Het bericht ‘Erotisch ‘kinderboek’ Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN’ers’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Erotisch «kinderboek» Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN'ers»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar op dit moment de grens ligt tussen verboden teksten die bijvoorbeeld aanzetten tot crimineel handelen en teksten, zoals het boek van Drs. P.?
Het Wetboek van Strafrecht kent een aantal artikelen die betrekking hebben op opruiing door middel van geschrift. Het is strafbaar om, bijv. door middel van een geschrift, op te ruien (artikel 131 Sr) en om een opruiend geschrift te verspreiden (artikel 132 Sr). Schokkende teksten die onderdeel zijn van (literaire) fictie en waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie opruiend in de zin van artikel 131 Sr. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer artistieke vrijheid wordt misbruikt om opzettelijk aan te zetten, aan te hitsen of aan te sporen tot een concreet strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik.
Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht. Ook het wetsvoorstel waarin voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen zelfstandig strafbaar wordt gesteld, kent hierin zijn grenzen. De strekking van dit wetsvoorstel is om instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar te stellen. Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat.
In hoeverre is het wetsvoorstel dat een breed scala aan voorbereidingshandelingen strafbaar stelt met het oog op het plegen van seksueel misbruik van invloed op publicaties van vroeger die tegenwoordig anders beoordeeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de status is van het wetsvoorstel en wanneer u verwacht dit naar de Kamer te zenden?
Ik heb onlangs het advies van de Raad van State ontvangen, dat ik op dit moment zorgvuldig aan het bestuderen ben. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in te dienen bij de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven op welke maatregelen de prioriteit moeten liggen om zoveel mogelijk kinderen te beschermen (preventief of repressief) tegen de meest verwoestende vorm van criminaliteit tegen kinderen, namelijk kindermisbruik?
Om het hardnekkige, maatschappelijke probleem van seksueel kindermisbruik aan te pakken, is een brede aanpak een randvoorwaarde. Dit vraagt inzet van maatschappelijke organisaties, private partijen, politie, openbaar ministerie en van de ministeries. Bovendien geldt dat het strafrecht weliswaar een onmisbaar sluitstuk is, maar de aanpak ook de inzet van tal van andere instrumenten vereist. In dit verband is het relevant te melden dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid met andere departementen samenwerkt om vorm te geven aan de integrale aanpak van seksueel geweld, waarover uw Kamer bij brief van 4 februari jl. is geïnformeerd.2 Daarnaast richt het ministerie zich bij de aanpak van (online) seksueel kindermisbruik op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Een belangrijk onderdeel van de aanpak is de vormgeving van de autoriteit. Met een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium kunnen internetbedrijven gedwongen worden om openstaande meldingen van kinderpornografisch beeldmateriaal accuraat weg te werken. Stapsgewijs werk ik zo toe naar een sluitend systeem van zowel zelfregulering als overheidsregulering voor internetbedrijven, met het strafrecht als ultimum remedium.3 Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en ernst van het probleem, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
De situatie van Afghaanse christenen |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christenen Afghanistan uit vrees ondergedoken»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van christenen en bekeerlingen in Afghanistan op dit moment, als gevolg van de recente ontwikkelingen?
Uit het meest recente algemeen ambtsbericht over Afghanistan kan worden opgemaakt dat de situatie van religieuze minderheden, waaronder Hazara’s, Sikhs, Baha’i, christenen, ongelovigen en Hindu’s, reeds voor 15 augustus jl. zorgelijk was. Hoe de situatie voor deze groepen nu is, gelet op de recente ontwikkelingen, is op het moment van schrijven onduidelijk. Nederland tracht, samen met gelijkgezinde landen, zo goed mogelijk zicht te krijgen op de situatie van religieuze minderheden in de huidige context. Complicerende factor daarbij is de beperkte toegang tot informatie omdat op dit moment geen van deze landen een aanwezigheid heeft in Afghanistan.
In hoeverre deelt u de zorg, ook van mensenrechtenorganisaties, dat de positie van christenen in dit land onder het bewind van de taliban verder onder druk komt te staan?
Gezien de fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep in het huidige Afghanistan extra gevaar loopt omdat zij christenen zijn. Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren.
Overweegt u in dit licht een ruimhartiger Nederlands beleid ten aanzien van de asielaanvraag van verdrukte christenen uit dit land?
In het landgebonden asielbeleid Afghanistan werd al rekening gehouden met de precaire situatie in Afghanistan en zijn er veel groepen, waaronder de religieuze minderheden aangemerkt als risico- en/of kwetsbare minderheidsgroep. Echter, de situatie in Afghanistan is zodanig aan verandering onderhevig en de ontwikkelingen voor de komende periode dermate onzeker, dat ik heb besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen.
Op 11 augustus jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2767)2 is uw Kamer bericht over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium vanwege de snel veranderende en onduidelijke situatie in Afghanistan. Een nieuw algemeen ambtsbericht over Afghanistan wordt eind september a.s. verwacht. Hierin wordt, zoals in voorgaande ambtsberichten, ook de situatie van religieuze minderheden waaronder christenen beschreven op basis van informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor 15 augustus bekend mee was. Na ontvangst van het ambtsbericht wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de conclusies die uit dat ambtsbericht kunnen worden getrokken voor het landgeboden asielbeleid.
Zoals aangegeven in de brief van 18 augustus jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 788)3 zal bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid, op basis van dat ambtsbericht, uw Kamer niet alleen betrokken worden maar het zal pas in werking treden nadat met uw Kamer overleg heeft plaatsgevonden. Dit in afwijking van de gebruikelijke werkwijze, waarbij vaststelling van gewijzigd beleid en toezending aan uw Kamer tegelijkertijd plaatsvindt.
In hoeverre zijn de recente ontwikkelingen – de verslechterde veiligheidssituatie – reden om afwijzing van asielaanvragen te herzien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich, ook samen met bondgenoten en in internationale gremia, onder meer via het diplomatieke en humanitaire spoor tot het uiterste in te zetten voor verbetering van het lot van bedreigde christenen in Afghanistan, en specifiek aandacht te vragen voor de godsdienstvrijheid voor christenen en andere minderheden in Afghanistan?
Ja, Nederland spant zich al in om samen met gelijkgezinde landen op te komen voor de positie van religieuze minderheden en de vrijheid van religie en levensovertuiging in Afghanistan. Niet alleen binnen relevante VN gremia. Nederland initieert ook coördinatie en actie binnen en vanuit de International Contact Group on Freedom of Religion or Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u bij het komende ambtsbericht ook specifiek ingaan op de situatie van christenen in Afghanistan en op de vraag welke consequenties u daaraan verbindt ten aanzien van het landgebonden beleid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 4.
De ernstige financiële tekorten bij de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie dit jaar afstevent op een begrotingstekort van 157 miljoen euro?1
Samen met de politie kijk ik naar maatregelen ter verbetering van de financiële processen. Zoals gemeld in de verzamelbrief van 29 juni jongstleden voorzag de politie op basis van prognoses in het voorjaar voor dit jaar een overschrijding van het budget met 157 mln. euro.2 Naar aanleiding hiervan heeft de politie een taskforce opgericht met als doel in kaart te brengen waar reductie van kosten mogelijk is. In juli 2021 is op basis van de halfjaarcijfers de prognose neerwaarts bijgesteld naar een verwachtte overschrijding van 105 mln. Op basis van de 8-maandsarapportage is de verwachte overschrijding inmiddels verder gedaald naar 80 mln. In juli heeft de taskforce haar rapport opgeleverd. Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie diverse maatregelen getroffen. Voor nu is het aan de politie de overschrijding zorgvuldig terug te dringen en binnen de budgettaire kaders te blijven met zo min mogelijk negatief effect op de taakuitvoering. Daarnaast doet het rapport aanbevelingen om de budgetdiscipline bij de politie te verbeteren. De politie en ik hebben bovendien gezamenlijk opdracht gegeven tot een onafhankelijk vervolgonderzoek naar een zo objectief mogelijk en door alle betrokkenen gedeeld beeld van hoe de politie er nu financieel voor staat,
Sinds wanneer bent u bekend met deze nieuwe tekorten en het interne rapport waaruit dit blijkt?
De toereikendheid van de financiële middelen voor politie zijn een doorlopend gespreksonderwerp tussen het politiekorps en het departement. Het huidige beeld waarbij zonder bijsturing over 2021 een materieel financiële overschrijding ontstaat is aan het departement gemeld in de 4 maandsrapportage die op 31 mei 2021 ontvangen is. Hier opvolgend heb ik in mijn verzamelbrief van 29 juni jl. ook uw Kamer geïnformeerd over deze overschrijding en het instellen van de taskforce.
Klopt het dat er inmiddels een landelijke vacature- en inkoopstop is afgekondigd? Sinds wanneer precies? Bent u bereid dit onmiddellijk terug te draaien, gelet op de grote personele tekorten die er nu al zijn en die nog veel groter worden de komende jaren vanwege de grote uitstroom?
Per 1 augustus dit jaar heeft de Politie een landelijke vacaturestop afgekondigd voor de niet-operationele sterkte (NOS). Bij de NOS is geen sprake van een personeelstekort, maar van overbezetting. Er is dus geen vacaturestop op de operationele sterkte (OS), daar is sprake van een onderbezetting die onder andere met nieuwe aanwas vanuit de politieacademie wordt opgelost.
Erkent u dat een vacaturestop de veiligheid en de slagkracht van de politie direct raakt? Zo ja, waarom staat u dat dan toe?
Zoals in mijn brief van 29 juni ook is aangegeven wordt de essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security ontzien. De vacaturestop ziet alleen op de NOS en niet op de OS. Ik vind het dan ook van belang om te benadrukken dat het effect van de maatregelen op de taakuitvoering zo klein mogelijk wordt gehouden en bijvoorbeeld niet ten koste gaat van de inrichting van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT). Zo is het mogelijk om binnen de politie een ontheffing te krijgen van de vacaturestop als invulling van een NOS-vacature alsnog van belang wordt geacht voor de organisatie. Dit geldt ook voor de vervanging van politiemensen die instromen in het MIT.
Deelt u de mening dat het ondenkbaar is dat er nú in deze tijd, terwijl voor iedereen duidelijk is hoe groot de problemen zijn met de georganiseerde criminaliteit en hoe ernstig de problemen bij de politie zijn, nieuwe bezuinigingen op de politie dreigen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in ieder geval te voorkomen dat de maatregel wordt ingevoerd dat politiemensen die instromen in het MIT niet worden vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u het feit dat de politie vaak allerlei taken er bij krijgt zonder dat daar financiële middelen tegenover staan aanhangig gemaakt in het kabinet en extra middelen voor de politie geeist? Zo niet, waarom niet, en bent u bereid dat alsnog te doen?
Bij het maken van nieuwe wet- en of regelgeving wordt altijd gevraagd aan de uitvoeringsorganisaties wat de financiële impact is van het wetsvoorstel. Indien er sprake is van financiële gevolgen, dan dient daar conform de begrotingsregels ook dekking voor te zijn. In 2016 is er onderzoek gedaan naar het inzicht in de omvang van het personele en materiële budget van de nationale politie. Naar aanleiding van dit onderzoek is de politie financieel volledig gecompenseerd. Hierna is elke nieuwe taak voor de politie ook gefinancierd. Daarnaast zijn er deze kabinetsperiode forse aanvullende investeringen gedaan in de politie.
Hoe is het mogelijk dat juist de staf van de korpsleiding enorm overbezet is en veel meer fte heeft dan was voorzien en afgesproken?
De korpschef geeft aan dat dit komt doordat bij de inrichting van het korps nog niet in alle taken was voorzien, zoals een afdeling Nationale Veiligheid en een Ombudsfunctionaris. Daarnaast wordt vanuit de staf korpsleiding (projectmatig) ondersteund bij de implementatie van nieuwe ontwikkelingen zoals het invoeren van het nieuwe stelsel beroepsziekten en dienstongevallen in de eenheden. De ontwikkeling van de formatie en de bezetting van de NOS wordt meegenomen in het eerdergenoemde onafhankelijke vervolgonderzoek.
Bent u bereid zo snel mogelijk het rapport over de financiële problemen en de besparingsmogelijkheden naar de Kamer te sturen? Zo niet, waarom niet?
De verwachte overschrijding van het budget heeft betrekking op het uitvoeringsjaar 2021. Dat betekent dat maatregelen ook dit jaar genomen moeten worden om de overschrijding terug te dringen. Zoals ook is aangegeven in de verzamelbrief in juni zal de politie in het jaarverslag 2021 over de resultaten rapporteren. Het rapport, dat overigens ook gepubliceerd is op de website van de politie3 4, treft uw Kamer bijgevoegd aan. Ook zal uw Kamer in het eerstvolgende Halfjaarbericht Politie nader worden geïnformeerd over het onafhankelijke vervolgonderzoek waartoe de politie en ik gezamenlijk opdracht hebben gegeven. Bij dit onderzoek worden ook het eindrapport van het «Onderzoek personele en materiële lasten 2021–2025» en het position paper betrokken.5 Hieruit blijkt overigens dat met het oog op de toekomst de fundamenten van de Nederlandse politie verder verstevigd kunnen worden.
Wanneer zouden definitief besluiten moeten worden genomen over het invullen van de bezuinigingen, volgens het artikel 40–50 miljoen? Bent u bereid de Kamer nauwgezet op de hoogte te houden over de plannen en zeker geen onomkeerbare stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
Welke maatregelen gaat u nú nemen om er voor te zorgen dat financiële tekorten bij de politieorganisatie niet raken aan de veiligheid, en u nu reeds uit te spreken dat bezuinigingen op de politie onbespreekbaar en ondenkbaar zijn?
Zoals in de brief van 29 juni ook is aangegeven wordt bij de maatregelen die door de politie zijn aangekondigd de essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security ontzien. In het Halfjaarbericht Politie zal nader worden ingegaan op bovengenoemd vervolgonderzoek.
Het bestaan van een dodenlijst in de Penitentiaire Inrichting Zaandam. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaandam een dodenlijst is gevonden met daarop namen van personeel van de inrichting? Wat is hierop uw eerste reactie?1
Ja. Ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen is er één te veel. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen deze zaak dan ook zeer serieus en doen op dit moment onderzoek naar de lijst en de dreiging die ervan uitgaat.
Kunt u uiteenzetten hoe de lijst precies is opgedoken, en wellicht ook meer vertellen over hoe lang deze lijst heeft kunnen bestaan, waarom hij is opgesteld en wie er allemaal toegang hadden tot de lijst?
Tijdens een celinspectie is een lijst aangetroffen met namen van medewerkers van een afdeling van het JC Zaanstad. Op dit moment onderzoekt de politie (de herkomst van) de lijst. Zolang de resultaten daarvan nog niet bekend zijn, kan ik geen verdere mededelingen doen over de lijst of over wat er mogelijk met de lijst kan zijn gedaan.
Kunt u uitsluiten dat de lijst met namen met mensen buiten de PI is gedeeld? Zo nee, kunt u hier nader op in gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s heeft het gevangenispersoneel gelopen en hoe zijn die ondervangen?
Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor de medewerkers wier namen voorkomen op de lijst. Over eventuele beveiligingsmaatregelen die naar aanleiding daarvan zijn of worden getroffen, doe ik geen mededelingen.
Is bekend of de medewerkers, waarvan de namen op de lijst stonden, nu nog gevaar lopen? Zo ja, en als zij nog gevaar lopen, hoe wordt hun veiligheid dan gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Is er nazorg geregeld voor het personeel dat (in)direct met dit heftige nieuws is geconfronteerd?
Ja. Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens dit overleg is de namenlijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de namenlijst en over veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Is de verdachte van het opstellen van de dodenlijst nu wel of niet overgeplaatst naar een andere inrichting? Wat is hiervoor het protocol?
Over individuele gedetineerden doe ik geen mededelingen.
Gedetineerden die daar op grond van hun gedrag tijdens detentie aanleiding toe geven, kunnen worden overgeplaatst naar een andere inrichting en/of een strenger regime. Overplaatsing geschiedt op basis van een selectieadvies van de inrichting en eventuele adviezen van andere partijen waaronder politie en OM, waarna de selectiefunctionaris van DJI een besluit neemt.
Medewerkers van de gevangenis Zaandam die met de dood bedreigd worden. |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Personeel gevangenis Zaandam op dodenlijst»?1
Ja.
Kunt u de Kamer vandaag nog informeren over wat u gaat doen om de medewerkers van de gevangenis Zaandam en hun familieleden te beschermen tegen deze criminelen?
Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens deze bijeenkomst is de lijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de lijst en over getroffen veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Het staat voorop dat ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen er één te veel is. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. Gezien de moeilijke en specifieke doelgroep die in de justitiële inrichtingen verblijft, moeten we er rekening mee houden dat geweld en agressie voor kan komen. In mijn brief van 12 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die hiertegen worden ondernomen.2
Het beleid ten aanzien van families van Afghaans-Nederlandse medewerkers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ank Bijleveld (CDA) |
|
Klopt het dat er binnen het kabinet een meningsverschil was over de toepassing van de IND-norm inzake het beschermen van familieleden? Zo ja, wat was de kern van de discussie?1
Het kabinet heeft in de ministerraad van 9 juli jl. gezamenlijk besloten dat de voorwaarden die al sinds 2014 gelden voor de overkomst van gezinsleden van tolken ook gaan gelden voor het lokale ambassadepersoneel in het kader van de evacuaties uit Afghanistan. Voor nadere details over de besluitvorming verwijzen wij de Kamer naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. (Kamerstuk 2021Z15021) toekwam.
Deelt u de mening dat de IND-norm van het kerngezin in sommige gevallen te smal kan zijn vanwege het zogenaamde «afgeleid risico» voor ouders, broers of zussen? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee kunnen reizen met de hoofdpersoon die valt onder de doelgroep voor evacuatie is de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat daarbij in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen.
Voor hoeveel mensen heeft u het beginsel van het «afgeleid risico» in uw beslissing betrokken voor het lokale personeel van de Nederlandse ambassade in Kabul?
Al voordat het evacuatieproces vanuit Afghanistan in werking trad, waren er individuele dossiers opgesteld voor visumverstrekking aan de 36 lokale medewerkers en 2 voormalige lokale medewerkers (die daarna via een contractant werkten op de ambassade) en hun gezinsleden. Een aantal van hen heeft daarbij om een uitzondering verzocht (voor additionele gezinsleden buiten het kerngezin), op grond van de bijzondere afhankelijkheid van deze inwonende gezinsleden.
Naar aanleiding van de bespreking in een bewindsliedenoverleg op 14 augustus jl. hebben de betrokken bewindspersonen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassadepersoneel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor is dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke gezinsleden elders in veiligheid te brengen. In totaal gaat het om 47 gezinsleden van de lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking kwamen.
Dit betreft geen beleidswijziging, maar maatwerk dat is toegepast om zo lang als mogelijk met de gehele staf te kunnen doorgaan met (het voorbereiden van) de evacuatie.
Klopt het dat de criteria ruimhartiger zijn toegepast voor het ambassadepersoneel omdat zij eerder beoordeeld zijn, voorafgaand aan de val van Kabul?
Zie antwoord vraag 3.
Indien sprake was van een beleidswijziging, waarom is deze niet aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat sprake is van willekeur, waarbij voor de één wel en voor de ander geen ruimhartige criteria opgaan (lees: het afgeleid risico)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat het «afgeleid risico» te allen tijde en in alle gevallen gelijkelijk wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over Afghanistan op dinsdag 7 september?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
De achterstanden bij de zedenrecherche en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «In dit land kun je wegkomen met misbruik van kinderen»1 en «Behandeling van slachtoffers zedenzaken is een blamage»2?
Ja.
Kunt u verklaren dat ouders al 21 maanden wachten op de behandeling van een aangifte van kindermisbruik? Deelt u de mening dat die situatie zowel voor (de ouders van) het slachtoffer als om nieuwe slachtoffers te voorkomen onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Een zedenmisdrijf kan ingrijpend zijn voor het slachtoffer en zijn of haar omgeving. Onzekerheid over vragen als «hoe nu verder, wat betekent dit voor mij, wat gebeurt er met de dader?» kan daarbij voor extra schade aan het slachtoffer zorgen. Betrokkenen in een zedenzaak hebben recht op een vlotte en professionele behandeling, op de juiste aandacht en op duidelijkheid. De politie heeft als norm om 80% van de zedenzaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt.
Dat er langere doorlooptijden zijn, herkent de politie. De laatste jaren is de werkvoorraad toegenomen. De aanpak van zedenzaken is ook complexer en arbeidsintensiever geworden, bijvoorbeeld doordat er meer digitale onderzoeksmogelijkheden zijn. De benodigde gespecialiseerde zedenrechercheurs zijn (door verschillende oorzaken) niet altijd beschikbaar. Op sommige plekken is bijvoorbeeld sprake van een groot verloop, soms kunnen vacatures moeilijk gevuld worden of er is sprake van een hoog ziekteverzuim.
Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. De eerste resultaten hiervan lijken nu zichtbaar te worden. In het merendeel van de teams is een afname van «oudere» zaken te zien. Het grootste gedeelte van de aangiftes die langer dan een half jaar in behandeling zijn, is in eenheid Midden-Nederland. Daar gaat nu een bijstandsteam van 24 rechercheurs aan de slag.
Ook is de zedenpolitie gestart met een verbeterplan bejegening en doorlooptijden, waarin naast het op orde krijgen van de capaciteit wordt ingezet op efficiënter werken, en dat bovendien beter aansluit bij de behoefte van de slachtoffers. Concrete aanpassingen worden nu doorgevoerd. Dat gaat onder andere over een efficiëntere manier van informeren van slachtoffers, door middel van een kort informatief gesprek, of door het direct opnemen van de aangifte.
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver is extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams. Ook zijn binnen de Politieacademie drie extra docenten aangesteld voor de zedenteams. Hierdoor is het mogelijk geworden om voortaan vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. De niet-zeden-specifieke onderwerpen zullen voortaan modulair worden aangeboden. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 deelnemers naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid.
Klopt het dat de verdachte sinds het doen van de aangifte niet is verhoord? Zo ja, hoe strookt die situatie met uw uitspraak: «In geval van acute situaties -bijvoorbeeld bij kwetsbare slachtoffers – zal politie direct handelen naar bewind van zaken.»3?
Zoals uw Kamer weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Zie verder mijn antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze de politie prioriteit aanbrengt binnen de aangiften van zedendelicten?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust (bijvoorbeeld misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn). Ook is snel handelen van belang om vluchtige sporen veilig te stellen, zoals een medisch forensisch onderzoek bij een slachtoffer door een arts in het Centrum Seksueel Geweld. Voor dit laatste geldt een termijn van zeven dagen. Naast de spoedzaken worden de overige zaken op volgorde van binnenkomst van de aangifte behandeld.
Klopt het dat de eenheid Midden-Nederland de meeste zaken heeft die al langer dan zes maanden op afhandeling wachten (namelijk 233)? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
Ja. Dit betekent overigens niet dat al deze zaken op de plank liggen: in verschillende fases wordt hard aan deze zaken gewerkt.
Kunt u een overzicht geven van de achterstanden bij de verschillende eenheden?
Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. De overige 587 aangiftes zijn verdeeld over de eenheden.
Herkent u de uitdagingen in het werven van nieuwe zedenrechercheurs die in het tweede artikel omschreven worden? Welke maatregelen neemt u om de instroom van zedenrechercheurs te verhogen?
Zoals ik u eerder in de Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breed binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
De politie werkt hard aan nieuwe en zij-instroom door onder andere verkorte opleidingen, de inzet van recruiters en het versnellen van de werving- en selectieprocedure. Het is echter een probleem dat niet van de een op andere dag kan worden opgelost.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
De kwaliteit en het opnemen van politieverhoren |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht dat het verdachtenverhoor in Nederland van onvoldoende kwaliteit is?1
Binnen de politie is voortdurend aandacht voor de (kwaliteit van de) politieverhoren. Uiteraard is er altijd ruimte voor verbetering, maar het in het artikel geschetste algemene beeld herken ik niet. De kwaliteit van verhoor voldoet aan de door wet- en regelgeving bepaalde normen. De politie investeert in de kwaliteit van verhoor, zowel door middel van opleidingen binnen het onderwijs als door workshops, trainingen, seminars en bijscholing over veranderingen in (bijvoorbeeld) wetten, regelgeving en nieuwe inzichten.
Herkent u de signalen dat het verdachtenverhoor tekort schiet en dat de ontwikkeling van het verdachtenverhoor onvoldoende prioriteit heeft gehad bij de politie? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Deze signalen herken ik niet zozeer. Het politievak en -onderwijs, waaronder verhoor, zijn voortdurend in ontwikkeling. Het verdachtenverhoor voldoet aan de normen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze normen worden voortdurend bijgesteld door nieuwe inzichten op basis van (internationaal) (wetenschappelijk) onderzoek en door maatschappelijke maatstaven.
Kunt u bevestigen dat er intern het beeld bestaat dat de kwaliteit van verdachtenverhoor in de basisteams onvoldoende is? Zo ja, wat vindt u daar van en wat gaat u daar aan doen?
Navraag bij de politie leert dat een dergelijk intern beeld hen niet bekend is, al vinden er natuurlijk wel altijd discussies op de werkvloer plaats over wat er beter kan en moet bij de politieverhoren. Er is immers altijd ruimte voor verbetering. Dat geldt zeker bij nieuwe medewerkers en bijvoorbeeld in de basisteams waar de opsporing van veel voorkomende criminaliteit (VVC) is belegd. Dat was vroeger niet zo. Medewerkers die zich met de afhandeling van de VVC zijn gaan bezighouden, hebben gerichte opleidingen gekregen, waaronder verhoortechnieken. Juist omdat opsporing van veel voorkomende criminaliteit steeds meer wordt uitgeoefend in basisteams, maakt verhoor nu ook deel uit van het nieuwe basispolitieonderwijs. Verhoortechnieken worden naar behoren uitgeleerd, maar het spreekt voor zich dat het ook een vaardigheid is die zich verder ontwikkelt naarmate men er meer ervaring mee heeft opgedaan.
Hoe heeft de afgelopen jaren de aandacht voor verhoortechniek zich op de politieacademie ontwikkeld?
Zie ook de antwoorden bij vraag 2 en 3. Ontwikkelingen zoals investigative interviewing en herkennen van en omgaan met kwetsbaren zijn onderdeel van het politieonderwijs. De politieacademie verzorgt daarnaast bij bepaalde verhooropleidingen ook follow-up bijeenkomsten, professionaliseringsdagen, supervisie of congresdagen over verhoor.
Kunt u bevestigen dat informatie uit het boek Handleiding Verhoor niet overeenkomt met internationale richtlijnen? Als dat niet het geval is, kunt u dit toelichten?
De politie geeft aan dit niet te kunnen bevestigen. De Handleiding wordt periodiek geactualiseerd aan de hand van recente (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, wetenschappelijk onderzoek en jurisprudentie. De meeste recente druk bevat ook inzichten over de richtlijnen verhoor van de Verenigde Naties.
Wat is nu de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?2 Klopt het dat nog altijd maar 5% van de verhoren worden opgenomen zoals in het nieuwsbericht wordt beweerd? Hoe vaak wordt een verhoor nog altijd niet opgenomen terwijl er ook geen rechtsbijstand aanwezig is?
Op 18 januari 2017 is op schriftelijke Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over de uitvoering van deze motie aangegeven dat de motie vooral is opgevat als een oproep aan de regering om de ogen open te houden voor technologische ontwikkelingen, maar dat het op korte termijn niet haalbaar is om over te gaan tot het opnemen van alle politieverhoren. Een relevante technologische ontwikkeling is dat alle verhoorkamers inmiddels zijn voorzien van nieuwe apparatuur. De technologische ontwikkelingen waar de politie zich momenteel op richt zijn gelegen op het gebied van mobiele opnameapparatuur en omzetten «van-spraak-naar-tekst».
Naast technologische ontwikkelingen hebben zich de afgelopen tijd ook een aantal andere relevante ontwikkelingen voorgedaan. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich dat een politieverhoor audiovisueel wordt geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Ambtenaren van de politie die belast zijn met het verhoren van verdachten kunnen in het algemeen goed inschatten of de ernst van misdrijf dan wel het kennelijke ontwikkelingsniveau van een verdachte of de situatie waarin deze verkeert, aanleiding geeft een audiovisuele opname van het verhoor te maken. Een recente ontwikkeling hierbij is dat de hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding van een aangehouden verdachte (dus voorafgaand aan het verdachtenverhoor) toetst of er sprake is van kennelijke kwetsbaarheid, zoals bijvoorbeeld door een licht verstandelijke beperking (LVB). In gevallen waarin twijfel bestaat over deze kwetsbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat betrokkene kennelijk kwetsbaar is in een verhoorsituatie.
In de motie wordt het belang van de advocatuur terecht ook aangehaald. Sinds 1 maart 2016 (wettelijk geregeld per 1 maart 2017) hebben verdachten van een strafbaar feit recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. De genoemde monitor geeft inzicht in de mate waarin verdachten gebruik maken van hun recht op verhoorbijstand. Verdachten aangemerkt als kwetsbaar krijgen standaard verhoorbijstand (artikel 28b Wetboek van strafvordering; verder: Sv).
Een algemeen percentage van de hoeveelheid opgenomen verhoren is niet geven. Op jaarbasis zijn er ongeveer 200.000 verhoren, maar dat zijn niet uitsluitend verdachtenverhoren. Een percentage van het aantal AVR-verhoren voor 2020 en 2021 geeft geen representatief beeld, in verband met de Corona maatregelen. In 2019 zijn 29.321 verhoren in AVR geregistreerd, waarvan 22.575 auditief en 6.746 audiovisueel. Dit percentage opgenomen verhoren is dus aanzienlijk meer dan 5%.
Wanneer is de Kamer geïnformeerd over het intrekken van die aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM) over het opnemen van verhoor? Wat houdt dat in, is dit een verzwakking van de rechtspositie van verdachten?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. De OM-aanwijzing is omgezet in een instructie. In de Kamerbrief van 22 juni 2021 over het rapport «Procesevaluatie LVB in de strafrechtketen» is melding gemaakt van deze nieuwe instructie.3 De aanwijzing was toe aan inhoudelijke actualisering en was daarnaast niet in lijn met uitgangspunten voor de vorm en inhoud van OM-beleidsregels.
De rechtspositie van verdachten is op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door een instructie. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich mee dat een politieverhoor audiovisueel dient te worden geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Dit uitgangspunt is – gelet op Richtlijn (EU) 2016/800 m.b.t. kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure – sinds 1 juni 2019 voor jeugdigen gecodificeerd in artikel 488ac Sv. Die codificatie laat onverlet dat ook volwassenen artikel 6 EVRM rechtstreeks kunnen inroepen voor de Nederlandse strafrechter.
Welke wijzigingen heeft het intrekken van de aanwijzing van het OM met zich meegebracht? Worden er nu meer verhoren verplicht opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Bij de inhoudelijke actualisering van de aanwijzing is geconstateerd dat deze eerst en vooral strafrechtketeninterne instructienormen – gericht tot het OM en de opsporingsinstanties die het aangaat – bevatte. Voor zover deze instructienormen raken aan het gezag van het OM zijn deze, in de vorm van tot de opsporingsinstanties gerichte kaderstellende voorschriften, in de instructie ondergebracht. Voorbeelden hiervan zijn de kaders voor de cameraopstelling bij audiovisuele registratie van een verhoor en de voorschriften ten aanzien van de integriteit van de vastgelegde (digitale) registraties. Een eventuele nadere invulling van deze kaders is aan de opsporingsinstanties. De opsporingsinstanties zijn belast met de praktische uitvoering van wet- en regelgeving. Dit brengt mee dat gedetailleerde beheervoorschriften, zoals die in de vervallen aanwijzing en bijlagen waren opgenomen, niet op hun plaats zijn in een OM-beleidsregel. Deze zijn dus ook niet teruggekeerd in de instructie. In de eerdergenoemde Kamerbrief van 22 juni 2021 is verder toegelicht dat de nieuwe instructie de hulpofficier van justitie de taak geeft om voorafgaand aan het verhoor te toetsen of sprake is van kennelijke kwetsbaarheid in een verhoorsituatie. Daarnaast gelden alle minderjarigen in de nieuwe instructie per definitie als kennelijk kwetsbaar in een verhoorsituatie. Op beide onderdelen is aansluiting gezocht bij de keuzes die de wetgever heeft gemaakt tijdens de parlementaire behandeling van de Wet tot implementatie van Richtlijn 2013/48/EU met betrekking tot minimumregels voor het recht op rechtsbijstand in strafprocedures. Het voorgaande betekent dat niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen verhoren van minderjarige aangevers, slachtoffers, getuigen en verdachten. Dat is een verschil ten opzichte van de vervallen aanwijzing. Hierin werden minderjarige verdachten en getuigen van 16 jaar en ouder niet standaard als kwetsbaar in vorenbedoelde zin aangemerkt; aangevers en slachtoffers werden dat al wel ingevolge Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. De verwachting bestaat dan ook dat door deze wijziging een lichte toename in het aantal opgenomen verhoren van minderjarige verdachten en getuigen te zien zal zijn. Het is te vroeg om een daadwerkelijke toename te kunnen waarnemen.
Sinds wanneer én waarom is de instructie over het opnemen van verhoren niet langer openbaar? Bent u bereid dit gewoon weer openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. OM-aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen gepubliceerd in de Staatscourant en bekend gemaakt op www.om.nl. Dat geldt niet voor OM-instructies. Instructies hebben als zodanig geen externe werking; derden kunnen er geen rechten aan ontlenen. Om misverstanden hierover te voorkomen worden instructies niet openbaar gemaakt.
Ik sta achter dit door het OM gehanteerde publicatiebeleid. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven is de rechtspositie van verdachten op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door de een instructie.
Hoe gaat u er op toezien dat de aanbevelingen over het verhoor van personen met een licht verstandelijke beperking (LVB) structureel worden ingebed binnen de politie?3
In nauwe samenwerking met alle ketenpartners is sinds 2017 gewerkt aan intensivering van de inzet op de groep mensen met LVB in de strafrechtketen. Het resultaat is dat de basis er ligt en de aandacht voor LVB, het herkennen, er vervolgens naar handelen en de juiste interventies opleggen, naar een hoger plateau zijn gebracht. Om een beeld te krijgen van waar we nu staan, en wat ons nog te doen staat, is een procesevaluatie uitgevoerd door Significant via het WODC. Deze procesevaluatie is met begeleidend schrijven naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Bij de politie krijgt het onderwerp LVB inmiddels, net zoals andere mogelijke kwetsbaarheden (zoals ADHD, autisme of bepaalde stoornissen) onder de verzameling «kwetsbare personen» aandacht in het basis politieonderwijs. Hier is aandacht voor het herkennen van en communiceren met kwetsbaren. Daarnaast is er landelijk een pilot geweest met een VR-bril, waarmee professionals uit de strafrechtketen zelf kunnen ervaren hoe het is voor mensen om een LVB te hebben. De politie is wil intensiever gebruik maken van de inzet van de VR-bril en is met mijn ministerie in gesprek over de mogelijkheden hiertoe.
Bent u bekend met het bericht «Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding»?1
Ja.
Hoeveel wielerwedstrijden en evenementen zijn er inmiddels geannuleerd of dreigen te worden geannuleerd door gebrek aan politiebegeleiding? Kunt u hierbij een overzicht per provincie verstrekken?
Er zijn geen wielerwedstrijden geannuleerd enkel vanwege gebrek aan politiemotorbegeleiding. Wel waren er 14 wielerwedstrijden die de organisator wilde verplaatsen vanwege Covid-19, maar waarvoor om verschillende redenen geen geschikte alternatieve datum te vinden was. Deze zijn alle 14 uiteindelijk niet doorgegaan. Bij vier speelde het tekort aan politiebegeleiding hierbij een beperkende rol: twee in district Noord (provincie Drenthe), één in district Noord-Holland en één in de provincie Utrecht.
Kunt u uitleggen hoe de no-regret maatregelen geëvalueerd kunnen worden als veel koersen noodgedwongen worden geannuleerd?
In 2021 hebben 31 wielerwedstrijden wel plaatsgevonden, of zullen die nog plaatsvinden. Deze zijn verdeeld over verschillende districten, maakt een overzicht van de KNWU duidelijk. Evaluatie van de no-regret maatregelen komt, uiteraard afhankelijk van de ontwikkelingen met betrekking tot Covid-19, daardoor niet in gevaar.
Welke wettelijke regel(s) verhinderen een doorgang van koersen zonder volledige politiebegeleiding?
Er bestaat geen wettelijke regel die de doorgang van koersen zonder politiebegeleiding verhindert. Het is aan de organisator om bij de betreffende wegbeheerder(s) een ontheffing aan te vragen voor het organiseren van een wedstrijd. De ontheffing wordt alleen verleend als onder andere wordt voldaan aan de voorwaarde dat de organisator een uitgebreid verkeersplan heeft opgesteld met daarin alle maatregelen die de organisator neemt om de verkeersveiligheid tijdens een wedstrijd over de gehele route te borgen. Of en hoeveel (statische) verkeersregelaars moeten worden ingezet, bepaalt de betreffende wegbeheerder in samenspraak met de politie. Vervolgens dient de organisator zelf voor deze verkeersregelaars te zorgen.
Wanneer start het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels tijdens wielerwedstrijden? Deelt u de mening dat er vanwege de reeds afgeblazen wielerkoersen per direct een oplossing nodig is? Zo nee, waarom niet?
Over de invulling van het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels als onderdeel van de no-regret maatregelen spreekt het ministerie momenteel met de SWOV. Zoals ik u eerder heb toegezegd informeren we de Tweede Kamer uiterlijk eind 2022 over de evaluatie van de no-regret maatregelen, waar dit onderzoek deel van uitmaakt.
Is het mogelijk om koersen door te laten gaan door politiebegeleiding te combineren met opgeleide motor-verkeersregelaars?
Opgeleide burger motor-verkeersregelaars kunnen met het oog op de huidige wetgeving alleen een rol spelen als statische verkeersregelaar en als begeleider in de karavaan. Zij hebben dus geen wettelijke bevoegdheid om rijdend aanwijzingen te geven en het is derhalve niet mogelijk om zonder wetswijziging opgeleide burger motor-verkeersregelaars per direct in te zetten als verkeersregelaars met een aanwijzingsbevoegdheid bij wielerwedstrijden, gebleken is dat ook een pilot binnen de huidige juridische kaders niet uitvoerbaar is. Alleen de politie is bevoegd om rijdend vanuit of vanaf een voertuig aanwijzingen te geven aan verkeersdeelnemers bij een wielerwedstrijd.
Ter uitvoering van de motie Alkaya/Rudmer Heerema wordt hierbij bezien of naast het wegnemen van de juridische belemmeringen een experiment naar burger motor-verkeersregelaars als rijdende verkeersregelaars met aanwijzingsbevoegdheid vanuit verschillende optieken haalbaar is. Onder andere wordt hierin meegenomen wat er van de burger motor-verkeersregelaar wordt gevraagd, zoals het snel rijden op wegen waar normaal gesproken lagere snelheden zijn toegestaan en het rijdend verkeer regelen. Mocht dit haalbaar zijn, dan wordt bekeken welke waarborgen dienen te worden gecreëerd om dit zo goed en verkeersveilig mogelijk te organiseren, mits de maatregelen met betrekking tot covid-19 dit toelaten.
Kunt u per direct toestaan dat goed opgeleide motor-verkeersregelaars mogen ondersteunen bij wielerevenementen zodat er geen wielerwedstrijden geannuleerd hoeven te worden en de politiebegeleiding zich met andere taken kan bezighouden? Zo nee, waarom niet? Oftewel wilt u ophouden de Kamermeerderheid te negeren, die via de motie Alkaya/Rudmer Heerema (Kamerstuk 29 398, nr. 951) verzocht heeft om per direct een oplossing te zoeken voor de begeleiding voor wielrenwedstrijden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Tilburgse kappers op blauwe plekken gaan letten in de aanpak tegen huiselijk geweld. |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat kappers in Tilburg speciaal worden getraind en gevraagd om melding te maken van vermoedens van huiselijk geweld en dat ook wordt overwogen deze training aan te bieden aan andere beroepsgroepen zoals schoonheidsspecialisten, tandartsen en fysiotherapeuten?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze trend om vermoedens van sociale problemen, zoals huiselijk geweld, via georganiseerde meldpunten aan te pakken, terwijl een ieder die een vermoeden heeft van huiselijk geweld hiervan ook nu al aangifte of melding kan doen?
Naast Veilig Thuis zijn er geen andere georganiseerde meldpunten voor het melden van huiselijk geweld. Veilig Thuis heeft de wettelijke taak meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling in ontvangst te nemen. Ook biedt Veilig Thuis zoals u weet advies. Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk probleem. Het signaleren ervan is echter niet eenvoudig. Voor slachtoffers ligt de drempel om erover te praten of om hulp te zoeken hoog. Het is daarom van belang dat professionals die te maken hebben met mensen waar dit mogelijk speelt, weten wat de signalen zijn. Zo kunnen zij de betrokkenen steunen en wijzen op de beschikbare hulp. Veilig Thuis kan hen daarbij adviseren en ondersteunen.
Onderschrijft u de analyse in het essay van de VNG «de makke van meldpunten», waarin aangegeven wordt dat ondanks de goede intenties, er veel nadelen kleven aan het organiseren van deze meldpunten, omdat dit afbreuk doet aan onderlinge vertrouwensrelaties, er wantrouwen in de samenleving ontstaat en gezinnen onnodig in stress komen te verkeren door (onterechte) meldingen?2
Het essay van de VNG, dat reflectief van aard is, belicht de keerzijde van meldpunten. Het gaat onder andere in op de zorgen van reguliere hulpverleners dat melden afbreuk kan doen aan vertrouwensrelaties, en het risico op het ontstaan van wantrouwen in de samenleving. In reactie op deze beschouwing van de VNG, hecht ik er allereerst aan te benadrukken dat het van groot belang is dat voor slachtoffers en plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling en voor mensen die zich als professional of omstander zorgen maken over de veiligheid van mogelijke slachtoffers, een laagdrempelig advies- en meldpunt als Veilig Thuis beschikbaar is. Ook is het wenselijk dat verschillende signalen bijeen kunnen komen bij Veilig Thuis, en dat deze met kritische en onafhankelijke blik worden bekeken, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, hulp nodig is.
Dat neemt niet weg dat ik herken dat professionals vrezen dat de vertrouwensrelatie met hun cliënt onder druk kan komen te staan als zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoeden en dit met Veilig Thuis willen bespreken. Ook is het voor betrokkenen veelal een zeer ingrijpende ervaring als vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling worden gemeld door derden bij Veilig Thuis en Veilig Thuis hierover het gesprek aangaat. Zeker wanneer na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was.
Om deze reden is zorgvuldigheid in de processen rondom een melding erg belangrijk. Professionals die, conform de wet verplichte meldcode, de stappen van de meldcode volgen, zullen daarom voorafgaand aan een melding eerst de signalen die zij hebben in kaart brengen, daarover met een collega overleggen en eventueel Veilig Thuis om advies vragen. De volgende stap is dat de professional in principe altijd de vermoedens bespreekt met de directbetrokkenen zelf. Dat is, mede gelet op de eventuele vertrouwensrelatie, een belangrijke stap. Wanneer het, na een weging volgens het afwegingskader van de betreffende beroepsgroep, tot een melding komt, volgt Veilig Thuis een zorgvuldige procedure om de situatie te beoordelen. Het belang van het slachtoffer van huiselijk geweld staat in deze werkwijze voorop. Het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling is er op gericht bij te dragen aan het realiseren van veiligheid en het organiseren van hulp aan slachtoffer(s) en pleger(s).
Deelt u de mening dat mensen met problemen door deze manier van georganiseerd melden door beroepsgroepen, wellicht huiverig kunnen worden om hun problemen kenbaar te maken en wellicht minder hulp zullen vragen? Hoe weegt u dat risico en wat kan daar aan gedaan worden?
Voorop staat dat in gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, het in de eerste plaats niet gaat om georganiseerd melden, maar om de mogelijkheid tot advies vragen. Voor professionals en betrokkenen die zich oprecht zorgen maken is het van belang dat zij ergens terecht kunnen voor advies of, indien nodig, voor het doen van een melding. Voor slachtoffers is het bovendien vaak moeilijk om hulp te vragen. Uit ervaringsverhalen blijkt dat veel slachtoffers op latere leeftijd zeggen zich niet gezien of gehoord te hebben gevoeld. Ook spelen schaamte en angst een rol in deze problematiek die zich veelal nog in de taboesfeer bevindt. Een laagdrempelig gesprek met iemand die zij vertrouwen kan de stap zijn die zij nodig hebben om het geweld bespreekbaar te maken en vervolgens hulp in te schakelen.
Tegelijkertijd herken ik dat sommige mensen niet om hulp durven te vragen, bijvoorbeeld uit angst voor de gevolgen voor hun gezin of voor hun eigen veiligheid. Om die reden is het van belang dat professionals zo goed mogelijk weten te handelen wanneer zij mogelijke signalen herkennen en daarbij, in lijn met de stappen van de meldcode, advies vragen. Daarnaast is het van belang om te zorgen dat voor iedereen duidelijk is dat de rol van Veilig Thuis het waarborgen van veiligheid is, en dat zij zowel slachtoffer(s) als pleger(s) helpen uit een onveilige situatie te komen.
Hoe passen naar uw oordeel deze plannen van Tilburg in het voornemen van de regering om het jeugdstelsel zo in te richten dat niet de melding en interventies buiten de betrokkenen om centraal staan, maar de onderlinge steun en deskundige hulp?
Ik ondersteun het initiatief van de gemeente Tilburg om huiselijk geweld bespreekbaar te maken en professionals die hiervoor openstaan (en niet onder de Wet verplichte meldcode vallen) te informeren over de wijze waarop zij het gesprek aan kunnen gaan met vermoedelijke slachtoffers van huiselijk geweld, en hoe zij met slachtoffers kunnen meedenken over het vinden van de juiste hulp. In het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt een nieuwe manier van werken geschetst om samenhangende hulp en steun te organiseren voor het hele gezin. Dit gebeurt door het gezin centraal te stellen met inzet van deskundige professionals die naast het gezin staan en met minder casusoverdrachten tussen professionals. Belangrijk is dat kinderen en ouders worden gezien en gehoord en van begin tot eind bij het proces betrokken worden. Het streven is daarnaast dat dezelfde professionals het gezin begeleiden. Het belang van de oplettende rol van professionals in het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling met gebruik van de verplichte meldcode blijft onveranderd.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarom, twee jaar na aanvang, het coldcaseteam van de Amsterdamse politie het onderzoek nog niet heeft afgerond?1
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft mij als volgt geïnformeerd.
Het onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is reeds in november 2018 afgerond. Nadat de AG met de raadslieden van de gewezen verdachte en de rechter-commissaris heeft gesproken over vervolgonderzoek, heeft de AG in april 2019 aan forensisch onderzoekers van het coldcaseteam van de Amsterdamse politie de opdracht gegeven een evaluatieonderzoek te verrichten. De AG heeft vervolgens periodiek overleg gehad met het coldcaseteam en daarbij ook gewezen op het belang bij een spoedige voortgang van het onderzoek. De PG blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en het is aan de PG en AG om te sturen op de voortgang van individuele zaken. De PG is onafhankelijk van de regering.
De PG en het coldcaseteam van de politie verwachten dat de eerste onderzoeksresultaten over de periode tot aan de strafzaak in eerste aanleg over vier maanden beschikbaar zullen zijn. Vervolgens gaat het coldcaseteam verder met het onderzoek naar de forensische resultaten uit de periode vanaf het hoger beroep en de herzieningsvoorstellen tot op heden. De verwachting is dat deze tweede fase van het onderzoek een paar maanden in beslag zal nemen. De resultaten zullen door de AG aan de verdediging worden verstrekt.
Kunt aangeven welke stappen u, sinds oktober 2020, toen bekend werd dat er nog nauwelijks voortgang was geboekt naar het genoemde cold case onderzoek, heeft ondernomen om wel voor die gewenste voortgang te zorgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden is van de langzame uitvoering van dat genoemde coldcaseteam?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het herzieningsonderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, dat sinds 2014 (!) is gestart is afgerond en wat u de afgelopen vier jaar heeft gedaan om een spoedige afronding van dit onderzoek te bevorderen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de genoemde onderzoeken afgerond zijn en de resultaten daarvan gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat verdachtenverhoor bij de politie tekortschiet |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verdachtenverhoor politie schiet tekort: «Taart voor recherche bij bekentenis»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens RTL de verhoorders onvoldoende bekwaam zijn en zichzelf overschatten?
Vanuit mijn ministerie is er frequent contact met de politie over politieverhoren en de ontwikkelingen daaromtrent. Uiteraard is er altijd ruimte voor verbetering, maar het in het artikel geschetste algemene beeld herken ik niet. De politie investeert in vakbekwaamheid omtrent verhoor, zowel door middel van onderwijs op de Politieacademie, als door ontwikkelingen in de praktijk. De politie zet zich ervoor in relevante onderzoeksresultaten te vertalen naar de politiepraktijk. Zo heeft de politie interventies gepleegd naar aanleiding van onderzoeksbevindingen waaruit bleek dat politiemensen meenden kwetsbaren in een verhoorsituatie meestal te herkennen, terwijl dat in de praktijk niet altijd zo was.
Klopt het dat het verbeteren van de verhoren geen prioriteit hebben gehad bij de politie? Zo ja, waarom had het verbeteren van de verhoren geen prioriteit?
Nee, het politievak en -onderwijs, waaronder verhoor, zijn voortdurend in ontwikkeling. Het verdachtenverhoor voldoet aan de normen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze normen worden voortdurend bijgesteld door nieuwe inzichten op basis van (internationaal) (wetenschappelijk) onderzoek en door maatschappelijke maatstaven.
Wat vindt u van de claim dat het lesboek uitgaat van verhoorstrategieën die niet wetenschappelijk onderbouwd zijn?
Het lesboek (de Handleiding Verhoor) is bedoeld als praktisch handboek. De inhoud is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, dat praktisch is vertaald naar de uitvoeringspraktijk van de agent. De Handleiding wordt periodiek geactualiseerd aan de hand van recente (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, wetenschappelijk onderzoek en jurisprudentie. Zo bevat de meeste recente druk ook inzichten over de richtlijnen verhoor van de Verenigde Naties.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) ervoor gekozen om de aanwijzing over het opnemen van politieverhoren te schrappen?
De OM-aanwijzing is omgezet in een instructie. De aanwijzing was toe aan inhoudelijke actualisering en was daarnaast niet in lijn met uitgangspunten voor de vorm en inhoud van OM-beleidsregels. De omzetting past in een omvangrijker traject van het OM waarin het bestand van OM-beleidsregels wordt opgeschoond, omdat de vaste lijn voor onderscheid tussen de verschillende type beleidsregels (strafvorderingsrichtlijn, aanwijzing, instructie) verwaterd bleek. In dit traject wordt strikter onderscheid gemaakt tussen de typen beleidsregels en worden bestaande beleidsregels waar nodig omgevormd naar het type dat het beste bij de inhoud van de regeling past. Uitgangspunt hierbij is dat in OM-aanwijzingen de rechtsregels worden neergelegd waar derden een beroep op kunnen doen, dat in OM-instructies de rechtsregels worden neergelegd die louter strafrechtketeninterne werking hebben, en dat geen vermenging plaatsvindt.
In dit geval is bij de inhoudelijke actualisering van de aanwijzing geconstateerd dat deze eerst en vooral strafrechtketeninterne instructienormen – gericht tot het OM en de opsporingsinstanties die het aangaat – bevatte. Voor zover deze instructienormen raken aan het gezag van het OM, zijn deze, in de vorm van tot de opsporingsinstanties gerichte kaderstellende voorschriften, in de instructie ondergebracht. Voorbeelden hiervan zijn de kaders voor de cameraopstelling bij audiovisuele registratie van een verhoor en de voorschriften ten aanzien van de integriteit van de vastgelegde (digitale) registraties. Een eventuele nadere invulling van deze kaders is aan de opsporingsinstanties. De opsporingsinstanties zijn belast met de praktische uitvoering van wet- en regelgeving. Dit brengt mee dat gedetailleerde beheervoorschriften, zoals die in de vervallen aanwijzing en bijlagen waren opgenomen, niet op hun plaats zijn in een OM-beleidsregel. Deze zijn dus ook niet teruggekeerd in de instructie. Met de inwerkingtreding van de instructie is de aanwijzing komen te vervallen.
Waarom is de instructie betreffende het opnemen van een verhoor niet openbaar?
OM-aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen gepubliceerd in de Staatscourant en bekend gemaakt op www.om.nl. Dat geldt niet voor OM-instructies. Instructies hebben als zodanig geen externe werking; derden kunnen er geen rechten aan ontlenen. Om misverstanden hierover te voorkomen worden instructies niet openbaar gemaakt. In onze beantwoording van vraag 5 staat toegelicht waarom het OM bij de actualisering van de aanwijzing voor de vorm van een instructie heeft gekozen.
Bent u het met de mening eens dat het, met oog op de eerlijke procesgang van verdachten, wenselijk is als de instructie openbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat de instructie openbaar wordt gemaakt?
Zoals gezegd is de rechtspositie van verdachten op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM Aanwijzing door een instructie. In antwoord 6 staat nader omschreven waarom de instructie niet openbaar is. Ik sta achter dit door het OM gehanteerde publicatiebeleid.
Het bericht dat de Nederlandse politie toch gebruik heeft gemaakt van gezichtsherkenningssoftware van het omstreden bedrijf Clearview AI |
|
Bouchallikh , Lisa van Ginneken (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Clearview AI Offered Free Facial Recognition Trials To Police All Around The World»«?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in maart 2020 in antwoorden op Kamervragen van het lid Verhoeven aangaf dat: «voor zover ik heb kunnen nagaan werken er geen Nederlandse opsporingsdiensten samen met Clearview»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van de Minister van Justitie en Veiligheid op Kamervragen van het lid Buitenweg (Groenlinks) waarin de Minister stelde dat: «ik heb mij reeds enkele weken geleden, toen op het internet de eerste melding werd gemaakt van Clearview in relatie tot de Nederlandse politie, laten informeren door de politie. Zij zijn niet centraal benaderd door Clearview, zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf, en hebben geen producten afgenomen.»3
Ja.
Hoe verklaart u dat volgens nieuw onderzoek op basis van interne data van Clearview AI blijkt dat de Nationale Politie tussen de 51 en 100 keer gebruik heeft gemaakt van Clearview AI?
De logbestanden waar BuzzFeed News naar verwijst dateren van vóór februari 2020. Dat geldt ook voor de uitgelekte klantenlijst waar BuzzFeed News eerder een artikel over schreef en waar u in maart 2020 schriftelijke vragen over heeft gesteld.
In de publicatie van BuzzFeed News wordt aangehaald dat in de gelekte data van Clearview bevragingen zijn geregistreerd met als aanvrager iemand die geassocieerd wordt met het «National Police Corps». Bij uitvraag binnen de politie is hiervan niet gebleken. BuzzFeed News heeft geen nadere informatie verstrekt die zeer gericht navragen mogelijk maakt.
In het artikel in BuzzFeed News wordt verwezen naar een bijeenkomst bij Europol eind 2019, waar testaccounts beschikbaar zijn gesteld. Op navraag is niet gebleken dat door medewerkers van de Nederlandse politie op of naar aanleiding hiervan gebruik is gemaakt van een testaccount.
In antwoord op de eerder gestelde schriftelijke vragen gaf de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat de politie niet centraal is benaderd door Clearview, niet op de hoogte is van contacten met dat bedrijf, en met dat bedrijf geen relatie is aangegaan om daarvan producten af te nemen. De politie heeft in haar reactie aan de Volkskrant naar aanleiding van dit bericht van BuzzFeed News, maar ook naar aanleiding van deze set Kamervragen, wederom benadrukt dat de politie niet met Clearview werkt en dit ook niet van plan is.
De enige applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenningstechnologie wordt toegepast is Catch. De politie heeft een interne beleidslijn die het inzetten van andere toepassingen van gezichtsherkenningstechnologie in de operationele processen van de politie verbiedt, tenzij er tevoren een positief advies is op basis van een juridisch ethische toets, dit ter beoordeling van de gezamenlijke portefeuillehouders Ethiek en Digitalisering. Dit heeft nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan Catch.
Het is echter niet uit te sluiten dat een individuele politiemedewerker een keer de website van Clearview heeft bezocht en een aantal bevragingen heeft gedaan. Dat betekent niet dat dit systeem operationeel is ingezet. Het is daarnaast, door gebrek aan nadere informatie van zowel BuzzFeed News als Clearview AI, ook niet uit te sluiten dat iemand zich als politiemedewerker heeft voorgedaan.
Was u op de hoogte van het gebruik Clearview AI binnen de politie en overheid? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat ondanks verschillende verzoeken vanuit de Kamer om het gebruik van Clearview AI te inventariseren, dit vervolgens niet naar boven is gekomen?
Zoals eerder aangegeven heeft de politie verklaard geen gebruik te maken van Clearview en dat ook niet van plan is. De informatie waar BuzzFeed News naar verwijst is door mij en door de politie niet te verifiëren. Uiteraard is de politie alert op signalen waaruit zou kunnen blijken dat er toch gebruik is gemaakt van dit systeem. De Functionaris Gegevensbescherming van de politie heeft hierover ook contact met de Autoriteit Persoonsgegevens. Noch in de financiële administratie van de politie, noch bij de afdelingen die betrokken zijn bij digitaal onderzoek is een aanwijzing gevonden dat er gebruik gemaakt zou zijn van Clearview.
In welke context werd gebruik gemaakt van Clearview AI door de nationale politie? Zijn er ook financiële betalingen verricht aan het bedrijf Clearview AI?
De politie heeft in maart 2020 en in juni jl. naar aanleiding van Wob-verzoeken openbaar gemaakt dat er geen documenten zijn die zien op afspraken over het gebruik van Clearview. In de beantwoording van de vragen van uw Kamer in maart 2020 heb ik mij laten informeren door de politie. Zij zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf en hebben geen producten afgenomen. De politie heeft dit ook toen nagezocht, ook in haar financiële administratie.
Hoe is de afweging gemaakt of de concrete toepassing van gezichtsherkenning en het verwerken van biometrische gegevens wel in lijn was met mensenrechten en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Is het gebruik van Clearview AI überhaupt verenigbaar met de AVG?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 over waarborgen en kaders bij gebruik van gezichtsherkenningstechnologie schreef de Minister van Justitie en Veiligheid dat in onze democratische rechtsorde en omwille van onze nationale veiligheid het gebruik van technologieën als biometrische gezichtsherkenningstechnologie onderworpen dient te zijn aan duidelijke kaders.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Inbreuk op dat grondrecht – en het vastleggen van iemands gelaat is dat – is alleen toegestaan als aan een aantal wettelijke waarborgen wordt voldaan.
Voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de politietaak is er een speciale wet: de Wet politiegegevens (Wpg). De Wpg biedt de grondslag en nadere regulering voor het verwerken van deze gegevens. Bij de toepassing van gezichtsherkenningstechnologie ten behoeve van identificatie wordt gebruik gemaakt van biometrische gegevens. Biometrische gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens waarvoor strengere regels gelden. De politie mag deze gegevens alleen verwerken als dit onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking en in aanvulling op het verwerken van andere politiegegevens over de betreffende persoon. Voor een uitgebreidere toelichting op het wettelijke kader verwijs ik u naar de bovengenoemde Kamerbrief.
Het gebruik van Clearview is niet verenigbaar met de wettelijke bepalingen en is in strijd met onze grondrechten. Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens ten bate van strafvordering moet gericht zijn op een concreet doel, moet gebaseerd zijn op de wet, en moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. En hierop moet toezicht mogelijk zijn.
Nu een grondslag voor verkrijging van beelden of biometrische kenmerken met gebruikmaking van Clearview niet aanwezig wordt geacht, hoeft en kan een vraag naar de compatibiliteit van verwerking van dergelijke gegevens met de daarvoor geldende regels niet in detail te worden beantwoord.
Is er gebruik gemaakt van via Clearview AI gemaakte matches in strafzaken? Zo ja, welke impact heeft dit op de rechtmatigheid van deze zaken?
Nee.
Kunt u nogmaals beantwoorden welke publieke organisaties er verder gebruik gemaakt hebben van de omstreden gezichtsherkenningssoftware? Welke financiële afspraken zijn er gemaakt met Clearview AI?
Er is mij niets bekend over het gebruik van Clearview door Nederlandse publieke organisaties, dan wel over financiële afspraken met Clearview.
Welke stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat er in de toekomst niet zomaar gebruik kan worden gemaakt van Clearview AI en soortgelijke bedrijven?
Op 20 december 2019 hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming het onderzoek «Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid» aan uw Kamer aangeboden.5 De onderzoekers constateerden op basis van een analyse van wet- en regelgeving geen juridische lacune in de toezichtstaken. Ik zie daarom geen aanleiding tot het zetten van extra stappen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The Rise and Rise of Biometric Mass Surveillance in the EU», van de organisatie European Digital Rights (EDRi), waarin het gebruik van biometrische surveillance in drie lidstaten, waaronder Nederland, onder de loep wordt genomen?4 Wat is uw reactie op dit rapport?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Ik beschouw het rapport als een overzichtsrapportage. De gepresenteerde informatie en de punten van kritiek zijn al eerder gepubliceerd in Nederlandse kranten, op nieuwswebsites en in publicaties. Verschillende leden van uw Kamer hebben hier al vragen over gesteld. Ik ben in de antwoorden op die vragen al ingegaan op de beschreven punten van kritiek. Ik zie geen aanleiding daar iets aan toe te voegen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de verzameling van biometrische gegevens sterk toeneemt en dat dit vaak niet in overeenstemming is met de AVG, omdat er in de meeste gevallen geen sprake is van zwaarwegend algemeen belang om biometrische surveillance te rechtvaardigen, en burgers ook niet om toestemming wordt gevraagd?
Deze conclusie is te algemeen geformuleerd. Met de snelle ontwikkeling van de technologie neemt de dataverzameling inderdaad sterk toe. Om te voorkomen dat er sprake is van ongebreidelde en ongerichte dataverzameling kent de AVG een aantal waarborgen. Een daarvan is het principe van doelbinding. De algemene regel is dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als dat verenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. Omgekeerd betekent dit ook dat data niet mag worden verzameld zonder (wettelijk toegestaan) doel. Of de dataverzameling in overeenstemming is met de AVG hangt af van de concrete omstandigheden. Dat kan dus per situatie verschillen.
Biometrische surveillance, in de zin van real time gezichtsherkenning, wordt op dit moment in Nederland niet gedaan.
Wat gaat u ondernemen om de onrechtmatige verzameling van biometrische gegevens een halt toe te roepen?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid duidelijk gemaakt dat het verwerken van biometrische gegevens alleen kan indien daar een wettelijke basis voor is, en indien er vooraf een juridisch en ethische toetsing is uitgevoerd.7 Vanuit de Nederlandse overheid is er daarom geen steun voor het gebruik maken van toepassingen als Clearview die als onrechtmatig worden beoordeeld.
Voor betrokkenen die van mening zijn dat er toch op onrechtmatige basis biometrische gegevens worden verzameld staat binnen Nederland de weg naar de Autoriteit Persoonsgegevens open. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Bij overtredingen kan zij boetes opleggen.
In mijn antwoord op eerdere vragen over Clearview gaf ik aan dat Clearview vooral actief is in de Verenigde Staten. Het is primair aan de autoriteiten in dat land om te bezien of er in strijd met de wet is gehandeld. Inmiddels zien we dat de Amerikaanse politiek op het niveau van de Senaat hier aandacht voor heeft. Als iemand vermoedt dat zijn of haar foto door Clearview wordt gebruikt en zich daartegen wil verzetten, zal men zich tot dat bedrijf of de betrokken toezichthouder in de Verenigde Staten moeten wenden.
Kunt u elke vraag apart beantwoorden?
Ja.
De te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Welke stappen zult u ondernemen om de tekorten op te vangen in het kader van de te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang, inclusief bedden?
In verschillende brieven die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd staat beschreven welke stappen worden ondernomen.1 Ik kan u melden dat het COA, gemeenten, provincies, BZK en het Rijksvastgoedbedrijf met elkaar in gesprek zijn hoe vergunninghouders zo snel mogelijk naar gemeenten kunnen uitstromen en waar extra (tijdelijke) COA-opvanglocaties kunnen worden gerealiseerd.
Deze gesprekken hebben al tot het openen van enkele tijdelijke nieuwe locaties geleid. Daarnaast is er in Goes een noodopvanglocatie gerealiseerd en worden de defensielocatie legerplaats Harskamp en het defensieterrein op het Marine Etablissement in Amsterdam weer ingezet. De hoop en noodzaak is dat er op korte termijn ook in andere gemeenten (tijdelijke) locaties worden gerealiseerd.
Gezien de constructieve gesprekken die nu worden gevoerd met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, verwacht ik het laatste kwartaal van 2021 meer zicht te hebben op acties die kunnen worden genomen om vergunninghouders in gemeenten te huisvesten en de realisatie van nieuwe tijdelijke en reguliere opvanglocaties. In de loop van oktober zal ik uw Kamer, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, informeren over de voortgang. Alle inzet is en blijft erop gericht om iedereen met recht op opvang ook opvang te kunnen blijven bieden.
Zult u stappen ondernemen om de wachttijden in Ter Apel en de andere AZC’s te verkorten? Zo ja, welke stappen? Zo nee, hoe verwacht u de verhoogde asielstroom adequaat en menswaardig op te vangen?
Ik ben doorlopend met de verschillende organisaties in de migratieketen in gesprek om het asielproces zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. Als blijkt dat er knelpunten ontstaan, handel ik naar bevind van zaken.
Voor wat betreft de opvang verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1.
Welke structurele oplossingen zullen er worden geboden om de te verwachten verhoogde asielstroom, zowel uit Afghanistan als Litouwen, opvang te bieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er door bezuinigen en ten gevolge van de coronapandemie de «rek» uit de opvang is, waardoor het systeem niet kan voorzien in verhoogde vluchtelingenstromen, zoals deze nu te verwachten zijn? Zo ja, overweegt u te pleiten voor een ofwel eenmalig, ofwel structurele verhoging van het budget voor de opvang van vluchtelingen en asielzoekers in het kader van de huidige ontwikkelingen in Afghanistan?
Het beschikbare budget voor de asielopvang is gebaseerd op de verwachte bezetting bij het COA. De verwachting en de daarbij behorende middelen voor 2021 zijn gebaseerd op de meerjarenproductie prognose van februari 2021. De prognose ging toen uit van een dalende bezetting in de asielopvang met name veroorzaakt door het uitstromen van een groot aantal vergunninghouders naar gemeenten. In de praktijk blijft deze uitstroom echter sterk achter bij de prognoses. Daarnaast is het aantal eerste asielaanvragen hoger dan eerder verwacht, net als het aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt. Gezien het hogere aantal bewoners in de COA-opvang dan verwacht, wordt bekeken of de beschikbare middelen toereikend zijn. Dit gaat via de reguliere begrotingsmomenten.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het COA dit jaar geen locaties heeft hoeven sluiten door een te beperkt budget om de locaties in de bestaande vorm open te houden. Dat er locaties zijn dichtgegaan komt door het aflopen van bestuursovereenkomsten met gemeenten. Dit laatste, gecombineerd met slechts een beperkt aantal nieuwe locaties dat is geopend en een achterblijvende uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, heeft er voor gezorgd dat de grenzen van de opvangcapaciteit in zicht komen en dat als deze situatie doorzet, het COA naar verwachting binnen afzienbare tijd, en mogelijk al binnen enkele weken, vol zit.
Bent u van mening dat een gecoördineerde aanpak op Europees niveau, inclusief evenredige herverdeling van vluchtelingen over de Europese lidstaten en betere coördinatie van de ter beschikking zijnde middelen en expertise tussen lidstaten, de druk op de Nederlandse asielopvang zou kunnen verlagen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om hier gebruik van te maken? Zo nee, welke alternatieven zijn er ter beschikking?
Zowel de crisis in Afghanistan als de ontwikkelingen aan de grens met Belarus vereisen een gecoördineerde Europese aanpak. Zoals aan uw kamer gemeld, heb ik dit op Europees niveau ook bij meerdere gelegenheden benadrukt.2 Ten aanzien van de coördinatie van middelen en expertise tussen lidstaten wijs ik op de bijdrages die Nederland reeds heeft geleverd in het kader van de Europese steun aan Litouwen om de situatie het hoofd te bieden. Dit betreft onder meer het leveren van materiaal als stapelbedden, garderobekasten en dekens, en het inzetten van operationeel materiaal en experts via Frontex en EASO.3 Ook andere lidstaten dragen hier op uiteenlopende wijze aan bij.
Ten aanzien van de herverdeling van vluchtelingen is het standpunt van het kabinet u bekend.4 De Litouwse regering heeft overigens niet verzocht om een dergelijke herverdeling, noch de regering van de andere EU lidstaten die direct te maken hebben met een toename van irreguliere aankomsten via Belarus.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Ook verwijst het kabinet u graag naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer spoedig toekomt.
Hoe zal u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken om de opvang van vluchtelingen op Europees niveau te stroomlijnen en coördineren in het kader van de motie van het lid Dassen c.s. van 18 augustus 2021 over een Europees noodplan?1
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Achterstand van honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achterstand honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat er vijfhonderd verkrachtings- en aanrandingszaken op de plank liggen bij de politie Midden-Nederland? Hoeveel zaken liggen er landelijk in totaal op de plank?
Nee, dit is onjuist. Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. Dit betekent overigens niet dat deze zaken op de plank liggen; in verschillende fases wordt aan deze zaken gewerkt. De politie werkt hard aan het inlopen van de achterstanden. Er is bijstand georganiseerd, bijvoorbeeld van de KMar, maar ook andere rechercheurs en vrijwilligers worden tijdelijk bij zedenzaken ingezet. Ook wordt geprobeerd de selectieprocedures te versnellen en is de opleiding tot zedenrechercheur recent verkort. De politie beziet voorts de mogelijkheden van alternatieven zoals herstelbemiddeling en mediation. Het streven is dat eind 2023 alle 90 fte’s zijn ingevuld.
De politie heeft als norm om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen zes maanden na aangifte naar het Openbaar Ministerie (OM) in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. De politie en het OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de uitvoering van de motie Klaver c.s.2 over structureel investeren van extra capaciteit in de zedenpolitie? Zal de 90 extra fte in 2023 volledig inzetbaar zijn?
De 90 fte extra capaciteit is in 2023 (nog) niet volledig inzetbaar. De politie breidt de capaciteit voor zeden met behulp van de gelden n.a.v. de motie-Klaver c.s. met ca. 90 fte uit in vier jaar-tranches vanaf 2020, zoals aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 12 november 2019.3 Deze uitbreiding zal plaatsvinden bij de zedenteams, de intelligence-organisatie en in de digitale opsporing. Daarnaast vindt uitbreiding in capaciteit plaats binnen de Forensische Opsporing en de Politieacademie ten behoeve van de zedenteams.
Aan de politie is de eerste tranche van de middelen in 2020 beschikbaar gesteld, waarvan 18 fte geworven konden worden. In 2021 (tweede tranche) zullen door de politie in totaal 30,4 fte worden geworven. De Forensische Opsporing is eind vorig jaar gestart met de werving van 20 fte en deze zijn inmiddels aangesteld. De Politieacademie heeft begin 2021 drie extra zedendocenten aangesteld.
Conform de politie-instructie Zeden zijn kwaliteitseisen gesteld aan de inzet van medewerkers. Overigens is de verplichte opleiding voor de zedenrechercheur recent ingekort van 30 weken naar 22 weken zodat de opleidingsbehoefte van de zedenrechercheur beter aansluit, met als bijkomend effect dat de doorlooptijd van volledige inzetbaarheid hiermee wordt versneld.
Al jaren stapelen de achterstanden zich op, heeft u het beeld dat dit in 2023 daadwerkelijk ingelopen is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wanneer voorziet u dat dit wel het geval is? Op welke wijze bent u van plan de Kamer hierover tussentijds te informeren?
Zoals ik uw Kamer eerder in verschillende Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breder binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
Ik herken dat de werkdruk onder zedenrechercheurs al jaren hoog is. Zedenzaken hebben een verwoestende impact op slachtoffers en vereisen een grote zorgvuldigheid in hun behandeling. De onderzoeken zijn complex, zowel wat betreft hun bewijsbaarheid als in forensische zin. Nieuwe inzichten rondom slachtofferschap, een voorgenomen wijziging van de zedenwetgeving en soms onvoorspelbare nieuwe fenomenen op digitaal gebied maken bovendien dat het werkaanbod in de toekomst niet gemakkelijk te voorspellen is.
Overigens worden spoedzaken altijd opgepakt. Het gaat hierbij dan om zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling en mogelijke maatschappelijke onrust (zoals misbruikzaken waar kinderen bij betrokken zijn, slachtoffers met een verstandelijke beperking of verdachten met een hoog recidive risico). Uiteraard zal ik uw Kamer over de voortgang op dit terrein informeren.
Herkent u het signaal van de Nationale Politiebond dat hetzelfde geldt voor kinderporno of mensenhandel? Zo ja, hoe ernstig zijn de achterstanden hier en wat is er nodig om dat in te lopen? Zo nee, waar baseert u dat op?
De aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme is sinds 2012 neergelegd bij de Teams ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK). Hiervoor zijn 150 rechercheurs vrijgesteld. De TBKK hebben jaarlijks zo’n 25.000 meldingen waarbinnen onder leiding van het OM zaken worden geprioriteerd. Er is echter een verschil in de aard van het werk van de zedenteams. De achterstanden van de TBKK’s uiten zich niet in zogenoemde «plankzaken» waarbij een slachtoffer of aangever wacht op behandeling, maar het betreft hier meldingen met een onbekend slachtoffer waarbij door politie en OM actie dient te worden ondernomen.
Voor wat betreft mensenhandel geldt dat de afgelopen jaren reeds flink is ingezet op het verstevigen van het fundament van de opsporing om de aanpak van mensenhandel te intensiveren. Deze inzet lijkt ook resultaat te hebben. Het in de Veiligheidsagenda afgesproken aantal door het OM geregistreerde verdachten van mensenhandel voor 2020 is het afgelopen jaar nagenoeg gehaald. Deze intensivering zal ook de komende jaren doorgaan, inclusief de werving van capaciteit naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher.5 Uw Kamer ontvangt regelmatig een update over de voortgang.
Wat kan en gaat de regering in de tussentijd tot 2023 doen om de doorlooptijd van zaken te verkorten en zo te voorkomen dat daders van seksueel geweld jarenlang ongestraft kunnen rondlopen of er herhaald daderschap optreedt?
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver c.s. is zoals gezegd extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit binnen de zedenteams. Hierdoor is het o.a. mogelijk geworden om vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid, waardoor zedenrechercheurs sneller gecertificeerd en inzetbaar zijn en er minder capaciteitsbelasting is.
Daarnaast verwacht ik dat het wetsvoorstel modernisering seksuele misdrijven zal zorgen voor meer veiligheid en bescherming voor slachtoffers, mits de randvoorwaarden van de uitvoeringsorganisaties worden gehonoreerd.
Door het mogelijk maken van het werven van zij-instromers kan de wervingsproblematiek deels worden opgelost voor zowel zeden als kinderpornografie en kindersekstoerisme.
Op welke wijze is er oog voor slachtoffers die jaren moeten wachten tot werk wordt gemaakt van hun zaak? Hoe is de zorg geregeld in deze periode? Is hierin ook aandacht voor het voorkomen van herhaald slachtofferschap?
Naast de uitbreiding in capaciteit en verbeteringen in het zedenproces binnen de politie wordt door de gezamenlijke inzet van alle ketenpartners (o.a. Centrum Seksueel Geweld en Slachtofferhulp) steeds beter aangesloten bij de behoefte van het slachtoffer.
Iedereen die met een seksueel misdrijf te maken heeft kan altijd aangifte doen, waarna zo snel mogelijk een informatief gesprek met een zedenrechercheur plaatsvindt. Zedenrechercheurs maken tijdens dit gesprek een eerste inschatting of het vermoedelijk om een strafbaar feit gaat. Ook vragen zij naar de behoeften en verwachtingen van het slachtoffer. De zedenrechercheurs sluiten in hun informatieverstrekking aan bij die behoeften. De zedenrechercheur kan tijdens het informatief gesprek bijvoorbeeld uitleggen welke mogelijkheden er zijn voor alternatieven, zoals bijvoorbeeld herstelbemiddeling, hulp en advies.
De rechercheurs brengen het slachtoffer naar behoefte in contact met de juiste organisaties, zoals Centrum Seksueel Geweld (CSG), Slachtofferhulp Nederland, Veilig Thuis, Perspectief Herstelbemiddeling of Mediation in Strafzaken.
In het informatief gesprek wordt een slachtoffer ook geïnformeerd over de rechten en de verdere procedure. Daarnaast wordt het eerste vluchtige bewijsmateriaal veiliggesteld.
Als een slachtoffer in eerste instantie hulp zoekt bij een CSG, wordt hij of zij ook gewezen op de mogelijkheid van het doen van aangifte en kan hij of zij ter plekke in gesprek gaan met een zedenrechercheur. Er zijn geen signalen van onvoldoende capaciteit bij het CSG. Alle slachtoffers die hulp zoeken bij het CSG kunnen daar terecht en er is geen sprake van wachttijden.
Slachtoffers worden in een meerjarige campagne (www.watkanmijhelpen.nl) ook gestimuleerd om zo snel mogelijk hulp te zoeken of eventueel aangifte te doen omdat het hen echt iets kan opleveren en grotere problemen kan helpen voorkomen.
Hoe wordt voorkomen dat slachtoffers ontmoedigd raken om aangifte te doen? Is er genoeg capaciteit bij Het Centrum Seksueel Geweld om alle slachtoffers van seksueel geweld te begeleiden en de zorg te bieden die nodig is?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt het personeel van de zedenpolitie gesteund nu men al zo lang teveel zaken met te weinig capaciteit heeft? Welke stappen worden genomen om uitval te voorkomen?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Ik ben mij bewust van de druk op deze bijzondere groep medewerkers binnen de politie. Naast gesprekken over werkbelasting met leidinggevenden is er ook in de medewerkersmonitor aandacht voor de belasting en belastbaarheid van de medewerkers. Bij de aanpak van seksuele misdrijven worden de politiemedewerkers waar nodig en mogelijk intern ondersteund. Ook is er aandacht voor de mentale weerbaarheid van de zeden- en kinderpornografie/kindersekstoerisme rechercheurs op diverse wijzen, waaronder gesprekken met een psycholoog, leidinggevenden en collega’s onderling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Een lek van privéadressen van volksvertegenwoordigers en politieke en maatschappelijke organisaties door de Kamer van Koophandel. |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat (ex-)bestuursleden van in ieder geval de politieke partij BIJ1, de politieke jongerenorganisatie DWARS, de studentenvakbond LSVb, alsook meerdere Kamerleden een brief hebben ontvangen van de Kamer van Koophandel (KvK) waarin zij geïnformeerd werden dat hun privéadressen onrechtmatig zijn gedeeld met een voormalig advocaat?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat, zo blijkt uit navraag bij de KvK, er naar verluid 2000 privéadressen uit het historisch handelsregister zijn gelekt? Kunt u exacte cijfers geven van de omvang van dit lek?
In totaal zijn door de voormalig advocaat 596 producten uit het Handelsregister opgevraagd. Met deze producten zijn in totaal 1785 privéadressen meegeleverd waarvan het in 1776 gevallen het actuele privéadres van de betrokkene betrof. De overige negen adressen waren niet meer actueel. Dat wil zeggen dat de persoon dus niet meer woonachtig is op het adres zoals vermeld bij de inschrijving. Dit is het geval als een persoon niet meer als actief functionaris in het Handelsregister staat en om die reden zijn actuele woonadres niet meer wordt bijgehouden.
Is bij u bekend wie de voormalig advocaat in kwestie is?
Ja, de identiteit is bekend.
Indien de voormalig advocaat in kwestie bij u bekend is, weet u wat de aanleiding dan wel reden was dat deze persoon zichzelf uit het tableau (advocatenregister) heeft laten schrappen?
Nee, het is niet bekend waarom de voormalig advocaat zichzelf heeft laten schrappen uit het tableau.
Is er een algemene deler in de doelgroepen die slachtoffer zijn geworden van dit lek? En vanuit welke motieven heeft deze persoon gehandeld? Is er sprake van politieke motieven, criminele motieven of andere motieven?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. De politie doet onderzoek naar diens handelwijze en motieven. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Weet u of de voormalig advocaat in kwestie op zichzelf handelde of dat hier sprake is van een samenwerkingsverband, zoals een actiegroep, politieke groepering of criminele organisatie? Zo ja, kunt u de inhoud hiervan delen met de Kamer?
Het is niet bekend of de voormalig advocaat onderdeel is van een samenwerkingsverband. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet. De KVK staat in contact met het hoofd van de beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zie antwoorden op vraag 3, 4, 5 en 6.
Indien er niks bekend is bij u over de identiteit, motieven en eventuele samenwerkingsverbanden van de voormalig advocaat in kwestie, bent u bereid deze te onderzoeken? En over de motieven en eventuele samenwerkingsverbanden de Kamer te informeren, zodat de Kamer in politieke oplossingen kan meedenken over de relatie tussen veiligheid van politieke organisaties en datalekken?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze persoon verzocht tot het vernietigen van de gegevens? Zo ja, wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Is de KvK van plan dit alsnog te gaan doen? Hoe gaat erop worden toegezien dat de voormalige advocaat in kwestie niet langer over de gegevens kan beschikken?
De voormalige advocaat verklaart de gegevens te hebben vernietigd en niet met derden te hebben gedeeld. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen deze persoon. De autorisatie is per direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. De KVK heeft ook niet de bevoegdheid op basis waarvan zij aanvullend aan de politie onderzoek kan doen.
Kan er gecontroleerd worden of de voormalig advocaat in kwestie de gegevens vervolgens niet weer heeft doorgedeeld aan derden? Zo ja, bent u bereid om die controle te gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot schat u de dreiging voor de nationale veiligheid, gezien het feit dat het lek meerdere politici en politieke organisaties betreft? Kunt u die dreiging duiden?
Het inschatten van een dreiging voor de nationale veiligheid is aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te hebben gebruikt voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. Tevens heeft de voormalig advocaat verklaard dat het hem niet ging om het woonadres en dat de gegevens zijn vernietigd. De zaak is bij de politie in onderzoek.
Zijn er signalen dat er bedreigingen zijn voortgevloeid uit het lek van deze data?
Zie antwoord vraag 10.
Is uw inschatting dat er situaties van chantage of andere strafbare feiten kunnen voortvloeien uit het feit dat deze voormalige advocaat in bezit is van deze persoonsgegevens?
Ik wil niet speculeren over welke strafbare handelingen kunnen worden verricht met de gegevens. De KVK heeft geconstateerd dat de voormalige advocaat onbevoegd heeft gehandeld. Uit het onderzoek van de politie zal blijken of er reden is voor vervolging.
Welke veiligheidsmaatregelen worden er getroffen om de adressen van deze 2000 mensen, waaronder Kamerleden, te beveiligen?
De KVK heeft aangifte tegen de voormalige advocaat gedaan en de maatregelen getroffen zoals beschreven in de antwoorden op de navolgende vragen. Daarnaast staat de KVK in contact met het hoofd Beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zijn alle personen die getroffen zijn door dit datalek door de KvK geïnformeerd?
De KVK heeft conform AVG de betrokken personen geïnformeerd over het onbevoegd opvragen van hun organisatiegegevens waardoor actuele privégegevens inzichtelijk waren. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Meerdere door dit datalek getroffen personen hebben vanwege hun politieke en publieke functie via hun gemeenten geheimhouding gekregen op de van hen bekende gegevens in het Basisregistratie Personen (BRP), evenzo zij geheimhouding hebben gekregen op hun bij de KvK bekende persoonsgegevens; hoe is het mogelijk dat zij alsnog slachtoffer konden worden van dit datalek? Welke personen en instanties hebben ondanks deze geheimhoudingen toegang tot persoonsgegevens a) in de BRP, en b) in de KvK? Kunt u daar voor beide categorieën van geheimhouding over uitweiden?
De KVK is een overheidsorgaan. Er kan op grond van de Wet BRP geen geheimhouding worden gevraagd voor verstrekkingen van persoonsgegevens uit de BRP aan overheidsorganen. Welke persoonsgegevens een overheidsorgaan verstrekt krijgt is vastgelegd in een (BRP-)autorisatiebesluit. Er worden enkel persoonsgegevens verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van het overheidsorgaan. De KVK is op grond van het aan haar afgegeven BRP-autorisatiebesluit geautoriseerd voor het verkrijgen van onder andere adresgegevens ten behoeve van het kunnen bijhouden van het handelsregister.
Het uitgangspunt van de BRP is dat overheidsorganisaties en bepaalde derden persoonsgegevens ontvangen die zij nodig hebben bij hun taakuitvoering. Indien een burger dit zou kunnen verhinderen komt het functioneren van de overheid in het geding. Personen die zijn ingeschreven in de BRP kunnen hun gemeenten wel verzoeken om een «aantekening omtrent de verstrekking van gegevens aan derden» te plaatsen bij de persoonslijst. Die geheimhouding is op grond van de Wet BRP enkel van toepassing op verstrekking aan derden in de zin van de Wet BRP (niet- overheidsorganisaties die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten) en voor zover de geheimhouding in bijlage 4 van het Besluit BRP van toepassing is verklaard ten aanzien van een categorie derden. Deze uitzondering wordt beperkt toegepast. Gemeenten kunnen tevens de mogelijkheid tot geheimhouding bieden voor gemeentelijke verstrekkingen aan derden.
De KVK krijgt op grond van het BRP-autorisatiebesluit automatisch verstrekt of een burger heeft verzocht om geheimhouding, en kan dit indien nodig ook opvragen. Indien de burger heeft verzocht om geheimhouding, kan de KVK aanvullende maatregelen treffen ter bescherming van de privacy van de burger. De KVK gebruikt het gegeven over de verzochte geheimhouding in die gevallen dat zij een verzoek krijgt tot afscherming van een woonadres van een natuurlijk persoon, zoals geregeld in het huidig artikel 51 lid 3 Handelsregisterbesluit. Als onderdeel van de toetsing van dat verzoek door de KVK geldt namelijk als toetsingscriterium dat een persoon zelf maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen, zoals het vragen van geheimhouding voor verstrekkingen uit de BRP. Na afscherming van de openbaarheid door de KVK is het adres enkel nog inzichtelijk voor notarissen, advocaten, deurwaarders en bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Op basis van art 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 zijn de woonadressen van bestuurders en functionarissen van rechtspersonen standaard afgeschermd. Die gegevens kunnen uitsluitend worden ingezien door advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Voor deze partijen is het noodzakelijk de woonadressen van de functionarissen te kennen om hun publieke taken uit te voeren.
Nadat de betreffende persoon zich had laten schrappen van het tableau als advocaat, was de persoon niet langer bevoegd om in die hoedanigheid gebruik te maken van de autorisatie om privéadressen in het handelsregister in te zien. Hij had de autorisatie moeten laten intrekken door KVK conform de voorwaarden bij de gebruikersovereenkomst waarmee hij bij het verkrijgen van de autorisatie heeft ingestemd. Zie het antwoord op vraag 18 voor een toelichting op deze procedure.
Door wie of welk orgaan wordt de controle verricht op het proces van gegevensverwerking en specifiek gegevensverstrekking door de KvK? Wie of welk orgaan controleert bij de KvK of een persoon die gegevens opvraagt daadwerkelijk daartoe bevoegd is?
De Autoriteit Persoonsgegevens is de nationale toezichthouder op de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Voor beroepsgroepen en instanties die de gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak (zie antwoord vraag 15) bestaat een autorisatieproces. Tijdens de aanvraag van de autorisatie wordt getoetst of de persoon of instantie aan de benodigde eisen voldoet. Indien dit het geval is, wordt een autorisatie verstrekt. Het is niet zo dat iedere opvraging van gegevens wordt getoetst, wel wordt elke autorisatie getoetst voordat die wordt afgegeven. Is eenmaal een autorisatie afgegeven, dan is de persoon zelf verantwoordelijk voor een correct gebruik van de gegevens. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de gebruikersvoorwaarden zoals die van toepassing zijn op de autorisaties.
Wat zijn de exacte criteria op basis waarvan de KvK toegang verleend aan personen om niet-openbare gegevens op te vragen en wie heeft die criteria bepaald?
In artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 staat wie bevoegd is om een autorisatie aan te vragen voor het opvragen van afgeschermde woonadressen. Voor de beroepsgroep advocaten controleert KVK via het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bij aanvraag van de autorisatie of de betreffende persoon ook daadwerkelijk advocaat is en of de aanvrager gerechtigd is om zijn organisatie te vertegenwoordigen. Daarnaast vinden er een aantal checks plaats om de identiteit van de aanvrager te verifiëren. Als de aanvrager van de autorisatie voldoet aan de eisen zoals in de wet gesteld, wordt een autorisatie afgegeven.
Hoe kan het dat uitschrijving uit het advocatenregister niet automatisch heeft geleid tot het ontzeggen van de toegang tot deze gegevens?
Er bestaat geen automatische koppeling tussen het tableau en het Handelsregister. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat een advocaat de autorisatie enkel gebruikt in het kader van de uitoefening van zijn/haar beroep. Wanneer een advocaat stopt met de uitoefening van het beroep, heeft de advocaat de verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij KVK en de autorisatie in te laten trekken.
Is het gebruikelijk dat een, al dan niet voormalig, advocaat in één klap duizenden persoonsgegevens opvraagt? Gaat er geen alarm af – in het systeem of bij de persoon dan wel het orgaan dat belast is met het verstrekken van deze persoonsgegevens – op het moment dat iemand van 2000 personen privégegevens opvraagt?
De privéadressen zijn geleverd als onderdeel van een product op basis van het KVK-nummer. Hierbij gaat het om 596 individuele bevragingen in de periode januari–juni 2021. Het betreft dus niet een eenmalige bevraging van het Handelsregister.
Hoe is dit datalek aan het licht gekomen en weet u of er vaker op vergelijkbare wijze niet-openbare gegevens zijn opgevraagd door een persoon die daar geen toegang (meer) toe had mogen hebben?
KVK heeft een melding gekregen van de onbevoegde bevraging en heeft naar aanleiding daarvan gelijk actie ondernomen, zoals het intrekken van de betreffende autorisatie. Daarnaast heeft KVK alle autorisaties van advocaten die toegang hadden tot niet openbare privéadressen gecontroleerd en ingetrokken als zij niet meer ingeschreven stonden bij de Nederlandse Orde van Advocaten. Hieruit is gebleken dat er 164 gevallen zijn van autorisaties op een naam die niet meer in het tableau staan ingeschreven. KVK doet nader onderzoek of middels deze autorisaties ook onbevoegde opvragingen hebben plaatsgevonden.
Welke consequenties heeft dit, potentieel gevaarlijke, datalek voor het beleid omtrent gegevensverwerking bij de KvK?
KVK heeft naar aanleiding van de melding maatregelen genomen. KVK gaat een controle uitvoeren voor alle autorisaties die zijn afgegeven. KVK werkt aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om a) de huidige situatie recht te zetten met veiligheid voor de getroffenen op de eerste plaats, en om b) dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
In afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken ook de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar verwachting afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden, zoals autorisaties van bestuursorganen. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed.
Zie antwoorden vragen 10 tot en met 21.
Er zijn meer privacy-problemen met het Handelsregister, zoals bijvoorbeeld dat in tegenstelling tot de wens van de Kamer de privéadressen van de meeste zzp’ers de facto nog steeds openbaar zijn via hun vestigingsadres; hoe beoordeelt u de algehele attitude van de KvK ten aanzien van de bescherming van de privacy van ingeschrevenen?
De huidige situatie is te wijten aan het onbevoegd handelen van een individu. Ik stel vast dat KVK maatregelen treft om nieuwe gevallen in de toekomst te voorkomen. KVK is zich naar aanleiding van dit incident bewust dat het beheer van autorisaties onvoldoende bescherming biedt tegen onbevoegd gebruik en dat dit beveiligingsrisico’s met zich meebrengt. De attitude van de KVK staat mijn inziens niet ter discussie.
Ik heb u geïnformeerd over de Datavisie Handelsregister, die ik samen met de KVK ontwikkel. Voor de zomer ben ik daarover een brede maatschappelijke discussie gestart met belanghebbenden.2 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister.
Ik tref voorts maatregelen voor wat betreft de openbaarheid van adresgegevens in het Handelsregister. De afscherming van woonadressen, zoals die nu bestaat voor bestuurders en andere functionarissen, wordt uitgebreid naar de woonadressen van alle natuurlijke personen. Ik streef ernaar het ontwerpbesluit van die strekking dit najaar te publiceren in het Staatsblad.
De Kamer heeft in de motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) verzocht om alle vestigingsadressen van ondernemingen en rechtspersonen, die tevens als woonadres fungeren, standaard af te schermen. Ik heb u laten weten dat deze motie op onderdelen niet uitvoerbaar is en ook niet zonder meer recht doet aan een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van de Wwft-verplichtingen van bepaalde afnemers van deze informatie onwenselijk, en waar het vennootschappen betreft, onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
In de motie Verhoeven (Kamerstuk 25 421 nr. 15) spreekt de Kamer de wens uit dat vestigingsadressen die tevens als woonadres fungeren, op verzoek van de ingeschrevene wordt afgeschermd. De indiener van de motie heeft mij daarbij de ruimte gelaten om meerdere oplossingsrichtingen te onderzoeken. Dat heb ik gedaan door het mee te nemen in de ontwikkeling van de datavisie en ik zal u over de uitkomst dit najaar informeren met een brief. Ondertussen maakt de KVK gebruik van de beleidsruimte die de huidige wetgeving aangaande het Handelsregister biedt om de privacy van ingeschrevenen te beschermen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen de voormalig advocaat in kwestie die, blijkens het feit dat deze persoon zichzelf heeft uitgeschreven uit het advocatenregister, zich logischerwijs bewust moet zijn geweest van het feit dat hij/zij/hen hierdoor geen toegang had mogen hebben tot deze gegevens?
De autorisatie is direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. Zie antwoorden 8 en 9.
Heeft de KvK van dit lek melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja.
Een luchtbrug voor vluchtelingen uit kwetsbare groepen uit Afghanistan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het initiatief van hetShai Fund meteen aantal andere samenwerkende internationale hulporganisaties voor een luchtbrug die vluchtelingen uit een aantal risicocategorieën helpt uit Afghanistan te vertrekken?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen uit deze categorieën, namelijk vrouwen op hoge posten of met een hoge mate van publieke zichtbaarheid/publiek profiel (zoals bijvoorbeeld rechters, piloten, activisten, bestuurders of vrouwen die zich ingezet hebben voor educatie van meisjes en vrouwen), contractors van westerse mogendheden (Afghaans personeel) en christenen met een moslim-achtergrond die weg willen, geholpen dienen te worden het land te verlaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals schriftelijk aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 2021Z14553 en 27 925 nr. 805) is de Nederlandse evacuatieoperatie in Afghanistan sinds 26 augustus jl. beëindigd. Op 30 augustus hebben de VS Hamid Karzai International Airport (HKIA) in Kaboel definitief verlaten. Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Daarnaast zet het kabinet in op samenwerking met landen in de regio om veilig vertrek uit Kaboel weer mogelijk te maken. Het kabinet is daarover intensief in overleg met bondgenoten. Voor nadere informatie over de groepen waarvoor het kabinet zich blijft inzetten verwijzen wij u naar de brief die de Kamer op 11 oktober 2021 toegekomen is.
Nu er per vlucht 100 mensen mee kunnen en er een bestemming voor hen nodig is, bent u bereid 100 of een ander substantieel aandeel van de nu in totaal 800 mensen die op het vliegveld van Kabul zijn of in staat zijn daar naartoe te komen, in Nederland toe te laten en hen op te nemen in de asielprocedure? Bent u bereid hierbij samenwerking en afstemming te zoeken met de Amerikanen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat onder de vorige regering ook de religie van christenen in hun paspoort vermeld werd en dat zij daarom nu nog meer risico lopen op onmenselijke behandeling nu de Taliban de overheidsgegevens in handen hebben gekregen? Zo ja, welke stappen kan de internationale gemeenschap nemen om ook deze groep nu bescherming te bieden, zowel voor wat betreft diegenen van hen die willen vertrekken als diegenen die ervoor kiezen te blijven?
Het elektronische Afghaanse identiteitsbewijs e-tazkera en de meeste papieren tazkera's bevatten informatie over de religie van de houder. Afghaanse paspoorten bevatten dit soort informatie niet. Veel religieuze minderheden, waaronder christenen, kiezen uit veiligheidsoverwegingen voor het behouden van een laag profiel, ook onder de vorige regering. Gezien de huidige, fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep onder de nieuwe machthebbers extra gevaar loopt omdat zij christen zijn. Nederland, de EU en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden en kwetsbare groepen in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren. Hierover staat Nederland ook in continu contact met gelijkgezinden, zoals binnen de International Contact Group on Freedom of Religion and Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, gezien de urgentie van de situatie?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Steun van Palestijnse autoriteit voor anti-semitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de steun van de Palestijnse autoriteit voor de met brandende davidsterren en swastikas gelardeerde uitingen van antisemitisme in Samaria?1 2
Nederland veroordeelt antisemitische uitingen te allen tijde. Het is zorgelijk dat dergelijke uitingen hebben plaatsgevonden tijdens demonstraties op de West Bank.
Herinnert u zich de motie-Buitenweg c.s. die de regering oproept tot veroordeling van uitlatingen van regeringsleiders die bijdragen aan groeiend antisemitisme?3
Ja.
Bent u bereid de bovengenoemde steun krachtig te veroordelen, zowel in bilateraal contact met de palestijnse autoriteiten als in het openbaar? Hoe gaat u optreden?
Het kabinet zet zich ten volle in voor de bestrijding van antisemitisme. Nederland en de EU blijven er bij de daarvoor verantwoordelijke partijen op aandringen haat en geweld tegen te gaan, in lijn met VNVR-resolutie 2334. Naar aanleiding van de genoemde gebeurtenissen bij de demonstraties op de West Bank heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah op 1 september jl. in een bilateraal gesprek met de Palestijnse autoriteiten deze boodschap nogmaals overgebracht.