Het bericht dat er toch weer jeugddelinquenten geplaatst worden in Cadier en Keer |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het plaatsen van jeugddelinquenten in Cadier en Keer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De geschetste gang van zaken in het artikel is echter onjuist. In het artikel wordt de suggestie gewekt dat jeugdigen op strafrechtelijke titel in een civiele gesloten jeugdhulpinstelling zijn geplaatst. Dit klopt niet. Voor de plaatsing in de gesloten jeugdhulp is altijd een afzonderlijke (civielrechtelijke) machtiging van de kinderrechter vereist.2 Daarmee is in de wettelijke systematiek uitgesloten dat een plaatsing in de gesloten jeugdhulp uitsluitend het gevolg is van een strafrechtelijke veroordeling. Verder kan ik zoals bekend niet ingaan op individuele casussen.
Bent u het eens met de stelling van de bestuurder van Via Jeugd dat criminele jongeren andere kwetsbare jongeren binnen de gesloten jeugdzorg beïnvloeden met crimineel gedachtegoed?
In het jeugdstrafrecht geldt als uitgangspunt dat jeugdigen worden behandeld en hulp krijgen die nodig is om aan een gunstige ontwikkeling bij te dragen. Daarom is het denkbaar dat jeugdigen die zijn veroordeeld en jeugdigen die niet zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, bij een zorgaanbieder gezamenlijk worden behandeld. Bijvoorbeeld omdat een (civielrechtelijke) plaatsing in een jeugdhulpinstelling naast een strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd of omdat het meewerken aan de ingezette (civiele) jeugdhulpverlening onderdeel is van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. Ook jeugdigen die veroordeeld zijn voor een strafbaar feit kunnen de hulp nodig hebben die in een gesloten jeugdhulpinstelling geboden wordt. In een gesloten jeugdhulpinstelling verblijven jeugdigen met een diversiteit aan problematiek en achtergronden op basis van een civiele titel. Dat brengt het risico met zich mee dat zij elkaar negatief beïnvloeden. Dat geldt niet alleen voor beïnvloeding met crimineel gedachtengoed, maar ook bijvoorbeeld verslavingsproblematiek. Jeugdhulpinstellingen beschikken echter over de kennis voor het bieden van een positief en veilig leefklimaat en hun medewerkers zijn toegerust in het hanteren van groepsdynamische processen.
Kunt u uiteenzetten waarom de vier Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (KVJJ) in Nederland niet op volledige capaciteit draaien?
Zoals ik eerder in antwoord op schriftelijke Kamervragen van de leden Mutluer en Raemakers met uw Kamer heb gedeeld, is de gemiddelde bezetting van de vijf Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (hierna: KVJJ’s) momenteel laag.3 De toeleiding naar de KVJJ’s verloopt nog niet goed, waardoor deze mogelijkheid nog onderbenut wordt. Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten en daarmee het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jeugdigen te realiseren. De Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) is continu met ketenpartners in gesprek om de bekendheid van de KVJJ te vergroten en knelpunten weg te nemen. Daarnaast zijn onlangs de plaatsingscriteria herijkt, en deze worden op dit moment door DJI geïmplementeerd. In de monitor van de KVJJ wordt de organisatie van de KVJJ’s momenteel onderzocht. Tevens wordt geïnventariseerd hoe groot de potentiële doelgroep voor deze modaliteit in de praktijk is. De resultaten hiervan worden uiterlijk in juni 2023 verwacht.
Kunt u uiteenzetten wanneer het risico te hoog wordt geacht om criminele jongeren niet in een KVJJ te plaatsen maar in de gesloten jeugdzorg, zoals in het geval van Cadier en Keer?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welk wettelijk kader het meest passend is voor de jeugdige en zijn problematiek. Jeugdigen worden niet op basis van een strafrechtelijke titel in een (civiele) gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst. Aan de hand van landelijk vastgestelde criteria wordt getoetst of plaatsing in een KVJJ passend is. Indien plaatsing in een KVJJ niet passend wordt geacht zal de jeugdige geplaatst worden in een Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI). Plaatsing in een gesloten jeugdhulpinstelling vormt geen een-op-een alternatief voor plaatsing in een JJI of een KVJJ.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke situatie is dat criminele jongeren worden samengevoegd met kwetsbare jongeren binnen de gesloten jeugdzorg? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke maatregelen zowel op korte als lange termijn genomen zullen worden om het aantal criminele jongeren, die niet thuishoren in de jeugdzorg/gesloten jeugdzorg, een alternatieve plek te bieden?
Laat ik vooropstellen dat het in de wettelijke systematiek is uitgesloten dat een plaatsing in een gesloten jeugdhulpinstelling uitsluitend het gevolg is van een strafrechtelijke veroordeling. Zoals hiervoor vermeld is het echter denkbaar dat jeugdigen die zijn veroordeeld en jeugdigen die niet zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, bij dezelfde zorgaanbieder gezamenlijk worden behandeld. Medewerkers binnen de gesloten jeugdhulp beschikken over de kennis en kunde om jeugdigen met een diversiteit aan problematiek en achtergronden te behandelen. Het hanteren van groepsdynamische processen en het bieden van een positief en veilig leefklimaat is hier een belangrijk onderdeel van.
Deelt u de stelling dat jongeren die blijkbaar voldoen aan de voorwaarden om in een jeugdzorginstelling opgenomen te worden op een enkele uitzondering na ook zouden moeten voldoen aan de voorwaarden om opgenomen te worden in een KVJJ?
Nee, deze stelling deel ik niet. Plaatsing in een (gesloten) jeugdhulpinstelling of een KVJJ vindt plaats vanuit verschillende kaders, respectievelijk het jeugdbeschermingskader (civielrechtelijk) en het strafrechtelijk kader.
Een jeugdige wordt in een gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en als de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Binnen de gesloten jeugdhulp ligt de nadruk op bescherming, zorg en behandeling. Plaatsing in een KVJJ vindt plaats op grond van voorlopige hechtenis of (de laatste fase van) een straf of maatregel waarbij de nadruk ligt op krachtige correctie voor een jeugdige en het voorkomen van recidive. Hoewel de problematiek van jeugdigen in een gesloten jeugdhulpinstelling en in een KVJJ vaak vergelijkbaar is, zijn de overwegingen van de rechter voor plaatsing van de jeugdige dus anders.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat jeugddelinquenten eerst worden doorverwezen naar een KVJJ voordat zij worden overgeplaatst naar een jeugdzorginstelling?
Zoals hiervoor genoemd vindt plaatsing in een (gesloten) jeugdhulpinstelling of een KVJJ plaats vanuit verschillende kaders. Zoals ik heb aangegeven, kan het echter zo zijn dat jeugdigen van wie de voorlopige hechtenis geschorst is onder voorwaarden of jeugdigen die een voorwaardelijke straf of maatregel opgelegd hebben gekregen in een civiele (gesloten) jeugdhulpinstelling terechtkomen. Indien er al sprake is van een civiel kader, kan de rechter in de bijzondere voorwaarden opnemen dat de jeugdige moet meewerken aan de ingezette (civiele) jeugdhulpverlening. In sommige gevallen betreft dit terugplaatsing naar een gesloten jeugdhulpinstelling. Plaatsing in het strafrechtelijke kader en het civiele kader zijn dan achtereenvolgend, als de rechter dit in het belang van de jeugdige noodzakelijk vindt.
Kunt u cijfermatig uiteenzetten om hoeveel jongeren en (gesloten) jeugdzorginstellingen het gaat waar jeugddelinquenten in een jeugdzorginstelling zitten vanwege een tekort aan jeugdgevangenissen?
Deze cijfers heb ik niet omdat de geschetste gang van zaken niet aan de orde is. Het is aan de rechter te bepalen wat in het belang is van de jeugdige en de samenleving en om te beslissen of vrijheidsbeneming in strafrechtelijk kader aan de orde is. Ik kan hier niet op interveniëren. Echter, plaatsing in een civiele (gesloten) jeugdhulpinstelling is nooit uitsluitend het gevolg van een strafrechtelijke veroordeling. Dit is in de wettelijke systematiek uitgesloten. Het is niet voorgekomen dat er voor een jeugdige geen plek was voor tenuitvoerlegging van de straf en er is geen reden om aan te nemen dat dit in de toekomst nodig is.4
Kunt u aangeven hoeveel criminele jongeren worden ondergebracht in jeugdzorg/gesloten jeugdzorginstellingen, vanwege het tekort aan plek binnen een jeugdgevangenis?
Zie antwoord vraag 8.
Welke ondersteunende maatregelen gaat u nemen om gesloten jeugdzorginstellingen te ondersteunen wanneer zij criminele jongeren binnen krijgen om te voorkomen dat andere jongeren in de instelling ook het criminele pad opgaan?
Zoals hiervoor beschreven worden jeugdigen nooit op basis van een strafrechtelijke titel in een (civiele) gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst. Daarbij beschikken medewerkers binnen de gesloten jeugdhulp over de kennis en kunde om jeugdigen met een diversiteit aan problematiek en achtergronden te behandelen.
Hoe zijn de contra-indicaties voor KVJJ’s opgesteld en is recent gekeken of deze tegen het licht gehouden kunnen worden, gelet op de positieve ervaringen en lage bezetting van KVJJ’s?
In april 2021 zijn de herziene landelijke plaatsingscriteria voor de KVJJ’s vastgesteld en is afgesproken dat deze periodiek worden geëvalueerd. Deze criteria zijn leidend voor plaatsing in een KVJJ en gelden voor alle locaties. Ze zijn leidend voor de keten, maar ook voor de plaatser (DJI, die namens mij plaatst).
Onlangs zijn de plaatsingscriteria, op basis van ervaren knelpunten en in samenspraak met de ketenpartners, herijkt.5 De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de eerdere criteria zijn dat veel criteria van een harde vaststaande indicatie naar een te wegen criterium zijn veranderd. Door meer factoren in samenhang af te wegen, ontstaan meer mogelijkheden voor maatwerk. De herziene plaatsingscriteria worden in het huidige kwartaal geïmplementeerd. Ik verwacht dat dit op korte termijn bijdraagt aan het verbeteren van de toeleiding naar de KVJJ.
Heeft de voor vorig najaar aangekondigde herijking van de plaatsingscriteria van KVJJ’s plaatsgevonden en wat zijn daarvan de resultaten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke acties zijn er ondernomen om er zorg voor te dragen dat plaatsingscriteria op uniforme wijze worden geïnterpreteerd?
De plaatsingscriteria worden met de keten periodiek tegen het licht gehouden. Tevens is DJI doorlopend met de keten in gesprek over de (interpretatie van de) plaatsingscriteria.
Welke doelen met welke deadlines worden door u gesteld ten aanzien van het gebruik van KVJJ’s waarvan het gebruik dit moment minder is dan gewenst, omdat het nog een relatief nieuwe manier van werken is?
Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten, om zo het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jeugdigen te realiseren. Op dit moment ben ik in afwachting van de resultaten van de monitor KVJJ waarin de organisatie en grootte van de potentiële doelgroep van deze modaliteit onderzocht wordt. De resultaten van deze monitor worden uiterlijk in juni 2023 verwacht. Aan de hand van deze resultaten zal ik beoordelen of er aanvullende maatregelen nodig zijn en uw Kamer hierover informeren.
Het bericht ‘Aboutaleb: ‘Jonge drugsuithaler is meer gebaat bij gedwongen opvang in gesloten instelling dan met een taakstraf’’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb: «Jonge drugsuithaler is meer gebaat bij gedwongen opvang in gesloten instelling dan met een taakstraf»»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam dat minderjarigen een meer passende straf zouden moeten krijgen als ze met drugs worden betrapt dan het opgelegd krijgen van een taakstraf, omdat dit zou leiden tot een grote kans op recidive?
Wij zijn het met burgemeester Aboutaleb eens dat het van groot belang is dat minderjarigen die betrapt worden met drugs, een passende straf moeten krijgen om recidive te voorkomen. Het uitgangspunt is dat minderjarige uithalers via het jeugdstrafrecht worden berecht. In alle gevallen brengt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) een advies uit over de persoon van de verdachte. Daarvoor wordt onder andere een risicotaxatie opgesteld, waarin een inschatting wordt gemaakt van de kans op herhaling en wordt geadviseerd welke straf een positieve gedragsbeïnvloeding kan hebben om de kans op herhaling te verkleinen. Binnen het jeugdstrafrecht bestaan verschillende mogelijkheden voor het opleggen van een passende straf. Dat kan jeugddetentie zijn, maar ook een taakstraf behoort tot de mogelijkheden of een combinatie van een (deels) voorwaardelijke sanctie met voorwaarden als jeugdreclasseringsbegeleiding of een locatieverbod. Uit een meta-analyse onderzoek blijkt overigens dat de recidive bij jeugdigen die een taakstraf opgelegd hebben gekregen lager is dan bij een vrijheidsbenemende staf.2 Het is aan de rechter om in individuele gevallen een goede afweging te maken. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en is altijd sprake van maatwerk. Naast het strafadvies kan de RvdK bijvoorbeeld ook opvoedingsondersteuning of gezinstherapie adviseren. Voorts biedt het adolescentenstrafrecht in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid om 16- en 17-jarigen volgens het volwassenenstrafrecht te berechten.
Bent u het met de stelling eens dat naast taakstraffen ook straffen als onderwijs achter gesloten deuren of opvoedingsondersteuning voor de ouders van deze minderjarigen effectief kunnen zijn om minderjarige drugsuithalers uit de criminaliteit te halen en te houden? Zijn hier onderzoeken naar gedaan?
Er zijn diverse mogelijkheden om jeugdigen, als onderdeel van een straf, onderwijs te laten volgen. In een justitiële jeugdinrichting zijn jeugdigen verplicht om het dagprogramma te volgen dat bestaat uit het volgen van onderwijs, hetzij andere activiteiten in het kader van de pedagogische vorming (bijvoorbeeld arbeid). In een kleinschalige voorziening justitiële jeugd kunnen jeugdigen buiten de inrichting onderwijs volgen. Daarnaast kan de rechter het volgen van onderwijs afdwingen door middel van een gedrag beïnvloedende maatregel, waarbij het volgen van onderwijs wordt opgelegd, of op grond van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling (door het verplicht stellen van het hebben van een zinvolle dagbesteding). Tot slot zijn er diverse leerstraffen die de rechter op kan leggen gericht op het trainen van vaardigheden van jeugdigen, bijvoorbeeld het omgaan met boosheid of sociale vaardigheden.
Wij zien de noodzaak om ouders te betrekken bij het voorkomen van strafbaar gedrag van hun kinderen. Er is eerder een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden hiertoe, waarbij is gekeken naar zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke maatregelen, en waarin ook een beschouwing is opgenomen van de juridische mogelijkheden in Groot-Brittannië. Hierover is uw Kamer in 2021 geïnformeerd. In Groot-Brittannië zijn met het aanbieden van opvoedondersteuning aan ouders relatief goede ervaringen opgedaan, waarbij opvoedondersteuning in een vrijwillig kader de voorkeur heeft en in de praktijk betere resultaten boekt dan opvoedondersteuning in gedwongen kader. Opvoedondersteuning in vrijwillig kader is sinds kort in Nederland beschikbaar in de vorm van het Halt-traject «Ouders aan zet».
Welke maatregelen worden op dit moment concreet genomen om te voorkomen dat jongeren de criminaliteit worden ingezogen?
Om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen de (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit worden ingezogen, zetten wij – samen met de gemeenten, departementen en andere partners – fors in op Preventie met gezag.
Dat doen we enerzijds door jongeren structuur en perspectief te bieden, zodat het aantrekkelijker is om op het rechte pad te blijven of om hun crimineel leven achter zich te laten. Anderzijds grijpen we ook in als jongeren dreigen af te glijden, stellen we grenzen aan risico- en crimineel gedrag en corrigeren we wanneer die grens wordt overschreden.
Hiervoor is vanaf 2025 structureel 143 miljoen beschikbaar. De middelen worden gericht ingezet, in wijken waar de problematiek het hevigst is. De aanpak bestaat uit drie pijlers: een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak jeugdcriminaliteit; een aanvullende flexibele aanpak met inzet van kansrijke en effectieve interventies in aanvullende gebieden en gemeenten; versterking van de jeugdstrafrechtketen.
Met de gebiedsgerichte aanpak zetten wij in op 20 gebieden waar de problematiek het grootst is, waaronder in Rotterdam-Zuid. De aanpakken van de 20 gebieden zijn aangepast op de lokale situaties. Zoals de burgemeester zelf aangeeft in het interview bieden we deze jongeren enerzijds een positief en aantrekkelijk toekomstperspectief, door te investeren in bijvoorbeeld jongerenwerk, de inzet van gemeentelijke toezichthouders (Jeugd BOA’s) die samenwerken met de wijkagent, begeleiding naar opleiding of werk en in te zetten op bewezen effectieve gedragsinterventies.
Anderzijds versterken we de justitiële functie in de wijk. Dit doen we door te investeren in meer zichtbaar formeel gezag, juist in die kwetsbare wijken. Voorbeelden hiervan zijn extra politiecapaciteit en wijkrechtspraak. Op deze manier kan het formeel gezag beter aansluiten bij de lokale behoeften en wordt de uitoefening van de justitiële functie juist in deze wijken effectiever en zichtbaarder, bijvoorbeeld doordat de reclassering beter samenwerkt met school, gemeente en de directe omgeving van de jongere. Zo wordt crimineel gedrag ook effectief bestraft.
Daarnaast is Preventie met gezag een lerende aanpak, waarin we continu reflecteren op wat werkt en niet werkt en waarbij er nadrukkelijk wordt gekeken naar de praktijk, wetenschappelijke kennis en ontwikkelingen.
Kunt u bevestigen dat sinds 1 januari 2022 tientallen minderjarigen zijn aangehouden die verdacht worden van het bezit van drugs in de haven van Rotterdam?
Uit de cijfers van de Zeehavenpolitie blijkt er in 2022 in totaal 14 minderjarige verdachten zijn aangehouden voor overtreding van het nieuwe artikel 138aa, wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit, dat wil zeggen voor het onbevoegd aanwezig zijn op havens en luchthavens. Eén van deze 14 verdachten was op het moment van aanhouding in het bezit van drugs.
In de afgelopen vijf jaar zijn er in heel Nederland 874 minderjarige verdachten vervolgd voor het in bezit hebben van soft- of harddrugs. Onder dit cijfer valt een grote diversiteit aan gevallen, van dealers met kleine hoeveelheden softdrugs in bezit tot en met grotere hoeveelheden harddrugs. Het ging om in totaal 1.065 zaken. Er lijkt sprake van een (zeer) licht stijgende trend.
Afgelopen vijf jaar waren er in totaal 105 minderjarige verdachten die recidiveerden, dit staat gelijk aan 12% van het totaal.
Bent u bereid te onderzoeken of aan minderjarige drugsuithalers naast taakstraffen ook andere, meer passende, straffen opgelegd kunnen worden wanneer zij worden betrapt met drugs in hun bezit?
Wij zetten alles op alles om te voorkomen dat jonge jongens grote criminele worden. Hiervoor zetten wij enerzijds in op preventie en anderzijds op het stellen van duidelijke grenzen. Zo kunnen we voorkomen dat jongeren de criminaliteit in gaan (zoals uithalers) of hier juist nog verder in doorgroeien. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, bestaan er onder de huidige wet- en regelgeving genoeg mogelijkheden om effectief op te treden tegen minderjarige criminelen, onder wie jonge drugsuithalers. Wij zien dan ook nu geen aanleiding om dit nader te onderzoeken.
De klokkenluider Huig Plug |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Haga over de klokkenluider Huig Plug?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat een getuige (penitentiair inrichtingswerker van het gevangenisziekenhuis Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)) van klokkenluider Huig Plug op 12 mei 2022 in de rechtbank van Utrecht heeft verklaard dat het onderzoek naar het overlijden (op 15 juni 2019) van patiënt B. niet goed is verlopen?2, 3
Ja, van het feit dat een dergelijke verklaring is afgelegd ben ik op de hoogte.
Heeft de Calamiteiten-Onderzoeks-Commissie (CALOC) een rapport over dit overlijdensgeval opgemaakt? Indien ja, kunt u dit dan vrijgeven?4, 5
Ja, er is een CALOC-rapport over dit overlijdensgeval opgemaakt. Ik geef dit rapport niet vrij. CALOC-rapporten zijn uitsluitend bestemd voor intern gebruik en worden na afronding van het onderzoek daarvan eigendom van de Vestigingsdirecteur van de vestiging waar het incident heeft plaatsgevonden. Dergelijke rapporten bevatten medische- en andere persoonsgegevens, die niet voor vrijgeven geschikt zijn.
Welke acties hebben de Inspectie Justitie & Veiligheid (IJenV) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar aanleiding van dit overlijdensgeval ondernomen?6, 7
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft de melding ontvangen als piketmelding. Het rapport van de CALOC heeft de inspectie echter niet ontvangen vanwege de medische informatie die zo’n rapport doorgaans bevat. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft geen nadere actie ondernomen naar aanleiding van de melding. Dit is niet ongebruikelijk, aangezien bij een melding over overlijden, in de meeste gevallen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de primaire toezichthouder is, gelet op het zorgaspect.
Over de vraag of ook actie benodigd is van de Inspectie Justitie en Veiligheid in overlijdensgevallen vindt wel altijd afstemming plaats met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Ook dit overlijdensgeval is besproken met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. In dit geval was geen aanleiding om van het reguliere proces af te wijken. In het reguliere proces van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt aan de hand van de ontvangen informatie een inschatting gemaakt of de reguliere werkwijze kon worden toegepast, waarbij er een onderzoek wordt ingesteld door de calamiteiten-onderzoekscommissie. De rapportage van deze commissie wordt vervolgens door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd beoordeeld. Op basis daarvan wordt bepaald of de melding kan worden afgesloten omdat de gebeurtenis voldoende is onderzocht en de instelling verschillende passende maatregelen heeft ingezet of dat aanvullende actie van de inspectie nodig is.
Het inspectierapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van oktober 202012 gaat over het totale verbetertraject dat in gang is gezet door het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg. De verbetermaatregelen die uit het onderzoek naar het overlijden kwamen, zijn daarvan onderdeel.
Het verbetertraject als geheel is onderwerp van gesprek geweest tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Daarbij is over de kwaliteit van zorg in het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg in algemene zin gesproken en is vanuit de hoofddirectie een procesbeleider aangesloten geweest. Op de website van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is eerder een nieuwsbericht geplaatst.13
Hebben de IGJ en IJenV dit overlijdensgeval en het daaropvolgende onderzoek opgenomen in hun inspectierapporten die in januari 2020 en oktober 2020 over het gevangenisziekenhuis JCvSZ zijn gepubliceerd? Indien nee, kunt u dit dan uitgebreid motiveren?8, 9
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de IGJ en IJenV en de hoofddirectie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderling over dit overlijdensgeval gesproken en/of gecorrespondeerd? Indien ja, kunt u de notulen en/of memo’s van deze gesprekken/vergaderingen vrijgeven? Indien nee, waarom niet?10, 11
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft de directie van Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden dit sterfgeval zelf onderzocht?12, 13
Conform het protocol «Overlijden in een justitiële inrichting» van de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt in geval van overlijden van een gedetineerde altijd direct intern onderzoek gedaan door de inrichting. Dit intern onderzoek wordt altijd uitgevoerd door medewerkers die niet in de inrichting werkzaam waren ten tijde van het incident of rechtstreeks bij de gebeurtenis betrokken waren. Daarnaast wordt het overlijden altijd gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en wordt een CALOC-onderzoek gedaan, dat wordt uitgevoerd door een externe CALOC-commissie. Alleen indien daarvoor aanleiding bestaat, bijvoorbeeld als de schouwarts een niet-natuurlijk overlijden constateert, wordt aanvullend onderzoek gedaan, bijvoorbeeld door de recherche. In dit geval was een dergelijke aanleiding er niet.
Heeft de hoofddirectie van de DJI toestemming en/of opdracht gegeven aan de directie van PI Haaglanden om dit overlijdensgeval zelf te onderzoeken?14, 15
Nee, voor het onderzoeken van overlijdensgevallen hebben directies van penitentiaire inrichtingen geen toestemming en/of opdracht nodig. Indien een justitiabele overlijdt maakt de directie melding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, die vervolgens aan de directie de opdracht geeft om het overlijden nader te onderzoeken, intern en eventueel aanvullend (bij onverwacht overlijden) door de CALOC van Dienst Justitiële Inrichtingen.
Welke ambtenaar en/of orgaan coördineerde het onderzoek naar het overlijden van patiënt B?16, 17
Het interne onderzoek is geïnitieerd door de Vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, in samenspraak met een medisch inhoudelijk directeur van de inrichting. De directie levert het CALOC-rapport inclusief hun eigen reflectie aan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd om te bepalen of zij een vervolgonderzoek noodzakelijk achten.
Is Bureau Integriteit ingeschakeld bij het onderzoek naar het overlijden van patiënt B? Indien nee, waarom niet? Indien ja, kunt u het rapport van Bureau Integriteit vrijgeven?18, 19
Nee. Bureau Integriteit is geen partij in het onderzoeken van een onverwacht overlijden van een gedetineerde patiënt.
Waarom heeft de directie van PI Haaglanden de camerabeelden van het overlijdensgeval niet op tijd veilig gesteld? Is de Scheveningse gevangenisdirectie hierop aangesproken? Indien nee, waarom niet?20, 21
Camerabeelden worden standaard enkele dagen bewaard door het systeem. Daarna worden de beelden automatisch overschreven, tenzij er aanleiding bestaat de beelden veilig te stellen. Gedurende de eerste paar dagen kan bijvoorbeeld duidelijk worden dat het Openbaar Ministerie en/of de recherche aanleiding zien een aanvullend onderzoek te doen. In dat geval worden de camerabeelden alsnog veiliggesteld. In dit geval was vrij snel duidelijk dat het om een natuurlijk overlijden ging, en dat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek. Er was dan ook geen aanleiding de camerabeelden (langer) veilig te stellen, en evenmin om de gevangenisdirectie daarop aan te spreken.
Waaruit bestonden de vervolgacties van u, de IGJ, de IJenV, de hoofddirectie van de DJI, de directie van PI Haaglanden toen het hoofd verpleging van het gevangenisziekenhuis JCvSZ op 27 juni 2019 schriftelijk verklaarde dat de Minister, de IGJ en de familie van de overledene onjuist waren geïnformeerd?22
Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk de juiste context te schetsen. Tijdens het onderzoek van de CALOC-commissie heeft één van de personeelsleden waarmee de CALOC heeft gesproken – naar later is gebleken – wisselende en onjuiste informatie verstrekt over zijn precieze handelen rondom het overlijden. Het ging om de vraag of dit personeelslid wel of niet toezicht had gehouden op de camerabeelden ten tijde van dit overlijden. Gebleken is dat betrokkene hierover onjuiste verklaringen had afgelegd. De verstrekte onjuiste informatie waarover in de verklaring wordt gesproken, had betrekking op deze onjuiste verklaringen. En niet op de omstandigheden rondom of de oorzaak van het overlijden van de gedetineerde.
Er is in opdracht van de directie van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden een integriteitsonderzoek naar het betrokken personeelslid gestart. Op 27 juni 2019 is in het kader van dat integriteitsonderzoek een getuigenverklaring afgelegd door het hoofd verpleging. De vervolgacties bestonden eruit dat naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek de desbetreffende medewerker is ontslagen vanwege diens onjuiste verklaringen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de CALOC, de Minister en de nabestaanden zijn hierover geïnformeerd.
Wat is er precies misgegaan?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom werd er naar aanleiding van het overlijden van patiënt B. een verpleegkundige op 5 november 2019 op staande voet ontslagen?23
Zie antwoord vraag 12.
Heeft de DJI het ontslag van de verpleegkundige op de voorvallenlijst van DJI vermeld? Indien nee, waarom niet?
Nee. Ontslagen van personeelsleden behoren niet tot de categorieën voorvallen die op deze lijst worden geplaatst.
Is er wel of niet autopsie verricht op het lichaam van patiënt B? Indien nee, waarom niet? Indien ja, wat was de uitslag van het onderzoek?24
Gelet op de privacy van de overledene en diens nabestaanden wordt deze informatie niet gedeeld. In het algemeen kan worden gesteld dat na een natuurlijk overlijden aan nabestaanden altijd de mogelijkheid tot obductie (ook wel autopsie) wordt aangeboden en dat obductie wordt verricht als nabestaanden dat wensen. De resultaten van een dergelijk onderzoek worden tevens meegenomen in de CALOC-rapportage aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Heeft de familie van patiënt B. om opheldering gevraagd? Indien ja, hoe vaak hebben zij contact opgenomen met de directeur en/of hoofd verpleging? Hoeveel (fysieke) ontmoetingen met de familie hebben er op het terrein van PI Haaglanden plaatsgevonden?
Na het overlijden van een gedetineerde wordt altijd contact opgenomen met de nabestaanden en krijgen zij de gelegenheid om telefonisch, schriftelijk of persoonlijk in de inrichting een gesprek te hebben met een afvaardiging van de directie. Dat is ook in dit geval gebeurd; de nabestaanden hebben een telefonisch gesprek gehad en vervolgens een fysiek gesprek in de inrichting.
In dat gesprek is de mogelijkheid aan de nabestaanden geboden voor eventuele vervolggesprekken. Via hun advocaat heeft de familie in later stadium verzocht om een nader gesprek. Er hebben in totaal nog twee vervolggesprekken plaatsgevonden, waarvan één in de inrichting.
Staat u nog steeds achter de brief van de regering inzake de beleidsreactie bij de rapportbrief «melding 2015396» van de IGJ?25
Ja.
Waarom heeft de IGJ de uitgebreide meldingen (omtrent misstanden in het JCvSZ) van de directeur somatische zorg, de drie artsen en de drie anonieme zorgmedewerkers niet in de vastgestelde rapportbrief melding 2015396 van 16 oktober 2020 opgenomen?26
Deze meldingen zijn genoemd in de desbetreffende vastgestelde rapportbrief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Het betrof echter een opvolging van een breder onderzoektraject en was niet specifiek gekoppeld aan deze specifieke meldingen.
Wist u dat de artsen en verpleegkundigen van het JCvSZ zich geïntimideerd voelden door de werk- en handelwijze van de inspecteurs van de IJenV? Indien nee, wilt u hier dan nader onderzoek naar doen?27
Een aantal medewerkers heeft een klacht ingediend over het oriënterend onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg. Deze klacht ging echter niet over het geïntimideerd voelen door de werk- en handelwijze van de inspecteurs van de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie heeft een toelichting gegeven op de manier waarop met deze klacht is omgegaan.30 Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te doen.
Waarom hebben de hoofdinspecteur-directeur IJenV en zijn inspectieteam niet vermeld dat de directeur somatische zorg een melding deed bij de IJenV en dat deze directeur (hoogste medische autoriteit van het JCvSZ) per direct ontslag nam (eind december 2019) toen het onderzoek van de IJenV nog liep?28
Dit type informatie meldt de Inspectie Justitie en Veiligheid mij niet, omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Die vertrouwelijkheid dient juist om melders te beschermen zodat zij hun verhaal in veiligheid en anonimiteit kunnen doen, zonder dat die informatie naar hen te herleiden is.
Wie heeft er sturing uitgeoefend op de inhoud van de inspectiebrief over het JCvSZ nu blijkt dat de hoofdinspecteur-directeur IJenV schrijft dat de meldingen niet breder werden gedragen terwijl hij wist dat er meldingen (inzake misstanden in het JCvSZ) door drie artsen en de directeur zomatische zorg (hoogste medische autoriteit) waren gedaan?29
Er heeft geen sturing van buiten de inspectie plaatsgehad op de inhoud van de brief.
Wie heeft de scope van het onderzoek van de IJenV afgebakend? Is de scope van het onderzoek van de IJenV tijdens het onderzoek (tussen 31 mei 2019 en 31 december 2019) aangepast of uitgebreid?30, 31, 32
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft een oriëntatie uitgevoerd naar aanleiding van een melding. In de desbetreffende brief hierover van de Inspectie Justitie en Veiligheid van 20 januari 2020, «Brief Uitkomst oriëntatie melding JCvSZ», zijn de uitkomsten van de oriëntatie en de opzet van het onderzoek beschreven. De scope is sindsdien niet aangepast.
Heeft de IJenV tijdens het onderzoek overleg gevoerd (over de verandering van de scope) met klokkenluider Huig Plug? Indien nee, waarom niet?33, 34, 35, 36
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gedurende haar oriëntatie geen overleg gevoerd met de heer Plug. Het is ook niet gebruikelijk dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in gesprek gaat met de melder. Overigens is van een verandering van de scope geen sprake geweest, zie mijn antwoord op vraag 23.
Waarom werd klokkenluider Huig Plug met ingang van 15 december 2019 eervol ontslagen terwijl het onderzoek van de IJenV (dat naar aanleiding van zijn melding was opgestart) nog liep?37
In beginsel wordt geen informatie gegeven over individuele personen. Gelet op de openheid van de heer Plug zelf in deze kan ik u echter zeggen dat het ontslag van de heer Plug geen verband hield met de door hem gedane meldingen, maar met de (werk-)houding van de heer Plug. Het onderzoek naar zijn meldingen is op zorgvuldige wijze afgerond, dat staat geheel los van het ontslag.
Het ontslag van de heer Plug is inmiddels bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep onherroepelijk verklaard. Overigens is uit het onderzoek naar de meldingen gebleken dat de heer Plug geen klokkenluider is. De heer Plug heeft een brief van de toenmalig waarnemend Secretaris-Generaal daarover ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel inhuurpersoneel er vanaf 1 januari 2019 tot heden ontslag hebben genomen en/of op staande voet is ontslagen en/of op non-actief zijn gezet?38, 39
Nee, deze cijfers zijn niet uit te splitsen naar inhuurpersoneel.
Zijn er nog meer incidenten verzwegen in het gevangenisziekenhuis JCvSZ? Zo nee, waar baseert u dit op?
Gelet op het bovenstaande is van verzwijging van een incident geen sprake. Uw vraag of er nog meer incidenten verzwegen zijn kan ik dan ook niet plaatsen. Alle incidenten die gemeld zijn worden naar behoren onderzocht en afgehandeld.
Bent u bereid om een nieuw onderzoek op te starten naar de misstanden inzake de angst-, doofpot- en afrekencultuur in het gevangenisziekenhuis (JCvSZ) nu blijkt dat melder A (die t/m maart 2022 anoniem meldingen deed bij de Integriteitscommissie JenV aan het Lange Voorhout een officiële (rechtbank)getuige is van klokkenluider Huig Plug?40, 41, 42
Nee. Het feit dat een melder van vermeende misstanden, die in het verleden al adequaat en onafhankelijk zijn onderzocht, getuige is van de heer Plug is in dit kader niet relevant. De integriteitscommissie heeft, na informatie te hebben ingewonnen bij de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, het dossier gesloten. Er is mij niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat een nieuw onderzoek noodzakelijk is. De vermeende misstanden zijn uitvoerig onderzocht en de uitkomst van die onderzoeken is dat van misstanden in de zin van de wet- en regelgeving inzake klokkenluiders, geen sprake is. De heer Plug is, anders dan hij zelf aangeeft, niet erkend als klokkenluider. Dit is de heer Plug medegedeeld bij brief van de toenmalig waarnemend Secretaris-Generaal.
Waarom heeft de rechter-commissaris (rechtbank Breda) de aangiftes van de toenmalig inspecteur-generaal en zijn inspectieteam tegen klokkenluider Huig Plug in de doofpot gestopt?43, 44
Ik constateer dat deze vragen zien op het werkproces van de rechterlijke macht. Ik doe daarover geen uitspraken vanwege de scheiding der machten.
Waarom heeft de rechter-commissisaris (rechtbank Breda) de aangiftes van de plaatsvervangend divisiedirecteur Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring en het hoofd verplegingsdienst van het gevangenisziekenhuis JCvSZ tegen Huig Plug in de doofpot gestopt?45, 46
Zie antwoord vraag 29.
Waarom zitten er privéappjes van de Kamerleden Gidi Markuszower (PVV), Pepijn van Houwelingen (Fvd) en informatie over het Kamerlid Esther Ouwehand (PvdD) in een strafdossier (genaamd Zaak Apeldoorn) van Huig Plug dat zou gaan over een bedreiging richting premier Rutte en Minister Hugo de Jonge?47
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u de drie getuigen (waaronder melder A) van klokkenluider Huig Plug die op 12 mei 2022 verklaringen in de rechtbank hebben afgelegd bescherming aanbieden tegen represailles van de Scheveningse gevangenisdirectie en/of de DJI en/of uw ministerie?48, 49
De bescherming tegen represailles van medewerkers die te goeder trouw een melding doen van vermeende misstanden is in de wet geregeld. Uiteraard leven de Scheveningse gevangenisdirectie, Dienst Justitiële Inrichtingen en het ministerie de wet na. Er hoeft deze personen dan ook niet daar bovenop opnieuw bescherming tegen represailles te worden aangeboden. De drie personen om wie het gaat zijn nog steeds werkzaam bij het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg en van represailles jegens hen is geen sprake.
Kunt u uitleggen waarom u op 23 augustus 2022 om «uitstel beantwoording vragen van het lid Van Haga over de klokkenluider Huig Plug» heeft gevraagd terwijl er op pagina 2 t/m 8 van de antwoorden (d.d. 6/9/2022) de gegevens Directie Eigenaarsadvisering, de datum 19 augustus 2022, Ons kenmerk 4172971 staat vermeld?50, 51
In mijn brief van 6 september 2022 is abusievelijk in de kantlijn de datum van 19 augustus 2022 vermeld.
Bent u nog steeds van mening dat de IJenV al het geleverde (bewijs)materiaal heeft verwerkt?52
Ja.
Het bericht ‘Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het landelijk lachgasverbod nog niet volledig kan worden gehandhaafd?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.2 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast en het ventverbod) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Er zijn goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Welke concrete knelpunten zijn er waardoor de handhaving en vervolging niet volledig kunnen worden opgepakt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20213 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u het eens met de stelling dat uitstel van de handhaving van het lachgasverbod, dat per 1 januari 2023 van kracht is, een enorme tegenvaller is, waardoor het schadelijke middel nog langer zonder directe consequenties kan worden verkocht en gebruikt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20214 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten.
Daarnaast lopen overtreders nu ook al risico op bestraffing. Zie ook mijn toelichting bij vraag 2. Naast het verbod opgenomen in de Opiumwet kan er ook worden gehandhaafd op lachgas op basis van bestaande APV’s in gemeenten en reeds geldende wet- en regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving en de Wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) wordt per 1 januari 2023 in beslag genomen. Eventuele vervolging voor zaken met grote hoeveelheden lachgas vindt later plaats, in afstemming met het Openbaar Ministerie.
Hoe kan het dat na de inwerkingtreding van het lachgasverbod de handhaving nog niet mogelijk blijkt te zijn wegens praktische bezwaren, terwijl het lachgasverbod al jarenlang in de lucht heeft gehangen?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals bij vraag 2 aangegeven, gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig. Door middel van het ingroeimodel hebben de uitvoeringsorganisaties de benodigde tijd voor de implementatie van de wetswijziging in de werkprocessen.
Zijn in aanloop naar de invoering van het verbod deze knelpunten niet eerder boven tafel gekomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 5 voor nadere duiding.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het lachgasverbod zo snel mogelijk te kunnen handhaven en daarmee te voorkomen dat er nog meer slachtoffers vallen als gevolg van het gebruik van lachgas?
Het Openbaar Ministerie en de politie doen er alles aan om op 1 juli 2023 alle logistieke en procesmatige aspecten gereed te hebben, zodat er dan volledig en uniform gehandhaafd wordt op het lachgasverbod.
Daarnaast heb ik met een tijdelijke ontheffingsregeling van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) geregeld dat opsporingsdiensten het ingenomen lachgas kunnen vervoeren. De ontheffing is per 1 januari jl. afgegeven en gedeeld met de relevante uitvoeringsorganisaties. De tijdelijke ontheffing geldt tot 1 juli 2023. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt momenteel aan een structurele ontheffing.
Wat zijn de te verwachten gevolgen ten aanzien van overlast en slachtoffers door gebruik van lachgas in de periode dat de politie en het Openbaar Ministerie het lachgasverbod nog niet kunnen handhaven?
Er wordt wel degelijk gehandhaafd op het lachgasverbod door de politie en Openbaar Ministerie. Bij overtreding van bijvoorbeeld de APV, de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving of de wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er direct een boete worden uitgedeeld of op een andere manier vervolging ingesteld. Als het gaat om een grotere hoeveelheid vervolgt het Openbaar Ministerie op een later moment mogelijk op grond van het verbod in de Opiumwet. Daarnaast gaat ook inbeslagname overlast en slachtofferschap tegen, want per 1 januari 2023 neemt de politie de door haar aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag.
Het bericht Zoekactie naar vermiste Michael |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zoekactie naar vermiste Michael»?1
Ja. In reactie op het bericht wil ik benadrukken hoe het mij treft wanneer ik verhalen hoor en lees waarin mensen worstelen met zichzelf en met het leven. En hoe pijnlijk en ingewikkeld dat is, allereerst voor henzelf en daarnaast ook voor hun naasten en verdere omgeving. Ook voor zorgverleners, die zich dagelijks inzetten om deze mensen waar mogelijk te ondersteunen, is dat zwaar. Zeker wanneer de zorg haar grenzen kent en het niet lukt om het gehoopte te bereiken.
In de beschreven casus, waarbij deze persoon is overleden, is dat voor iedereen die betrokken is enorm zwaar. Allereerst gaat daarvoor mijn medeleven uit naar de nabestaanden.
De vragen van uw Kamer gaan in detail in op de gebeurtenis. Bij de beantwoording past mij terughoudendheid om casuïstiek op detailniveau met u te bespreken. Hoewel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over informatie beschikt over casuïstiek, valt deze voor een groot deel onder het medisch beroepsgeheim en kan deze niet vrijelijk met mij of uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat Michael op basis van een rechterlijke machtiging in een gesloten afdeling was opgenomen?
Ik kan hier vanuit mijn positie geen uitspraken over doen. Informatie over iemands gezondheid betreft bijzondere persoonsgegevens die niet zomaar met derden gedeeld kunnen worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Is de vermissing van Michael door ggz-instelling Parnassia als calamiteit gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, kunt u aangeven welke acties zijn genomen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is Parnassia dan nalatig geweest en welke juridische stappen kunnen worden gezet?
De inspectie heeft geen melding van de vermissing van Parnassia ontvangen. Op basis van de informatie in het artikel kan ik geen uitsluitsel geven of deze casus als calamiteit gemeld had moeten worden. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen dat zorgaanbieders op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht zijn om in geval van een calamiteit een melding te doen bij IGJ en er vervolgens onderzoek plaatsvindt naar de toedracht, door de instelling of door de IGJ. Daarbij is een calamiteit geformuleerd als een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. Belangrijk doel daarvan is dat er geleerd wordt zodat de kans op herhaling zo klein mogelijk wordt. Dat is dan ook het kernpunt in de beoordeling van de inspectie.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de IGJ gemeld?
Onttrekkingen aan gedwongen verblijf zijn op zichzelf geen calamiteit en hoeven daarom niet bij IGJ gemeld te worden. Pas wanneer de vermissing tot een calamiteit leidt, is deze meldplichting. De inspectie kan op het punt van onttrekkingen aan gedwongen verblijf dus geen registratie bijhouden.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de politie gemeld?
De politie maakt in hun systemen geen gebruik van een aparte registratiecategorie voor ggz-patiënten. Het is daarom niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden.
Klopt het dat de moeder van Michael om 12.50 uur is gebeld over dat haar zoon was weggelopen, maar dat de politie pas 14.30 uur is gebeld?
De politie doet geen uitspraken in individuele casussen. In algemene zin kan echter worden gesteld dat hetgeen in de vraag wordt geschetst past binnen het reguliere beeld van meldingen van vermissingen bij de politie. Wanneer iemand vermist is wordt niet direct de politie ingeschakeld, omdat een eerste stap vaak een eigen zoekslag betreft. Wanneer dat niets oplevert kan een volgende stap zijn de politie in te schakelen.
Is het zo dat de instelling onmiddellijk actie moet ondernemen als iemand met een rechterlijke machtiging wegloopt?
Ja, in geval van een vermissing van iemand die verplichte zorg krijgt vereist de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) dat direct actie wordt ondernomen. Hoe in een dergelijke situatie moet worden gehandeld hangt af van de precieze omstandigheden en de urgentie van de vermissing. Dit is nader uitgewerkt in afspraken tussen de ketenpartners Wvggz. Zie de Handout vermissingen2 en de uitvoeringsafspraken in de keten Wvggz ten aanzien van onttrekkingen en vermissingen3.
Zijn instellingen verplicht een protocol te hebben over hoe te handelen als ggz-patiënten die gedwongen zijn opgenomen plots verdwijnen?
Een dergelijk protocol wordt van iedere zorgaanbieder verwacht die verplichte zorg aanbiedt en daarmee ook voor Parnassia. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is er bij Parnassia een standaardprotocol over hoe om te gaan met ggz-patiënten die gedwongen opgenomen zijn en vervolgens verdwijnen?
Zie antwoord vraag 8.
De plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op Opiumlijst II en de handhaving daarvan. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op nieuw uitstel lachgas-ban: «Verbod komt niet uit de lucht vallen»»?1
Ja.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie (OM) klaar voor de handhaving nu distikstofmonoxide (lachgas) verboden is per 1 januari 2023 door plaatsing op lijst II van de Opiumwet? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. Zie daarover verder vraag 6.
Er zijn daarnaast goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20212 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Met het Openbaar Ministerie en politie is daarom afgesproken een zogenaamd ingroeimodel te hanteren voor de handhaving van het lachgasverbod op grond van de Opiumwet. Dit heeft te maken met de impact op de organisaties, mede veroorzaakt door het feit dat het de eerste gasvormige drug is die verboden wordt op grond van de Opiumwet en lachgas is geclassificeerd als gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan handelingen met lachgas.
Het is niet ongebruikelijk om een ingroeimodel te hanteren bij nieuwe wetgeving. Het gaat hier concreet om het inrichten van het gehele proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment ingericht.
Wat is nodig om dit verbod op een effectieve wijze te handhaven?
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging.
Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er door het Openbaar Ministerie met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren
Klopt het dat het ontwerpbesluit tot plaatsing van lachgas op lijst II reeds in 2021 is gepubliceerd? Zijn het OM en de politie toen begonnen te anticiperen op de handhaving van een eventueel verbod?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij de begroting van 2022 structureel geld is vrijgemaakt voor de kosten van implementatie van dit verbod? Hoe is dit geld tot op heden besteed?
Daar ben ik van op de hoogte. Bij de uitvoeringsorganisaties zijn in 2022 voorbereidingen getroffen in afwachting van het te nemen besluit over het lachgasverbod. Bij deze voorbereidingen voor de implementatie kwamen nog geen kosten kijken.
In mijn Kamerbrief van 15 juni 2022 heb ik aan uw Kamer laten weten dat voor de versterking van de handhaving van het lachgasverbod structureel 14 miljoen euro wordt vrijgemaakt.3 Na de afkondiging van het lachgasbesluit worden de middelen structureel beschikbaar gesteld aan de uitvoeringsorganisaties.
Dit geld wordt jaarlijks via een bijzondere bijdrage overgemaakt aan de politie op basis van een bestedingsplan met daarin geplande uitgaven en activiteiten vanaf 1 januari 2023. Middelen die op de begroting van 2022 waren gereserveerd voor eventuele inwerkingtreding vóór 1 januari 2023 zijn niet nodig gebleken en herbesteed binnen de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit of breder binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierover wordt gerapporteerd binnen de reguliere begrotingsverantwoording.
Hoe vindt handhaving plaats als OM en politie er per 1 januari 2023 niet in geslaagd zijn om de noodzakelijke wijzigingen voor een effectieve handhaving te implementeren?
Er wordt op dit moment opgetreden tegen het bezit van lachgas. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.4 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast nu ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Het recente AD-interview met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wilt u met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet alle door mij in deze vragenreeks gestelde vragen volledig en waarheidsgetrouw beantwoorden?
Vanzelfsprekend beantwoord ik uw vragen in overeenstemming met de inlichtingenplicht van art 68 Grondwet.
Wilt u deze vragen niet gebundeld maar per vraag beantwoorden en wilt u deze vragen niet door uw vakministers laten beantwoorden maar zelf beantwoorden? Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken te beantwoorden?
Ik beantwoord de vragen afzonderlijk en zo snel als mogelijk.
Heeft u kennisgenomen van het interview met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla in het Algemeen Dagblad van zaterdag 14 januari 2023, getiteld: «VVD zou niet buigen voor Wilders, zei Rutte, toch vertrok Soumaya Sahla, maar nu keert ze terug»?1
Ja.
Klopt het dat u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 5 december 2021 een sms-je heeft gestuurd met de tekst: «Ik duik er even in ASAP»? Waarom heeft u dat niet eerder aan de Kamer gemeld?
Ik kan hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Hoe vaak heeft u met Soumaya sms-contact gehad sinds haar veroordeling, en wat was de inhoud van dit sms-contact?
Ik onderhoud contact met allerlei personen en organisaties. Het is belangrijk dat dergelijk contact in vertrouwen en in beslotenheid kan plaatsvinden. Dat brengt met zich dat niet al mijn contacten volledig openbaar kunnen zijn. Ik ga hier dan ook niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Kunt u alle sms-jes, app-berichten en andere berichten tussen u en de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla inclusief tijdlijn openbaar maken en naar de Kamer sturen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Welke handelingen heeft u naar aanleiding van dat sms-je van 5 december 2021 waarin u aangeeft er even «ASAP in te duiken» ten behoeve van Soumaya Sahla precies verricht? Kunt hier een uitputtend overzicht van naar de Kamer sturen?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Klopt het dat u op 25 januari 2022 tijdens een telefoongesprek tegen de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla heeft gezegd: «We buigen niet voor Wilders, wij zijn trots op jou, je hoort bij ons. Maar de mensen willen dat je sorry zegt. Doe dat nou gewoon. Geef een verklaring uit, ga bij een talkshow zitten en zoek daarna even de luwte op»? Waarom heeft u dit niet eerder aan de Kamer gemeld?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Wat bedoelde u precies met «wij buigen niet voor Wilders»? Waarom buigt u wel voor Kaag en niet voor Wilders?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Kunt u uitleggen waarom u trots bent op de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Wat bedoelt u precies met de opmerking dat zij «bij ons» hoort?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Waarom zei u op 25 januari 2022 tegen Soumaya Sahla «Maar de mensen willen dat je sorry zegt», en niet «ik wil dat je sorry zegt»?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Hoe rijmt u dat met het feit dat u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 juist tegen de pers zei «het ontbreken van het zelf uitspreken van een spijtbetuiging, dat vind ik essentieel»?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Waarom zei u daarover op 25 januari 2022 dus wat anders dan tegen de pers op 28 januari 2022? Waarom was u hier niet eerlijk over? Waarom heeft u dit niet eerder aan de Kamer gemeld?
Eerder gestelde vragen heb ik naar waarheid beantwoord. Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Waarom deed u Soumaya Sahla de suggestie «zoek daarna even de luwte op»? Wat beoogde u met dat advies precies te bereiken?
Ik ga hier om de in in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Wanneer besloot u adviseur van een veroordeelde moslimterrorist te worden? Vindt u dat passend voor een Minister-President?
Van een dergelijk adviseurschap is geen sprake.
Wat heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari vorig jaar nog meer met Soumaya Sahla besproken? Kunt u hier uitputtend verslag over doen zonder u te excuseren vanwege uw vaker haperende geheugen?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Zijn er nog andere momenten geweest dat u met Soumaya Sahla heeft gesproken? Kunt u een overzicht geven van de data, inhoud en locatie van deze gesprekken?
Ik ga hier om de hiervoor in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Herinnert u zich dat u eerder in antwoord op vragen mijnerzijds aangaf dat u de veroordeelde moslimterorrist Soumaya Sahla op het Ministerie van Algemene Zaken heeft ontvangen?
Ja.
Was dat in het Torentje of liegt Soumaya Sahla daarover in het betreffende interview?2
Dit gesprek vond plaats in het Torentje. Zie ook mijn eerdere beantwoording (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987).
Klopt het dat zij u toen uitgebreid over haar verleden heeft verteld? Wat is er exact tijdens dit bezoek besproken? Wanneer was dit precies? Hoe vaak heeft u haar op het Ministerie van Algemene Zaken respectievelijk het Torentje ontvangen en gesproken?
Zoals ik eerder heb gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987), heb ik buiten de genoemde afspraak die op 26 september 2019 plaatsvond, Soumaya Sahla niet ontvangen op het Ministerie van Algemene Zaken. Het betrof, zoals ik u eerder heb gemeld, een kennismaking. Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Heeft u haar toen of ooit beloftes gedaan? Zo ja, welke?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Vindt u het gepast een veroordeelde moslimterrorist die lid was van de Hofstadgroep welke groep mij als een lid van de Tweede Kamer wilde vermoorden, in uw kantoor, het kantoor van de Minister-President, te ontvangen?
Zoals gemeld in mijn eerdere beantwoording (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987) was ik bij mijn ontmoeting met haar op het Ministerie van Algemene Zaken op de hoogte van haar veroordeling, maar ik heb daaraan niet de conclusie verbonden dat ik haar daarom niet zou kunnen ontvangen.
Klopt de bewering uit het genoemde interview dat Soumaya Sahla u tijdens dat gesprek met haar op het Ministerie van Algemene Zaken respectievelijk het Torentje «uitgebreid over haar verleden heeft verteld», en dat u volgens haar «al goed op de hoogte was»?3
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Zo ja, erkent u dan dat u tijdens de wekelijkse persconferentie van 28 januari 2022, waarin u beweerde dat u zichzelf verweet u «niet al eerder in de kwestie-Soumaya Sahla te hebben verdiept» heeft gelogen, aangezien u haar jaren ervoor al in het Torentje had ontmoet, sms- en telefooncontact met haar onderhield en dat u naar nu blijkt volgens Soumaya Sahla, zelfs goed op de hoogte was van haar verleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u aan die leugen?
Ik heb geen reden om terug te komen op hetgeen ik heb gezegd op de wekelijkse persconferentie van 28 januari 2022.
Wist u toen u Soumaya Sahla in het Torentje ontmoette dat zij zelf nota bene fatwa’s had uitgesproken? 4
Mij is hierover slechts mediaberichtgeving bekend waarnaar bij de gestelde vragen wordt verwezen.
Wat is uw oordeel daarover?
In zijn algemeenheid keur ik de opvattingen van betrokkene destijds die in relatie staan tot de feiten waarvoor zij is veroordeeld stellig af.
Is het gegeven dat ze zelf fatwa’s uitvaardigde niet reden genoeg om voor altijd contact met haar te mijden en haar uit het domein van de politiek en Tweede Kamer te houden?
In zijn algemeenheid keur ik de opvattingen van betrokkene destijds die in relatie staan tot de feiten waarvoor zij is veroordeeld stellig af. In 2016 is betrokkene onherroepelijk veroordeeld voor verboden wapenbezit en deelneming aan een terroristische organisatie. Betrokkene heeft haar straf uitgezeten. Of zij al dan niet toegang heeft tot het domein van politiek en Tweede Kamer is niet aan mij.
Kunt u de precieze inhoud van deze fatwa’s aan de Kamer doen toekomen?
Mij is hierover slechts mediaberichtgeving bekend waarnaar bij de gestelde vragen wordt verwezen.
Klopt het dat u Soumaya Sahla tijdens uw ontmoeting met haar in het Torentje het nummer van de voorzitter van de permanente scoutingscommissie van de VVD heeft gegeven? Wilt u ook deze vraag volledig beantwoorden en u niet verschuilen achter uw rol als partijleider nu u haar dat nummer in het Torentje – het kantoor van de premier – en dus niet op het VVD-partijbureau of elders heeft gegeven?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Heeft u vaker veroordeelde moslimterroristen gescout voor uw partij of voor een functie bij de overheid?
Ik ga hier om de in het antwoord op vraag 5 genoemde reden niet nader op in. Daarenboven kan ik hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Met welke intentie heeft u dat gedaan? Vond en vindt u Soumaya Sahla geschikt als (kandidaat-)Kamerlid? Heeft u ook contact opgenomen met (leden van) de scoutingscommissie om voor Soumaya Sahla een goed woordje te doen? Zo ja, bent u wel helemaal goed bij zinnen?
Ik kan hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Klopt het dat Soumaya Sahla in 2014 Lodewijk Asscher, toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en tevens vicepremier in uw kabinet Rutte II, ontmoet heeft? Zo ja, wat is er tijdens die ontmoeting besproken? Was u vooraf of achteraf op de hoogte van die bespreking?5
Er is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nagegaan of deze ontmoeting heeft plaatsgevonden, maar daarvoor zijn geen aanwijzingen gevonden.
Waarom heeft u in uw beantwoording van 8 maart 2022 op vragen mijnerzijds van 8 februari 2022, in uw antwoord op vraag 5 ontkend dat zij met andere bewindslieden heeft gesproken sinds haar veroordeling? Heeft u hierover toen opnieuw niet de waarheid gesproken?6
Ik heb u destijds gemeld dat mij daarover geen informatie bekend was (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987).
Kunt u nogmaals, maar deze keer wel volledig en waarheidsgetrouw, de vraag beantwoorden welke andere Ministers en of Staatssecretarissen met Soumaya Sahla contact hadden tijdens al uw kabinetten?
Ik kan in redelijkheid niet voldoende volledig en betrouwbaar beschikken over de gevraagde informatie. Thans is mij hierover geen informatie bekend, behoudens hetgeen mij bekend is geworden in het kader van de beantwoording van vraag 33 en, eerder, bij de beantwoording door de Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de op 26 januari 2022 gestelde schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1532).
Heeft u, of heeft een andere Minister of Staatsecretaris de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla gesproken op het VVD-congres van 19 november 2022?
Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Wat vindt u van de uitspraak van Soumaya Sahla gedaan in het interview met het AD: «Ik kwam in een complexe situatie terecht, die ik niet meer onder controle had, met als uitkomst een strafvonnis. Ben ik een moslimterrorist? Absoluut niet.»?7
Ik neem afstand van uitlatingen van betrokkene die strijdig zijn met de feiten waarvoor zij in 2016 is veroordeeld.
Deelt u de mening dat die uitspraak te walgelijk voor woorden is nu betrokkene twee keer is veroordeeld, zowel voor het lidmaatschap van een terroristische organisatie als voor verboden wapenbezit en nu doet alsof het haar allemaal is overkomen?
Ik neem afstand van uitlatingen van betrokkene die strijdig zijn met de feiten waarvoor zij in 2016 is veroordeeld.
Deelt u de mening dat alleen deze uitspraak al impliceert dat ze niet oprecht is en dus geen schuld en spijt erkent noch verantwoordelijkheid voor haar daden neemt en nooit en te nimmer kan worden vertrouwd als het gaat om haar intenties?
Ik neem afstand van uitlatingen van betrokkene die strijdig zijn met de feiten waarvoor zij in 2016 is veroordeeld.
Is het regeringsbeleid om veroordeelde terroristen te spreken en/of te steunen?
Nee, waarmee overigens dergelijke contacten niet zijn uitgesloten.
Vindt u dat veroordeelde moslimterroristen Kamerlid mogen worden?
Het kiesrecht is een grondrecht dat is opgenomen in artikel 4 van de Grondwet. Dit recht mag alleen bij wet worden beperkt. Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Grondwet kan de strafrechter een persoon, die wegens het begaan van een in de wet aangewezen delict (waaronder terroristische misdrijven) bij rechterlijke uitspraak onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar, uitsluiten van het actieve en passieve kiesrecht. Het is aan de strafrechter om te bepalen of deze bijkomende straf in een individuele strafzaak dient te worden opgelegd.
Vindt u dat veroordeelde moslimterroristen Minister of Staatssecretaris mogen worden?
De benoemingsprocedure is vermeld in een brief van de Minister-President d.d. 20 december 2002. Aan de benoeming van een Minister (en Staatssecretaris) gaat een uitgebreide procedure vooraf: tijdens de kabinetsformatie wordt er gezocht naar kandidaten, vervolgens moeten zij gescreend worden en tot slot voeren zij een gesprek met de formateur, waarin wordt bekeken of er «enig beletsel is in het heden of verleden van de kandidaat om de functie te aanvaarden».
Bij de screening wordt van kandidaat-bewindslieden onderzocht of ze een strafblad hebben, bekend zijn bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en of er risico's zijn in de sfeer van hun belastinggedrag.
Vindt u dat veroordeelde moslimterroristen bij de overheid mogen werken?
Voor een specifieke taak of functie in de samenleving kan een strafblad met bepaalde antecedenten een beletsel zijn. Voor dergelijke functies wordt een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) gevraagd. Een VOG is een verklaring waaruit blijkt dat het justitiële verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van die specifieke taak of functie. Voor elke persoon met een strafblad kan dit mogelijk effect hebben op toekomstig werk.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar en onacceptabel is als ik, als doelwit van de terroristische organisatie de Hofstadgroep, welke terreurgroep de aanleiding is dat ik dit jaar 19 jaar geleden mijn vrijheid ben kwijtgeraakt, dadelijk in de Kamer kan worden geconfronteerd met een aldaar rondlopend voormalig lid van diezelfde terreurorganisatie?
Bedreigingen door terroristische organisaties behoren tot ernstigste misdrijven in onze samenleving, omdat zij naar hun aard een bedreiging voor de democratische rechtsorde vormen en omdat zij diep ingrijpen in het leven van de personen die zij raken. Over alle consequenties daarvan voor betrokkenen, waaronder de heer Wilders, denk ik niet licht.
De Tweede Kamer heeft krachtens artikel 72 van de Grondwet in artikel 152 van het Reglement van Orde regels vastgesteld rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen. Het presidium kan nadere regels stellen. Het is daarom niet aan mij om te bepalen wie toegang heeft tot gebouwen van de Staten-Generaal noch om daarover een oordeel te uiten.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla dat ze «best vaak» in de Tweede Kamer kwam? Wist u daarvan? Wat is uw oordeel daarover?
De Tweede Kamer heeft krachtens artikel 72 van de Grondwet in artikel 152 van het Reglement van Orde regels vastgesteld rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen. Het presidium kan nadere regels stellen. Het is daarom niet aan mij om te bepalen wie toegang heeft tot gebouwen van de Staten-Generaal noch om daarover een oordeel te uiten.
Deelt u de mening dat het totaal ongepast is dat een veroordeelde moslimterrorist in hetzelfde gebouw rondloopt als een van de belangrijkste doelwitten van de terreurorganisatie waarvan zij lid was en voor welk lidmaatschap ze ook veroordeeld is?
De Tweede Kamer heeft krachtens artikel 72 van de Grondwet in artikel 152 van het Reglement van Orde regels vastgesteld rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen. Het presidium kan nadere regels stellen. Het is daarom niet aan mij om te bepalen wie toegang heeft tot gebouwen van de Staten-Generaal noch om daarover een oordeel te uiten.
Heeft u er begrip voor dat ik haar nooit en te nimmer wil tegenkomen en zeker niet in mijn werkomgeving zijnde het gebouw van de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dat nooit zal gebeuren?
De Tweede Kamer heeft krachtens artikel 72 van de Grondwet in artikel 152 van het Reglement van Orde regels vastgesteld rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen. Het presidium kan nadere regels stellen. Het is daarom niet aan mij om te bepalen wie toegang heeft tot gebouwen van de Staten-Generaal noch om daarover een oordeel te uiten.
Kunt u 100% uitsluiten dat Soumaya Sahla nog een veiligheidsgevaar respectievelijk risico vormt of kan vormen?
Alle partners die een taak hebben in terrorismebestrijding in Nederland zijn erop gericht om radicalisering te signaleren en eventuele veiligheidsrisico’s te mitigeren.
Erkent u dat dat nooit het geval zal zijn daar veroordeelde moslimterroristen zich immers onbetrouwbaar en levensgevaarlijk hebben getoond en altijd onverwacht weer kunnen toeslaan en tot terreur en moord en doodslag kunnen overgaan? Wilt u het risico lopen dat het niet zo is?
Zie het antwoord op vraag 48.
Kunt u er alstublieft voor zorgen dat de «terugkeer» in de politiek van Soumaya Sahla nooit en te nimmer zal plaatsvinden?
Voor zover de vraag de VVD betreft, verwijs ik door naar de VVD. Voor zover de vraag andere politieke verbanden betreft is het niet aan mij te oordelen.
Fraude met huurlabels |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Huurders opgelicht door gesjoemel met energielabels»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in Groningen op grote schaal huurders zijn opgelicht en veel te hoge huren moesten betalen?
Ik ben op de hoogte van de uitspraak van de Huurcommissie over te hoge huren door onjuiste energielabels in Groningen. Dit soort praktijken vind ik, evenals het vragen van te hoge huren in zijn algemeenheid (zeker in de gereguleerde sector), uiterst onwenselijk. Daarom neem ik diverse maatregelen om deze problematiek aan te pakken, zoals het wetsvoorstel goed verhuurderschap en het dwingend maken van het woningwaarderingsstelsel (WWS).
Vermoedt u ook dat dit veel meer en breder voorkomt in Nederland? Heeft u inzicht hoeveel huurders dit ongeveer treft en hoeveel huur zij ten onrechte betaalden?
Sinds een jaar loopt er een pilot bij de Huurcommissie omtrent twijfels over het energielabel in relatie tot de huurprijs. Bij 84% van de zaken in de pilot betreft het complexen in Groningen, waardoor het probleem zich daar momenteel lijkt te concentreren.
In meer algemene zin ben ik ermee bekend dat het in Nederland voorkomt dat huurders een huur betalen die hoger is dan de maximale huur bij toepassing van het WWS. Het landelijke Woononderzoek Nederland (WoON2021) toont aan dat ongeveer de helft van de circa 284.000 private huurwoningen tot 145 punten (rond de liberalisatiegrens) voor een hogere huurprijs wordt verhuurd dan het WWS-maximum. Deze huurders betalen gemiddeld circa € 150,- boven op het WWS-maximum. Middels het wetsvoorstel goed verhuurderschap en het dwingend maken het WWS ben ik voornemens dit probleem aan te pakken.
Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen om dit probleem in kaart te brengen en actie te ondernemen om huurders recht te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het vragen van te hoge huren strafbaar te stellen, zodat sneller kan worden opgetreden tegen huisjesmelkers?
Ik ben het met u eens dat het vragen van te hoge huren aan banden moet worden gelegd en dat tegen verhuurders die toch te hoge huren vragen opgetreden moet worden. Ik kies er daarom voor om het WWS dwingend te maken en daar bestuursrechtelijke handhaving op mogelijk te maken. Dat doe ik op de eerste plaats door gemeenten via het wetsvoorstel goed verhuurderschap de mogelijkheid te geven om via de gebiedsgerichte verhuurvergunning het WWS af te dwingen richting verhuurders. Daarnaast werk ik aan een separaat wetsvoorstel om het WWS landelijk dwingend te maken.
Het aanpakken van dit probleem via het strafrecht acht ik niet wenselijk, omdat handhaving op huurprijzen daarmee een taak wordt van het Openbaar Ministerie (OM). Daarmee wordt handhaving afhankelijk van de prioriteitsstelling van het OM. Ook zou het er voor zorgen dat er een samenloop tussen drie verschillende rechtsgebieden op dit onderwerp ontstaat: privaat- (Huurcommissie en kantonrechter), bestuurs- (gemeenten in het kader van het wetsvoorstel goed verhuurderschap) en strafrecht (OM). Een dergelijke stapeling van rechtsgebieden zou een grote complicerende werking hebben en is daarom niet wenselijk.
Bent u ermee bekend dat, zelfs als objectief door de huurcommissie is vastgesteld dat labels onjuist zijn, labels onveranderd kunnen blijven zodat volgende huurders wederom teveel huur betalen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat foute labels worden aangepast?
Ja, ik ben ermee bekend dat de toets van de Huurcommissie in de pilot niet leidt tot het registreren van een nieuw energielabel. Dit heeft te maken met de taak van de Huurcommissie, die zich beperkt tot uitspraken over de huurprijs. Om te voorkomen dat een nieuwe huurder opnieuw te veel huur betaalt door het energielabel dat geldig is gebleven ondanks de uitspraak van de Huurcommissie, heb ik met de Huurcommissie afgesproken dat zij als onderdeel van de pilot de certificerende instelling informeert. Deze partij kan als onderdeel van het kwaliteitsborgingssysteem van het energielabel wel handelen. Controle door een certificerende instelling kan resulteren in het verbeteren of intrekken van een energielabel.
De reguliere steekproeven van certificerende instellingen kunnen er ook toe leiden dat een onjuist energielabel wordt aangepast of ongeldig wordt verklaard, waardoor op voorhand wordt afgevangen dat een huurder naar de Huurcommissie zou moeten stappen.
Momenteel wordt de pilot van de Huurcommissie geëvalueerd. Ik ben bereid om na deze pilot te bezien welke rol de Huurcommissie kan vervullen met betrekking tot het geregistreerde energielabel.
Laat u het niet teveel aan gemeenten over om dit landelijke probleem op te lossen? Bent u bereid ook zelf actie te ondernemen om deze fraude aan te pakken?
Nee, de gemeente heeft geen rol in de kwaliteitsborging van het energielabel. In de regelgeving wijs ik een kwaliteitsborgingssysteem aan waarbij onder meer steekproeven worden getrokken op geregistreerde energielabels om de kwaliteit daarvan te controleren. In mijn brief van 30 november 2022 (Kamerstuk 30 196, nr. 804) heb ik maatregelen aangekondigd om het kwaliteitsborgingssysteem te verbeteren. De maatregelen richten zich op het scherper monitoren van de prestaties van de energieadviseur en bij constatering van fraude kan de vakbekwaamheid ingetrokken worden.
Daarnaast loopt er, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, momenteel een pilot bij de Huurcommissie. Ik heb deze afgelopen jaar samen met de Huurcommissie gestart met het oog op huurders die twijfels hebben over het energielabel met een mogelijke invloed op hun huurprijs. Komende tijd evalueer ik de pilot en besluit ik hoe hier mee verder te gaan. Tegelijkertijd werk ik aan het beter beschikbaar stellen van het label aan de huurder via MijnOverheid.
Bij al deze acties heb ik geen rol neergelegd bij de gemeente.
Bent u bereid bij fraude met energielabels ook consequenties voor verhuurders op te nemen in de nog door de Kamer te bespreken Wet goed verhuurderschap?
Gemeenten krijgen op basis van het wetsvoorstel goed verhuurderschap de mogelijkheid om via de gebiedsgerichte verhuurvergunning het WWS af te dwingen richting verhuurders. Verhuurders dienen zich bij het bepalen van het puntenaantal van een gereguleerde woning te baseren op een geregistreerd label in EP-online. Een verhuurder mag er in beginsel vanuit gaan dat het daarin opgenomen label kloppend is. Indien de verhuurder zich bij het puntenaantal op een ander label heeft gebaseerd en dit een hogere huurprijs tot gevolg heeft, wordt niet voldaan aan de vergunningsvoorwaarde. De gemeente kan hier dan op grond van het wetsvoorstel reeds tegen optreden (bijvoorbeeld via boetes).
De Ranglijst Christenvervolging 2023 |
|
René Peters (CDA), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2023?1
Ja, ik heb deze lijst op 19 januari persoonlijk in ontvangst genomen tijdens een ontmoeting met Open Doors en het grote belang van hun werk onderstreept.
Herkent u de omvang van vervolging van christenen vanwege hun geloofsovertuiging, zoals geconstateerd door de organisatie Open Doors, die stelt dat het aantal christenen dat vervolgd wordt op een alarmerend hoog niveau blijft, waarbij meer dan 360 miljoen christenen te maken hebben met een hoog niveau van vervolging en in de 50 landen van de Ranglijst Christenvervolging het 312 miljoen mensen betreft die te maken hebben met «zeer zware of extreme vervolging»?
De cijfers in het rapport zijn goed onderbouwd en klinken plausibel. Open Doors heeft een grote onderzoeksafdeling en dertig jaar ervaring met dit werk. De onderzoeksmethoden lijken accuraat met gebruik van diverse betrouwbare indicatoren. Ik krijg vanuit de ambassades dezelfde signalen die mij zorgen baren en ook in andere ranglijsten zoals die van Humanists International worden zorgelijke ontwikkelingen als het gaat om vrijheid van levensovertuiging genoemd.
Komen de gegevens van Open Doors, die in de rapportageperiode (1 oktober 2021 tot 30 september 2022) melding maakt van conservatieve tellingen van 5.621 vermoorde christenen vanwege hun geloof, 2.126 gevallen van verkrachting of seksueel geweld, 5.259 ontvoeringen, 2.100 kerken die aangevallen werden en meer dan 4.500 woningen verwoest uitkomen, overeen met uw eigen bevindingen?
Zie vraag 2.
Ziet u het effect van de Nederlandse initiatieven om geweld en straffeloosheid tegen te gaan en mensenrechten te respecteren, zoals Team Europe Initiative Security and Governance en de Regional Stability Strategy van het United Nations Development Programme (UNDP)? Ziet u mogelijkheden om de betrokkenheid bij deze initiatieven te intensiveren?
Ja, die effecten zie ik. Nederland is verantwoordelijk voor een groot aantal initiatieven om geweld en straffeloosheid tegen te gaan en respect voor mensenrechten te bevorderen. Over de resultaten die hierbij worden bereikt wordt uw Kamer geïnformeerd via o.a. de jaarlijkse BHOS-rapportage en de mensenrechtenrapportage. Specifiek op het terrein van vrijheid van religie en levensovertuiging financiert Nederland onder andere het JISRA (Joint Initiative for Strategic Religious Action) programma in Nigeria, dat lokale religieuze actoren ondersteunt in conflictbemiddeling en -preventie. Hiermee worden meetbare resultaten geboekt op het gebied van wederzijds respect en verdraagzaamheid. Het Kabinet steunt daarnaast inderdaad de ambities uit de regionale stabilisatiestrategie voor de Tsjaadmeerregio, waaronder op het gebied van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid. Via de UNDP-stabilisatiefaciliteit voor de Tsjaadmeerregio investeert Nederland in het herstel van infrastructuur en basisdiensten en de terugkeer van politie en justitie in door Boko Haram verwoeste gemeenschappen. Het bevorderen van menselijke veiligheid en mensenrechten vormt een integraal onderdeel van deze inzet. In december heeft het Kabinet een extra bijdrage van € 8 miljoen aan deze faciliteit gedaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de invloed van huurlingenlegers in te perken of aan de kaak te stellen in verband met de situatie in de landen ten zuiden van de Sahara, die verder te lijkt te escaleren, als gevolg van diverse coups die plaatsvonden in zowel Mali als Burkina Faso, mede gelet op het feit dat instabiliteit ruimte biedt aan jihadistische groepen, die naast en soms gezamenlijk optrekken met georganiseerde misdaad en huurlingen van bijvoorbeeld Wagner?
Het is belangrijk om de dialoog hierover aan te blijven gaan met overheden, ook met de transitie-autoriteiten in Burkina Faso, Mali en Tsjaad. Rusland en mogelijk (Russische) paramilitaire organisaties ontplooien activiteiten die indruisen tegen de Nederlandse en Europese waarden en belangen. In onze dialoog dringen we er op aan geen samenwerking met paramilitaire organisaties aan te gaan omdat dit leidt tot mensenrechtenschendingen. Dit doen we als Nederland, en ook in EU-verband.
Tegelijkertijd zet Nederland in op de aanpak van de grondoorzaken van instabiliteit, zoals armoede, chronische voedselonzekerheid en afwezigheid van de overheid of goed bestuur. Daarnaast acht het kabinet het van belang bij te blijven dragen aan internationale missies ter bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit.
De Wagner-groep staat op de EU-sanctielijst. Daarmee is het voor burgers en bedrijven uit de EU verboden om direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen. Het is echter uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de autoriteiten de veiligheid van hun burgers te waarborgen.
Onderschrijft u dat, naast factoren als klimaatverandering, tribale kwesties en criminele motieven, religie en dan met name extreem geweld van diverse jihadistische groepen, een belangrijke oorzaak is van het ontwrichtende geweld in Nigeria?
Geweld door extremistische organisaties neemt in verschillende regio’s van Afrika toe, waaronder in Nigeria. De situatie met name in het Noorden van Nigeria, is verontrustend. Bij verschillende vormen van geweld in Nigeria vallen veel slachtoffers, onder wie christenen. Het geweld wordt veroorzaakt door een mix van factoren die in de verschillende gebieden een meer of minder belangrijke rol spelen. Religie wordt veelvuldig gebruikt als aansporende reden voor dit geweld, maar het is doorgaans niet de grondoorzaak van het geweld. Zo zijn bijvoorbeeld de verminderde toegang tot socio-economische mogelijkheden, geringe mogelijkheid tot effectieve politieke participatie, marginalisering van verschillende bevolkingsgroepen en het landbeheerstelsel grondoorzaken van dit geweld. Verschillende factoren verslechteren momenteel de levensstandaard van de gemiddelde inwoner van Nigeria, o.a. inflatie, hoge voedsel- en benzineprijzen en klimaatverandering. Dit draagt bij aan de toename van onderliggende spanningen en geweld. De aanloop naar de nationale en regionale verkiezingen in 2023 versterkt dit verder.
Welke mogelijkheden ziet u om opvolging te geven aan de bilaterale gesprekken tussen de Nederlandse overheid en de Nigeriaanse overheid in 2021? Kunnen de nieuwe ranglijstresultaten resulteren in hernieuwde initiatieven?
Tijdens bilaterale gesprekken van Minister President Rutte op presidentieel en ministerieel niveau is de veiligheidssituatie besproken, laatstelijk in september 2021. Mede in vervolg op die gesprekken brengt de Nederlandse ambassade in Nigeria de veiligheidssituatie in het land consistent op in gesprekken met de autoriteiten en vraagt de overheid zich in te spannen om de veiligheid voor iedereen in Nigeria te verbeteren. Dit komt allereerst ten goede aan de inwoners van Nigeria en de stabiliteit en welvaart van het land, en daarmee ook aan de bredere regio en het gehele continent. Ook in 2023, waarin Nederland tracht de bilaterale relatie verder te versterken met de dit jaar aan te treden nieuwe Nigeriaanse overheid, zal Nederland tijdens bilaterale gesprekken de veiligheidssituatie in het land steevast opbrengen en daarin alle ontwikkelingen mee nemen. Daarnaast draagt Nederland aan verschillende initiatieven bij om de spanningen op lokaal niveau te verminderen en om de stabiliteit en duurzame ontwikkeling van het land te versterken, o.a. middels directe activiteiten gericht op vrijheid van religie en levensovertuiging, alsmede middels indirecte activiteiten, bijvoorbeeld gericht op het vergroten van de lokale voedselproductie.
Welke ontwikkelingen zijn er ten aanzien van een mogelijk onderzoek door het internationaal Strafhof naar misdaden tegen de menselijkheid in Nigeria? Zal dit onderzoek eerder op nationaal of internationaal niveau plaatsvinden?
In december 2020 heeft de aanklager van het Internationaal Strafhof het voorlopige onderzoek (preliminary examination) naar de situatie in Nigeria afgesloten en daarbij geconcludeerd dat er een redelijke basis is om aan te nemen dat er oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid zijn gepleegd. De volgende stap in de procedure bij het Strafhof zou zijn dat de aanklager bij de Kamer van vooronderzoek een verzoek indient om hem te machtigen om een formeel onderzoek (investigation) te openen.
Vorig jaar heeft aanklager Khan echter aangegeven dat hij in overeenstemming met het complementariteitsbeginsel eerst nog met de autoriteiten van Nigeria de mogelijkheid van nationale procedures wil onderzoeken. Tijdens zijn eerste bezoek aan Nigeria op 19 en 20 april 2022 heeft hij ter bevordering van deze nationale procedures ook technische bijstand toegezegd en daarnaast werkt zijn Parket op dit moment samen met de Nigeriaanse autoriteiten aan een Memorandum of Understanding. Of aanklager Khan in de komende jaren alsnog zal aansturen op procedures bij het Internationaal Strafhof, zal hoofdzakelijk afhangen van zijn oordeel over de voortgang van de nationale procedures in Nigeria.
Welke mogelijkheden ziet u om landen aan te spreken, die zowel bij de International Religious Freedom or Belief Alliance (IRFBA) zijn aangesloten als op de Ranglijst Christenvervolging 2023 staan, zoals de Democratische Republiek Congo, Colombia en Kameroen?
Politieke consultaties en bestaande dialogen in bilateraal en EU verband worden door Nederland o.a. gebruikt om landen aan te spreken op schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging. Ook tijdens de landenbezoeken van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging worden landen aangesproken om zich te houden aan de internationale verplichtingen. DeInternational Religious Freedom of Belief Alliance is daar ook een instrument voor.
Nederland spoort landen tevens binnen de Mensenrechtenraad aan om passages m.b.t. de vrijheid van religie en levensovertuiging indien relevant op te nemen in de landenresoluties. Tevens wordt de Universal Periodic Review (UPR) gebruikt door Nederland om andere landen aan te sporen om mensenrechtenverdragen na te leven. Wanneer dit opportuun is geldt dit ook voor de vrijheid van religie en levensovertuiging. Nederland stemt interventies af met gelijkgezinde landen om het UPR proces te beïnvloeden en moedigt ngo’s aan om dit ook te doen.
De Ranglijst Christenvervolging 2023 identificeert guerrillagroepen en criminele bendes in Colombia, en rebellengroeperingen zoals de ADF in de DRC als voornaamste daders verantwoordelijk voor het maken van een groot aantal burgerslachtoffers, waaronder ook christenen. In de noordelijke provincies in Kameroen zijn veel van de slachtoffers van terreur door Boko Haram moslims. In het Engelstalige deel van Kameroen zijn het vooral christenen die slachtoffer zijn van geweld. Echter spelen hier verschillende partijen een rol, onder andere regeringstroepen.
Nederland ondersteunt via de EU de Colombiaanse, Congolese en Kameroense overheid op het gebied van de bestrijding van geweld van gewapende groepen.
Welke kansen ziet u om bijvoorbeeld in internationaal verband toenadering tot Noord-Korea te zoeken, aangezien dit land op plek 1 van de ranglijst staat met het hoogste aantal punten ooit en meer geweldsincidenten kende vorig jaar onder de noemer van de «wet op antireactionair gedachtegoed», die alle niet Noord-Koreaanse publicaties van de Bijbel tot Zuid-Koreaanse tv-series criminaliseert? Welke mogelijkheden ziet u om anderszins actie te ondernemen?
De ernstige mensenrechtensituatie in Noord-Korea bespreekt Nederland vooral in multilateraal verband (EU en VN). De kansen op daadwerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie zijn echter klein. Momenteel is enige toenadering tot Noord-Korea vrijwel onmogelijk. Noord-Korea verleent ook geen toegang aan de VN Mensenrechtenrapporteur die kantoor houdt in Seoul (Zuid-Korea).
Welke mogelijkheden zijn er om de Chinese regering aan te spreken op de toenemende controle van China op zijn eigen bevolking in het algemeen en in het bijzonder op inwoners die afwijken van de partijlijn? Kunt u de Chinese regering aanspreken op de behandeling van minderheidsgroepen als de Oeigoerse gemeenschap en ook Christenen, aangezien dissidente stemmen uit die groepen als probleemveroorzakers en zelfs terroristen worden weggezet, zoals al een paar jaar blijkt uit de ranglijst?
Nederland blijft de mensenrechtensituatie in China bilateraal en multilateraal aankaarten bij de Chinese regering. Nederland en de EU spreken zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en roepen China op de mensenrechtenschendingen te beëindigen, zoals tijdens de afgelopen VN Mensenrechtenraad in oktober via de EU item 4 verklaring.
Heeft u de indruk dat de nationale en Europese regelgeving omtrent de export van technologie naar China voor dual-use afdoende is? Of kleven er nog concrete risico’s aan de leveringen van dual-use producten aan China?
Inzet van technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijke ongewenste toepassingen van geleverde producten. Bedrijven worden nadrukkelijk gewezen op de risico’s die met hun bedrijfsactiviteiten gepaard gaan. Het kabinet verwacht van deze bedrijven dat zij een weloverwogen afweging maken of (de voorzetting van) levering van de goederen aan bepaalde eindgebruikers past binnen een adequaat compliance- en IMVO-beleid, in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen dat het gebruik van producten of diensten tot mensenrechtenschendingen leidt, is via exportcontrole. De EU Dual Use Verordening verwijst expliciet naar de verantwoordelijkheid van bedrijven om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Hierbij worden bedrijven onder de nieuwe cybersurveillance-bepaling gehouden tot het doen van een zorgvuldigheidsonderzoek en dienen zij de bevoegde nationale autoriteit te informeren wanneer zij op basis van dat onderzoek mogelijke risico’s op mensenrechtenschendingen hebben vernomen. Europese richtsnoeren zijn in de maak over waar dat zorgvuldigheidsonderzoek van exporteurs precies aan moet voldoen en over welke specifieke producten onder de cybersurveillance-bepaling zouden kunnen vallen. Daarnaast biedt de nieuwe verordening de mogelijkheid voor lidstaten om cybersurveillance items nationaal onder exportcontrole te brengen bij zorgen omtrent mensenrechtenschendingen. Bij vergunningaanvragen voor export van strategische goederen, programmatuur en technologie toetst Nederland expliciet het risico op mensenrechtenschendingen en wijst deze in voorkomend geval af.
Herkent u de ontwikkeling dat de Chinese regering bezig lijkt te zijn met een «verchinezing» van bijvoorbeeld internationaal erkende mensenrechten, met als gevolg dat universele mensenrechten worden uitgehold of aan de kant worden geschoven en plaats maken voor «eigen» rechten van landen, zoals het recht op «stabiliteit en veiligheid»? Wat zijn de mogelijkheden voor Nederland om binnen bijvoorbeeld de VN of de EU hier tegenwicht aan te bieden?
Deze ontwikkeling is herkenbaar. Daarom volgt het kabinet deze ontwikkelingen kritisch en biedt actief tegenstand door verzet tegen ideologisch Chinees taalgebruik in VN-documenten en in de verschillende gremia, waaronder de VN Mensenrechtenraad. Nederland zet in op de vormen van multilaterale samenwerking die bijdragen aan Nederlandse veiligheid en welvaart. Hierbij trekt Nederland, waar mogelijk, gezamenlijk op met de EU en gelijkgezinde partners zoals de Verenigde Staten. Daarnaast wordt ook actief gekeken naar coalities met democratische landen buiten de cirkel van traditionele partners.
Deelt u de zienswijze dat het Chinese model van intense overheidscontrole en -bemoeienis een populair exportproduct naar autoritaire landen in Azië kan worden? Erkent u dat dit potentieel bedreigend is voor Christenen en andere minderheden en dat deze ontwikkeling om die reden onderwerp van regulering en monitoring moet blijven?
Hoewel surveillancetechnologie in principe voor geoorloofde doeleinden gebruikt kan worden, is vooral toepassing binnen niet-democratische landen of landen met een gebrekkige rechtstaat zorgelijk.
Het bericht 'Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland»1 en zou u op de belangrijkste bevindingen in dit nieuwsbericht willen reageren?
Ja, ik ben bekend met dat bericht. Rijkswaterstaat doet voortdurend onderzoek en monitort in het hele land alle tunnels, waaronder de tunnels die met de afzinkmethode zijn aangelegd. Daarbij worden de bewegingen van de tunnelelementen gemeten. Bij inspecties wordt vooral ingezet op het monitoren van de bekende faalmechanismen. Tot voor kort was er, bij de verdiepte toeritten aan weerszijden van de tunnel, geen bekend faalmechanisme en was er dus geen aanleiding om de toeritten naar de tunnels te monitoren.
In 2010 heeft er een calamiteit plaatsgevonden in de Vlaketunnel, waarbij eveneens het wegdek omhoog kwam. De oorzaak lag in de zoute grondwateromstandigheden en de hierdoor ontstane versnelde corrosie aan de trekankers. Gelet op de unieke omstandigheden bij de Vlaketunnel was er geen aanleiding om andere tunnels te onderzoeken.
Daarbij is in 2018, in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave, onderzoek verricht naar de Heinenoordtunnel. Deze tunnel heeft een enigszins vergelijkbare constructie als de Prinses Margriettunnel. Er zijn destijds op 22 ankers trekproeven uitgevoerd. De ankers voldeden aan de gestelde normen. Ook dit onderzoek, bij eenzelfde soort tunnel, gaf dus geen aanleiding om op het punt van de trekankers een significante faalkans of onderliggend faalmechanisme te vermoeden.
Desondanks vond de calamiteit in de Prinses Margriettunnel juist plaats bij één van de toeritten, waar dus geen bestaand faalmechanisme bekend was en waar dus ook niet op werd gemonitord.
Om te kunnen concluderen wat de oorzaak was van deze calamiteit, is het noodzakelijk om nader onderzoek te doen. Pas daarna kunnen er mogelijk conclusies getrokken worden over het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel alsook bij andere objecten. Dit onderzoek vindt nu plaats.
Op basis van dit onderzoek zal bepaald worden welke maatregelen er bij de Prinses Margriettunnel (en eventueel andere objecten) genomen zullen worden. Hierbij is het verstandig om ons te realiseren dat het testen van ankers een intensief werk is, waarbij de tunnels enkele dagen/ week afgesloten zullen moeten worden. Dit kan veel overlast met zich meebrengen. Om deze reden is het verstandig om eerst de conclusies van het onderzoek bij de Prinses Margriettunnel af te wachten.
Deelt u de opvatting dat de genoemde tunnels met de oude constructie zo snel mogelijk geïnspecteerd zouden moeten worden? Zou u willen voorzien in een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer deze tunnels uiterlijk zijn geïnspecteerd?
Rijkswaterstaat heeft een inspectieprogramma waar gestructureerd wordt gekeken naar de mogelijk faalmechanismen van objecten. Het doel hiervan is in eerste instantie om te voorkomen dat er onveilige situaties ontstaan (veilig stellen) en om daar waar nodig en mogelijk preventief te handelen om te voorkomen dat acuut ingrijpen nodig is. Tot op heden is er geen aanleiding geweest om dit ook voor tunneltoeritten te doen. Omdat de calamiteit bij de Prinses Margriettunnel juist wel in één van de tunneltoeritten heeft plaatsgevonden, wordt momenteel onderzoek gedaan naar het faalmechanisme dat er voor heeft gezorgd dat Rijkswaterstaat de A7 heeft moeten afsluiten. Zodra hier meer bekend over is, kan Rijkswaterstaat bepalen of en hoe tunneltoeritten gemonitord kunnen worden.
Deelt u de opvatting dat de omschreven wijze van inspectie waarbij er door de tunnel wordt gelopen om te kijken of er drempels zijn ontstaan die kunnen wijzen op loslatende delen, niet afdoende is, in het bijzonder bij de genoemde tunnels? Zo ja, welke acties koppelt u aan die opvatting?
Tot op heden is er geen aanleiding geweest om tunnels op een andere manier te inspecteren. Enige jaren geleden is onderzoek uitgevoerd bij een soortgelijke tunnel waarbij geen faalmechanisme werd geconstateerd. Wel gaat Rijkswaterstaat verkennen of bijvoorbeeld via sensoren een eerdere voorwaarschuwing kan worden gegeven. Deze signaalsystemen worden ook gebruikt bij andere objecten zoals de Haringvlietbrug en de IJsselbruggen. Hiervoor is het nodig dat de oorzaak van de schade bij de Prinses Margriettunnel bekend is.
Zou u in kaart willen brengen in welke gevallen de beschreven uitgebreide manier van inspectie, het blootleggen van de ankers en het verwijderen van het wegdek en het beton, noodzakelijk is?
Of de uitgebreide manier van inspectie moet plaatsvinden, is afhankelijk van de oorzaak van het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel. Dat onderzoek loopt nu. Het onderzoek bij de Heinenoordtunnel uit 2018, bestaande uit trekproeven op ankers, is uitgevoerd in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave. De ankers voldeden aan de gestelde normen.
Zou u inzichtelijk willen maken in hoeverre en op welke plekken de genoemde mogelijke tussenoplossing, het plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, effectief zou zou kunnen zijn?
Ook hiervoor geldt dat, om te beoordelen of het plaatsen van sensoren effectief is, het nodig is dat het onderzoeksrapport wordt afgerond waaruit blijkt wat de oorzaak van de faalmechanismen is. Zo kan Rijkswaterstaat de aandacht richten op die objecten die hiervoor in eerste instantie in aanmerking komen.
Zou u ook andere mogelijke tussenoplossingen op een rij willen zetten?
Naast het mogelijk plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, ziet Rijkswaterstaat op dit moment geen andere tussenoplossingen. Pas als de oorzaak bekend is, kunnen andere oplossingen in beeld komen. Ook dan pas is het mogelijk om een structurele oplossing in beeld te brengen.
Zou u in het licht van het genoemde nieuwsbericht opnieuw willen ingaan op de recent door de fractie van het CDA ingediende vragen over deze problematiek?2
Het lid Van der Molen (CDA) heeft op 22 december jl. vragen ingediend naar aanleiding van het bericht «Bruggen, viaducten en nu een aquaduct dicht: dat kan geen toeval zijn, denken transporteurs». De vragen hadden betrekking op de ontstane overlast voor de weggebruikers en de omgeving en de inspanningen van Rijkswaterstaat om de A7 zo snel mogelijk (deels) open te kunnen stellen. Daarbij is benadrukt dat het vooralsnog om een incident gaat en dat het belangrijk is om eerst het onderzoek naar de oorzaak van de schade af te wachten voordat definitief herstel kan plaatsvinden en te bepalen welke vervolgstappen met betrekking tot het monitoren en inspecteren van dit type tunnels nodig zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de infrastructuur nu het kabinet op diverse plekken inzet op verhogen van grondwaterstanden in Nederland?
Voor elk besluit tot peilwijziging worden eerst de mogelijke gevolgen in en om het betreffende gebied in beeld gebracht, waaronder de effecten op de fundering van infrastructuur.
De rol van notarissen bij dubieuze grondhandel |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden Nederlanders slachtoffer van dubieuze grondhandel»?1
Ja
Herkent u de geschetste problematiek waarbij dubieuze grondhandelaren stukken grond opknippen en deze verkopen met de belofte dat hier spoedig gebouwd mag worden?
Ja, al strookt het gestelde in de vraag over de «belofte dat er op korte termijn gebouwd mag worden» niet met de praktijk waarbij deze handelaren dit omzichtiger formuleren dan een «belofte».
Het opknippen van deze percelen is een uitwas van grondspeculatie. Wat gaat u doen om grondspeculatie verder tegen te gaan?
Bij het opknippen van percelen wijst het artikel erop dat het vaak gaat om percelen waarop geen concrete bouwbestemming is voorzien en dat de handelaren die percelen opknippen en deze snippers aanbieden, veelal een te positief beeld schetsen van de potentie. De kopers zijn ingegaan op een speculatieve mogelijkheid in de hoop hiermee geld te verdienen. Dat mensen ingaan op zulke speculatieve mogelijkheden is geen nieuw fenomeen. Nieuwe regelgeving moet echter afgewogen worden tegen de hinder die andere markttransacties hiervan kunnen ondervinden. Zo zijn er geen instrumenten om het opknippen van agrarische percelen zonder meer tegen te gaan. Over hoe kan worden omgegaan met versnippering als toekomstige ruimtelijke doelen zoals woningbouw toch geraakt worden, heeft de Minister van Financiën eerder geantwoord op de vragen van lid Van Eijs (18 maart 2021). De overheid kan met het voorkeursrecht versnippering voorkomen als zij een bouwmogelijkheid voorziet, en zij kan tevens op reeds versnipperde grond een eerste recht van koop vestigen. Daarnaast staat haar onteigening ter beschikking wanneer de eigenaren van de snippers niet bereid en/ of in staat zijn het plan met bouwmogelijkheden dat de overheid voor ogen staat te realiseren.
Hoe beoordeelt u de rol van notarissen en de zorgplicht die bij hun beroep hoort in het licht van deze grondhandel?
De Minister voor Rechtsbescherming hecht een groot belang aan de naleving van de zorgvuldigheidsnormen zoals deze gelden voor het notariaat. De beoordeling van de rol van notarissen en de daarbij behorende zorgplicht in het licht van grondhandel is voorbehouden aan de notariële tuchtrechter. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de omstandigheden van het geval een grote rol spelen. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen waakt de tuchtrechter.
In dat kader kan worden gewezen op drie recente tuchtuitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 24 mei 20222, 12 juli 20223 en 22 november 20224 waarin de tuchtrechter heeft geoordeeld dat de notaris bij de koop van grond in lijn heeft gehandeld met de vereiste informatieplicht en zorgplicht. Tevens wijst de Minister voor Rechtsbescherming op de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat er sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de betrokken notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode. Het Gerechtshof heeft, gelijk aan de uitspraak in eerste aanleg de maatregel van ontzetting uit het notarisambt opgelegd. In een andere (civiele) uitspraak over grondinvesteringen heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2020 geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de betrokken notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris werd vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van het Gerechtshof Amsterdam van 22 april 20145 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 20156 is geoordeeld dat de betrokken notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden.
Over dubieuze grondhandel en de rol die notarissen hierbij spelen zijn eerder vragen gesteld door het lid Van Eijs («Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel», 10 februari 2021). Toen gaf het kabinet aan zich niet te herkennen in de signalen dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s bij grondinvesteringen. Hoe kijkt u hier nu naar?
Het beeld over dubieuze grondhandel en de rol van notarissen dienaangaande is ongewijzigd. Onder verwijzing naar mijn antwoord onder vraag 4 zal er bij de beoordeling van dit soort zaken altijd sterk naar de omstandigheden van het geval moeten worden gekeken en de rol die de notaris daar bekleedde. Die omstandigheden dient de notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken. In de drie recente tuchtuitspraken van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 24 mei 2022, 12 juli 2022 en 22 november 2022 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden.
In de eerdere beantwoording kwam naar voren dat om aan de zorgplicht te voldoen‘actieve wilscontrole, kritische beoordeling van de onderliggende transacties, doorvragen, onafhankelijke advisering en alertheid op onverklaarbare prijsstijgingen» hierbij van belang zijn. In de praktijk wordt bij de levering van de grond vaak gebruik gemaakt van een volmacht. Hoe beoordeelt u de mogelijkheden van notarissen om te voldoen aan deze zorgplicht bij een (schriftelijke) volmacht? Zou een verplichte voorlichting van de kopers door de notaris bij dit soort zaken wenselijk zijn?
De informatieplicht en zorgplicht van de notaris bij een (schriftelijke) volmacht wordt aan dezelfde maatstaven beoordeeld als wanneer een koper zelf verschijnt bij het verlijden van de akte.
De notaris moet de koper informeren over het speculatieve karakter van de koop en de risico’s daarvan en moet zich ervan vergewissen dat de koper zich goed bewust is van dat speculatieve karakter en de transactie desondanks wil. De notaris geeft die informatie altijd in een rechtstreeks contact met de koper. De notaris kan dit schriftelijk of mondeling doen. Het heeft de voorkeur dat de koper daartoe wordt uitgenodigd op het kantoor van de notaris. De zorgplicht van de notaris brengt met zich mee dat hij in zijn dossier schriftelijk vastlegt dat en op welke wijze hij de koper heeft geïnformeerd en dat de koper zich bewust is van het speculatieve karakter van de transactie, en dat de koper deze transactie wil. Die zorgplicht brengt ook met zich mee dat de notaris een en ander schriftelijk bevestigd aan de koper. De notaris geeft de koper tijdig tevoren de gelegenheid van de inhoud van de akte van levering kennis te nemen door hem een ontwerp van de akte toe te sturen. De notaris volgt deze handelwijze ook als de koper niet zelf wil verschijnen bij het verlijden van de akte, maar daarvoor een volmacht wil geven7. Deze omschreven handelwijze is met voldoende waarborgen omkleed om de notariële zorgplicht uit te voeren, ook wanneer de koper middels een volmacht het verlijden van een akte laat plaatsvinden.
In het recente verleden werden al een aantal keren tuchtzaken aanhangig gemaakt tegen notarissen met betrekking tot (speculatieve) grondhandel. De tuchtrechters oordeelden in vergelijkbare zaken zeer verschillend. Hoe beziet u het feit dat tuchtrechters hierin niet uniform oordelen? Is een aanscherping van de wet noodzakelijk om meer uniformiteit in de beoordeling door tuchtrechters te bewerkstelligen?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 en 5 ook al is aangegeven is de beoordeling door de tuchtrechter van de rol van notarissen met betrekking tot (speculatieve) grondhandel sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dat houdt in dat de notaris in elke zaak door de tuchtrechter aan dezelfde maatstaf wordt getoetst of deze heeft voldaan aan zijn informatieplicht en zorgplicht die voortvloeit uit het notarisambt, maar dat de beoordeling van de rol van de notaris door de omstandigheden van het geval een andere uitkomst kunnen hebben. Dit houdt dus niet in dat tuchtrechters niet uniform oordelen, maar dat de aan hen voorgelegde gevallen niet gelijk zijn. Een aanscherping van de wet is derhalve niet aan de orde.
Uit de beantwoording van de eerdere vragen bleek verder dat de ACM en de AFM toezicht houden op de naleving van de regels omtrent het beschermen van particulieren tegen misleidende informatie bij verkoop, waaronder de verkoop van grond. Toen waren er nauwelijks meldingen bij de ACM en AFM bekend over dit onderwerp. Wat is de huidige stand van zaken wat betreft meldingen bij ACM en AFM hieromtrent? Mochten er wederom weinig meldingen bekend zijn, hoe kunnen ACM en AFM proactief particulieren beschermen bij de verkoop van grond?
De ACM ontvangt nog steeds nauwelijks meldingen over dit onderwerp. Via de website ACM ConsuWijzer geeft de ACM proactief voorlichting over de rechten van consumenten. Het betreft praktisch advies gericht op algemene onderwerpen (zoals misleiding bij verkoop) en een aantal specifieke onderwerpen (zoals de energietransitie). Consumenten kunnen bellen of de website raadplegen.
Ook de AFM ontvangt nauwelijks signalen over dit onderwerp. Daarnaast blijkt bij het beoordelen van een dergelijk signaal regelmatig dat de aanbieding waarover dit signaal gaat buiten haar toezicht valt, aangezien deze aanbieding bijvoorbeeld niet voldoet aan de criteria die gelden voor een beleggingsobject. De AFM en ACM blijven individuele casussen op dit terrein beoordelen en op grond van hun mandaat daartegen optreden als dat mogelijk en noodzakelijk is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
De mobilisatie in Rusland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de berichtgeving waarin gesteld wordt dat de Oekraïense inlichtingendiensten een nieuwe mobilisatie in Rusland verwachten, met mogelijk 500.000 nieuwe recruten?1
De ontwikkelingen rond de oorlog in Oekraïne worden continu in brede zin in de gaten gehouden door het kabinet. Zo ook met betrekking tot een mobilisatie in Rusland. Op 28 oktober jl. heeft de Russische Minister van Defensie aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond. De praktijk van mobiliseren is toen stopgezet. De mobilisatie is niet formeel beëindigd bij wijze van presidentieel decreet en zodoende bestaat er nog een juridische basis voor een volgende grote mobilisatieronde. Hier kan echter niet op vooruit worden gelopen. Uit verschillende bronnen is gebleken dat er nog wel mensen incidenteel geronseld worden en dat de autoriteiten moeite doen om mensen te werven, maar er is niet gebleken dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt.2 Indien er op enig moment een nieuwe mobilisatieronde komt, zal moeten worden bezien of en welke gevolgen dit heeft voor het landenbeleid en de besluitvorming door de IND.
Deelt u de mening van migratiehoogleraar Thomas Spijkerboer in Nieuwsuur (15 januari jl.) dat het door u gemaakte onderscheid tussen dienstweigeraars en Russen die vrezen voor mobilisatie lastig uit te leggen is?2
Ten aanzien van Russische dienstplichtigen geldt dat de IND hen op dit moment nog niet individueel kan beoordelen. De reden daarvoor is omdat onvoldoende duidelijk is of, en zo ja in welke mate, dienstplichtigen in Oekraïne worden ingezet en of zij door hun dienstplicht te ontduiken ook risico op vervolging lopen. Daarom is er voor gekozen om het besluit- en vertrekmoratorium voor hen te verlengen. Uw Kamer is hierover bij brief van 13 december 2022 geïnformeerd.
Ten aanzien van andere Russen die vrezen voor de mobilisatie blijkt niet, zoals ook gesteld hierboven, dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt. Met deze informatie in relatie tot de individuele omstandigheden zoals die volgen uit een asielprocedure is het goed mogelijk een besluit te nemen waarin wordt ingegaan op de risico’s voor personen die stellen te vrezen voor de mobilisatie. Dit is dan ook een voortzetting van de reguliere praktijk en niet een beleidswijziging.
Vanwege de plotse aankondiging van de mobilisatie moest worden bezien welke gevolgen deze mobilisatie zou hebben voor personen die om deze reden zijn gevlucht. In deze periode zijn er geen onomkeerbare stappen genomen in asielprocedures waarin de mobilisatie als asielmotief werd genoemd.
Gelet op vorenstaande en de overige informatie die onzerzijds bekend is, zie ik geen aanleiding om op dit moment een besluit- en vertrekmoratorium af te kondigen voor personen die vrezen voor de mobilisatie.
Het onderscheid tussen dienstplichtigen enerzijds en personen die vrezen voor de mobilisatie anderzijds is mijns inziens dan ook te rechtvaardigen.
Ik hecht er aan om in dit verband expliciet te benadrukken dat een besluit- en vertrekmoratorium geen garantie op verblijf is maar enkel een verlenging van de beslistermijn betreft met als doel het inwinnen van informatie waar het op dat moment aan ontbreekt dan wel waar op dat moment onduidelijkheid over bestaat. Na het vervallen van het besluit- en vertrekmoratorium zal er dan ook voor de groep dienstplichtigen een individuele beoordeling plaatsvinden om vast te stellen of zij internationale bescherming behoeven.
Een nieuw ambtsbericht staat gepland voor het voorjaar en aan de hand daarvan zal er bezien worden op welke wijze het beleid ten aanzien van Rusland ingevuld moet worden.
Vindt u een aankondiging van de Russische Minister van Defensie een voldoende betrouwbare bron om de conclusie te rechtvaardigen dat de mobilisatie per 31 oktober 2022 is afgerond, zoals u schrijft in uw brief van 13 december 2022?3
De Russische Minister van Defensie heeft inderdaad aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond en de militaire eenheden opgedragen om de mobilisatiewerkzaamheden stil te leggen per 31 oktober 2022. Er is op dit moment daarnaast ook voldoende andere informatie beschikbaar om tot deze conclusie te komen. Er is dan ook een afweging gemaakt op basis van alle beschikbare relevante en betrouwbare informatie en bronnen. Uiteraard gaan we niet louter en alleen af op informatie van welke regering dan ook.
Bent u het eens met de stelling dat niet de formele regelgeving inzake de mobilisatie, maar de praktijk ten aanzien van de gestelde vervolging leidend moet zijn bij de bepaling van het landgebonden asielbeleid? Aangezien in het beslismemo wordt onderkend dat er nog steeds mensen worden gemobiliseerd (zij het maar «weinig»), bent u het eens met de stelling dat zelfs een kleine kans op gedwongen mobilisatie noopt tot bescherming?
In de beslisnota van 12 december jl. staat ten aanzien van de mobilisatie dat er in de praktijk incidentele gevallen bekend zijn van Russen die na de stop gemobiliseerd zijn. Uiteraard wordt niet alleen de formele regelgeving, maar ook de informatie over de praktijk meegewogen bij de bepaling van asielbeleid. Indien een vreemdeling zich beroept op de mobilisatie zullen deze verklaringen van de vreemdeling op eigen merites worden beoordeeld en tevens worden beoordeeld in het licht van de relevante landeninformatie. Het is daarbij aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij of zij te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade in het land van herkomst. De situatie in Rusland is op dit moment echter niet zo dat alle personen die zich beroepen op de mobilisatie ook daadwerkelijk te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade.
Op welke bron is de volgende bewering uit de beslisnota gestoeld: «... dat bezwaren tegen mobilisatie, hetzij juridisch hetzij via de alternatieve dienstplicht, uiteindelijk in de praktijk bijna altijd worden ingewilligd.»? Impliceert dit dat er volgens u «bijna» geen Russen gedwongen naar het front gaan?
Het betreft hier een vertrouwelijke bron. Deze wordt niet openbaar gemaakt. Het is geen ongebruikelijke werkwijze om vertrouwelijke bronnen te raadplegen. Dit impliceert niet dat er niemand gedwongen naar het front wordt gestuurd. Indien een vreemdeling uit Rusland stelt dat hij wel voor internationale bescherming in aanmerking dient te komen in verband met de mobilisatie, dan wordt dat op individuele basis beoordeeld, waarbij tevens de eventuele gevolgen op basis van de individuele omstandigheden worden getoetst. Daarbij wordt indien van toepassing ook beoordeeld of er begaanbare mogelijkheden zijn om onder deze mobilisatie uit te komen. Ook dat wordt individueel getoetst.
Waarom wacht u inzake Rusland niet het nieuwe ambtsbericht af van Buitenlandse Zaken, dat sowieso dit kwartaal verwacht wordt?
Een vreemdeling heeft recht op internationale bescherming als hij bij terugkeer naar zijn eigen land vervolgd wordt dan wel een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. Er vindt altijd een zorgvuldige procedure plaats om te bekijken of de vreemdeling internationale bescherming nodig heeft en elke zaak wordt op individuele omstandigheden beoordeeld.
Het besluit om wel of geen besluit- en vertrekmoratorium in te stellen wordt zorgvuldig gewogen. Er is op dit moment voldoende informatie beschikbaar om te beslissen in individuele zaken van personen die stellen te vrezen voor mobilisatie. Er is geen aanleiding om langer een pas op de plaats te maken en met besluitvorming te wachten, al dan niet op basis van een besluit- en vertrekmoratorium voor personen die stellen te vrezen voor mobilisatie tot een nieuw ambtsbericht. Het uitvoeringsproces kan dus worden voortgezet.
Bent u bereid om alsnog een beslis- en vertrekmoratorium in te stellen voor Russen die te vrezen hebben voor mobilisatie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw»?1
Ja.
In hoeverre vindt u onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie te rijmen met richtlijnen zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit als uit onderzoek blijkt dat onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie ertoe leidt dat onderzoekers aanmerkelijk positiever over gas schrijven dan onderzoekers die niet of minder fossiele onderzoeksfinanciering ontvangen?
Samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties is en blijft belangrijk. Om te kunnen innoveren, en zodat onderzoek en onderwijs goed blijft aansluiten bij de ingewikkelde vragen en grote uitdagingen in onze maatschappij. Daarom biedt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) in mijn ogen terecht de mogelijkheid aan universiteiten om mensen uit de praktijk binnen te halen, en om bijzondere leerstoelen te creëren voor private organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op hun naam en onder hun verantwoordelijkheid willen laten verzorgen, of om onderzoek uit te voeren via de derde geldstroom.
Tegelijkertijd staat buiten kijf dat we te allen tijde de volledige onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek moeten bewaken. Dat gebeurt onder andere met de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (NGWI). Deze stelt normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen voor een integere wetenschapsbeoefening. De NGWI baseert zich op de volgende vijf principes: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. Alle universiteiten en hogescholen onderschrijven deze code. Het is essentieel dat de NGWI effectief is en nageleefd wordt. Daarom heb ik de opstellers2 van de NGWI verzocht deze te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal ik bezien of en wat er verder noodzakelijk is in overleg met de opstellers van de code. In aanvulling daarop zal met de universiteiten een dialoog worden gevoerd3.
Welke andere richtlijnen of (verplichtende) kaders zijn er ten aanzien van onderzoeksfinanciering door externen en organisaties waarmee universiteiten publiek-private samenwerkingen aangaan? Staan hier eisen in voor partners ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatdoelen, duurzaamheid, de rechtsstaat en mensenrechten?
Naast de academische vrijheid die in acht genomen moet worden aan de instellingen, vastgelegd in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschap, zijn er verschillende kaders en richtlijnen die van toepassing zijn op onderzoek verricht in samenwerking met derde organisaties. Dit zijn met name de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid, de NGWI en de Spelregels voor privaat-publieke samenwerking bij programmering en uitvoering van fundamenteel en toegepast onderzoek. Daarnaast adviseert de KNAW een verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te tekenen wanneer een onderzoekssamenwerking met een opdrachtgever wordt aangegaan. Op basis van academische vrijheid is het aan kennisinstellingen zelf om binnen wettelijke kaders een afweging te maken met welke partij zij willen samenwerken en met welke niet. Net als het Rathenau-instituut vind ik het belangrijk dat instellingen hierin bewuste en strategische keuzes maken.4
Bent u van mening dat een bedrijf zoals Shell, dat een grote bijdrage levert aan klimaatverandering, een lange geschiedenis heeft van mensenrechtenschendingen en het verspreiden van misinformatie over klimaatverandering, past binnen een adequaat duurzaamheidskader voor publieke-private samenwerking van universiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zouden deze eisen aangescherpt kunnen worden?
De Nederlandse universiteiten zijn vanwege hun academische vrijheid en integriteit autonoom en moeten dus op eigen kracht binnen de wettelijke kaders de keuze maken over het aangaan van samenwerkingen met private partijen. Op basis van deze vrijheden kan niet inhoudelijk gestuurd worden op de publiek-private samenwerkingen die universiteiten aangaan en kunnen geen kaders gesteld worden die inbreuk maken op de academische vrijheid.
Het is aan de universiteiten om de keuzes in samenwerkingen goed af te wegen, bijvoorbeeld door middel van een advies van ethische commissies. Daarin wordt de onafhankelijkheid en integriteit van de wetenschap en de wetenschappers zelf als harde voorwaarde meegenomen, evenals de publicatievrijheid. Het kabinet is van mening dat het goed is dat binnen de academische gemeenschap het debat over het wel of niet aangaan van samenwerkingen met bepaalde private partners gevoerd wordt.
Heeft u in kaart welke hoger onderwijsinstellingen onderzoeksfinanciering ontvangen vanuit de fossiele industrie? Kunt u een overzicht geven per onderwijsinstelling met het percentage van het onderzoek dat bekostigd wordt door deze bedrijven en de bijzondere leerstoelen die door hen gefinancierd worden?
De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid. Dit geldt ook voor externe onderzoeksfinanciering vanuit de fossiele industrie en de transparantie daarover. Implementatie en toezicht op de naleving hiervan is de verantwoordelijkheid van de bestuurders en het interne toezicht.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de onderzoeksfinanciering per economische sector bij hogeronderwijsinstellingen. Uit onderzoek van het Rathenau Instituut blijkt wel dat gemiddeld ongeveer 4% van de totale inkomsten van universiteiten afkomstig is van contractonderzoek voor bedrijven. Dit is vergelijkbaar met bijvoorbeeld het percentage van financiering dat afkomstig is van non-profit organisaties.5
De Universiteiten van Nederland heeft aangegeven dat iedere universiteit informatie over bijzondere hoogleraren met de bijhorende externe financieringsbronnen op haar website zet. UNL heeft deze informatie gebundeld tot een overzicht dat op haar website staat en raadpleegbaar is6.
Op welke wijze heeft de medezeggenschap invloed op de onderzoekbekostiging door externen en publiek-private samenwerkingen?
De medezeggenschap van universiteiten heeft in alle gevallen adviesrecht op de begroting. Uit navraag bij de Universiteit van Amsterdam (UvA) volgt dat het college van bestuur (CvB) van de UvA daarnaast ook twee keer per jaar aan de medezeggenschap instemming op de hoofdlijnen van de begroting vraagt. Individuele onderzoeksprojecten worden daarbij echter niet beschouwd als een hoofdlijn van de begroting. De UvA geeft daarbij aan dat het CvB al langer in gesprek is met de medezeggenschap over onderzoekssamenwerking met derden. De ethische commissie (waarin de medezeggenschap vertegenwoordigd is) adviseert over dit soort samenwerkingen. Naar aanleiding van de discussie over samenwerking met Shell wordt gekeken of aanpassing van de richtlijnen voor samenwerking nodig is.
Klopt het dat de jarenlange ontoereikende bekostiging van universiteiten ertoe heeft geleid dat zij voor hun onderzoeksfinanciering inzake belangrijke maatschappelijke thema’s afhankelijk zijn private bedrijven die hun eigen (financiële) belangen voorop stellen?
Het percentage van contractonderzoek voor bedrijven in de totale inkomsten van universiteiten ligt al sinds 2008 rond de 4%7 en is daarmee relatief bescheiden. De belangrijkste inkomstenbronnen voor universiteiten blijven die uit publieke middelen, zoals de eerste en tweede geldstroom.
Bent u van mening dat onderwijsinstellingen financiering zouden mogen ontvangen vanuit de fossiele industrie voor onderzoek in gebieden waar het een duidelijk financieel belang heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de publiek-private samenwerking op universiteiten in het voordeel is van gevestigde belangen, doordat startups op de duurzame markt vaak de tijd, menskracht en geld ontberen om samenwerkingen aan te gaan met universiteiten en dat hierdoor oneerlijke concurrentie ontstaat?
Dat beeld deel ik niet. Het staat universiteiten en bedrijven van alle soorten en maten vrij om elkaar op te zoeken om samen te werken bij wetenschappelijk onderzoek of om bijvoorbeeld contractonderzoek te (laten) doen. Dat behoort te gebeuren binnen de kaders van de – met name- nationale en Europese wet- en regelgeving. Daarmee wordt oneerlijke concurrentie voorkomen. Binnen die kaders wordt ook samenwerking tussen universiteiten, startups en mkb vanuit het overheidsbeleid gestimuleerd, bijvoorbeeld met een financieel instrument als de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT).
Klopt het dat universiteiten beperkte middelen en menskracht hebben en dat door onderzoek dat wordt gefinancierd door de fossiele industrie een bias groeit in het type onderzoek?
Nee, dat klopt niet. Gelet op het grote verschil tussen de omvang van de investeringen uit publieke middelen voor onderzoek en die vanuit het bedrijfsleven, acht ik het onwaarschijnlijk dat de fossiele industrie bevoordeeld wordt in het type onderzoek dat wordt gedaan. In juni 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de investeringen die dit kabinet doet in het hoger onderwijs en wetenschap. Daaronder vallen onder andere het fonds voor Onderzoek en Wetenschap van € 5 miljard voor tien jaar en de structurele reeks voor vervolgopleidingen/onderzoek (€ 700 miljoen per jaar structureel). Deze investeringen hebben deels ten doel om kennisinstellingen beter in staat te stellen om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke uitdagingen en het aanjagen van transities. Op deze manier waarborgt het kabinet dat de maatschappelijke impact van kennisinstellingen verstevigd wordt8.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
Ja.
Bent u op de hoogte gehouden van het onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtszaak? Zo ja, waarom1?
Nee, ik ben niet op de hoogte gehouden van dit onderzoek.
Is er in deze procedure een conceptdagvaarding gedeeld met Justis? Zo ja, waarom?
Justis behandelt aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) namens de Minister voor Rechtsbescherming. Ik ga er daarom vanuit dat u met deze vraag doelt op een VOG-aanvraag. Over specifieke VOG-aanvragen doe ik geen uitspraken. Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure, die ik hieronder verder toelicht. Hierbij wordt eerst getoetst aan een objectief criterium, en vervolgens aan het subjectieve criterium. Voor het zorgvuldig nemen van een beslissing kan door Justis daarnaast nadere informatie bij het OM worden opgevraagd over (lopende) strafzaken. Dit in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg.
Binnen het objectieve criterium wordt allereerst beoordeeld of de justitiële gegevens op naam van de aanvrager in het Justitieel Documentatie Systeem, wanneer de gedragingen die aan de gegevens ten grondslag liggen herhaald zouden worden, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op het risico voor de samenleving. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, oftewel er is sprake van relevante strafbare feiten binnen de terugkijktermijn, wordt de aanvraag getoetst aan het subjectieve criterium.
Bij de subjectieve beoordeling wordt afgewogen of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Bij die afweging worden in elk geval betrokken: de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en hoelang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarbij wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de gevraagde VOG zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
Werd er een instructie gegeven om op 23 maart 2022 de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op basis van deze dagvaarding af te wijzen? Zo ja, waarom?
Ik doe geen uitspraken over de inhoud van specifieke VOG-aanvragen. Een VOG-beoordeling vindt altijd plaats volgens de beschreven procedure in het antwoord op vraag 3. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG-aanvragen.
Heeft u bij de rechtbank een verzoek tot geheimhouding van een of meerdere stukken gedaan?2 Zo ja, waarom?
Over een specifieke procedure doe ik geen uitspraak. Ik kan wel uitleggen hoe de algemene procedure eruitziet. Een VOG-aanvrager kan een beroepsprocedure starten om een weigering van een VOG te laten toetsen door de bestuursrechter. Voor een beroepsprocedure moeten alle relevante stukken worden ingebracht door de betrokken partijen. Bij het indienen van de stukken kunnen beide partijen op grond van artikel 8:29 van de Awb de rechtbank verzoeken om een stuk onder geheimhouding in te brengen. Dit houdt in dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van het desbetreffende stuk. Justis maakt zeer terughoudend gebruik van deze mogelijkheid, maar kan genoodzaakt zijn om zo’n verzoek in te dienen als zij een stuk heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie over een openstaande strafzaak. Het verzoek tot geheimhouding wordt door de rechtbank beoordeeld of kan tussentijds worden ingetrokken door de verzoeker. Als de rechtbank het verzoek afwijst of het verzoek wordt tussentijds ingetrokken, dan kan het desbetreffende stuk alsnog worden vrijgegeven aan de andere procespartij.
Waarom werd het document uiteindelijk toch vrij gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het gebruikelijk dat stukken van het OM op deze manier worden gedeeld met andere diensten?
Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich niet met de lopende strafzaak. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Voor een goede en volledige oordeelsvorming in het kader van de VOG vallen daar ook openstaande strafzaken onder. Deze zaken worden enkel voor de beoordeling van de VOG-aanvraag betrokken. De strafzaak staat geheel los van de VOG-beoordeling. De VOG-beoordeling betreft een bestuursrechtelijke procedure, er wordt daarin geen oordeel gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich dan ook niet met de lopende strafzaak.
Is het gebruikelijk dat het ministerie zich op deze wijze bemoeit met zaken die nog voor de rechter moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom mocht het Kamerlid Van Haga niet op bezoek bij Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogvliet?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Bent u het eens dat deze beslissing verkeerd was, gelet op art. 68 en 70 van de Grondwet die resulteren in art. 37.1b Penitentiaire beginselenwet: de geprivilegieerde status van Kamerleden?
Zie antwoord vraag 9.
Is er contact geweest tussen het ministerie en de directie van PI Hoogvliet? Zo ja, waarom?
Nee, er is geen contact geweest met tussen de directie van de PI en het ministerie.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
De Minister van Justitie en Veiligheid wordt door het Openbaar Ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister deze nodig heeft zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door mij te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het Openbaar Ministerie. Ik ben echter niet betrokken bij de inhoudelijke afwegingen die het Openbaar Ministerie in zaken heeft gemaakt of zal maken. De zaak die u in vraag 1 noemt valt hieronder en dus ben ik over die zaak zoals voornoemd geïnformeerd.
Is er contact geweest tussen het Openbaar Ministerie (OM) en het ministerie over de zaak Engel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte gebracht van het onderzoek van het OM en de rechtszaak? Zo ja, waarom?1, 2, 3
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe lang is de Minister al betrokken bij deze zaak?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, kunt u al het email-, SMS-, WhatsAppverkeer of enige andere communicatie aangaande de zaak Engel openbaar maken?
Ik lees in deze vraag aldus dat er door het lid Van Haga een beroep wordt gedaan op artikel 68 van de Grondwet teneinde gevraagde informatie van het Openbaar Ministerie aan de Tweede Kamer te doen verstrekken. De Tweede Kamer heeft op grond van artikel 68 van de Grondwet recht op inlichtingen van het kabinet en zulks kan slechts worden geweigerd indien de verstrekking daarvan in strijd is met het belang van de Staat. In dit geval doet zich zo’n belang voor, alleen al omdat de gevraagde informatie gaat over een strafzaak die nog niet onherroepelijk is. Gelet daarop zal ik niet tot verstrekking overgaan.
Zo ja, bent u ook betrokken bij andere strafzaken?
Zoals ik in antwoord op de vragen 1 tot en met 4 heb aangegeven word ik op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie door het Openbaar Ministerie geïnformeerd over strafrechtelijke onderzoeken zodat ik in staat ben mijn politieke verantwoordelijkheid te nemen voor gedragingen van het OM.
Heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) contact gehad met het OM en het ministerie inzake de zaak Engel? Zo ja, waarom?
Nee.
Verzamelt de NCTV data over actiegroepen?4 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
De NCTV verzamelt voor zijn coördinatiefunctie alleen gegevens gericht op het in beeld brengen van trends en fenomenen op het terrein van nationale veiligheid. Het kan voorkomen dat bij de uitoefening van die functie ook gegevens van actiegroepen in beeld komen als die onlosmakelijk verbonden zijn met fenomenen die voor de taken van de NCTV relevant zijn. Er zijn echter geen op organisaties gerichte dossiers opgebouwd.
In afwachting van de totstandkoming van het voorstel van wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid is de NCTV gestopt met het signaleren en duiden van dergelijke ontwikkelingen die onlosmakelijk verbonden zijn met (uitingen en gedragingen van) personen op sociale media.
Worden specifieke accounts gemonitord?5 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
Nee, de NCTV monitort geen specifieke accounts van organisaties.
Houdt de NCTV zich bezig met individuele rechtszaken?6 Zo ja, waarom?
Waar het strafrechtelijke onderzoeken betreft waarbij sprake is van een verdenking van een terroristisch misdrijf verloopt de informatievoorziening van het Openbaar Ministerie richting de Minister via de NCTV. De reden hiervoor is dat de NCTV verantwoordelijk is voor het beleidsterrein contraterrorisme.
De communicatie tussen familieleden van en met AIT-en EBI gedetineerden |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het requisitoir van het Openbaar Ministerie (OM) in de strafzaak tegen voormalig advocaat Youssef T. en specifiek de stellingen dat meerdere familieleden van Ridouan Taghi zich schuldig maken aan criminele communicatie en dat zij onderdeel zijn van een criminele organisatie waarvan Ridouan Taghi de leider is?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen in de strafzaak tegen voormalig advocaat Youssef T. Ik ben ook bekend met de strekking van het requisitoir. Het requisitoir zelf heb ik echter niet ingezien noch ontvangen van het Openbaar Ministerie. De inhoud en vorm van het requisitoir zijn aan de Officier van Justitie die wat betreft de strafvervolging onafhankelijk optreedt.
In hoeverre is volgens u het recht op communicatie van een gedetineerde onbeperkt?
Een gedetineerde heeft recht op contact met de buitenwereld. Dat kan via brieven, telefoon of bezoek.1 Dit contact is voor de ruim 9.000 gedetineerden van belang om het contact met hun gezin of familie te behouden, voor het vinden van een baan of voor het volgen van een studie. Dat wil niet zeggen dat het recht op communicatie onbeperkt is. Afhankelijk van het soort justitiële inrichting en type regime kan de toegestane frequentie en wijze verschillen. Daarnaast heeft de directeur van een inrichting de bevoegdheid om brieven of andere poststukken te controleren en/of weigeren met oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en ter bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid.2
Als het gaat om de communicatie tussen gedetineerden en de buitenwereld dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen het overgrote deel van de gedetineerdenpopulatie, die communicatie gebruikt voor het doel zoals hierboven omschreven, en een categorie gedetineerden die de communicatiemogelijkheden gebruikt om door te gaan met hun criminele praktijken. Voor de laatste, kleine categorie is het mogelijk om intensiever toezicht te houden of om in sommige gevallen de communicatiemogelijkheden – tijdelijk – stil te leggen. Zo zijn er door een recente wijziging van de huisregels per medio december jl. voor plaatsing in de extra beveiligde inrichting (EBI) in Vught verstrekkende toezichtsmaatregelen mogelijk bij gedetineerden.3 Deze gedetineerden mogen nog maar één keer per week 10 minuten telefonisch contact hebben. Dit contact mag alleen met mensen die zich op dat moment hebben gemeld en geïdentificeerd bij een door DJI aangewezen locatie. Een telefoongesprek vanuit huis voeren kan daardoor niet meer. Ook het bezoeken van gedetineerden in de EBI is verder ingeperkt. Deze gedetineerden kunnen één keer per week één uur bezoek ontvangen, waarbij maximaal één persoon per bezoekmoment is toegestaan.
Communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde personen zijn uitgesloten van de toezichtsmaatregelen die op basis van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgelegd kunnen worden. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden hebben politie en justitie bevoegdheden om op dit contact inbreuk te maken. In september 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de spoedige aanpassing van de Pbw. In deze aanpassing neem ik de mogelijkheid van visueel toezicht op gesprekken tussen geprivilegieerde personen en een specifieke groep gedetineerden mee.4 In november 2022 heb ik uw Kamer laten weten dat ik de uitvoering van de motie-Ellian mee zal nemen bij de aanpassing van de Pbw.5 Zoals aangekondigd verwacht ik dat het wetsvoorstel begin april bij uw Kamer kan worden ingediend.
Wat vindt u van communicatie tussen gedetineerden op een Afdeling Intensief Toezicht of in een Extra Beveiligide Inrichting (AIT- en EBI-gedetineerden) en andere personen, waaronder ook familieleden, die een verdachte rol in een criminele organisatie kunnen hebben?
In principe is er communicatie mogelijk tussen deze gedetineerden en andere personen. Wel is het zo dat personen met wie gedetineerden op de EBI contact willen hebben vooraf worden gescreend. Als het GRIP hier aanleiding toe ziet kunnen zij de directeur adviseren geen contact toe te staan.6 Een gedetineerde kan bezwaar en beroep aantekenen tegen een specifieke door de penitentiaire inrichting opgelegde maatregel. In de aanpassing van de Pbw wordt meegenomen dat de bevelsbevoegdheid kan worden ingezet voor EBI- en AIT- gedetineerden. Deze aanpassing ziet op de mogelijkheid te bevelen dat een gedetineerde wordt onderworpen aan verdergaande beperkingen in zijn communicatie.
Vindt u dat gedetineerden, maar specifiek gedetineerden op een AIT en in een EBI, mogen communiceren met personen waarvan minst genomen het vermoeden bestaat dat zij criminele boodschappen doorgeven aan anderen of minst genomen het vermoeden bestaat dat sprake is van deelneming aan een criminele organisatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de directeur van een inrichting, het Openbaar Ministerie en/of de politie het vermoeden hebben dat communicatie met een gedetineerde wordt misbruikt om voortgezet crimineel te kunnen handelen, dan wordt hiertegen opgetreden. Het GRIP kan hierover gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan een directeur van een penitentiaire inrichting. Zo kan de communicatie met specifieke personen worden verboden of kan extra toezicht op de communicatie worden uitgeoefend. In de EBI worden gesprekken standaard opgenomen en poststukken worden gescreend. Dit is met uitzondering van geprivilegieerde contacten. Op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) gebeurt dit via specifiek opgelegde maatregelen. Voor penitentiaire inrichtingen met een ander regime zijn deze maatregelen eveneens mogelijk indien hiertoe aanleiding is. De directeur beslist over het opleggen van een maatregel.
Waarom mag Ridouan Taghi contact hebben met familieleden waarvan het OM ten minste een verdenking heeft van het doorgeven van criminele boodschappen aan de buitenwereld? Kunt u bij deze vraag de stelling van het OM betrekken dat sprake is van een strak aangestuurd samenwerkingsverband, waar de familie van Ridouan Taghi onderdeel van is?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. In de antwoorden op vragen 2 tot en met 4 heb ik in aangegeven wat de regels zijn omtrent communicatie van gedetineerden met andere personen en dat er maatregelen kunnen worden getroffen indien er aanwijzingen zijn dat er misbruik wordt gemaakt van de communicatie.
Bent u bereid om per direct te realiseren dat Ridouan Taghi niet mag communiceren met personen waarvan het vermoeden bestaat dat zij criminele boodschappen doorgeven en/of onderdeel zijn van zijn criminele organisatie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van drie weken, dus ruim vóór het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 8 februari 2023, beantwoorden?
Ja.
De racistische leuzen op de Erasmusbrug |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het NOS bericht aangaande de racistische leuzen op de Erasmusbrug in Rotterdam die live te zien waren tijdens de jaarwisseling?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat rechts-extremistische groepen erin slagen hun gedachtegoed zo publiekelijk te verkondigen? En dat dit weerklank vindt in de politiek? Is dit door de regering afgekeurd? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat er absoluut geen plaats is voor rechts-extremistische en racistische uitingen of opvattingen in onze democratische rechtsorde. Zowel de Minister van Justitie en Veiligheid als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben zich herhaaldelijk uitgesproken tegen racisme en extremisme. Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid direct na de jaarwisseling heeft gezegd, horen racistische uitingen niet in ons land thuis2. In het debat met uw Kamer over de staat van de rechtsstaat heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recentelijk uitgebreid stilgestaan bij de dreiging die het kabinet uit ziet gaan van rechts-extremisme.3
De projecties op de Erasmusbrug laten zien dat er geprobeerd wordt om rechts-extremistisch gedachtegoed onder de aandacht te brengen bij een breed publiek. Het kabinet maakt zich hier om twee redenen zorgen over. Ten eerste gaat er een dreiging uit van het normaliseren van het uitsluiten van minderheden. Dit tast de sociale cohesie aan en kan de democratische rechtsorde op termijn ondermijnen. Zoals in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) beschreven draagt het openlijk en kritiekloos bespreken van racistisch gedachtegoed bij aan de sociale acceptatie ervan4. Ten tweede bestaat het risico dat verspreiding van dergelijk gedachtegoed inspireert tot (voornemens voor) geweldpleging.
De AIVD heeft in het Jaarverslag 2021 beschreven dat er een groei is waargenomen van het rechts-extremisme in Nederland.5 Daarnaast heeft de NCTV in het meest recente DTN6 beschreven dat de verspreiding van rechts-extremistische content kan bijdragen aan het normaliseren van het gedachtegoed. In de brief van 7 november jl.7 onderschrijft het kabinet tevens het belang van gericht en daadkrachtig optreden tegen rechts-extremisme.
Het gaat om leuzen die gebruikt worden in neonazistische en Amerikaanse witte racistische kringen. Is u bekend wie dit zijn en hoe groot deze groep is in Nederland? Het Openbaar Ministerie doet nu onderzoek naar het strafrechtelijk karakter van deze actie; kunnen de uitkomsten daarvan spoedig worden verwacht?
De politie is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de uitingen die zijn geprojecteerd op de Erasmusbrug tijdens de jaarwisseling. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen wij geen verdere uitspraken doen.
De AIVD doet onderzoek naar personen of organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Zoals eerder door de AIVD is beschreven kan in algemene zin wel worden gesteld dat rechts-extremistische groepen meer aanhang krijgen en proberen zij hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek.8 Over specifieke organisaties of personen doet de AIVD in het openbaar geen uitspraken.
Om zijn coördinerende rol goed uit te kunnen voeren, kijkt de NCTV naar trends en fenomenen die een bedreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid, zoals rechts-extremisme. De NCTV heeft geen zicht op specifieke personen binnen deze kringen of de omvang van de groep. Daarnaast geldt dat de NCTV gebeurtenissen, zoals de projectie op de Erasmusbrug, beperkt kan duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, die een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens.
Via berichten uit een Telegramgroep kan worden opgemaakt dat er mogelijk meer acties gaan komen, zoals tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam. Hoe bent u voornemens dit soort schandalige acties te voorkomen? Wat gaat u daarvoor ondernemen?
Het kabinet is van mening dat er in Nederland absoluut geen plaats is voor racistische en rechts-extremistische uitingen. Hier past een gericht en daadkrachtig optreden. Uw kamer is over deze aanpak nader geïnformeerd in de brief van 7 november jl.9 Het kabinet blijft zich inzetten om te voorkomen dat jongeren radicaliseren en verstrengeld raken in het rechts-extremistische gedachtegoed. In het antwoord op vraag 6 wordt hier nader op ingegaan. Er is door het kabinet breed geïnvesteerd in het vergroten en versterken van kennis en bewustwording bij veiligheidspartners en professionals en er wordt nationaal en zeker ook internationaal gewerkt aan het tegengaan van extremistische en terroristische content online. Daarnaast bent u met de brief van 23 december jl.10 geïnformeerd over de bevoegdheden van burgemeesters ten aanzien van het tegengaan van (online) radicalisering en extremisme. Hierin zijn onder meer de instrumenten benoemd waar aan wordt gewerkt om lokale bestuurders in staat te stellen om online aangejaagde openbare orde verstoringen aan te pakken. Deze kunnen ook relevant zijn voor de aanpak van extremisme.
Indien soortgelijke acties zich opnieuw voordoen zal het Openbaar Ministerie per actie beoordelen of er een strafrechtelijk onderzoek gestart dient te worden. Het uitgangspunt is dat waar er door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, het OM daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie opportuniteit heeft. Ook zonder aangifte kan het Openbaar Ministerie optreden ter bescherming van de belangen zoals die door de wetgever in de discriminatieartikelen opgenomen zijn.
Ook is te lezen dat de groep soortgelijke samenwerking graag wil zien «tussen andere groepen in onze Blanke landen» wat wijst op een internationaal opererende club. Welke acties gaat u ondernemen om met uw collega’s in het buitenland (o.a. in Duitsland) hierover het gesprek te voeren om toekomstige acties te voorkomen?
Uiteraard werken we op internationaal, en zeker Europees, vlak nauw samen. Binnen Europese, en bilaterale, samenwerkingsverbanden, zoals de EU-raadswerkgroepen op het gebied van terrorisme en extremisme en het Radicalisation Awareness Network, zijn de ontwikkelingen en de aanpak van rechts-extremisme geprioriteerd en een vast onderwerp van gesprek. Zo organiseert dit netwerk sessies voor eerstelijns professionals over dit thema.
Rechts-extremisme is ook onderwerp van gesprek in het terrorisme comité van de Raad van Europa (CDCT) en de onderliggende werkgroepen op het gebied van extremisme. Nederland neemt hier actief deel aan. Ook binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF) en Verenigde Naties (VN) verband, waar het thema eveneens aan prioriteit heeft gewonnen. Zo is er door de Verenigde Staten en Noorwegen in GCTF verband een toolkit met beleidsaanbevelingen ontwikkeld die lidstaten kan ondersteunen bij de aanpak van rechts-extremisme en -terrorisme. Daarnaast heeft de Secretaris-Generaal van de VN een sessie georganiseerd over de internationale dreiging van rechts-extremisme waarin prioriteiten en aanbevelingen worden gedeeld.
Incidenten, zoals de uitingen op de Erasmusbrug, kunnen in dergelijke gremia ook worden besproken om kennis en ervaring te delen. Nederland zal zich in internationaal verband actief in blijven zetten in het tegengaan van rechts-extremisme. Dit doen we zowel bilateraal, o.a. met Duitsland, als in Europese en andere internationale samenwerkingsverbanden.
Vooral kwetsbare jongeren kunnen vatbaar zijn voor dit soort rechts-extremistisch gedachtengoed. Hoe wilt u deze jongeren in bescherming nemen? Welke plannen zijn daarvoor in de maak of worden al uitgevoerd?
Het is zorgelijk en kwalijk dat rechts-extremistisch gedachtegoed breed verspreid wordt en een aantrekkingskracht uitoefent op met name kwetsbare jonge mannen, niet zelden minderjarig. Het kabinet is er alles aan gelegen om jongeren hiertegen te beschermen en weerbaar te maken, niet alleen vanwege de dreiging van extremistisch en/of terroristisch geweld maar ook voor de kansen en toekomst van deze jongeren. In het voorkomen en tegengaan van rechts-extremistische radicalisering wordt dan ook de aansluiting gezocht met partners in het sociale- en zorgdomein en gemeenten.
Als er sprake is van radicalisering of zelfs mogelijk terroristische activiteiten kunnen ook jongeren worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak. Daar waar nodig kan en zal, passend bij de leeftijd van betrokkene, het bestaande instrumentarium uit de contraterrorisme aanpak ingezet worden met interventies die hun effect inmiddels hebben bewezen. Zo biedt het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) advies en ondersteuning aan organisaties en professionals die met (rechts-) extremisme te maken krijgen.
Aangezien het online domein een belangrijke rol speelt bij rechts-extremistische radicalisering, is het van belang te voorkomen dat kwetsbare jongeren op alternatieve en gesloten platformen steeds extremere content tegenkomen. De implementatie van de EU-verordening ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online inhoud (TOI-verordening) en de inrichting van de Autoriteit online Terroristisch Materiaal (ATKM) dragen hieraan bij. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert u dit voorjaar over een onderzoek naar de versterkende werking van algoritmen.
Zoals onder vraag 2 aangegeven is in de brief van 7 november jl. uitgebreid ingegaan op de huidige inzet van het kabinet op het tegengaan van deze vormen van extremisme en -terrorisme. In deze brief is ook aangekondigd dat medio 2023 zowel de verdere uitwerking van de aanpak van online radicalisering als de strategie tegen extremisme gereed zullen zijn.
Het geweld tegen hulpverleners. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat ondanks toenemende aandacht voor het onderwerp het geweld tegen hulpverleners in het afgelopen jaar niet is afgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg dat het onacceptabel is dat geweld tegen hulpverleners niet afneemt en, als je kijkt naar het aantal agressie-incidenten tegen ambulancepersoneel en politieagenten, sinds 2017 zelfs gestaag is toegenomen?
Er is geen plaats voor agressie en geweld tegen hulpverleners. Dit geweld is onacceptabel. Politiemensen, ambulancepersoneel, brandweerlieden en andere hulpverleners zijn elke dag aan het werk voor onze veiligheid en voor ons welzijn. Zij staan vooraan wanneer het moet en zij helpen andere mensen wanneer die in nood verkeren. Ik vind het onacceptabel dat zij bij de uitoefening van hun taken keer op keer te maken hebben met agressie en geweld.
Ik deel dan ook de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg. Het grote aantal incidenten van agressie en geweld tegen hulpverleners en de steeds verder stijgende lijn die we al enkele jaren op rij hierin zien, vind ik zeer verontrustend. De aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners en anderen die belast zijn met de uitvoering van een publieke taak is een prioriteit van het kabinet. Wij treden op tegen agressie en geweld met een harde aanpak richting de daders en met maatregelen ter voorkoming van agressie en geweld. Werkgevers hebben en nemen een belangrijke verantwoordelijkheid in het beschermen van hun werknemers. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen richting hun werknemers en het zorgen voor goede ondersteuning en nazorg van slachtoffers als een incident met agressie en geweld heeft plaatsgevonden. In de navolgende antwoorden zal ik nader ingaan op de aanpak richting daders en de rol van de werkgevers.
Deelt u de mening dat daders van geweld tegen hulpverleners, zoals ambulancepersoneel, extra straf moeten krijgen en dat gemeenten de mogelijkheid moeten hebben ze uit hun huis te zetten en te korten op de bijstand, los van de straf die de rechter oplegt? Zo ja, heeft u de bereidheid om dit met burgemeesters nader uit te werken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Werknemers met een publieke taak dienen hun werk veilig en onbelemmerd te kunnen uitoefenen. Personen die agressie en geweld gebruiken tegen hulpverleners moeten daarom met voorrang worden vervolgd en streng worden bestraft. Indien iemand wordt verdacht van agressie en geweld tegen hulpverleners, betrekt het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dit bij het bepalen van de strafeis. Het OM eist dan een 200% hogere straf. Met deze flinke strafverzwaring (verdrievoudiging) wordt een duidelijk signaal afgegeven dat dit soort crimineel gedrag niet wordt getolereerd.
In het strafrecht bepaalt de rechter de strafsoort en de hoogte van de straf die, alle omstandigheden van de concrete zaak in ogenschouw nemend, passend en geboden wordt geacht. Het in aanvulling op een strafrechtelijke veroordeling opleggen van een extra straf door de burgemeester of ander overheidsorgaan is in strijd met het una via-beginsel. Dit algemene rechtsbeginsel houdt in dat indien een gedraging zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan, gekozen dient te worden voor ofwel bestuursrechtelijke ofwel strafrechtelijke bestraffing. Straffen uit beide stelsels kunnen dus niet worden gecombineerd.
Worden de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM) om een dubbele straf te geven voor geweld tegen hulpverleners voldoende nagekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
In lijn met de toezegging die ik heb gedaan aan uw Kamer naar aanleiding van vragen van het lid Michon-Derkzen tijdens het Commissiedebat Politie van 17 februari 2022 en in een brief over deze toezegging2, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht een onderzoek uit te laten voeren naar de vraag hoe de officier van justitie en de rechter een strafeis, strafbeschikking of strafvonnis formuleren in zaken waarbij sprake is van agressie en geweld tegen mensen die zijn belast met de uitvoering van een publieke taak. Dit onderzoek moet tevens inzicht bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze zaken en de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. Het WODC verwacht het onderzoek in september 2023 aan mijn ministerie aan te bieden. Ik zal het onderzoek, vergezeld van een beleidsreactie, nadien aan uw Kamer toesturen.
Graag geef ik wel nog het volgende mee. De toepassing van een strafverzwaring door een 200% hogere strafeis bij delicten tegen functionarissen met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen van het OM. Bij het bepalen van de strafeis (of sanctie bij het opleggen van een strafbeschikking) neemt de officier van justitie de in richtlijnen voorgeschreven sanctie met 200% als uitgangspunt, waarna de officier van justitie ook andere strafverzwarende en strafverminderende elementen vanuit de wet, jurisprudentie en andere factoren betrekt bij het bepalen van de strafeis. Denk hierbij aan recidive, de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en andere elementen waarover in de Aanwijzing is opgenomen dat die strafverhogend of strafverlagend kunnen werken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om strafverhogende factoren zoals het gebruik van wapens, een evenement of voetbalgeweld, maar ook om strafverlagende aspecten zoals de psychische gemoedstoestand van de verdachte en andere omstandigheden ten tijde van het feit en omtrent de persoon van de verdachte. De rechter is niet gehouden aan de richtlijnen van het OM. De rechter maakt een eigen afweging. In iedere zaak wordt dus maatwerk toegepast.
Wordt er voldoende prioriteit gegeven aan het aanpakken van het toenemende geweld door instanties als justitie? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het kabinet geeft prioriteit aan de aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn afspraken vastgelegd over de opsporing en vervolging van verdachten van agressie- en geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn onder meer een harde daderaanpak en het geven van prioriteit aan aangiften door politie en het Openbaar Ministerie afgesproken.
De werkgevers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid in de preventie en nazorg. Bij hulpverleners zijn de werkgevers vaak overheidspartijen. Het kabinet zet zich dan ook vanuit die eigen werkgeversverantwoordelijkheid in voor de bescherming van zijn werknemers en ondersteunt andere partijen die ook deze werkgeversverantwoordelijkheid dragen zoals in de zorg. Dit doen we onder meer via de Taskforce Onze hulpverleners veilig. Begin 2021 is de Taskforce Onze hulpverleners veilig opgericht. In de Taskforce werken politie, BOA’s, brandweer, wetenschappen, het OM en mijn ministerie samen aan het terugdringen van geweld tegen hulpverleners en beogen dat politiemensen, brandweerlieden en BOA-handhavers hun werk veilig kunnen uitvoeren.
De Taskforce Onze hulpverleners veilig maakt er zich hard voor dat hulpverleners hun werk veilig moeten kunnen doen. Komende jaren richt de Taskforce zich voornamelijk op Veilig Werkgeverschap, Jeugd, en Kennis en Onderzoek. Met een diversiteit aan werkgevers richt de Taskforce zich op het versterken van de werkgeversverantwoordelijkheid in het voorkomen van agressie en geweld, het vergroten van de melding- en aangiftebereidheid, en het bieden van goede (na)zorg aan de werknemers die slachtoffer zijn geworden en hun thuisfront. De ambulancebranche (Verpleegkundigen en Verzorgen Nederland Ambulancezorg, V&VN AZ) en Ambulance Zorg Nederland (AZN) zijn als agendalid aangesloten bij de werkgroep en werken constructief mee aan de initiatieven op zorg en nazorg vanuit de werkgeversverantwoordelijkheid.
Werkgevers in de zorg worden ondersteund in het (door)ontwikkelen van een eigen branchegerichte aanpak van agressie binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In de huidige fase van deze aanpak zijn vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn aan zet om – onder andere met behulp van onderzoek en subsidiegelden vanuit VWS – gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. De ambulancezorg heeft aangegeven via een andere weg – namelijk via de eigen branchevereniging – de eigen branchegerichte aanpak verder te ontwikkelen. Het Ministerie van VWS monitort de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn via jaarlijkse werknemerspanels. Ook wordt er een lerend netwerk opgezet om kennis en ervaring rond de aanpak van agressie en ongewenst gedrag uit te wisselen. AZN neemt deel aan de voorbereidende gesprekken rondom dit netwerk. De bovengenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken zijn ook van toepassing op zorgmedewerkers.
Wat gaat u doen om maatregelen te nemen om de aangiftebereidheid te vergroten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het is inderdaad zeer belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie en geweld, en dat zij hierin geen belemmeringen ervaren. Hier ligt ook weer een belangrijke rol voor de werkgever. Door de Taskforce Onze hulpverleners veilig worden in 2023 en 2024 regionale sessies in heel het land gehouden om vanuit de werkgevers de meldings- en aangiftebereidheid onder werknemers te vergroten door bewustwording over het onderwerp en over de mogelijkheden die de werkgever biedt. Deze sessies zijn gericht op de beroepsgroepen waar de Taskforce Onze hulpverleners veilig zich op richt: politie, BOA’s domein 1 en brandweer. Ook andere partijen, zoals de ambulancesector, kunnen aansluiten bij deze sessies en de opbrengsten kunnen ook benut worden door andere beroepsgroepen. Het Openbaar Ministerie en het Bureau slachtofferhulp zullen tevens deelnemen aan de sessies. Ook wordt er momenteel met het Ministerie van VWS, de sector zorg en welzijn, politie en het OM verder verkend hoe de meldings- en aangiftebereidheid in de zorg en welzijn verder kan worden vergroot. De inzet van het Ministerie van VWS is om dit jaar (regionale) bijeenkomsten te organiseren waar werkgevers in zorg en welzijn bijeengebracht worden met politie en het OM om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de ELA en gezamenlijk te bezien waar er verbeteringen in het aangifteproces kunnen worden doorgevoerd. Daarnaast geven de portefeuillehouders Veilige Publieke Taak van het OM en de politie regelmatig voorlichting en advies aan de betreffende beroepsgroepen, onder meer over het aangifteproces.
Het gebrek aan hulp voor nabestaanden van moord met psychische problematiek |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slachtofferhulp: te weinig hulp voor nabestaanden van moord met zware psychische problemen» van het Algemeen Dagblad van 28 december 2022?1
Ja, wij hebben dit artikel gelezen.
Wat vindt u van het artikel en van de noodoproep van Slachtofferhulp Nederland over het gebrek aan zorg voor nabestaanden die een geliefde zijn kwijtgeraakt door een misdrijf?
Onze gedachten gaan uit naar een ieder die als gevolg van een misdrijf een naaste is verloren. Dat zou niemand mogen overkomen. Deze nabestaanden verdienen bijstand en ondersteuning in de nasleep en verwerking van wat hen is overkomen en het gemis waarmee zij moeten leven. Het is een belangrijk signaal dat er nabestaanden zijn die een gebrek aan zorg ervaren, wat hun herstel in de weg staat. Met welke bijstand en ondersteuning iemand is geholpen kan evenwel per nabestaande verschillen. Dit benadrukt de noodzaak voor maatwerk.
Wat vindt u van het gegeven dat nabestaanden die iemand door een misdrijf zijn verloren ongeveer 50 procent kans hebben om een Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) op te lopen, een stoornis die afgelopen zomer officieel erkend is?2
Het verlies van een naaste als gevolg van een misdrijf heeft op elke nabestaande een onvoorstelbaar grote impact. Tegelijk gaat iedere nabestaande anders om met zijn of haar gemis. In onze ogen is vooral van belang dat iedere nabestaande – wanneer daar aanleiding voor is en behoefte aan bestaat – kan worden gediagnosticeerd en behandeld op een wijze waarmee een zo groot mogelijke bijdrage wordt geleverd aan zijn of haar herstel. Als de officiële erkenning van PCRS daarbij helpt, vinden wij dat een belangrijke ontwikkeling.
Bent u het eens met de analyse van de Federatie van Nabestaanden Geweldslachtoffers dat er nog te weinig besef is bij bedrijfsartsen, arbodiensten en ook in het zorgveld voor PCRS waardoor mensen die kampen met PCRS nog te weinig hulp krijgen?
Het is van groot belang dat er vanuit werkgevers voldoende aandacht is voor het leed bij mensen die een naaste verliezen als gevolg van een misdrijf. In het artikel en de analyse van de Federatie voor Nabestaanden Geweldslachtoffers wordt aangegeven dat artsen en bedrijven aanraden snel weer aan het werk te gaan.
De beroepsgroep van bedrijfsartsen (NVAB) geeft aan de problemen die met ernstige rouw samenhangen te erkennen. Ten aanzien van de begeleiding van deze mensen werkt de bedrijfsarts vanuit het zogenoemde biopsycho-sociale model. Bij de hantering van dit model zal een «life-event», zoals het verlies van een naaste door een misdrijf, vanuit de anamnese ter tafel komen. Daarbij is het bieden van een luisterend oor van belang, op grond waarvan de bedrijfsarts ook een gerichte begeleiding kan geven. De bedrijfsarts steunt voor wat zijn inhoudelijke kennis betreft op (na)scholing op het gebied van rouw. In dit verband zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten. In de gangbare praktijk van de bedrijfsarts is «het weer proberen wat te gaan doen», onderdeel van de begeleiding. Vaak schrijft de bedrijfsarts dan ook voor dat als het toch niet blijkt te gaan, iemand dan ook minder mag werken. Is bij ernstige rouwklachten verdere gespecialiseerde hulp nodig, worden via de arbodienst specifieke deskundigen op dit werkterrein voor de begeleiding ingezet. Verder zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 8, de beroepsvereniging van bedrijfsartsen het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens extra onder de aandacht van haar leden brengen.
Voor de ggz geldt dat in het genoemde artikel de Federatie niet ingaat op een gebrek aan besef in deze sector. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) geeft ook aan dat vanuit de psychiatrie een gebrek aan besef over complexe rouw niet wordt herkend. De problematiek van gecompliceerde rouw is goed bekend en wordt ook als zodanig behandeld.
Ziet u, met ons, dat vaak nabestaanden zelf moeten opdraaien voor de kosten van psychologische ondersteuning na een verlies door moord omdat er nog weinig bewustzijn is over deze stoornis bij verzekeraars?
Een dergelijk signaal is niet bij ons bekend. Daarbij geldt – specifiek waar het PCRS betreft – dat dit ook niet het geval mag zijn. Behandeling voor PCRS wordt vergoed vanuit de basisverzekering.
Wat vindt u inhoudelijk van de brief die Slachtofferhulp naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de GGZ heeft gestuurd om ervoor te pleiten dat deze groep nabestaanden voorrang krijgt?
Iedereen die een zorgvraag heeft moet zo snel en goed mogelijk geholpen worden, daarbij is het niet wenselijk om te prioriteren tussen patiënten. Het is aan medische professionals om een inschatting te maken van de urgentie van de hulpvraag. Wanneer sprake is van spoed kunnen mensen terecht in de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz). Anders volgt het reguliere proces, waarbij er voor sommige aandoeningen sprake is van (te lange) wachttijden. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden verschillende acties uitgevoerd om de wachtlijsten terug te dringen zodat mensen zo snel mogelijk kunnen worden geholpen, ook mensen met PCRS. Daarom zijn er in het integraal zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over de behandelcapaciteit en het terugdringen van wachttijden. Met veldpartijen is afgesproken dat alle mensen met een psychische hulpvraag binnen de Treeknorm geholpen worden en de gemiddelde wachttijd 5 weken wordt. Om dit mogelijk te maken willen de partijen de behandelcapaciteit vergroten door in te zetten op hybride en digitale zorg. Ook willen de partijen die het IZA hebben ondertekend de instroom van mensen in de ggz beperken, onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek». Ook is afgesproken op regionaal niveau op de wachttijden sturen op basis van een actueel overzicht van wachtenden en wachttijden. Bij knelpunten wordt het overzicht aan de regionale transfertafels besproken en worden er acties uitgezet. Ook maken verzekeraars en aanbieders afspraken over inkoop en passende bekostiging van zorg.
Ziet u, met ons, het capaciteitsgebrek bij de GGZ als een serieuze barrière voor de hulp voor mensen die kampen met PCRS?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich in te zetten om het bewustzijn over PCRS in onder andere het werkveld en de zorg te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er geen signalen dat er in de zorg onvoldoende bewustzijn is over PCRS. Indien hier wel zorgen over zijn, dan geldt in algemene zin dat het in eerste instantie aan de beroepsgroepen is om het bewustzijn onder zorgprofessionals van specifieke aandoeningen of ontwikkelingen met betrekking tot diagnose of behandeling van aandoeningen te vergroten.
Zoals ook aangekondigd via de media waaraan wordt gerefereerd in deze vragen, stuurde Slachtofferhulp een brief naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de ggz om dit probleem beter kenbaar te maken. Naar aanleiding van dit bericht van Slachtofferhulp zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, de NVAB het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens onder de aandacht van haar leden brengen. Ook zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten.
Kunt u ingaan op de vervolgstappen betreffende voortgang die te behalen is op het gebied van herkenning, diagnostiek en voldoende behandelcapaciteit op het gebied van PCRS?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 4 en 8 zijn er nu geen signalen dat er vanuit de zorg onvoldoende erkenning van PCRS zou zijn. Er is daarom ook geen aanleiding om op dit vlak (aanvullende) stappen te zetten in de bedrijfsgezondheidszorg. Wat betreft de wachttijden in de ggz ontvangt uw Kamer halfjaarlijks de monitor wachttijden van de NZa. In het eerste kwartaal van 2023 kun u de volgende rapportage tegemoetzien. Daarnaast zal er ook een dashboard ggz worden ontwikkeld, hierover zijn afspraken opgenomen in het IZA. Dit dashboard zal onder andere inzicht moeten geven in de capaciteit in de ggz en de vraag die er is naar ggz zorg.
De situatie in Den Haag Zuidwest |
|
Olaf Ephraim (FVD), Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de situatie in Den Haag Zuidwest waar rivaliserende jongeren elkaar zo ernstig bedreigen dat de burgemeester naar aanleiding van een steekpartij een samenscholingsverbod heeft ingesteld1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat buurtbewoners politiek en gemeente verwijten de toenemende spanningen te bagatelliseren? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
De gemeente Den Haag laat weten de problematiek serieus te nemen en beleidsmatig sterk in te zetten op het tegengaan van wapenbezit en geweld onder jongeren. Om het aantal steekincidenten terug te dringen is er het Haags actieplan wapens en jongeren met preventieve en repressieve acties. Voor de veiligheid en leefbaarheid in Den Haag Zuidwest is een integrale aanpak gestart. Met bestuurlijke maatregelen, zoals; een samenscholingsverbod, een sluiting van een winkel, extra openbare orde camera’s. Maar ook gerichte inzet van jongerenwerk en straatcoaches, buurtbijeenkomsten voor bewoners en voorlichtingen/lessen op scholen. De gemeente richt zich vooral op minderjarigen en jongeren en zet daarbij groot in op preventie. Ook worden er huisbezoeken afgelegd bij (ouders van) problematische jeugdgroepen om te voorkomen dat jongeren afglijden richting de criminaliteit. Zie ook de brief aan de gemeenteraad van Den Haag hierover.
Deelt u de mening dat deze onveilige situatie mede het gevolg is van de mislukte droom van een multiculturele samenleving, daar het vooral migrantenjongeren zijn die zich bewapen met messen zo groot als halve zwaarden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Er zijn meerdere redenen aan te wijzen waarom jongeren met een wapen op zak lopen. In eerder onderzoek worden drie categorieën motieven voor het dragen van een wapen onderscheiden, die gerelateerd zijn aan expressief geweld. Het merendeel van de jongeren heeft een wapen bij zich voor het geval er iets gebeurt. Ze zeggen er alleen in uiterste nood mee te willen dreigen, om zich te verdedigen. Sommigen waren eerder slachtoffer van geweld en willen herhaling voorkomen. Het dieperliggende motief van deze categorie is angst om (opnieuw) slachtoffer te worden van geweld. Ze willen zich minder weerloos voelen.
Het is zorgelijk dat jongeren onveiligheid voelen en dat gevoel willen wegnemen door het dragen van een wapen. Daar wordt de situatie immers alleen maar onveiliger van. Anders dan menig jongere denkt, leidt het dragen van een wapen juist tot een grotere kans dat er wapengerelateerd geweld plaatsvindt. De drager van een wapen voelt zich zelfverzekerder en is met een wapen op zak minder geneigd een conflict te sussen of uit de weg te gaan.
Binnen de groep wapendragers zijn er ten tweede ook jongeren die het wel cool vinden met een wapen rond te lopen. Ze imponeren hun vrienden en vriendinnen door ermee te showen. Hun dieperliggende motief is vooral stoerdoenerij.
En er is ten derde een zeer kleine groep die doelbewust met een wapen rondloopt om het te gebruiken «als dat zo uitkomt». Deze kleine groep ziet een wapen als extra garantie om in een gevecht de andere partij ontzag in te boezemen. Ze imponeren door ermee te dreigen. Specifiek gerelateerd aan het plegen van instrumenteel geweld is er een enkeling die een wapen draagt om het te gebruiken in een beroving of overval. Het dieperliggende motief is dat een wapen vooral functioneel handig is voor de jongeren die bij voorbaat de intentie hebben tot daadwerkelijk gebruik van het wapen.
Heeft u de laatste cijfers van het toenemende wapenbezit onder jongeren? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de twintig grootste steden van ons land?
Tussen 2019 en 2022 bedroeg het totaal aantal inbeslaggenomen wapens 3509. Het exacte wapenbezit onder jongeren is niet bekend2. Het betreft dus niet het aantal minderjarigen, maar het aantal inbeslaggenomen wapens bij minderjarigen. De toename in de afgelopen jaren betekent niet per se dat het wapenbezit bij jongeren in gelijke mate is toegenomen. Het kan ook door extra acties/aandacht van de politie komen.
Wat gaat u doen om de veiligheid in wijken met weinig sociale cohesie, verloedering, overbewoning, een kwetsbare bevolking, armoede, werkloosheid en schooluitval, te verbeteren? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven met ook hier een plan van aanpak voor de twintig grootste steden?
Den Haag Zuidwest is één van de 16 focusgebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Deze wijken worden als kwetsbaar beschouwd, omdat de criminaliteit er hardnekkig is en de sociale problematiek zich opstapelt. De focusgebieden zijn wijken die steeds meer achteropraken ten opzichte van de gemiddelde positieve trend in Nederland. Hierdoor vormen deze kwetsbare wijken een voedingsbodem voor (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.
Om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen de (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit ingaan of hier verder in afglijden, zet de Minister van JenV samen met de Minister voor Rechtsbescherming, gemeenten, departementen en andere partners structureel in op preventie van (ondermijnende en georganiseerde) jeugdcriminaliteit, onder de noemer van Preventie met gezag.
Preventie met gezag is een brede domeinoverstijgende preventieve aanpak die moet voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien. Dat doen we door ze weerbaar te maken, een netwerk, structuur en perspectief te geven, zodat het aantrekkelijker is om op het rechte pad te blijven of om hun crimineel leven achter zich te laten. Dit alles niet vrijblijvend: we grijpen in als jongeren dreigen af te glijden, stellen grenzen en corrigeren samen met onze justitiële partners wanneer die grens duidelijk wordt overschreden. Op deze manier geven we een helder signaal dat criminaliteit niet loont.
Preventie met gezag is vorig jaar gestart in de 16 focusgebieden die tot het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid behoren. Later dit jaar volgen nog meer gemeenten.
Wat is de status van uitvoering van ons aangenomen tien-puntenplan bij de laatste Begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?2 Kunt u een gedetailleerd antwoord geven mét tijdspad?
Het laatste bestuurlijke overleg voor de uitvoering van het actieplan Wapens en Jongeren staat gepland voor 28 maart 2023. Dan zal, mede aan de hand van de evaluatie en jaarcijfers van politie, gesproken worden over het vervolg. Bij het vormgeven van het vervolg wordt bezien hoe het tienpuntenplan hierin kan worden opgenomen.