Het bericht 'Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald»1?
Ja
Klopt het dat er met de motie-Klaver2 vanaf 2020 vijftien miljoen euro structureel is vrijgemaakt om het aantal zedenrechercheurs op te schalen? Wat was het aantal zedenrechercheurs eind 2019?
Met de motie Klaver is met ingang van 2020 15 miljoen euro structureel geïnvesteerd in de aanpak van zedenzaken. Met dit geoormerkte geld werkt de politie aan een structurele en gefaseerde uitbreiding van de capaciteit met in totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie.
In mijn brief van 10 mei jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken. De verwachting is dat de beoogde uitbreiding eind 2023 is gerealiseerd. Van de in totaal voorziene formatie-ophoging van 113 fte is 98,7 fte gerealiseerd, dat is 87%.
Het opplussen van de bezetting is gegeven de arbeidsmobiliteit (m.n. uitstroom, doorstroom en krappe arbeidsmarkt) geen gemakkelijke opgave.
Op peildatum 31 augustus 2019 is de formele bezetting binnen de teams Zeden 619,6 FTE en op de peildatum 31 augustus 2022, 667,8 FTE. Afgezet tegen de totale formatie van de teams Zeden in 2022 van 668,5 fte is dit een toename in de bezetting van 48,2 FTE in de afgelopen 3 jaren. De bezetting is altijd een momentopname. Door vertrek of nieuwe instroom van medewerkers fluctueert dit getal.
Klopt het dat uit de middelen van de motie-Klaver 60 fulltime-equivalent (fte) aan zedenrechercheurs geworven zou worden? Klopt het voorts dat u in uw brief3 van 10 mei schetst dat daar reeds 44,5 fte van geworven is? Per wanneer zijn deze extra zedenrechercheurs feitelijk aan het werk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling van Argos dat dit aantal een papieren werkelijkheid is? Kunt u aangeven wat de feitelijk inzetbare extra geworven recherchekracht is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat met de motie-Hermans4 vanaf 2022 27,5 miljoen euro structureel is vrijgemaakt voor het thema zeden waaronder vier miljoen euro voor de politie? Hoeveel extra fte komt er bij de politie bij en waar in de politieorganisatie landen deze extra fte? Klopt het dat deze intensivering van vier miljoen euro bij de politie per 2024 geëffectueerd wordt? Zo ja, waarom is dit het geval en waar is de vier miljoen euro die in 2022 en 2023 beschikbaar was aan besteed?
Uw Kamer is bij brieven van 21 september en 13 oktober 2021 over de besteding van de middelen die met de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld geïnformeerd.5 De motie Hermans voorziet onder andere in financiële dekking voor de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel seksuele misdrijven, zoals deze op 11 oktober 2022 aan uw Kamer is gezonden. Het betreft 20 miljoen structureel en 3,6 miljoen incidenteel. Hiervan zijn ruim 5 miljoen structureel voor de politie (vanaf de voorziene datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel seksuele misdrijven) en circa 2,4 miljoen incidenteel in de periode 2022 – 2023. Deze incidentele middelen worden ingezet om de implementatie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven voor te bereiden. Met de structurele gelden kan de politie in de toekomst tegemoetkomen aan de taken die de voorziene wetgeving met zich meebrengt, zoals de mogelijke vermeerdering van het aantal meldingen door de wijziging van het aanrandings- en verkrachtingsdelict.
Daarnaast heeft uw Kamer door middel van dezelfde motie-Hermans6 een extra impuls, namelijk 4 miljoen, gegeven aan de versterking van de zedenteams van de politie. Zoals nu verwacht worden deze extra middelen besteed aan de doorlooptijden op de aanpak van zeden en de teams kinderporno. Deze Hermans-gelden komen (in tranches) vanaf 2024 vrij. De uitwerking hiervan is nog gaande maar zal zich concentreren op het verkorten van de doorlooptijden van zedenzaken en de aanpak van kinderporno.
Kunt u in een tabel voor de motie-Klaver vanaf 2020 en motie-Hermans vanaf 2022 gedetailleerd per jaar aangeven hoe deze structurele middelen worden besteed tot en met 2028?
Functie
Totaal eind 2023
Geworven
Aangesteld
Zedenrechercheur
60
51,5
49,5
Intelligence
11
8
7
Digitale recherche
19,3
12,3
11,4
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Totaal
113,3
94,8
89,9
De Klavergelden gaan in tranches naar de politie. In tranche 2022 dient er nog 1 fte intelligence medewerker en 2,9 fte digitaal rechercheurs te worden geworven. De werving loopt hiermee goed op schema. Voor tranche 2023 geldt dat er in totaal 8,5 fte zedenmedewerkers, 2 fte intelligence medewerkers en 4,1 fte digitaal rechercheurs dienen te worden ingevuld. Vooruitlopend hierop is al wel gestart met de werving om te zorgen dat medewerkers zo snel mogelijk in 2023 kunnen worden aangesteld. Het verschil tussen geworven en aangesteld komt voort uit bijvoorbeeld lopende veiligheidsonderzoeken.
Zie voor de motie Hermans ook het antwoord op vraag 5.
In hoeverre zijn de middelen uit het tweetal moties gebruikt om een pensioengolf op te vangen, in plaats van de zedenteams op te schalen? Waarom is er in de cijfers uit de brief van 10 mei geen rekening gehouden met het natuurlijke verloop en andere uitstroom bij deze teams?
Voor de brief van 10 mei is geantwoord op de vraag hoeveel fte’s zijn aangesteld op grond van de gelden van de motie Klaver. Dit staat in principe los van het natuurlijk verloop dat binnen de gehele politieorganisatie plaatsvindt, omdat het hier gaat om het creëren van nieuwe formatieplaatsen. De Klavergelden zijn gebruikt om 87% van de nieuwe formatieplaatsen te realiseren. De laatste tranche komt vrij in 2023.
Dat betekent dat deze middelen conform hun doelen worden besteed en niet worden aangewend om bijvoorbeeld een pensioengolf op te vangen.
Kunt u voortaan bij intensiveringen in capaciteit door het structureel beschikbaar maken van extra geld de uitstroom van personeel meenemen?
Intensiveringen in de capaciteit van de politie, door het structureel beschikbaar stellen van extra geld, worden door politie verwerkt in het Strategische Prognosemodel Politie (SPP). In dit model wordt (onder meer) gewerkt met prognoses ten aanzien van de on/voorzienbare uitstroom van personeel. Hierbij wordt dus al rekening gehouden met (on)voorzienbare uitstroom.
Klopt het dat er grote regionale verschillen in de wachttijden van zedenaangiftes zijn? Kunt u uitleggen waarom die regionale verschillen ontstaan zijn? Welke regio’s lopen achter?
Voorop staat dat elk slachtoffer van seksueel geweld alle bescherming, begeleiding en ondersteuning verdient die hij of zij nodig heeft. Onderlinge verschillen in de doorlooptijden bij verschillende eenheden van de politie kunnen onder andere te maken hebben met het aantal zaken met een grote complexiteit en zijn ook afhankelijk van overige partners in de strafrechtketen. Er kan over het algemeen niet gestuurd worden op in welke eenheden van politie op welk moment meer of minder complexe zaken gaan spelen. Wel werkt de strafrechtketen (OM, politie en ZM) aan een plan om de doorlooptijden in de strafrechtketen zoveel als mogelijk te verkorten. Hierbij is nadrukkelijk ook aandacht voor het met gerichte maatregelen verbeteren van onderlinge verschillen in de doorlooptijden per arrondissement en eenheden van politie. Naar verwachting zal het plan eind 2022 gereed zijn.
Wat doet de politie respectievelijk het Bestuurlijk Ketenberaad om deze regionale verschillen te verkleinen?
In het algemeen geldt dat het Bestuurlijk Ketenberaad dit voorjaar aan de slag is gegaan met het vormgeven van een hernieuwde aanpak van de doorlooptijden in zedenzaken, waarover uw Kamer bij brief van 30 mei jl. is geïnformeerd.7 Daartoe wordt op dit moment een plan van aanpak opgesteld, dat bestaat uit verschillende ketenbrede maatregelen die mede tot doel hebben om de doorlooptijden te verbeteren. In dit kader wordt ook bezien of er binnen de regio’s best practices bestaan die relevant kunnen zijn voor andere regio’s. Zoals hierboven aangegeven is dit plan van aanpak naar verwachting eind 2022 gereed.
Klopt het dat het implementatietraject van de Wet seksuele misdrijven incidenteel € 600.000,– bedraagt en dat de uitgaven worden gedaan in 2024, zoals is uiteengezet in de brief van 13 september 2021 over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven is uw Kamer bij brieven van 21 september 2021 en 13 oktober 2021 over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel seksuele misdrijven respectievelijk de besteding van een deel van de middelen die via de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld om de aanpak van seksuele misdrijven en online kinderpornografisch materiaal een impuls te geven, geïnformeerd. Ik ga, gelet hierop, ervan uit dat de brief waar u in deze vraag naar verwijst eerdergenoemde brief van 21 september 2021 is. Daarin is inderdaad aangegeven dat voor het implementatietraject in het kader van het wetsvoorstel seksuele misdrijven een bedrag van 600.000 euro is opgenomen. Dit bedrag is bedoeld voor de ondersteuning vanuit JenV om de (uitvoerings)organisaties, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, die in 2024 is voorzien, bij de voorbereiding op de implementatie van het wetsvoorstel. Denk bijvoorbeeld aan opleidingen en het aanpassen van werkprocessen en systemen.
Kunt u de Kamer een nieuwe raming doen toekomen over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Ja, zie onderstaande tabel waarin de financiële gevolgen van het wetsvoorstel nader gespecificeerd zijn.
Politie
NFI
OM
DRC
Raad voor Rechtsbijstand
Raad voor de rechtspraak
RvdK
CJIB
0
0
81
73
75
75
Reclassering Nederland
0
0
4
3
-3
-3
Slachtofferhulp Nederland
103
103
310
206
206
206
Slachtofferzorg
0
0
1.041
1.056
1.187
1.153
Schadefonds Geweldsmisdrijven
0
0
283
285
310
310
Halt
RSJ
0
0
4
20
31
36
DJI-gevangeniswezen
DJI-Forensische zorg
DJI – jeugd
Het bericht dat het Chinese TikTok bij het gebruik van de in-app browser alle toetsaanslagen vastlegt en daarmee wachtwoorden en creditcardgegevens kan verzamelen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het blog «iOS Privacy: Announcing InAppBrowser.com – see what JavaScript commands get injected through an in-app browser» van Felix Krause?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Klopt het dat TikTok bij het gebruik van de in-app browser alle toetsaanslagen vastlegt? Klopt het dat daarmee bijvoorbeeld ook wachtwoorden en creditcardgegevens kunnen worden verzameld?
Volgens het aangehaalde onderzoek van Felix Krause laat de app van TikTok het toe dat toetsaanslagen, waaronder ook wachtwoorden en creditcardgegevens, in de in-app-browser worden vastgelegd. TikTok zegt volgens het betreffende blog van deze mogelijkheid geen gebruik te maken, en de gegevens slechts te verwerken voor probleemoplossing en prestatiebewaking van de ervaring – zoals het controleren hoe snel een pagina wordt geladen of controleren of deze crasht.
Het onderzoek van Krause geeft geen uitsluitsel of toetsaanslagen ook daadwerkelijk worden vastgelegd en worden gebruikt voor andere doeleinden dan voor probleemoplossing en prestatiebewaking. Of het klopt dat bijvoorbeeld ook wachtwoorden en creditcardgegevens kunnen worden verzameld, is mij niet bekend. Als dat wel gebeurt, is dat natuurlijk uiterst zorgelijk. Binnenkort spreekt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van een serie gesprekken die zij voert met verschillende grote techbedrijven met TikTok. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven. Bij de verwerking van persoonsgegevens dient het uitgangspunt van data-minimalisatie (zo min mogelijk gebruik maken van persoonsgegevens) te worden toegepast.
Klopt het dat de enige garantie dat dit nu niet gebeurd is dat TikTok zelf beweert dat ze deze functie niet gebruiken? Is er een manier om die uitspraak van TikTok te verifiëren?
Het uitgangspunt van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) is dat de verwerkingsverantwoordelijke zelf, in dit geval TikTok, dient te waarborgen dat verplichtingen uit de AVG worden nageleefd. Daartoe behoort dat gebruikers controle over hun persoonsgegevens dienen te hebben en dat de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig, behoorlijk en transparant is. Concreet betekent dit dat betrokkenen op de hoogte dienen te worden gesteld op het moment dat hun persoonsgegevens worden verzameld, en onder meer welke gegevens worden verzameld, voor welk doel en met wie deze worden gedeeld. Tevens dienen ze te worden gewezen op hun rechten, zoals het recht op inzage.
Wanneer betrokkenen inzicht willen in welke gegevens van hen door TikTok worden verwerkt, dan is TikTok op hun verzoek verplicht inzage te geven in hun persoonsgegevens. Mocht een verzoek om inzage niet het gewenste resultaat hebben, dan kunnen betrokkenen daarover een klacht indienen. In eerste instantie is het raadzaam om deze klacht bij de Functionaris Gegevensbescherming (FG) van TikTok neer te leggen. Als dat niet het gewenste effect sorteert, dan kan een klacht worden ingediend bij de toezichthouder die toeziet op de naleving van de AVG, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Zoals hierboven beschreven, kan de vraag welke gegevens daadwerkelijk door TikTok worden gebruikt, beantwoord worden wanneer gebruikers zelf een verzoek doen tot de inzage van de verwerking van hun persoonsgegevens of wanneer de AP onderzoek doet (bijv. n.a.v. een klacht over beperkte inzage). Dit neemt niet weg dat het kabinet van alle bedrijven in Nederland, dus ook TikTok, verwacht dat zij zich aan de geldende wet- en regelgeving houden en daarmee dus ook aan de AVG.
Bent u bereid om, op de kortst mogelijke termijn, TikTok om opheldering te vragen?
Het houden van toezicht op en het handhaven van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen in de private sector is geen taak van het kabinet, maar van de toezichthouder. Deze is onafhankelijk en heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de AVG. De onafhankelijkheid brengt mee dat het aan de toezichthouder dient wordt gelaten om te bepalen in welke gevallen een onderzoek noodzakelijk en wenselijk is.
Dat neemt niet weg dat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zoals hierboven aangegeven, binnenkort een gesprek heeft met TikTok. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat deze functie – ook wanneer TikTok hem niet zou gebruiken – absoluut onacceptabel is en TikTok op de kortst mogelijke termijn geblokkeerd moet worden, in ieder geval tot deze functionaliteit geschrapt is?
Ik deel de mening dat het gezien de veiligheidsrisico’s absoluut onacceptabel zou zijn wanneer TikTok gegevens ten aanzien van toetsenbordinvoer op onrechtmatige wijze zou verwerken. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als voor een volgens de AVG voor gegevensverwerking vereisteverwerkingsgrondslag, bijvoorbeeld toestemming van de betrokkene, ontbreekt. Ook moet worden voldaan aan de beginselen van behoorlijke gegevensverwerking, waaronder het beginsel van dataminimalisatie. Dit beginsel houdt in dat slechts de gegevens mogen worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor het doeleinde waarvoor de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt. Het is aan de onafhankelijke toezichthouder om toe te zien op de rechtmatigheid van gegevensverwerking en deze te handhaven.
Op welke manier maakt de overheid (in de breedste zin van het woord) gebruik van TikTok? Welke (gevoelige) overheidsinformatie kan door TikTok op deze manier verzameld zijn?
De Baseline Informatiebeveiliging Overheden (BIO) en van toepassing zijnde privacywetgeving regelt dat iedere organisatie zelf verantwoordelijk is voor het beoordelen van privacy- en veiligheidsrisico’s voor het in gebruik nemen van ICT-producten en diensten, zoals TikTok. Er is geen centraal overzicht beschikbaar van het gebruik van TikTok door de overheid. De BIO schrijft ook voor hoe met (gevoelige) overheidsinformatie moet worden omgegaan. In generieke zin moet worden geborgd dat dergelijke informatie niet door niet-geautoriseerde partijen en personen kan worden ingezien.
Daarnaast adviseert de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten tot TikTok haar gegevensbeschermingsbeleid heeft aangepast.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat alle gegevens die op deze (onrechtmatige) manier verzameld zijn door TikTok worden verwijderd? Ziet u ook in dat u daar nauwelijks de mogelijkheid toe heeft?
Het is juist dat het niet aan het kabinet is om persoonsgegevens die op een onrechtmatige manier zijn verzameld, te laten verwijderen. De onafhankelijke toezichthouder ziet toe op het handhaven van de rechtmatigheid van gegevensverwerking onder de AVG.
Betrokkenen hebben het recht om te verzoeken om bepaalde persoonsgegevens te laten verwijderen, op grond van artikel 17 van de AVG. Als de verwerkingsverantwoordelijke daartoe in voorkomende gevallen niet overgaat, is het raadzaam om, zoals in antwoord 3 staat, een klacht eerst bij de FG van TikTok neer te leggen en als dit niet het gewenste effect heeft, bij de AP.
Deelt u daarom de mening dat het toezicht op (grote) techbedrijven en hun digitale producten veel beter moet en veel meer aan de voorkant zou moeten plaatsvinden omdat de geleden schade achteraf vaak niet ongedaan te maken is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Zoals gezegd is de verwerkingsverantwoordelijke (in casu TikTok) ervoor verantwoordelijk dat de bescherming van persoonsgegevens aan de standaarden voldoet. De AVG voorziet – naast extern toezicht – daartoe ook in intern toezicht en het kunnen afleggen van verantwoording daarover. Daarmee is de AVG er mede op gericht om, door een adequate risicobeheersing (aan de voorkant), zo veel mogelijk te voorkomen dat gegevens op een onrechtmatige manier worden verwerkt. Een verwerkingsverantwoordelijke heeft op grond van de AVG bijvoorbeeld de plicht om voorafgaand aan verwerkingen van persoonsgegevens die waarschijnlijk hoog risico zijn, een Data Protection Impact Assessment (DPIA), ofwel een gegevensbeschermingseffectenbeoordeling, uit te voeren, zodat een organisatie passende maatregelen kan nemen. Wanneer een DPIA uitwijst dat verwerking gepaard gaat met een hoog risico dat de verwerkingsverantwoordelijke niet kan beperken door maatregelen die met het oog op de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten redelijk zijn, dient vóór de verwerking een raadpleging van de toezichthoudende autoriteit plaats te vinden. Ook hebben organisaties, zoals (grote) technologie bedrijven – die belast zijn met de verwerkingen die vanwege hun aard, hun omvang en/of hun doeleinden regelmatige en stelselmatige en regelmatige observatie op grote schaal van betrokkenen vereisen – de verplichting om een FG aan te stellen die onder meer als taak heeft om toe te zien op de naleving van de verordening en te werken aan een cultuur van gegevensbescherming.
In het coalitieakkoord is al aangegeven dat we toezicht willen versterken. Om deze reden heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar werkagenda een heel aantal acties opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de oprichting van de toezichthouder op algoritmes. Hierbij kijken we in samenwerking met betrokken departementen en toezichthouders of we toezicht meer vooraf kunnen laten plaatsvinden, bijvoorbeeld met behulp van certificering. Ook zullen zeer grote platforms zoals TikTok met inwerkingtreding van de DSA verplicht worden om risico’s van hun systemen voor kinderrechten in kaart te brengen en worden bedrijven via de AI-act verplicht om risico’s van AI systemen voor mensenrechten in kaart te brengen. Deze risicoanalyses bieden concrete handvatten om proactief toezicht te houden op mogelijk risico’s.
Het niet weigeren van de toegang tot de EBI aan de advocaat en neef van Ridouan T. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van Taghi niet deugde» en «Politie wist dat advocaat Youssef Taghi contacten had met criminele milieu, maar hij mocht toch EBI in»?1, 2
Ja.
Door wie is besloten dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verkreeg?
De directeur van de PI Vught heeft dat op 10 maart 2021 besloten.3
Op grond waarvan is de beslissing genomen dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de EBI verkreeg?
Die beslissing is genomen omdat er op dat moment onvoldoende concrete informatie was die een weigeringsgrond vormde.
Het besluit om Y. Taghi in zijn hoedanigheid als rechtsbijstandverlener de toegang tot de EBI te weigeren is genomen na aanwijzingen dat hij zijn geprivilegieerde positie zou hebben misbruikt door misbruik te maken van de geheimhoudertelefoon. De deken deed als toezichthouder naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie, onderzoek naar deze aanwijzingen. Gedurende dit onderzoek is, ter bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten, Y. Taghi de toegang ontzegd. De deken heeft in zijn onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie.
Daarmee verviel de grond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Welke noodzaak was er om Youssef Taghi tot de EBI toe te laten, gelet op het feit dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) de beslissing van de EBI om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren, in stand liet?
De Commissie van Toezicht van de PI Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) hebben geoordeeld dat het besluit om Y. Taghi de toegang tot de EBI gedurende het onderzoek van de deken te weigeren niet onredelijk of onbillijk was. Nadat de deken in zijn onderzoek had geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie verviel de weigeringsgrond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Waarom was het welbekende feit dat Youssef Taghi ook in contact stond met Anouar Taghi, een andere neef van Ridouan T. en tevens een verdachte in de zaak van de moord op Derk Wiersum, niet voldoende om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren?
Ik realiseer mij dat het verbazing wekt dat een familielid van een gedetineerde die in het strengste detentieregime dat Nederland kent is geplaatst zonder toezicht toegang tot een gedetineerde heeft. De toegang kan geweigerd worden in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, het voorkomen van strafbare feiten of ter bescherming van slachtoffers.
Alleen het bestaan van een familierelatie tussen gedetineerde en advocaat is conform de regelgeving geen weigeringsgrond.
Hoe en door wie is het onderzoek van de Deken van de Orde van Advocaten gewogen en beoordeeld?
Nadat het OM, de politie en DJI na lezing van het onderzoek moesten concluderen dat de eerdere weigeringsgrond voor het verlenen van toegang was weggevallen, en hadden vastgesteld dat er ook geen andere weigeringsgronden meer waren, heeft de directeur EBI besloten om de advocaat weer toegang te geven.
Waarom is kennelijk zoveel waarde gehecht aan het onderzoek van de Deken, terwijl evident zowel bij het Openbaar Ministerie als bij de politie meer relevante informatie beschikbaar was over Youssef Taghi?
In overleg met de betrokken ketenpartners is onderzocht of er nog andere gronden zijn waarop de toegang kon worden ontzegd. Daartoe is ook advies van de landsadvocaat ingewonnen. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de bij hen aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De beschikbare informatie was naar hun oordeel niet van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van een advocaat, konden rechtvaardigen. Het onderzoek naar het misbruik van de geheimhoudertelefoon door de deken was vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde echter wél een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen. Toen dat onderzoek in maart 2021 afgerond was en de deken geen misbruik had vastgesteld, verviel de mogelijkheid om hem nog langer toegang te ontzeggen.
Waarom is niet alles op alles gezet om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te ontzeggen, zeker toen duidelijk was dat Ridouan Taghi persisteerde in het toevoegen van zijn neef Youssef Taghi als advocaat?
Zie antwoord vraag 7.
De indexatie van verkeersboetes |
|
Songül Mutluer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minister wil verkeersboetes ook nu laten meestijgen met inflatie»?1
Ja. Ik heb het wijzigingsbesluit waarmee de indexering wordt gerealiseerd op 5 september naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd in het kader van de voorhangprocedure. De voorhangprocedure dient ertoe beide Kamers de mogelijkheid te bieden om gedurende vier weken vragen te stellen over het ontwerpbesluit.
Wat heeft u doen besluiten om ten tijde van een ernstige koopkracht- en armoedecrisis verkeersbekeuringen te laten meestijgen met de inflatie en hier geen uitzondering op te maken?
De boetes voor verkeersovertredingen op grond van Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) worden jaarlijks geïndexeerd, zo ook dit jaar. Indexering gebeurt ter correctie van de geldontwaarding, zodat de straf in verhouding even zwaar blijft. Deze indexering vindt elk jaar plaats aan de hand van de consumentenprijsindex van juni zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Uiteraard ben ik me ervan bewust dat de inflatie momenteel uitzonderlijk hoog is en dat de gevolgen daarvan voor veel Nederlanders erg groot zijn. Het Kabinet gaat over eventuele demping van deze gevolgen. De details hierover worden op Prinsjesdag bekend gemaakt. Ik vind het niet voor de hand liggen om de indexering van Wahv-boetes aan te grijpen om de gevolgen van de inflatie te dempen.
De Wahv-boetes zien niet alleen op (lichte) snelheidsovertredingen, maar ook op (zeer) gevaarlijk rijgedrag zoals door rood rijden of rijden met een mobiele telefoon in de hand. De Wahv-boetes zijn ervoor bedoeld om dergelijk gedrag te ontmoedigen. Afwijken van de jaarlijkse indexering zou tot gevolg hebben dat een opgelegde Wahv-boete voor alle verkeersdeelnemers relatief minder zwaar wordt. Daarmee wordt onveilig rijgedrag minder hard ontmoedigd. Het gaat bij Wahv-boetes bovendien om vermijdbare kosten – je hoeft niet te hard of door een rood licht te rijden. Verkeersdeelnemers die zich aan de regels houden hoeven deze kosten niet te betalen.
Daarnaast zijn de gevolgen van deze indexering bij de meeste Wahv-boetes in absolute zin ook beperkt. De gemiddelde Wahv-boete bedroeg in 2021 bijvoorbeeld 81,15 euro. Deze indexering heeft tot gevolg dat de gemiddelde boete met iets minder dan 7 euro stijgt. De meeste mensen zullen ook niet regelmatig een verkeersboete opgelegd krijgen.
Wel heb ik mijn departement opdracht gegeven om de reeds lang bestaande systematiek voor de indexering van Wahv-boetes gebaseerd op de inflatie tegen het licht te houden. Ik zal een verkenning (laten) uitvoeren om te bezien of het beter is om bij komende indexeringen een andere systematiek, bijvoorbeeld op basis van de loonontwikkeling of koopkrachtontwikkeling, te hanteren. De komende periode zal worden bezien hoe dit het beste vormgegeven kan worden.
Hoeveel verkeersboetes zijn er vorig jaar opgelegd? Hoeveel boetes zijn er dit jaar tot nu toe opgelegd?
Vorig jaar zijn er in totaal 8.024.118 boetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) opgelegd. In het eerste tertiaal van dit jaar ging het tot nu toe om 2.440.672 boetes. De definitieve cijfers over het tweede tertiaal zijn op dit moment nog niet bekend. In 2021 bedroeg de totale opbrengst aan Wahv-boetes € 673,4 miljoen2.
Hoeveel heeft dit het Rijk financieel opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen zijn vorig jaar in de problemen gekomen omdat zij hun verkeersboete(s) niet hebben kunnen betalen? Hoeveel mensen waren dat dit jaar (tot nu toe)? Met hoeveel mensen zijn betalingsregelingen getroffen?
In 2021 zijn door het Centraal Justitiële Incassobureau (CJIB) 242.204 betalingsregelingen getroffen met personen waarbij sprake was van tenminste een Wahv-boete.
Voordat een burger in de schuldsanering terecht komt, moet sprake zijn van problematische schulden, die vaak divers van aard zullen zijn. Het is daarom niet vast te stellen of en zo ja, hoeveel burgers specifiek door het niet kunnen betalen van een verkeersboete in de schuldsanering terecht zijn gekomen. In het WODC-rapport Het innen van verkeersboetes op basis van de Wahv, dat de Minister voor Rechtsbescherming op 13 mei 2020 aan uw Kamer heeft aangeboden, is evenwel geconcludeerd dat maatregelen om burgers met minder draagkracht of schulden te helpen bij het voldoen van hun boetes, vruchten afwerpen.3 Wanneer een betrokkene bijvoorbeeld tijdig contact opneemt met het CJIB voor het treffen van een betalingsregeling kunnen verhogingen of extra kosten in verband met de inzet van een gerechtsdeurwaarder worden voorkomen. Uit het rapport blijkt dat de kans gering wordt geacht dat Wahv-boetes tegenwoordig nog de oorzaak van schulden zijn.
Hoeveel mensen zijn als gevolg van het niet kunnen betalen van boetes in de schuldsanering terecht gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat mensen die door de torenhoge prijzen niet rond kunnen komen, ook nog moeten zien om te gaan met enorme boetes als zij onverhoopt een verkeersovertreding begaan?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht heeft het Kabinet oog voor de gevolgen van de huidige inflatie, maar dient demping van de gevolgen hiervan langs een andere weg plaats te vinden dan via de reguliere indexering van de Wahv-boetes. Daarnaast is ook al eerder aangegeven dat het bij deze boetes om vermijdbare kosten gaat. Het gemiddelde boetebedrag stijgt door deze indexering met 7 euro. Bij de zwaardere verkeersovertredingen uit de Wahv, die meer gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid, zijn de gevolgen van de indexering groter. Denk bijvoorbeeld aan het vasthouden van de mobiele telefoon tijdens het rijden. Deze boete gaat met 30 euro omhoog naar 380 euro.
Voor de gevolgen van een Wahv-boete in individuele gevallen is nu ook al veel mogelijk om averechtse gevolgen te voorkomen. Burgers die moeite hebben hun boete te betalen kunnen een betalingsregeling treffen, waarbij er ruimte is voor maatwerk. Burgers die hun boete door schulden niet kunnen betalen, kunnen vragen om een noodstopprocedure. De inning wordt dan vier maanden gepauzeerd onder de voorwaarde dat schuldhulp wordt gevraagd bij de gemeente. Besluit de gemeente een schuldhulptraject te starten dan wordt de pauzering met een extra acht maanden verlengd. Als de schuldensituatie is gestabiliseerd kan met het CJIB een betalingsregeling worden getroffen. Daarnaast is het nu zo dat wanneer er bij het CJIB geldelijke sancties openstaan het CJIB kan meewerken aan een minnelijke schuldsanering. Dit beleid laat zien dat er oog is voor positie van burgers die hun boete wel willen maar (tijdelijk) niet of met moeite kunnen betalen, zonder uit het oog te verliezen dat boetes uiteindelijk moeten worden betaald.
Deelt u de mening dat het Rijk als grootste schuldeiser de morele plicht heeft om te bezien waar schulden averechts uitpakken en tot hoge maatschappelijke kosten leiden?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier dragen nog hogere boetes bij aan het voorkomen van verkeersovertredingen? Kunt u hier een wetenschappelijke onderbouwing voor geven, toegespitst op verschillende inkomens- of opleidingsgroepen?
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het effect van de hoogte van boetes. Uit sommige onderzoeken blijkt dat het overtredingsgedrag hierdoor afneemt,4 andere onderzoeken laten een minder duidelijke relatie zien.5 Mij zijn geen onderzoeken bekend naar het effect uitgesplitst over verschillende inkomens- of opleidingsgroepen. Van de boete moet in ieder geval een voldoende afschrikwekkend effect uit gaan. Daarom is het van belang dat deze als gevolg van de geldontwaarding niet steeds minder zwaar worden.
Het bericht dat politie en NFI de grote golf van explosies nauwelijks aankunnen. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de forse toename van het aantal explosies en plofkraken niet aankunnen en daardoor onderzoeken naar deze zaken lang blijven liggen?1
Ja.
Was u bekend met het gegeven dat het NFI en de politie moeite hebben om onderzoeken naar explosies en plofkraken tijdig op te pakken? Zo ja, sinds wanneer was u hiermee bekend en wat heeft u sinds die tijd gedaan om dit probleem aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Landelijk is er een stijging van het aantal gerichte explosies, plofkraken en overige incidenten waarbij explosieven worden gebruikt. Vanwege de maatschappelijke impact en het veiligheidsrisico worden alle zaken die te maken hebben met explosieven door de politie meteen opgepakt. Dit vraagt bij de politie-eenheden om extra inzet van de Teamleider Explosieven Verkenning (TEV). Omdat de TEV een neventaak is maar tevens een geprioriteerde taak, leidt meer inzet al snel tot capaciteitsdruk. Momenteel is de werkdruk nog niet zo hoog dat zaken blijven liggen. De bij deze zaken behorende sporen worden zo spoedig mogelijk ingestuurd naar het NFI. Dit gaat gepaard met een zorgvuldige prioritering. Om de druk op de forensische keten te verminderen heb ik (in een jaarlijks oplopende financiële reeks) structureel geld vrijgemaakt om deze robuuster te maken.
Ziet u ook in dat een snelle afhandeling van een zaak kan bijdragen aan een goede verwerking bij slachtoffers? Wat gaat u in dat licht doen om het NFI weer zo snel als mogelijk in staat te stellen haar werk volledig en snel te kunnen doen?
Tussen NFI, OM en Politie is een werkwijze afgesproken waarbij het NFI een snelle, korte rapportage levert en later een uitgebreide rapportage. In het opsporingsonderzoek kan worden gewerkt met beperkt onderzoek en de korte rapportage. De uitgebreide rapportage is pas nodig als de zaak voor de rechter wordt gebracht. Daardoor is het geen probleem dat deze rapportage langer op zich laat wachten en heeft dit geen gevolgen voor slachtoffers.
Om voorbereid te zijn op een mogelijke verdere stijging van het aantal explosievenonderzoeken onderzoeken Politie en OM of deze ook buiten het NFI kunnen worden verricht. Dat zou het forensische bestel robuuster maken. Die andere aanbieder moet uiteraard wel kwalitatief voldoende zijn. Ook wordt binnen het NFI gekeken hoe meer onderzoeken kunnen worden gedaan en hoe de NFI-onderzoeken robuuster en flexibeler kunnen worden gemaakt.
Deelt u de mening dat de werkwijze waarbij het NFI vooraf contracten aangaat met de politie voor een x-aantal onderzoeken (en de politie dus ook eigenlijk niet meer kan insturen dan dat aantal) niet voldoende flexibel is om bijvoorbeeld stijgingen in de werklast adequaat op te kunnen vangen?
Het is lastig om forensische onderzoekscapaciteit snel op of af te schalen. Dat komt niet door de jaarlijkse productieafspraken, maar doordat onderzoekers deskundig zijn binnen een bepaald onderzoeksgebied en vaak niet op een ander onderzoeksgebied kunnen worden ingezet. Voor zover dat gaat probeert het NFI hier meer flexibiliteit in te creëren. Een andere manier om tot meer flexibiliteit te komen is door naast het NFI ook gebruik te maken van andere aanbieders van forensisch onderzoek. Doordat die meer klanten bedienen hebben zij meer speelruimte dan het NFI bij het op- en afschalen van de capaciteit die zij aan de Nederlandse strafrechtketen bieden.
Deelt u tevens de mening dat vraag en opsporingsbehoefte leidend zouden moeten zijn in het capaciteitsvraagstuk bij NFI? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken wat de werkelijke behoefte aan sporenonderzoek is bij de politie, door dit bijvoorbeeld bij de politie-eenheden zelf uit te vragen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke uitvraag vindt al plaats. Ieder jaar stellen politie, OM en NFI in onderling overleg een service level agreement op. Daarbij geven politie en OM per type onderzoek aan of zij er in het komende jaar meer of minder van nodig verwachten te hebben.
Bent u bereid, in tegenstelling tot uw ambtsvoorganger, om wel extra geld vrij te maken voor het NFI zodat zij meer onderzoeken kan oppakken en dit geld al deze begroting vrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Om de druk op de forensische keten te verminderen heb ik (in een jaarlijks oplopende financiële reeks) structureel geld vrijgemaakt om deze robuuster te maken. Een deel van dit budget wordt besteed door het NFI.
Heeft de huidige onmacht bij het NFI om zaken snel en volledig te onderzoeken ook te maken met de in 2021 gerapporteerde financiële tekorten voor de komende jaren bij het NFI? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?2
Bij het NFI was in 2021 sprake van een sluitende begroting en een positief resultaat. Er was dus geen sprake van een tekort en ook voor 2022 en de komende jaren wordt dat niet verwacht. Vermoedelijk is gedoeld op de productieverlaging die in 2021 heeft plaatsgevonden om geld vrij te maken voor hogere uitgaven aan het onderhouden en vernieuwen van IT-systemen en het vervangen van laboratoriumapparatuur. Deze productieverlaging kon dankzij de extra middelen die sinds dit jaar aan het NFI zijn toegekend weer ongedaan worden gemaakt en speelt dus geen nadelige rol als het gaat om de capaciteit voor het onderzoeken van explosieven.
Het bericht ‘Minister wil verkeersboetes ook nu laten meestijgen met inflatie’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister wil verkeersboetes ook nu laten meestijgen met inflatie»?1
Ja
Heeft u wat betreft de economische crisis en sterk afnemende koopkracht onder een steen gelegen, daar u komt met uw stelling geen reden te zien om deze keer af te zien van het indexeren van de verkeersboetes? Kunt u uw antwoord toelichten?
De boetes voor verkeersovertredingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) worden jaarlijks geïndexeerd, zo ook dit jaar. Indexering gebeurt ter correctie van de geldontwaarding, zodat de straf in verhouding even zwaar blijft. Deze indexering vindt elk jaar plaats aan de hand van de consumentenprijsindex van juni zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Uiteraard ben ik me ervan bewust dat de inflatie momenteel uitzonderlijk hoog is en dat de gevolgen daarvan voor veel Nederlanders erg groot zijn. Het Kabinet gaat over eventuele demping van deze gevolgen. De details hierover worden op Prinsjesdag bekend gemaakt. Ik vind het niet voor de hand liggen om de reguliere indexering van boetes aan te grijpen om de gevolgen van de inflatie te dempen.
De Wahv-boetes zien niet alleen op (lichte) snelheidsovertredingen, maar ook op (zeer) gevaarlijk rijgedrag zoals door rood rijden of rijden met een mobiele telefoon in de hand. De Wahv-boetes zijn ervoor bedoeld om dergelijk gedrag te ontmoedigen. Afwijken van de jaarlijkse indexering zou tot gevolg hebben dat een opgelegde Wahv-boete voor alle verkeersdeelnemers relatief minder zwaar wordt. Daarmee wordt onveilig rijgedrag minder hard ontmoedigd. Het gaat bij Wahv-boetes bovendien om vermijdbare kosten – je hoeft niet te hard of door een rood licht te rijden. Verkeersdeelnemers die zich aan de regels houden hoeven deze kosten niet te betalen.
Daarnaast zijn de gevolgen van deze indexering bij de meeste Wahv-boetes in absolute zin ook beperkt. De gemiddelde Wahv-boete bedroeg in 2021 bijvoorbeeld € 81,15. Deze indexering heeft tot gevolg dat de gemiddelde boete met iets minder dan € 7,– stijgt. De meeste mensen zullen ook niet regelmatig een Wahv-boete opgelegd krijgen.
Wel heb ik mijn departement opdracht gegeven om de reeds lang bestaande systematiek voor de indexering van Wahv-boetes gebaseerd op de inflatie tegen het licht te houden. Ik zal een verkenning (laten) uitvoeren om te bezien of het beter is om bij komende indexeringen een andere systematiek, bijvoorbeeld op basis van de loonontwikkeling of koopkrachtontwikkeling, te hanteren. De komende periode zal worden bezien hoe dit het beste vormgegeven kan worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat verkeersdeskundigen stellen dat er helemaal geen verplichting is om de verkeersboetes zo fors te indexeren en dat er in het verleden ook uitzonderingen zijn gemaakt?
Het klopt dat er geen wettelijke verplichting is om de bedragen van Wahv-boetes te indexeren. Het periodiek indexeren van de Wahv-boetes gebeurt al sinds 1996 aan de hand van de consumentenprijsindex. Tot 2013 vond de indexering op basis van wisselende frequenties plaats (veelal tweejaarlijks), sinds 2013 is overgegaan op een jaarlijkse indexering. Bij de wijziging van de boetebedragen per 1 januari 2006 is éénmalig niet de consumentenprijsindex leidend geweest, maar zijn de boetebedragen gewijzigd als onderdeel van de algehele herziening van de hoogte van Wahv-boetes vanwege de introductie van het zogeheten tarievenhuis. Daarnaast zijn de reguliere indexeringen per 1 april 2008 en 1 januari 2012 gepaard gegaan met een algehele verhoging van de boetebedragen, waarbij een hoger percentage dan de toenmalige consumentenprijsindex is gehanteerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat verkeersdeskundigen ook stellen dat de verkeersveiligheid geen millimeter beter wordt met hogere verkeersboetes? Zo ja, wilt u het voornemen om de verkeersboetes te indexeren van tafel halen en juist meer inzetten op verkeersveiligheid door de pakkans te vergroten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is toegelicht worden de Wahv-boetes jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex ter correctie van de geldontwaarding. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de zwaarte van deze boetes in relatieve zin gelijk blijft. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het effect van de hoogte van boetes voor verkeersovertredingen. Uit sommige onderzoeken blijkt dat het overtredingsgedrag hierdoor afneemt2, andere onderzoeken laten een minder duidelijke relatie zien3. Van de boete moet in ieder geval een voldoende afschrikwekkend effect uit gaan. Daarom is het van belang dat deze, als gevolg van de geldontwaarding.
Daarnaast is uiteraard ook de pakkans van groot belang. De inzet van verschillende innovatieve digitale handhavingsmiddelen zal hier een belangrijke bijdrage aan gaan leveren. In het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid is aangekondigd dat het OM verplaatsbare flitspalen en camera’s waarmee op handheld telefoongebruik gehandhaafd kan worden, gaat aanschaffen. Daarnaast blijft de politie zich ervoor inzetten om het aantal staandehoudingen te laten stijgen. Dat aantal is in de afgelopen jaren dan ook gestegen van 384.982 in 2017 naar 499.375 in 2021.
Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van het ontwerpbesluit in de Tweede Kamer?
De indexering van de Wahv-boetes wordt gerealiseerd door middel van een algemene maatregel van bestuur waarmee de boetebedragen in de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) worden gewijzigd. Voor dit wijzigingsbesluit geldt een voorhangprocedure. Dit betekent dat de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd (artikel 2, vijfde lid, Wahv). De voorhangprocedure dient ertoe beide Kamers de mogelijkheid te bieden om gedurende vier weken vragen te stellen over het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit is op 5 september 2022 aan uw Kamer en de Eerste Kamer toegestuurd. Blijkens informatie op de website van de Tweede Kamer zal het ontwerpbesluit op 14 september 2022 tijdens de procedurevergadering van de Vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid worden besproken. Ik heb deze vragen daarvoor beantwoord zodat de Kamer deze antwoorden in de procedurevergadering kan betrekken.
De langdurige spionage van een journalist door de AIVD |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwsartikelen in het NRC over het feit dat de AIVD gedurende 35 jaar de journalist Stella Braam heeft gevolgd?1, 2
Ja.
Bent u het eens dat het bespioneren van Stella Braam door de AIVD een van de vele zorgwekkende signalen is dat de AIVD vaker onrechtmatig en onbehoorlijk handelt in het verzamelen van gegevens van burgers, zoals ook in een ander geval is beoordeeld in juni 2022 door de CTIVD?3
Hoewel ik niet nader kan ingaan op deze individuele casus (net zo min als ik dat kan op andere individuele gevallen) onderschrijf ik niet dat de AIVD onrechtmatig en onbehoorlijk heeft gehandeld in de richting van mevrouw Braam, of dat dit past in een patroon van onrechtmatige en onbehoorlijke gegevensverzameling door de AIVD.
Van het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd.
Bent u bereid om door de CTIVD te laten onderzoeken of de AIVD in het geval van Stella Braam in strijd handelt met de Wet Bronbescherming middels het onrechtmatig toepassen van bijzondere opsporingsmiddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet bronbescherming in strafzaken is niet van toepassing op de inlichtingendiensten maar geldt voor de met opsporing van strafbare feiten belaste instanties. Zoals bekend is de AIVD niet met opsporing van strafbare feiten belast en dus ook niet met de inzet van opsporingsmiddelen.
Er is sprake van een lopende procedure in het kader van het inzageverzoek van mevrouw Braam. Daarnaast kan ze ook nog een klacht indienen bij de Afdeling klachtbehandeling. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding om de afdeling toezicht van de CTIVD te verzoeken om een onderzoek in te stellen.
Bent u het eens dat het niet kunnen garanderen van bronbescherming een bedreiging is voor de democratische rechtsstaat omdat journalisten op deze wijze hun werk niet meer onafhankelijk uit kunnen voeren? Hoe ziet u dit in het licht van het feit dat bronbescherming al onmogelijk wordt als de AIVD gegevens verzamelt en dossiers bijhoudt van journalisten, ook zonder het toepassen van bijzondere opsporingsmiddelen?
Bronbescherming is van essentiële betekenis voor het goed kunnen functioneren van journalisten in een democratische rechtsorde en kent dan ook bijzondere bescherming. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
De in de vraagstelling besloten suggestie dat de AIVD zonder meer gegevens verzamelt en dossiers bijhoudt van journalisten spreek ik met kracht tegen. Voor zover journalisten geen onderzoeksubject zijn, kunnen gegevens van journalisten en mogelijk ook hun bronnen in beeld komen in het kader van andere onderzoeken die de dienst verricht. Hier geldt dat als de verkregen gegevens niet relevant zijn voor het onderzoek deze – als niet relevant zijnde – dienen te worden vernietigd. Daarnaast kan het voorkomen dat door een journalist gepubliceerde teksten die bijvoorbeeld betrekking hebben op de dienst of op onderwerpen waar de dienst onderzoek naar verricht, worden bewaard.
Kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze de aanbevelingen van de CTIVD uit 2017 met betrekking tot de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD zijn toegepast?4
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29 924, nr. 147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier te markeren dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Op dat moment gold vanaf begin 2016 al de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets. Deze toets is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoord op vraag 3 van het lid Leijten (SP).
Bent u bereid om de CTIVD opdracht te geven om breder onderzoek uit te voeren naar mogelijke onrechtmatige en onbehoorlijke gegevensverzameling van journalisten, mensenrechtenactivisten, advocaten en politici door de AIVD? Zo ja, wanneer kunt u daar de Kamer over informeren? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD is een onafhankelijke instantie die zelf bepaalt of en waarnaar ze – binnen de grenzen van de Wiv2017 – onderzoek verricht.
Het bericht ‘Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen’ |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Erkent u dat het aantal van 130.177 incidenten met verwarde personen waar de politie in 2021 moest optreden aantoont dat er nog steeds sprake is van een stijging van het aantal incidenten?
De politie treedt op wanneer er een melding bij de politie (en dus niet bij de zorg of een meldpunt) binnenkomt. Het is dan meestal niet duidelijk wat de aard van de situatie is en of en welke inzet van politie nodig is, of dat iemand eigenlijk hulp of ondersteuning vanuit de zorg of het sociaal domein nodig heeft. Indien de politie ter plaatse vaststelt dat dit laatste het geval is, wordt de zorg ingeschakeld of kan er een zorgmelding worden gedaan.
In het jaar 2020 registreerde de politie 102.253 en in 2021 130.184 meldingen van incidenten van personen met verward gedrag.2 De systematiek van de E33-meldingen is in de eerste plaats bedoeld voor de ondersteuning van de dagelijkse uitvoerende werkprocessen van de politie. Zij is niet bedoeld voor, en ook niet zonder meer geschikt voor, het opleveren van stuur- of verantwoordingsinformatie. Een E33-melding is een melding van overlast door een persoon met verward gedrag en wordt door de politie met de code E33 geregistreerd in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving. De E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen, waarbij niet bekend is in welk aandeel van de gevallen politie-inzet noodzakelijk was. Het aantal meldingen geeft geen beeld van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. Eén persoon kan ook zorgen voor meerdere meldingen, zelfs bij een enkel incident. De stijging van het aantal geregistreerde meldingen wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek, werken JenV en de politie momenteel samen aan een analyse van de E-33-meldingen. Hierover zullen wij uw Kamer nader informeren middels de eerstvolgende voortgangsbrief personen met verward gedrag.
Wij zijn bezig met de uitwerking van de afspraak in het coalitieakkoord over de problematiek van personen met verward gedrag. We zetten onze jarenlange, gezamenlijke aanpak voort en stimuleren daarnaast dat de politie, de ggz en het sociaal domein intensiever gaan samenwerken en ervoor zorgen dat personen met verward gedrag tijdig zorg of ondersteuning krijgen en niet onnodig worden opgepakt. Hiermee wordt de politie ontlast. In de voortgangsbrief van 15 juli jl. hebben wij uw Kamer hierover geïnformeerd.3
Beseft u dat dit aantal incidenten betekent dat elke agent gemiddeld twee uur per dag van zijn dienst moet besteden aan de problematiek van verwarde personen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de toch al zeer schaarse politiecapaciteit hierdoor nog verder wordt aangetast?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de problematiek van de verwarde personen primair de taak is van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en het sociale domein en niet van de politie? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Bij meldingen over personen met verward gedrag die door de politie worden beoordeeld is vooraf vaak onduidelijk of inzet van de politie noodzakelijk is. Het is de taak van politie om zorg te dragen voor de handhaving van de rechtsorde en openbare orde en om hulp te verlenen aan hen die dit behoeven. Waar het deze kerntaken betreft is inzet van de politie dan ook terecht. Ditzelfde geldt voor inzet van justitie daar waar het misdrijven betreft. Echter, de zorgtaak voor deze mensen ligt niet bij de politie. De personen uit de doelgroep hebben dikwijls niet (alleen) behoefte aan inzet van de zorg, maar vragen ook om inzet van het sociaal domein in de vorm van begeleiding, schuldhulpverlening, huisvesting, werk en dagbesteding. De aanpak van het kabinet is er daarom op gericht om de samenwerking tussen ggz, politie en sociaal domein te verbeteren zodat de personen uit deze doelgroep tijdig worden toegeleid naar passende zorg en ondersteuning. Dit moet er ook toe leiden dat deze mensen niet meer onnodig in aanraking komen met politie en justitie.
Bent u het eens met de stelling dat deze jaarlijkse stijging van het aantal incidenten rondom verwarde personen betekent dat de aanpak zoals u, samen met uw collega voor Langdurige Zorg en Sport (LZS), op touw hebt gezet, niet (voldoende) resultaat levert? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er komen verschillende complexe problemen samen in de aanpak van personen met verward gedrag, wat het een taai maatschappelijk probleem maakt dat blijvend onze aandacht vraagt. De afgelopen jaren hebben we goede stappen gezet in een werkende aanpak voor personen met verward gedrag en we blijven erop inzetten om de aanpak in iedere regio te versterken. Daarbij intensiveren we onze inzet op het bevorderen van de samenwerking tussen politie, ggz en het sociaal domein. Een betere samenwerking tussen deze partijen moet erin resulteren dat personen met verward gedrag zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning krijgen en niet onnodig in aanraking komen met politie en justitie. Professionals uit de praktijk weten wat werkt. Er bestaan goede voorbeelden uit de praktijk die hun vruchten afwerpen. Deze voorbeelden zijn op basis van eerdere pilots in kaart gebracht. We vragen daarom politie, ggz en gemeenten om inspiratie te putten uit deze voorbeelden en om een van deze samenwerkingsvormen duurzaam te implementeren.
Voor de uitvoering van dit beleid worden middelen uit de preventieparagraaf van het coalitieakkoord ingezet. Er is structureel 39 miljoen euro extra gereserveerd voor de aanpak van personen met verward gedrag. Om zicht te hebben op de voortgang van de vorderingen per regio wordt er een dashboard vormgegeven. Deze zullen wij ook gebruiken als basis voor de informatievoorziening aan uw Kamer.
Bent u bereid om in dat kader ervoor te zorgen dat vanaf het begin van een melding rondom een verward persoon de politie samen met iemand van de zorgverlening/GGZ naar zo’n melding toe kan gaan, zodat mensen meteen op de goede plek terecht komen en niet in een politiecel belanden?
De maatregel die u in vraag 7 aanhaalt wordt ook wel «straattriage» genoemd. Afhankelijk van de lokale/regionale context kan straattriage een succesvol middel zijn om te voorkomen dat personen met verward gedrag onnodig in aanraking komen met justitie en toegeleid worden naar de juiste zorg of ondersteuning. Zo heeft men in Twente goede ervaringen met deze maatregel en is Amsterdam deze maatregel momenteel aan het ontwikkelen. Het is van belang dat politie, zorg en het sociaal domein op een goede manier samenwerken en elkaar weten te vinden wanneer nodig. Dit kan, afhankelijk van de lokale context, ook op een andere wijze worden georganiseerd. De partners in de uitvoeringspraktijk weten het best hoe dat ingevuld kan worden. Het Rijk deelt daarnaast, onder andere binnen het Actieprogramma Grip op Onbegrip en met de regioadviseurs Zorg en veiligheid, voorbeelden uit de praktijk zoals straattriage met gemeenten en regio’s. Tijdens werkconferenties die per 2023 door het land worden georganiseerd zal uitgebreid worden stilgestaan bij manieren om de samenwerking in te richten, zoals geschetst in de voortgangsbrief. Het is aan regio’s zelf om hier (op basis van de voorbeelden uit de praktijk) mee aan de slag te gaan en hier gezamenlijk op goede wijze vorm aan te geven.
Bent u bereid om de succesvolle pilot in de gemeente Eindhoven als voorbeeld te nemen/landelijk uit te rollen?
Ervaring vanuit de werkplek en vanuit de praktijk leert dat een blauwdruk niet werkt. Daarom zal het Rijk aansluiten op de behoeftes van de lokale uitvoeringspartners en stimuleren dat regio’s van elkaar leren.
Aangezien zelfs het aantal meldingen waarvoor een arrestatieteam (AT) van de Dienst Speciale Interventies (DSI) van de politie moest worden ingezet, in 2021 is verdubbeld en dit jaar het aantal waarschijnlijk nog hoger zal liggen, deelt u dan de mening dat dit een volstrekt onwenselijke situatie is, zowel voor de betreffende politieagenten als de verwarde personen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De politie zal optreden op een wijze die zij passend acht. Zoals al aangegeven is het verlenen van zorg geen kerntaak van de politie. Indien er gevaar is voor de betrokkene zelf of zijn omgeving, of er sprake is van een strafbaar feit, kan dit de inzet van specialistische politiecapaciteit inhouden. Vanzelfsprekend wordt deze specialistische politiecapaciteit niet ingezet wanneer er geen veiligheidsrisico is. Het is echter bij een melding niet altijd vooraf duidelijk wat er aan de hand is. Waar sprake is van een zorg- of ondersteuningsbehoefte van de betrokkene, is ook van belang dat iemand zo snel mogelijk wordt toegeleid naar passende zorg of ondersteuning en dat politie en de hiervoor verantwoordelijke partijen elkaar goed weten te vinden. Zoals eerder aangegeven, is de verwachting dat deze samenwerking er ook toe leidt dat personen met verward gedrag niet meer onnodig in aanraking komen met de politie.
Bent u het het eens met de stelling dat de dure en specialistische politiecapaciteit van de arrestatieteams voor andere taken moet worden ingezet, zeker gezien het feit dat u van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit een topprioriteit hebt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het eens met politiechef de heer Sitalsing dat veel eerder en preventief moet worden ingegrepen, ofwel dat er eerder lokaal voor deze zorg budget beschikbaar moet zijn (voordat iemand als psychiatrisch wordt aangeduid)? Zo ja, bent u bereid dit met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en/of van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) te bespreken?
Wij zijn het met dhr. Sitalsing eens dat betrokken partijen elkaar moeten weten te vinden, alsook dat het voorkomen van (escalatie van) problematiek van belang is. De in de vraag genoemde departementen werken al jaren samen aan de aanpak van personen met verward gedrag waarbij de insteek is om zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning te bieden. We zetten de komende periode extra in op het intensiveren van de lokale en regionale samenwerking tussen partijen om toeleiding naar de zorg en ondersteuning te versterken. In dezen wijzen wij u ook de bovengenoemde brief van 15 juli 2022.
Zo ja, vindt u niet dat ook de vraag moet worden gesteld of de zogenoemde «ambulantizering» (het buiten de kliniek laten verblijven van verwarde personen/psychiatrische patiënten) niet te ver is doorgeschoten en sommige patiënten beter in een (gesloten) kliniek dienen te verblijven dan «zelfstandig» te wonen? Zo ja, wat gaat u in dat kader, samen met uw collega van VWS, doen?
Uit onderzoek van het Trimbos Instituut4 en de Rapportage verkenning verward gedrag5 blijkt dat er geen relatie is tussen de afbouw van het aantal klinische opnameplekken (ambulantisering) en het aantal (E33-)meldingen van personen met verward gedrag bij de politie.
Wij willen graag benadrukken dat personen met verward gedrag niet één op één gelijk zijn te stellen met personen met psychische problematiek. Het betreft een bredere groep personen die kampt met veelal een combinatie van verslavings- en psychische problematiek, dementie, een (licht) verstandelijke beperking en/of levensproblemen zoals schulden of het verlies van een naaste. Daarnaast is de inzet om deze personen zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te behandelen en ondersteuning te bieden als dat nodig is, ingegeven vanuit het oogpunt dat dit beter bijdraagt aan herstel en kwaliteit van leven. Het is aan de behandelaar om te beslissen over de meest passende zorg of ondersteuning. Dit kan zowel ambulant als klinisch zijn, afhankelijk van de problematiek van de persoon.
Heeft de regering inmiddels spijt van het sluiten van de verzorgingshuizen en het laten verdwijnen van eenderde van de intramurale GGZ-plekken door Rutte 2?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel extra plekken zijn er nu nodig om het probleem structureel op te lossen?
Zoals eerder genoemd, is de groep personen met verward gedrag niet één op één gelijk te stellen aan de groep personen met een psychische aandoening. Nog minder is deze groep gelijk te stellen aan personen die baat hebben bij een klinische opname. De groep personen met verward gedrag is divers van aard en individuen binnen deze groep hebben ieder een eigen zorg- of ondersteuningsvraag. Wij zetten ons ervoor in om te zorgen dat professionals in de praktijk goed en domeinoverstijgend samenwerken om hen de juiste (combinatie van) zorg of ondersteuning te bieden. Wanneer er hiervoor extra klinische capaciteit nodig is, gaan wij hierover met partijen in gesprek.
Kunt u aangeven welk percentage van de verwarde personen dementerend is?
Nee, daartoe zijn wij niet in staat. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie beschikt niet over de daarvoor vereiste medische expertise. Hierdoor is niet inzichtelijk bij welk percentage van de meldingen over verward gedrag het gaat om een persoon met dementie.
De detentie van Naoufal F. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat Naoufal F. op dit moment in de PI Arnhem is gedetineerd?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik zal de verdere vragen daarom in algemene zin beantwoorden.
Waarom zit Naoufal F. niet meer in een zogeheten AIT (Afdeling Intensief Toezicht)?
In algemene zin kan ik het volgende zeggen. Op grond van artikel 16 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een directeur gedetineerden op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) plaatsen. De nadruk ligt bij de AIT op het toezicht. Het doel van dit intensieve toezicht is om te voorkomen dat gedetineerden doorgaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. Activiteiten vinden in kleinere groepen plaats. De contacten met de buitenwereld worden gemonitord en het dagprogramma wordt gecompartimenteerd uitgevoerd. Gedetineerden van de AIT komen zo min mogelijk in aanraking met gedetineerden van andere afdelingen. Gedetineerden in een AIT hebben veelal een zogeheten GVM-status (gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico). Na een half jaar wordt opnieuw bezien of de gedetineerde op de GVM-lijst blijft. Als er aanleiding voor is kan dat ook eerder.
Waarom is Naoufal F. niet in de categorie «extreem» geplaatst, op basis van de Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM)-circulaire?
In algemene zin geldt dat er voor de GVM-lijst onderscheid wordt gemaakt tussen gedetineerden in de categorieën verhoogd, hoog en extreem. In welke categorie een gedetineerde wordt ingedeeld wordt afgewogen in het Operationeel Overleg (OO). In het OO zitten onder meer afgevaardigden van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), het Openbaar Ministerie, een afvaardiging van DJI en de selectiefunctionaris. In het OO wordt een risico-inschatting gemaakt op basis verschillende factoren, zoals het gedrag van een gedetineerde tijdens de detentie (is er sprake van mogelijk voortgezet crimineel handelen tijdens detentie), informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en het Openbaar Ministerie (OM).
Van belang bij de risico-inschatting zijn gegevens over macht (bijvoorbeeld de positie van de gedetineerde in een crimineel samenwerkingsverband), middelen (bijvoorbeeld of een gedetineerde over veel geld kan beschikken) en motivatie (bijvoorbeeld als sprake is van een zeer lang strafrestant). Elke zes maanden vindt er een nieuwe risico-inschatting plaats.
Hoe worden de omstandigheden strafrestant, vervolgstraffen, criminele carrière, macht en middelen beoordeeld bij het overplaatsen van gedetineerden die een leidinggevende rol hebben binnen een crimineel samenwerkingsverband?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zitten gedetineerden die een leidinggevende rol hebben of hadden binnen een crimineel samenwerkingsverband niet ten minste in een Afdeling Intensief Toezicht?
Het is op dit moment alleen mogelijk om op basis van risicoanalyse gedetineerden in een bepaald regime te plaatsen. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 20211 aangegeven de plaatsingsgronden voor de EBI te smal te vinden. Daarom wordt het ook mogelijk om iemand in een extra beveiligd regime te plaatsen op basis van de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie binnen een crimineel netwerkt. De zogeheten «Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden» (RSPog) wordt hiervoor aangepast. Deze aanpassing is voor het einde van dit jaar gereed.2
Wat vindt u ervan dat Naoufal F., een van de rechterhanden van Ridouan Taghi en een van de leidinggevenden in het criminele samenwerkingsverband van Ridouan Taghi, in een relatief licht detentieregime verblijft en veelvuldig contact kan hebben met medegedetineerden?
Gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico (zogeheten GVM-gedetineerden) krijgen, los van het regime, individueel beperkingen opgelegd. In algemene zin geldt voor gedetineerden die op een GVM-lijst staan dat, op basis van een individuele belangenafweging, een advies wordt uitgebracht aan de selectiefunctionaris. Daarbij wordt rekening gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder ongewenste combinaties van gedetineerden. Dit wordt elke zes maanden opnieuw getoetst. Aan de hand daarvan wordt een gedetineerde in een op dat moment passend regime of afdeling geplaatst.
Wat gaat u doen om te realiseren dat kopstukken uit criminele samenwerkingsverbanden, zoals dat van Ridouan Taghi, onder volledig toezicht staan tijdens detentie en voortgezet crimineel handelen vanuit detentie onder geen beding mogelijk is?
Ik vind het onacceptabel dat criminelen hun handel en wandel voort kunnen zetten wanneer ze veilig achter gesloten deuren behoren te zitten. De afgelopen maanden is hard gewerkt om dit tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in de Kamerbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting en in de voortgangsbrief over de implementatie van deze maatregelen al veel in gang gezet.3 Maar recente ontwikkelingen laten zien dat het huidige wet- en regelgevend kader tekort schiet en dat er meer nodig is. Er zullen steeds nieuwe maatregelen moeten worden genomen om geharde criminelen een stap voor te blijven. De afgelopen weken is er dan ook hard gewerkt aan maatregelen om de huidige kwetsbaarheden te beperken. Deze extra maatregelen en de plannen voor wijziging van wet- en regelgeving zijn uiteengezet in de brief: Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie.4 In de tussentijd worden ten aanzien van de beschreven kopstukken individueel extra maatregelen opgelegd als de situatie daarom vraagt en voor zover de huidige regelgeving dit toelaat.
Het tegenhouden van onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat er onafhankelijk onderzoek komt dat duidelijk maakt of kinderen van toeslagenouders vanwege schuldenproblematiek uit huis zijn geplaatst? Zo ja, waarom? En zo ja, waarom wordt dat dan nog niet uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat onafhankelijk onderzoek naar de relatie tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen noodzakelijk is. Dit krijgt vorm door het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV). Hierover is uw Kamer in november 2021 geïnformeerd.2 Daarnaast heb ik reeds aan uw Kamer gemeld te werken aan de instelling van een onderzoekscommissie die aanvullend onderzoek zal doen naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen.3 Voorts vind ik het positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie en onderzoek doet. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.4 Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde motie waarin stond dat toeslagenouders en hun kinderen een herbeoordeling aan moeten kunnen vragen, geen reden mag zijn om een onafhankelijk onderzoek naar deze uithuisplaatsingen te belemmeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van belemmering van onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsingen onder gedupeerden is geen sprake en mag geen sprake zijn. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing om verkennende gesprekken voor een onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen te staken.5 Onafhankelijk onderzoek krijgt vorm door het al lopende onderzoek van de IJenV. Aanvullend werk ik aan de instelling van een onderzoekscommissie. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.6 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering van onder meer deze motie.
Kunnen de uitkomsten van een onafhankelijk onderzoek niet juist bijdragen aan herstel van de band tussen ouders en kinderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk onderzoek naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen heeft mijns inziens inzicht en erkenning als doel. Voor individuele (her)beoordeling zal per gezin bekeken moeten worden of de uithuisplaatsing nog noodzakelijk is en of terugplaatsing mogelijk is. Iedere aanvraag of verlenging van een machtiging uithuisplaatsing moet onderbouwd worden vanuit de veiligheid en ontwikkeling van het kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of de uithuisplaatsing in het belang van het kind is. Hiervoor is geen wetenschappelijk onderzoek naar het verband nodig maar vooral een goede analyse van de gezinssituatie, opvoedmogelijkheden van de ouders en de behoeften van het kind in een concrete zaak.
Is de Raad voor de Rechtspraak naar uw mening een instelling die onafhankelijk onderzoek kan doen naar het dat er functioneren van rechters bij de genoemde uithuisplaatsingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aangezien een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter (lopende uithuisplaatsingen worden jaarlijks opnieuw beoordeeld), past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn. Daar kan nog veel tijd overheen gaan. Uitgangspunt in ons rechtsbestel is dat rechters in appel oordelen over beslissingen in eerste aanleg, dat is een essentieel onderdeel van onafhankelijke rechtspraak. Ik vind het mede daarom positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie en onderzoek doet. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.7 Bij het lopende reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak (dat dus naast het reflectietraject staat) naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Denkt u dat ouders die slachtoffer zijn van de kindertoeslagaffaire een onderzoek naar de rol van rechters door rechters vertrouwen? Zo ja, waar is uw mening op gebaseerd? Zo nee, wat betekent dat volgens u?
Ik kan niet namens gedupeerde ouders spreken. Wel viel mij in de gesprekken die ik met ouders en kinderen over dit onderwerp heb gevoerd telkens op hoe belangrijk zij het vinden dat er geleerd wordt van het verleden. Inzicht en erkenning zijn voor hen niet alleen belangrijk voor het hier en nu maar ook voor de toekomst. Overigens zal het eigen onderzoek van de Rechtspraak begeleid worden door een commissie waarin (onafhankelijke) wetenschappers zitting hebben.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het onafhankelijk onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen gehouden gaat worden?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te initiëren omdat het inspectieonderzoek al loopt, de onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek naar de uithuisplaatsingen gaat doen
Het artikel Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden. |
|
Pieter Omtzigt |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over de mogelijkheid om dit onderzoek te doen?
Het kabinet heeft geen betrokkenheid (gehad) bij het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. In het voorjaar werd mijn ministerie over het onderzoeksplan geïnformeerd door één van de onderzoekers. Eind juli bleek bij navraag vanuit mijn ministerie dat het onderzoek geen doorgang zou vinden. Ik heb uw Kamer steeds geïnformeerd over de manier waarop onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden, namelijk door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en aanvullend door een onderzoekscommissie.
Kunt u bevorderen dat het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen openbaar wordt en aan de Kamer wordt gestuurd?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.2
Kunt u aangeven wie wanneer besloten heeft om dit onderzoek niet te laten plaatsvinden? Kunt een overzicht maken wanneer welk overleg daarover heeft plaatsgevonden en wie met wie daarover gecommuniceerd heeft?
De Raad voor de Rechtspraak heeft op enig moment besloten om zelf onderzoek te gaan doen. Toen zij op de hoogte raakten van het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen zijn verkennende gesprekken gevoerd. Hierna is besloten door de rechtspraak dat zij niet met de universiteit zouden gaan optrekken. Ik heb hierover niet met de rechtspraak gecommuniceerd en geen inzicht in het overleg en de communicatie tussen de universiteit en de rechtspraak. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing.3
Kunt u de informatie die u of de ambtelijke top over dit voorstel heeft ontvangen in 2022 bij de beantwoording van deze Kamervragen voegen?
Mijn ministerie beschikt alleen over het persbericht en het onderzoeksplan. Beiden zijn openbaar. Daarnaast is eenmaal op ambtelijk niveau per e-mail geïnformeerd naar de stand van zaken en planning van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hierop heeft de onderzoeker laten weten dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
Bent u bekend met onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen, dat voorziet in de mogelijkheid van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door analyse van de dossiers, wat duidelijk kan maken of er een aanwijsbaar causaal verband is tussen de door een (kinder)rechter genomen beslissing tot uithuisplaatsing van een kind en het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en de daaruit voortvloeiende schuldenproblematiek? Wanneer heeft u kennisgenomen van het voorstel?
Het onderzoeksvoorstel is met het persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.4 Ik heb hier destijds kennis van genomen.
Bent u bekend met de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek die voorziet in de mogelijkheid dat de directeur-generaal van het CBS op verzoek, ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek, een verzameling gegevens waarbij met betrekking tot het gebruik passende maatregelen zijn genomen om herkenning van afzonderlijke personen, huishoudens, ondernemingen of instellingen te voorkomen, kan verstrekken aan een dienst, organisatie of instelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 41 van de CBS-wet, dan wel daartoe toegang kan verlenen? En bent u bekend met het feit dat het tweede lid onder a een universiteit noemt in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?
Ja.
Bent u ermee bekend dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daarom steeds mogelijk is geweest, zonder dat nieuwe wetgeving nodig is om de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek?
Ja, ik ben bekend met de mogelijkheid die de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) biedt. In deze wet is het geformuleerd als een zogenaamde «kan-bepaling». Aan een universiteit kunnen gegevens verstrekt worden. Het is de vraag of het CBS deze gegevens voor dit doel aan de Rijksuniversiteit Groningen verstrekt zou hebben. Deze afweging is aan het CBS.
De Wet op het Centraal bureau voor de statistiek biedt de mogelijkheid om gegevens te verstrekken aan een universiteit voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Het is niet mogelijk de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek. Het CBS mag ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek alleen toegang verschaffen tot gepseudonimiseerde data. Ook het CBS zelf werkt alleen met gepseudonimiseerde data. Data die het CBS ontvangt worden zo spoedig mogelijk na ontvangst gepseudonimiseerd, voordat de data verder worden verwerkt. In de onderhavige kwestie speelt bovendien mee dat er door het CBS data zijn verkregen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) voor een specifiek doel: namelijk het in kaart brengen van de omvang van de groep kinderen van gedupeerde ouders die uit huis werd geplaatst in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel. Het CBS mag deze gegevens zonder toestemming van de UHT niet aan derden verstrekken.
Wilt u het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen alsnog laten uitvoeren – ter uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) – en al dan niet via de Raad voor de rechtspraak opdracht geven tot dat onderzoek of door financiering voor dat onderzoek mogelijk te maken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten uitvoeren omdat het inspectieonderzoek reeds loopt en de onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding is. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde Instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.5 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering. Overigens kan ik als Minister niet dergelijke opdrachten geven aan de Raad voor de Rechtspraak, omdat de rechtspraak onafhankelijk is.
Vindt u, indien u nog niet bekend was met het onderzoeksvoorstel, met de kennis van nu, dat alsnog opdracht moet worden gegeven tot dat onafhankelijke wetenschappelijke onderzoek, zodat uit dat onderzoek duidelijk wordt of en, zo ja, welke aanwijsbare rol de verdenking van toeslagenfraude heeft gespeeld bij het uit huis plaatsen van kinderen?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 9 reeds aangegeven dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onafhankelijke onderzoek nu al afgerond had kunnen zijn en had kunnen helpen bij het begrijpen hoe groot de omvang van het probleem is en bij het selecteren en ondersteunen van gezinnen in het toeslagenschandaal wiens kinderen uit huis geplaatst zijn?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn, kan ik niet beoordelen. Het onderzoek zou als focus hebben te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
Uit het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen maak ik niet op dat het onderzoek gericht is op het inzichtelijk krijgen van de omvang van het probleem. Ook zie ik niet hoe het onderzoek zou bijdragen aan het selecteren en ondersteunen van de betreffende gezinnen. Data waartoe de universiteit zou kunnen beschikken zou uitsluitend voor statistische en onderzoeksdoeleinden aangewend kunnen worden, en niet voor het (selectief) benaderen van gedupeerden.
Tenslotte wordt in het onderzoeksvoorstel een aantal randvoorwaarden genoemd waaraan nog niet is voldaan. Ik onthoud mij van speculeren over wat een onderzoek dat niet heeft plaatsgevonden zou hebben opgeleverd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Onwel geworden arrestant Borne overleden’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht van het Parool van 25 augustus 2022: «Onwel geworden arrestant Borne overleden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de man die op 18 augustus na zijn arrestatie in Borne (Overijssel) tijdens het politievervoer naar het politiebureau onwel is geworden afgelopen donderdag 25 augustus is overleden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u vertellen waarom volgens u en volgens de politie deze arrestant onwel is geworden tijdens of na zijn arrestatie? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke zaak, de vragen 3 t/m 14 en 16 t/m 26 kan ik om die reden niet individueel beantwoorden. Wel kan ik het volgende melden.
Indien in de context van het politie-ingrijpen een dodelijke afloop ontstaat dan is het standaard-protocol dat na het incident de officier van justitie in kennis wordt gesteld en dat er een onderzoek plaatsvindt door de Rijksrecherche.3 Conform protocol doet de Rijksrecherche onderzoek naar dit incident. De Rijksrecherche onderzoekt of het optreden van de betrokken politieambtenaren conform de daarvoor geldende regels – waaronder de proportionaliteit en subsidiariteit – heeft plaatsgevonden. Ter ondersteuning van het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal kan gebruik worden gemaakt van voorhanden beeldmateriaal. Ook bodycamopnamen zijn vatbaar voor onderzoek door de Rijksrecherche. Naar verwachting zal het onderzoek nog enkele maanden duren. Na afloop van het onderzoek is het aan de officier van justitie om op basis van de feiten te beoordelen of de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoende in acht genomen zijn.
Kunt u vertellen wat de aanleiding vormde voor de politie om over te gaan tot arrestatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat één van de agenten een knie op de reeds bewusteloze man zette? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de beelden van RTV Oost2 gezien waarop het zichtbaar is dat één van de agenten een knie op de reeds bewusteloze man zette? Zou u uw zienswijze willen geven op het handelen van deze agent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat het er op beelden van RTV Oost naar uit ziet alsof de man, die bewusteloos lijkt, uit de auto wordt getrokken en op straat wordt gelegd? Kunt u aangeven waarom de man uit de auto werd getrokken? Klopt het dat de man al in zijn eigen auto bewusteloos was en dus niet tijdens het politietransport? Kunt u aangeven wat de noodzaak was voor de politieagent om zijn knie op de borst van de Hengeloër te plaatsen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat deze arrestatie voldoet aan de vereisten van proportionaliteit? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hebben de politieagenten volgens u buitenproportioneel gehandeld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een feitenrelaas met de Kamer delen met de precieze gebeurtenissen en de omstandigheden? Kunt u tevens met de Kamer delen welke geweldsmiddelen bij deze aanhouding door de politie zijn gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Rijksrecherche onderzoek doet naar het incident/politieoptreden? Bent u bereid het onderzoeksopzet van de rijksrecherche dan wel de onderzoeksvragen (eventueel vertrouwelijk) te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het Openbaar Ministerie laat weten dat conclusies van het onderzoek van de Rijksrecherche nog wel even op zich kunnen laten wachten. Kunt u desondanks een indicatie geven van wanneer u verwacht dat de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche naar de gebeurtenissen bekend gemaakt zullen worden en op welke wijze deze bekend gemaakt zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Worden de video- en fotobeelden die in het bezit zijn van RTV Oost en eventuele beelden van getuigen betrokken bij het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de betrokken agenten, tijdens de aanhouding met bodycams uitgerust waren en of deze beelden meegenomen zullen worden in het onderzoek van de Rijksrecherche? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Hengeloër ten tijde van de aanhouding op donderdag 18 augustus rond 20.15 uur bij bewustzijn was? Zo nee, kunt u toelichten wat zijn toestand was?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de betrokken politiemedewerkers in onderhavige casus in afwachting van het onderzoek door de Rijksrecherche niet buiten functie zijn gesteld? Zo nee, waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld? Kunt u aangeven waarom de politie, reeds voor afronding van het Rijksrecherche-onderzoek, het volgende aangeeft: «De collega’s die bij de arrestatie van de onwel geworden man waren betrokken, zijn in dat onderzoek geen verdachte. We hebben er vertrouwen in dat dit onderzoek op een objectieve en zorgvuldige manier wordt gedaan. Op dit moment zien wij geen enkele aanleiding om een maatregel tegen de betrokken collega’s te treffen»?
Met de inwerkingtreding van de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar per 1 juli jl. vindt onderzoek door de Rijksrecherche naar het gebruik van geweld door politieambtenaren plaats binnen het kader van het feitenonderzoek. Binnen een feitenonderzoek wordt onderzocht of het geweld is toegepast conform de daarvoor geldende regels. Daartoe kunnen – anders dan voorheen – de daarvoor benodigde onderzoeksbevoegdheden worden uitgeoefend zonder dat de betrokken politieambtenaar als verdachte wordt aangemerkt. Indien de resultaten van het feitenonderzoek daartoe aanleiding geven, kan hierna alsnog een regulier opsporingsonderzoek worden ingesteld, waarbinnen de betrokken politieambtenaar als verdachte wordt aangemerkt. De politie wacht de uitkomsten van het onderzoek af en ziet op dit moment geen aanleiding om maatregelen te treffen tegen de betreffende medewerkers.
Kunt u en kan de politie op dit moment uitsluiten dat er sprake is van een causaal verband tussen het politieoptreden en het overlijden van de Hengeloër? Zo ja, op basis waarvan stelt u dit? Zo nee, welke concrete aanwijzingen zijn er voor een causaal verband tussen het politieoptreden en het overlijden van de Hengeloër?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de patholoog in zijn/haar voorlopige bevindingen de doodsoorzaak heeft vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er nog een toxicologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de aanleiding vormde voor de politie om deze Hengeloër staande te houden en een drugsonderzoek uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Door wie is deze Hengeloër vervoerd naar het ziekenhuis? Is dit door de politie gebeurd of door een ambulance?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie instructies gegeven aan medewerkers van het ziekenhuis over wat wel en niet extern gecommuniceerd mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de eerste bevindingen waren van het ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er in het ziekenhuis is geconstateerd dat er wel of niet sprake was van fysiek letsel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de aanleiding geweest voor de snelle reactie van de Rijksrecherche en het besluit om de aanhouding en het politieoptreden te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat het overlijden van deze Hengeloër een gevolg is van de geweldstoepassing door politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er volgens u bij dit politieoptreden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoende in acht genomen? Zo ja, waar baseert u dit dan op? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe vaak de politie in de afgelopen 4 jaar (2019, 2020, 2021 en 2022) uit eigen beweging een disciplinair onderzoek heeft gestart tegen politiemedewerkers na signalen van (mogelijk) buitenproportioneel geweld?
De politie beschikt niet over de gevraagde aantallen van uit eigen beweging gestarte disciplinaire onderzoeken na signalen van (mogelijk) buitenproportioneel geweld. De politie beschikt wel over algemene cijfers van het totaalaantal afgeronde disciplinaire en lijnonderzoeken en de opgelegde maatregelen. Deze gegevens publiceert de politie in de jaarverantwoording4. Ten aanzien van de opgelegde maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen het type gedraging en de wijze van afdoening.
Uit de «review Kwaliteit interne onderzoeken»5 is eerder al gebleken dat de registratie van dergelijke onderzoeken binnen de politie niet altijd afdoende was en daarom is de politie begin 2022 gestart met een vorm van eenduidige registratie binnen de gehele organisatie. Dit met als doel om relevante sturingsinformatie op te halen en te monitoren. Het landelijke informatiebeeld groeit in kwaliteit en uniformiteit, waardoor op termijn concreet op data gestuurd kan worden. Registratie en monitoring zullen nog verder worden doorontwikkeld. Eind 2021 is de politie gestart met het werken met landelijke registratiecategorieën om eenduidige vastlegging en duiding te bevorderen. Er zijn interne afspraken gemaakt over rijkere vastleggingen waardoor zicht wordt verkregen op het aantal onderzoeken en de doorlooptijden.
Kunt u aangeven hoe vaak de politie in de afgelopen 4 jaar (2019, 2020, 2021 en 2022) na een disciplinair onderzoek tegen politiemedewerkers, naar aanleiding van signalen van (mogelijk) buitenproportioneel geweld, is overgegaan tot disciplinaire straffen/berispingen en hoe vaak het OM hierop volgend een strafrechtelijk onderzoek heeft gestart?
In de afgelopen jaren is respectievelijk 14 (2021), 6 (2020) en 11 (2019) keer overgegaan tot disciplinaire straf na misbruik van geweldsbevoegdheid. Het betreft hierbij zaken waar het geweld niet subsidiair en/of proportioneel was of gewoonweg niet was toegestaan. Omdat het veelal gaat om nog lopende onderzoeken is het niet mogelijk om tussentijds cijfers te delen van 2022, dit kan alleen na afloop van het lopende jaar. Het gaat hier om de zaken waarin misbruik van geweldsbevoegdheid de primaire aanleiding vormde voor het overgaan tot disciplinair straffen.
De Rijksrecherche doet altijd onderzoek in geval er sprake is van confrontaties met opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Cijfers over strafrechtelijke onderzoeken die zouden volgen uit disciplinaire onderzoeken worden niet als zodanig bijgehouden. Daarbij wordt benadrukt dat het gaat om verschillende trajecten.6
Kunt u aangeven of het door de Korpschef ingestelde landelijk strafmaatregel (SMO) effectief is gebleken in de afgelopen jaren?
Om uniformiteit over de op te leggen maatregel binnen de politie te waarborgen is door de korpschef een landelijk strafmaatoverleg (SMO) ingesteld. Het SMO bestaat uit vijf HRM-juristen die niet eerder een rol hebben gehad in de betreffende zaak, een technisch voorzitter, een secretaris en de inbrenger van het voornemen tot disciplinaire strafoplegging (ook een HR-jurist). Het SMO adviseert of de voorgestelde disciplinaire straf passend en evenredig is op basis van onder meer (interne) jurisprudentie. De instelling van het SMO heeft geleid tot een structurele landelijke afstemming van de strafmaat in disciplinaire zaken waar dat voorheen niet het geval was. Er is nu ook een landelijk beeld beschikbaar voor adviseurs en bevoegd gezag. In beide opzichten is het SMO effectief gebleken.
Bent u bereid de bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De meeste vragen hebben betrekking op gebeurtenissen die thans onderwerp zijn van onderzoek door de rijksrecherche. Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke zaak. Om die reden wordt niet elke vraag afzonderlijk beantwoord.
Het gestrande onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen van kinderen door schuldenproblematiek en/of het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom het initiatief om onafhankelijk te onderzoeken of er bij het uithuisplaatsen van de 1675 kinderen in het toeslagenschandaal sprake was van schuldenproblematiek, is gestrand?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven op hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Welke bemoeienis heeft u zelf gehad met dit onderzoek de afgelopen tijd? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Ik heb geen bemoeienis gehad met dit onderzoek.
Erkent u dat uw wens de zaken te laten onderzoeken door de inspecties er mede toe heeft geleid dat dit onafhankelijke onderzoek niet van de grond is gekomen? Hoe reflecteert u op het gevolg van uw afwijzing om een onafhankelijk onderzoek te gelasten?
Van een afwijzing door mij is geen sprake. De Raad voor de Rechtspraak heeft verkennende gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Groningen maar besloot vervolgens om niet samen op te trekken. Het inspectieonderzoek werd reeds in november 2021 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) geïnitieerd en is begin dit jaar van start gegaan. Het onderzoek van de Inspectie is onafhankelijk. Daarnaast werk ik op verzoek van uw Kamer aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Bent u het eens met de uitspraak van senior-rechter Bart Tromp dat reflecteren niet mogelijk is als je de feiten niet kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een feit dat de toeslagenaffaire grote problemen heeft verzaakt in een groot aantal gezinnen. Het is ook bekend dat de jeugdbescherming veel gezinnen tegenkomt waarbij schuldenproblematiek speelt. Voor het doen van uitspraken over het verband tussen de toeslagenaffaire en het handelen van jeugdbescherming is onderzoek nodig. Daarom heeft de rechtspraak ook besloten onderzoek uit te voeren in de dossiers waarin de feiten besloten liggen.
Erkent u dat er door bijna een jaar lang gesteggel over het doen van onderzoek, er A- kostbare tijd van kinderlevens en gezinnen verloren gaat en B- het vertrouwen in de overheid, de rechterlijke macht en de jeugdzorgketen nog verder wordt beschadigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het inspectieonderzoek naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Dit heeft geen invloed op de uithuisplaatsingen zelf.
Verder biedt het Ondersteuningsteam sinds april ondersteuning en hulp aan gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar te allen tijde een verzoek indienen om een lopende uithuisplaatsing te beëindigingen. Dat staat los van het belang van onafhankelijk onderzoek naar de rol van de toeslagenaffaire bij uithuisplaatsingen.
Erkent u dat het met de oplopende inflatie en groeiende groepen mensen die in armoede zullen raken het juist van cruciaal belang is om te weten hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen is inderdaad een belangrijke vraag. De rechtspraak heeft niet voor niets besloten om dossieronderzoek te gaan doen. Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming geeft naar verwachting ook inzicht in de mate waarin schuldenproblematiek bij deze gezinnen heeft meegewogen. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Er is overigens nu geen indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Wilt u binnen de kortst mogelijk termijn toch het onderzoek van Tromp met de Rijksuniversiteit Groningen gelasten om geen verdere tijd te verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak zelf een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek zal gaan doen.
Content op websites |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe vaak heeft de politie de afgelopen vijf jaar in totaal jaarlijks contact opgenomen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er strafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd?
Zoals recent aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer neemt de politie geen contact op met bedrijven met als doel een account te verwijderen. De politie kan wel, net als eenieder, in het kader van zelfregulering door platformen, contact opnemen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd.1 De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. De politie kan daarnaast in specifieke, bij wet bepaalde gevallen,2 de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan bedrijven als Twitter. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering). De politie registreert dit soort meldingen niet op zodanige wijze dat de gevraagde informatie uit de politiesystemen kan worden gehaald.
Kan u deze (jaarlijkse) cijfers (verder) uitsplitsen naar «strafbare content» en «gebruikersovereenkomst»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval van «strafbare content», kan u de cijfers verder uitsplitsen naar het wetsartikel op basis waarvan de politie de content strafbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het een taak van de politie bedrijven te informeren wanneer hun gebruikersovereenkomst zou worden geschonden? Waarom is dat zo? Kunnen en moeten bedrijven dat niet zelf doen? Is dit bovendien niet een vorm van ongeoorloofde staatssteun? Hoeveel uur heeft de politie de afgelopen jaren besteed aan het controleren van het naleven door klanten van de gebruikersovereenkomsten van particuliere bedrijven?
De politie heeft geen taak bedrijven te informeren wanneer hun gebruikersovereenkomst wordt geschonden. De politie levert een bijdrage aan de handhaving van de rechtsorde. Dit betekent soms dat zij signalen aan derden afgeeft, zodat deze maatregelen kunnen nemen die bijdragen aan het beperken en voorkomen van (verdere) schade door strafbare feiten of het voorkomen of beëindigen van (ernstige) openbare orde schendingen.
Welke bedrijven werden door de politie de afgelopen vijf jaar benaderd omdat er strafbare content of content in strijd met de gebruikersovereenkomst van deze bedrijven zou zijn gepubliceerd op hun website? Kan u op zijn minst een top vijf geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de politie de afgelopen vijf jaar jaarlijks contact opgenomen met Twitter om erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met de gebruikersovereenkomst van Twitter op Twitter zou zijn gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u deze cijfers (dus alleen voor Twitter) uitsplitsen naar «strafbare content» en «gebruikersovereenkomst»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval van «strafbare content», kan u de cijfers (wederom alleen voor Twitter dus) verder uitsplitsen naar het wetsartikel op basis waarvan de politie de content op Twitter strafbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Twitter de aanwijzingen van de politie in alle gevallen opgevolgd? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze heeft Twitter de aanwijzingen opgevolgd? Zijn tweets verwijderd? Of accounts geschorst naar aanleiding van «aanwijzingen» van de politie?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u nader ingaan op de aard van de «aanwijzingen»? Vroeg de politie via de «aanwijzingen» bijvoorbeeld om bepaalde tweets te verwijderen? Of om accounts te schorsen? Tijdelijk? Of zelfs permanent? Kortom, kan u de «aanwijzingen» van de politie aan Twitter categoriseren en vervolgens aangeven hoe vaak Twitter, de afgelopen jaren, welk soort «aanwijzing» van de politie heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Indien Twitter de aanwijzingen van de politie niet zou hebben opgevolgd, wat zouden hiervan dan de gevolgen voor Twitter kunnen zijn? Zou de politie het OM hebben kunnen vragen tot vervolging van Twitter over te gaan? Heeft de politie dit laatste ook ooit aan Twitter laten weten?
De politie kan slechts verwijderverzoeken doen, waarbij een beroep wordt gedaan op de zelfregulering van de internetsector. Het niet opvolgen van een dergelijk verzoek heeft geen rechtsgevolgen. Wel kunnen platformen als Twitter zich onder omstandigheden schuldig maken aan het plegen van een strafbaar feit en daarvoor worden vervolgd.3
Tot slot, heeft de politie de afgelopen vijf jaar ook ooit met de traditionele media (NPO, Volkskrant, NRC, Trouw, RTL, .......) contact opgenomen om hen erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen dit niet te doen, omdat het antwoord op een aantal vragen eensluidend is.
Het Stelsel Beroepsziekten en Dienstongevallen Politie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Graag vraag ik uw aandacht voor onderstaande vragen met betrekking tot het Stelsel Beroepsziekten en Dienstongevallen Politie:
(Voormalig) politiemedewerkers met PTSS of een andere beroepsziekte hebben recht op de zorg die zij behoeven en een zorgvuldige afwikkeling van hun schade. In dit kader is een nieuw stelsel ontwikkeld, dat volgend jaar zal ingaan. In het nieuwe stelsel wordt veel meer aandacht besteed aan zorg en herstel. Het stelsel wordt gebaseerd op vertrouwen. Daarbij wordt zoveel mogelijk voorkomen dat betrokkenen zich bij geschillen tot de rechter moeten wenden.
Vooruitlopend op dit nieuwe stelsel wikkelt de politie de lopende schadezaken af op basis van een interne richtlijn, die is opgesteld langs de contouren van dit nieuwe stelsel. De politie doet betrokkenen een voorstel voor een minnelijke schikking. Daarbij wordt ruimhartig omgegaan met de vergoeding van zowel de immateriële als de materiële schade.
De interne richtlijn zal worden vervangen door overgangsbeleid, dat is overeengekomen met de politievakorganisaties. Gestreefd wordt naar invoering begin 2023. Dit overgangsbeleid is opgesteld langs de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. En met het overgangsrecht wordt voorkomen dat bepaalde betrokkenen tussen wal en schip vallen.
Op basis van zowel de interne richtlijn als het overgangsbeleid wordt rekening gehouden met eerder uitgekeerde bedragen. Indien betrokkenen het hier niet mee eens zijn of om andere reden geen overeenstemming bereiken met de politie kunnen zij zich wenden tot een onafhankelijke, paritaire commissie, de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie. Deze commissie is door mijn voorganger ingesteld om een onafhankelijk oordeel te geven over de billijkheid en redelijkheid van het voorstel van het bevoegd gezag. De commissie beoordeelt per individuele casus of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er sprake is van specifieke persoonlijke omstandigheden die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het advies van de commissie wordt opgevolgd door de politie, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen.
Bent u ermee bekend dat bij de uitvoering van het Stelsel Beroepsziekten en Dienstongevallen Politie de reeds uitgekeerde vergoedingen voor immateriële schade worden verrekend met de materiële restschade waar o.a. (voormalig) politieambtenaren met PTSS recht op hebben?
De (hoogte van de) vergoedingen bij het nieuwe stelsel en op basis van de interne richtlijn en het overgangsbeleid zijn in de meeste gevallen gunstiger voor de betrokkenen dan bij het oude stelsel. Onder het oude stelsel ontvingen de betrokkenen enkel smartengeld. In de berekening van dit smartengeld zijn zowel immateriële als materiële componenten van schade meegenomen.
In het nieuwe stelsel, het overgangsbeleid en onder de interne richtlijn zijn de immateriële en materiële schade uit elkaar gehaald. De betrokkenen ontvangen zuiver smartengeld voor immateriële schade en een vergoeding voor materiële schade. Bij de berekening van de vergoeding voor de materiele schade worden meer componenten meegenomen dan onder het oude stelsel.
In lopende schadezaken (die onder de interne richtlijn worden afgewikkeld) wordt daarom een nieuwe en ruimhartige berekening gemaakt van zowel de immateriële als de materiële schade. Aan deze betrokkene wordt vervolgens een nieuw voorstel gedaan als minnelijke schikking. Aanzien betrokkene onder het oude stelsel al een vergoeding heeft ontvangen en deze vergoeding dezelfde schade betreft, wordt dit bedrag betrokken bij het minnelijke voorstel. Dit doen we ook om rechtsongelijkheid met andere betrokkenen te voorkomen.
De interne richtlijn was tot stand gebracht zonder instemming van de politievakorganisaties. Zij hadden met name bezwaar tegen de wijze waarop het voorstel wordt bepaald die naar hun oordeel onvoldoende concreet is beschreven. Ik ben blij dat met de politievakorganisaties inmiddels een nieuw overgangsbeleid is overeengekomen. Daarbij wordt voor de schade-afwikkeling aangesloten bij de wijze waarop hiermee wordt omgegaan in het nieuwe stelsel. Uitgangspunt blijft dat eerder uitbetaalde bedragen worden betrokken bij de afwikkeling van de schade. Indien betrokkenen zich niet kunnen vinden in het voorstel van de politie, hebben zij de mogelijkheid hun casus voor te leggen aan de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie.
Waarom heeft u gekozen voor deze verrekening?
Ik kan mij voorstellen dat voor sommige betrokkenen de uitkering van het smartengeld die zij ontvingen, op basis van het oude stelsel, hebben ervaren als een erkenning van hun leed en de mentale (en fysieke) schade waar zij mee kampen als gevolg van hun PTSS (of een andere beroepsziekte). En dat het feit dat deze uitkering wordt betroken in het uiteindelijke voorstel wordt ervaren als het intrekken van deze uitkering. Ik betreur dat beeld want het belang van de betrokkene staat voor mij altijd voorop. Om deze reden hoop ik dat de uitleg in de beantwoording van vraag 2 meer helderheid geeft over het betrekken van het smartengeld bij het minnelijke voorstel en dat de betrokkene onder het nieuwe stelsel of op basis van de interne richtlijn ruimhartig wordt gecompenseerd.
Mijn intentie is dat ruimhartig, rechtvaardig en verdedigbaar wordt omgegaan met de vergoeding, dat is wat onze politiemedewerkers verdienen. Politie maakt hiertoe op basis van de contouren van het nieuwe stelsel een ruimhartige inschatting van zowel de materiële schade als het smartengeld. Als die eerder uitgekeerde vergoeding niet zou worden betrokken bij het voorstel zou dat niet uitlegbaar zijn naar andere betrokkenen. Tenzij er sprake is van specifieke omstandigheden die een afwijkende aanpak rechtvaardigen. De Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie is door mijn voorganger ingesteld om hierover een onafhankelijk advies te geven. De commissie beoordeelt per individuele casus of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er sprake is van specifieke persoonlijke omstandigheden die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het advies van de commissie wordt opgevolgd door de politie, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen.
Erkent u dat dit betekent dat politieagenten nu dus praktisch gezien zelf betalen voor psychologische schade die men heeft geleden en nog steeds onder kampen naar aanleiding van hun werk bij de politie?
Ik acht het van belang voor de betrokkenen dat de lopende schadezaken voortvarend en zorgvuldig worden afgehandeld, waarbij gekomen wordt tot een afhandeling die recht doet aan hun situatie op het gebied van benodigde zorg en toegekende aanspraken. De vraag is of alles overziend een redelijk en billijk voorstel wordt gedaan. Om hier een onafhankelijk advies over te krijgen hebben betrokkenen de mogelijkheid hun dossier voor te leggen aan de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie. Die beoordeelt per individuele casus of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er specifieke persoonlijke omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen.
Is de Minister van mening dat dit in lijn is met motie-Helder (Kamerstuk 35 570, nr. 6) waarin de regering verzocht wordt om het smartengeld toegekend in oude PTSS-dossiers niet te verrekenen met materiële restschade?
Het advies van 25 februari 2022 is door het lid Helder onder mijn aandacht gebracht. Daarin stelt de commissie dat verrekening van het eerder toegekende smartengeld strikt juridisch genomen niet is toegestaan, maar dat met wederzijdse instemming van de betrokken partijen hier wel toe kan worden besloten. In een later advies heeft de commissie dit aangevuld en gesteld dat het totaal aan uitkeringen mag worden betrokken in de eindafdoening en van de medewerker mag worden verlangd dat die eerdere aanspraken betrekt bij de vraag of alles overziend een redelijk en billijk voorstel wordt gedaan, gezien het minnelijke, niet strikt-juridische karakter van de eindafdoening.
De afhandeling van de individuele restschadedossiers valt onder de verantwoordelijkheid van de korpschef. Ook in de zaken die worden ingediend bij de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie ben ik als Minister geen partij. De politie heeft mij medegedeeld dat zij de adviezen van de commissie tot op heden heeft opgevolgd. Naar ik heb begrepen heeft dat met twee betrokkenen nog niet tot overeenstemming geleid. Momenteel wordt door de politie bekeken op welke wijze deze dossiers op zorgvuldige wijze alsnog in der minne kunnen worden afgewikkeld, indien betrokkenen hier open voor staan. Betrokkenen staat uiteraard een formele rechtsgang open als zij er in het minnelijke traject niet uitkomen.
Is de Minister bekend met de adviezen van de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie (CARAP) op 25 februari 2022 en 14 maart 2022 waarin het CARAP adviseert om al toegekende smartengeld niet in mindering te brengen op de aan hem uit te keren restschade?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u niet gehandeld in lijn met dit advies?
De Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie deelt haar adviezen enkel met de betrokken partijen. Als Minister ben ik geen partij in de zaken die dienen bij deze commissie. Omdat de adviezen privacygevoelige informatie bevatten over de betrokkenen word ik als Minister door het bevoegd gezag op hoofdlijnen geïnformeerd. Ten behoeve van de beantwoording van uw vragen zijn twee andere adviezen geanonimiseerd met mij gedeeld. Omdat de adviezen van de commissie over individuele casussen gaan, en ik als Minister zoals gezegd daarin geen partij ben, is het niet aan mij om deze adviezen met uw Kamer te delen.
Kunt u met de Kamer de interne correspondentie op het ministerie en de andere adviezen die u heeft gehad naar aanleiding van dit advies delen?
Ik betreur het beeld dat u schetst dat politieagenten, die vaak hun leven en gezondheid op het spel hebben gezet om de samenleving te dienen, het idee hebben dat ze in de steek worden gelaten. Daarvan kan wat mij betreft geen sprake zijn. Integendeel, zij verdienen de zorg die nodig is en een passende vergoeding van hun schade. Ik onderken dat het huidige stelsel minder gericht is op zorg en ondersteuning. Medewerkers hebben aangegeven hierdoor de aandacht en de morele steun van de werkgever te missen. Onder andere om die reden is in het nieuwe stelsel aandacht besteed aan factoren die in het verleden het herstel en de re-integratie van betrokkenen hebben belemmerd en wordt het stelsel verbeterd met de volgende uitgangspunten: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo in de afhandeling en re-integratie bij de politie. Ook de afwikkeling van lopende zaken vindt zoveel mogelijk volgens dezelfde uitgangspunten plaats. Dat past bij een rechtvaardige en verdedigbare benadering. Het streven is de lopende procedures op een snelle en zorgvuldige (informele) wijze af te ronden, zodat betrokkenen een juridische procedure wordt bespaard. Ik wil benadrukken dat vele betrokkenen inmiddels langs deze weg een overeenkomst met de politie hebben kunnen treffen en dat het om enkelen gaat waar dit nog niet lukt. Voor die gevallen heeft mijn voorganger eerdergenoemde commissie ingesteld.
Begrijpt u dat deze gang van zaken op (voormalig)politieagenten, die vaak hun leven en gezondheid op het spel hebben gezet om de samenleving te dienen, overkomt alsof ze in de steek worden gelaten?
De huidige werkwijze leidt mijns inziens tot een ruimhartige en verdedigbare uitkomst, waarbij zoveel mogelijk wordt vooruitgelopen op het nieuwe stelsel. Zoals hierboven genoemd is ook overeenstemming bereikt met de vakorganisaties over nieuw overgangsbeleid. Ook in het overgangsbeleid blijft sprake van het betrekken van eerder uitgekeerde bedragen.
Indien betrokkene het niet eens is met het voorstel van de politie kan de betrokkene zich voor een onafhankelijk advies wenden tot de onafhankelijke Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie die per individuele casus beoordeelt of sprake is van een redelijk en billijk voorstel aan de betrokkene, of dat er sprake is van specifieke persoonlijke omstandigheden die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het advies van de commissie wordt opgevolgd door de politie, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen.
In vrijwel alle gevallen heeft dit geleid tot overeenstemming over het voorstel, in enkele gevallen tot een nader advies van de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie.
Kan de Minister toezeggen dat ze deze situatie rechtzet en reeds uitgekeerde immateriële schade niet verrekend met materiële restschade?
Zie antwoord op vraag 9.
Is de Minister bereid om de gevallen waar dat wel al is gebeurd te rectificeren?
Ik heb geprobeerd de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk te beantwoorden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Het is vanwege de afstemming met verschillende betrokken partijen helaas niet gelukt, mijn excuses hiervoor.
Kunt u deze vragen voor 15 oktober beantwoorden?
De kennelijke aanstaande vrijlating van Appie A |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «vrijlating in zicht voor tot levenslang veroordeelde Appie A.»1 en de podcast «Appie»?
Ja.
Op grond waarvan wordt Appie A. voorbereid op terugkeer in de samenleving? Ligt er een positief advies van het Advies College levenslanggestraften en zo ja, waar is dit op gebaseerd?
Naar aanleiding van jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad (HR) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in 2016 een nieuw beleidskader voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf vastgesteld en met de Tweede Kamer besproken.2 Het beleidskader voorziet in een procedure voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf en biedt mogelijkheden voor de levenslanggestrafte om zich daarop voor te bereiden.
Op grond van dit kader adviseert het Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: ACL) 25 jaar na aanvang van de detentie of de levenslanggestrafte kan worden toegelaten tot de re-integratiefase. Dit doet het ACL bij iedere levenslanggestrafte. Het ACL hanteert hierbij de volgende vier criteria:
Voorafgaand aan de advisering voor het ACL vindt er een uitgebreid onderzoek plaats, waarbij de betrokkene onder meer ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt geplaatst voor ten minste zes weken. Het ACL baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Ook hoort het ACL indien zij dat wensen de slachtoffers en nabestaanden en tot slot de levenslanggestrafte zelf3.
Het ACL brengt vervolgens advies uit aan de Minister voor Rechtsbescherming zodat hij een beslissing kan nemen over het al dan niet toelaten van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase.
In de zaak Appie A. heb ik op basis van een positief advies van het ACL en de hierboven genoemde onderzoeken besloten Appie A. toe te laten tot de re-integratiefase.
Ik benadruk dat mijn besluit tot toelating van Appie A. tot de re-integratiefase los staat van een eventueel besluit tot (ambtshalve)gratieverlening.
Hoe is vastgesteld dat Appie A., zoals ten tijde van de veroordeling, niet meer zou leiden aan grootheidswaanzin en levensgevaarlijk zou kunnen zijn?
Op basis van het huidige beleidskader wordt uiterlijk zes maanden voorafgaande aan het hiervoor genoemde toetsmoment van het ACL een levenslanggestrafte in het PBC geplaatst. Het PBC verricht gedurende tenminste zes weken, maar zoveel langer als nodig, onderzoek, gericht op diagnostiek en risicoanalyse. Daarbij kan onder meer een oordeel worden gegeven over de persoonlijkheidsontwikkeling van de levenslanggestrafte tijdens de detentie. Tevens kan op basis van klinische bevindingen een risico-inventarisatie en een inschatting worden gemaakt van de kans op gewelddadig gedrag.4
Het ACL baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Verder ontvangt het ACL altijd het penitentiair dossier en in voorkomend geval het verpleegdossier.5 Het ACL is bevoegd (verdere) informatie in te winnen en bijstand te vragen van (specifieke) deskundigen.
Waarom vindt u dat Appie A. terug zou moeten keren in de samenleving en dus uiteindelijk vrijgelaten zou moeten worden?
Levenslanggestraften moeten zich conform de (Europese) jurisprudentie kunnen voorbereiden op de herbeoordeling. Op grond van het EVRM is een gevangenisstraf zonder perspectief op vrijlating in strijd met het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3). Om niet zonder perspectief te zijn, moet er uiterlijk 25 jaar na de oplegging van de straf een herbeoordeling plaatsvinden.
Binnen het huidige beleidskader wordt een levenslanggestrafte voorbereid op de herbeoordeling door middel van de procedure bij het ACL.
Het ACL heeft tussen 2018 en heden meerdere (vervolg) adviezen uitgebracht in de zaak Appie A. Het ACL concludeerde dat Appie A. op basis van haar deskundig oordeel en alle uitgevoerde onderzoeken toegelaten kon worden tot de re-integratiefase. Ik heb op basis van het positieve advies besloten Appie A. toe te laten tot de re-integratiefase. Ik vind het in dit stadium nog te vroeg om te spreken over een mogelijke vrijlating.
Bent u voornemens Appie A. gratie te verlenen? Zo ja/nee, waarom?
Het gratieverzoek van Appie A. is een gratieverzoek in het kader van artikel 4, lid 3 van het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften. Daarin staat dat uiterlijk 2 jaar na het uitbrengen van het eerste advies door het Adviescollege, via een ambtshalve gratieverzoek, de mogelijkheid tot gratie moet worden bezien.
Voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte worden de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. Dit is conform artikel 5 van de Gratiewet.
Momenteel bevindt het gratieverzoek van Appie A. zich in deze adviesfase.
Hoe heeft u de positie van de nabestaanden betrokken in uw besluitvorming en vindt u dat de stem van nabestaanden en/of slachtoffers zwaar zou moeten wegen?
De algemene lijn is dat slachtoffers en nabestaanden- voor zover zij traceerbaar zijn – geïnformeerd worden over het adviestraject bij het ACL. Aan hen wordt gevraagd of zij bereid zijn mee te werken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek. Een dergelijk onderzoek vindt plaats door tussenkomst van Slachtofferhulp Nederland. Indien de slachtoffers en nabestaanden dat wensen worden zij door het ACL gehoord in het kader van het eerste advies. De belangen van de slachtoffers en de nabestaanden worden meegewogen bij de toelating van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase. Ook in de zaak Appie A. zijn de slachtoffers en nabestaanden geïnformeerd.
Wat is uw beleid ten aanzien van gratieverleningen, en specifiek bij levenslang, op dit moment precies?
De daadwerkelijke herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf (en eventuele invrijheidstelling) vindt na zevenentwintig jaar detentie plaats via een ambtshalve gratieprocedure. In die procedure staat de vraag centraal of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de levenslanggestrafte hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar re-integratie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel met de strafrechtspleging na te streven doel in redelijkheid meer dient. De rechter brengt daarbij conform de Grondwet en de Gratiewet advies uit, waarna een beslissing wordt genomen door de Kroon, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming. Voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte worden bij de advisering de volgende criteria gehanteerd:
Bij de ambtshalve gratieprocedure informeert het Adviescollege de Minister over de voortgang van de toegekende re-integratieactiviteiten. Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Deze worden meegewogen in het gratiebesluit. Bij het nemen van dat besluit is het advies van de rechter in beginsel leidend.
Het artikel 'Internationale zorgen over vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u zich in de bevindingen die geschetst worden over de stand van zaken omtrent de registratie van onbegeleide Oekraïense vluchtelingenkinderen in Nederland gedurende de eerste maanden van de oorlog? Zo niet, waarom?1
Het artikel waar u naar verwijst, is geschreven over de situatie rond de periode maart 2022.
Kort nadat de eerste amv’s uit Oekraïne naar Nederland kwamen, is afgesproken dat deze amv’s, die arriveerden met een volwassen begeleider die niet de ouder of wettelijk voogd is, bij aankomst door gemeenten gemeld konden worden bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). In de gevallen dat de amv’s uit Oekraïne zonder volwassen begeleider arriveerden, konden deze bij Nidos worden gemeld. Deze afspraken hebben toentertijd tot verwarring geleid, waardoor registratie en monitoring van deze groep niet altijd plaatsvond.
Dit is aanleiding geweest om met betrokken partijen (Ministerie van Justitie en Veiligheid, de RvdK, Nidos en de VNG) de afspraken te herzien. Deze nieuwe procesafspraken zijn in juni jl. gestart. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd middels de verzamelbrief van 8 juli jl.2 De bevindingen uit het artikel worden daarom slechts ten dele herkend.
Volgens de nieuwe procesafspraken dient iedere minderjarige die zonder ouder(s) binnenkomt bij een gemeente te worden aangemeld bij Nidos. Nidos beoordeelt op basis van een intake met de minderjarige (en waar mogelijk met de ouder(s) op afstand) of het aanvragen van tijdelijke voogdij gepast is. Nidos schakelt de RvdK in wanneer een minderjarige bij een gastgezin verblijft. Dit gastgezin wordt vervolgens gescreend door de RvdK.
Erkent de Staatssecretaris dat de registratie van vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne beter op orde is in landen als België, Tsjechië, Frankrijk en Italië, die – in tegenstelling tot Nederland – naast het aantal alleenreizende kinderen ook het gender en de leeftijd registeren? Zo niet, waarom?
Het kabinet onderschrijft het belang van een zo secuur mogelijke identificatie, registratie en opvang van alle personen die uit Oekraïne vluchten op dit moment. Vanwege hun kwetsbaarheid, is dit proces bij kinderen nog meer zwaarwegend.
Zoals bij vraag 1 uitgelegd zijn er nieuwe procesafspraken gemaakt om alleenstaande minderjarige vreemdelingen beter in beeld te krijgen. Hierbij worden ook persoonlijke gegevens geregistreerd. Dit is nodig om een gedegen onderzoek te kunnen doen naar de situatie en eventuele aanvraag van voogdijschap van de minderjarige. Waar dat mogelijk is, kijken we bij het verbeteren van ons proces ook over de grens. In het kader van de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen zijn met name het Solidariteitsplatform en het Blueprint-netwerk, beiden geleid door de Europese Commissie, hiervoor de geëigende kanalen. In deze Europese platforms worden ervaringen, signalen en lessen bij de registratie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen tussen lidstaten uitgewisseld, ook met de in de vraag benoemde lidstaten. In de beantwoording van vraag 10 en 11 ga ik hier nader op in.
Klopt het dat in Nederland geen registratie plaatsvond van de leeftijd en het gender van alleenreizende vluchtende kinderen? Worden deze gegevens nog steeds niet geregistreerd? Zo niet, waarom?
Iedere onbegeleide minderjarige moet gemeld worden bij Nidos. Bij elke melding worden door Nidos verschillende gegevens, waaronder geboortedatum, geslacht, en contactgegevens van het kind, eventuele begeleider en diens ouder(s), geregistreerd.
Klopt het dat Nederland relatief gezien nog altijd weinig vluchtende alleenreizende kinderen registreert in vergelijking met andere Europese lidstaten? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Sinds de bovengenoemde nieuwe procesafspraken zijn ingegaan, zien wij een stijging van het aantal meldingen bij Nidos, en het aantal amv's dat wordt geregistreerd. De meeste minderjarigen die in Nederland aankomen, worden vergezeld door een volwassen begeleider, die vaak in bezit is van notariële aktes waarin de wensen van de ouders voor wat betreft de begeleiding van de kinderen zijn opgenomen. Op die manier is de begeleiding en verzorging van de minderjarige in Oekraine al geformaliseerd. Hierop wordt bij de beantwoording van vraag 8 en 9 uitgebreider ingegaan.
Klopt het dat zij alleen worden geregistreerd wanneer zij zichzelf melden? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat mensenhandelaren de weg naar registratie voor deze groep belemmeren?
Iedere minderjarige die zonder ouder(s) binnenkomt bij een gemeente moet worden gemeld bij Nidos. Wij zien dat meldingen via verschillende kanalen binnenkomen, zowel vanuit de begeleider van de minderjarige als gemeente ambtenaren. Uitgangspunt is dus signalering vanuit gemeenten, en omgeving. Hiervoor is de handreiking «signaleren van kinderen en jongeren uit Oekraïne» gemaakt. Tot nu toe zijn er geen meldingen binnengekomen van mensenhandel binnen de groep amv's. Verschillende organisaties, waaronder de IND, Rode Kruis, en VluchtelingenWerk, zijn door Nidos geïnformeerd over het aanmeldingsproces. Deze organisaties kunnen ook zelf alleenstaande minderjarigen melden bij Nidos.
Vooralsnog is het beeld dat gemeenten amv's goed signaleren bij aankomst.
Welke concrete acties heeft u ondernomen sinds de aangenomen motie Koekkoek c.s. over gecentraliseerde informatievoorziening over de registratie van onbegeleide vluchtelingenkinderen (Kamerstuk 19 637, nr. 2872)?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan het plan voor gecentraliseerde informatievoorziening en voorlichting over het belang en de noodzaak van de registratie van onbegeleide vluchtelingenkinderen – waar bovenstaande motie om verzoekt – verwacht worden?
Er is uitvoering gegeven aan bovenstaande motie in de verzamelbrief Opvang Oekraïne van 8 juli jl.3
In hoeverre is de juiste kennis en kunde in de gemeenten m.b.t. signalering en begeleiding van alleenreizende kinderen volgens u verbeterd sinds de aangenomen motie Koekkoek c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2872)? Is er sprake van verbetering? Zo ja, hoe meet u dit?
Zoals hierboven is gesteld is er een handreiking «signaleren van kinderen en jongeren uit Oekraïne» gemaakt voor gemeenten. Dit dient hen te helpen bij het signaleren van amv's. Daarbij is volgens de nieuwe procesafspraken het uitgangspunt dat iedere minderjarige die zonder ouder(s) aankomt, ook al is deze vergezeld door een volwassen begeleider, gemeld wordt bij Nidos. Dit heeft ervoor gezorgd dat gemeenten niet meer zelf de afweging hoeven te maken over hoe voogdij is geregeld tussen de persoon met wie de minderjarige reist, en of er dus een onderzoek moet worden ingesteld door de RvdK. De kennis en kunde is hierdoor sec belegd bij Nidos die met een jarenlange ervaring een gedegen afweging kan maken of voogdij nodig is, en of eventuele screening nodig is.
Bij alle meldingen weegt het Nidos zorgvuldig af of een voorziening in de voogdij vanuit Nidos noodzakelijk is. Voor deze afweging verzamelt het Nidos informatie. Deze informatie wordt uitgevraagd bij de melder, de minderjarige, ouders (indien zij te bereiken zijn), en de begeleiders in Nederland. Dit wordt gedaan door professionele, SKJ geregistreerde jeugdbeschermers en zij worden hierin ondersteund door juristen en gedragswetenschappers. Sinds 14 juni is er ook specialistische ondersteuning door Nidos opgezet in de vorm van een Meldpunt waar zowel mensen van buitenaf als intern advies kan worden ingewonnen. Bij twijfel wordt er ook contact gezocht met de Oekraïense autoriteiten in Nederland.
Alle zaken die bij de RvdK liepen zijn onderzocht of afgesloten. Sinds de nieuwe procesafspraken zien we een stijging van het aantal meldingen bij Nidos. Op 19 september jl. gaat dit bij elkaar om 500 meldingen. In 50 zaken is Nidos belast met voogdijschap. Voor ca. 30 minderjarigen loopt nog een verzoek van Nidos aan de rechtbank. Voor ca. 150 minderjarigen is door Nidos het verzoek om te worden benoemd als voogd van de minderjarige niet aangevraagd bij de rechtbank omdat er geen voorziening in de voogdij noodzakelijk was. Daarbij kan worden gemeld dat er tot op heden geen gedwongen voogdijmaatregel is uitgesproken. Voor de overige ca. 270 minderjarigen loopt nog een onderzoek bij Nidos.
Hebben de tot nu toe ondernomen concrete acties geleid tot een stijging in het aantal registraties van het aantal vluchtende, alleenreizende kinderen uit Oekraïne?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u in Europees verband om ervoor te zorgen dat andere lidstaten de registratie van vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne te verbeteren? Kunt u dit onderwerp ter sprake brengen in de volgende Europese Raadsvergadering en de Kamer hierover informeren?
Zoals reeds benadrukt, acht het kabinet het waarborgen van de veiligheid van alleenreizende kinderen die vluchten voor het conflict in Oekraïne van groot belang. Omdat de veiligheid van deze kinderen naast een nationaal vraagstuk ook een Europese dimensie kent, onderschrijft het kabinet het belang van het uitwisselen van best practices en informatie met andere Europese lidstaten op het gebied van registratie. Door de vergaderingen die van hoog tot laag (ambtelijk) niveau plaatsvinden, kan Nederland continu leren van andere landen en bezien of het proces zo optimaal is geregeld. Ook levert Nederland zelf een actieve bijdrage vanuit de ervaringen op nationaal niveau. Zo wordt tijdens bijeenkomsten van het Solidarity Platform, geleid door de Europese Commissie, aandacht besteed aan casuïstiek (bijvoorbeeld verzoeken vanuit de Oekraïense autoriteiten aangaande deze groep) en aan lessen die lidstaten onderling met elkaar kunnen delen. Daarnaast is het onderwerp in de afgelopen maanden ook onderwerp van gesprek geweest tijdens bijeenkomsten van het Integrated Political Response Mechanism (IPCR), momenteel onder leiding van Tsjechië. Tijdens deze bijeenkomsten stond gezamenlijke interactie met de Oekraïense autoriteiten over de aanwezigheid en veiligheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen eveneens centraal. Tot slot deelt het Blueprint-netwerk – dat onder leiding staat van de Europese Commissie en waarin alle lidstaten inclusief de Schengen-geassocieerde landen zijn vertegenwoordigd – elke week de meest actuele kwantitatieve gegevens over registraties van amv’s met elkaar. Nederland levert ook daar een bijdrage aan.
Spreekt u met uw Belgische, Tsjechische, Franse en/of Italiaanse collega’s over mogelijk te nemen maatregelen ter verbetering van de registratie van onbegeleide vluchtende Oekraïense kinderen in Nederland? Zo ja, wat leveren die gesprekken concreet op?
Zie antwoord vraag 10.
Het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening |
|
Ingrid Michon (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministeries laten belangrijkste instrument tegen criminele ondermijning onbenut»?1
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) is een belangrijk instrument om de integriteit van de overheid te beschermen. Bestuursorganen kunnen aan de hand van een zogenoemde Bibob-toets subsidieaanvragen preventief weigeren of reeds genomen subsidiebesluiten in trekken. Er moet daarvoor een ernstig gevaar bestaan dat de subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (art. 3, eerste lid). Daarnaast bestaan voornoemde bevoegdheden indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd, waarbij dan geldt dat de weigering dan wel intrekking slechts plaatsvindt, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen om hun eigen integriteit te beschermen. Gedachte achter deze discretionaire bevoegdheid is dat bestuursorganen zelf het beste kunnen inschatten welk instrument ze wanneer kunnen inzetten. In de praktijk zien we dat met name gemeenten (veelvuldig) gebruik maken van de Wet Bibob, maar dat de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid achterblijft. Dat is een groot aandachtspunt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) gaat met verschillende departementen in gesprek om het gebruik van de Wet Bibob bij de rijksoverheid te stimuleren. Onderdeel daarvan zijn de gesprekken die worden gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Deelt u de mening dat de Wet Bibob (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) erop gericht is om te voorkomen dat de overheid de onderwereld faciliteert, dat door een Bibob-toets uit te voeren op een potentiële subsidieontvanger kan worden nagegaan of niet onbedoeld subsidie wordt verstrekt aan personen met banden met het criminele circuit en dat daarmee de concurrentiepositie van bonafide ondernemers wordt beschermd?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bij een Bibob-onderzoek gesloten bronnen kunnen worden geraadpleegd, zoals gegevens betreffende toezicht, controle en inspectie en justitiële- en politiegegevens, die in controles achteraf niet meer geraadpleegd kunnen worden?
Ja.
Kunt u toelichten hoe vaak de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, de afgelopen drie jaar een Bibob-toets heeft uitgevoerd op een subsidieontvanger? Hoe reflecteert u op dat aantal?
Tussen 2019 en 2022 zijn er in het kader van subsidies geen Bibob-toetsen uitgevoerd door RVO. Wel zijn er door RVO op basis van de Wet Bibob 336 onderzoeken gedaan in verband met de registratie voor het handelen in dierlijke meststoffen. Het Ministerie van EZK is in gesprek met het Ministerie van JenV om te bezien hoe er ook bij subsidieverlening door RVO beter gebruik zou kunnen worden gemaakt van de Wet Bibob.
Zowel RVO als ook UVB hebben bij de subsidieverlening in recente jaren andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Reeds in de ontwikkelingsfase van een subsidieregeling is er aandacht voor het risico op misbruik en de wijze waarop dit risico gemitigeerd kan worden. Daarnaast wordt voorafgaand aan het verstrekken van subsidies door UVB en RVO onderzoek gedaan. De diepgang van dit onderzoek dient op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (USK) en het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS) in verhouding te staan tot de hoogte van het subsidiebedrag. Tot slot vinden achteraf controles plaats gebaseerd op Europese en/of nationale wet- en regelgeving. De uitvoering door RVO en UVB hiervan staat onder controle van onafhankelijke controlerende instanties als de Accountantsdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en, in het geval van Europese subsidies, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.
Deelt u de mening dat toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf geen adequate vervanging kan zijn van toepassing van een Bibob-toets vooraf om de doelen van de wet Bibob te bereiken?
Ja, een Bibob-toets en toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf zijn twee verschillende zaken. Met de Wet Bibob wordt de integriteit van betrokken personen bij een subsidie onderzocht. Bij een subsidiecontrole achteraf wordt gekeken of de verstrekte subsidie doelmatig en rechtmatig is besteed, waarbij dan overigens ook integriteitskwesties naar voren kunnen komen. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de controles van RVO en UVB zich niet enkel beperken tot controles achteraf. Gedurende het gehele subsidieproces vinden controles plaats teneinde misbruik te voorkomen en ontdekken. Bij het vaststellen van misbruik wordt opgetreden.
Hoe reflecteert u op het feit dat een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, Uitvoering van Beleid SZW, de afgelopen drie jaar op geen enkele subsidieontvanger een Bibob-toets heeft uitgevoerd?
In tegenstelling tot de berichtgeving in de media heeft UVB in het jaar 2021 geen 2 miljard euro aan subsidie verstrekt maar circa 200 miljoen waarvan circa de helft aan publieke partijen en de andere helft aan private organisaties. De afgelopen drie jaar is door UVB bij verstrekking van die subsidies geen gebruik gemaakt van de Wet Bibob. Dat is een aandachtspunt. SZW beziet of dit anders zou moeten.
UVB heeft de afgelopen jaren wel andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies bij de subsidieverlening tegen te gaan. Daarvoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 4.
Hoe vaak hebben RVO en Uitvoering van Beleid SZW de afgelopen drie jaar tips ontvangen van andere organisaties of personen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob? Indien deze zijn ontvangen, kunt u toelichten wat met deze tips is gedaan?
UVB heeft de afgelopen drie jaar geen tips ontvangen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob. Voor RVO geldt dat in de periode 2019 tot en met 2022 drie tips ontvangen zijn in het kader van de Wet Bibob. Het ging hierbij in één geval om een tip in het kader van de SDE++2 en in twee gevallen in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Bij dergelijke tips laat RVO door de subsidieaanvrager het Bibob-vragenformulier invullen met betrekking tot subsidiebeschikkingen, welk is vastgesteld op grond van artikel 7a van de Wet Bibob. Mede aan de hand van de antwoorden wordt bezien of een beslissing kan worden genomen over de aanwezige risico’s. In die gevallen kon daarover een oordeel worden gegeven en was geen verder advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) nodig.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft richting andere overheden bij het bevorderen van integriteit en dat oproepen aan gemeenten om de Bibob-toets te gebruiken krachtiger zijn als deze voorbeeldrol goed wordt ingevuld?
Ja.
Hoe reflecteert u, in het licht van het bovenstaande, op het feit dat de deze Bibob-toets nauwelijks door de rijksoverheid wordt ingezet bij het verstrekken van nationale subsidies en EU-subsidies? Welke risico’s brengt dat met zich mee ten aanzien van de bestemming subsidiegeld?
Het doel van de Wet Bibob is om de eigen integriteit te beschermen van de overheid en om te voorkomen dat door subsidieverstrekking onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Er zijn meerdere instrumenten die bijdragen aan dat doel, maar de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid verdient meer aandacht. Het Ministerie van JenV voert Rijksbreed gesprekken om de inzet van de Wet Bibob te stimuleren, waaronder ook met de Ministeries van SZW en EZK. Los van de Wet Bibob zijn er ook nog andere instrumenten die de rijksoverheid voorafgaand aan, tijdens en na de verstrekking van een subsidie, kan toepassen om de risico’s op misbruik van overheidsgeld zo veel als mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te bevorderen dat de rijksoverheid, in het bijzonder de RVO en Uitvoering van Beleid SZW, bij het verlenen van subsidies gebruik van de Wet Bibob beleidsmatig beter zullen verankeren opdat hier frequenter gebruik van zal worden gemaakt?
Er kan worden opgemerkt dat de Wet Bibob bestuursorganen een discretionaire bevoegdheid geeft die een bestuursorgaan de mogelijkheid geeft om de wet in te zetten. Bovendien is toepassing van de Wet Bibob geen doel op zich. Echter is het in beginsel belangrijk dat ook diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de wet effectief in (kunnen) zetten. Daar kan winst behaald worden. Zoals in de beantwoording op vraag 9 aan de orde is gekomen worden door het Ministerie van JenV momenteel gesprekken gevoerd met de Ministeries van SZW en EZK om daar stappen in te zetten.
Bij de gesprekken zullen geen vertegenwoordigers van de RIEC’s en het LIEC worden betrokken, aangezien zij voor de uitvoering van de Wet Bibob bij landelijke organisaties geen rol hebben. Wel zal het LBB daarvoor worden uitgenodigd. Voorts is tijdens de wetsbehandeling van de tweede tranche van de Wet Bibob de noodzaak om de RVO toe te voegen als informatieleverancier aan artikel 27 Wet Bibob niet gebleken (Kamerstukken 2021/22, 35 764, nr. 6, blz. 28–29).
Zijn RVO en Uitvoering van Beleid SZW adequaat toegerust om de nieuwe bevoegdheden in de Wet Bibob (tweede tranche, Stb. 2022, nr. 304) vanaf 1 oktober 2022 goed te kunnen uitvoeren? Welke stappen zijn er reeds gezet bij deze organisaties om een goede implementatie van de wet te bevorderen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gesprek gaan met het Landelijk Bureau Bibob en het RIEC-LIEC over hoe RVO en Uitvoering van Beleid SZW de Wet Bibob effectiever kunnen gebruiken en kunt u hierbij ook de wens van het RIEC-LIEC betrekken ten aanzien van opname van de RVO als informatieleverancier in artikel 27 van de Wet Bibob?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Kamer voor de inwerkingtreding van de tweede tranche Bibob wederom te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid bij subsidieverlening?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid. Dat zal echter niet lukken voor de inwerkingtreding van de tweede tranche van de Wet Bibob op 1 oktober van dit jaar. Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 wordt u geïnformeerd.
De opvangcrisis |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat de situatie in Ter Apel volstrekt uit de hand is gelopen vanwege de grote aantallen asielzoekers die buiten de poort verblijven en de toenemende onveiligheid?1
De situatie op en om het aanmeldcentrum in Ter Apel is al lange tijd zeer schrijnend. Met de afspraken die eind augustus zijn gemaakt2 proberen wij, in nauwe samenwerking met de verschillende gemeenten en veiligheidsregio’s, de situatie beheersbaar te krijgen en de crisis op de lange termijn het hoofd te kunnen bieden. De afgelopen tijd verbleven er dan ook geen grote aantallen asielzoekers buiten de poort. Desondanks blijft de opvangsituatie onverkort kritisch en is het vrijwel elke dag onzeker of elke asielzoeker een dak boven zijn hoofd heeft. De nood is heel hoog.
Deelt u de mening dat deze opvangcrisis wordt veroorzaakt door eerdere sluiting van opvangplekken, tekortschietende financiering, trage procedures en een falend terugkeerbeleid?
Er is een aantal belangrijke oorzaken voor de huidige crisis, waarbij er een schrijnend tekort aan geschikte opvangplekken voor asielzoekers is. Ten eerste is het aantal opvangplekken na de piek van 2016 afgeschaald, cf. de huidige systematiek waarbij het COA voornamelijk wordt gefinancierd per beslapen bed. Ten tweede is het aantal asielzoekers dat in Nederland asiel aanvraagt hoger dan in 2021. Dat is deels te verklaren door het opheffen van de reisbeperkingen die lange tijd golden vanwege het coronavirus. Daarnaast kunnen gemeenten niet genoeg woningen vinden voor asielzoekers met een verblijfsvergunning, waardoor er te weinig plekken vrijkomen in de opvangcentra. Ook de achterstanden bij de IND dragen bij aan het probleem.
Deelt u de mening dat de tijd van adhoc-maatregelen voorbij is en dat het tijd wordt voor structurele oplossingen? Zo ja, waarom moet dit zo lang duren?
Ja. Om die reden kijken we in de brief van 26 augustus jl. naar manieren om op de lange termijn uit de crisis te kunnen komen én blijven.
Deelt u de mening dat vluchtelingen die recht hebben op asiel eerlijk over Nederland moeten worden verdeeld en dat mensen die geen recht hebben op asiel zo snel mogelijk moeten terugkeren?
Ja.
Indien u deze mening deelt, waarom confronteert u de plaats Albergen met 3500 inwoners dan plotsklaps en exclusief met de komst van 300 asielzoekers, zonder enige inspraak?
Sinds april is op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen over de mogelijke opvang van asielzoekers in Hotel ’t Elshuys in Albergen. Na verschillende contactmomenten volgde begin juni op bestuurlijk niveau bericht van COA richting de gemeente over het voornemen van het COA om het hotel te kopen. Daarbij heeft het COA het aanbod gedaan om in het hotel ook ruimte te maken voor de opvang van de aan de gemeente gekoppelde statushouders. Bij de gemeente was bestuurlijk echter alleen draagvlak voor kleinschalige huisvesting van statushouders en niet voor de opvang van asielzoekers. Er is gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten, en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium voor deze locatie nader onderzocht zou worden. Na de collegevergadering van 21 juni heeft het college van Tubbergen richting het COA aangegeven niet te zullen meewerken. Op 12 augustus hebben het COA en de eigenaresse van het hotel de koopovereenkomst gesloten voor hotel ’t Elshuys. Op 2 september zijn de gemeente Tubbergen, het COA en het Rijk tot gezamenlijke afspraken gekomen over de opvang van maximaal 150 asielzoekers in het voormalige hotel ’t Elshuys in Albergen. Deze afspraken zijn neergelegd in een overeenkomst dd. 19 september 2022 waarin tevens is overeengekomen dat de gemeente de vergunningsaanvraag van het COA in behandeling neemt. De reguliere procedure, inclusief openbaarmaking, wordt daarmee gevolgd. Het AZC blijft maximaal voor twee periodes van vijf jaar open. Na de eerste vijf jaar vindt evaluatie plaats waarna verlenging van nog eens vijf jaar wordt afgesproken of stopzetting plaats vindt.
Deelt u de mening dat een eerlijke en evenredige verdeling van vluchtelingen over kleinschalige locaties in heel Nederland (alsmede het aanpakken van de onveiligheid en een daadkrachtig terugkeerbeleid) op veel meer draagvlak kan rekenen dan «hapsnap» locaties aanwijzen waarbij grote onrust onder bewoners ontstaat?
Ik deel de mening dat asielopvang eerlijk en evenredig over het land moet worden verdeeld. Om in te kunnen spelen op veranderende instroom hebben het rijk, de provincies, het COA en de VNG afspraken gemaakt in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen. Op 26 augustus jl. is afgesproken hier versneld uitvoering aan te geven, inclusief uitbreiding van duurzame (kleinschalige) (nood)opvanglocaties aan de hand van de vastgestelde verdeelsleutel en vier gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties3. Desalniettemin zijn er op diverse plekken in Nederland grootschalige locaties die goed functioneren, ook naar tevredenheid van de omgeving.
Bent u bereid de SP-voorstellen voor een eerlijke verdeling van vluchtelingen over te nemen? Zo ja, gaat u voortaan rekening houden met inwonertal en draagvlak en maakt u werk van kleinschalige locaties?2
Ik heb kennisgenomen van de voorstellen en herken meerdere elementen die ook worden betrokken bij het aangekondigde wetsvoorstel dat een wettelijke taak creëert voor gemeenten om asielopvang te realiseren. De inzet van het kabinet is om tot een evenwichtige verdeling van opvangplaatsen en opvangvoorzieningen over Nederland te komen. Ik verwijs uw kamer voorts naar het wetsvoorstel dat naar verwachting in oktober in consultatie gaat.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende debat over de opvangcrisis?
Helaas is het niet gelukt de vragen voor het vorige debat over de opvangcrisis te beantwoorden. Hiervoor mijn welgemeende excuses.
Het bericht 'Asielchaos zet politie klem' |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Asielchaos zet politie klem»?1
Ja.
Waarom moet de politie-eenheid Amsterdam 10% van de beschikbare capaciteit bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel afstaan voor een probleem dat is veroorzaakt door uw regering?
Als gevolg van het gebrek aan opvang in Ter Apel zijn asielzoekers naar noodopvanglocaties elders in Nederland gebracht. Alleen asielzoekers die al geïdentificeerd zijn in Ter Apel zouden naar een noodopvanglocatie gebracht mogen worden. Het COA heeft echter een aantal asielzoekers, die nog niet waren geïdentificeerd ook naar noodopvanglocaties gestuurd. Het is van belang dat deze asielzoekers alsnog geïdentificeerd worden. De eenheden Noord-Nederland (Ter Apel) en Brabant-Oost (Budel) hebben niet voldoende capaciteit om de ontstane achterstand weg te werken. Daarom zijn eenheden uit de rest van Nederland gevraagd tijdelijk bijstand te leveren. Deze bijstand wordt afgeschaald zodra de achterstanden met identificatie zijn weggewerkt.
Beseft u dat dit ten koste gaat van de aanpak van mensenhandel, overlastgevende gelukszoekers en de beschikbaarheid van de politie voor de gewone burgers?
De inzet van AVIM-personeel in Ter Apel en Budel uit andere eenheden betreft een tijdelijke situatie. Dit kan inderdaad invloed hebben op de overige werkzaamheden van AVIM, zoals de toezicht- en handhavingstaken in het kader van de Vreemdelingenwet en deelname in verschillende overleggroepen. De AVIM-taken in het kader van de bestrijding van mensenhandel worden hierbij zoveel mogelijk ontzien.
Beseft u dat de politie-eenheid Amsterdam al 350 mensen tekort komt en deze taken er niet ook nog bij kunnen aangezien je mensen niet tot het oneindige kunt uitrekken? Zo ja, waarom is deze volstrekt verkeerde keuze dan gemaakt, ofwel waarom wordt de veiligheid van de burgers in Nederland en het welzijn van de politieagenten enerzijds ondergeschikt gemaakt aan het dweilen met de kraan open door de asielinstroom geen strobreed in de weg te leggen?
Ik realiseer mij zeer wel dat we veel van politiemensen door heel Nederland vragen en dat zij zich elke dag enorm inzetten voor de veiligheid van iedereen. De identificatie van asielzoekers is van groot belang om de asielaanvraag zo spoedig mogelijk af te handelen.
Kunt u uitleggen wat dit voor gevolgen heeft voor de veiligheid in Nederland in zijn geheel, aangezien deze problemen ook bij meerdere andere politie-eenheden spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de asielinstroom per gisteren een halt wordt toegeroepen door de grenzen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de opvangcrisis en de grote druk op het aanmeldcentrum in Ter Apel heeft het kabinet besloten om maatregelen te treffen. Om uit de crisis te komen en te blijven wordt integraal over de gehele keten gewerkt aan het (tijdelijk) beperken van de instroom en het versnellen van de doorstroom en uitstroom. De maatregelen aangaande het tijdelijk beperken van de asielinstroom betreffen het beperken van nareizigers en het tijdelijk niet hervestigen van nieuwe personen onder de EU-afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Voor meer informatie omtrent deze maatregelen verwijs ik u naar de brief die hierover aan uw Kamer gestuurd is.2
Zoals bekend is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen duurzame oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het sluiten van de grenzen zou bovendien zeer ongewenste gevolgen hebben voor Nederlandse ondernemers, die baat hebben bij onze open economie.
Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel. Samen met organisaties in de migratieketen, gemeenten, politie en het OM wordt continu ingezet om de aanpak te versterken. In dat verband heeft het Kabinet structureel 45 miljoen beschikbaar gesteld om de aanpak van overlast te intensiveren.3 Onderdeel van deze versterkte aanpak is de aanstelling van een Coördinator Nationale Aanpak Overlast om ervoor te zorgen dat crimineel gedrag en overlast van vreemdelingen middels dossieropbouw en een strafrechtelijke, repressieve aanpak nog effectiever wordt. Hierover is uw Kamer op 16 september jl. geïnformeerd.4 Daarnaast zijn de middelen ter beschikking gesteld voor opvanglocaties voor kansarme asielzoekers en voor intensivering van terugkeer van overlastgevende asielzoekers door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). De inzet van deze middelen wordt momenteel verder uitgewerkt.
Mocht u daarbij verwijzen naar verdragen, bent u bereid die verdragen dan opzij te leggen met het argument dat uw regering ook (grond)wettelijke verplichtingen heeft voor wat betreft de veiligheid en het welzijn van alle burgers in Nederland in het algemeen en de politieagenten in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.