak ondersteuning bij waterongevallen, te weten oppervlaktereddingsteams en grijpreddingen.
Bij hoeveel brandweerkorpsen zijn de duikteams verdwenen, op non-actief gezet of anderszins qua opzet en inzet verminderd in de afgelopen 10 jaar?2
Gegevens over het aantal duikteams worden niet door mijzelf geregistreerd. Brandweer Nederland geeft aan dat het aantal duikteams de laatste jaren nagenoeg constant is, te weten ca. 50, en het aantal oppervlaktereddingsteams is toegenomen naar nu bijna 90. De grijpredding is een taak die elke basisbrandweereenheid uit kan voeren.
Eerder meldde ik uw Kamer dat in het kader van de regionalisering van de brandweer is gewerkt aan een bij die nieuwe schaal passende doelmatige inrichting van de uitvoering van taken3. Dat betreft onder meer de ondersteuning bij waterongevallen. Ook arbeidsveiligheid speelt een rol bij de verlaging van het aantal duikteams. In de loop der jaren zijn de regels en de eisen aan opleidingen en trainingen aangescherpt om duikers beter te beschermen. Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van de duikers.
Erkent u dat hulpverleners in een ontzettend lastige en eventueel gevaarlijke situatie geplaatst worden als ze mensen willen redden maar dat niet op een veilige manier kunnen doen vanwege een gebrek aan collega’s of hulpmiddelen ter plekke, zoals de brandweerman die zonder duikuitrusting toch het water in sprong? Zo nee, waarom niet?
Hulpverleners zijn sterk gemotiveerd om hulp te verlenen en dan is het meer dan lastig als de mogelijkheden en omstandigheden er niet naar zijn om handelend op te treden. Alles is erop gericht om tijdig de juiste hulp te kunnen verlenen, maar dat is helaas niet altijd mogelijk. Het is de professionele afweging van de hulpverlener om steeds weer af te wegen wat verstandig is zonder onverantwoorde risico’s te nemen.
Deelt u de mening dat er een norm zou moeten zijn aan hoeveel duikteams er minimaal per gebied beschikbaar zouden moeten zijn? Zo ja, bent u bereid met aanvullende regels te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de ondersteuning bij waterongevallen. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij te bepalen wat er nodig is aan bijvoorbeeld duikteams en oppervlaktereddingsteams.
Het stopzetten van het Amber Alert |
|
Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie stopt met Amber Alert, tot grote verrassing van Amber Alert»?1 en herinnert zich uw antwoorden over Amber Alert geuit tijdens het vragenuur van 12 december 2017?2
Ja.
Deelt u de mening dat het waarschuwingssysteem Amber Alert ten aanzien van de vermissing van een kind een grote naamsbekendheid en bereik binnen Nederland heeft? Zo ja, in hoeverre is bij het besluit te stoppen met Amber Alert daar rekening mee gehouden en waarom wordt dit weggegooid? Zo nee, waarom niet?
In tegenstelling tot wat veel van de berichtgeving doet vermoeden, stopt de politie niet met de functionaliteit vermist-kind-alertering. De politie heeft besloten het commerciële contract met het bedrijf Netpresenter B.V. voor de dienstverlening voor deze functionaliteit, die momenteel de merknaam AMBER Alert draagt, niet te verlengen3 en kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt. Daarbij merk ik op dat een deel van de alerteringen vanuit Burgernet ook nu al vermissingen betreft, waaronder vermissingen van kinderen.
Waar is uw veronderstelling, dat berichten over vermissingen herkenbaarder worden als ze allemaal onder één systeem komen te vallen, op gebaseerd? Welk onderzoek ligt hieraan ten grondslag?
In mijn brief van 1 april jl.4 heb ik gemeld dat vermist-kind-berichten vanaf 22 juli a.s. onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet zullen verschijnen en dat integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet bijdraagt aan het overzichtelijker inrichten van de alerteringsfamilie. Tevens heb ik gemeld dat, door het integreren in een systeem dat eigendom van de politie is, de politie zich in dit belangrijke proces losmaakt van commerciële partijen en meer controle heeft over de alerteringen, alerteringssystematiek en de privacy-aspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Deelt u de mening dat bij kindontvoeringen het slachtoffer vaak naar het buitenland wordt ontvoerd? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het nationale systeem van Burgernet daar geen rol in kan spelen terwijl Amber Alert wel internationaal actief is? Zo nee, waarom niet?
Het gebeurt inderdaad soms dat kinderen worden ontvoerd naar het buitenland. Als de politie indicaties heeft dat gebeurd is, zal zij in haar opsporingsonderzoek ook het buitenland betrekken. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult hierbij een actieve rol.
Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat los van het gebruikte systeem.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat AMBER Alert (Nederland) een merknaam is, geen organisatie op zich. De heer Hoen, eigenaar van Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract.
Hoe kan voorkomen worden dat waarschuwingen over vermiste kinderen verloren raken tussen de hoeveelheid berichten over tal van andere onderwerpen via Burgernet?
Landelijk te verzenden vermist-kind-berichten krijgen na de integratie bij Burgernet een eigen onderscheidende titel en in het oog springende weergave (met foto van het kind), waardoor de ontvanger direct ziet dat het om een vermist kind gaat. Ook kiest de politie bij een landelijke vermist-kind-alertering voor landelijke verspreidingskanalen, zoals de landelijke media, of bijvoorbeeld voor de inzet van de matrixborden boven snelwegen wanneer er een concreet voertuig en eventueel kenteken bekend is waarnaar uitgekeken moet worden.
Voor wat betreft de hoeveelheid berichten via Burgernet (over andere onderwerpen) merk ik op dat via Burgernet alerteringen voor incidenten of vermissingen – anders dan de landelijk te verzenden vermist-kind-berichten – lokaal worden verstuurd. Dit betekent dat burgers alleen een bericht ontvangen als er iets in hun omgeving gebeurt. Door de lokale Burgernet alerteringen zo gericht mogelijk te versturen, blijft het aantal burgers dat als gevolg van een incident of vermissing een lokale alert ontvangt, en daarmee het totale aantal alerts dat een individuele burger ontvangt, beperkt. Een landelijk verzonden vermist-kind-bericht zal dan ook naar verwachting voldoende aandacht trekken tussen eventuele andere berichten.
Welk bedrag wordt bespaard door Amber Alert stop te zetten en waarschuwingen over kindvermissingen onder te brengen bij Burgernet? Staat dit in verhouding tot de investeringen in Amber Alert die geleid hebben tot een effectief systeem van waarschuwingen in het geval van vermiste kinderen?
Kostenbesparing is niet de aanleiding voor de keuze om de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij Burgernet. Wel beschouw ik het als bijkomend voordeel dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment niet nader te kwantificeren.
In de huidige situatie bedragen de totale kosten voor het verzenden van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts jaarlijks ca. € 1,1 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vast bedrag van jaarlijks € 1.060.497,24 inclusief BTW voor de dienstverlening door Netpresenter en een variabel bedrag voor de kosten van het verzenden van sms-berichten door de politieorganisatie. Het contract betreft het door de politie, via de digitale infrastructuur van Netpresenter, doen uitgaan van alerts en opsporingsberichten rond de vermissing van kinderen. Gemiddeld gaat het per jaar om 1 tot 3 AMBER Alerts en 8 tot 10 Vermist Kind Alerts. AMBER Alerts zijn landelijke berichten die worden verzonden als het vermoeden bestaat dat het vermiste kind in direct levensgevaar is. Vermist Kind Alerts zijn veelal regionale berichten, die worden verzonden indien er geen sprake is van levensgevaar, maar de politie zich wel ernstige zorgen maakt om het welzijn van het kind en snel en gericht handelen noodzakelijk is.
Voor de uitbreiding van Burgernet met de vermist-kind-functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. De structurele kosten voor het beheer (meerkosten op het huidige beheer van Burgernet) zijn nog niet exact te kwantificeren, maar zullen aanzienlijk lager zijn dan de kosten van het huidige contract.
Is er overleg met Amber Alert geweest over de stopzetting van Amber Alert? Zo ja, wanneer en zijn argumenten van Amber Alert om door te gaan meegenomen in de overweging om toch daarmee te stoppen? Zo ja, hoe is er dan toch tot dat besluit gekomen?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de politie het verzorgen van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie heeft besloten het contract met de firma Netpresenter te beëindigen omdat verlenging onrechtmatig zou zijn. De politie kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en in eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen.
De vraag of er «overleg met AMBER Alert» is geweest interpreteer ik als de vraag of er overleg met de firma Netpresenter B.V. is geweest. Netpresenter is in de huidige situatie contractpartij van de politie. Als zodanig heeft de politie Netpresenter vroegtijdig in 2017 op de hoogte gebracht van de noodzaak en het voornemen tot aanbesteden van de functionaliteit vermist-kind-alertering. Netpresenter heeft in reactie daarop, zowel in gesprekken als met juridische procedures, kenbaar gemaakt zich tegen deze aanbesteding te verzetten. Na de uitspraak in hoger beroep in 20205 resteerden geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Het besluit om de functionaliteit vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet is op 1 april jl. mondeling en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld. Aansluitend op dat gesprek is de brief aan uw Kamer verzonden, met daarin de motivatie op dit besluit. Voor een uitgebreidere toelichting hoe dit besluit tot stand is gekomen, verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), die in samenhang met onderhavige vragen zijn beantwoord.
Waarom was u in 2017 nog «zeer enthousiast […] over Amber Alert» en benadrukte u nog uitdrukkelijk het succes van Amber Alert en stelde dat Amber Alert «zich de afgelopen jaren [heeft] bewezen en zal dat in de toekomst ook doen»?3 en waarom bent u nu blijkbaar minder enthousiast geworden?
Zoals ik in mijn brief van 1 april jl. heb gesteld, is vermist-kind-alertering van grote waarde om ontvoerde of in levensgevaar verkerende kinderen terug te vinden, door de vermissing razendsnel en op grote schaal onder de aandacht van burgers en bedrijven te brengen. In de periode van 2008 tot nu heeft de firma Netpresenter deze functionaliteit op een goede manier aangeboden onder de merknaam AMBER Alert. In mijn beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van 12 december 20177 heb ik dan ook mijn lof hiervoor uitgesproken, zoals diverse van mijn ambtsvoorgangers eerder.
Ik ben onverminderd enthousiast over en overtuigd van nut en noodzaak van een vermist-kind-functionaliteit. Deze functionaliteit wordt dan ook gecontinueerd. De keuze om deze functionaliteit te integreren in Burgernet vloeit voort uit de gewijzigde omstandigheid dat door de vernieuwing van Burgernet dit systeem goed geëquipeerd is om de vermist-kind-berichten te gaan versturen en dit ook past in het bredere beleid rondom alerteren. Burgernet 2.0 beschikt over onder meer de mogelijkheid om landelijke berichten te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Bovendien is Burgernet in eigendom van de politie.
Mijn waardering zoals ik die destijds heb uitgesproken voor het werk dat Netpresenter gedurende de contractperiode heeft verricht is onveranderd. De keuze voor beëindiging van het contract met Netpresenter vloeit voort, zoals ik ook op 12 december 2017 aan uw Kamer heb uitgelegd, uit de geconstateerde onrechtmatigheid van verdere verlenging van het contract.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt dat Burgernet ten aanzien van waarschuwingen van kindontvoeringen effectiever zal worden dan Amber Alert en wellicht zelfs minder effectief? Zo ja, waarom stopt u dan toch met Amber Alert? Zo nee, waar blijkt het tegendeel dan precies uit?
Ik ben van mening dat niet blijkt dat de functionaliteit vermist-kind-alertering na integratie binnen Burgernet minder effectief zal worden dan de huidige alertering door Netpresenter onder de naam AMBER Alert.
De reden voor beëindiging van het huidige contract met Netpresenter is, zoals al in 2017 aan Netpresenter is gemeld, de geconstateerde onrechtmatigheid van dit contract. Het feit dat de beëindiging van het contract is uitgesteld naar aanleiding van de door Netpresenter gevoerde juridische procedures verandert niets aan deze constatering uit 2017.
Wilt u terugkomen op het besluit om met Amber Alert te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst herhaal ik, zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, dat de politie het verzenden van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie beëindigt het contract met de firma Netpresenter voor de dienstverlening daarvoor en kiest ervoor de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert.
Ik onderschrijf dit besluit van de politie, dat op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en bovendien een onrechtmatige situatie opheft, en ben niet van mening dat de politie terug zou moeten komen op dit besluit.
Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product kan neerzetten, waarbij het uitgangspunt is dat de huidige kwaliteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben» van 2 april jl.?1
Ja.
Onderkent u dat de nationale politie al jaren kampt met een capaciteitstekort en dat dit naar verwachting pas in 2024 op peil is?
Ja, zoals ik u in mijn brief van 4 november 2020 heb geïnformeerd, is er in de afgelopen jaren veel geld geïnvesteerd in het uitbreiden van de politieformatie.2 Op dit moment zijn nog niet alle nieuwe formatieplekken gevuld waardoor de politie de komende jaren nog kampt met onderbezetting. Vanaf 2024 is de politie naar verwachting volledig op sterkte, inclusief de uitbreiding van zo’n 2400 fte.
Wat is uw oordeel over het feit dat de nationale politie de aankomende jaren alle zeilen bij moet zetten om voldoende capaciteit te hebben en daarnaast een diversiteitsbeleid moet hanteren om aan de gewenste 35% te komen?
De politie zal nieuwe medewerkers aannemen en daarnaast medewerkers die met pensioen gaan vervangen. Er is op dit moment sprake van ruim voldoende instroom en de Politieacademie doet een uiterste krachtinspanning om nieuwe politiemedewerkers zo snel mogelijk op te leiden. De opleiding van aspiranten is mede om die reden sinds dit jaar vernieuwd en verkort van drie naar twee jaar, waardoor politiemedewerkers de komende jaren sneller kunnen worden opgeleid en ingezet.
Daarbij heeft de politie de ambitie om een vergroting van de culturele diversiteit in de instroom van nieuwe politiemensen te realiseren. Als eerste is een hoger streefcijfer afgesproken voor vier regionale eenheden in de Randstad: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Midden Nederland. Voor deze vier eenheden is de ambitie gesteld om per 2025 te komen tot een structureel instroompercentage van 35% mensen met een cultureel diverse achtergrond. Juist het gegeven dat de komende jaren veel medewerkers de politie zullen verlaten vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, biedt kansen om nieuwe medewerkers met cultureel diverse achtergrond aan te trekken, waardoor dit streefcijfer gehaald kan worden.
Deelt u de mening dat bij de selectie van kandidaten de kwaliteit voorop dient te staan? Zo ja, hoe borgt u dat de diversiteitsdoelstelling daaraan geen afbreuk gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Voorop staat dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van politie niet getornd wordt en voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, gelden dezelfde eisen.
Daarnaast is een van de voornaamste doelstellingen van de politie om herkenbaar en benaderbaar te zijn voor alle gemeenschappen in de samenleving en daarom diversiteit en inclusie in het korps te bevorderen. Er wordt de komende jaren gestreefd naar een betere mix van diversiteit, toegesneden op de lokale context en samenstelling van de bevolking in een bepaald gebied. In plaats van landelijke streefcijfers van zichtbare diversiteit ligt de focus op streefcijfers per eenheid, zoals de aangegeven doelstelling om vanaf 2025 een structurele instroom van 35% medewerkers te realiseren met een diverse culturele achtergrond in de vier Randstedelijke eenheden. De komende jaren zal worden bezien of mogelijk is om dit streefcijfer vanaf 2025 structureel te realiseren. De Kamer zal hierover periodiek worden geïnformeerd. Ook maakt de politie steeds meer gebruik van competentiegericht werven en selecteren, zoals op de kennis van en inlevingsvermogen in verschillende leefstijlen en culturen, beheersing van meerdere talen en de beschikking over een netwerk in een bepaalde gemeenschap.
Bent u van mening dat agenten zonder migratieachtergrond, die dezelfde opleiding hebben genoten als agenten met migratieachtergrond, net zo bekwaam zijn in het opnemen van een aangifte van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitgangspunt is dat iedereen bij alle politiemedewerkers terecht moet kunnen. Alle politiemedewerkers hebben kennis over de aanpak van discriminatie. Dit is belangrijk omdat in Nederland vaak aangifte wordt gedaan van commune delicten die ook een discriminatoir aspect kunnen behelzen.Daarnaast komt het omgaan met discriminatie in diverse onderdelen van de opleiding aan bod, zodat aspiranten de aanpak ervan integraal leren toe te passen in hun werk. Ook worden medewerkers getraind in het kader van de individuele beoordeling van kwetsbaarheid van slachtoffers; op empathie, bejegening maar ook om na te gaan of er sprake is van discriminatie.
Politiewerk is mensenwerk en mensenwerk wordt ook gekleurd door persoonlijke kwaliteiten en competenties. Nuances in het optreden van politiemensen maken soms het verschil voor burgers tussen goed en beter politiewerk. Door de veelzijdigheid van het politiewerk is het goed om een personeelsbestand te hebben met ruimte voor persoonlijke verschillen. Diversiteit in de personele samenstelling biedt de politie de mogelijkheid om deze persoonlijke kwaliteiten in te zetten waar dat voor het politiewerk goed is.
Wat is uw oordeel over de toename van netwerken binnen de nationale politie? Draagt dit bij aan afname van de onderlinge verbondenheid en eenheid in teams bij de nationale politie?
Natuurlijk moet er altijd opgelet worden dat de manier waarop onderwerpen in gesprek gebracht worden, niet leidt tot verwijdering tussen mensen. Juist in de Netwerken Divers Vakmanschap (NDV) komen medewerkers bij elkaar met specifieke kennis en ervaringen die bijdragen aan het politiewerk. Netwerken bewegen mee met de vraagstukken die actueel zijn voor de politie en staan in verbinding met de samenleving. Ook zorgen zij dat specifieke kennis en expertise van alle informele netwerken over diversiteit en inclusie worden geborgd, zodat deze beschikbaar is voor alle politiemedewerkers. Ze versterken daarmee de politie en houden het denken over politiewerk gaande. Medewerkers van de diverse netwerken zijn getraind en toegerust om vragen te beantwoorden en door te verwijzen naar het juiste loket of informele netwerk.
De politie investeert in het versterken van de relatie tussen de formeel ingebedde Netwerken Divers Vakmanschap en andere loketten (zoals bijvoorbeeld de vertrouwenspersonen) en informele netwerken (zoals Roze in Blauw en het Joods Netwerk). De netwerken zijn ook een belangrijke informatiebron voor organisatie- en cultuurontwikkeling binnen de politie. Hierdoor kan er constructiever gebouwd worden aan een meer inclusieve politie. Ik sta positief tegenover deze bewegingen: het is goed dat mensen zich willen inzetten voor het bereiken van dit doel.
Sancties voor racisme en discriminatie binnen de politie |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit werd gezegd in de omstreden appgroep van Rotterdamse agenten» en het bericht «Korpsleiding gaat praten met agenten na onrust over «milde» aanpak racisme»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat racisme en discriminatie binnen de politie het draagvlak van de politie naar buiten toe aantasten en tot verdeeldheid of onbegrip kunnen leiden binnen de politieorganisatie als dit probleem niet goed wordt aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Grondwet is voor elke Nederlander duidelijk. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Dit geldt ook voor de politie. Alle politiemedewerkers verbinden zich daaraan via de beroepscode en de eed of de belofte die ze bij hun aanstelling afleggen.
De signalen vanuit de politie en vanuit de samenleving over discriminerend gedrag binnen de politie en de sancties die hierop volgen, zijn gehoord en worden opgevolgd door de politie. De korpsleiding zal het sanctiestelsel tegen het licht houden. De korpsleiding is hierover ook in gesprek met de politietop en het Netwerk Divers Vakmanschap. Samen met de korpschef zal ik over dit onderwerp ook nadere gesprekken voeren met onder andere het gezag en betrokkenen en organisaties die zich inzetten tegen racisme en discriminatie.
Deelt u de mening dat binnen en buiten de politieorganisatie geuit onbegrip over de laagte van straffen in geval van racisme binnen de politie een indicatie kan voor het feit dat die straffen te laag zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De oproep door politiemedewerkers en de samenleving om over de aanpak van discriminerend gedrag door politiemensen nader in gesprek te gaan is duidelijk gehoord. De politie zal hierover in gesprek gaan, met oog voor emoties en ontwikkelingen in de samenleving en rekening houdend met de mogelijkheden die hiervoor al beschikbaar zijn. Klachten en aangiften met betrekking tot de politie worden onderzocht door het OM en een onafhankelijke klachtencommissie. Zij beoordelen het gedrag en optreden van de politie. Het OM heeft eerder geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Wel blijkt uit het disciplinaire onderzoek dat door de politie is uitgevoerd dat sprake is van ernstig laakbaar handelen en van plichtsverzuim. Hiervoor zijn de betrokken medewerkers disciplinair gestraft. De onafhankelijke adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA) adviseert over voorgenomen disciplinaire straffen en heeft hierover positief geadviseerd. Zie verder antwoord 2.
Deelt u de mening dat bij disciplinaire straffen voor racisme en discriminatie binnen de politie voorkomen moet worden dat de schijn ontstaat dat de politieorganisatie dergelijk wangedrag zelf te laag bestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ook bij de politie is racisme en discriminatie niet toegestaan, daarover zijn de wet en de beroepscode voor de politie helder. Deze casus toont aan dat een dialoog nodig is over de manier waarop de politie ongewenst gedrag corrigeert. Ik deel de mening dat een disciplinaire maatregel tot doel heeft om ongewenst gedrag te corrigeren en herhaling te voorkomen. Een disciplinaire maatregel moet altijd in de juiste verhouding staan tot het aangetroffen gedrag. Die verhouding tussen gedrag en reactie hierop zal besproken worden en geactualiseerd waar dat nodig is.
Wilt u bezien of het disciplinaire sanctiemodel van de politie aangescherpt dient te worden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft reeds aangegeven dat hij de dialoog zal aangaan over de manier waarop ongewenst gedrag m.b.t. discriminatie en racisme wordt gecorrigeerd. Daarbij zal aandacht zijn voor formele disciplinaire maatregelen maar ook voor leer- of bewustwordingstrajecten, al dan niet gekoppeld aan disciplinaire maatregelen. Belangrijk is immers dat een disciplinaire maatregel naast dat het een signaal afgeeft over de onwenselijkheid van het getoonde gedrag, zorgt voor een blijvende verandering van dat gedrag. De gesprekken die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2 en 3 zullen hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
Deelt u de mening dat een eigen tuchtrecht voor de politie kan bijdragen aan een onafhankelijke en transparante beoordeling van plichtsverzuim door politiemedewerkers, waaronder uitingen van racisme en discriminatie? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2019 een reactie gegeven op de vraag van Kamerlid Van Dam m.b.t. extern tuchtrecht voor de politie.3 De politie heeft reeds een systeem van intern tuchtrecht. Het nemen van disciplinaire maatregelen is een taak voor de werkgever. Reflectie daarop en transparantie daarover is sinds 1992 geborgd via de adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA). Dit is een onafhankelijke commissie die voorgenomen disciplinaire maatregelen uitgebreid beoordeelt en dit oordeel ook publiceert. Op deze manier wordt de politieleiding op onafhankelijke en transparante wijze geholpen om het sanctiestelsel goed toe te passen en in gelijke gevallen ook gelijke maatregelen te treffen. Het – gedeeltelijk – weghalen van de verantwoordelijkheid om disciplinaire maatregelen te bepalen bij ongeoorloofd gedrag en deze extern neerleggen, draagt naar het oordeel van de politie niet bij aan een open, transparant klimaat waarin mensen zich durven uitspreken, elkaar aanspreken en waar de werkgever zijn verantwoordelijkheid neemt voor het gedrag van politiemedewerkers.
De vrijwilligheid bij de brandweer die onder druk staat |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herkent u zich in de kritiek van de voorzitter van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV), dat hij, na aanvankelijk niet eens uitgenodigd te zijn, niet meer bij het voorstel voor besluitvorming werd betrokken door de denktank die gaat over de zogenaamde taakdifferentiatie? Zo nee, waarom niet?1
Het was aan de Denktank om een analyse te maken, niet om een voorstel voor besluitvorming aan te dragen. De voorzitter van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) heeft deelgenomen aan de laatste bijeenkomst van de denktank voorafgaand aan het overleg van het Veiligheidsberaad (VB) en mij op 22 februari jl. Op basis van de laatste denktankbijeenkomst heeft de portefeuillehouder Brandweer van het VB een voorstel voor de vervolgslag voorgelegd aan het VB en mij.
Kunt u nog eens reflecteren op de vraag waarom de VBV niet is uitgenodigd terwijl de plannen de brandweervrijwilligers zeer zullen raken?
In eerste instantie is er voor gekozen om in de gezamenlijkheid van de 25 werkgevers – de besturen van veiligheidsregio’s en de Brandweerkamer en met mij als stelselverantwoordelijke – vanuit werkgeversoptiek naar dit vraagstuk te kijken. Vervolgens is gesproken met de diverse vakorganisaties en is de voorzitter VBV toegetreden tot de inmiddels ingestelde denktank taakdifferentiatie.
Klopt het dat voor álle vrijwillige brandweerposten iets gaat veranderen door deze eventuele nieuwe regels, maar dat dit slechts in een voetnoot vermeld wordt in het rapport? Vindt u dit een eerlijke manier van informatievoorziening?2
Er is geen sprake van nieuwe regelgeving. Het gaat om bestaande Europese en internationale wet- en regelgeving die ook door de veiligheidsregio’s als werkgevers van het brandweerpersoneel moet worden nageleefd.
De kern van de opdracht is om in lijn met die regelgeving te komen tot een nadrukkelijk en fundamenteel onderscheid tussen vrijwilligers enerzijds en beroepskrachten anderzijds bij de brandweer.3 Het rapport bevat onder meer een indicatie van de personele consequenties van de onderdelen van de denkrichting die als startpunt zijn genomen. Welke onderdelen van die denkrichting uiteindelijk gekozen worden en in welke uitvoering moet nader worden bezien. Wat de uiteindelijke verandering betekent kan dan ook nu nog niet worden bepaald. Het rapport geeft duidelijk de indicaties aan voor de onderdelen van de specifieke analyse.
Kunt u reflecteren op de argumenten van twee rechtsgeleerden die bepleiten dat de Europese regels geen afbreuk hoeven doen aan de vrijwilligheid van onze brandweer, en dat als dat wel zo is het Europees recht aangepast moet worden en niet onze regels met betrekking tot de brandweer?3
Er is geen twijfel over dat er op dit moment door de veiligheidsregio’s wordt gewerkt in strijd met Europese en internationale wet- en regelgeving. In het licht van de bescherming van de rechten van werknemers acht ik het van het grootste belang dat deze regelgeving wordt nageleefd en gerespecteerd.
Ik vind het ook niet passend om te tornen aan de rechtsbescherming van werknemers.
Op het gebied van de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers is de schending van Europese en internationale wet- en regelgeving het meest manifest. Voor die groep geldt dat zij aangemerkt moet worden als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Er kan daarom niet worden gewerkt met gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers; de betreffende taken moeten door de veiligheidsregio’s worden uitgevoerd door beroeps of anders worden ingericht.
Een vrije instroomvrijwilliger blijft ook in de toekomst vrijwilliger. Alleen het takenpakket van deze vrijwilliger verandert door taakdifferentiatie. Welke verandering dat precies is, is nu nog niet aan te geven. Het is afhankelijk van enerzijds de huidige taken en anderzijds het nog te bepalen onderscheid aan taken tussen de vrijwilligers en de beroeps.
De twee rechtsgeleerden stellen in het artikel dat de oplossing ligt in «de erkenning dat de niet-toepassing van bepaalde EU-regels voor werknemers inherent is aan de aard van het vrijwilligerschap, dit in lijn met arresten als Wouters en Deliège». De argumenten voor deze redenering van de rechtsgeleerden zijn mij niet bekend, daarom kan ik er hier niet op in gaan.
Wel kan ik melden dat uit deze arresten5, kortgezegd, volgt dat als bepaalde entiteiten een niet-economische activiteit verrichten, zij hierdoor niet onder het vrij verkeer (o.a. van diensten) en het mededingingsrecht vallen. Uit de arresten kan echter niet worden afgeleid dat werknemers niet vallen onder de bescherming die hen wordt geboden op grond van Europese richtlijnen (zoals de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG) en de Deeltijdrichtlijn (97/81/EG)). Deze bescherming voor werknemers geldt ongeacht wie hun werkgever is.
Het antwoord op de vraag of een brandweermens werknemer is, hangt af van de vraag of iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning. Is daar sprake van, dan wordt een persoon gezien als werknemer, ongeacht de benaming die betrokken partijen daarvoor gebruiken. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het arrest Nijvel6 waarin is bepaald dat het feit dat de brandweervrijwilliger naar nationaal recht niet de hoedanigheid heeft van beroepsbrandweerman maar van vrijwilliger, niet relevant is voor zijn kwalificatie als werknemer in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn.
Deelt u de mening dat we moeten waken voor eerste- en tweederangs brandweerpersoneel en dat dit risico groot is door de taakdifferentiatie? Zo nee, waarom niet?
Het is onjuist en stigmatiserend om een dergelijk onderscheid te maken tussen beroepsbrandweermensen en vrijwilligers. Zowel vrijwilligers als beroeps hebben een volwaardig takenpakket. Zo worden bijvoorbeeld de in de eerder aan uw Kamer toegezonden notitie «Inzicht in consequenties denkrichting» door beide groepen alle repressieve basis brandweertaken uitgevoerd.7
Deelt u de mening dat wanneer er getornd wordt aan het vrijwilligersschap, het risico op een nog grotere leegloop van de brandweer reëel is en dat een gevaar oplevert, zeker nu er al een tekort aan brandweervrijwilligers is? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment nog niet bekend hoe de veiligheidsregio’s invulling geven aan hun verantwoordelijkheid om te werken in lijn met de vigerende wet- en regelgeving, en daarmee ook nog niet wat de gevolgen zijn voor het personeelsbestand van de brandweer.
Kunt u het vervolgtraject uiteenzetten en garanderen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet zonder dat de Kamer zich hierover uitspreekt? Zo nee, waarom niet?
Nee, over de exacte invulling van het vervolgtraject vindt nog besluitvorming door de veiligheidsregio’s plaats. Ik zal uw Kamer hierover op een later moment informeren. Ik merk overigens op dat het de beleidsvrijheid van de veiligheidsregio’s betreft om binnen de vigerende wet- en regelgeving de inrichting van hun organisatie te bepalen.
Buitensporig geweld door politie en ME bij demonstraties |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verhoren van verschillende politieagenten door de BPOC (Buiten Parlementaire Onderderzoekscommissie)?1
Ja.
Hoe duidt u deze verhoren?
BPOC2020 is een online-burgerinitiatief dat kritisch is over het beleid van het kabinet t.a.v. de aanpak van Covid-19. De initiatiefnemers interviewen (door hen «verhoren» genoemd) artsen, wetenschappers en andere personen uit verschillende beroepsgroepen.
BPOC2020 stelt dat er ook politieagenten zijn geïnterviewd. Van deze interviews zijn anonieme transcripten openbaar gemaakt. Het is niet mogelijk om hiervan de bron en/of de validiteit vast te stellen.
Bent u bekend met de beelden van demonstraties onder andere op het Malieveld in Den Haag en Museumplein in Amsterdam waarop te zien is dat zowel door de politie als door de ME excessief geweld wordt gebruikt tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Ja, ik ben bekend met beelden waarop het politieoptreden en de reactie van burgers daarop is te zien.
Hoe duidt u dit geweld? Bent u ook van mening dat hier sprake is van excessief geweld jegens burgers?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om die beoordeling te maken. Ik kan en zal die beoordeling niet maken.
Bij verboden demonstraties wordt de menigte altijd eerst en uitgebreid gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Dat brengt met zich mee dat ook vreedzaam demonstrerende burgers daaraan gehoor dienen te geven. Mochten demonstranten desondanks geen gevolg geven aan deze vordering dan is de politie bevoegd om het doel van het politieoptreden desnoods met gebruikmaking van geweld te bereiken. Het politieoptreden biedt personen die van een locatie worden verwijderd geen vrijbrief om zich daartegen met geweld of dreiging daarmee te verzetten.
Omdat met het geweldgebruik gepast moet worden omgegaan, bevat artikel 7 van de Politiewet 2012 waarborgen, zoals de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. De Ambtsinstructie bevat een nadere invulling van die beginselen. Dit geeft de politieambtenaar de benodigde houvast bij het uitoefenen van zijn of haar functie. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid zijn, zoals bij iedere vorm van politieel optreden en zo nodig geweldgebruik, richtinggevend bij de keuze voor de vorm en intensiteit daarvan. Zo probeert de politie in principe elke situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen. De politie en de ME worden goed opgeleid en getraind voor hun taakuitvoering en het eventueel noodzakelijk gebruik van hun geweldbevoegdheid.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de politie?
Indien de politie in een gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij onder gezag van de burgemeester. Deze legt verantwoording af aan de gemeenteraad. Voor het beoordelen van het optreden en gedrag van individuele politieambtenaren is de korpschef vanuit zijn rol van werkgever verantwoordelijk. Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik uiteindelijk politiek verantwoordelijk voor het algehele functioneren van de politie.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de ME?
De inzet van de mobiele eenheid (ME) geschiedt slechts na toestemming van het gezag. De burgemeester heeft gezag over de politieambtenaren die in zijn gemeente zijn belast met de handhaving van de openbare orde en kan de politieambtenaren de daarvoor nodige bevelen te geven. Met betrekking tot die taakvervulling door de politie en eventueel door hem gegeven bevelen, is de burgemeester verantwoording verschuldigd tegenover de gemeenteraad.
Hoe ziet u uw eigen rol, als Minister van J&V, bij het voorkomen van excessief geweld door de politie en de ME tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Als Minister van J&V ben ik politiek verantwoordelijk voor het gebruik van geweld door de politie.
Het bericht dat een klokkenluider bij de politie ernstig gepest werd |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat er een klokkenluider is overgeplaatst naar een ander team omdat de situatie door het klokkenluiden onhoudbaar werd?1
Nee, door de korpschef, de eenheidschef van Rotterdam en de burgemeester van Rotterdam is aangegeven dat de betrokken politiemedewerker uit eigen beweging is overgestapt naar een andere politie-eenheid omdat betrokkene daar een aantrekkelijke loopbaanstap kon maken.
Bent u het ermee eens dat klokkenluiders bescherming dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, dienen te worden beschermd als zij dit melden. Dit zogenaamde «benadelingsverbod» is opgenomen in artikel 47 van de Politiewet 2012. De politie heeft een uitgebreid stelsel van vertrouwenspersonen, tot en met de politieombudsfunctionaris, waarmee geborgd is dat eenieder die een misstand aan de orde wil stellen dat altijd veilig en beschermd kan doen. De procedure voor het melden van een misstand is vastgelegd in paragraaf 2.2 van het Besluit algemene rechtspositie politie. Door deze misstanden te melden dragen zij namelijk bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers.
Hoe beoordeelt u de incidenten bij het Rotterdamse politiekorps, dat vaker in opspraak kwam door racistische uitlatingen van agenten?2, 3, 4, 5
Bent u op de hoogte van de onrust die er zowel maatschappelijk als binnen de politie is doordat de betrokken agenten er slechts met een berisping vanaf kwamen? Zo ja, wat heeft u hierop ondernomen?6
Begrijpt u de agenten die zich hier ongemakkelijk bij voelen en begrijpt u dat dit het werk van de politie bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat uitlatingen van agenten als «weer een Turk minder» op geen enkele manier mogen worden getolereerd? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat dit soort uitlatingen het vertrouwen in de hele politie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Wat is er veranderd en ondernomen door de politietop sinds het zwartboek van diverse politiemedewerkers over een onveilige werksfeer en het negeren van meldingen van racisme?7
Het advies van de politie om na intimidatie online onder een andere naam verder te gaan |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een lokale politicus door de politie werd geadviseerd zijn twitternaam te veranderen nadat hij melding had gemaakt van intimidatie? Kunt u bevestigen of dit het geval is?1
Ja, dit bericht is mij bekend. Een politiemedewerker kan een slachtoffer vertellen wat hij of zij zelf kan doen om een onwenselijke, in potentie bedreigende situatie zo snel mogelijk te beëindigen.
Hoe zou u de actie duiden van de politie om iemand naar aanleiding van intimidatie te adviseren niet langer onder zijn eigen naam zijn mening te uiten online? Welk signaal zou er worden afgegeven aan de daders als dit advies zou worden opgevolgd?
De politie kan een persoon die bedreigd wordt adviseren om iets te doen of na te laten, zodat een onwenselijke en bedreigende situatie voor het slachtoffer snel kan worden beëindigd. Een politiemedewerker kan tot een dergelijk advies besluiten om het slachtoffer te beschermen in afwachting van de resultaten van het opsporingsonderzoek. De veiligheid van het slachtoffer staat voorop. Maar ook in het geval politie en OM van oordeel zijn dat de intimidatie niet strafbaar is, kan de politie het slachtoffer adviseren om bepaalde handelingen al dan niet na te laten. Het is uiteraard aan het slachtoffer zelf om het advies van de politie al dan niet op te volgen.
Deelt u de mening dat de overheid het recht om open en vrij je mening te uiten juist dient te beschermen? Zo ja, hoe strookt dit advies met die constatering?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of dit advies in lijn is met het beleid ten aanzien van aangiften en meldingen van (online) intimidatie? Zo ja, wat is de onderbouwing voor dit beleid? Zo nee, wat kunt u doen om de kennis binnen de politie van omgang met meldingen van (online) intimidatie te vergroten?
Van (strafbare) gedragingen (waaronder (online)bedreiging) kan aangifte worden gedaan of een melding worden gemaakt bij de politie. Het gegeven dat een politiemedewerker een slachtoffer adviseert om zichzelf te beschermen door eigen gedrag aan te passen, staat hier niet aan in de weg. Dit advies wordt gegeven uit de overweging dat de veiligheid van het slachtoffer voorop staat of mogelijkerwijs gevaar loopt.
Politiegeweld bij een demonstratie op het Malieveld. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amnesty: disproportioneel politiegeweld bij coronaprotest Malieveld»?1
Ja.
Erkent u dat op beelden onder meer te zien is dat agenten mensen met een wapenstok op het hoofd sloegen, dat een politiehond werd ingezet als geweldsmiddel bij een aanhouding van een persoon die al op de grond lag en dat een journalist, een cameraman en een beveiliger werden geraakt door een waterkanon?
Iedere vorm van gebruik van geweld maakt indruk. Beeldmateriaal geeft echter niet altijd een goed en betrouwbaar inzicht in wat aan het betreffende geweldgebruik vooraf is gegaan. Voor ieder geweldgebruik van de politie geldt dat dit moet worden gemeld conform de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Vervolgens dient het geweld intern bij de politie en in sommige gevallen door het OM, te worden beoordeeld op rechtmatigheid.2 Dat is hier niet anders en wordt op dit moment door de politie gedaan. Het OM heeft laten weten daarbij mee te kijken.3 Indien nodig wordt hier binnen de lokale driehoek nader over gesproken.
Het oordeel of er wel of niet sprake is geweest van disproportioneel geweldgebruik is niet aan mij maar aan de autoriteiten die dat geweldgebruik onderzoeken en beoordelen. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om vooruitlopend op de uitkomsten van het hiervoor beschreven beoordelingsproces, apart een onderzoek te laten uitvoeren.
Deelt u de inschatting van Amnesty International dat beelden van het politieoptreden tijdens de demonstratie wijzen op disproportioneel geweld tegen demonstranten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar het politieoptreden tijdens deze demonstratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomst van het onderzoek met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Vormen de beelden van de inzet van de politiehond tijdens de demonstratie en de recente uitzendingen van Zembla voor u aanleiding om te onderzoeken of de drempel om een hond in te zetten te laag ligt, zoals Amnesty International stelt? Zo nee, waarom niet?2, 3
De geldende Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren bevat slechts één bepaling die ziet op de inzet van een hond (artikel 15).
Omdat al langere tijd de wens bestond om de inzetcriteria voor de hond aan te passen, is op 5 februari jl. een wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren gepubliceerd (hierna: Ambtsinstructie tweede tranche).6 Conform de eerdere aanbeveling van de Nationale ombudsman, zijn in de Ambtsinstructie tweede tranche de inzetcriteria voor de surveillancehond nader gepreciseerd. Zo is omschreven dat de inzet van de surveillancehond onder andere geoorloofd is ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken. De inzet geschiedt aangelijnd. Daarnaast zijn ook de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit richtinggevend bij de keuze voor de vorm en de intensiteit van iedere vorm van geweldgebruik door de politie.
De inzetcriteria in de Ambtsinstructie tweede tranche voor de surveillancehond en de AOT-hond zijn met grote zorgvuldigheid tot stand gekomen, op basis van zowel de aanbevelingen van de Nationale ombudsman als het adviesrapport «De gebeten hond». De Ambtsinstructie tweede tranche treedt naar verwachting medio 2021 in werking, nadat alle opsporingsambtenaren conform de nieuwe instructie zijn opgeleid.
De politie zal uiterlijk in 2026 de geweldsmiddelen onder het niveau van het vuurwapen evalueren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de inzet van de surveillancehond.
Op grond van het bovenstaande is er geen reden om thans te onderzoeken of de inzetcriteria voor de hond aangepast moeten worden.7
De structurele mishandeling van honden in training bij leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV). |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de aflevering van Zembla van 11 maart 2021, waarin te zien was dat honden in training bij leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV) nog steeds worden mishandeld, onder andere door schoppen, stokslagen en met stroomapparatuur?1
Ja.
Erkent u, nu in drie jaar tijd in vier televisieprogramma uitgebreid aandacht is besteed aan grove misstanden tijdens de training van toekomstige politiehonden door de KNPV, dat hier sprake is van structurele en ernstige misstanden en dat de situatie anno 2021 niet is verbeterd ten opzichte van 2018? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat structurele problemen vragen om structurele oplossingen en bent u bereid deze op korte termijn te nemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?2, 3, 4, 5
Iedere vorm van dierenmishandeling is er een teveel. De berichten in de media schetsen een beeld van jarenlange, structurele misstanden. Ikzelf kan alleen afgaan op de gegevens zoals die bekend zijn bij de politie. Op basis daarvan zijn de omvang van het thema en daarmee het structurele karakter niet te duiden.
Er zijn bij de politie meldingen bekend die, net als de beelden uit de uitzendingen, wijzen op enkele van de 300 bij de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (hierna: KNPV) aangesloten verenigingen. Naar aanleiding van die meldingen is telkens actie ondernomen.
Kunt u in detail aangeven welke maatregelen u getroffen heeft naar aanleiding van de uitzendingen van Rambam, Undercover in Nederland en beide uitzendingen van Zembla? Kunt u aangeven welke maatregelen u genomen heeft naar aanleiding van de Kamervragen (Kamerstuk die daarover gesteld zijn?6, 7
Zoals ik u in mijn beantwoording van uw schriftelijke vragen van 26 oktober 2020 reeds heb gemeld, heeft de politie naar aanleiding van de beelden in het tv-programma «Undercover in Nederland» een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.8 Dit onderzoek loopt nog.
Naar aanleiding van de recente uitzending van Zembla wordt door de politie, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Bij de selectie van een geschikte hond worden met individuele africhters afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een koopcontract. Mocht blijken dat een africhter zich niet aan deze afspraken houdt, dan wordt de relatie met deze africhter per direct verbroken. Daarnaast wordt door de politie onderzocht of het contract kan worden aangevuld met een boeteclausule.
Tevens heb ik de politie gevraagd bij de aanschaf van honden meer aandacht te hebben voor signalen waaruit blijkt dat de honden met dieronvriendelijke methoden zijn getraind of afgericht.
Bent u bereid de relatie tussen de politie en andere overheidsinstanties en de KNPV en haar leden onmiddellijk op te schorten? Zo nee, waarom niet?
De politie betrekt, evenals andere overheidsinstanties die met honden werken, honden van particuliere hondentrainers waarvan wordt verwacht dat deze de honden middels diervriendelijke methoden hebben afgericht en getraind. De KNPV heeft 300 aangesloten verenigingen met ieder vele aangesloten hondentrainers en bijbehorende getrainde honden. De genoemde misstanden maken niet dat ik de conclusie trek dat de algehele relatie met de KNPV en al haar leden moet worden opgeschort. Uiteraard worden geen honden afgenomen van trainers waarvan bekend is dat zij aversieve trainingsmethoden gebruiken. Wel is door mijn departement extra benadrukt dat ook van de koepelorganisatie wordt verwacht dat zij een actievere rol gaat vervullen in het tegengaan van misstanden bij de training van honden door leden van aangesloten verenigingen. Inmiddels heb ik van de voorzitter van de KNPV begrepen dat vorig jaar al stappen in die richting zijn genomen.
Bent u bereid de export van politiehonden die getraind zijn door leden van de KNPV met onmiddellijke ingang te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Juridisch is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen leden en niet-leden van de KNPV bij de export van politiehonden.
Wat vindt u ervan dat in het keuringsreglement van de KNPV staat dat honden met een stok mogen worden geslagen en dat beschreven staat hoe die stokslagen het beste kunnen worden toegediend, zoals «de stokslag moet bij voorkeur gegeven worden van voren naar achteren over de rug van de hond»? Betekent dit volgens u dat dierenmishandeling structureel deel uitmaakt van de training van politiehonden door de KNVP? Zo nee, waarom niet?8, 9
De KNPV is een zelfstandige, private vereniging voor de sport met en de training van honden en heeft ruim 300 aangesloten verenigingen. Bij een dergelijke organisatie past het niet dat er met stokslagen wordt getraind.
De KNPV heeft aangegeven dat in het keuringsreglement staat dat bij één oefening een dragelijke stokslag mag worden gegeven, die niet gericht mag zijn op de poten of kop van de hond. De daarbij gebruikte «stok» moet een wilgenteen zijn die eenvoudig breekt bij geringe weerstand.
Bij de politie in gebruik zijnde honden worden wel getraind op het kunnen omgaan en weerstaan van soms gewelddadig gedrag van personen. Dit is noodzakelijk om te testen of de hond moedig is en weerstand kan bieden aan op de hond uitgeoefend geweld bij het uitvoeren van de politietaak.
Wat vindt u ervan dat het veroordeelde lid van de KNVP in de uitzending van Zembla van 11 maart 2021 stelt dat het mishandelen van de honden op trainingen door zeker 90% van de leden van de KNPV gebeurt, maar dat er slechts enkele leden veroordeeld zijn, omdat in die gevallen de mishandelingen toevallig gefilmd zijn? Hebt u aanwijzingen om aan deze uitspraak te twijfelen? Zo ja, waarom?
Ik heb geen bewijs dat deze uitspraak klopt. Als de betreffende persoon beschikt over informatie dat leden van de KNPV dieren mishandelen, roept de politie hem op om daarvan aangifte doen en/of dit te melden bij het hoofdbestuur van de KNPV zodat actie ondernomen kan worden. Als aangifte wordt gedaan, onderzoekt de politie deze en kan het OM op basis daarvan besluiten om een onderzoek in te stellen en bij voldoende bewijskracht tot strafvervolging overgaan.
Vindt u uw vertrouwen in de KNPV om de structurele dierenmishandeling onder hun leden effectief aan te pakken nog gerechtvaardigd?
De context van de vraag die tijdens de uitzending werd getoond was anders dan in uw vraag wordt aangegeven. De nieuwe voorzitter van de KNPV kwam aan het woord en gaf aan op te treden zodra bij hem misstanden van dierenmishandeling bekend werden. Ik heb geen reden om aan deze uitspraak te twijfelen.
Vindt u uw vertrouwen dat dierenmishandeling wordt gemeld bij de KNPV dan wel bij de politie of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nog gerechtvaardigd in het licht van de uitspraak van de voorzitter van de KNPV dat hij sinds zijn aantreden in augustus 2020 geen meldingen van dierenmishandeling heeft gehad, maar dat een KNPV zonder dierenmishandeling «een illusie zou zijn»?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel meldingen over dierenmishandeling door leden van de KNPV zijn er bij de politie of NVWA binnengekomen in het afgelopen jaar?
Uit de politiegegevens is niet te herleiden of een geval van dierenmishandeling al dan niet een relatie heeft met de KNPV.
Bent u bereid actief en regelmatig te gaan controleren en handhaven bij alle leden van de KNPV?
De afweging aangaande nut en noodzaak voor het organiseren van toezicht en handhaving vindt vooral lokaal plaats op basis van de signalen die de politie bereiken. Ik hoop ook dat iedereen die getuige is van mishandeling van dieren dit meldt bij de politie, ongeacht of dit hondentrainers, politiemensen of anderen zijn. Daarnaast heb ik de politie gevraagd meer aandacht te hebben voor signalen van mishandeling bij de afname van honden.
Klopt het dat medewerkers van de politie bestuursfuncties bekleden bij KNPV aangesloten verenigingen? Vindt u deze functies verenigbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om het politiemedewerkers te verbieden om bestuursfuncties te bekleden bij de KNPV?
Het is mij bekend dat sommige medewerkers van de politie in privétijd bestuursfuncties bekleden bij enkele bij de KNPV aangesloten verenigingen. Daaruit vloeit wat mij betreft geen sterke verwevenheid voort tussen de politie en een vereniging. Het staat individuele politiemensen vrij om in privétijd lid te zijn van een vereniging of daar een bestuursfunctie te bekleden, mits geen sprake is van belangenverstrengeling en deze functies een goede uitvoering van de taken als politieambtenaar niet belemmeren.
Klopt het dat de politie weet van de mishandelingen bij de Brabantse KNPV-vereniging, zoals de voorzitter van deze vereniging zegt? Wat vindt u daarvan?
De plaatselijke politie heeft drie meldingen ontvangen van mogelijke dierenmishandeling bij die vereniging. Na twee van die drie meldingen zijn politiemedewerkers bij die vereniging gaan kijken, maar er was geen bewijs van strafbare feiten te vinden. De politie heeft meer meldingen ontvangen ten aanzien van die vereniging, maar deze hadden te maken met andere zaken, zoals door omwonenden ervaren overlast en mogelijke niet-naleving van de vergunningsvoorwaarden door die vereniging.
Naar aanleiding van de door u genoemde tv-uitzending is de politie in overleg met het Openbaar Ministerie om te bezien of er voldoende aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek. De uitkomst daarvan is nog niet bekend.
Hoe ver bent u met het verkennen van de mogelijkheid van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden?
Vanuit Defensie en politie is de wens geuit om de mogelijkheid van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden te verkennen. Gesprekken daartoe hebben reeds plaatsgevonden. Vanwege de maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het coronavirus is deze ontwikkeling echter vertraagd.
Bent u in de tussentijd bereid politiehonden alleen nog te kopen van enkele gecontroleerde, geregistreerde en gecontracteerde leveranciers?
De politie schaft geen honden meer aan van africhters die gebruik maken van aversieve trainingsvormen. Daar wordt aandacht aan besteed bij de aanschaf. Mocht de politie ontdekken dat een particulier waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, dan wordt de relatie met de betreffende particulier direct beëindigd. Zoals gezegd heb ik de politie daarnaast gevraagd om bij de aanschaf van honden, meer aandacht te hebben voor signalen dat de honden tijdens het africhten of bij de training zijn mishandeld.
De politie onderzoekt tevens of het mogelijk is om het koopcontract aan te scherpen met een boeteclausule. De boeteclausule zou moeten inhouden dat als na de koop blijkt dat de hond niet overeenkomstig de afspraken is getraind, de africhter dan een boete kan worden opgelegd.
Vindt u het ook zorgwekkend dat de politie en andere overheidsinstanties waarschijnlijk veel honden in dienst hebben die tijdens hun training mishandeld zijn?
Het aankoopbeleid van de politie is erop gericht om alleen honden af te nemen die middels diervriendelijke methoden zijn afgericht en getraind. Ik heb geen reden om aan te nemen dat veel van die honden tijdens hun training mishandeld zouden zijn.
Bent u bereid het verbod op het gebruik van stroomapparatuur bij honden die worden opgeleid door leden van de KNPV actief en regelmatig te gaan controleren en handhaven? Zo nee, hoe weet u dan zeker dat er geen honden meer zullen worden aangeschaft die met stroom getraind zijn?10
Dat gebruik van stroomapparatuur bij de training van honden ongewenst is, hoort in eerste instantie een opvatting te zijn in de trainingsomgeving. Verenigingen dienen hierin een actieve rol te kiezen. Gebruik van stroomapparatuur is nog niet verboden. Er wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om een dergelijk verbod in te stellen. Vooruitlopend hierop worden al geen honden meer afgenomen die zijn getraind met gebruik van een stroomband
Vindt u nog steeds dat de politiehond omschreven kan worden als een «doelmatig wapen» als de training van de honden enerzijds gepaard gaat met structureel geweld tegen de dieren als stokslagen, schoppen en slaan en het gebruik van stroombanden en als tegelijk blijkt dat de politiehond, wanneer deze wordt ingezet als geweldsmiddel, in veel gevallen niet meer loslaat en de arrestant vaak ernstig verwondt? Zo ja, kunt u uitleggen wat daar doelmatig aan is?
Ja, de surveillancehond is een doelmatig geweldsmiddel. De aanname dat de training van de honden bij de politie gepaard gaat met structureel geweld en gebruik van stroombanden herken ik niet. De tv-uitzendingen hieromtrent laten een aantal incidenten zien, verspreid over meerdere jaren. Dit laat onverlet dat de unieke vaardigheden van een surveillancehond er zorg voor dragen dat het dier doelmatig kan worden ingezet in het belang van een veilige samenleving. Er is (nog) geen vergelijkbaar vervangend geweldsmiddel beschikbaar.
Bent u inmiddels bereid om een breed onderzoek te laten verrichten naar de doelmatigheid en wenselijkheid van de inzet van politiehonden als geweldsmiddel? Zo nee, waarom niet?
De politie zal uiterlijk in 2026 de geweldsmiddelen onder het niveau van het vuurwapen evalueren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de inzet van de surveillancehond als geweldsmiddel.
Welke alternatieven voor de inzet en het gebruik van politiehonden onderzoekt u?
In mijn eerdere beantwoording van Kamervragen van het lid Wassenberg (PvdD) heb ik gemeld dat de politie heeft aangegeven dat zij relevante ontwikkelingen met betrekking tot de inzet van honden als geweldsmiddel continu in de gaten houdt.12 Er is tot op heden nog geen geschikt alternatief voor de inzet van honden ten aanzien van crowd control, crowd management en riot control. In die situaties werkt de inzet van deze dieren – meer dan elk ander middel – de-escalerend.
Het bericht 'Politiehonden in opleiding nog steeds mishandeld' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiehonden in opleiding nog steeds mishandeld»?1
Ja.
Kent u de signalen van mishandeling van politiehonden bij de Brabantse Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV), een private opleider, waarbij de honden worden geslagen met een stok, slipkettingen worden gebruikt en ook een veedrijver wordt ingezet? Zo ja, wat heeft u gedaan nadat deze signalen bij u bekend werden?
Ik ken geen andere signalen dan die tijdens de door u genoemde tv-uitzending zijn getoond of die bekend zijn bij de politie. Op grond van deze uitzending wordt door de politie, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast heb ik de politie gevraagd bij de aanschaf van honden meer aandacht te hebben voor signalen dat bij de training en africhting van honden dieronvriendelijke methodes zijn gebruikt.
Klopt het dat deze incidenten met mishandeling van politiehonden niet op zichzelf staan, maar dat het nog altijd op grote schaal voorkomt? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot de omvang van deze praktijk is dan wel hoe vaak u signalen heeft ontvangen?
Iedere vorm van dierenmishandeling is er een teveel. De berichten in de media schetsen een beeld van jarenlange, structurele misstanden. Ikzelf kan alleen afgaan op de gegevens zoals die bekend zijn bij de politie. Op basis daarvan wordt niet de indruk gewekt dat het hier gaat om een structureel probleem.
De KNPV is een zelfstandige private vereniging voor de sport met en de training van honden en heeft ruim 300 aangesloten verenigingen. De opleidingsterreinen bevinden zich om verschillende redenen over het algemeen op besloten locaties. Onafhankelijke waarnemingen van de gebruikte omgangs- en trainingsvormen zijn daardoor moeilijk te realiseren.
Er zijn bij de politie meldingen bekend die, net als de beelden uit de uitzendingen, wijzen op één van die verenigingen. Zoals gezegd wordt naar aanleiding daarvan onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat de inzet van stokslagen, slipkettingen en het gebruik van veedrijvers onacceptabel is bij het trainen van politiehonden? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij het trainen van honden is het slaan met kettingen, gebruik van veedrijvers en de structurele inzet van stokslagen onacceptabel. Bij de politie in gebruik zijnde honden worden wel getraind op het kunnen omgaan en weerstaan van soms gewelddadig gedrag van personen. Hierbij wordt gebruik wordt gemaakt van een droge, dunne (pink-dikte) «stok» die bij het raken van de hond breekt. Daarbij mag niet worden gericht op poten of kop. Dit is noodzakelijk om te testen of de hond moedig is en weerstand kan bieden aan op de hond uitgeoefend geweld bij het uitvoeren van de politietaak.
Kunt u toelichten of de politie aanwijzingen heeft gehad dat politieagenten weet hadden van mishandeling bij deze private organisaties en geen meldingen hebben gemaakt, aangezien de politie terecht stelt dat het «onwenselijk (is) als er politiemensen zijn, die weet hebben van mishandelingen binnen de KNPV en dat niet melden»? Zo ja, welke maatregelen zijn tegen deze agenten getroffen?
De politie heeft geen aanwijzingen dat politieagenten weet hadden van de mishandelingen. Wel zijn externe meldingen ontvangen van mogelijke dierenmishandeling bij een vereniging. Naar aanleiding daarvan zijn politiemedewerkers bij de vereniging gaan kijken. Daar zijn toen geen bewijzen voor strafbare feiten gevonden. Zoals gezegd wordt naar aanleiding van de uitzending van Zembla op dit moment onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Is inmiddels in koopcontracten tussen de politie en aanbieders van politiehonden vastgelegd dat een boete wordt opgelegd indien de honden niet volgens de afspraken getraind zijn? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?
De politie onderzoekt of het mogelijk is om het koopcontract aan te scherpen met een boeteclausule. De boeteclausule zou moeten inhouden dat aan de africhter een boete kan worden opgelegd, als na de koop blijkt dat de hond niet overeenkomstig de afspraken is getraind.
Wordt bij geconstateerde mishandeling van politiehonden de verkopende partij geschrapt van de lijst van partijen waarbij politiehonden gekocht kunnen worden door de politie? Zo nee, hoezo niet?
Ja, indien een africhter is veroordeeld vanwege dierenmishandeling, of bij de politie bekend is dat een africhter dieronvriendelijke methodes gebruikt, neemt de politie van deze africhter geen honden meer af. Daarnaast heb ik de politie zoals gezegd gevraagd bij de aanschaf van honden meer aandacht te hebben voor signalen dat bij de training en africhting van honden dieronvriendelijke methodes zijn gebruikt.
Wordt bij geconstateerde mishandeling van politiehonden tijdens hun training altijd aangifte gedaan tegen de trainer/verkopende partij? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd? Zo nee, hoezo niet?
Dat kan ik niet beoordelen. Als een strafbaar feit wordt geconstateerd, kan daar door iedereen aangifte of melding van worden gedaan. Als de politie zelf een strafbaar feit constateert, wordt vanzelfsprekend opgetreden. Als iemand anders dat constateert en dit meldt, adviseert de politie om aangifte te doen. Dit is voor de politie noodzakelijk om een onderzoek te kunnen instellen.
Deelt u de mening dat organisaties die herhaaldelijk worden gestraft voor het mishandelen van honden bij de training een houdverbod opgelegd moeten krijgen? Zo ja, bent u bereid deze mogelijkheid in de wet op te nemen?
Een houdverbod kan alleen opgelegd worden aan houders van dieren. De KNPV is geen houder maar slechts een overkoepelende organisatie waar men lid van kan zijn.
De uitvoering van toezeggingen en moties van het Notaoverleg 'In Nederland beslis je over je eigen leven' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Van Wijngaarden/Gijs van Dijk1? Is inmiddels een meerjarig interdepartementaal actieprogramma eergerelateerd geweld opgezet? Zo ja, bij welk ministerie is dit ondergebracht en wie is daarmee het aanspreekpunt van de aanpak van eergerelateerd geweld?
Ik heb uw Kamer op 18 maart 2021 geïnformeerd over de voortgang van de actieagenda schadelijke praktijken. Met deze brief is onder meer uitvoering gegeven aan de volgende moties:
Kortheidshalve verwijs ik u naar de voortgangsbrief schadelijke praktijken waarmee uw Kamer is geïnformeerd over de uitvoering van deze moties.2
Het voornemen was om de Tweede Kamer met de voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis voor het kerstreces te informeren over de actieagenda schadelijke praktijken, inclusief de moties en toezeggingen op dit terrein. Dit bleek niet haalbaar gelet op onder meer de doorlooptijd van het onderzoek naar maagdenvlieshersteloperaties. Vervolgens heb ik, in overleg met de Minister voor Rechtsbescherming, het besluit genomen uw Kamer integraal te informeren over de aanpak schadelijke praktijken. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 21 december 2020.3
Kunt u toelichten hoe het staat met de onderzoeken naar het zwaarder straffen van eergerelateerd geweld? Wat betekent dit voor het strafmaximum bij medeplichtigheid aan verschillende vormen van eergerelateerd geweld?
In de motie Van Wijngaarden/Peters4 is verzocht om te onderzoeken of eergerelateerd zwaarder bestraft kan worden. Ter uitvoering van deze motie wordt in kaart gebracht hoe eergerelateerd geweld nu bestraft wordt. Hiervoor wordt de registratie van het OM en de Rechtspraak geanalyseerd. In aanvulling hierop wordt ook een uitvraag gedaan bij de officieren van justitie om de cijfers beter te kunnen duiden. Deze uitvraag loopt in ieder geval tot de zomer van 2021. De exacte looptijd hangt samen met de hoeveelheid en de diversiteit van de zaken die gemeld worden. Parallel hieraan wordt aan onderzoekers de vraag voorgelegd of en op welke wijze het juridisch mogelijk is om deze zaken zwaarder te straffen en welk effect hiervan verwacht wordt. Hierbij wordt ook naar de verschillende deelnemingsvormen, zoals medeplichtigheid, gekeken.5 Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer in de volgende voortgangsbrief Geweld hoort nergens thuis geïnformeerd.
Wanneer kan de Kamer een concreet voorstel van het kabinet ontvangen om huwelijkse uitbuiting effectiever aan te kunnen pakken, zoals verzocht in de motie-Jasper van Dijk/Van Wijngaarden2? Moet voor de gewenste verbetering de strafbaarstelling van mensenhandel gewijzigd worden, of wordt gekozen voor een andere route?
Bij huwelijkse uitbuiting lijkt, net als bij huwelijksdwang en eergerelateerd geweld, sprake te zijn van een inperking van het recht om zelf te beschikken over lichaam en leven. Het Parool7 schrijft in een artikel op 27 augustus 2020 dat deze praktijk vooral voorkomt bij «verborgen vrouwen». Uit de verkenning naar schadelijke praktijken8 van Andersson, Elffers en Felix blijkt dat het bij verborgen vrouwen gaat om vrouwen die gedwongen door de partner en/of één of meerdere leden van hun (schoon)familie in lichte, matige of ernstige isolatie leven. Zij zijn veelal slachtoffer van een vorm van directe of indirecte opsluiting, dan wel intimidatie, huiselijk geweld en/of dwangarbeid. Deze vrouwen bevinden zich in een afhankelijke en kwetsbare positie waardoor zij vatbaarder zijn voor uitbuiting.
Om dergelijke praktijken aan te pakken, is het van belang in te zetten op het eerder en beter in beeld krijgen van schadelijke praktijken. Daarom gaat Pharos een brede voorlichtingscampagne over schadelijke praktijken ontwikkelen. Het doel hiervan is om (potentiële) slachtoffers, professionals en omstanders gericht te bereiken. Binnen deze campagne wordt ook aandacht besteed aan huwelijkse uitbuiting.
Daarnaast werken de Ministers van OCW en SZW aan mentaliteitsverandering door de kennis over en bewustwording van het recht op zelfbeschikking bij gesloten gemeenschappen te vergroten. In de eerdergenoemde voortgangsbrief schadelijke praktijken bent u geïnformeerd over de extra impuls, die zal worden gegeven aan de preventieve aanpak ter bevordering van het recht op zelfbeschikking. Hierbij zal, indien dit een relevant onderscheid is, ook apart aandacht zijn voor huwelijkse uitbuiting. Over de concrete invulling wordt u in de volgende voortgangsrapportage «Geweld hoort nergens thuis» geïnformeerd.
In een situatie van huwelijkse uitbuiting kan reeds vervolgd worden voor mensenhandel. Afhankelijk van de omstandigheden kan ook op andere gronden worden vervolgd, zoals op grond van dwang (artikel 284 Wetboek van Strafrecht (Sr)) of wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Sr). Zoals eerder is toegezegd door de Minister voor Rechtsbescherming, wordt momenteel in samenspraak met ketenpartners en wetenschappers verkend of en, zo ja, hoe een wijziging van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Sr) kan bijdragen aan de bestrijding van handel in en uitbuiting van mensen, en het profiteren daarvan.9 Uw Kamer ontvangt voor de zomer van 2021 verslag van deze verkenning. Wanneer door een volgend kabinet besloten wordt tot een aanpassing van het mensenhandel-artikel, dan zullen hierin de vragen rondom huwelijkse uitbuiting betrokken worden. Gezien de aard van het fenomeen is dit de beste route om verbetering van de strafbaarstelling te onderzoeken.
Deelt u de mening dat te allen tijde voorkomen moet worden dat de hernieuwde vrijheid na de coronacrisis voor vrouwen zou kunnen leiden tot nog grotere gevangenschap?
Ik deel de mening dat voorkomen moet worden dat de eerder genoemde «verborgen vrouwen» tijdens en na de crisis gedwongen worden in nog verdergaande isolatie en gevangenschap te leven. Het kabinet heeft, ook voor mensen in dergelijke situaties, een aantal maatregelen genomen, zoals het financieren van de chatfunctie bij Veilig Thuis, voor mensen die thuis niet ongemerkt kunnen bellen, en het introduceren van het codewoord masker 19, dat bij apothekers onopvallend genoemd kan worden om direct hulpverlening in gang te kunnen zetten. Daarnaast hebben bijvoorbeeld artsen, het LKHA en FSAN aandacht voor vrouwen die het risico lopen slachtoffer te worden van vrouwelijke genitale verminking of huwelijksdwang. Ik deel uw opvatting dat ook na de corona-crisis inzet nodig is om slachtoffers van schadelijke praktijken eerder en beter in beeld te krijgen en/of de praktijken te stoppen en duurzaam op te lossen. De aangekondigde maatregelen in de actieagenda schadelijke praktijken dragen daar aan bij. Daarnaast ben ik doorlopend in gesprek met gemeenten, kenniscentra, migrantenorganisaties, artsen, Veilig Thuis en politie om te bezien of extra maatregelen noodzakelijk zijn.
Hoe staat het met de verzochte ontwikkeling van civielrechtelijke instrumenten naar het voorbeeld van de «forced marriage protection orders» in het Verenigd Koninkrijk om dit te voorkomen? Klopt het dat u de Kamer niet voor het kerstreces heeft kunnen informeren over de verbetering van de inzet van dergelijke instrumenten? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat professionals op Schiphol die dreigende genitale verminking moeten gaan signaleren, dit niet kunnen effectueren zolang het vliegverkeer stilligt? Hoe snel kan deze signalering worden opgestart indien het vliegverkeer weer mogelijk is? Zijn de betrokken professionals op dat moment klaar om direct aan de slag te gaan, zodat wordt voorkomen dat meisjes en vrouwen het risico lopen genitaal verminkt te worden?
Ja, met dit feit ben ik bekend. Omdat door de coronacrisis het vliegverkeer in grote mate stil ligt, hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik prioriteit gegeven aan maatregelen in de actieagenda die op dit moment kunnen worden uitgevoerd. De voorbereidende werkzaamheden voor de uitvoering van deze maatregel zijn inmiddels gestart. Er is een werkgroep opgericht met de betrokken organisaties waaronder de Koninklijke Marechaussee en NIDOS met ondersteuning van de Britse politie.
Deze werkgroep gaat met twee trajecten aan de slag: ten eerste de ontwikkeling en invoering van een waarschuwingssysteem voor slachtoffers van dreigende vrouwelijke genitale verminking naar het voorbeeld van Birmingham Airport (Verenigd Koninkrijk). Hierbij wordt onderzocht welke uitingen (zoals stickers, of video’s) op Schiphol mogelijk zijn. Ten tweede wordt verkend welke proactieve interventies mogelijk zijn voor signalering van dreigende vrouwelijke genitale verminking voorafgaand aan en tijdens de reisbewegingen van meisjes (en hun familie). Dit is in aanvulling op de procedure die al gevolgd wordt voor potentiële slachtoffers die bekend zijn bij de jeugdbescherming. Bij een meer proactieve benadering is het voorkomen van profilering van specifieke bevolkingsgroepen een belangrijk aandachtspunt.
Naar verwachting zijn de betrokken professionals in het tweede kwartaal 2022 klaar om aan de slag te gaan.
Deelt u de mening dat genitale verminking en de behandeling ervan zo snel mogelijk moet worden opgenomen in de diagnose behandelcombinatie (dbc)? Zo ja, hoe staat het met de gesprekken tussen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de betrokken beroepsgroep? Welke belemmeringen zijn er nog om de behandeling van genitale verminking op te kunnen nemen in de dbc, hoe kunnen die worden weggenomen en op welke termijn is dit haalbaar?
Het klopt dat een onderdeel van de zorg voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking, zoals genoemd in de medische leidraad, op dit moment nog niet geregistreerd kan worden door de medisch specialist. Op dit moment wordt alleen de clitorisreconstructie geregistreerd. Ik deel de mening dat het van belang is om alle zorg voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking te kunnen registreren. Voordat dit opgenomen kan worden in het Diagnose Behandelcombinatie (dbc)-systeem is het noodzakelijk voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat de organisatie van zorg duidelijk is. Zoals aangegeven in de antwoorden op uw vragen ingezonden op 17 december 2020 (over het voorkomen en bestrijden van genitale verminking), zijn de beroepsgroep en de NZa hierover in gesprek. Wanneer hier meer over bekend is, wordt gekeken hoe de zorg voor deze slachtoffers in de dbc’s opgenomen kan worden. Voor de overige zorg genoemd in de leidraad is de bekostiging (in de medisch specialistische zorg) geregeld.
Bent u bekend met de vragenlijst van Perined die bij de vroege intake bij een zwangerschap wordt afgenomen? Klopt het dat hier een vraag wordt gesteld over genitale verminking, maar dat deze niet verplicht is om in te vullen? Deelt u de mening dat goede registratie kan bijdragen aan het in kaart brengen en vervolgens aanpakken van genitale verminking? Kunt u met de betrokken beroepsorganisaties in gesprek gaan om deze vraag ook verplicht onderdeel van de vragenlijst te laten maken?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vrouwelijke genitale verminking (VGV) is onderdeel van de vragenlijst van Perined die ingevuld wordt door verloskundig zorgverleners. Een uitvraag bij Perined toont aan dat dit onderdeel van de vragenlijst bij een beperkt aantal wordt ingevuld, omdat dit bij een kleine groep vrouwen voorkomt. Het precieze aantal gevallen van genitale verminking VGV is niet bekend en daarom is het op basis van de vragenlijst niet mogelijk om te constateren of sprake is van eventuele onderrapportage. Tegelijkertijd deel ik de opvatting dat goede registratie een bijdrage kan leveren aan het in kaart brengen van de problematiek. Naast het belang van de zorg voor deze vrouwen was dit een belangrijke reden voor opname van dit onderwerp in de vragenlijst en is hier door beroepsverenigingen expliciet aandacht aan besteed. Dit is in latere jaren herhaald. Het invullen van de vragen over vrouwelijke genitale verminking is onderdeel van de standaard voorlichting over de Perined-vragenlijst en de wijze van invullen. Ik ga in gesprek met de betrokken beroepsorganisaties om te verkennen in hoeverre het mogelijk en wenselijk is om VGV een verplicht onderdeel van de vragenlijst te maken en informeer uw Kamer in de eerstvolgende voortgangsrapportage «Geweld hoort nergens thuis» over de uitkomsten.
Deelt u de mening dat maagdenvlieshersteloperaties niet mogen voorkomen in Nederland? Kunt u toelichten hoe vaak maagdenvlieshersteloperaties zijn voorgekomen in Nederland sinds de wijziging van het standpunt van de betrokken beroepsgroep in augustus 2020?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer komt u, indien de schadelijke praktijk van maagdenvlieshersteloperaties nog voorkomt, met een verbod op maagdenvlieshersteloperaties? Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verzoek om te kijken of het aanzetten tot maagdenvlieshersteloperaties of het reclame maken voor deze operaties strafbaar kan worden gesteld? Bent u van plan dit ook te doen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Klappen en stroomstoten: politiehonden bij training mishandeld' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klappen en stroomstoten: politiehonden bij training mishandeld»?1
Ja.
Klopt het dat bij particuliere verenigingen die verantwoordelijk zijn voor het trainen van politiehonden, honden nog altijd worden mishandeld?
Ik heb kennisgenomen van de beelden uit het tv-programma Zembla waarop te zien is dat een persoon tijdens het africhten en trainen van politiehonden dieronvriendelijke methoden gebruikt. Ik benadruk dat het hier over het algemeen niet gaat over honden die voor de politie bedoeld zijn en dat de benaming «politiehonden» hierbij verwarrend kan zijn. De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging die ruim 300 aangesloten verenigingen heeft. De leden van deze verenigingen trainen honden om deze geschikt te maken voor de verkoop aan onder andere overheidsdiensten in binnen- en buitenland. De Nederlandse politie is slechts een van deze overheidsdiensten. De wijze waarop de KNPV omgaat met het aanpakken van eventuele misstanden is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de vereniging. Indien er voldoende concrete aanwijzingen zijn om strafbare feiten aannemelijk te maken, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek naar mogelijke dierenmishandeling starten. Naar aanleiding van de uitzending van Zembla wordt momenteel door de politie, in opdracht van het OM, bij één vereniging onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het dat het geen incidenten zijn en tevens dat veel KNPV-trainers nog steeds geweld gebruiken bij het opleiden van de honden? Zo ja, waarom wordt hier niet tegen opgetreden, aangezien dierenmishandeling een strafbaar feit is, iets dat u zelf ook hebt erkend in de beantwoording van eerdere Kamervragen over hetzelfde onderwerp?2
Mede door het door u aangehaalde bericht is het bekend dat bij het opleiden van honden door een aantal trainers grensoverschrijdende trainingsvormen worden toegepast. Dat betreur ik ten zeerste.
De opleidingsterreinen bevinden zich om verschillende redenen over het algemeen op besloten locaties. Onafhankelijke waarnemingen van de gebruikte omgangs- en trainingsvormen zijn daardoor moeilijk te realiseren. Op basis van de data in de politieregistratiesystemen is de omvang van het thema niet te duiden.
In de uitzending van het tv-programma Zembla werd beeldmateriaal getoond dat herleidbaar is naar één vereniging. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is in opdracht van het OM een onderzoek ingesteld om te zien of voldoende aanknopingspunten bestaan voor een strafrechtelijk onderzoek.
Meldingen over het gebruik van geweld bij de training van honden worden bij de politie in behandeling genomen. Daar waar de gemelde feiten en omstandigheden voldoende aanwijzingen bieden, wordt een politieonderzoek ingesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het binnen de politie aanwezige vakmanschap. Ieder basisteam binnen de politie is verbonden met het netwerk van specialisten voor dierenmishandeling en dierenwelzijn. De voornoemde meldingen worden met inzet van die expertise behandeld.
Zoals ik eerder in mijn beantwoording van schriftelijke vragen van 26 oktober 2020 reeds heb gemeld, heeft de politie naar aanleiding van de beelden in het tv-programma «Undercover in Nederland» een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.3 Dit onderzoek loopt nog.
Waarom is er nog steeds geen sprake van goed toezicht, aangezien u in dezelfde beantwoording het belang van een goed toezicht op de training van honden hebt onderschreven?
De verenigingen die aangesloten zijn bij de KNPV trainen volgens de KNPV-standaarden. Het toezicht op de trainingspraktijk en de huisregels is als eerste aan de betreffende vereniging en de KNPV. Waar nodig kan de politie een actieve toezichthoudende rol kiezen. De noodzaak tot toezicht wordt duidelijk als de informatie daartoe aanleiding geeft. De politie gaat alleen over tot toezicht, handhaving en onderzoek bij voldoende gerichte informatie. De informatie die bij de politie bekend is, is tot op heden summier, en heeft betrekking op slechts enkele van de ruim 300 bij de KNPV aangesloten verenigingen. Er is dus geen reden om op grote schaal toezicht te houden.
Waarom koopt de politie nog steeds honden die mishandeld zijn in weerwil van haar eigen mededeling dat zij geen honden wil afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen?
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Bij de selectie van een geschikte hond worden met individuele africhters afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een koopcontract. Mocht blijken dat een africhter zich niet aan deze afspraken houdt, dan wordt de relatie met deze africhter per direct verbroken. Verder wordt onderzocht of het koopcontract kan worden aangevuld met een boeteclausule.
Tevens heb ik de politie gevraagd bij de aanschaf van honden meer aandacht te hebben voor signalen waaruit blijkt dat de honden met dieronvriendelijke methoden zijn getraind of afgericht.
Deelt u de mening dat er sprake is van een structureel probleem en zelfs structurele onwil om hier iets tegen te doen, daar dit onderwerp al vele jaren speelt en er nog steeds sprake is van mishandeling van honden die desondanks door de politie worden gekocht? Zo nee, waarom niet?
De uitzending van het programma Zembla laat zien dat er nog steeds particulieren zijn die tijdens het africhten en trainen van honden dieronvriendelijke methoden gebruiken. Laat ik duidelijk zijn: iedere vorm van dierenmishandeling is er een teveel. De bij mij bekende gegevens wekken echter niet de indruk dat het hier gaat om een structureel probleem.
Deelt u de mening dat de politie door het wel afnemen van mishandelde honden, hiermee medeplichtig is aan een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat in ieder geval wel sprake is van het schenden van een op de politie rustende zorgplicht, inhoudende dat zij zich vóór de aankoop moet vergewissen dat de betreffende honden op een (wettelijk) toelaatbare wijze zijn getraind?
In reactie op eerdere Kamervragen heb ik u vorig jaar bericht dat de politie geen honden meer afneemt van africhters die niet in staat zijn gebleken om honden op een diervriendelijke wijze te trainen.4 De politie kijkt bij de aanschaf van een hond naar het gedrag en gaat zo goed als mogelijk na of er aanwijzingen zijn dat een hond met dieronvriendelijke methoden is getraind. Desondanks is dit helaas niet altijd op voorhand met 100 procent zekerheid uit te sluiten. Indien de politie op basis van het gedrag vermoedt dat bij het africhten en trainen geen diervriendelijke methoden zijn gebruikt, wordt de hond niet afgenomen. Mocht de politie ontdekken dat een particulier waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, wordt de relatie met de betreffende particulier direct beëindigd.
Waarom wordt voor de politie een uitzondering gemaakt voor honden die al met stroomstoten zijn getraind?
Binnen de politie is thans nog een groep honden werkzaam die oorspronkelijk door particulieren met een e-collar is afgericht en getraind. Het is niet altijd mogelijk deze zo opgeleide honden in te zetten zonder het gebruik van die apparatuur. Onmiddellijke afkeuring van deze groep honden zou direct een onaanvaardbaar operationeel probleem opleveren. Om die reden worden honden die na verloop van tijd niet meer geschikt zijn op termijn uitgefaseerd en vervangen door honden die wel initieel op een diervriendelijke manier zijn afgericht en getraind. Die vervanging heeft tijd nodig. Daarnaast is de politie bezig om het gebruik van de e-collar nog slechts bij wijze van ultimum remedium toe te staan in gevallen waarin andere, minder ingrijpende trainingsmethoden niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Na het doorlopen van een ethisch afweegkader kan kortstondig gebruik van de e-collar in dergelijke gevallen maken dat een hond bij de politie langer inzetbaar blijft en niet direct hoeft te worden afgekeurd. De politie maakt daarbij overigens van een aanzienlijk lagere stroomprikkel gebruik dan in de uitzending van Zembla door de journalist werd ervaren.
Waarom worden dergelijke honden niet afgekeurd met ingang van de datum waarop het gebruik van stroomstoten is verboden en, na deugdelijke training, herplaatst? Zo nee, deelt de mening dat de politie door het blijven gebruiken van deze honden haar voorbeeldfunctie verzaakt, omdat de inzet van deze honden dus het gebruik van stroomstoten in stand houdt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de politie jarenlang onterecht informatie met de belastingdienst heeft gedeeld. |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie Oost-Nederland bijna zeven jaar onterecht informatie verstrekte aan de Belastingdienst over verdachten van hennepteelt?1
Ja.
Hoe verklaart u dat deze onzorgvuldigheid zeven jaar lang heeft kunnen voortduren?
De juridische grondslag voor het verstrekken van politiegegevens ten behoeve van de aanpak van hennepteelt staat niet ter discussie. Op grond van artikel 4:3, lid 7 van het Bpg en de afspraken tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s op het vaste thema georganiseerde hennepteelt (artikel 2.2 van het RIEC-convenant) kunnen politiegegevens worden verstrekt aan de Belastingdienst.
De Belastingdienst is een belangrijke partner bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, waaronder illegale hennepteelt. Uitwisseling van informatie met de Belastingdienst vindt plaats in de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Voor het vaste thema georganiseerde hennepteelt zijn middels het RIEC-convenant afspraken gemaakt tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s.
Daarnaast kent elke regio zijn eigen regionale en lokale problematiek, hierdoor kunnen de aanpak en werkwijze per casus en afhankelijk van de context en regionale doelstellingen verschillen. De samenwerking tussen de convenantpartners en tussen de daartoe opgerichte samenwerkingsverbanden (RIEC’s en LIEC) kan daarom op verschillende manieren worden vormgegeven.
Door de verschillende manieren van werken is er een diffuus beeld ontstaan. Toen in december jl. in Oost-Nederland uit een toets bleek dat de grondslag en de werkwijze in de praktijk niet altijd goed op elkaar aansloten, is door de politie direct besloten om de verstrekking van politiegegevens op te schorten en de mogelijkheden te onderzoeken om de informatiedeling weer te hervatten. Dat laatste is tot op heden niet gebeurd. Naar aanleiding van de situatie in Oost-Nederland is door de politie uitvraag gedaan bij de overige eenheden. Daaruit is gebleken dat in de praktijk per eenheid, belastingkantoor en RIEC op verschillende wijze invulling wordt gegeven aan het betreffende werkproces en de wijze van informatiedeling.
Er is dus een grondslag aanwezig, maar de wijze van verstrekken en de praktische toepassing van de grondslag behoeven aandacht. Dat is voor de politie reden geweest om allereerst in alle eenheden kritisch te kijken naar de huidige informatieverstrekking aan de Belastingdienst en indien nodig actie te ondernemen. Daarnaast gaat de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
Is de werkwijze van de politie Oost-Nederland, specifiek dat de politie dus strafrechtelijke informatie en persoonsgegevens van duizenden personen deelde met de belastingdienst voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, wat was de reactie van de AP op deze werkwijze? Zo nee, waarom niet en vindt u dat de AP hierover wél ingelicht had moeten worden?
De verwerking van de gegevens is niet onrechtmatig, omdat dit gebeurt op basis van een juridische grondslag. De wijze waarop deze grondslag in de praktijk wordt toegepast behoeft echter aandacht. Op dit moment werkt de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s aan een uniforme werkwijze waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt. Mocht het nodig blijken, dan kan in later stadium de expertise van de AP alsnog gevraagd worden. Het is aan de AP als toezichthouder in kwestie om per casus te beoordelen of er onrechtmatige gegevensverwerking plaats heeft gevonden. Indien dit het geval is wordt er ook ten aanzien van wetshandhavers door de toezichthouder in kwestie gehandhaafd.
Bent u bereid na te gaan of er wellicht in andere delen van het land bij de politie ook gegevens worden gedeeld met instanties zonder dat daar adequate grondslagen voor zijn? Zo ja, hoe snel kan de Kamer de uitkomsten van deze doorlichting verwachten? Zo nee, waarom niet?
De verstrekkingsmogelijkheden zijn wettelijk vastgelegd in de Wpg en het Bpg. Dit is een solide en rechtmatige basis voor het delen van gegevens door de politie met andere instanties. Daarbij geldt dat slechts in gevallen waarin dat noodzakelijk is ten behoeve van een zwaarwegend algemeen belang, gegevens aan een samenwerkingsverband kunnen worden verstrekt. In andere gevallen kan dus niet verstrekt worden. Het verstrekken van gegevens door de politie aan andere instanties blijft complexe materie en daarom wordt hier bij de herziening van de Wpg en Wjsg ook de nodige aandacht aan besteed, hetgeen ook geadresseerd is in de agenderingsbrief van 19 november 2020.2
Is er meer informatie gedeeld dan tot nu toe is onthuld en wat is er vervolgens precies met die informatie gebeurd? Waar is deze precies gebleven, hoe is deze verwerkt en wat voor gevolgen voor mensen heeft dit gehad?
In de hennepberichten van de politie aan de Belastingdienst stond informatie zoals het adres, de pandeigenaar, het aantal hennepplanten en soms een verdachte (maar vaak komt de verdachte pas later in beeld). De Belastingdienst gebruikt deze informatie om het fiscale belang te bepalen, immers ook over crimineel inkomen dient belasting te worden betaald.
Hoe gaat u de situatie herstellen die is ontstaan na het onrechtmatig delen van informatie door de politie aan de belastingdienst? Is er zicht op wat voor consequenties dit gehad heeft in individuele gevallen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog uit te zoeken?
Om de zorgvuldigheid van de werkwijze in alle gevallen te waarborgen, gaat de politie, zoals eveneens in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
De tot nu toe met de Belastingdienst gedeelde informatie is en wordt door de Belastingdienst in voorkomende gevallen gebruikt gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad.3 De Belastingdienst maakt een afweging op grond van alle beschikbare informatie, dus niet louter op grond van de door de politie verstrekte gegevens, alvorens hij overgaat tot het opleggen van een aanslag.
Hoe staat het inmiddels met de privacy en beveiliging van de ICT-systemen bij de politie? Welke verbeteringen zijn doorgevoerd ten opzichte van het moment van verschijnen van het kritische rapport van Bits of Freedom vorig jaar?2
Zoals in eerdere correspondentie met uw Kamer is aangegeven5, is het vernieuwen van de digitale infrastructuur – gezien de aard, omvang en complexiteit van de politieorganisatie en voortdurende technologische en maatschappelijke ontwikkelingen – een doorlopend proces, waarbij de politie eveneens voortdurend werkt aan compliance op het gebied van gegevensbescherming en informatiebeveiliging. Voorts verwijs ik u voor de beantwoording van deze vraag naar het verslag van een schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de beantwoording van de Kamervragen van 9 april jl., o.a. antwoorden 2, 4, 6 en 26.6
Het onderzoek naar taakdifferentiatie bij de brandweer. |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat voor elk van de 25 veiligheidsregio’s nu goed in beeld is wat taakdifferentiatie voor consequenties heeft? Zo ja, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
De consequenties van taakdifferentiatie bij de brandweer bij eventuele invoering van de diverse onderdelen van de eerder geformuleerde denkrichting zijn voor alle 25 veiligheidsregio’s in beeld gebracht. De analyse daarvan is op 22 februari jl. door de leden van het Veiligheidsberaad en mij besproken. Dat document «Inzicht in consequenties denkrichting» (bijlage 1) voeg ik bij1.
Wat betekent de denkrichting voor de verschillende onderdelen van de brandweerorganisaties en medewerkers?
Onderkend moet worden dat de consequenties voor de verschillende veiligheidsregio’s en ook tussen brandweerposten binnen afzonderlijke veiligheidsregio’s uiteenlopend uitpakken. Dat hangt samen met het risicoprofiel, het geografisch karakter en de daarbij gehanteerde inzet van brandweerpersoneel van de regio’s. In algemene zin kunnen de consequenties wel nader worden geduid.
Bouwsteen I van de denkrichting introduceert een onderscheid tussen al dan niet verplichte opkomst bij een melding. Alleen beroeps kunnen in de toekomst worden verplicht om op te komen, vrijwilligers niet. De huidige kazernering en consignatie van vrijwilligers is dan niet meer mogelijk, dit zal ingevuld moeten worden door beroepspersoneel.
Bouwstenen II, III en IV van de denkrichting maken het onderscheid tussen beroeps en vrijwilligers groter op het gebied van taken en opleiding. Dat betreft onder meer het aantal specialismen dat een vrijwilliger mag en een beroeps moet beheersen. Bij de beroeps is dat aantal groter om zo onderscheid in zwaarte in taken tot uitdrukking te brengen.
Welke grote nadelen komen naar boven bij taakdifferentiatie? Wat betekent dit voor de uitvoerbaarheid van de verschillende taken?
De analyse van de consequenties vermeldt dat taakdifferentiatie uitvoerbaar is. Het vergt echter, eigen aan het traject, wel veranderingen in de organisatie. Bouwsteen I heeft breed draagvlak maar heeft als nadeel dat het omzetten van vrijwilligers naar beroeps forse kosten met zich meebrengt.
Het echt grote nadeel van de bouwstenen II, III en IV heeft naast de kosten betrekking op het onderscheid in de toedeling van specialistische taken aan vrijwilligers en beroeps. Dat kan namelijk leiden tot de situatie dat beroeps opgeleid moeten worden voor specialismen die zij mogelijk in de praktijk niet nodig gaan hebben. De meeste vraagtekens over wenselijkheid worden door de veiligheidsregio’s daarom geplaatst bij de laatste drie voorliggende bouwstenen. Aangegeven is dat die nader bezien moeten worden. De daarop betrekking hebbende invoering zal, rekening houdend met de juridische kaders en in verband gebracht met andere verandertrajecten bij de brandweer, geleidelijk plaats moeten vinden.
Kunnen in het voorgestelde model van taakdifferentiatie met de huidige personeelsbezetting, inclusief vrijwilligers, alle brandweertaken worden verricht? Zo nee, welke taken kunnen met de huidige bezetting niet worden verricht? Wat is nodig met betrekking tot de personeelsbezetting om deze taken wel te kunnen verrichten?
Ja, uitgangspunten van de denkrichting taakdifferentiatie zijn naast «juridisch houdbaar» onder meer behoud van vrijwilligheid en gelijkwaardige brandweerzorg. Alle brandweertaken zijn daarmee meegenomen. Een deel van hetgeen nu door vrijwilligers wordt ingevuld, wordt in het voorgestelde model van taakdifferentiatie door beroeps uitgevoerd.
Herinnert u zich dat in de presentatie van 9 december 2019 werd aangegeven dat de denkrichting van taakdifferentiatie met name negatieve gevolgen heeft voor de opschaling, slagkracht, aflossing en herbezetting bij specialistische inzet? Hoe kan dit worden ondervangen zonder inbreuk te maken op de specialistische inzet?1
Ja, naast onder meer de slagkracht is in de presentatie van 9 december 2019 als uitgangspunt van de denkrichting het behoud van een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg vermeld. In de nu bij alle 25 veiligheidsregio’s gedane uitvraag zijn de consequenties van de denkrichting meegenomen met inbegrip van hetgeen gedaan wordt om dat niveau op peil te houden.
Welke gevolgen heeft taakdifferentiatie voor de taken die een brandweervrijwilliger, al dan niet in samenhang met andere taken, nog kan verrichten, voor de tijd die geïnvesteerd kan worden in het vrijwillig verrichten van taken voor de brandweer en voor verhouding van de voor de brandweer te verrichten taken in relatie tot de werkzaamheden die een persoon in een ander beroep verricht?
Een vrije instroomvrijwilliger blijft vrijwilliger. Alleen het takenpakket van deze vrijwilliger verandert door taakdifferentiatie. Welke verandering dat precies is, is nu nog niet aan te geven. Het is afhankelijk van enerzijds de huidige taken en anderzijds het nog te bepalen onderscheid aan taken tussen de vrijwilligers en de beroeps.
Voor de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilliger (bouwsteen I) blijft de mogelijkheid in samenspraak met de werkgever die taken als beroeps te gaan doen of als vrije instroom vrijwilliger taken te gaan verrichten. Bij indiensttreding als beroeps in combinatie met een ander beroep gelden de wettelijke bepalingen zoals die voor al het beroepspersoneel bij de brandweer gelden.
Deelt u de mening dat vrijwilligheid behouden moet blijven waarbij vrijwilligers wezenlijk kunnen bijdragen aan de uitvoering van de brandweertaken? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van een wezenlijke bijdrage door vrijwilligers?
Ja, behoud van vrijwilligheid bij de brandweer vind ik van belang en is ook uitgangspunt bij het traject inzake de rechtspositie van de brandweervrijwilligers. Het overgrote deel van de brandweermedewerkers betreft momenteel vrijwilligers en dat zal na afronding van de taakdifferentiatie niet anders zijn. Ook dan verzorgen vrijwilligers dus een wezenlijke bijdrage aan de brandweerzorg.
Kunt u nog eens helder uiteenzetten welke normen uit welke Europese en internationale wet- en regelgeving zouden conflicteren met de huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer? Welke onderliggende belangen liggen onder de wet- en regelgeving die aanleiding waren voor die wet- en regelgeving en die nu mogelijk in het geding zijn bij de brandweer?
De huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer is op elementen in strijd met de Deeltijdrichtlijn (1997/81/EG) en artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG). Beide richtlijnen betreffen de fundamentele bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid. Eerder stuurde ik uw Kamer in dit verband het Onderzoeksverslag van Pels Rijcken3.
Op grond van de Deeltijdrichtlijn achten de onderzoekers het waarschijnlijk dat de gebonden instroom vrijwilligers en gekazerneerde vrijwilligers moeten worden aangemerkt als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Daarnaast zien zij een reëel risico dat de vrije instroom vrijwilligers als deeltijdwerkers moeten worden aangemerkt.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het Hof van Justitie ook ongelijke behandeling in een meer algemene zin dan bedoeld in de Deeltijdrichtlijn ontoelaatbaar acht. Er bestaat volgens de onderzoekers een reëel risico dat verschillende groepen brandweervrijwilligers, op basis van het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel, recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als de beroepsbrandweer.
Vervolgonderzoek van prof. mr. L.G. Verburg is daarmee in lijn4.
Deelt u de mening dat niet het juridische knelpunt maar het in de knel komen van een actueel belang ten grondslag aan de rechtsregel leidend moet zijn? Welke onderliggende belangen worden nu door de huidige inrichting van de brandweer geschonden? Wat zijn daarvan de gevolgen?
Bij de vormgeving van juridische kaders moeten we goed kijken naar belang en uitwerking daarvan in de praktijk. Dat doen we zeker ook als het bijvoorbeeld over de voor het stelsel van de brandweerzorg relevante Wet veiligheidsregio’s en onderliggende regelgeving gaat. Die staat hier niet ter discussie.
Gaat het om fundamentele keuzes zoals die ten grondslag liggen aan bijvoorbeeld de onderhavige Deeltijdrichtlijn en de Arbeidstijdenrichtlijn dan is het noodzakelijk om alles op alles te zetten die te respecteren en dus na te leven. Dan is het dus zaak, en dat is aan de orde in het kader van de taakdifferentiatie bij de brandweer, om actief te werken aan andere manieren om de brandweerzorg te organiseren. Daarbij gaat het om te komen tot afspraken zoals die in welke branche dan ook moeten worden gemaakt door de werkgevers met het personeel. Ik zie geen reden en geen mogelijkheid dat anders te benaderen voor het brandweerpersoneel. Ik hecht grote waarde aan de bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid.
Kunnen deze belangen ook op andere manieren worden behartigd dan door taakdifferentiatie? Zo ja, is hier wijziging van het Europees en internationaal wet- en regelgevingskader voor noodzakelijk en heeft u al concrete stappen gezet om dit in de Europese Unie te regelen? Zo nee, hoezo niet?
Nee, gegeven het uitgangspunt van behoud van vrijwilligheid is taakdifferentiatie de enige manier om de brandweerzorg goed te organiseren. Op het gebied van de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers (bouwsteen I) is de schending van het Europese en internationale wet- en regelgeving het meest manifest. Voor die groep geldt dat zij aangemerkt moet worden als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Ik vind het noodzakelijk dat de veiligheidsregio’s als werkgevers van het brandweerpersoneel snel concrete stappen zetten om dat te regelen. De overige onderdelen van de denkrichting taakdifferentiatie (bouwstenen II, III en IV) betreffende de vrije instroom vrijwilligers vragen ook de aandacht maar daar liggen meer oplossingsvarianten dan nu uitgewerkt in de uitvraag bij 25 veiligheidsregio’s.
Is het in theorie ook mogelijk dat Nederland uitgezonderd wordt van de naleving van de Europese afspraken zoals die zijn gemaakt? Zo ja, heeft u zich al inspanningen getroost om de uitzondering te bewerkstelligen, en waaruit bestaan die dan?
Nee, een uitzondering voor Nederland betreffende de naleving van de Europese Richtlijnen is geenszins een begaanbare weg5.
Kunt u deze vragen stuk voor stuk en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.