De Nederlandse Spoorwegen (NS) die breekt met de belofte om driekwart van het afval op stations te scheiden in 2020 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De reiziger wordt gefopt: afval op stations wordt niet gescheiden opgehaald»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NS haar belofte niet nakomt om op stations en in treinen in 2020 driekwart van het afval gescheiden in te zamelen door enerzijds te weinig combinatiecontainers te plaatsen waarin reizigersafval gescheiden kan worden opgehaald en anderzijds door apart verzameld afval alsnog op een hoop te gooien?
In 2015 hebben het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Economische Zaken met ProRail en NS als initiërende partijen de Green Deal Afvalreductie en -recycling op treinstations en in treinen ondertekend. De Green Dealaanpak is bedoeld om knelpunten in kaart te brengen en samen innovatieve oplossingen te zoeken, waarbij de rijksoverheid een faciliterende rol heeft. Door middel van pilots is kennis en ervaring opgedaan over afvalscheiding op stations en in treinen, en boeken NS en ProRail voortgang als het gaat om het verminderen van afval en het scheiden van afval in treinen en op stations. Inmiddels kunnen reizigers op 12 grotere stations2 hun afval scheiden door het papieren afval in een van de ruim 600 geplaatste afvalbakken voor papier te deponeren. Voor deze stations geldt dat NS en ProRail pilots uitvoeren en zoeken naar optimalisatie om het proces van afval scheiden over de hele keten efficiënter en gemakkelijker te maken. NS en ProRail werken aan de realisatie van de ambities vastgelegd in de Green Deal en zij nemen daarbij de lessen mee over wat wel en niet werkt op stations en in treinen. Ik deel daarom niet uw conclusie dat de NS haar afspraken niet zou nakomen.
Deelt u de mening dat de NS zich te makkelijk ervan afmaakt door te zeggen dat afvalscheiding te duur is, te veel tijd kost en te moeilijk is, aangezien zij zich bewust was van mogelijke obstakels toen zij haar handtekening zette onder de ambities van de Green Deal in 2015? Zo nee, waarom niet?
NS en ProRail hebben zich de afgelopen jaren ingespannen om de ambities voor 2020 waar te maken. Stations hebben met specifieke omstandigheden en veiligheidsvoorschriften te maken. De Green Dealaanpak is juist bedoeld om deze knelpunten in kaart te brengen en samen op te lossen.
Deelt u de mening dat de NS zich te makkelijk ervan afmaakt door te zeggen dat het ontbreekt aan benodigd materiaal zoals combinatiecontainers, terwijl een voorman schoonmaak wél een dummy hiervoor weet te maken en operationeel op stations weet te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op station Rotterdam Centraal zijn NS en ProRail begonnen met succesvol afval scheiden zonder combinatiecontainer. Station Amsterdam Centraal is groter en logistiek complexer. Daar is maatwerk nodig. De combinatiecontainer is hiervoor mogelijk een oplossing. NS onderzoekt op dit moment of deze versie van de combinatiecontainer ook op andere stations bruikbaar is en zal later bepalen of de container in productie kan worden genomen.
Deelt u de mening dat het «dodelijk» is voor de motivatie van mensen als ze zien dat gescheiden afval alsnog in een container wordt gekieperd? Deelt u de mening dat dit haaks staat op de ambitie in de Green Deal om consumentengedrag positief te beïnvloeden en reizigers te stimuleren om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet?
Afval scheiden begint bij de bron. Reizigers moeten gemotiveerd zijn en gefaciliteerd worden om het afval goed gescheiden weg te gooien. Reizigers moeten er daarna op kunnen rekenen dat dit afval gescheiden wordt aangeboden aan de inzamelaar. Alle partijen binnen de Green Deal werken eraan om hier invulling aan te geven.
Heeft de NS de bekendheid van haar proef waarbij klanten die een eigen beker meebrengen 25 cent minder betalen voor koffie al weten te verbeteren? Vindt u dat de NS zich voldoende inspant om van deze proef – reeds toegezegd in 2015 als onderdeel van de Green Deal en gestart in 2016 – een succes te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Uit de praktijk blijkt dat reizende mensen moeilijk te verleiden zijn een eigen kop mee te nemen. Bij NS krijgen klanten korting als ze een eigen beker meenemen. Het gebruik is beperkt (<2%). Dit blijkt zowel uit de proef bij de Kiosk, als bij de Starbucks die de kortingspropositie op het station al meerdere jaren breed uitdraagt. Hiermee lijkt het geven van extra bekendheid aan de proef niet de enige oplossing die de problematiek wegneemt. NS zoekt daarom tevens naar andere mogelijkheden. Zo wordt een proef gestart om op station Zwolle koffiebekers als aparte stroom in te zamelen en te recyclen. Zie ook antwoord 12.
Heeft de NS geld gekregen voor de Green Deal (nr. 180, Afvalreductie en -recycling op stations en in treinen)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De bijdrage van de rijksoverheid bestaat uit het delen van kennis, het doen van onderzoek en het oplossen van juridische belemmeringen die het scheiden van afval van stations in de weg staan. Bij de start is € 90.000 beschikbaar gesteld voor het doen van onderzoek. Alle investeringen die gedaan zijn voor afval scheiden op stations en in treinen zijn door NS en ProRail bekostigd.
Wat zijn de consequenties voor de NS nu zij haar afspraak uit de Green Deal niet weet waar te maken?
Bij de Green Deals is het de bedoeling dat er ambitieuze doelen worden gesteld en dat er tevens door de betrokken partijen wordt geëxperimenteerd en geleerd. ProRail en NS hebben in dit kader een koploperspositie ingenomen voor afvalscheiding in openbare ruimtes, waarbij ook andere sectoren kunnen profiteren van de lessen die uit de experimenten worden geleerd. Zij zetten zich bovendien onverminderd in voor de ambities uit de Green Deal. De afspraken uit de Green Deal hebben betrekking op het jaar 2020; een conclusie over de uiteindelijke realisatie kan nog niet worden getrokken.
Op welke wijze heeft u de vorderingen in deze Green Deal gemonitord en op welke wijze heeft u bijgestuurd?
Mijn ministerie is nauw betrokken bij de vorderingen van de Green Deal, hierover is regulier overleg. Vanuit het Rijksbrede Programma Circulaire Economie zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd voor kennisdeling over afvalscheiding buitenshuis. Daarbij staan ook de knelpunten ten aanzien van afvalinzameling en -verwerking op de agenda.
Deelt u de mening dat u voldoende actief bent geweest in deze Green Deal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe luiden uw plannen om de afgesproken ambities alsnog waar te maken? Wilt u die plannen toelichten?
De afgesproken ambities betreffen ambities van alle drie partijen die de Green Deal hebben ondertekend. Voor wat het Rijksaandeel betreft, geldt dat uit de Green Deal Afvalreductie en -recycling op treinstations en in treinen nu al belangrijke lessen getrokken kunnen worden. Zoals ik heb aangegeven in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zet ik mij in voor het verbeteren van de inzameling van bedrijfsafval. Ook werk ik met bedrijven zoals NS en ProRail aan mogelijkheden voor het scheiden en recyclen van verpakkingen en worden bedrijven en overheden ondersteund met projecten gericht op inkoop en innovatie van verpakkingen.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Van Brenk/Wassenberg2 waarin wordt verzocht afspraken te maken met grote koffieketens op stations om het aantal gebruikte koffiebekers terug te brengen?
Het kabinet is verheugd dat de Europese Commissie onlangs een conceptrichtlijn heeft gepubliceerd met betrekking tot de reductie van eenmalig te gebruiken plastic producten die na afdanking vaak in het zwerfvuil terechtkomen, zoals de koffiebekers voor eenmalig gebruik. In anticipatie op de Europese regelgeving maak ik afspraken met relevante partijen om het gebruik van de eenmalige plastic producten (waaronder de on-the-go koffiebekers) te reduceren, bijvoorbeeld door de eigen meeneembeker meer gangbaar te maken. NS start bovendien deze maand een proef met het inzamelen van koffiebekers op station Zwolle. Mijn streven is om grote horecaketens, die vaak op stations aanwezig zijn, hierin samen te laten werken, want opschaling is een belangrijke sleutel tot het succesvol sluiten van de kringloop.
Het gelekte water uit kernreactor Doel 1 dat radioactief kan zijn |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meiler Doel 1: Wasser könnte radioaktiv sein», waaruit blijkt dat het water dat vorige week is gelekt uit de Belgische kenrector Doel 1 radioactief kan zijn?1
Ja.
Bent u door de Belgische autoriteiten op de hoogte gebracht van dit nieuws? Zo ja, wanneer?
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft op 23 april 2018 contact gezocht met het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC) naar aanleiding van de berichtgeving over deze kwestie in de media. Door een administratieve vergissing was de ANVS, tegen de afspraken in, niet actief door de Belgische autoriteiten geïnformeerd over het opgetreden lek in de kerncentrale Doel-1. Het FANC gaf aan dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid van de installatie of de omgeving en de bevolking in Nederland.
Doordat er geen melding is gedaan aan de ANVS, heeft de melding mij op dat moment niet bereikt.
Zijn tegelijkertijd ook de lokale autoriteiten op de hoogte gebracht? Zijn zij tevreden over hoe de communicatie heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant hebben volgens staande afspraak op 23 april ter informatie een melding over de gebeurtenis ontvangen van de regionale meldkamer in België.
Vanaf 23 april is juist en consequent door alle betrokkenen meegedeeld dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid. Daar zijn betrokkenen tevreden over. De veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant achten de eerste communicatie naar het publiek echter, en mijns inziens terecht, onvoldoende, nu daarbij geen duidelijkheid is betracht over de aard en de locatie van het lek. Hierover is vervolgens beroering ontstaan, die wellicht te vermijden was geweest bij adequatere informatievoorziening aan publiek en (regionaal en lokaal) bestuur. De bestaande afspraken hierover zullen door alle betrokken partijen worden bezien.
Kunt u uitleggen waarom pas na een week in een Duitse krant is te lezen dat het gelekte water mogelijk radioactief is? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het vertrouwen in de communicatie van de betreffende energiemaatschappij en de autoriteiten? Zo ja, wat kunt u hier zelf aan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ziet u redenen om na deze lekkage in de kernreactor de communicatie naar omwonenden en de samenwerking met buurlanden en lokale autoriteiten aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Is inmiddels bekend of het gelekte water werkelijk radioactief is? Zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan voor mens, dier en milieu? Zo nee, waarom nog niet?
Het gelekte water is licht radioactief. Er zijn geen gevolgen voor mens, dier en milieu omdat het water opgevangen is in een daarvoor ontworpen en gesloten systeem binnen de centrale zelf. Het opgevangen water wordt verder op dezelfde wijze behandeld en gerecycled als de rest van het water in de kringloop waarin zich het lek bevindt. Dit vindt allemaal plaats binnen in de reactorgebouwen, er is geen sprake van radioactief water dat vrijkomt in de omgeving, ook niet bij dit incident. Het was belangrijk geweest, dit meteen voor alle omwonenden helder te maken.
Deelt u de mening van het voormalig hoofd van de Duitse Nuclear Regulatory Authority dat het lek in het nood- en onderkoelsysteem absoluut abnormaal is en dat dit lek betekent dat het kwaliteitsmanagement bij Engie-Electrabel aanzienlijke tekorten vertoont? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van het lek. Daarna pas kunnen er door het FANC als toezichthouder conclusies worden getrokken. Vooralsnog heeft het FANC de gebeurtenis ingeschaald als INES-0, dat wil zeggen dat het een afwijking was zonder impact op de veiligheid.
Bent u bereid om u, in het belang van de veiligheid van inwoners en in het belang van het milieu, uit te spreken tegen de levensduurverlenging van de kerncentrales in Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
Levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales en keuzes op het gebied van het Belgische energiebeleid zijn beslissingen die vallen onder de bevoegdheid van de Belgische overheid. Dat neemt niet weg dat ik de besluitvorming over levensduurverlenging van de kerncentrales in België, waartoe onlangs een principebesluit is genomen door het Belgische kabinet, de komende tijd nauwlettend zal volgen en mij zal laten informeren over de veiligheidsaspecten hiervan, voor zover gerelateerd aan de veiligheid van de bevolking in Nederland. Daarbij vormen verouderingsaspecten een bijzonder aandachtspunt, zoals ik hierboven eerder heb aangegeven. Indien hierover twijfel zal ontstaan zal ik niet aarzelen hierover in overleg te treden met de regering van België. Op dit moment vindt een Europese peer review-sessie plaats in Luxemburg door de Europese toezichthouders, specifiek gericht op veroudering in kernreactoren. Nederland zal hierbij specifiek aandacht besteden aan de presentatie en toelichting van België hieromtrent.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen Overleg Nucleaire Veiligheid, dat plaats vindt op 17 mei 2018?
Ja.
Het bericht “Companies sign up to pledge to cut plastic pollution” en “UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging” |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Companies sign up to pledge to cut plastic pollution» en «UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het UK Plastics Pact?
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Van Brenk.
Zijn de verhoudingen en/of problematiek van plastic verpakkingen en plastic afval in het Verenigd Koninkrijk vergelijkbaar met Nederland?
Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. Het restant wordt verbrand of gestort. In Nederland recycleden we in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen. Het restant wordt nuttig gepast door middel van verbranding met energieterugwinning. Daarmee is Nederland koploper. De genoemde cijfers lijken erop te wijzen dat Nederland ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk voorloopt. Uiteraard neemt dit niet weg dat ook Nederland nog de nodige stappen heeft te zetten bij het sluiten van de kunststof verpakkingsketen en het terugdringen van de hoeveelheid plastic afval, en dat initiatieven uit het Verenigd Koninkrijk ook voor de Nederlandse situatie leerzaam en bruikbaar kunnen zijn.
Zijn de doelen gesteld in het UK Plastics Pact haalbaar voor Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het aandeel van «single use plastics» anders dan verpakkingen in het Nederlands afval?
Ongeveer 14% van het huishoudelijk restafval betreft kunststoffen; daarvan is 9% verpakkingen en 5% niet-verpakkingen. Van de niet-verpakkingen is de helft vuilniszakken (2,5%). Deze kunnen als single-use gezien worden. Van de overige niet-verpakkingen (ook 2,5%) is niet bekend welk deel hiervan single use genoemd kan worden.
Hoe verhoudt het pact in het Verenigd Koninkrijk zich tot de afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen?
In de Raamovereenkomst zijn doelen gesteld voor het recyclen van verpakkingen. In de brancheverduurzamingsplannen, die uit de Raamovereenkomst zijn voortgekomen, wordt ingezet op preventie van verpakkingen, het beter recyclebaar maken van verpakkingen en het toepassen van recyclaat in verpakkingen. Met de Raamovereenkomst wordt dus invulling gegeven aan de vier onderwerpen waarvoor het Britse pakket ambities heeft gesteld.
Is een vergelijkbaar pact zoals gesloten in het Verenigd Koninkrijk haalbaar voor Nederland als het gaat om «single use plastics»?
In het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Daarnaast is met de motie Van Eijs/Agnes Mulder3 verzocht om de producentenverantwoordelijkheid uit te breiden naar andere productgroepen en daarbij als eerste te kijken naar wegwerpproducten, meubels en textiel. Hier kom ik in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s op terug.
Een mogelijk verbod of andere beleidsmaatregelen voor het terugdringen van single use plastic dienen bij voorkeur in EU-verband te worden uitgewerkt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Van Brenk.
Is de Staatssecretaris bereid in gesprek te gaan met producenten en afnemers van «single use plastics» om te kijken of vergelijkbare doelstellingen gesteld kunnen worden voor «single use plastics» in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken»?1
Ja.
Wat is uw mening over het UK Plastics Pact?
Ik vind het een goed initiatief. Ik zal het Britse initiatief volgen om te kijken hoe dat een inspiratie voor Nederland kan zijn. De Britse ambitie kent vier doelstellingen.
Ten eerste streeft men ernaar alle plastic verpakkingen recyclebaar of composteerbaar te maken. Ik vind het recyclebaar maken van verpakkingen een goed uitgangpunt en denk dat dat voor een groot deel van de verpakkingen een reële ambitie is. Ten aanzien van composteerbare verpakkingen volg ik de uitwerking van het Britse Pact. Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2017 het rapport aangeboden van CE Delft over de inzet van bioplastics in een circulaire economie. Een van de conclusies uit dit rapport is dat bij het gebruik van bioafbreekbare plastics goed moet worden gekeken of deze een toegevoegde waarde hebben.
Ten tweede streeft men naar 70% recycling in 2025. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. In Nederland recyclen we 51% van onze plastic verpakkingen. Daarmee zijn we koploper. In het EU-afvalpakket is aangekondigd dat bij het berekenen van recyclingpercentages ook rekening gehouden moet worden met uitval in het recycleproces. Ik verwacht dat de recyclingpercentages zullen dalen als gevolg van de nieuwe meetmethode. Dit geldt ook voor andere Europese landen. Ik heb toegezegd uw Kamer in de loop van het jaar te informeren over de ambitie op dit punt. Die ambitie geldt dan voor kunststofverpakkingen van alle bedrijven. Uiteraard zijn koplopende bedrijven vrij om een hoger doel na te streven.
Ten derde streeft het Britse initiatief ernaar om 30% gerecycled content in verpakkingen te verwerken. Ook deze ambitie is aansprekend. Wel kent het toepassen van recyclaat nog de nodige technische uitdagingen als het gaat om voedselveiligheid en het waarborgen van de kwaliteit. Maar een dergelijke norm creëert een markt voor gerecycled materiaal. Hiermee is voor verpakkingen al een begin gemaakt door afspraken te maken over recyclaat in grote en kleine PET-flessen. Voor grote flessen geldt een doelstelling van 37% als gemiddelde voor de branche en voor de kleine flessen 32%. Dit jaar worden nieuwe plannen opgesteld en in dat kader wordt onderzocht of deze doelen verhoogd kunnen worden.
Ten vierde wil het Britse initiatief een einde maken aan overbodig plasticgebruik. Die ambitie steun ik. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie kom ik hierop terug.
Deelt u de mening dat het streven naar 70% herbruikbaar plastic en dat 30% van de verpakkingen uit gerecycled materiaal moet bestaan een voorbeeld is voor Nederland, waar slechts 51% van de kunststofverpakkingen recyclebaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat 72% van de Nederlandse verpakkingen recyclebaar is. In Nederland is in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen daadwerkelijk gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststofverpakkingsafval van slechts 39%. In het EU-afvalpakket is EU-breed afgesproken in te zetten op een recyclingpercentage van 55%.
Op welke manier kan Nederland aansluiten bij de urgentie die nu in het Verenigd Koninkrijk zichtbaar is door de aankondiging van de Britse regering van statiegeld op blikjes en kleine flesjes, een verbod op plastic rietjes en wattenstaafjes en het UK Plastics Pact?
De noodzaak om te komen tot een duurzame omgang met plastic en plastic verpakkingen wordt door dit kabinet en voorgaande kabinetten al geruime tijd gevoeld. In Nederland wordt 51% van het kunststof verpakkingsafval gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. In Nederland werken we al een aantal decennia via verschillende sporen samen met het bedrijfsleven aan het verduurzamen van verpakkingen. Ook het verbod op de gratis plastic tas is een voorbeeld van een succesvolle beleidsmaatregel waarmee de Nederlandse overheid het gebruik van plastic heeft teruggedrongen. Daarnaast heb ik aangekondigd de keten van plastic flessen te willen sluiten en 90% recycling van kleine flessen na te streven. Indien de geïntensiveerde aanpak onvoldoende werkt, voer ik hiervoor statiegeld in.
Plastic rietjes en roerstaafjes beschouw ik als wegwerpproducten. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Ook EU-breed wordt er gewerkt aan het terugdringen van het plastic voor eenmalig gebruik. De Europese Commissie heeft recent een voorstel gepubliceerd voor een Richtlijn tot het reduceren van de impact van bepaalde plastic producten op het milieu. Nederland hecht aan preventie van het onnodig gebruik van plastic wegwerpproducten en juicht daarom het EC-voorstel voor het reduceren van de milieu-impact van plastic wegwerpproducten van harte toe. Ik zal hier nader op ingaan in het BNC-fiche over dit voorstel dat binnenkort aan uw Kamer aangeboden zal worden.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Nederland op afzienbare termijn een Plastics Pact af te sluiten?
Ik zie zo’n Pact als onderdeel van de transitieagenda’s en de concrete plannen van het kabinet om te komen tot een circulaire economie.
De Britse ambitie om binnen zeven jaar van overbodig plastic verpakkingsmateriaal af te zijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ruim veertig Britse bedrijven binnen zeven jaar het gebruik van overbodig plastic verpakkingsmateriaal willen stoppen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ambitie die het in Groot-Brittannië opgestelde convenant kent? Acht u deze ambitie reëel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het een goed initiatief. Ik zal het Britse initiatief volgen om te kijken hoe dat een inspiratie voor Nederland kan zijn. De Britse ambitie kent vier doelstellingen.
Ten eerste streeft men ernaar alle plastic verpakkingen recyclebaar of composteerbaar te maken. Ik vind het recyclebaar maken van verpakkingen een goed uitgangpunt en denk dat dat voor een groot deel van de verpakkingen een reële ambitie is. Ten aanzien van composteerbare verpakkingen volg ik de uitwerking van het Britse Pact. Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2017 het rapport aangeboden van CE Delft over de inzet van bioplastics in een circulaire economie. Een van de conclusies uit dit rapport is dat bij het gebruik van bioafbreekbare plastics goed moet worden gekeken of deze een toegevoegde waarde hebben.
Ten tweede streeft men naar 70% recycling in 2025. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. In Nederland recyclen we 51% van onze plastic verpakkingen. Daarmee zijn we koploper. In het EU-afvalpakket is aangekondigd dat bij het berekenen van recyclingpercentages ook rekening gehouden moet worden met uitval in het recycleproces. Ik verwacht dat de recyclingpercentages zullen dalen als gevolg van de nieuwe meetmethode. Dit geldt ook voor andere Europese landen. Ik heb toegezegd uw Kamer in de loop van het jaar te informeren over de ambitie op dit punt. Die ambitie geldt dan voor kunststofverpakkingen van alle bedrijven. Uiteraard zijn koplopende bedrijven vrij om een hoger doel na te streven.
Ten derde streeft het Britse initiatief ernaar om 30% gerecycled content in verpakkingen te verwerken. Ook deze ambitie is aansprekend. Wel kent het toepassen van recyclaat nog de nodige technische uitdagingen als het gaat om voedselveiligheid en het waarborgen van de kwaliteit. Maar een dergelijke norm creëert een markt voor gerecycled materiaal. Hiermee is voor verpakkingen al een begin gemaakt door afspraken te maken over recyclaat in grote en kleine PET-flessen. Voor grote flessen geldt een doelstelling van 37% als gemiddelde voor de branche en voor de kleine flessen 32%. Dit jaar worden nieuwe plannen opgesteld en in dat kader wordt onderzocht of deze doelen verhoogd kunnen worden.
Ten vierde wil het Britse initiatief een einde maken aan overbodig plasticgebruik. Die ambitie steun ik. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie kom ik hierop terug.
Wat is uw reactie op de oproep van de Britse convenantopstellers dat hun plan internationale opvolging verdient?
Met het EU-afvalpakket is voor de hele EU een basis gelegd voor een éénduidig verpakkingenbeleid, met heldere ambities en een duidelijk palet aan instrumenten. Internationale opvolging plaats ik dan ook in dat kader. Voor de koplopende lidstaten geldt uiteraard dat op vrijwillige basis stellen van hogere ambities mogelijk is. In Nederland werken we al een aantal decennia via verschillende sporen samen met het bedrijfsleven aan het verduurzamen van verpakkingen. Met de doelstellingen die daarin afgesproken en behaald worden, loopt Nederland internationaal voorop.
Hoe verhoudt deze Britse ambitie volgens u zich tot de onlangs in de Tweede Kamer aangenomen motie waarmee de regering wordt opgeroepen concrete doelstellingen te formuleren voor minder verpakkingsmateriaal?
De strekking van de motie en het Britse initiatief zijn op het gebied van het gebruiken van overbodig plastic in verpakkingen hetzelfde. Wel vraagt de motie om de mogelijkheden te verkennen om concrete doelstellingen te formuleren waarmee het aantal soorten verpakkingen wordt verminderd. Het Britse initiatief kent geen concrete doelstelling.
Deelt u de opvatting dat een internationaal gelijk speelveld essentieel is om de vervuiling van plastics tegen te gaan? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met uw Britse en Europese collega’s?
Met het EU-afvalpakket is voor de hele EU een basis gelegd voor een éénduidig verpakkingenbeleid. Daarnaast wordt er EU-breed gewerkt aan een kunststoffenstrategie en het terugdringen van het gebruik van plastic voor eenmalig gebruik.
Het aangekondigde Britse verbod op plastic rietjes, roerstaafjes en wattenstaafjes |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UK to ban sale of plastic straws and drinks stirrers that blight the country’s seas and rivers, ministers say»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat plastic rietjes een van de meest gebruikte producten zijn (in Groot-Brittannië jaarlijks zo’n 8,5 miljard stuks, in de VS dagelijks 0,5 miljard2 3, terwijl ze voor de meeste mensen onnodig zijn?
Ik maak mij zorgen over het aantal plastic wegwerpproducten dat in het zwerfafval terecht komt. Daarom juich ik het toe dat het Verenigd Koninkrijk initiatief neemt om plastic rietjes, roerstaafjes en wattenstaafjes te verbieden. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie zal ik nader ingaan op de wijze waarop ik met wegwerpproducten wil omgaan. Ook zal ik daarbij aandacht besteden aan het ontwerp van producten gericht op meer circulariteit en het daarmee voorkomen van zwerfafval.
Weet u hoeveel plastic rietjes in Nederland jaarlijks verkocht worden en hoeveel er daarvan in het milieu terecht komen? Bent u bereid dit na te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het totaalaantal in Nederland op de markt gebrachte rietjes is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 maak ik mij zorgen over het aantal plastic wegwerpproducten dat in het zwerfafval terecht komt. Ik vind het belangrijk om dit aantal te meten. Monitoring van het zwerfafval wordt jaarlijks in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerd volgens het Monitoringprotocol zwerfafval. Volgens Rijkswaterstaat worden rietjes in het kader van de monitoring op het moment niet apart geteld. Wel zijn rietjes opgenomen in een bredere categorie waar ook wegwerp bestek en roerstaafjes onder vallen. Een ruwe schatting van Rijkswaterstaat is dat per jaar ongeveer 70 miljoen voorwerpen binnen deze categorie in het zwerfafval terecht komen, waarvan 10–15% rietjes.
Vindt u het zorgelijk dat rietjes vaak niet in speciale afvalbakken voor plastic terechtkomen, maar in de natuur zoals op het strand en in de zee?4
Uiteraard geldt dat ieder rietje in zee of op het strand er één te veel is. Voor oplossingen kijk ik niet enkel naar rietjes, maar naar zwerfafval in het algemeen. In de Kamerbrief «Naar een circulaire verpakkingsketen»5 van 10 maart 2018 ben ik hierop in gegaan. Daarin heb ik onder meer aangegeven dat ik nog dit jaar met betrokken partijen de Landelijke Aanpak Zwerfafval verder wil vormgeven en uitvoeren. Dit biedt een geschikt platform voor brede samenwerking, het ontplooien van acties en het betrekken van de burger bij het schoon houden van de eigen omgeving. Daarnaast is het zo dat het schoon houden van de openbare ruimte de primaire verantwoordelijkheid van burgers zelf is.
Wat vindt u ervan dat plastic rietjes door hun kleine omvang juist verraderlijke vervuilers zijn die worden opgegeten door zeedieren en vissen?5 Kent u de video van wetenschappers die een drinkrietje uit de neus van een zeeschildpad verwijderen?6
Plastic voorwerpen van kleine omvang vormen inderdaad een bedreiging voor dieren, bijvoorbeeld omdat ze kunnen worden opgegeten. Uiteraard geldt daarmee niet dat de aanpak van zwerfafval beperkt moet worden tot kleine producten. Ik ben bekend met het filmpje.
Deelt u de mening dat de strijd tegen «plastic soep» in zeeën en oceanen niet alleen vraagt om meer recycling, maar juist ook om het bestrijden van de wegwerpcultuur? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een uitgangspunt van mijn beleid is dat plastic afval niet in de zee thuishoort. Om dit te voorkomen richt ik mij op de hele keten van producten, waaronder ontwerp, productie, gebruik, hergebruik en afvalverwerking. Kortom, door in te zetten op een circulaire economie. Hierop zal verder in worden gegaan in het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s.
Wat vindt u ervan dat steeds meer landen verschillende plastic wegwerpproducten verbannen, zoals wegwerpbordjes, -bekers en -bestek door Frankrijk7, en dat Costa-Rica zelfs een volledig verbod van wegwerpplastic heeft aangekondigd per 2021?8 Volgt u de onderzoeken naar alternatieven in deze landen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dit een interessante ontwikkeling, die ik nadrukkelijk volg. Ik juich het toe dat ook andere landen maatregelen nemen om het aantal wegwerpproducten in het zwerfafval te verminderen.
Bent u bereid om de verkoop en het aanbieden van plastic wegwerprietjes en plastic roerstaafjes te verbieden om het ontstaan van «plastic soep» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Plastic rietjes en roerstaafjes beschouw ik als wegwerpproducten. In het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Ook de Europese Commissie heeft aangegeven wetgeving te zullen voorstellen met betrekking tot plastic wegwerpproducten.10 Initiatieven die het aantal plastic wegwerpproducten in het zwerfafval kunnen reduceren omarm ik. Met de motie Van Eijs/Mulder (Kamerstuk 33 043, nr. 86) is verzocht om producentenverantwoordelijkheid zo snel mogelijk uit te breiden naar andere productgroepen en daarbij als eerste te kijken naar wegwerpproducten, meubels en textiel. Deze motie voer ik uit en ik kom hier in de kabinetsreactie verder op terug.
Het bericht dat er veel meer afval in de Stille Oceaan ronddrijft dan werd aangenomen en dat bijna de helft van deze vervuiling bestaat uit visnetten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het wetenschappelijke artikel uit Nature, waarin met veel nauwkeurigere metingen en rekenmodellen is vastgesteld dat er vier tot zestien keer zoveel afval in de Stille Oceaan ronddrijft als tot dusver werd aangenomen en dat visnetten verantwoordelijk zijn voor minstens 46% van dit afval?1 2
Ja.
Is dit onderzoek ook relevant voor schattingen over afval in de Noordzee? Kunt u uitsluiten dat ook in de Noordzee veel meer afval ronddrijft dan tot nu toe wordt aangenomen? Ziet u de noodzaak van een aangepast, nauwkeuriger monitoringsysteem? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen uit het artikel in Nature Scientific Reports hebben betrekking op de Great Pacific Garbage Patch, het gebied in de Stille Oceaan tussen Hawaii en Californië. De conclusies uit het artikel kunnen niet rechtstreeks naar de Noordzee vertaald worden.
De hoeveelheid afval in de Noordzee wordt door de Noordzee landen al een aantal jaar gemeten aan de hand van een drietal indicatoren: strandafval, plastic deeltjes in de magen van noordse stormvogels en zeebodemafval. OSPAR heeft in 2010 de Guideline for Monitoring Marine Litter on the Beaches in the OSPAR Maritime Area gepubliceerd. Deze systematiek wordt door de landen die onder het OSPAR-verdrag vallen gehanteerd om de hoeveelheid zwerfafval op stranden te monitoren. Noordzeebreed kon er in het OSPAR Intermediate Assessment 2017 nog geen significante afname worden vastgesteld. Voor alleen de Nederlandse stranden en noordse stormvogels is er wel een significante afname geconstateerd.
Zijn visnetten, visserstouwen en vispluis nog steeds met afstand de meest gevonden afvalitems op de Nederlandse stranden?3 Kunt u een inschatting geven van de omvang van het vistuigafval in de Noordzee in absolute en relatieve cijfers? Zo nee, waarom niet?
Uit de resultaten van zwerfvuilmetingen op Noordzeestranden in het Intermediate Assessment 2017 van OSPAR blijkt dat in de zuidelijke Noordzee in 2014/2015 de categorie verpakkingsmateriaal het grootste aandeel heeft (bijna 40%) in het aantal gevonden items en afval van netten en touwen ruim een kwart. In de Noordelijke Noordzee hebben netten en touwen het grootste aandeel (30%).
Op de vier Nederlandse niet-toeristenstranden waarop met de OSPAR-methode wordt gemonitord, hebben netten en touwen als categorie het grootste aandeel (ca. 38%) in het aantal gevonden items. In de periode 2010–2015 is een significante afname met 11% van het aantal gevonden afvalitems vastgesteld, ook voor netten en touwen.
Kunt u aangeven of, en zo ja met welk percentage, vistuigafval is teruggedrongen via de Green Deal Visserij voor een Schone zee, die inmiddels drie jaar loopt?4 Zijn de tussentijdse uitkomsten reden tot aanpassing van de doelstelling en methoden van de Green Deal? Zo nee, waarom niet?
In de Green Deal Visserij voor een Schone Zee werken visserijsector, rijksoverheid, havens en afvalverwerkers samen om te voorkomen dat operationeel afval (o.a. netten) en huishoudelijk afval in zee belanden. De Green Deal boekt goede vooruitgang: in 2017 is 143 ton netten verzameld om te worden gerecycled, een recordhoeveelheid. Bovendien doen 113 Nederlandse vissersschepen mee aan het programma Fishing for Litter. Zij nemen het afval dat ze opvissen mee naar de haven. Van dit afval is door de vissers in 2017 ca. 300 ton opgehaald. Afvalvoorzieningen in visserijhavens zijn steeds beter georganiseerd. In veel Nederlandse visserijhavens kunnen operationeel, huishoudelijk en afval uit Fishing for Litter en pluis gescheiden worden ingeleverd.
Deze successen zijn reden om de met de visserijsector ingezette lijn onverminderd door te zetten. De ambitie is om in 2020 geen nieuw afval vanuit de Nederlandse visserij op de Nederlandse stranden aan te treffen.
Kunt u aangeven op welke wijze u nog meer vistuigafval tegengaat en hoe dit vordert?
In het voorstel voor een nieuwe EU Richtlijn voor havenontvangstvoorzieningen (Port Reception Facilities) gaat de visserij sterker onder de verplichtingen van de Richtlijn vallen. Dit betekent dat vissersschepen (deels afhankelijk van de grootte van het schip) onder de meldingsverplichtingen, inspecties en indirecte financiering komen te vallen. Met dit laatste worden ook de kosten van afgifte van vistuig gedekt uit een verplichte toeslag op de haventarieven, waardoor de financiële drempel voor afgifte wordt verlaagd. De visserijsector zal betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn.
Onderdeel van de Green Deal Visserij voor een Schone Zee is het zoeken naar mogelijkheden om de hoeveelheid pluis te verminderen door alternatieve materialen voor pluis te ontwikkelen en door het bevorderen van bewustzijn.
Verder is Nederland deelnemer geworden van een internationaal initiatief om spooknetten tegen te gaan (Global Ghost Gear Initiative) en steunt Nederland evenals de Europese Commissie het gear-marking project van FAO. Ook draagt Nederland actief bij aan het UNEP Global Partnerschap voor Marine Litter, waarin ook FAO en IMO partner zijn.
In OSPAR-verband is Nederland actief met de uitvoering van het Regionale Actieplan Marien Zwerfvuil waarin de OSPAR-landen hun maatregelen om zwerfvuil op zee tegen te gaan, afstemmen. In deze initiatieven en samenwerkingsverbanden is nadrukkelijk aandacht voor het voorkomen dat afgedankte netten in zee belanden en voor het hergebruiken van netten.
Bent u bereid tot het nemen van extra maatregelen om vistuigafval in de Noordzee tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In bovenstaande antwoorden is weergegeven welke activiteiten wij al in gang gezet hebben en welke initiatieven wij steunen. Ik onderken de noodzaak van een voortvarende aanpak om plastic zwerfvuil in het mariene milieu terug te dringen. Nederland hoort daarin tot de koplopers, deze rol zal Nederland onverkort voort zetten.
Het bericht ‘Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Ben u bekend met het artikel «Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het opruimen van de plasticsoep een illusie is en dat het effectiever is om de productie aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de productie aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van beleid is dat plastic afval niet in de zee thuis hoort. Het verwijderen van afval draagt daar aan bij. Het beleid richt zich primair op het voorkomen dat plastic afval in de zee terecht komt over de hele keten van ontwerp, productie, gebruik, hergebruik en afvalverwerking, kortom door in te zetten op een circulaire economie. Wij komen hierover nader te spreken naar aanleiding van de Kabinetsreactie op de Transitieagenda kunststoffen.
Dat neemt niet weg, dat om schade aan het mariene ecosysteem te voorkomen het plastic zwerfvuil wordt opgeruimd, het liefst op het land of in de rivieren, zo nodig in zee en in de oceaan. Fishing for litter draagt hier aan bij (zie antwoord op vraag 6), maar ook een initiatief als The Ocean Cleanup richt zich op dit doel.
Herkent u zich in de conclusie van de onderzoekers dat de plastic soep in de Stille Oceaan vooral afkomstig is van de visserij en de scheepvaart? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor de Great Pacific Garbage Patch, het gebied in de Stille Oceaan tussen Hawaii en Californië, waarop de bevindingen uit het artikel in Nature Scientific Reports betrekking hebben en waarop het artikel in de Volkskrant gebaseerd is, lijkt dit het geval te zijn. De conclusies uit het artikel kunnen echter niet rechtstreeks naar de Noordzee vertaald worden.
Heeft u zicht op het aandeel van de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector op de plasticsoep? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de resultaten van zwerfvuilmetingen op Noordzeestranden in het Intermediate Assessment 2017 van OSPAR blijkt dat in de zuidelijke Noordzee in 2014/2015 de categorie verpakkingsmateriaal het grootste aandeel heeft (bijna 40%) in het aantal gevonden items en afval van netten en touwen ruim een kwart. In de Noordelijke Noordzee hebben netten en touwen het grootste aandeel (30%).
Op de vier Nederlandse niet-toeristenstranden waarop met de OSPAR-methode wordt gemonitord, hebben netten en touwen als categorie het grootste aandeel (ca. 38%) in het aantal gevonden items. In de periode 2010–2015 is een significante afname met 11% van het aantal gevonden afvalitems vastgesteld, ook voor netten en touwen. Er is geen specifieke informatie over het aandeel hierin van Nederlandse schepen.
Hoe ziet u de rol van Nederland in de aanpak van de plasticsoep? Hoe ziet u specifiek de rol van de (Nederlandse) visserij en scheepvaart in de aanpak van de plasticsoep?
Nederland is nationaal en internationaal actief bij het terugdringen van plastic in oceanen en de Noordzee. Daarbij is gezien het zwerfvuil dat van zeebronnen afkomstig is zeker een rol weggelegd voor de visserijsector en de scheepvaartsector. Over de rol van visserij en scheepvaart verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6–9.
Wat zijn de huidige afspraken met de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector betreffende hun aandeel in en de aanpak van de plasticsoep? Acht u het gezien de cijfers uit dit onderzoek nodig nieuwe (extra) afspraken te maken? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
Nationaal heeft de rijksoverheid met bedrijfsleven en andere overheden green deals gesloten op het gebied van afval uit de visserij en de scheepvaart en een green deal over schone stranden.
In de Green Deal Visserij voor een Schone Zee werken visserijsector, rijksoverheid, havens en afvalverwerkers samen om te voorkomen dat operationeel afval (o.a. netten) en huishoudelijk afval in zee belanden. De Green Deal boekt goede vooruitgang: in 2017 is 143 ton netten verzameld om te worden gerecycled, een recordhoeveelheid. Bovendien doen 113 Nederlandse vissersschepen mee aan het programma Fishing for Litter. Zij nemen het afval dat ze opvissen mee naar de haven. Van dit afval is door de vissers in 2017 ca. 300 ton opgehaald. Afvalvoorzieningen in visserijhavens zijn steeds beter georganiseerd. In veel Nederlandse visserijhavens kunnen operationeel afval, huishoudelijk afval en afval uit Fishing for Litter en pluis gescheiden worden ingeleverd.
Deze successen zijn reden om de met de visserijsector ingezette lijn onverminderd door te zetten. De ambitie is om in 2020 geen nieuw afval vanuit de Nederlandse visserij op de Nederlandse stranden aan te treffen.
In de Green Deal Scheepsafvalketen zijn concrete afspraken opgenomen om de maritieme afvalkringloop te sluiten door afvalpreventie, risico-gebaseerd toezicht, gescheiden inzameling van plastic scheepsafval en harmonisering van (internationale) procedures. In de havens van Amsterdam en Rotterdam kan bijvoorbeeld schoon plastic scheepsafval onbeperkt kosteloos worden afgegeven. De afgifte van scheepsafval in de Nederlandse havens is tussen 2006 en 2016 meer dan verdubbeld van 105.000 ton tot 233.000 ton.
Welke afspraken zijn er momenteel op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector gemaakt om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Kunt u de effectiviteit van deze maatregelen inzichtelijk maken?
Op Europees niveau is de Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen van kracht. Doel van deze Richtlijn is om de beschikbaarheid en het gebruik van havenontvangstvoorzieningen in Europese havens te verbeteren. In de Richtlijn zijn verplichtingen opgenomen voor de zeevaart (bijvoorbeeld afgifteplicht en afvalmeldingsplicht) en voor de zeehavens (bijvoorbeeld Havenafvalplan en indirecte financieringssysteem). Deze Richtlijn wordt momenteel herzien (zie antwoord op vraag 8).
Er zijn op dit moment geen (andere) afspraken op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector.
Wel zijn de financieringssystemen voor havenontvangstvoorzieningen gelijk getrokken met die van de Vlaamse havens en worden er afspraken gemaakt over kwaliteitscriteria voor havenontvangstvoorzieningen.
Verder werkt Nederland in OSPAR-verband samen met andere landen in de implementatie van het Regional Action Plan Marine Litter aan het terugdringen van afval vanuit de visserij en scheepvaart. Hierbij betrekt Nederland de visserij- en scheepvaartsector.
In hoeverre acht u het nodig om hier in Europees verband scherpere afspraken over te maken? Bent u bereid om zich hier namens Nederland extra voor in te spannen?
In het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe EU Richtlijn voor havenontvangstvoorzieningen (Port Reception Facilities) wordt sterk ingezet op het tegengaan van marien zwerfvuil vanuit zeevaart en visserij. Zo wordt voor vuilnis van schepen een specifiek indirect financieringssysteem voorgesteld (het zogenaamde «100% No Special Fee» systeem). Dit systeem geeft schepen het recht om, na de betaling van de verplichte indirecte afvalheffing aan de havenbeheerder, al hun vuilnis aan boord «gratis» af te geven. Dit systeem gaat ook voor vistuig gelden, waardoor de financiële drempel voor afgifte wordt verlaagd. De visserij gaat ook sterker onder de andere verplichtingen (meldingsverplichtingen en inspectie) van de Richtlijn vallen. Nederland heeft zich actief ingezet voor een herziening van de Richtlijn en kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel van de Commissie. De visserijsector zal betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn.
Welke afspraken zijn er momenteel op mondiaal niveau met de visserij- en scheepvaartsector om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Wat is de rol van Nederland hierin?
Ik zet ook internationaal stevig in op een aanpak van plastic soep. Daarvoor werk ik nauw samen met een EU-coalitie (Zweden, VK, Frankrijk) van gelijkgezinde landen (koplopers).
Verder is Nederland deelnemer geworden van een internationaal initiatief om spooknetten tegen te gaan (Global Ghost Gear Initiative) en steunt Nederland evenals de Europese Commissie het gear-marking project van FAO. Ook draagt Nederland actief bij aan het UNEP Global Partnerschap voor Marine Litter, waarin ook FAO en IMO partner zijn.
In OSPAR-verband is Nederland actief in het Regionale Actieplan Marien Zwerfvuil waarin de OSPAR-landen hun maatregelen om zwerfvuil op zee tegen te gaan afstemmen. In deze initiatieven en samenwerkingsverbanden is nadrukkelijk aandacht voor het voorkomen dat afgedankte netten in zee belanden en hergebruik van netten.
Overigens zijn de visserij- en de scheepvaartsector al gebonden aan de verplichtingen uit Annex V van het MARPOL-verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), dat lozing van huishoudelijk en operationeel afval van schepen op zee, op een enkele uitzondering na, verbiedt.
Het dumpen van vervuild slib uit het buitenland in een Nederlandse recreatieplas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «De recreatieplas wordt een afvoerputje» en «Vervuilde grond uit buitenland massaal gedumpt in Nedelandse plassen»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib uit het buitenland te storten met een andere samenstelling dan de grond in het stroomgebied waar de zandwinput zich bevindt die voor de stort wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in Nederland veel diepe plassen. Deze zijn ontstaan door het winnen van bijvoorbeeld zand en grind. Deze grondstoffen worden onder meer gebruikt voor de woningbouw en de aanleg van infrastructuur. De plassen zijn doorgaans diep, tot wel 40 meter. Het verondiepen van een plas wordt vaak gedaan om de ecologische en recreatieve waarde van een plas te verbeteren.
Voor hergebruik van grond en baggerspecie geldt een wettelijk kader, namelijk het Besluit bodemkwaliteit. De eisen in het Besluit bodemkwaliteit maken hergebruik van grond en baggerspecie onder bepaalde condities mogelijk en beschermen tegelijkertijd de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer grond en baggerspecie voldoet aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit zijn de effecten op het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar. Grond en baggerspecie uit het buitenland moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als grond en baggerspecie uit Nederland.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib in zandwinputten te storten met een overvloed aan nutriënten, waardoor excessieve algengroei ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Bij hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas moet worden voldaan aan de algemene regels van het Besluit bodemkwaliteit. Tevens moet de initiatiefnemer voldoen aan de zorgplicht op grond van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat bij het hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas de kwaliteit van het oppervlaktewater niet nadelig mag worden beïnvloed. De «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» biedt hiervoor een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader. Dit kader heeft ook betrekking op de samenstelling van de grond en baggerspecie en daarmee op de aanwezige nutriënten.
Voor de herinrichting van een diepe plas moet een initiatiefnemer op grond van het Besluit bodemkwaliteit een melding verrichten aan Rijkswaterstaat (rijkswateren) of het waterschap. Aan de hand van de melding wordt getoetst of bij hergebruik van grond of baggerspecie de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater voldoende inzichtelijk zijn en aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Hiermee wordt geborgd dat niet te veel nutriënten in het oppervlaktewater terechtkomen.
Deelt u de mening dat alle slib, ongeacht de afkomst, bij toepassing in Nederland ook in Nederland gekeurd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de invoer van herbruikbare grond of baggerspecie moet de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), op grond van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA), toestemming verlenen. Met een milieuhygiënische verklaring moet een schipper of chauffeur, bij grensoverschrijdend transport, kunnen aantonen dat herbruikbare grond of baggerspecie wordt vervoerd. Grond of baggerspecie die vervolgens in een diepe plas wordt toegepast, moet aan Rijkswaterstaat of het waterschap worden gemeld. Aangetoond moet worden dat deze voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De kwaliteit van de grond en baggerspecie moet worden onderzocht door een erkend en gecertificeerd bedrijf. Het onderzoek moet volgens de Nederlandse wetgeving zijn uitgevoerd. Dit onderzoek kan in Nederland of in het buitenland plaatsvinden.
Kunt u aangeven op welke manier geborgd wordt dat geen verontreinigd slib wordt toegepast?
In een diepe plas kan alleen grond en baggerspecie worden hergebruikt die voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Sterk verontreinigde grond of baggerspecie voldoet niet aan het Besluit bodemkwaliteit en mag daarmee niet in een diepe plas worden gestort.
De initiatiefnemer van een herinrichting van een diepe plas is verplicht om de wettelijke regels na te leven. Een initiatiefnemer moet, zoals aangegeven in antwoord 4, een voorgenomen toepassing van een partij grond of baggerspecie melden aan Rijkswaterstaat of het waterschap. Hierbij moet zijn aangetoond dat de grond of baggerspecie voldoet aan de wettelijke eisen. Rijkswaterstaat of het waterschap houdt hierop toezicht.
De ILT houdt toezicht op de erkende bedrijven die de kwaliteit van de grond en baggerspecie onderzoeken en op het grensoverschrijdend transport van grond en baggerspecie.
Kunt u toelichten wat de rol van rijkswaterstaat is in deze? Is rijkswaterstaat volgens u voldoende in staat om toezicht en handhaving uit te voeren? Waarom wel, waarom niet?
Rijkswaterstaat is op grond van het Besluit bodemkwaliteit verantwoordelijk voor het toezicht op het hergebruik van grond en baggerspecie in diepe plassen (rijkswateren). Een initiatiefnemer moet een voorgenomen verondieping van een diepe plas melden aan Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat toetst de melding aan de algemene eisen en de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Deze melding wordt door Rijkswaterstaat ook getoetst aan de Circulaire en de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen». Aan de hand van deze kaders stelt Rijkswaterstaat vast of de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar zijn en de herinrichting voldoet aan de wettelijke eisen. De partijen grond en baggerspecie die vervolgens worden hergebruikt, moeten ook worden gemeld. Voor die partijen moet met onderzoek zijn aangetoond dat deze voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Rijkswaterstaat controleert deze meldingen op volledigheid. Een toe te passen partij wordt door Rijkswaterstaat steekproefsgewijs fysiek gecontroleerd. Daarnaast kan Rijkswaterstaat besluiten, in geval daar aanleiding toe is, om de kwaliteit van een toe te passen partij door middel van bemonstering en analyse te verifiëren.
Deelt u de mening dat de opbergcapaciteit in diepe plassen beter bewaard kan worden voor de toekomstige binnenlandse behoefte aan de berging van slib uit onze eigen rivieren? Zo nee, waarom niet?
De vraag naar grond en baggerspecie is groter dan het aanbod uit onze nationale watersystemen. Dit heeft te maken met het aantal initiatieven voor de herinrichting van diepe plassen en het uitgangspunt uit de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» dat tien jaar na de start van een verondieping het doel van de herinrichting moet zijn bereikt.
Op welke wijze worden toezicht en handhaving verbeterd in de Omgevingswet? Bent u bereid vooruitlopend daarop alvast maatregelen te treffen om het toezicht op de handel en verwerking van slib te verbeteren?
In de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» is een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader opgenomen. Dit kader geeft een nadere duiding van de zorgplicht van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Ik heb het voornemen om dit toetsingskader in de Omgevingswet op te nemen door middel van algemene regels. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de nieuwste inzichten.
Ik vind het belangrijk dat goed toezicht wordt gehouden op de herinrichting van een diepe plas. Handhaving gebeurt zoals aangegeven door de waterbeheerders Rijkswaterstaat en de waterschappen. De ILT houdt toezicht op het grensoverschrijdend afvaltransport en op de erkende bedrijven in Nederland die de onderzoeken uitvoeren. Dit systeem van toezicht wil ik onder de Omgevingswet voortzetten.
Het rapport ‘OPERA Safety Case’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het eindrapport van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) «OPERA Safety Case», dat op 29 januari 2018 is gepresenteerd?1
Ja. Zoals u eerder bent geïnformeerd (Kamerstuk 25 422, nr. 217), verwacht ik u in de loop van dit jaar een integrale beleidsreactie te sturen op de eindrapporten van het OnderzoeksProgramma Eindberging radioactief Afval (OPERA) en het advies van de kwartiermaker van de klankbordgroep.
Deelt u de mening dat de absolute grenzen van de eigenschappen van de overwogen eindberging van radioactief afval in klei niet zijn bepaald en dat daardoor de veiligheid van deze eindberging niet is aangetoond? Zo nee, waarom niet?
Het was niet het doel van het onderzoekprogramma OPERA om absolute grenzen van eigenschappen van eindberging in Boomse klei te bepalen. OPERA heeft onderzocht hoe eindberging van radioactief afval mogelijk is in Boomse klei en dat vastgelegd in een initiële Safety Case. Deze initiële Safety Case is een eerste aanzet voor een veiligheidsstudie voor een mogelijk ontwerp van een eindberging voor radioactief afval in Boomse klei. Er zal nog veel onderzoek moeten plaatsvinden om te komen tot een complete veiligheidsstudie voor een concrete eindberging die door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) beoordeeld kan worden op volledigheid en juistheid. Aangezien de keuze voor het type eindberging is voorzien rond 2100, is hier tijd voor. Deze tijd zal ook worden benut voor verder onderzoek naar eindberging van radioactief afval in de andere mogelijke geologische lagen.
Deelt u de mening dat het toch verklaren dat deze berging veilig is, past bij het vaak door de COVRA genoemde doel van het onderzoek om aan te tonen dat deze eindberging veilig is en niet bij wat het doel zou moeten zijn, namelijk het nagaan of en hoe een veilige eindberging mogelijk is?
Ik deel deze mening niet. De doelstelling voor de OPERA Safety Case was om na te gaan of veilige, lange termijn opberging («eindberging») van radioactief afval in Nederland mogelijk is. Daarnaast is de technische haalbaarheid van het eindbergingsconcept in Boomse klei onderzocht.
Wilt u de grenzen van de eigenschappen van de berging alsnog laten bepalen uit metingen in een nader onderzoek, begeleid door onafhankelijke deskundigen op dat gebied (dus niet noodzakelijk op nucleair gebied), zodat daarmee kan worden gezocht naar een zeker veilige berging? Zo nee, waarom niet?
Zover zijn we nu nog niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de OPERA Safety Case een initiële Safety Case in een reeks van Safety Cases die gaan volgen tot het moment van vergunningaanvraag. Naarmate het proces van besluitvorming vordert, zullen de Safety Cases gedetailleerder worden. Uiteindelijk zal de ANVS beoordelen of een eindberging op een dan gekozen locatie veilig is.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van het vervolgonderzoek nodig is dat dit wordt gecoördineerd door een organisatie die geen baat heeft bij de voortzetting van het gebruik van kernreactoren? Zo nee, waarom niet?
Radioactief afval ontstaat op meer plaatsten dan enkel bij kernreactoren. COVRA is de aangewezen organisatie om dit afval in ontvangst te nemen en te beheren en neemt geen besluiten over de nut en noodzaak van kernreactoren. COVRA zal, als vergunninghouder met de taak om het radioactief afval veilig te beheren, onderzoek moeten doen om deze taak goed uit te kunnen voeren.
De onderzoeken binnen OPERA zijn uitgevoerd door onafhankelijke (inter-)nationale wetenschappelijke instituten. Zodoende was er een scheiding tussen de coördinatie van het onderzoek door COVRA en het daadwerkelijke onderzoek. De onderliggende onderzoeken aan het eindrapport zijn allemaal openbaar gemaakt.
Op dit moment verkeert het onderzoek zich nog in de fase van het verkennen van de haalbaarheid van verschillende opties voor eindberging van radioactief afval. Dit sluit aan bij het beleid zoals beschreven in het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (Kamerstuk 25 422, nr. 149) waarin besluitvorming over eindberging rond 2100 is voorzien. Bij vervolgonderzoeken in het kader van dit nationale programma, zal steeds gekeken worden hoe deze onderzoeken het beste georganiseerd kunnen worden. Dit zal afhankelijk zijn van de fase waarin de beleidsontwikkeling zich bevindt en van het doel van de onderzoeken. Het is geen beleidskeuze dat de coördinatie van deze onderzoeken altijd bij COVRA ligt.
Wilt u zich inzetten voor wijziging van het beleid waarmee wordt bepaald dat deze taak nu bij de COVRA ligt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de producenten van kernafval verantwoordelijk zijn voor de financiering van het op een correcte wijze verwerken van dat afval? Zo nee, waarom niet?
Eén van de uitgangspunten van het beleid voor het beheer van radioactief afval is dat «de vervuiler betaalt». COVRA wordt geacht op bedrijfsmatige manier en kostendekkend te opereren. In het algemeen worden grote investeringen voor de realisatie van nieuwe gebouwen voor opslag direct door de grote aanbieders van radioactief afval – zoals EPZ (Borssele) en URENCO – gefinancierd. Daarnaast betalen de aanbieders van radioactief afval een (contractueel) tarief aan COVRA voor verwerking, opslag en eindberging van het afval. In het Besluit Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming is vastgelegd dat COVRA de kosten die het in rekening brengt voor beheer (inclusief onderzoek) op transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze vaststelt.
Een deel van de kosten die zijn verbonden aan het opruimen van het historisch afval in Petten, betreffen de tarieven die ECN/NRG aan COVRA moet betalen. COVRA hanteert hierbij hetzelfde principe als voor andere aanbieders van radioactief afval. Aangezien dit historisch afval niet zonder meer binnen de reguliere afvalstromen naar COVRA past, worden door COVRA en ECN/NRG specifieke afspraken gemaakt over de acceptatiecriteria en kosten. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid van 20 december 2017, wordt u in het voorjaar nader geinformeerd over dit vraagstuk.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, zijn er bepaalde risico’s waaraan COVRA is blootgesteld (Kamerstuk 25 422, nr. 142). COVRA neemt het eigendom van het afval immers over van de producenten van het afval. Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van aangroei van de middelen die COVRA beheert en kostenramingen voor voornamelijk eindberging zijn onzeker en vormen een financieel risico. Dit financiële risico is inherent aan het lange termijn karakter van de activiteiten. Aan de andere kant is er zekerheid over de verantwoordelijkheid nadat het afval is overgedragen, die ligt namelijk bij COVRA, waarbij de betaling voor de verwerking en het beheer bij de overdracht van het radioactief afval wordt voldaan door de leveranciers. Er blijven op deze wijze geen (eeuwigdurende) vorderingen bestaan op ondernemingen, waarvan het voortbestaan op de lange termijn onzeker is.
Over de ontmanteling van de Kerncentrale Dodewaard is onlangs aan uw kamer medegedeeld dat vertegenwoordigers van de betrokken partijen – GKN, NEA, de 4 elektriciteitsproductiebedrijven en de Staat – op dit moment gesprekken voeren om te onderzoeken of een mogelijkheid bestaat voor een minnelijke regeling (Kamerstuk 29 697, nr. 41).
Deelt u de mening dat hier nog steeds sprake van is, nu alle verantwoordelijkheid (en risico's en onverwachte meerkosten) voor rekening komt van de COVRA (een 100% staatsbedrijf), er onlangs bekend is gemaakt dat de overheid 117 miljoen extra uittrekt voor het opruimen van historisch kernafval en de producenten van kernafval van alle toekomstige risico's zijn gevrijwaard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u er zeker van dat de belastingbetaler niet zal opdraaien voor de rekening van het kernafval van kerncentrale Dodewaard, kerncentrale Borssele en URENCO? Zo ja, op basis waarvan kunt u hiervan zeker zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘crimineel hoeft niet te betalen voor opruimen eigen drugsafval’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Crimineel hoeft niet te betalen voor opruimen eigen drugsafval»?1
Ja.
Aangezien drugsafval en aangetroffen gevaarlijke stoffen een groeiend probleem zijn dat de samenleving veel geld kost, wat gaat u doen om de politie en het Openbaar Ministerie meer handvatten te geven om de kosten te verhalen op de criminelen?
Ik ben van oordeel dat de schade als gevolg van het achterlaten van grondstoffen voor drugs en drugsafval ten laste dient te komen van de dader (zie ook het antwoord op eerdere Kamervragen2). Als politie en Openbaar Ministerie erin slagen om degene te vinden die voor het achterlaten van grondstoffen voor drugs en drugsafval verantwoordelijk is, wordt tevens onderzocht of de kosten voor het opruimen hiervan op diegene kunnen worden verhaald. Indien het Openbaar Ministerie een verdachte strafrechtelijk vervolgt kan de benadeelde partij zich voegen in het strafgeding om zo de kosten van het opruimen, die hier direct door zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen.
Op grond van de bestaande mogelijkheden in het straf- en civielrecht en de aanpalende maatregelen zoals aangekondigd in de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2018–2021, die onlangs door de Minister voor Rechtsbescherming aan uw Kamer is verzonden,3 worden het Openbaar Ministerie en de politie voldoende mogelijkheden geboden om de kosten te kunnen verhalen op de dader.
In de meerjarenagenda slachtofferbeleid worden maatregelen aangekondigd om de mogelijkheden om de kosten te kunnen verhalen in het strafproces te vergroten. Een van de maatregelen richt zich op het verbeteren van de praktijk van de behandeling van de vordering door de rechtspraak. De Raad voor de Rechtspraak heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij benoemd als speerpunt voor de ontwikkeling van professionele standaarden in 2018. Daarbij wordt gewerkt aan deskundigheidsbevordering van de strafrechter voor zowel het vaker afdoen van vorderingen als het verbeteren van de motivering van de beslissing op de vordering.
Deelt u de mening van de korpschef dat het jammer is dat het in casu niet gelukt is de kosten voor het opruimen op de criminelen te verhalen? Welke mogelijkheden rest de politie nu? Gaat de politie de schade nu proberen te verhalen langs de civielrechtelijke weg?
Het is niet aan mij om een waardeoordeel te verbinden aan een rechterlijke uitspraak.
De politie onderzoekt de slagingskansen van een civiele procedure. Tegen twee uitspraken van de strafrechter heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. De politie zal zich hoogstwaarschijnlijk in het kader van het hoger beroep in die twee zaken opnieuw voegen als benadeelde partij.
Ziet u mogelijkheid om door middel van (straf)wetgeving de kosten van het opruimen van grondstoffen voor drugs en drugsafval voor rekening te laten komen van de drugscriminelen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het nog op te richten ondermijningsfonds zoals overeengekomen in het regeerakkoord uitkomst kunnen bieden in zaken als onderhavige?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari jl. verwacht ik uw Kamer rond de zomer van 2018 nader te kunnen informeren over de wijze van besteding van het Ondermijningsfonds en de structurele reeks. De regionale en landelijke samenwerkende overheidspartners, verenigd in het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning, zijn gevraagd om gezamenlijk met een integraal advies voor de besteding te komen.
Het bericht ‘Nog altijd zit er pvc in ons afval’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog altijd zit er pvc in ons afval»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat er in huisvuil nog steeds pvc-verpakkingen zitten, ondanks dat deze kunststof al langer uitgebannen is vanwege de schadelijkheid ervan voor het milieu?
Pvc wordt voor allerlei toepassingen gebruikt; circa 2,5% van al het pvc wordt gebruikt in verpakkingen. Uit het onderzoek van Wageningen UR blijkt dat 1% van de verpakkingen van pvc is. Deze verpakkingen zijn slecht recyclebaar. Er is geen sprake van een verbod of enige andere wettelijk verplichting om pvc uit te bannen, maar de wens is uiteraard om slecht recyclebare verpakkingen zo min mogelijk op de markt te krijgen. In de Raamovereenkomst Verpakkingen is daarom afgesproken om het gebruik van pvc als verpakkingsmateriaal in supermarkten te beëindigen, tenzij niet anders mogelijk is. Door de supermarktbranche wordt ingezet op het uitfaseren van pvc-verpakkingen door het uitvoering geven aan het brancheverduurzamingsplan.
Kunt u toelichten of u de mening deelt dat het onwenselijk is dat een stof die schadelijk is voor het milieu en al jaren verbannen is, toch wordt gebruikt door de verpakkingsindustrie?
Het is onwenselijk dat er verpakkingen op de markt komen die slecht recyclebaar zijn. Op de afspraken die gemaakt zijn om het gebruik van pvc in verpakkingen in supermarkten te beëindigen, ben ik in antwoord 2 ingegaan.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat deze stof alsnog zo snel mogelijk uit de verpakkingen wordt geweerd?
Uit de studie van Wageningen UR blijkt dat 56% van de verpakkingen goed te recyclen is. 28% van de verpakkingen is slecht recyclebaar. Dat laatste is onwenselijk. In antwoord 2 ben ik ingegaan op de afspraken in de Raamovereenkomst Verpakkingen ten aanzien van pvc-verpakkingen.
Hoe verhoudt het in het artikel genoemde onderzoek van Wageningen University zich tot de evaluatie van de Raamovereenkomst verpakkingen?
Het onderzoek van Wageningen UR is uitgevoerd in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD). Daarnaast zijn Midwaste, HVC en Omrin betrokken. Hiermee zijn belangrijke ketenpartijen betrokken en wordt een begin gemaakt met het in kaart brengen van innovaties. In de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen wordt gekeken naar de samenwerking in de keten om de kwaliteit van de kunststofrecycling te verbeteren. Hiervoor willen ketenpartijen een innovatieagenda opstellen. De uitkomsten van het WUR-onderzoek kunnen hiervoor gebruikt worden.
Waar ziet u kansen om het percentage goed recyclebare kunststofverpakkingen te verhogen?
Uit de WUR-studie blijkt dat 56% van de verpakkingen goed te recyclen is. 28% van de verpakkingen is slecht recyclebaar. In de evaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen wordt gekeken hoe het verpakkende bedrijfsleven gestimuleerd kan worden om meer recyclebare verpakkingen op de markt te brengen, bijvoorbeeld via financiële prikkels. Er vinden reeds innovaties plaats. 10% van de slecht recyclebare verpakkingen die volgens de WUR nu nog in het afval wordt aangetroffen, betreft PET-schaaltjes. Hiervoor is tot een innovatieve oplossing gekomen: er wordt op dit moment gebouwd aan een nieuwe installatie die recycling van PET-schaaltjes vanaf medio 2018 mogelijk maakt. Dit is een goed voorbeeld van innovatie die mogelijk is geworden door betere samenwerking.
In hoeverre ziet u mogelijkheden (anders dan bovengenoemde Raamovereenkomst) om alle partijen in deze keten te stimuleren om bij hun keuze voor verpakkingen rekening te houden met de recyclemogelijkheden van de materialen en dit meer in overweging te nemen bij de keuze voor hun materiaal? In hoeverre is het mogelijk instrumenten in te zetten om de verpakkingsindustrie aan te spreken wanneer zij het in de toekomst blijken na te laten (zoveel mogelijk) verpakkingen geschikt voor recycling te maken?
Voor verpakkingen geldt een producentenverantwoordelijkheid. Deze maakt producenten verantwoordelijk voor hun verpakkingen zodra deze afval zijn geworden, en maakt producenten verantwoordelijk voor het halen van gestelde recyclingdoelstellingen. In Nederland wordt 51% van het kunststof verpakkingsafval gerecycled. Dit beleidsinstrument stimuleert het bedrijfsleven om ervoor te zorgen dat zijn verpakkingen gerecycled worden. Op Europees niveau zal begin 2018 een definitief besluit worden genomen over de recycledoelen voor onder andere verpakkingen. Tijdens de laatste triloog op 17 december jl. is een voorlopig politiek akkoord bereikt tussen het Europees parlement (EP) en de Raad. Uiteindelijke formele instemming met het akkoord door de Raad en het EP zal naar verwachting eind januari of begin februari plaatsvinden. Daarnaast dient iedere verpakking te voldoen aan daarvoor gestelde essentiële eisen. Dit zijn Europese eisen. Deze stellen dat een verpakking zodanig moet worden ontworpen, vervaardigd en in de handel gebracht dat hergebruik of terugwinning, met inbegrip van recycling, mogelijk is. Nederland is voorstander van het verder aanscherpen van deze eisen door de afvalhiërarchie hier expliciet in op te nemen, zodat recycling boven terugwinning wordt geplaatst.
In hoeverre is er zicht op de schadelijkheid van de verbranding van het afval, waar het zeer gifite dioxine bij vrijkomt, voor zowel het milieu als de (directe) omgeving waar de verbranding plaatsvindt?
Alle afvalverbrandingsinstallaties in Nederland voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen, ook voor wat betreft de uitstoot van giftige stoffen. De centrales zijn voorzien van filters die het vrijkomen van dioxines als gevolg van het verbranden van pvc voorkomen. Daarop wordt toegezien.
Is er een manier waarop de overheid de bedrijven die pvc in hun verpakkingen verwerken kan aanspreken op deze gevolgen? Zo nee, bent u dan bereid om te kijken naar manieren die dit wel mogelijk maken?
Het is onwenselijk dat er verpakkingen op de markt komen die slecht recyclebaar zijn. Mijn beleidsinzet door middel van de producentenverantwoordelijkheid, de Raamovereenkomst Verpakkingen en de handhaving van de Essentiële Eisen is erop gericht producenten te stimuleren beter recyclebare verpakkingen op de markt te brengen en zo min mogelijk verpakkingen te hebben die slecht of niet recyclebaar zijn.
Milieu-overtredende bedrijven die hiermee wegkomen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Beerput Nederland», die recent uitgezonden werd door KRO-NCRV op NPO 2? Zo ja, hoe beoordeelt u de weergave in deze documentaire dat het bedrijfsleven de hand boven het hoofd gehouden wordt en dat er zelfs niet of nauwelijks ingegrepen wordt bij milieuovertredingen, waarbij er ook ondersteuning van ambtenaren en politici zou plaatsvinden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending. Het beeld dat de documentaire schetst, herken ik niet. Om de naleving van milieuregelgeving te bewaken en te stimuleren, treedt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhavend op, samen met politie en betreffende bevoegde gezagen (onder andere gemeenten en provincies en door hen gemandateerde omgevingsdiensten, Rijkswaterstaat, regionale waterkwaliteitsbeheerders). Er wordt een breed scala van instrumenten ingezet om de naleving van wet- en regelgeving af te dwingen. Het gaat dan om strafrechtelijke handhaving, bestuursrechtelijke handhaving en maatregelen in de sfeer van voorlichting. Daarbij maken toezichthouders altijd een afweging welke interventies en sancties effectief en proportioneel zijn.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat wanneer bedrijven die milieuwetgeving overtreden hier geen verantwoording voor afleggen, zij hiervoor niet gestraft worden en zelfs invloed op de overheid behouden vanuit hun economisch en bedrijfsmatig belang? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw beleid met betrekking tot het betrekken van het bedrijfsleven bij uw beleidsvoornemens rond milieuwetgeving en de naleving hiervan?
Uiteraard vind ik de naleving van de milieuwetgeving van groot belang. Wat betreft de grote milieu-incidenten vanaf de jaren zestig die de documentaire Beerput Nederland memoreerde, is in vrijwel alle genoemde gevallen tot vervolging van betrokken bedrijven overgegaan. In de voorbereiding van beleid en wetgeving worden belanghebbenden en relevante kennisdragers geraadpleegd, zoals medeoverheden, bedrijven, onderzoeksinstituten, universiteiten en milieuorganisaties. Ontwerpen voor regelgeving worden in een vroeg stadium voorgelegd aan de ILT als onafhankelijk toezichthouder ten behoeve van een toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid. Het ministerie houdt er uiteraard rekening mee dat ingebrachte informatie gekleurd kan zijn door de achtergrond en belangen van betreffende partijen. Ik begrijp dat het betrekken van bedrijven die in het verleden milieudelicten hebben begaan een bepaalde spanning oproept, en heb dit punt op ambtelijk niveau bij mijn collega van Justitie en Veiligheid aangekaart. Het kabinet kent geen beleidslijn voor het omgaan met veroordeelde (bestuurders van) bedrijven bij consultaties voor beleid en wetgeving. Het eventueel registreren van bedrijven of bestuurders die veroordeeld zijn voor strafbare feiten op milieuaspecten stuit op allerlei bezwaren. Vandaar dat ik kies voor een praktische benadering. De afweging om een bedrijf voor een stakeholderbijeenkomst uit te nodigen, wordt van geval tot geval gemaakt, op basis van de relevantie van het bedrijf voor het beleidsvraagstuk dat aan de orde is en de reputatie van het bedrijf bij deskundigen. Een voorwaarde is natuurlijk dat bedrijven die worden uitgenodigd voor een stakeholderbijeenkomst beschikken over een geldende (milieu)vergunning voor de activiteiten waar de bijeenkomst betrekking op heeft. Die vergunning betekent namelijk dat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat de bedrijfsprocessen waaraan het bedrijf zich juridisch heeft gebonden, voldoen aan de milieuwetgeving. Ik zal daar in de toekomst strikt op toezien.
Zijn bij u of bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) meldingen bekend van inspecteurs of andere handhavingsofficials die betrokken waren bij de handhaving van geconstateerde milieuovertredingen en waarbij er informatie gelekt zou zijn richting betrokkenen, hetgeen vervolging bemoeilijkt of ondermijnd heeft?
Over dergelijke zaken zijn mij geen meldingen bekend.
Bent u bereid om de Kamer te voorzien van een uitgebreide reactie aar aanleiding van deze documentaire en de constateringen die door de documentairemaker worden gedaan met betrekking tot de rol van de overheid en de politiek richting bedrijven die milieuwetgeving overtreden?
In mijn begeleidende brief ga ik op de documentaire in.
Op welke wijze is het bedrijfsleven op dit moment betrokken bij het opstellen of aanpassen van milieu of klimaatwetgeving en hoe borgt u de zorgvuldigheid van dit soort trajecten, waarbij mensen in ons land er zeker van moeten zijn dat hun belangen voor schone lucht, schone grond en schoon en veilig water voorop staan en niet de economische belangen van bedrijven met discutabele reputaties of zelfs veroordeelde bedrijven?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Het lucratief bemesten van andermans grond |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat het schering en inslag is dat agrariërs ongeoorloofd en wederrechtelijk mest injecteren in gronden van derden en/of gemeenten?1
Ik ben bekend met het artikel uit Trouw. Zoals aangegeven in mijn brief van 6 december jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 253) is uit contact met de gemeente Berkelland gebleken dat de zaken genuanceerder lijken te liggen dan in de pers is voorgesteld. Met de burgemeester van Berkelland, de heer Van Oostrum, is afgesproken dat op korte termijn gezamenlijk geanalyseerd zal worden wat er speelt en wat daarbij ieders verantwoordelijkheden zijn. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Deelt u de opvatting dat dit gedrag contraproductief, schadelijk en verwerpelijk is, omdat juist onverstoorde bermen en grondstroken naast zwaar bewerkte agrarische percelen eilandjes van belang zijn voor behoud van de zwaar onder druk staande natuur en biodiversiteit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u ervan kennisgenomen dat dit gedrag doorgaans onbestraft blijft en wat is daarop uw reactie?
Ondernemers geven via de jaarlijkse Gecombineerde Opgave aan welke grond zij tot hun beschikking hebben. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) controleert of deze grond een landbouwkundige bestemming heeft en of percelen niet door meerdere partijen worden geclaimd. Wanneer er sprake is van brede bermen of grondstroken (meer dan 3 meter breed) kan dergelijke grond als landbouwgrond worden aangemerkt. Een ondernemer is er zelf verantwoordelijk voor om afspraken te maken met de eigenaar van de grond. Grondeigenaren kunnen via open data, bijvoorbeeld Boer & Bunder, zien welke grond door agrarisch ondernemers wordt geclaimd. Wanneer grond onrechtmatig wordt geclaimd en/of gebruikt door een agrarisch ondernemer, kan de eigenaar hiervan melding maken bij RVO.nl. Daarna kan deze grond niet langer worden gebruikt voor het bepalen van de plaatsingsruimte voor mest en subsidieverlening.
Hoe bestempelt u het feit dat de agrarische sector enerzijds financiële steun ontvangt voor het creëren en in stand houden van akkerranden voor natuurdoeleinden en anderzijds grootschalig de natuur en biodiversiteit in bermen aansluitend aan akkers aantast en vernietigt?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Is het op dit moment zo dat mensen worden geverbaliseerd omdat zij de uitwerpselen van hun hond op gemeentelijke gronden niet opruimen, maar dat agrariërs die grote hoeveelheden mest op gemeentelijke gronden lozen niet worden geverbaliseerd? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Wanneer blijkt dat agrariërs onrechtmatig gebruik maken van grond die niet hun eigendom is, worden ook daar (financiële) consequenties aan verbonden.
Bent u bereid om zowel via het spoor van nationale wetgeving, toezicht en handhaving en in samenwerking met gemeenten het ongeoorloofd gebruiken en bemesten van andermans gronden hard aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u preventie, toezicht en handhaving precies uitvoeren?
Zie het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
De evaluatie van het project Schoon Belonen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van de «Evaluatie naar de zwerfafvalpilot Schoon Belonen (2016–2017)»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit dit rapport dat Schoon Belonen in de opzet en uitvoering niet voldoet aan de voorwaarden die hier door de Kamer aan werden gesteld, met name door het ontbreken van een wetenschappelijk kader voor monitoring? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze conclusie niet. Uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger gevraagd zorg te dragen voor een onafhankelijke monitoring. Hiervoor is advies gevraagd aan het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV). Het advies van het KIDV is met uw Kamer gedeeld.2 De pilot Schoon Belonen is onafhankelijk door Rijkswaterstaat (RWS) gemonitord. Bij het opstellen van de monitoringsrapportage volgt RWS de door KIDV geadviseerde lijn. De monitoringsrapportage heb ik op 28 november 2017 aan uw Kamer gestuurd.3
Is het waar dat een aantal gemeenten al voortijdig is gestopt met deelname aan dit project? Zo ja, hoeveel gemeenten betrof dit en wat was hiervoor de reden?
De pilot Schoon Belonen is een initiatief van Stichting Natuur & Milieu, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV). Voor vragen over deelnemende organisaties of gemeenten en hun beweegredenen verwijs ik u naar de genoemde organisaties.
Kunt u de beweegredenen uiteenzetten van de 80% van de Nederlandse gemeenten die niet hebben willen deelnemen aan het project Schoon Belonen?
Zie antwoord 3. Gemeenten zijn vrij om al dan niet deel te nemen aan een pilot. Hun beweegredenen zijn mij niet bekend.
Zijn de beweegredenen van deelnemende en niet-deelnemende organisaties in kaart gebracht? Is in kaart gebracht of deelnemende organisaties voornemens zijn om door te gaan met dit project en welke barrières of juist uitbreidingsmogelijkheden er gemeentelijk nog zijn? Is per gemeente in kaart gebracht of er voldoende organisaties zijn, nu en op lange termijn, om de gemeente daadwerkelijk helemaal schoon te krijgen? Welke conclusies trekt u hieruit met betrekking tot de opschaalbaarheid van dit project?
Aangaande de beweegredenen van deelnemende organisaties, verwijs ik u naar antwoord 3. Ik heb uw Kamer op 30 november 2017 een afschrift gestuurd van de brief die ik van de initiatiefnemers ontving.4 Hierin geven zij aan: «De resultaten van de pilot geven aanknopingspunten om elementen van Schoon Belonen onderdeel te maken van de brede landelijke aanpak van zwerfafval.» Inmiddels hebben gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven aangegeven een vervolg te willen geven aan de pilot Schoon Belonen.
Deelt u de mening dat het project Schoon Belonen een positieve bijdrage kan leveren aan bewustwording en educatie, maar dat de meetbare effecten met betrekking tot de hoeveelheid zwerfafval beperkt zal blijven tot hooguit een kleine afstand rond scholen en verenigingen (in de huidige opzet zo’n 1% van het gemeentelijk oppervlak)? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel de verwachting dat de pilot Schoon Belonen een positieve bijdrage kan leveren aan bewustwording en educatie. Deze kan zo bijdragen aan de gewenste gedragsverandering waarbij het de gewoonte moet worden om geen zwerfafval achter te laten. Verondersteld mag worden dat dit op grotere schaal merkbaar en meetbaar zal zijn naarmate de gedragsverandering leidt tot het minder achterlaten van zwerfafval.
Ben u het eens met de constatering dat het project Schoon Belonen geen effect heeft gehad op buitengebied/akkerbouwgebieden, snelwegen, provinciale wegen, doorgaande gemeentelijke wegen, natuurgebieden, rivieren, kanalen/rivieren, meren, sluizen en sloten? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Projecten gericht op het schoon maken van een bepaald gebied, zullen in eerste instantie voornamelijk bijdragen aan het verminderen van de hoeveelheid zwerfafval in dat specifieke gebied. Daarnaast dragen dergelijke projecten bij aan gedragsverandering zoals ik heb aangegeven in antwoord 6.
Deelt u de mening dat het verpakkende bedrijfsleven met het project Schoon Belonen alle ruimte heeft gehad om gedurende twee jaar te experimenteren met alternatieve vormen van zwerfafvalreductie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Deze pilot is het initiatief van drie partijen, namelijk Stichting Natuur & Milieu, de VNG en de StAV. De doelstelling van de pilot Schoon Belonen was te experimenteren met verschillende aanpakken en beloningssystemen voor het reduceren van de hoeveelheid zwerfafval, en ten behoeve van meer recycling. Dit hebben de initiatiefnemers in 2016 en 2017 gedaan.
Deelt u de mening dat Schoon Belonen in deze vorm geen landelijk implementeerbaar systeem heeft opgeleverd, waarmee de doelstelling om de hoeveelheid flesjes in het zwerfafval binnen drie jaar met 90% te reduceren gehaald wordt? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het is in eerste instantie aan de initiatiefnemers om te beoordelen in hoeverre Schoon Belonen een landelijk implementeerbaar systeem oplevert. De doelstelling van de pilot heb ik in antwoord 8 genoemd. In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen», die recent aan uw Kamer is verzonden, ben ik ingegaan op mijn inzet voor het bereiken van de 70–90% reductie van kleine plastic flessen in het zwerfafval en mijn inzet om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen. Daarin concludeer ik dat de resultaten van de pilot Schoon Belonen op zichzelf niet voldoende zijn om volledig uitvoering te kunnen geven aan de petitiemotie.
Deelt u de mening dat deze pilot geen landelijk dekkend alternatief heeft opgeleverd voor de door adviesbureau CE Delft in september 2017 beschreven statiegeldsystemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u, nu alle informatie over prijsprikkels en alternatieven voorhanden is, bereid alsnog te besluiten tot de uitbreiding van het statiegeldsysteem naar flesjes en blikjes? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen» ben ik ingegaan op mijn inzet voor statiegeld en mijn inzet om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen verwachten?
In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen» ben ik ingegaan op de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen en de resultaten daarvan.
Het rapport Breaking the Barriers to the Circular Economy |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Breaking the Barriers to the Circular Economy», waaruit blijkt dat de circulaire economie nog onvoldoende momentum heeft?1
Ja.
Neemt u de geconstateerde knelpunten (te lage grondstofprijs, gebrekkige consumentenkennis en tekortschietende gedragsverandering) serieus? Hoe gaat u deze knelpunten oplossen?
De genoemde knelpunten en belemmeringen neem ik serieus. Daarom is in het Rijksbrede programma «Nederland circulair in 2050»2 (hierna: het Rijksbrede programma) en het Grondstoffenakkoord opgenomen dat via transitieagenda’s de versnelling van de transitie naar een circulaire economie uitgewerkt wordt. Deze transitieagenda’s worden in januari gepresenteerd. In het Regeerakkoord is aangegeven dat de uitvoering daarvan ter hand genomen wordt. Ik wil de kabinetsreactie op de transitieagenda’s voor de zomer van 2018 aan uw Kamer aanbieden.
Deelt u het standpunt uit het rapport dat de lage prijs voor nieuwe grondstoffen (virgin materials) ten opzichte van gerecyclede grondstoffen een van de grootste barrières is op weg naar een circulaire economie? Zo nee, uit welk onafhankelijk onderzoek blijkt dat de lage prijs geen grote barrière is op weg naar een circulaire economie? Hoe gaat u deze barrière verhelpen?
Zoals in het Rijksbrede programma is aangegeven, is de prijs van grondstoffen een van de factoren die relevant zijn om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De transitieagenda’s, die op dit moment worden uitgewerkt, besteden aandacht aan de weg waarlangs bestaande belemmeringen aangepakt dienen te worden.
Op welke wijze vermindert het Grondstoffenakkoord het totale (nieuw en gerecycled) grondstofgebruik?
Hiervoor zijn drie doelstellingen in het Rijksbrede programma geformuleerd:
Om de realisatie van de doelstellingen uit het Grondstoffenakkoord te waarborgen, wordt parallel aan het opstellen van de transitieagenda’s een monitoringssysteem ontwikkeld. Hiermee wordt niet alleen de uitvoering van de transitieagenda’s gevolgd, maar ook de mate waarin de maatschappelijke veranderingen doorzetten. Het monitoringssysteem laat dus zien hoe snel de circulaire transitie zich ontwikkelt. Samen met PBL, Universiteit Utrecht, CBS en RIVM wordt dit systeem opgezet. Gelijktijdig met de transitieagenda’s wordt dit pakket in januari 2018 aan uw Kamer aangeboden.
Overigens, zoals toegezegd in de aanbiedingsbrief_ bij het Rijksbrede Programma, zal Uw Kamer jaarlijks een voortgangsrapportage van het Rijksbrede programma ontvangen waarin het kabinet zal ingaan op zowel de uitvoering van de acties als op de voortgang van de transitie.
Deelt u de mening dat met een jaarlijkse besteding van 10 miljard euro aan producten en diensten het Rijk een sterke trendsetter kan zijn bij het stimuleren van een herstel- en hergebruikeconomie?2 Wat zijn de nieuwe doelstellingen die dit kabinet aan het inkoopbeleid stelt? Op welke manier stimuleert het Rijk ook decentrale overheden om de 50 miljard euro die zij jaarlijks besteden in te zetten voor de circulaire transitie?
Ja, circulair inkopen is één van de instrumenten die het kabinet inzet om een circulaire economie te bevorderen. Het Rijk heeft daarin een voorbeeldfunctie en een rol als trendsetter. De afgelopen jaren zijn hierin al diverse stappen gezet, zoals de inkoop van circulaire uniformen door het Ministerie van Defensie en de tijdelijke rechtbank in Amsterdam door het Rijksvastgoedbedrijf. De komende jaren wil het kabinet doorgaan op dit pad en waar mogelijk komen tot verdere grootschalige circulaire inkopen.
Het Rijk staat hierin niet alleen. Een groeiende groep van overheden ziet een belangrijke taak voor zichzelf in het tot stand brengen van een circulaire economie. Vele van hen hebben daarom net als het Rijk het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) ondertekend. Al deze organisaties stellen een actieplan op, gericht op de bredere MVI-thema’s, maar in de meeste gevallen ook op circulair inkopen. Vanuit het Rijk wordt dit ondersteund, onder meer door kennis te verspreiden via het expertisecentrum PIANOo, door een nieuwe Green Deal Circulair Inkopen, door de Circulair Inkopen Academy en door het ondersteunen van Communities of Practice.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Circulaire Economie dat op 13 december 2017 gepland staat?
Ja.
De oproep van het Leger des Heils om hergebruik van textiel van de grond te krijgen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van broek naar poetslap? Dat is niet genoeg»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat er een gat is in de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
Er kan meer en beter textiel worden gerecycled dan nu het geval is. Vraag en aanbod van gerecycled textiel moeten gelijktijdig toenemen. Tegelijkertijd kan de kwaliteit van het sorteer- en recyclingproces nog veel beter. Om de productie van mode en textiel te verduurzamen, heeft mijn ambtsvoorganger samen met haar collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een IMVO-convenant gesloten, waar een groot deel van de Nederlandse modebedrijven aan deelneemt. Ook ondersteunt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de ontwikkeling van een Roadmap Circulair Textiel, die is opgesteld door deelnemers aan het Platform Circulair Textiel (waaronder branchevereniging Modint). Aan het Platform nemen zowel kledingbedrijven als textielinzamelaars en -sorteerders deel. In de Roadmap worden vijf thema’s benoemd waarvoor activiteiten zijn uitgewerkt: circulair ontwerpen, circulaire ketenaanpak (incl. inzameling), mechanische en chemische recycling, en verdienmodellen. De Roadmap beoogt de initiatieven in de markt en van andere stakeholders richting te geven en onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring te organiseren. Waar nodig worden gezamenlijke acties geïnitieerd. Naar verwachting zal de Transitieagenda Consumptiegoederen, als nadere uitwerking van het Grondstoffenakkoord, hierop voortbouwen.
Deelt u het standpunt van het Leger des Heils dat het grote knelpunt is dat de vraag naar gerecycled textiel ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Het is een belangrijk deel van het vraagstuk maar niet het enige, zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven.
Herkent u dat er steeds meer lagekwaliteitskleding wordt aangeboden, die veelal niet geschikt is voor de tweedehands markt en waarvoor met de huidige prijzen geen hoogwaardige recycling mogelijk is? Wat vindt u daarvan?
Ja, die signalen ontvang ik van verschillende textielinzamelaars en sorteerders binnen de branche van textielrecycling. Ik zie dat de markt worstelt met de ontwikkeling dat steeds meer kleding van lage kwaliteit met een hoge omloopsnelheid wordt aangeboden («fast fashion»). Ik ga ervan uit dat dit vraagstuk terugkomt in de Transitieagenda Consumptiegoederen.
Is het u bekend dat de labeling van kleding niet overeenkomt met de stoffen waarvan de kleding daadwerkelijk gemaakt is? Welke actie gaat u in gang zetten om consumenten van eerlijke informatie te voorzien?
Deze problematiek is mij bekend. Ik ga in overleg met de kledingbranche, Milieu Centraal en de Stichting Milieukeur en met de Europese Commissie om te bezien wat wij hieraan kunnen doen.
Welke mogelijkheden ziet u om niet alleen de inzameling «aan de voorkant», maar ook de daadwerkelijke hoogwaardige recycling van kleding «aan de achterkant» te ondersteunen?
Verschillende marktpartijen investeren al in hoogwaardige textielrecycling. In het kader van het European Clothing Action Plan (ECAP) ondersteun ik verschillende pilots waarin kledingbedrijven kleding maken waarin gerecyclede vezels van afgedankt textiel zijn verwerkt. Tevens is binnen het IMVO-convenant een werkgroep grondstoffen ingesteld die zich buigt over inzameling en recycling.
Is in het kader van duurzaam inkopen het gebruiken van gerecycled textiel één van de criteria bij de aanbesteding door de overheid? Zo nee, waarom niet?
De inkopers van het Ministerie van Defensie hebben een pilot uitgevoerd voor een aanbesteding waarin gevraagd is om toepassing van gerecyclede vezels afkomstig van «postconsumer textiel». Daarbij zijn in de aanbesteding de specificaties zoveel mogelijk functioneel omschreven, waardoor de leverancier ruimte krijgt om innovatieve producten aan te bieden. De pilot was succesvol, zodat nu ook bij andere aanbestedingen van kleding en textiel wordt gevraagd om gerecycled materiaal. Het categorieplan bedrijfskleding Rijk wordt begin volgend jaar geactualiseerd. Het streven is om naast het Ministerie van Defensie de andere geüniformeerde diensten (politie en brandweer) te laten aansluiten om de impact op de markt te vergroten.
Bent u bereid het hergebruik van textiel en het recyclingprobleem bij lagekwaliteitskleding onderdeel te maken van het Nationaal Grondstoffenakkoord? Zo nee, waarom niet?
Kleding en textiel hebben een grote ecologische voetafdruk. De markt van kleding en textiel biedt daarnaast veel potentie om bij te dragen aan de transitie naar de circulaire economie. Het is daarom mijn inzet om, naast wat wordt ontwikkeld in het kader van ECAP en het IMVO-convenant, in de Transitieagenda Consumptiegoederen concrete trajecten opgenomen te krijgen waar wij als partners in het Grondstoffenakkoord gezamenlijk de komende jaren de schouders onder kunnen zetten. Met deze acties geef ik invulling aan de motie Dik-Faber2.
Ziet u mogelijkheden om in het Nationaal Grondstoffenakkoord een doelstelling op te nemen over het verwerken van een bepaald percentage gerecycled textiel bij productie van nieuwe textiel, ook bij de productie van fast-fashion? Zo nee, waarom niet?
Ik ga hier graag over in gesprek met de sector. Ik ben optimistisch over de mogelijkheden om tot concrete afspraken te komen omtrent de toepassing van percentages gerecycled textiel. Ik heb in het kader van het (circulair) rijksinkoopbeleid hier zelf een bijdrage aan geleverd door in de gunningscriteria het gebruik van gerecycled materiaal op te nemen.
Zwerfafval |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veel minder zwerfafval met statiegeld op blikjes»1, waaruit blijkt dat er veel minder zwerfafval ontstaat als er statiegeld op blikjes en kleine flessen is (tussen de 70 en 90%)?
Ja.
Deelt u de mening met de brancheorganisatie Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) dat het in het artikel genoemde rapport geen basis voor het beleid mag zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het rapport de feitelijke informatie omvat zoals die op dit moment beschikbaar is over de kosten en effecten van invoering van een statiegeldsysteem voor kleine flesjes en blikjes. Ik zie geen reden waarom deze feitelijke informatie geen basis mag zijn voor beleid.
Wat is uw reactie op de mening van het CBL dat het onderzoeksbureau CE Delft commercieel is en derhalve niet onafhankelijk?
CE Delft is een onafhankelijk adviesbureau dat, onder meer op het terrein van verpakkingen en milieu, studies uitvoert voor overheid, bedrijven en NGO's. Ik heb geen reden te twijfelen aan de onafhankelijkheid van CE Delft als onderzoeksbureau. Het onderzoek is begeleid door een klankbordgroep samengesteld uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, gemeenten en NGO’s, onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De onderzoeker heeft alle reacties van de leden van de klankbordgroep op transparante wijze behandeld en doet in het rapport uitgebreid verslag van de aanpak en gebruikte bronnen. Daarnaast heeft een onafhankelijke deskundige het resultaat van het onderzoek beoordeeld en zijn hoofdconclusie luidt (citaat): «Het onderzoek is op degelijke wijze uitgevoerd. Er is een grote hoeveelheid informatie verzameld. Deze informatie wordt genuanceerd besproken en gepresenteerd. De berekeningen worden uitvoerig onderbouwd in bijlagen.» Zijn beoordeling is in het rapport opgenomen.
Deelt u mening dat de uitkomsten van het rapport zo uitgesproken zijn dat ze niet te negeren zijn en uitgangspunt voor het beleid zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 31 augustus2 heb vermeld, zal besluitvorming over de verdere aanpak van verpakkingen plaatsvinden na afronding van de onderzoeken die lopen in het kader van de evaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen. Daarbij wordt ook het resultaat van de pilot Schoon Belonen betrokken evenals de resultaten van het onderzoek van CE Delft «Kosten en effecten van statiegeld op kleine flesjes en blikjes». Ik verwacht u eind 2017 te kunnen informeren over de vervolgstappen in het verpakkingendossier.
Deelt u de mening dat belangenorganisaties zoals het CBL, die duidelijk hebben uitgesproken tegen statiegeld te zijn2, geen geloofwaardige kritiek leveren in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Het CBL was een van de deelnemers in de klankbordgroep en heeft gedurende het onderzoek de gelegenheid gehad tot het leveren van commentaar. Dat geldt ook voor de andere leden van de klankbordgroep. De onderzoeker heeft de reacties van de leden van de klankbordgroep op transparante wijze behandeld. Eventuele uitingen in de media naar aanleiding van het rapport zijn voor rekening van de betreffende leden van de klankbordgroep.
Bent u bereid de onderzoeksuitkomsten van CE Delft als basis voor het beleid en het statiegeldsysteem uit te rollen naar blik en kleine plastic flessen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
De aanhoudende berichten dat er paraffine aanspoelt op de Nederlandse stranden |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Rijkswaterstaat begint dinsdag met opruimen paraffine van stranden Vlieland»1, «Paraffine aangespoeld op deel Noord-Hollandse kust»2 en «Opnieuw paraffine op Noord- en Zuid-Hollandse kust»?3
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving.
Welke actie heeft u sinds mijn vragen over dit onderwerp in het algemeen overleg Scheepvaart op 6 juni 2017 en vervolgens in het plenaire debat over het verslag van dit algemeen overleg (VAO) op 21 juni 2017 op nationaal niveau ondernomen om te voorkomen dat er gedurende de zomermaanden opnieuw milieugevaarlijke chemicaliën, zoals paraffine, in Nederlandse wateren worden geloosd, die vervolgens aanspoelen op onze stranden en gevaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid van mens en dier?
Deze aangespoelde paraffine-achtige stoffen zijn vermoedelijk afkomstige van legale lozingen van waswater met ladingrestanten van dit – overigens niet-giftige – product.
Dit probleem vraagt met name om een structurele internationale aanpak. Om dergelijke lozingen te voorkomen werkt Nederland in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) daarom actief aan een oplossing door in te zetten op een mondiaal verbod op het lozen van waswater met ladingrestanten van alle persistente, hoogvisceuze stoffen die op het water blijven drijven, zoals paraffine en wax. Een internationaal lozingsverbod leidt tot effectieve vraag naar goede afgiftemogelijkheden van paraffine restanten in de havens, zorgt ervoor dat het Level Playing Field met havens in onze buurlanden gelijk blijft en dat de «vervuiler betaalt» voor het afgeven van de ladingrestanten.
Mede naar aanleiding van de constructieve debatten met Uw kamer en de recente gevallen van het aanspoelen van paraffine op de stranden ga ik, vooruitlopend op een lozingsverbod, met havenbedrijven en afnemers van de lading het gesprek aan om te verkennen of op vrijwillige basis effectieve en efficiënte maatregelen genomen kunnen worden om de afgifte van waswater met restanten van paraffine-achtige stoffen te stimuleren. Net zoals dat geldt voor alle scheepsafvalstoffen hecht ik hierbij belang aan het toepassen van het principe vervuiler/afgever betaalt.
Hoe verklaart u dat er in de tussentijd weer minstens drie maal (17 juli, 6 augustus en 11 augustus 2017) paraffine is aangespoeld op delen van de Noord- en Zuid-Hollandse kust, waar uitgerekend in deze zomermaanden veel vakantiegangers en natuurliefhebbers genieten van het strand?
Omdat lozingen van waswater met paraffine op dit moment nog legaal zijn onder het mondiale MARPOL-verdrag, kan door wind en de zeestroming (vermoedelijk) legaal geloosde paraffine aanspoelen aan de Nederlandse kust. Helaas is dit in de afgelopen periode driemaal gebeurd.
Aangezien u eerder aangaf dat geen aanvullend onderzoek nodig is naar milieugevaarlijke chemicaliën die op de Nederlandse stranden aanspoelen (vaak veroorzaakt door illegale lozingen op zee), kunt u de Kamer voorzien van een overzicht van de schaal waarop deze chemicaliën aanspoelen en welke gezondheidsrisico’s dit ieder jaar met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht van de schaal voor milieugevaarlijke chemicaliën in algemene zin is niet beschikbaar. Specifiek voor paraffine heb ik de volgende gegevens: de hoeveelheden paraffine verwijderd van Nederlandse stranden tussen 1995 en 2015 varieert, op een enkele uitschieter naar boven en naar beneden na, grofweg tussen de 10m3 en 50m3 per jaar.
Paraffine is niet giftig en levert geen blijvende schade voor de mens of het mariene milieu op. Het eten van de stof wel schadelijk zijn, omdat deze stof in de maag kan ophopen. Bovendien kunnen vogels besmeurd raken met de meer visceuze paraffine-achtige stoffen. Paraffine-achtige stoffen leveren verder vooral materiële schade op, omdat ze als vaste stoffen op het water blijven drijven en uiteindelijk op het strand aanspoelen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat strandgangers, en zeker voor wat betreft kinderen, en hun huisdieren in aanraking komen met paraffine, aangezien dit mensen en dieren ziek kan maken als het wordt opgegeten?
Rijkswaterstaat heeft de paraffine zo snel mogelijk opgeruimd. Ook heeft Rijkswaterstaat actief media benaderd en social media ingezet om de boodschap te verspreiden dat paraffine op stranden is aangespoeld. Daarbij is gemeld dat paraffine bij aanraking niet schadelijk is voor mensen en dieren, maar wel ziek kan maken indien het wordt opgegeten. Tevens heeft Rijkswaterstaat de relevante gemeenten ingelicht over de aangespoelde paraffine, omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en bevolkingszorg.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat hardwerkende vrijwilligers die stranden schoonmaken, zoals tijdens de jaarlijkse Beach Cleanup Tour die op dit moment plaatsvindt, in aanraking komen met deze chemicaliën?4
De organisatie van de Beach Cleanup Tour was op de hoogte van de aangespoelde paraffine door de uitgebreide berichtgeving in de media en is bekend met deze stof en hoe hiermee om te gaan. Daarnaast is er ook contact geweest tussen Rijkswaterstaat en de organisatie naar aanleiding van de opruimactie van Rijkswaterstaat.
Zijn u reeds gevallen bekend van mensen of dieren die ziek zijn geworden van aangespoelde milieugevaarlijke chemicaliën zoals paraffine? Zo ja, kunt u aangeven op welke schaal dit plaatsvindt en welke gezondheidseffecten er optreden?
Paraffine is zelf niet giftig maar kan wel ziek maken als het wordt opgegeten, omdat de stof samenklontert in de maag. Mij zijn geen gevallen bekend van mensen die ziek zijn geworden van paraffine. Er wordt wel paraffine, naast andere stoffen, aangetroffen in magen van Noordse Stormvogels. Er is echter geen indicatie dat de paraffine heeft bijgedragen aan het overlijden van de vogels.
Hoe hoog zijn de kosten voor Rijkswaterstaat van het telkens weer opruimen van de paraffine? Kunnen deze kosten verhaald worden op de eigenaren van schepen die onder niet toegestane omstandigheden milieugevaarlijke chemicaliën voor de kust lozen?5 Zo nee, is het volgens u nodig dat deze kosten wel verhaald kunnen worden, zodat de vervuiler betaalt en niet de belastingbetaler? Hoe controleert u überhaupt of er onder de vastgelegde voorwaarden geloosd wordt?
Jaarlijks houdt Rijkswaterstaat voor de gemiddelde kosten € 80k aan. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en specifieke situatie waar de paraffine is aangespoeld. Er zijn jaren dat slechts € 10k aan opruimacties is besteed, maar ook jaren dat er uitschieters naar boven zijn (twee schoonmaakacties van € 300k en € 400k in 2016).
Ik ben voorstander van het principe vervuiler betaalt. Als de veroorzaker bekend is, kunnen de kosten worden verhaald bij de vervuiler, maar de veroorzaker is zeer lastig te achterhalen als de illegale lozing niet direct wordt geconstateerd.
Aangezien lozingen van paraffine op dit moment nog onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan, moet bij het vermoeden van een illegale lozing altijd bewezen worden dat het om een illegale lozing gaat. Het initiatief om een lozingsverbod via IMO in te stellen draagt bij aan een effectievere handhaving.
Toezicht op lozingen van schepen wordt door Rijkswaterstaat als waterbeheerder en door ILT vanuit het toezicht op de schepen gedaan. De administratie die schepen bijhouden over de lading wordt o.a. bij controles in het kader van Port State control gecontroleerd.
De Kustwacht inspecteert namens Rijkswaterstaat op illegale lozingen op zee. Hierbij wordt gebruik gemaakt van satellieten, surveillancevluchten van het Kustwachtvliegtuig, meldingen (bv. schepen Rijksrederij, andere schepen of meldingen afkomstig van platforms) en controles/vervolgonderzoek aan boord van schepen op de zee en in havens.
Hoe ver bent u gevorderd met het opstellen van een regionaal verbod op het lozen van milieugevaarlijke chemicaliën in samenspraak met de Noordzeelanden? Waarom is er nog altijd geen regionaal verbod van kracht, opdat gevaren voor de volksgezondheid voorkomen kunnen worden met behoud van onze concurrentiepositie ten opzichte van andere Noordzeelanden? Wat gaat u doen om dit proces te versnellen?
Aangezien er binnen de EU geen mogelijkheden zijn om lozingen van voorbijvarende schepen te verbieden, heb ik ervoor gekozen om in te zetten op een versnelde inwerkingtreding van het internationale verbod op lozingen van deze producten in de Noordzee. Hiervoor heeft Nederland een voorstel bij IMO ingediend.
Hoe ver bent u gevorderd met het overleg in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om de eisen voor het lozen van een stof als paraffine verder te verscherpen? Waarom is een wereldwijd verbod niet haalbaar, waardoor er in een klap een einde zou komen aan deze schadelijke praktijken? Wat gaat u doen om ook dit proces te versnellen?
Door inzet van Nederland en een aantal andere Europese landen ligt er een concepttekst voor een mondiaal verbod op tafel. Daarnaast heeft Nederland een voorstel ingediend voor de IMO-vergadering van oktober 2017 over een gefaseerde inwerkingtreding, waarmee het lozingsverbod juist in Europese wateren eerder kan gelden. Aanpassing van een mondiaal verdrag vereist zorgvuldigheid en is helaas geen snel proces. Verdere besluitvorming zal in 2018 plaatsvinden.
Heeft u zich op de hoogte kunnen stellen van de casestudy die de Wageningen Universiteit uitvoert naar nationale maatregelen, zoals besproken tijdens het eerder genoemde VAO Scheepvaart, die de overheid nu al zou kunnen nemen om paraffinelozingen te voorkomen zolang dat regionaal en/of internationaal nog niet is geregeld is? Welke actie(s) gaat u naar aanleiding van de uitkomsten daarvan nemen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de WU studie is helaas nog niet definitief afgerond, maar ik kijk met belangstelling uit naar het rapport en zal dat binnen mijn departement laten bestuderen.
Wat kunt u doen om, in overleg met de Nederlandse havenbedrijven, het schoonwassen van schepen in onze havens op een veilige en meer milieuvriendelijke manier aantrekkelijker te maken? Bent u hierover in gesprek met de havenbedrijven en andere relevante stakeholders?
Zie antwoord 2.
Het bericht dat omwonenden van Shell Pernis vinden dat de informatievoorziening tekortschiet |
|
Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omwonenden Shell Pernis hekelen informatievoorziening», waarin duidelijk wordt dat omwonenden van Shell Pernis forse kritiek hebben geuit over de informatievoorziening omtrent de twee recente incidenten die hebben plaatsgevonden?1 Bent u van mening dat de informatievoorziening afdoende is geweest? Zo nee, welke leer- en verbeterpunten maakt u op uit de ontstane situatie?
Bij een incident met lokale effecten – zoals beide incidenten bij Shell Pernis – is de burgemeester van de gemeente verantwoordelijk voor de crisiscommunicatie2.
In de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is afgesproken dat de crisiscommunicatie bij zowel incidenten met lokale effecten als bij incidenten met regionale effecten door de VRR wordt gecoördineerd. Desgevraagd legt de VRR over de aanpak van de crisis verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is aan de decentrale overheden om te bepalen of de informatievoorziening bij Shell Pernis afdoende is geweest en of er leer- en verbeterpunten uit de bestaande situatie zijn op te maken.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft ten behoeve van de beantwoording van de vragen informatie opgevraagd bij de VRR. De VRR heeft aangegeven dat zij en DCMR naar aanleiding van de berichtgeving omtrent het incident hebben besloten een evaluatie uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die Shell en (lokale) overheidsorganisaties zoals milieu en veiligheidsdiensten hebben ondernomen om omwonenden in te lichten over de aard en de ernst van de incidenten die eind juli plaatsvonden? Hoe schat u het bereik en de dekking van de aanwezige communicatiekanalen in?
De VRR heeft aangegeven dat zij tijdens en na de incidenten via diverse kanalen informatie aangeboden heeft aan de inwoners van de regio. Communicatie heeft vanuit de VRR actief plaatsgevonden via rijnmondveilig.nl en Twitter. Deze berichtgeving is opgepakt door lokale en landelijke media zoals rtvrijnmond.nl, nos.nl, telegraaf.nl, ad.nl en nu.nl. Ook heeft de VRR vragen van burgers en media beantwoord. DCMR heeft tijdens en na de incidenten via Twitter gecommuniceerd.
Shell Pernis heeft aangegeven dat zij via de eigen website en verschillende schriftelijke en online media heeft gecommuniceerd met omwonenden en andere geïnteresseerden over de incidenten. Daarnaast heeft Shell ook een omwonendenavond voor 200 buren georganiseerd. Een overzicht van de communicatieactiviteiten, dat ik van Shell heb ontvangen, is te vinden in bijlage 1.3
Ik constateer dat crisiscommunicatie op diverse wijzen heeft plaatsgevonden.
Het exacte effect van de gebruikte crisiscommunicatiemiddelen is onderwerp van de evaluatie van de VRR en DCMR.
Is u bekend waarom de veiligheidsregio er niet voor heeft gekozen om een NL Alert te versturen? Kunt u zich voorstellen dat dit heeft geleid tot onduidelijkheid en onzekerheid bij omwonenden? Bent u voornemens om dit communicatiemiddel bij mogelijk toekomstige incidenten wél in te zetten?
NL-Alert is één van de mogelijk in te zetten crisiscommunicatiemiddelen. De keuze tot inzet van crisiscommunicatiemiddelen is de verantwoordelijkheid van het lokaal of regionaal bevoegd gezag. De VRR heeft ervoor gekozen NL-Alert bij beide incidenten niet in te zetten. Het versturen van een NL-Alert zou mogelijk tot meer verwarring en onrust onder de bevolking leiden. De VRR verwachtte namelijk bij beide incidenten geen risico’s voor de (gezondheid van) omwonenden.
Bij ieder afzonderlijk incident wordt een afweging gemaakt of het NL-Alert een passend crisiscommunicatiemiddel is om in te zetten.
Is u bekend of de omwonenden zijn geïnformeerd over de fasegewijze herstart van de activiteiten van Shell Pernis en, zo ja, worden daarbij ook de bevindingen van de interne en externe deskundigen gecommuniceerd?
De verantwoordelijkheid voor communicatie met omwonenden over de herstart ligt bij Shell. Shell heeft een bewonersbijeenkomst verzorgd waarin de herstart is aangekondigd, en informeert via de media en de website het publiek over de voortgang. Gecommuniceerd is dat de herstart niet eerder plaatsvindt dan nadat de deskundigen van DCMR de plannen voor de opstart beoordeeld hebben en DCMR heeft ingestemd. Inmiddels zijn vrijwel alle fabrieken weer in gebruik genomen.
Bent u bereid om de oorzaken van de kortsluiting en het ontsnappen van waterstoffluoride zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen zodra deze bekend zijn?
De oorzaken en gevolgen van beide incidenten worden op basis van de Wet milieubeheer 17.1 t/m 17.3 door Shell Pernis onderzocht op last van DCMR namens het bevoegd gezag provincie Zuid-Holland. Shell Pernis rapporteert aan de provincie Zuid-Holland.
Het is aan bevoegd gezag om relevante informatie omtrent de oorzaken van deze incidenten te delen.