De steunbetuiging van een PvdA-raadskandidaat aan islamitische terreurorganisaties |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat een kandidaat PvdA-raadslid via facebook steun betuigt aan islamitische terreurorganisaties?1
Ik heb kennisgenomen van het feit dat een PvdA-raadskandidaat bij diverse Facebook-pagina’s met een jihadistisch profiel de zogenaamde «like» knop heeft aangeklikt.
Deelt u de mening dat het meer dan verwerpelijk is dat een potentieel volksvertegenwoordiger zichzelf linkt en steun betuigt aan gewelddadige islamitische terreurgroepen zoals ISIS en Al-Nusra? Zo nee, waarom niet?
De betreffende PvdA-raadskandidaat heeft recentelijk middels het social media forum Twitter verklaard dat zij «voor studie [...] organisaties die ver van mijn opvattingen af staan» volgt. Tevens verklaart zij «wat ik «like» volg ik, maar steun ik vaak niet».2 Om hun maatschappelijke functie goed te kunnen uitoefenen, staat het ook kandidaats-raadsleden vrij om Facebook en andere sociale media te gebruiken om zo op de hoogte te blijven van (actuele) ontwikkelingen, gedachten, ideeën en opvattingen in de maatschappij.
Zoals ik ook in de samenvatting van het 35ste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN35) van 25 februari 2014 aan uw Kamer heb geschreven, beschouw ik de aanhoudende openlijke jihadistische manifestaties op social media zoals Facebook als zorgelijk. De steunbetuigingen en het tonen van loyaliteit aan groepen als de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (JaN), de twee dominante internationaal georiënteerde jihadistische groeperingen in Syrië, zijn verontrustend.
Hoewel jihadisten met hun ideologische opvattingen over het algemeen niet direct aanzetten tot geweld in Nederland, kan het fanatisme waarmee zij een fel antiwesterse en gewelddadige ideologie uitdragen op den duur wel degelijk opruiend werken en leiden tot legitimering van gewelddaden tegen westerse doelwitten.
Is de betreffende PvdA-raadskandidaat nog aan andere islamitische terreurorganisaties gelinkt? Zo ja, aan welke organisaties en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt door de link en de steunbetuigingen van de betreffende PvdA-raadskandidaat opgeroepen tot geweld tegen christenen, joden, ongelovigen en andere niet-moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht «Uitlevering online drugshandelaar toegestaan»?1
Ja.
Is het waar dat de verdenkingen ten aanzien van deze verdachte zijn ontstaan door de inzet van pseudokopers door de Amerikaanse Drugs Enforcement Administration? Aan welke regels is dergelijke inzet verbonden?
Het is niet zo dat in deze zaak in Nederland opsporingsactiviteiten zijn verricht door Amerikaanse opsporingsambtenaren. De verdachte om wiens uitlevering door de Verenigde Staten is verzocht, maakte deel uit van een internationaal opererende internetfirma. Het Amerikaanse departement van Justitie heeft mij hierover desgevraagd meegedeeld dat de Verenigde Staten bij hun bestellingen op internet vooral te maken hadden met een Amerikaanse verdachte, dat betalingen liepen via Western Union in Boedapest en dat de organisatie in vele landen werkt, waaronder in Nederland, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk, Brazilië, Argentinië en de Verenigde Staten. De Amerikaanse autoriteiten hebben voorts laten weten dat hun opsporingsambtenaren geen rechtstreeks e-mailcontact hebben gehad met een Nederlandse verkoper. Een dergelijke gang van zaken merk ik niet aan als undercoveracties op Nederlands grondgebied waarvoor door middel van een rechtshulpverzoek Nederland om toestemming had moeten worden gevraagd. Een organisatie die wereldwijd zaken doet via internet, kan door elk land ter wereld worden onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Als later blijkt dat bestellingen (deels) vanuit Nederland werden afgehandeld, maakt dat niet dat de via internet gedane aankopen moeten worden aangemerkt als undercoveroperaties op Nederlandse bodem.
Is het waar dat hier door Nederland in dit geval geen toestemming voor is gegeven? Zo ja, welke gevolgen dient dit feit naar uw mening te hebben voor de verdachte en zijn dreigende uitlevering?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstreden handelingen, de verkoop van drugs via internet, op Nederlands grondgebied plaatsvonden? Zo ja, waarom kiest Nederland dan voor het uitleveren van betrokkene, in plaats van deze zelf te vervolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat Amerikaanse opsporingsdiensten kennelijk in Nederland opsporingsactiviteiten verrichten? Hoe vaak gebeurt dat? In hoeveel gevallen is hier toestemming voor gegeven en in hoeveel gevallen, bij u bekend, ontbrak die toestemming? Is er in dit soort gevallen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs?
Uit het rechtshulpverdrag tussen de VS en Nederland (Trb. 2004, Nr. 300) volgt dat voor onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. Dat de VS in weerwil van dit voorschrift zonder toestemming in Nederland opsporingshandelingen verrichten, in de onderhavige zaak of anderszins, is mij op geen enkele manier gebleken.
Indien er daadwerkelijk opsporingsactiviteiten op Nederlands grondgebied worden verricht zonder toestemming, heeft u uw Amerikaanse ambtgenoot hierover om opheldering verzocht? Wat was de reactie? Hoe wordt voorkomen dat dit vaker zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het uitleveringsverzoek van de Amerikanen in deze zaak, gelet op alle omstandigheden van het geval? Deelt u de mening van de advocaat van betrokkene, die zegt dat een eventuele uitlevering in deze zaak een vrijbrief voor Amerikaanse agenten zou zijn om in Nederland naar believen hun gang te gaan? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de beoordeling van het Amerikaanse uitleveringsverzoek heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad geoordeeld dat van pseudokopen op Nederlands grondgebied geen sprake is geweest, alsmede dat door de Amerikaanse autoriteiten geen Nederlandse voorschriften en procedures zijn geschonden. De Hoge Raad heeft dit oordeel in stand gelaten. Nu zich ook overigens geen van de weigeringsgronden voordoen zoals neergelegd in het uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (Trb. 2004, Nr. 299), heb ik de uitlevering van deze verdachte toegestaan. De president van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 29 januari jl. (ten aanzien van de pseudokopen) overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de eerdere beslissingen hierover van de rechtbank Zwolle-Lelystad en de Hoge Raad op een kennelijke fout of vergissing berusten. Onder deze omstandigheden is de president van de rechtbank van oordeel dat mijn beslissing om in navolging van de eerder gedane rechterlijke uitspraken de uitlevering toe te staan, een rechtmatige is. Nu aan alle voorwaarden voor uitlevering is voldaan, ontbreekt een aanleiding om in plaats daarvan betrokkene in Nederland te vervolgen.
Bent u bereid deze uitlevering te weigeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Diefstallen uit stallen, schuren en weilanden |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat criminelen azen op maaimachines en andere waardevolle zaken van agrariërs?1
Ja.
Is er inderdaad sprake van een toename van diefstallen uit schuren, stallen, weilanden en van erven van agrarische bedrijven?
Diefstallen bij agrarische bedrijven worden niet apart geregistreerd in de registratiesystemen van de politie. Dit geldt ook voor sectoren zoals de bouw. Ik kan derhalve niet aangeven of er landelijk sprake is van een toename van dergelijke diefstallen.
In hoeverre speelt deze problematiek ook in andere sectoren, zoals de bouw?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete acties onderneemt de politie in Oost-Nederland en andere grensregio’s om deze diefstallen tegen te gaan?
Door de politie in Oost-Nederland worden indien nodig aanvullende maatregelen genomen, zoals extra surveillance, posten ten behoeve van aanhoudingen op heterdaad en bijzondere aandacht bij verkeers- en andere controles. Verder wordt, waar nodig, samengewerkt met gemeenten, land- en tuinbouworganisaties, Douane en beveiligingsbedrijven, maar ook met de Duitse instanties.
Binnen het gebied van de politie-eenheid Limburg loopt vanaf medio 2013 een project tegen diefstallen in de agrarische sector. Het project loopt door in 2014, waarbij nadrukkelijk contact en medewerking gezocht wordt met verzekeraars, met als doel om preventieve maatregelen door agrariërs te stimuleren.
In hoeverre deelt u de analyse dat er sprake is van criminaliteit van bendes uit Oost-Europa? Op welke wijze vindt er samenwerking plaats met autoriteiten van de bronlanden van de problematiek van rondtrekkende bendes?
Bent u bekend met het rapport over Mobiel banditisme, waarin wordt gesignaleerd dat bepaalde groepen juist naar Nederland uitwijken vanwege de repressieve maatregelen die elders in West-Europa worden doorgevoerd?2 Kunt u meer inzicht verschaffen in de maatregelen die in onze buurlanden tegen dit fenomeen worden genomen, die hier in Nederland blijkbaar niet of minder genomen zijn?
In hoeverre wordt er door de Nederlandse politie specifieke kennis over de bronlanden van de problematiek en de criminele netwerken vergaard om de problemen bij de bron aan te pakken?
In hoeverre vindt er samenwerking plaats met handelaren in Nederland en landen in Oost-Europa om heling van in Nederland gestolen goederen uit de landbouw en andere sectoren (zoals de bouw) zoveel mogelijk tegen te gaan?
Het bericht 'Grote examenfraude ROC Amsterdam' |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote examenfraude ROC Amsterdam»?1
Ja.
Ik ben zeer verontwaardigd over de diefstal en de examenfraude die bij het ROC van Amsterdam heeft plaatsgevonden. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat diefstal niet loont en medestudenten ernstig dupeert.
Hoe verhoudt deze diefstal van examens zich tot de eerdere examenfraude bij het Ibn Ghaldoun?
Op dit moment zijn nog niet alle details bekend over de examenfraude bij het ROC van Amsterdam, de onderzoeken van het recherchebureau en van de districtsrecherche moeten hierover meer duidelijkheid bieden.
Bij Ibn Ghaldoun ging het om een centraal examen, terwijl het bij het ROC van Amsterdam gaat om in totaal vier schoolexamens. Roc’s zijn zelf verantwoordelijk voor het maken of inkopen van de schoolexamens en de afname en beoordeling ervan en zij stellen hiervoor ook zelf de procedures vast. Bij de centrale examens voor scholen in het voortgezet onderwijs worden de examens aangeleverd bij de school door het College voor Examens en zijn er strikte procedures voor de afname en de beoordeling ervan.
De examenfraude aan het ROC van Amsterdam is beperkt gebleven tot de opleiding Juridische dienstverlening op de locatie MBO College Zuid, waardoor de groep getroffen studenten aanzienlijk kleiner is dan destijds bij Ibn Ghaldoun.
Is het waar dat inmiddels ook de Onderwijsinspectie op de hoogte is gesteld? Zo ja, welke acties zal zij ondernemen in deze zaak?
Ja. De Inspectie van het Onderwijs volgt de door het ROC van Amsterdam ingezette maatregelen nauwgezet. Over de ontwikkelingen is rechtstreeks contact tussen het Openbaar Ministerie en de inspectie. Ook gaat de inspectie na of er bij de andere locaties van het ROC van Amsterdam risico’s zijn waar het de beveiliging van de examens betreft.
Is het u bekend of het ROC Amsterdam ook zal kijken naar de uitslagen van andere schoolexamens aan de opleiding Juridische Dienstverlening op het MBO College Zuid?
De opleiding Juridische dienstverlening aan het MBO College Zuid heeft alle resultaten van de schriftelijke schoolexamens geanalyseerd en uit deze analyses zijn geen andere significante verschillen in resultaten aangetroffen.
Hoe is het mogelijk dat studenten de schoolexamens voor de vakken Recht hebben weten te bemachtigen? Kunt u inzichtelijk maken welke beveiligingsprocedures dergelijke onderwijsinstellingen kennen bij de beveiliging van schoolexamens?
Het is nog niet bekend hoe de studenten de schoolexamens hebben weten te bemachtigen. Het onderzoek hiernaar is nog gaande. Het recherchebureau heeft zijn deel van het onderzoek afgerond, het onderzoek is nu in handen van de districtsrecherche.
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van schoolexamens en zijn daarmee ook zelf verantwoordelijk voor het opstellen van beveiligingsprocedures en de naleving ervan. Hoe de beveiligingsprocedures zijn ingericht verschilt per instelling en is afhankelijk van de wijze waarop het examineringsproces is vormgegeven.
Kunt aangeven of de situatie op het ROC Amsterdam uniek is? Zijn u ook andere gevallen van examenfraude met schoolexamens op het mbo of in andere onderwijssectoren bekend?
Op dit moment zijn bij mij geen signalen bekend van gevallen van examenfraude op andere roc’s. In het hoger onderwijs is er onlangs een signaal ontvangen over mogelijke tentamenfraude bij een opleiding van de Haagse Hogeschool, waarnaar op dit moment nader onderzoek wordt gedaan. De inspectie zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen. In het voortgezet onderwijs kennen we de situatie omtrent examenfraude bij Ibn Ghaldoun. Hierover is de Kamer in de afgelopen periode meermaals nader geïnformeerd door de Staatsecretaris.
Zou de examenfraude op het ROC Amsterdam ook zonder de anonieme tip aan het licht gekomen zijn? Zo nee, hoe kan het dat de uitzonderlijke examenresultaten niemand bij het ROC Amsterdam op zijn gevallen?
Ook zonder de anonieme tip zou deze examenfraude aan het licht zijn gekomen. Voordat de anonieme tip binnenkwam op de dag voor het laatste van de vier schoolexamens, had een corrector al afwijkende resultaten gesignaleerd bij één van de al afgenomen schoolexamens. Ook analyseert de opleiding Juridische dienstverlening sinds anderhalf jaar alle resultaten van de schoolexamens. De verschillen in resultaten tussen de vier schoolexamens die in januari zijn afgenomen en die van eerdere afnames, zijn dermate groot dat dit volgens ROC van Amsterdam zou hebben geleid tot het ongeldig verklaren van de resultaten.
Het bericht dat de presentatie van het door de Kamer verzochte CTIVD-onderzoek wordt uitgesteld |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Afluisteraars onbeteugeld» voor wat betreft het uitstellen van het toesturen van het onderzoeksrapport van de Commissie voor Toezicht van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) aan de Kamer?1
Nee, dit bericht klopt niet. De voorzitter van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft toegezegd dat hij de minister van Defensie en mij het vastgestelde toezichtsrapport op 7 februari as. aan zal bieden.
Herinnert u zich uw uitspraak «Ik streef ernaar om het rapport met de reactie in januari aan de Kamer te sturen. Mocht het onverhoopt heel anders lopen, dan meld ik mij», gedaan op 6 november 2013 tijdens een Algemeen overleg over de AIVD?2
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd, zend ik het vastgestelde rapport en mijn reactie, alsmede die van de minister van Defensie, ruim binnen de wettelijke termijn van zes weken (artikel 79 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten), naar beide Kamers van de Staten-Generaal. Mijn streven is om dit binnen vier weken na ontvangst van het vastgestelde onderzoeksrapport te doen.
Overigens ontvangt u de reactie op het toezichtsrapport van de CTIVD separaat van de Kabinetsreactie op het rapport van de Commissie-Dessens.
Waarom heeft u in tegenspraak met bovenstaande uitspraak de Kamer niet ingelicht over het uitstel, terwijl dit onderzoek op verzoek van de Kamer ingesteld is?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de presentatie van het CTIVD-onderzoek, dat doet aan waarheidsvinding, gekoppeld aan de kabinetsreactie op het rapport-Dessens, dat zich richt op mogelijke toekomstige wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat de reputatie van het CTIVD als betrouwbaar en onafhankelijk toezichthouder onder druk komt te staan door deze koppeling van niet-gerelateerde onderwerpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bezit u het onderzoeksrapport van de CTIVD al? Zo ja, bent u bereid het per ommegaande aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, omwille van welke in het rapport geconstateerde gebreken bent u niet bereid dat te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen voor dinsdag 4 februari te 12 uur te beantwoorden?
Ja, bij dezen.
Problemen in het gevangenisziekenhuis |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Argos van zaterdag 25 januari 2014 over nog meer klachten en zelfs een nieuw sterfgeval in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg, voorheen het Justitieel Medisch Centrum?1 Herinnert u zich de eerdere uitzending over hetzelfde onderwerp?2
Ja, beide uitzendingen zijn mij bekend. Feitelijk betreft het overigens een sterfgeval in een burgerziekenhuis, namelijk het Medisch Centrum Haaglanden Westeinde, waarnaar de betreffende gedetineerde vanuit het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) op advies van de dienstdoende arts was overgebracht. Aldaar is de gedetineerde op diezelfde dag ‘s avonds overleden.
Bent u geschrokken van deze nieuwe informatie? Hoe verhouden deze nieuwe signalen dat er problemen zijn zich tot uw antwoorden op eerdere vragen hierover op 10 december 2013 dat de problemen in het verleden zijn opgelost, dat de aanbevelingen zijn doorgevoerd en dat de zaak nu «op orde» is?3
In de uitzending van Argos wordt onder andere gesproken over een recent overlijdensgeval in het JCvSZ. Het politieonderzoek naar het overlijden van de betreffende gedetineerde is recent afgesloten. De uitkomsten hiervan vormen vooralsnog geen aanleiding voor nader onderzoek met betrekking tot het JCvSZ. Daarnaast is, zoals gebruikelijk bij overlijdensgevallen in detentie, een calamiteitenonderzoekscommissie ingesteld. Deze commissie zal aan de directeur van de inrichting rapporteren over haar bevindingen ten aanzien van het ontstaan van de calamiteit en het zorgproces. De directeur informeert nabestaanden over de uitkomsten. Bij ieder overlijdensgeval in detentie worden ook de Inspectie Veiligheid en Justitie en Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte gebracht. Indien de inspecties daar aanleiding toe zien, kunnen zij nader onderzoek verrichten.
Inherent aan het organiseren van een centrale locatie voor de verzorging van justitiabelen, met een afdeling voor verpleeghuiszorg en in voorkomende gevallen palliatieve zorg, is dat er een groter risico bestaat op overlijden. Diverse calamiteitenonderzoeken wezen uit dat er onder meer op het gebied van aansturing, regievoering, dossiervorming en multidisciplinair zorgaanbod verbetering noodzakelijk was. Het JCvSZ werd daarom in april 2013 onder geïntensiveerd toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gesteld.
Op 10 december 2013 heb ik uw Kamer tijdens het mondeling vragenuur op de hoogte gesteld van een voorlopig oordeel van de IGZ, dat toen duidde op een adequate invoering van benodigde verbetermaatregelen. De IGZ presenteert nu haar eindrapport en beëindigt de periode van intensief toezicht. Op basis hiervan vertrouw ik erop dat de zorg in JCvSZ thans op orde is. De IGZ concludeert immers dat de noodzakelijke verbeteringen zijn gerealiseerd en dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor kwalitatief goede zorg. De IGZ constateert één aandachtspunt ten aanzien van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) en doet een aantal aanbevelingen gericht op borging van de geboekte resultaten.
Voor het overzicht van de getroffen verbetermaatregelen en de beoordeling van de IGZ daaromtrent, verwijs ik naar het eindrapport en mijn reactie daarop. Beide worden gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer toegezonden.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven welke verbeteringen er de afgelopen jaren precies zijn doorgevoerd en welke gevolgen dat heeft gehad, die maken dat alles nu «op orde» is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u motiveren waarom de naam in de afgelopen jaren een aantal keer is gewijzigd van Penitentiair Ziekenhuis naar Justitieel Medisch Centrum en nu Justitieel Centrum voor Somatische Zorg? Welke inhoudelijke gevolgen hebben deze naamswijzigingen met zich meegebracht?
In 2010 heeft de naamswijziging plaatsgevonden van Penitentiair Ziekenhuis naar Justitieel Medisch Centrum. De kwalificatie «ziekenhuis» was niet geëigend omdat daarvoor te weinig specialisten werkzaam waren. De naam JMC gaf beter aan dat het een sectoroverstijgend medisch centrum betrof voor (medische) zorg, niet alleen voor gedetineerden maar voor alle justitiabelen die tot plaatsing waren geïndiceerd. In de daaropvolgende jaren heeft de functie van het JMC zich verder ontwikkeld, mede ingegeven door de benodigde kwaliteitsontwikkeling en adviezen van de IGZ. Met de naamswijziging van JMC naar JCvSZ is beoogd om de nieuwe afbakening in het zorgpalet weer te geven. Het JCvSZ voorziet uitsluitend nog in niet-spoedeisende somatische zorg voor justitiabelen, namelijk postoperatieve zorg, verpleeghuiszorg en somatische zorg die overstijgend is voor een justitiële inrichting. Op aangeven van de IGZ is bijvoorbeeld de operatiekamer gesloten. De nieuwe naam markeert deze ontwikkeling.
Wat is uw reactie op de klachten die in de uitzending van 25 januari jl. zijn geuit over het gebrekkige regime (23 uur per dag op cel), de gegrond verklaarde klachten daarover, dat mensen er eenzaam zijn opgesloten, de gebrekkige wijze waarop mensen moeten luchten, en dat mensen het Centrum zieker uitkomen dan dat ze er in kwamen? Bent u bereid al deze klachten te laten onderzoeken en te bezien hoe de situatie kan verbeteren?
Het verblijf in het JCvSZ is primair gericht op de verpleging, revalidatie en behandeling in een beveiligde omgeving. Vanwege die doelstelling is er geen dagprogramma mogelijk dat vergelijkbaar is met een reguliere penitentiaire inrichting. De Commissie van Toezicht heeft opgemerkt hier begrip voor te hebben, maar vraagt aandacht voor het activiteitenaanbod voor gedetineerden die langdurig in het JCvSZ verblijven. Hierop is door het JCvSZ een aangepast dagprogramma vastgesteld. De volgende activiteiten worden aangeboden: dagelijks 1 uur luchten, en wekelijks 1 uur bezoek, 1 uur bibliotheekbezoek, 1 uur gespreksgroep van de geestelijke verzorging en in het weekeinde een kerkdienst. Indien mogelijk, worden extra bezoekmomenten en (re)creatieve activiteiten aangeboden. Op indicatie komt daar individuele sportbegeleiding bij. In voorkomende gevallen is deelname aan deze activiteiten echter niet of beperkt aan de orde vanwege de gezondheidstoestand.
Is reeds apart onderzoek ingesteld naar het recente sterfgeval? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de afgeronde onderzoeken, alsmede informatie over de lopende onderzoeken, naar de Kamer te sturen met daarbij uw beleidsreactie en een plan van aanpak teneinde de situatie in het gevangenisziekenhuis te verbeteren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Falend toezicht op jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toezicht jihadi faalt»?1
Ja.
Hoeveel jihadisten die onder toezicht stonden zijn er in totaal afgereisd naar het buitenland? In welke landen bevinden deze jihadisten zich momenteel?
Op dit moment is sprake van één uitreiziger die onder toezicht van de reclassering stond. De betreffende persoon is waarschijnlijk naar Syrië afgereisd. De andere persoon waarover in het aangehaalde artikel wordt gesproken, stond niet onder toezicht van de reclassering.
Deelt u de mening dat deze figuren bij terugkomst opgepakt, vastgezet en waar mogelijk gedenaturaliseerd dienen te worden? Zo nee, hoe lang zet u dit beleid van pappen en nathouden nog voort?
Van elke naar Nederland teruggekeerde jihadstrijder maakt de AIVD een dreigingsinschatting. Het landelijk parket zet daarnaast zoveel mogelijk in op strafrechtelijke vervolging. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke en individuele aanpak in om de mogelijke dreiging die van deze persoon en zijn omgeving uitgaan te verminderen. Zo kan het paspoort vervallen verklaard worden als sprake is van gegronde vermoedens dat een persoon intenties heeft (nogmaals) uit te reizen naar jihadistische strijdgebieden (op basis van artikel 23 van de Paspoortwet).
Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het mogelijk het Nederlanderschap in te trekken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Voorwaarde is eveneens dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap, wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Hoe lang moeten we nog wachten voordat u de jihad, de gewapende islamitische strijd, als zodanig strafbaar stelt?
Deelname aan de jihadistische strijd of training in het buitenland is reeds strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht (terroristisch misdrijf). Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn. Daarbij betrekt het OM de bij de Landelijke Eenheid van de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie.
Het stopzetten van de procedure naar het opsporen van doodsoorzaken van minderjarigen per 1 januari 2014 |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en Publieke Gezondheid en Veiligheid (PGV) Nederland over het stopzetten van NODO (Nader Onderzoek DoodsOorzaak)-procedure per 1 januari 2014?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) blijft bestaan, ook vanaf 1 januari 2014? Zo ja, in welke gevallen moet er momenteel nader onderzoek plaatsvinden en wat houdt dit onderzoek precies in? Zo nee, waar baseert u dat op?
De bepalingen uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb) ten aanzien van het verplichte overleg tussen de behandelend arts en de lijkschouwer bij overleden minderjarigen en het nader onderzoek zijn onveranderd gebleven.
De wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer voor het afgeven van de verklaring van overlijden (artikel 10a lid 1 Wlb) is op 1 januari 2010, vooruitlopend op de implementatie van de NODO-procedure, in werking getreden. Hierdoor wordt voor een groot deel tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om meer aandacht te besteden aan het overlijden van minderjarigen.
De wet veronderstelt verder dat een nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij onverklaard overlijden van minderjarigen wordt gedaan (artikel 10a lid 2 Wlb), maar bepaalt niet in welke gevallen een nader onderzoek moet plaatsvinden en wat dit onderzoek inhoudt. Dat gebeurt op basis van protocollen die door het veld zijn opgesteld.
Vanuit de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) zijn onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 de voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid en verwarring onder forensisch artsen en kinderartsen over wat er moet gebeuren in het geval een kind onverwacht overlijdt met een onbekende doodsoorzaak?
Zoals gezegd hebben de NVK en het FMG onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken. En zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) zullen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik samen met de deelnemende organisaties bekijken hoe hiermee kan worden omgegaan. Uitgangspunt daarbij is dat de sector hier zelf verder invulling aan geeft, maar dat we vanuit het Rijk bekijken hoe we hierbij kunnen ondersteunen.
Deelt u de mening dat het NODO-onderzoek gezondheidswinst oplevert door het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten en de kwaliteit van zorg kan verbeteren? Zo ja, op welke wijze is de medische kennis rondom onverklaard overlijden bij minderjarigen naar uw mening beter te ontsluiten?
De NODO-procedure is niet specifiek ontwikkeld voor het behalen van gezondheidswinst noch voor het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten. Daarnaast is de procedure niet ontwikkeld om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Het doel van de NODO-procedure was het achterhalen en registreren van het overlijden bij overleden kinderen in die gevallen waarin in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden.
Hoewel de bevindingen uit de huidige NODO-procedure te divers zijn om algemene conclusies te kunnen trekken, is VWS bereid om met het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden.
De sector is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te verbeteren zijn andere instrumenten voorhanden, zoals de aanbevelingen van het Kwaliteitsinstituut. Daarnaast speelt de IGZ een rol bij het handhaven van de kwaliteit.
Waaruit blijkt dat de NODO-procedure voor de opsporing van fatale gevallen van kindermishandeling niet effectief is geweest?
De NODO-procedure is effectief in het achterhalen van de aard van het onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen in Nederland bij de onderzochte 40 cases. In 38 van de 40 gevallen is een verklaring voor natuurlijk overlijden afgegeven. In twee gevallen is een verklaring voor niet-natuurlijk overlijden afgegeven. Er is in deze gevallen geen sprake geweest van kindermishandeling. De deelnemende organisaties hebben zelf in eerste instantie ook aangegeven per 1 januari 2014 te stoppen met de uitvoering van de NODO-procedure in de vorm zoals deze tot 31 december 2013 werd uitgevoerd. Zij achten de procedure niet duurzaam. Een van de redenen daarvoor is dat de doelstelling van de NODO-procedure wordt gezien als hybride. De procedure combineerde een doelstelling van justitiële aard – namelijk het opsporen van kindermishandeling – en een doelstelling van medische aard – het achterhalen van de doodsoorzaak.
Uit de evaluatie van PWC blijkt dat de doelstelling van het opsporen van fatale gevallen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
Bent u van mening dat ouders het recht hebben om te weten wat de mogelijke doodsoorzaak is van hun kind via onderzoek in een niet-justitiële setting?
Door de onderlinge werkafspraken die de NVK en de FMG gemaakt hebben, is het thans nog steeds mogelijk om in voorkomende gevallen de mogelijke doodsoorzaak van onverwacht en onverklaard overleden kinderen te onderzoeken, met medewerking van de sector op lokaal niveau.
Bent u bereid om de opgebouwde kennisinfrastructuur te behouden en een zorgvuldige overgangsperiode in het leven te roepen? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) is toegezegd om met de betrokken organisaties en het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden. Daarbij zal ook van gedachten gewisseld worden over de mogelijkheden van een vervolg van de NODO-procedure. In dit overleg zullen de bevindingen en adviezen van de PWC evaluatie betrokken worden. Wij zijn bereid het gesprek open en constructief in te gaan, zonder vooruit te lopen op het resultaat. Het eerste gesprek zal op 17 maart a.s. plaatsvinden, zoals eerder toegezegd zal uw kamer over de uitkomsten daarvan door het Ministerie van VWS worden geïnformeerd.
Wat vindt u van het voorstel om de NODO-procedure om te vormen tot een decentrale uitvoering met een centrale analyse van gegevens, zoals in het evaluatierapport van PWC wordt geadviseerd?
Zie antwoord vraag 7.
Storingen en fraude bij online bankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rabobank vaakst plat»?1
Ja
Hoeveel storingen in het online betalingsverkeer (ook via mobiele apps) van de Nederlandse banken zijn bij u bekend sinds 1 januari 2013 en wat was de totale en gemiddelde storingsduur per bank in 2013? Hoe verhouden deze bij u bekende storingsgegevens zich tot de meldingen op de website www.allestoringen.nl ?
Uit onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het MOB, waar ik uw Kamer in november vorig jaar over heb geïnformeerd2, blijkt dat banken qua internetbankieren in 2012 een beschikbaarheidspercentage van 99,6%3 lieten zien. In de eerste helft van 2013 hebben zich verschillende storingen binnen het internetbankieren voorgedaan, grotendeels veroorzaakt door meerdere grootschalige DDoS-aanvallen bij verschillende banken. In reactie hierop hebben banken inmiddels verschillende maatregelen4 genomen. Ondanks dat banken nog steeds geregeld te maken hebben met DDoS-aanvallen, zijn er als gevolg hiervan sindsdien geen of nauwelijks langdurige verstoringen meer geweest.
Het is mij niet bekend hoe www.allestoringen.nl het aantal storingen en de storingsduur per bank meet.
Hoe verhoudt het aantal storingen in het Nederlandse online betalingsverkeer zich tot het gemiddelde aantal storingen in het buitenland (o.a. Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland)? Presteren Nederlandse banken beter of slechter?
Ik beschik niet over cijfers van het gemiddelde aantal storingen in het online betalingsverkeer in onze buurlanden. Daarbij merk ik op dat niet in alle andere EU-landen al in dezelfde grote mate gebruik gemaakt wordt van online betaalfaciliteiten als in Nederland. Binnen verschillende lidstaten hebben zich zeer diverse betaalmarkten ontwikkeld. Zo wordt in een aantal zuidelijk en oostelijk gelegen EU-lidstaten nog maar zeer beperkt gebruik gemaakt van elektronische betaalmogelijkheden. In een aantal andere lidstaten wordt wel veel elektronisch betaald, maar gebruikt men vaker een creditcard dan een debitcard (pinpas), zeker voor betalingen op internet. Een dienst als het Nederlandse iDEAL is in Europees opzicht uniek. In weinig lidstaten bestaat zo’n betaalmogelijkheid en waar dit wel het geval is, is het gebruik daarvan nog zeer beperkt. De grote verschillen in het gebruik van online betalingsverkeer maken vergelijkingen tussen diverse EU-lidstaten weinig zinvol.
Onder welke omstandigheden zijn banken verplicht een storing bij de financiële toezichthouder te melden? Zijn er normen afgesproken voor het beschikbaarheidspercentage van het girale betalingsverkeer?
DNB houdt toezicht op onder meer de bedrijfsvoering van individuele financiële ondernemingen aan wie een vergunning is verstrekt. Daar past ook het toezicht op een goed betaalsysteem bij. In dat kader en vanuit de oversight-rol van DNB onderhoudt DNB nauw contact met banken mochten er (grote) verstoringen in het betalingsverkeer plaatsvinden. Banken melden ernstige storingen aan DNB. Van een ernstige storing is sprake als deze de bedrijfsvoering van de betreffende bank ernstig hindert, een grote impact kan hebben op de solvabiliteit en liquiditeit van de instelling, lang duurt of een andere instelling kan raken.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een aantal Nederlandse en Europese wetgevingsinitiatieven5 die het (verplicht) melden van storingen, die direct of indirect leiden tot maatschappelijke ontwrichting, in meer detail zullen regelen.
Er zijn geen absolute normen vastgesteld voor het beschikbaarheidspercentage van het girale betalingsverkeer. Zowel de banken zelf, als ook toezichthouder DNB en alle overige stakeholders die participeren in het MOB, hebben belang bij een goed werkend elektronisch betalingsverkeer. Door DNB wordt dit gemonitord zowel in het kader van het reguliere toezicht als vanuit de oversight-taak van DNB.
Hoeveel schadegevallen door fraude bij online bankieren waren er over de jaren 2011–2013, welk percentage van deze gevallen kreeg enige vorm van compensatie aangeboden en welk percentage van deze zaken loopt nog?
Uit cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) maak ik op dat de schade als gevolg van fraude met internetbankieren in de eerste helft van 2013 4,2 miljoen euro bedraagt. Over heel 2012 bedroeg de fraude met internetbankieren 34,8 miljoen euro; in 2011 was dit 35 miljoen euro.
Van de NVB heb ik begrepen dat er in 2011 ongeveer 7.600 schadegevallen bij de banken bekend waren als gevolg van fraude met internetbankieren. In 2012 waren dit er ca. 11.000 en in het eerste halfjaar van 2013 ca. 2.000. Ik beschik niet over het percentage van fraudegevallen waarbij de bank de schade heeft gecompenseerd en een percentage van welke zaken nog lopen. Een overeenkomst tot compensatie is doorgaans vertrouwelijk, de inhoud ervan is dan alleen bij betrokken partijen bekend.
Kunt u een uitsplitsing geven naar de aard van de fraude bij online bankieren; hoeveel gevallen zijn er jaarlijks en wat is het aandeel van fraude door phishing of malware binnen het totaal van het aantal online fraudegevallen?
Van de NVB heb ik begrepen dat de focus van internetfraudeurs de laatste jaren is verschoven van het «hengelen» naar vertrouwelijke gegevens (phishing), naar de ontwikkeling van malware waarbij criminelen speciale software schrijven om computers te infiltreren.
Volgens de NVB zouden van de ongeveer 11.000 schadegevallen in 2012 vanwege fraude met internetbankieren er ongeveer 2.000 te wijten zijn aan phishing en ongeveer 9.000 aan malware. Van de ongeveer 2.000 schadegevallen in de eerste helft van 2013 zijn er volgens de NVB bij benadering 500 te wijten aan phishing, 1.300 aan malware, 200 aan overige fraudevormen zoals fraude met machtigingen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Nijboer c.s.2 die de regering verzoekt helderheid te verschaffen over de normen die de Nederlandsche Bank (DNB) hanteert voor het vereiste veiligheidsniveau en de beschikbaarheid van het (online) betalingsverkeer, inclusief pinbetalingen in Nederland, deze te beoordelen op volledigheid en effectiviteit?
Zoals hiervoor aangegeven wordt er niet een bepaalde beschikbaarheidsnorm gehanteerd door toezichthouder DNB. Wel vormt het functioneren van het elektronisch betalingsverkeer een continue aandachtspunt, zowel in het reguliere toezicht als vanuit de oversight-taak van DNB. Daarbij neemt DNB mee, zoals hierna ook toegelicht in het antwoord op vraag 8, of banken en andere schakels in de betaalketen voldoen aan de aanbevelingen die vanuit de ECB worden gedaan.
In de rapportage «Analyse van de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer» is onderzocht hoe diverse stakeholders het elektronisch betalingsverkeer in Nederland beoordelen. Uit deze rapportage blijkt dat de diverse stakeholders over het algemeen tevreden zijn over de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer in Nederland. Wel zijn er in deze rapportage drie verbeterpunten gesignaleerd die te maken hebben met de betaalkanalen iDeal, internetbankieren en pinnen en het tegengaan van Ddos-aanvallen. Deze verbeterpunten zijn of worden opgepakt door alle betrokken stakeholders, zo heb ik begrepen. Banken zijn bezig om de ICT-systemen voor iDeal en internetbankieren minder afhankelijk van elkaar te maken, zodat een storing in het ene systeem niet direct consequenties hoeft te hebben voor het andere systeem. Van de NVB en Detailhandel Nederland heb ik begrepen dat een verdere verbetering van de robuustheid van de pinketen onderwerp is van het Convenant Betalingsverkeer.
Zijn de Nederlandse banken compliant met de ECB-aanbevelingen3 voor de beveiliging van internetbetalingen in het bijzonder ten aanzien van de klantidentificatie en risicoanalyse, de monitoring van betaaltransacties en het zetten van betaallimieten? Hoe wordt gevolg gegeven aan de aanbevelingen van de ECB en evalueert DNB de voortgang van Nederlandse banken?
De Recommendations waaraan gerefereerd wordt, zijn begin 2013 door de ECB gepubliceerd. De ECB geeft de banken tot 1 februari 2015 de tijd om aan deze set van aanbevelingen te voldoen. Dit op basis van het «comply or explain» principe. Dit betekent dat banken elke aanbeveling op te dienen volgen, tenzij op basis van degelijke risico-overwegingen afwijkingen hierop uitgelegd kunnen worden. DNB heeft aangegeven dat de Recommendations worden meegenomen in het reguliere toezicht.
De banken en DNB schatten in dat er bij de Nederlandse banken geen grote wijzigingen in procedures en IT-systemen nodig zijn om tijdig aan de aanbevelingen te voldoen. Zo passen de Nederlandse banken al sinds jaar en dag «strong authentication» (één van de ECB Recommendations) voor klantidentificatie toe bij internetbankieren. Voor klantidentificatie bij mobielbankieren gebruiken de meeste banken «static» in plaats van «strong authentication». Dergelijke afwegingen kunnen banken goed uitleggen, en zijn altijd gebaseerd op zorgvuldig uitgevoerde risicoanalyses. De meeste banken bieden klanten de mogelijkheid om via internetbankieren limieten in te stellen voor de bedragen die via internet- en/of mobielbankieren kunnen worden overgemaakt.
Welke maatregelen nemen banken nu reeds om de maximale schade per klant te beperken en wordt de klant ook expliciet een keuze gegeven voor meer of minder functionaliteit?
Het veilig inrichten en veilig houden van internetbankieren is voor banken uiteraard van groot belang, ook om het vertrouwen van klanten te behouden. Via geavanceerde 24/7 fraudedetectie en transactiemonitoring herkennen banken fraude steeds beter en sneller. Verder werken banken intensief samen met het Openbaar Ministerie en de politie in het Electronic Crimes Task Force (ECTF) om internetcriminelen aan te pakken.
Banken hebben verder een divers scala aan maatregelen ingevoerd om de klant zelf meer regie te geven om, mocht hij/zij slachtoffer worden van fraude via internetbankieren, de maximale schade te verkleinen. Een dergelijke maatregel is bijvoorbeeld «geoblocking» voor internetbankieren, waarbij overboekingen via internetbankieren naar landen buiten Europa standaard geblokkeerd worden. Klanten kunnen dit zelf aanpassen via internetbankieren en zowel tijdelijk als permanent buitenlandoverboekingen «aan» zetten. Een ander voorbeeld is het zelf via internetbankieren kunnen instellen van limieten voor bedragen die via internet- en/of mobielbankieren kunnen worden overgemaakt. Daarnaast zijn er banken waarbij klanten via mobielbankieren enkel naar rekeningnummers geld kunnen overmaken waar zij reeds eerder geld naar hebben overgemaakt.
Indien banken de nieuwe uniforme veiligheidsvoorwaarden opnemen in hun algemene voorwaarden is dan gelet op artikel 7:524 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek4 geen sprake van een verschuiving van verplichtingen richting de consument (de uniforme veiligheidsvoorwaarden kleuren dan via de algemene voorwaarden immers de standaard in waarlangs een rechter de «grove nalatigheid» van een consument zal toetsen)?
De uniforme veiligheidsregels zijn op zichzelf niet nieuw, zij waren alleen niet bij elke bank identiek. De onderlinge verschillen tussen banken zijn geschrapt, zodat voor iedereen dezelfde regels gelden. Ook zijn verouderde regels geschrapt, zoals het verbod te internetbankieren en/of mobielbankieren via onbeveiligde draadloze netwerken. De regels komen op mij niet onredelijk over. Dit gevoel wordt nog gesterkt door de wetenschap dat de uniforme veiligheidsregels tot stand zijn gekomen in nauw overleg met de Consumentenbond. Van de NVB en de Consumentenbond heb ik begrepen dat de uniforme veiligheidsregels over enige tijd ook geëvalueerd zullen worden.
Daarnaast wordt regelmatig de suggestie gewekt dat de consument bij het niet naleven van de uniforme veiligheidsregels per definitie «grof nalatig» zou zijn, waarbij hij of zij aansprakelijk zou zijn voor de volledige schade. Dit zou echter niet in lijn zijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Van de NVB heb ik begrepen dat banken zich er goed van bewust zijn dat een gemiddelde consument zich niet 100% tegen internetcriminelen kan beveiligen. Het niet naleven van een beperkt onderdeel van de uniforme regels betekent daarom niet per definitie dat de consument aansprakelijk wordt gesteld voor de schade, zo benadrukt de NVB. Of sprake is van grove nalatigheid in een individueel geval, kan alleen door de rechter worden vastgesteld.
Hoe verhoudt de verdeling van de bewijslast in artikel 7:529 Burgerlijk Wetboek, waarbij de bewijslast op de bank drukt, zich tot de situatie waarin de klant moet aantonen dat hij zich aan de nieuwe uniforme veiligheidsregels heeft gehouden? Wordt de klant nu niet gevraagd zijn eigen onschuld aan te tonen in plaats van dat de bank de grove nalatigheid dan wel opzet aan de kant van de klant moet aantonen?
Eerder heb ik uw Kamer toegelicht9 dat ik het een wenselijk ontwikkeling vind dat banken samen met de Consumentenbond eenduidige, uniforme regels overeen zijn gekomen. Mede op mijn aandringen is in het MOB onderzocht in welke mate de verschillende veiligheidsnormen, waaraan de klant zich bij internet- (en mobiel-) bankieren dient te houden, qua inhoud en formulering beter op elkaar konden worden afgestemd. Als consumenten schade lijden, maar deze de uniforme veiligheidsregels hebben nageleefd, dan kunnen zij er in ieder geval op rekenen dat zij het bedrag dat zonder toestemming van de rekening is gehaald, vergoed krijgen.
Uit de artikelen 7:524, 7:528 en 7:529 BW volgt dat in beginsel de bank verplicht is om de geleden schade te vergoeden. Alleen wanneer sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van de klant kan dit anders zijn (artikel 7:529, tweede lid, BW). Onderlinge afspraken tussen de Consumentenbond en de NVB zijn niet van invloed op deze wettelijke bewijslastverdeling. De rechter heeft het laatste woord over de uitleg van de wet- en regelgeving. Als de bank het standpunt van de consument – volgens deze ten onrechte – afwijst, kan de consument het geschil voorleggen aan Kifid (Klachtinstituut Financiële Dienstverlening) of de rechter.
Er is een aantal gevallen bekend waarbij klanten op verzoek van de bank eerlijk vertelden op welke wijze zij zijn bedonderd door internetcriminelen en zij door de vertelde feiten aan de bank de schade niet vergoed kregen, terwijl als zij niets zouden hebben gezegd de schade wel vergoed zou worden; deelt u de mening dat dit niet zou moeten gebeuren? Bent u bereid dit in gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aan de orde te stellen en banken te bewegen de schade voor deze gedupeerden alsnog te vergoeden?
Op Europees niveau is besloten om, indien een klant opzettelijk heeft gefraudeerd of grof nalatig is geweest, de schade die daaruit ontstaan is door de klant zelf te laten dragen. Deze regel is in lijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. komt mij niet onredelijk voor. Ook van een klant mag worden verwacht dat hij op een verantwoordelijke manier online zijn bankzaken regelt.
Of in een concrete situatie sprake is van grove nalatigheid of grove schuld aan de zijde van de gedupeerde, is niet aan mij om te bepalen maar aan de rechter. Indien sprake is van grove schuld aan de zijde van de gedupeerde zijn banken niet wettelijk verplicht om de schade van een gedupeerde te vergoeden. Vergoedt een bank desalniettemin (een deel van) de schade uit coulance, dan is dit een eigen en vrijwillige keuze van die bank.
Kunt u een overzicht geven van het aantal rechtszaken dat loopt van gedupeerden van online fraude tegen banken? In hoeveel gevallen is al een uitspraak gedaan en hoe luidde deze?
Ik kan u niet voorzien van een overzicht van het aantal rechtszaken dat loopt rond online fraude, noch van het aantal gevallen waarin een uitspraak is gedaan. Van de NVB heb ik begrepen dat een inventarisatieronde langs de grootbanken leert dat het aantal lopende en afgeronde rechtszaken rond dit onderwerp zeer beperkt is.
Uit onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Leiden zou blijken dat slachtoffers van identiteitsfraude met een lage opleiding minder vaak geld terugkrijgen van de bank dan hoger opgeleiden; zijn deze gegevens juist?5 Zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als het vergoeden van schade impliciet of expliciet afhankelijk is van de opleiding van mensen? Wat wilt u eraan doen om dit te voorkomen?
Het genoemde onderzoek11 kijkt naar de opgetreden financiële schade van personen die te maken hebben gekregen met in hun ogen onterechte bankafschrijvingen. Het onderzoek laat hierbij in het midden wat de exacte oorzaken hiervan zijn. Deze kunnen variëren van fraude via internetbankieren door phishing of malwaretot marktplaatsfraude, geschillen met (web)winkeliers, family fraud, babbeltrucs, diefstal/ verwisseling van betaalpassen waarbij pincode zijn afgekeken en zelfs – onterecht geachte – overheidsvorderingen.
Het is op basis van het aangehaalde onderzoek voor mij niet mogelijk om uitspraken te doen over de vraag of lager opgeleide mensen inderdaad minder snel hun schade vergoed krijgen dan hoger opgeleide mensen. Voor alle situaties geldt, dat bij een onterechte afschrijving, de bank in beginsel gehouden is de schade te vergoeden, tenzij sprake is van opzet of grove schuld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Betalingsverkeer op 30 januari 2014?
Ja
De berichten dat online met aanschaf van bitcoins een semi-automatisch wapen is aangeschaft en een tiener zichzelf gedood heeft met een omgebouwd pistool |
|
Eddy van Hijum (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de waarde is van uw pogingen, sedert het schietincident in Alphen a/d Rijn de dato 9 april 2011, teneinde de Nederlandse wapenwetgeving aan te scherpen nu het klaarblijkelijk zo eenvoudig is via internet illegaal wapens aan te schaffen?1
De maatregelen die naar aanleiding van het incidenten in Alphen aan den Rijn genomen zijn, hebben betrekking op het legaal wapenbezit en niet op de problematiek van illegale wapenhandel en -bezit.
Bestond de aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) bij wijze van proef met bitcoins een illegaal wapen aan te schaffen, uit concrete signalen dat dit in de praktijk al mogelijk was?
De zaak is begonnen in het kader van een verkenning van de mogelijkheden van de Bitcoin door politie en OM. Al vlot bleek het relatief eenvoudig om illegale goederen aan te schaffen. Vervolgens werd een opsporingsonderzoek ingesteld naar de aanbieder van de goederen.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat het door het OM bestelde vuurwapen onopgemerkt is gebleven bij de grenscontrole in Nederland en hoe is het volgens u mogelijk dat dit niet is ontdekt?
Ja, het is verontrustend dat dergelijke wapens onopgemerkt blijven aan de grens. Het proces post- en koerierszendingen is een massaal proces met een hoge doorloopsnelheid. Met name door de nog altijd toenemende populariteit van aankopen via internet neemt dit proces een enorme vlucht. Dagelijks worden in dit proces door de Douane vele controles uitgevoerd, waarbij hulpmiddelen zoals een scan worden gebruikt. In die enorme stroom aan pakketten wordt op basis van risicoselecties gescand c.q. gecontroleerd.
In haar zoektocht naar de balans tussen afdoende risico afdekking en het kunnen blijven bevorderen van de logistieke goederenstroom, onderzoekt de Douane doorlopend de mogelijkheden van verdergaande informatieverzameling, intelligence methodieken en innovatie in scan- en detectiemiddelen. Daarnaast heeft de Douane een start gemaakt met het opzetten van een (sociale) mediacampagne die dit jaar zal worden geïntroduceerd aan het brede publiek. Doel van deze media campagne is om de Nederlandse bevolking te informeren over de do’s en don’ts bij het bestellen van goederen uit het buitenland via internet.
Op welke wijze ondernemen de betrokkenen instanties (politie, douane, OM, KMar) actie teneinde bij de grens illegale vuurwapens te onderscheppen en moet dit toezicht geïntensiveerd worden? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven en binnen welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer is het mogelijk via het zogeheten «Tor-netwerk» illegaal wapens te kopen en zijn u meer virtuele plaatsen bekend waar dit wordt aangeboden?
Naar zijn aard leende het zogeheten TOR-netwerk zich voor de illegale verkoop van wapens vanaf het moment dat het ontstaan is. Of het TOR-netwerk daadwerkelijk meteen van het begin af aan hiervoor gebruikt is, is mij niet bekend. OM en politie zijn bekend met meer virtuele plaatsen waarop wapens illegaal worden aangeboden.
Bent u op de hoogte van de mate waarin (illegale) wapens Nederland worden binnengesmokkeld? Op welke wijze dragen opsporingsinstanties er zorg voor dat eventueel binnengesmokkelde wapens zo snel mogelijk worden opgespoord?
Door het stelsel van wapenverlofverlening is de omvang van legaal wapenbezit bij defensie, politie, sportschutters, jagers en verzamelaars bekend. Over de omvang van het illegale wapenbezit in Nederland, daaronder begrepen de invoer van illegale of illegaal ingevoerde wapens, zijn geen betrouwbare cijfers voorhanden. Schattingen lopen uiteen tussen de 40.000 en 100.000 illegale vuurwapens die in Nederland in omloop zijn. Welk deel hiervan uit het buitenland afkomstig is, is niet bekend. Zodra door opsporingsinstanties kennis wordt genomen van illegaal ingevoerde wapens of voornemens daartoe, wordt hierop actie ondernomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door minderjarigen online alarm- en luchtdrukpistolen met scherpe munitie kunnen worden besteld en in Nederland worden afgeleverd, met inbegrip van losse onderdelen waarmee het zeer eenvoudig is de betreffende wapens in elkaar te zetten?2
Ja, dit is niet alleen onwenselijk maar bovendien onwettig. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen uiteen heb gezet, is voor het in elkaar zetten van vuurwapens de nodige kennis en vaardigheid vereist.3
Kunt bovendien ingaan op de mogelijkheid (voor minderjarigen) deze pistolen in België of Duitsland aan te schaffen om deze vervolgens zonder enige vorm van controle de Nederlandse grens te laten passeren?3
Binnen de EU bestaat vrij verkeer van goederen; van grenscontrole zoals aan de buitengrenzen van de EU is dan ook geen sprake. Buitenlandse aanbieders van (vuur)wapens dienen zich te vergewissen van de wet- en regelgeving van het land waar zij hun producten naar uitvoeren. Ook de ontvanger van de goederen dient zich te vergewissen van vigerende wet- en regelgeving. Overigens geldt ook voor België en Duitsland de regel dat de koper van een vuurwapen moet kunnen aantonen meerderjarig te zijn.
Hoe gaat u met het oog op bovenstaande vragen de controles bij de grenzen verscherpen, mede in het licht van de toezegging van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de koninklijke marechaussee meer ruimte te verschaffen voor mobiele grenscontroles?4
De toezegging van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had geen betrekking op verscherpte controles op de invoer van illegale wapens of de illegale invoer van wapens maar op het vreemdelingentoezicht. Ik acht het huidige controle- en handhavingsregime afdoende.
Wat is de mate waarin Nederlandse en buitenlandse, specifiek de Amerikaanse, ministeries en opsporingsdiensten gezamenlijk optrekken teneinde de strafbare activiteiten die gepaard gaan met het bitcoin-betalingsverkeer, op te sporen? Bent u van mening dat de mate van toezicht en opsporing geïntensiveerd dient te worden?
In nationaal verband wordt onder andere door het Financieel Expertise Centrum (FEC) gekeken naar ontwikkelingen op dit terrein. In het FEC wordt samengewerkt door opsporing en toezichthouders en wordt gekeken naar trends en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor het toezicht en de opsporing van strafbare feiten.
In internationaal verband wordt door de Financial Action Task Force (FATF) op dit moment een onderzoek voorbereid naar «virtual currencies» in algemene zin waaronder ook bitcoins vallen. In FATF-verband wordt constant onderzoek gedaan om typologieën te ontwikkelen voor witwassen en terrorisme financiering die de toezichthouders en opsporing kunnen gebruiken bij de handhaving. Nederland en de VS zijn beide landen die in deze projecten een substantiële bijdrage leveren. Signalen vanuit FEC, FATF of een ander gremium, in zijn algemeen of specifiek over bitcoins, zullen door de betrokken departementen worden opgepakt en indien nodig geadresseerd.
Een voorbeeld van succesvolle internationale samenwerking op dit gebied is de zaak «Silk Road». Silk Road was een website die gebruik maakte van het verborgen TOR-netwerk en gecreëerd om de gebruikers te faciliteren in de handel in illegale middelen. Als betaalmiddel werd uitsluitend bitcoins gebruikt. Door deze opzet in een TOR-netwerk en de betaling met bitcoins was het voor de gebruikers mogelijk om anoniem te blijven. In deze zaak werkten 17 verschillende landen, waaronder Nederland, samen aan de opsporing en vervolging. Door een succesvolle samenwerking kon de Amerikaanse overheid in september 2013 de oprichter en eigenaar van «Silk Road» aanklagen. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de schriftelijke vragen die hier destijds over zijn gesteld.6
Bent u voorts van mening dat, al dan niet in samenspraak met uw internationale collega’s, het bestaande wettelijk instrumentarium moet worden uitgebreid teneinde virtuele netwerken waar wapens worden aangeboden, te verbieden of anderszins (straf)rechtelijk aan te pakken? Zo ja, hoe wilt u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wetsvoorstel Computercriminaliteit III, dat ik binnen afzienbare termijn naar de Raad van State verwacht te kunnen sturen, voorziet onder andere in het creëren van een expliciete wettelijke bevoegdheid voor de politie om op afstand een computer te betreden.
Deelt u de opvatting dat «het nu aan de politiek is» te beslissen of deze cryptografische wijze van betalingsverkeer verboden moet worden, nu blijkt dat dit gelieerd is aan criminele activiteiten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?5
Nee. Financiële transacties ten behoeve van criminele activiteiten zijn niet voorbehouden aan cryptografische betalingsvormen; ook met reguliere valuta en betalingsvormen vinden criminele activiteiten plaats.
Het bericht dat verboden wapens gemakkelijk in buurlanden verkrijgbaar zijn |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlanders in Duitsland en België een alarmpistool of gasdrukpistool kunnen aanschaffen, wapens die in Nederland verboden zijn en gemakkelijk zijn om te bouwen met alle veiligheidsrisico’s van dien?1
Hoe is het mogelijk dat wapenverkopers vlak over de grens aan Nederlanders wapens kunnen verkopen die in Nederland verboden zijn en zonder dat controle plaatsvindt op verkoop, aanschaf en invoer?
Welke maatregelen zijn in Nederland van kracht om de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens tegen te gaan en hoe beoordeelt u de effectiviteit van die maatregelen?
Bent u voornemens naar aanleiding van deze berichtgeving extra maatregelen te treffen teneinde de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens in Nederland aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen?
Bent u voornemens de aanschaf van verboden wapens en het daarmee gepaarde veiligheidsprobleem te bespreken met uw ambtsgenoten in Duitsland en België en aan te dringen op maatregelen, zoals bijvoorbeeld verplichte paspoortcontrole en verkoopregistratie? Zo ja, op welke termijn? Kunt u de Kamer over de uitkomst informeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid dit grensoverschrijdende probleem aan te kaarten in Brussel, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad, en ook daar aan te dringen op gezamenlijke maatregelen ten minste binnen het Schengengebied? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat “verdachten profiteren in kinderpornozaken van een te vage tenlastelegging” |
|
Magda Berndsen (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het conflict in de media tussen het Openbaar Ministerie (OM)) en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven?1
Er is sprake van een juridisch verschil van opvatting tussen een beperkt aantal (kamers van) rechtbanken en het OM over de interpretatie van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het OM is begin 2011 in kinderpornozaken overgegaan op een nieuwe wijze van tenlasteleggen. Dit was naar het oordeel van het OM noodzakelijk, omdat de oude wijze van tenlasteleggen niet meer toereikend was in zaken waarin sprake was van honderdduizenden of miljoenen bestanden. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad in 2011 dat de «oude» wijze van tenlasteleggen kan leiden tot (partiële) nietigheid van de dagvaarding.2
Het OM is van mening dat deze nieuwe vorm van tenlasteleggen voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv. In een beperkt aantal gevallen hebben rechtbanken geoordeeld dat dit niet het geval is. De twee kamers van de rechtbank Den Haag die de dagvaarding nietig verklaarden, overwogen dat de nieuwe manier van tenlasteleggen tot gevolg heeft dat uit de beschrijving niet kan worden opgemaakt of alle daarin genoemde handelingen betrekking hebben op alle afbeeldingen, of dat er ook abeeldingen zijn waarin slechts een gedeelte van de beschreven handelingen te zien is, en zo ja welke. De dagvaarding voldoet daarmee, volgens de twee kamers, niet aan de vereisten van artikel 261 Sv.
Voor zover zaken vergelijkbaar zijn (nietigheid van een dagvaarding kan immers verschillende oorzaken hebben) geldt het volgende. Rechtbanken waaraan de vernieuwde tenlasteleggingen werden voorgelegd, hebben deze geaccepteerd. Uitzondering daarop vormden enkele kamers binnen de rechtbanken Den Haag, Limburg, Oost Brabant en Noord-Nederland. Zowel voor als na deze twee gevallen, hebben andere kamers binnen diezelfde rechtbanken de tenlasteleggingen wel geaccepteerd. Bij de overige rechtbanken en hoven in Nederland speelt deze discussie niet.
Klopt het dat sprake is van een verschil in zienswijze tussen het OM en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven? Zo ja, kunt u toelichten op grond waarvan het verschil van zienswijze over de tenlastelegging in kinderpornozaken bestaat en of er meer gerechten zijn waar dit conflict zich voordoet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zaken hebben vertraging opgelopen door het verschil in zienswijze? Hoeveel aanklachten zijn in dit verband vernietigd door de rechtbank en in hoeveel gevallen heeft dat geleid tot een strafverlaging voor de dader?
Enkele tientallen zaken bij de rechtbank Den Haag hebben door het hiervoor beschreven verschil in zienswijze vertraging opgelopen. Zoals aangegeven is er sprake van een nietigverklaring van vier dagvaardingen voor heel Nederland. Slechts in enkele gevallen heeft de opgelopen vertraging invloed gehad op de strafeis en de strafmaat. Van belang is dat geen enkele verdachte door dit verschil in opvatting strafvervolging is ontlopen.
Welke formele afspraken zijn er tussen het OM en de Rechtspraak over de wijze van ten lasteleggen van kinderpornozaken?
Van formele afspraken tussen het OM en de Rechtspraak is geen sprake. Wel is door het OM zowel binnen als buiten de rechtszaal bij de rechtbanken aangedrongen op een eenduidig standpunt van de rechtspraak in deze kwestie. Het OM Den Haag zal binnenkort weer een zaak aanbrengen met de nieuwe wijze van tenlastelegging. De jurisprudentie die dit zal opleveren zal bijdragen aan meer duidelijkheid over de in de toekomst te volgen werkwijze.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de tenlasteleggingen voldoende feitelijk zijn opgesteld zodat een rechter voldoende inhoudelijk kan oordelen en een verdachte weet wat hem precies wordt verweten?
Met de nieuwe wijze van tenlasteleggen wordt enerzijds beoogd de werklast voor het OM en de politie bij het opstellen van de tenlastelegging te beperken, terwijl anderzijds de verdachte op basis van de tenlastelegging nog steeds kan vaststellen wat hem wordt verweten.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is wanneer tussen rechtbanken onderling te grote verschillen ontstaan ten aanzien van de afhandeling van kinderpornozaken?
Dat is inderdaad een onwenselijke situatie, vandaar dat de maatregelen zoals beschreven in antwoord op de voorgaande vragen worden genomen.
Bent u voornemens het OM en de Raad voor de Rechtspraak te verzoeken direct een einde te maken aan deze patstelling, zorg te dragen voor een werkbare tenlastelegging en er voor te zorgen dat geen vertragingen meer optreden in de zaken die reeds voorliggen en de Kamer hierover nader te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Pas bij een arrestatie begreep ik de waarde van een bodycam’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pas bij een arrestatie begreep ik de waarde van een bodycam»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ervaringen in de Verenigde Staten met het gebruik van bodycams, waarnaar in de betreffende uitzending werd verwezen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de experimenten in het Verenigd Koninkrijk met bodycams?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er op dit moment mogelijkheden voor toepassing van bodycams door de Nederlandse politiemensen? Zo ja, wat zijn de recente ervaringen daarmee? Zo nee, waarom niet?
Deze vorm van cameratoezicht kreeg een impuls in 2009 door een pilot in vijf toenmalige regiokorpsen met bodycams en camera-auto’s om geweld tegen politiemensen tegen te gaan. Deze camera’s werden voornamelijk gedragen door politiemensen in de noodhulp. Op basis van de evaluatie besloot de toenmalige Raad van Korpschefs eind 2011 niet over te gaan tot landelijke invoering van de bodycam. De Raad concludeerde dat de bodycams niet hadden geleid tot een vermindering van geweld tegen politieambtenaren, technisch niet naar behoren functioneerden en geen duidelijke toegevoegde waarde voor opsporing en vervolging hadden.
De bodycams die reeds aangeschaft waren bleven wel in gebruik. Thans worden deze bodycams in de eenheden gebruikt voor toezicht, handhaving en opleidingsdoeleinden. Ook worden de bodycams ingezet door politiemensen die werkzaam zijn tijdens evenementen of in crisissituaties.
Herinnert u zich uw toezegging in de brief van 1 december 2011 (Kamerstuk 28 684, nr. 330), dat u de ontwikkelingen rond de inzet van mobiele cameratoepassingen wilt stimuleren?
De ruimte voor nieuwe pilots, in het licht van de snelle technologische ontwikkelingen op dit terrein, is er en is er ook altijd geweest. Zo werkt bijvoorbeeld de politieeenheid Oost-Nederland aan een pilot waarbij het gebruik van bodycams verder wordt onderzocht. De pilot richt zich op het snel en betrouwbaar verkrijgen van een real-time omgevingsbeeld specifiek met bodycams. Doelstelling is het vroegtijdig onderkennen van veiligheidsrisico’s tijdens evenementen (bijvoorbeeld de Vierdaagse en jaarwisseling) en het reguliere toezicht in de binnensteden. De evaluatie van deze pilot is voorzien voor december 2014.
Daarnaast is er een pilot in samenwerking met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTV) waarin politieruiters, uitgerust met een camera op de helm, realtime beelden kunnen aanleveren aan de commandanten in het veld, die op die manier de politie-inzet beter kunnen aansturen.
Nader onderzoek in het buitenland is niet nodig. De politie kent en volgt de ontwikkelingen in het buitenland met betrekking tot toepassing van de bodycams. Deze voorbeelden worden periodiek beoordeeld op mogelijk nut en noodzaak van inzet voor de Nederlandse politietaak.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de ervaringen in het buitenland met de toepassing van bodycams? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ruimte te scheppen voor nieuwe pilots, zodat de voor- en nadelen van bodycams in het licht van de nieuwe technologische mogelijkheden opnieuw tegen elkaar kunnen worden afgewogen?
Zie antwoord vraag 5.
De behandeling van een diabetespatiënte door particuliere beveiligers en de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Diabetespatiënte aangezien voor plassende junk», «Minister Opstelten op matje geroepen vanwege behandeling Haagse diabetespatiënte door beveiliging en politie» en «Diabetespatiënte niet vervolgd voor plassen in pashokje HEMA Den Haag»?1 2 3
Ja.
Bevat het eerstgenoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke onjuistheden? Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het moment van de aanhouding door de beveiligers tot aan het moment van vrijlating door de politie?
Het eerstgenoemde mediabericht geeft een beeld van hoe genoemde mevrouw de situatie heeft ervaren. Ik kan me voorstellen dat deze situatie op haar veel impact heeft gehad. Samen met het bevoegd gezag ben ik echter van mening dat de politie in deze situatie rechtmatig en professioneel heeft gehandeld.
Aan het begin van de avond is de genoemde mevrouw door de beveiliging overgedragen aan de politie. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie is de politie uitgegaan van opzettelijk handelen van de verdachte. Zij is op verdenking van vernieling meegenomen naar het politiebureau. De verdachte wenste gebruik te maken van een advocaat waardoor het verhoor en haar invrijheidstelling langer op zich lieten wachten. Circa vier uur na haar overdracht aan de politie is de verdachte weer in vrijheid gesteld. De officier van justitie heeft de zaak geseponeerd, mede gelet op de medische situatie van betrokkene.
Zijn er bij de behandeling van deze zaak door de beveiligers of politie fouten gemaakt? Zo ja, welke fouten zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij beschikbare informatie ben ik van mening dat er zowel door de beveiliging als door de politie professioneel is gehandeld.
Is er tegen de genoemde mevrouw, toen zij op het politiebureau haar medicijnen liet zien, door agenten daadwerkelijk gezegd dat dit vast een truc was om eerder weg te mogen uit de cel en dat veel allochtonen dit doen (of woorden van gelijke strekking)? Zo ja, deelt u dan de mening dat deze agenten daarmee hun boekje te buiten zijn gegaan?
De politie constateert op basis van navraag dat in deze bewuste situatie dergelijke uitlatingen niet zijn gedaan. Samen met het bevoegd gezag concludeer ik, dat er in deze situatie professioneel door de politie is opgetreden.
De politieorganisatie heeft de laatste jaren medewerkers meer en meer bewust gemaakt van de gedragscode lifestyle-neutraliteit. Deze gedragscode houdt onder andere in dat politiemedewerkers leren hoe ze om kunnen gaan met culturele verschillen.
Beschikte de politie over aanwijzingen dat de genoemde mevrouw opzettelijk in het pashokje geürineerd had? Zo ja, waar bestonden die aanwijzingen uit?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u excuses door de politie aan de genoemde mevrouw op zijn plaats? Zo ja, waarom en zijn die excuses inmiddels aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De politie begrijpt dat deze situatie een grote impact op genoemde mevrouw heeft gehad. Gelet op de afhandeling zoals hiervoor geschetst bestaat echter geen aanleiding voor excuses.
Kunt u deze vragen beantwoorden na afronding van deze zaak door politie en justitie?
De officier van justitie heeft de zaak afgedaan door middel van een sepot. Bij deze derhalve de antwoorden op de door u gestelde vragen.
De nalevings- en handhavingscijfers van het rookverbod in de horeca |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de recente nalevings- en handhavingscijfers van het rookverbod in de horeca?1
Over het algemeen wordt het rookverbod in de horeca goed nageleefd. In de restaurants, hotels en ook de eetcafés is de naleving hoog. In de cafés en discotheken wordt het rookverbod nog niet voldoende nageleefd. Wel is sinds 2011 sprake van een stijgende trend in de naleving. Hoewel ik met de naleving in deze sectoren niet tevreden ben, vind ik de trend wel bemoedigend.
Deelt u de mening dat het naleefniveau tegenvalt, mede gezien het feit dat het percentage horecagelegenheden zonder rokers binnen de totale steekproef vorig jaar is gedaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat ziet u als de oorzaak van de tegenvallende naleving?
De naleving van het rookverbod is sinds 2011 ieder jaar gestegen. Dat vind ik positief. De lichte daling in de naleving tussen voorjaar 2013 (73% geen rokers) en najaar 2013 (71% geen rokers) is statistisch niet significant. Slechte naleving kan meerdere oorzaken hebben: onduidelijkheid over waar wel en waar niet gerookt mag worden en er zijn horeca ondernemers die zich willens en wetens niet aan de wet houden. Om de naleving verder te verbeteren heb ik de handhaving geïntensiveerd via het tabaksteam met jonge toezichthouders en wil ik zorgen voor duidelijkheid door het rookverbod weer voor alle horecagelegenheden te laten gelden. Dit wetsvoorstel wordt momenteel behandeld in uw Kamer.
Wat is uw verwachting ten aanzien van de naleving als gevolg van de recent ingevoerde verhoging van de minimumleeftijd, en het grotere aantal handhavers dat wordt ingezet? Kunt u aangeven welke concrete doelen u zich stelt voor de volgende naleefrapportage? Zo nee, waarom niet?
De verhoging van de minimum leeftijd voor tabak zal niet direct invloed hebben op de naleving van het rookverbod in de horeca. Wel is het voor te stellen dat de verhoging van de minimum leeftijd invloed heeft op het aantal jongeren dat begint met roken. Op de langere termijn zal daardoor het aantal rokers afnemen, en daarmee ook de behoefte om in horeca te roken. Zoals ook in antwoord op vraag twee aangegeven is de handhaving geïntensiveerd. Mijn verwachting is dat deze intensivering en ook de hoge boetes een bijdrage zullen leveren aan de naleving. Ik besef wel dat dat niet van de één op de andere dag gebeurt. Ik streef ernaar dat de naleving ieder jaar blijft stijgen naar uiteindelijk een goede naleving van het rookverbod zoals nu overigens in het merendeel van de horeca al het geval is (met een nalevingpercentage van ruim boven de 90%).
Welke indicatoren worden gehanteerd voor de controle van het rookverbod in de dagelijkse praktijk van handhaving? Blijkt uit ervaring of onderzoek dat deze indicatoren valide resultaten geven? Deelt u de mening dat het aantal in een discotheek aanwezige asbakken weinig zegt over de naleving van het rookverbod, daar in discotheken sigarettenas tegenwoordig vaak op de grond of in glazen wordt gedeponeerd? Zo nee, waarom niet?
De NVWA observeert of in een horecagelegenheid wordt gerookt. Dat kan ook gebeuren via reuk of via het aantreffen van smeulende sigaretten in de asbak of op de grond. In het nalevingsonderzoek wordt onderzocht in hoeveel cafés asbakken op tafels staan, omdat dat iets zegt over de intentie van de ondernemer. Uit het nalevingsonderzoek blijkt dat in steeds minder horecagelegenheden asbakken op tafels staan. Dit kan een indicatie zijn dat de intentie van steeds meer ondernemers is om roken niet toe te staan.
Kan de Kamer in het derde kwartaal van 2014 tussentijds worden geïnformeerd over de handhaving van de minimumleeftijd voor tabakaankoop, zodat de kwaliteit en reikwijdte van de handhaving niet pas in januari 2015 bekend worden, hetgeen de informatiepositie van de Kamer niet ten goede zou komen en tussentijds bijsturen bemoeilijkt wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief heb aangegeven wil ik de Kamer voortaan graag eenmaal per jaar informeren over alle handhaving en naleving van het rookverbod in de horeca en de leeftijdgrens tabak. Dit geeft duidelijker trends weer en is ook efficiënter voor de NVWA, die alle gegevens moet verzamelen. Daarbij wordt het onderzoek naar de leeftijdgrens éénmaal per jaar uitgevoerd en gecombineerd met het onderzoek naar de naleving van de alcoholleeftijdsgrens. Derhalve heeft het mijn voorkeur om eenmaal per jaar, in januari, een volledig overzicht te geven van de inspanningen van de NVWA en van de naleving op het gebied van het rookverbod en de leeftijdgrens tabak.
De inlichtingenvergaring in Burum naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur op 13 januari jl. |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van 13 januari jl. over de inlichtingenvergaring in Burum?
Ja.
Bent u op de hoogte van de plaatsing van de Amerikaanse apparatuur met de mogelijkheid van inlichtingenverzameling op Nederlands grondgebied? Zo nee, hoe kan de Nederlandse overheid dan toezicht houden op de activiteiten van de Amerikanen in Nederland? Zo ja, op welke wijze gaat u de Kamer hierover informeren?
Inmarsat levert vanuit Teleport Burum commerciële telecommunicatiediensten aan overheden en organisaties binnen het kader van de Telecommunicatiewet in Nederland. Het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken houdt toezicht op de handhaving van deze wet.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) hebben geen aanwijzingen dat er in Burum sprake is van inlichtingenactiviteiten door buitenlandse mogendheden. De diensten doen structureel onderzoek naar dergelijke activiteiten van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming en medewerking van de AIVD en MIVD inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de regering altijd maatregelen.
Bent u door of namens de Amerikaanse regering geïnformeerd over de activiteiten op het gebied van inlichtingenvergaring door de Amerikanen in Burum? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, gaat u alsnog de Amerikaanse regering verzoeken u hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt de Nederlandse overheid toezicht op de Amerikaanse activiteiten met betrekking tot inlichtingenverzameling in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op hoeveel bedrijventerreinen in Nederland is Amerikaanse of overige buitenlandse apparatuur met de mogelijkheid van inlichtingenverzameling geplaatst? Op welke wijze is het toezicht door de Nederlandse overheid op het gebruik van deze soort apparatuur door anderen geregeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat een Nederlands defensieterrein grenst aan een bedrijventerrein?
In veel gevallen grenzen defensieterreinen aan bedrijventerreinen of bieden zij ruimte voor civiel medegebruik. Voorbeelden hiervan zijn de marinehaven in Den Helder, de ontwikkeling van de nieuwe marinierskazerne in Vlissingen op een bedrijventerrein en het civiele medegebruik van de militaire luchthavens.
Hoe gebruikelijk is het dat activiteiten in het vitale en hele delicate veiligheidssegment plaatsvinden op een bedrijventerrein grenzend aan een defensieterrein waar men dezelfde activiteiten verricht?
Zie antwoord vraag 6.
Welke controle is er op de rechtmatigheid van inlichtingenvergaring door anderen dan de Nederlandse organisaties die onder toezicht staan van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt de Nederlandse overheid de door de Nationale SIGINT Organisatie (NSO) verzamelde inlichtingen in Burum met derden? Zo ja, met welke partijen?
De Nederlandse diensten werken zowel in als buiten het NAVO-bondgenootschap samen met buitenlandse partnerdiensten. Dit gebeurt binnen de kaders van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv2002). Het gaat vooral om het uitwisselen van gegevens om de informatiepositie van de diensten te versterken. Over de partnerdiensten kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Aan wie betaalt het Amerikaanse leger huur, het zogeheten telehousing, om de apparatuur in Burum te kunnen plaatsen en om satellietservice te ontvangen?
Inmarsat is een commerciële onderneming die op het private satellietgrondstation in Burum diensten aanbiedt voor het ontvangen en verzenden van satellietsignalen. Klanten betalen Inmarsat voor deze diensten. Voor meer informatie over Inmarsat verwijs ik de indieners naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Van Raak c.s.
Welk Amerikaans bedrijf is betrokken bij de exclusieve beheersing van het United States Government Network van Inmarsat?
Op welke wijze garandeert u de naleving van de Nederlandse wetgeving door buitenlandse bedrijven die zich bezig houden met inlichtingenvergaring?
Zie antwoord vraag 2.
De extra controle van het nieuwe dienstwapen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer heeft u besloten alle dienstwapens van de politie te onderwerpen aan een extra controle?1 Hoeveel dienstwapens zijn er inmiddels gecontroleerd? Wanneer zullen alle dienstwapens gecontroleerd zijn op het ontbreken van de zogeheten trekkerstangopvangnok?
Medio december 2013 werd het ontbreken van het onderdeel ontdekt. Na analyse hiervan is tijdens de feestdagen besloten om alle wapens te controleren. Inmiddels zijn 13.000 wapens gecontroleerd. Op 15 Februari 2014 zal de controle op alle dienstwapens zijn afgerond.
Zijn er dienstwapens aangetroffen waar het betreffende onderdeel ontbrak? Om hoeveel dienstwapens gaat het en is de fout bij die betreffende wapens direct hersteld?
Nee, tot nu toe zijn er geen dienstwapens aangetroffen waar het betreffende onderdeel ontbrak. Het gaat om 1 wapen en tijdens een controle door de fabrikant is de fout na ontdekking direct hersteld.
Klopt het dat met het ontbreken van de trekkerstangopvangnok het wapen af kan gaan als het valt? Welke risico’s hebben agenten door het mogelijk ontbreken van dit onderdeel gelopen? Acht u dit verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, in hoeverre kan de fabrikant aansprakelijk worden gesteld voor deze risico’s?
Het is in theorie mogelijk dat met het ontbreken van de trekkerstangopvangnok het wapen af kan gaan als het valt, maar de kans hierop is heel klein: het wapen zou dan van een bepaalde hoogte onder een bepaalde hoek op een specifieke ondergrond moeten vallen. Het risico voor de agenten is in die zin dus niet groot. Dat geldt ook voor het functioneren van het wapen, aangezien het ontbreken van de nok het regulier functioneren van het wapen niet beïnvloedt.
Ten aanzien van de veiligheid is geen enkel (onnodig) risico acceptabel. Om die reden vindt nu deze volledige en uitvoerige controle plaats. De fabrikant kan en zal volledig aansprakelijk gesteld worden voor mogelijke risico’s.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de aanbesteding van het nieuwe dienstwapen van de politie?2 Hoe verhoudt het mogelijk ontbreken van de trekkerstangopvangnok zich tot de maximale garantie van de fabrikant voor de valveiligheid van de Walter P99Q-NL? Hoe verhoudt dit zich voorts tot uw uitspraak dat «de gebruikers dan ook geen onnodige risico’s lopen»?
Ja.
Dit ontbreken van de nok is nooit eerder in een pistool van de leverancier voorgekomen en moet dan ook worden gezien als een eenmalige gebeurtenis. De maatregelen die de fabrikant inmiddels heeft genomen om te voorkomen dat het nog eens gebeurt zijn passend bij hun toezegging voor het garanderen van de maximale valveiligheid.
De Walther P99Q-NL is 100% valveilig. Bij 1 pistool is bij controle door de fabrikant ontdekt dat een trekkerstangopvangnok ontbrak. Daarop is direct een volledige controleactie gestart van alle 14.000 dienstwapens en de fabrikant heeft maatregelen in het kwaliteitsproces genomen.
Hoeveel manuren kost deze extra controle de politieorganisatie? Welke extra kostenpost loopt de politie hierdoor op?
Deze extra controle kost circa 1.200 manuren. De berekening van de extra kosten hiervoor wordt nog gemaakt. Deze kosten zijn volledig voor rekening van de leverancier.
Komen de hierboven genoemde kosten voor rekening van de politie of de wapenfabrikant? Zijn hier afspraken over gemaakt? Zo ja, hoe luiden deze?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een onderdeel in het dienstwapen een fout is van van de fabrikant en dat hij dus de kosten die dit met zich meebrengt zou moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat in de toekomst meer fouten in het dienstwapen worden aangetroffen? Kunt u garanderen dat na deze controle de dienstwapens aan alle eisen van valveiligheid en overige vormen van veiligheid voldoen?
Nee, maar de controles van de fabrikant worden volgens ISO-normen uitgevoerd, waarbij het percentage van de steekproef voor de resterende leveringen is verhoogd.
Voor zover er al sprake van was dat het betreffende dienstwapen niet voldeed aan alle eisen van valveiligheid en overige vormen van veiligheid zal dat na de controle zeker het geval zijn.
Een grote criminele jeugdbende in Den Haag |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bendelid houdt radiostilte om straks weer toe te slaan»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de navolgende uitspraak van één van de circa 60 aan de politie ontkomen bendeleden: «Nu moeten we eerst schuilen. Anders worden wij straks ook opgepakt. Ons een tijdje rustig houden en dan langzaam contact met elkaar zoeken om onze groep vrienden weer bij elkaar te krijgen. Jongens gaan naar Marokko om bij familie te logeren. Een aantal gaat in andere steden naar familie of vrienden. Sommigen blijven in Den Haag, maar dan in een andere wijk, en een paar blijven low profile in de buurt. Wat ik ga doen, beslis ik later vandaag»?
Naar mijn oordeel werkt de aanpak van problematische jeugdgroepen. Deze jongeman voelt zich terecht niet meer «onaantastbaar» in de wijk. Dat bendeleden onderduiken of vluchten betekent niet dat ze buiten beeld blijven. Politie en justitie hebben deze jongens scherp in het vizier. Vroeg of laat worden ook zij (aan)gepakt.
Wat is uw oordeel over het feit dat gezinsleden, familieleden, buren en sommige ondernemers bendeleden helpen bij het ontkomen aan de politie?
Als de uitspraak op waarheid berust is dat niet acceptabel en strafbaar. Gezin en familie moeten juist betrokken worden in de aanpak om recidive of verder afglijden te voorkomen. Dat is ook precies de reden dat lokaal en landelijk wordt ingezet op een meersporenaanpak: strafrechtelijk ingrijpen als nodig is, aangevuld met zorginterventies en bestuursrechtelijke maatregelen. Oorzaken van crimineel gedrag kunnen hun voedingsbodem hebben in de gezinssituatie. Het is belangrijk dat jonge broertjes of zusjes hun grote broer of zus niet achterna gaan. Daarom krijgen ouders en familieleden moeten handvatten krijgen om te voorkomen dat iemand uit het gezin opnieuw de fout in gaat. De meersporenaanpak richt zich op de dader, én op het systeem, én op de omgeving. Dit zijn belangrijke elementen van de aanpak van problematische jeugdgroepen zoals die onder regie van de gemeente Den Haag nu vorm krijgt.
Bent u bereid alles op alles zetten deze criminele bende volledig en definitief te ontmantelen?
Daar zijn politie, Openbaar Ministerie en de gemeente Den Haag gezamenlijk mee bezig. Voordat deze criminelen van hun bed werden gelicht is achter de schermen veel werk verricht. Zoals u weet is er binnen mijn ministerie een actieprogramma dat gemeenten ondersteunt in de aanpak, om te helpen waar nodig en ook om de goede elementen uit de aanpak landelijk uit de dragen bij andere gemeenten. Dit actieprogramma werkt ook samen met de gemeente Den Haag. Over deze samenwerking ben ik tevreden.
Met de stevige aanpak van problematische jeugdgroepen maken we werk van veiligere wijken en minder criminaliteit, overlast en recidive. Ook draagt het bij aan een beter veiligheidsgevoel onder burgers en een beter toekomstperspectief van de jongeren zelf. De gemeente Den Haag heeft hierin weer een belangrijke stap gezet.
De inzet van politiestudenten tijdens de jaarwisseling 2013-2014 |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er tijdens de afgelopen jaarwisseling aspirant-agenten zijn ingezet?1
Ja.
Klopt het dat u op 19 december 2013 afspraken heeft gemaakt met de politiebonden over inzet van aspirant-agenten tijdens feestdagen en bijzondere evenementen? Klopt het dat alleen aspiranten kunnen worden ingezet als zij de kernopgave Publiek Domein al hebben gevolgd, onder begeleiding staan van een coach, vrijwillig mogen kiezen of ze op deze dagen wel of niet willen werken en als zij er 100% salaris voor ontvangen?
Ja, er zijn met de politiebonden afspraken gemaakt over de inzet van aspirant-agenten tijdens feestdagen en bijzondere evenementen. Aspiranten kunnen enkel worden ingezet voor taken waartoe zij afdoende zijn opgeleid. Bovendien vindt inzet uitsluitend plaats onder begeleiding van een coach. Dit betekent overigens niet dat er altijd een coach naast de aspirant loopt. Voor aspiranten die op het moment van inzet in het theoretische opleidingsdeel zitten is afgesproken dat zij uitsluitend op vrijwillige basis worden ingezet.
Daarnaast is voor de inzet afgelopen Oud en Nieuw afgesproken dat aspiranten, die in het theoretische opleidingsdeel zitten, rechtspositioneel in dezelfde positie worden gebracht als aspiranten die in hun praktische opleidingsdeel zitten. Om die reden ontvangen zij voor deze inzet 100% salaris.
Zijn er signalen bij u bekend dat deze afspraken niet altijd zijn nagekomen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en waarom zijn deze afspraken niet altijd nagekomen?
Uit navraag bij de diverse onderdelen waar aspiranten zijn ingezet blijkt dat in een incidenteel geval de begeleiding van de aspirant door een coach niet conform de afspraken is geweest. Het is echter niet zo dat aspiranten onbegeleid zijn ingezet. In alle gevallen is er een ervaren collega bij geweest.
Zijn er aspirant-agenten ingezet die de kernopgave Publiek Domein nog niet hadden gevolgd? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen? Wat is de reden dat zij tegen de afspraak in toch ingezet zijn?
Er is gebleken dat één student, die niet conform de planning is ingezet, door een misverstand is ingezet op taken waarvoor deze nog onvoldoende opleiding had.
Klopt het dat er aspirant-agenten de straat op gestuurd om te patrouilleren zonder coach? Hoe vaak is dit voorgekomen? Wat is de reden dat zij zonder coach (en dus tegen de afspraken in) toch ingezet zijn? Welke risico’s zijn hiermee gelopen en acht u deze risico's acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u handelen in de richting van leidinggevenden die deze afspraak geschonden hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er aspirant-agenten opgeroepen zijn om te komen werken terwijl zij eigenlijk andere plannen hadden? Hoe vaak is dit voorgekomen? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak dat studenten vrijwillig mochten kiezen of zij wel of niet wilden werken? Is er dwang toegepast om hen toch aan het werk te krijgen? Zo ja, waarom en acht u dit acceptabel? Zo nee, hoe gaat u handelen in de richting van leidinggevenden die deze afspraak geschonden hebben?
In alle gevallen is er vroegtijdig gecommuniceerd over de inzet en is er rekening gehouden met vakanties of andere plannen van de aspiranten. Verder geldt dat aspiranten een aanstelling hebben en gewoon de uren van hun aanstelling – verplicht – moeten maken en toe moeten werken naar het realiseren van hun opleiding. In gevallen waar aanvankelijk een lesdag stond gepland, is daarom niet zonder meer geaccepteerd dat de student verhinderd was omdat hij/zij andere plannen had. Een lesdag vervalt als het korps de Politieacademie hierom verzoekt. Dit komt overigens weinig voor en voornamelijk als een andere inzet van de aspirant op dat moment wenselijk is.
Kunt u garanderen dat de aspirant-agenten die zijn ingezet 100% salaris ontvangen voor hun gewerkte uren, conform de afspraak met de politiebonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u in de toekomst zorgen dat afspraken met de politiebonden over de inzet van aspirant-agenten altijd worden nageleefd?
Bij iedere bijzondere inzet zullen de afspraken duidelijk worden gecommuniceerd en vlak voor een inzet worden herhaald.
De uitzending van Nieuwsuur betreffende het satellietcomplex in Burum |
|
Norbert Klein (50PLUS), Gerard Schouw (D66), Ronald van Raak (SP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Amerikanen – mogelijk via een commerciële derde of contractor – een eigen plek, kooi of grondstation hebben of huren op het (commerciële) satellietcomplex in Burum?1
Inmarsat is een commerciële onderneming die op het private satellietgrondstation in Burum diensten aanbiedt voor het ontvangen en verzenden van satellietsignalen. Het betreft Nederlands grondgebied en het bedrijf heeft zich dan ook aan Nederlandse wet- en regelgeving te houden. De Nederlandse overheid heeft waar nodig toegang tot de locatie en de gebouwen.
Het grondstation ontvangt signalen van de satelliet en ontcijfert deze om ze vervolgens via het vaste netwerk op de grond door te sturen naar de eindbestemming. Het satellietcommunicatienetwerk levert spraak- en breedband dataverbindingen aan overheden, commerciële bedrijven en hulporganisaties in gebieden waar (vrijwel) geen vaste telecommunicatienetwerken beschikbaar zijn.
Het bedrijf kan worden gezien als een traditionele telecom operator die gebruik maakt van een netwerk waarin satellieten zorgen voor een wereldwijde dekking. Deze satellieten bevinden zich op grote afstand van de aarde. Om ondanks de ronding van de aarde het signaal op te vangen, beschikt Inmarsat over de hele wereld over grondstations (zogenoemde teleports). Deze teleports ontvangen de signalen en zenden (routeren) via het vaste netwerk. Het grondstation in Burum is een dergelijke locatie.
Inmarsat levert verschillende diensten aan diverse sectoren, zoals FleetBroadband voor de scheepvaart, SwiftBroadband voor de luchtvaart en Broadband Global Area Network (BGAN) voor klanten op het land. Voorts biedt Inmarsat klanten de mogelijkheid om telecommunicatieapparatuur op het terrein te plaatsen en gebruik te maken van satellietcapaciteit ten behoeve van eigen netwerken. Deze dienst staat bekend als power and bandwidth lease. Momenteel levert Inmarsat deze dienst in Burum aan verschillende organisaties. Alle netwerken van Inmarsat beschikken over systemen om de data van deze klanten te beschermen.
Klopt het dat de Department of the Army op dit grondstation eigen SGS-apparatuur heeft geïnstalleerd, waar alleen Amerikanen met een speciale clearance toegang toe hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering inzicht in en houdt zij toezicht op de Amerikaanse activiteiten in Burum? In hoeverre dient dit toezicht verbeterd te worden, gezien de recente onthullingen inzake dataonderschepping door Amerikaanse inlichtingsdiensten?
Inmarsat levert vanuit Teleport Burum commerciële telecommunicatiediensten aan overheden en organisaties binnen het kader van de Telecommunicatiewet in Nederland. Het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken houdt toezicht op de handhaving van deze wet.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) hebben geen aanwijzingen dat er in Burum sprake is van inlichtingenactiviteiten door buitenlandse mogendheden. De diensten doen structureel onderzoek naar dergelijke activiteiten van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming en medewerking van de AIVD en MIVD inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de regering altijd maatregelen.
Wie heeft de bevoegdheid te beslissen over het toekennen van een dergelijk grondstation en op welke juridische gronden gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet u uw eerdere uitspraak dat de Nederlandse wet ook geldt voor buitenlandse diensten als u dat niet kunt controleren?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit grondstation van belang voor de Amerikaanse activiteiten in onder meer het Midden-Oosten? Is het vermoeden van de vragenstellers juist dat de Amerikanen ook apparatuur hebben in het militaire deel van het satellietcomplex in Burum?
Een satelliet zendt signalen naar een bepaald gebied op de aarde. Dit specifieke gebied wordt de footprint van de satelliet genoemd. Aangezien niet alle satellieten rondom de aarde te zien zijn vanaf één footprint, zijn op verschillende plaatsen in de wereld grondstations nodig die deze signalen doorsturen, bijvoorbeeld vanuit het Midden-Oosten naar de Verenigde Staten. Het Nederlandse Ministerie van Defensie maar ook (internationale) commerciële bedrijven hanteren dezelfde methodiek.
Op de defensielocatie van Burum staat uitsluitend apparatuur van de Nederlandse overheid.
Kunt u aangeven wat het BGAN-systeem is voor het aftappen van satellietcommunicatie? Klopt het dat Burum, naast Hawaï, een belangrijk grondstation is voor dit systeem?
BGAN is Inmarsats dienst die spraak- en breedbanddatacommunicatie levert aan klanten overal ter wereld via kleine en lichtgewicht terminals. Deze terminals kunnen worden aangesloten op een laptop of tablet om een Internet Protocol (IP-)verbinding te maken voor bijvoorbeeld web browsing, e-mail, of een live videoverbinding.
BGAN wordt gebruikt door verslaggevers over de hele wereld om nieuwsberichten en reportages naar de studio’s te versturen. Ook wordt BGAN gebruikt door hulporganisaties om tijdelijke telecommunicatienetwerken op te zetten in rampgebieden, zoals na de orkaan op de Filippijnen vorig jaar. Ook wordt BGAN gebruikt door de energiesector om afgelegen locaties, zoals boorplatformen, te verbinden met hun centrale bedrijfsnetwerk, en voor applicaties zoals tele medicine en e-learning.
Zoals vele telecombedrijven – zowel traditionele mobiele operators als satelliet providers – biedt Inmarsat zijn klanten de mogelijkheid om een deel van de capaciteit te gebruiken voor hun eigen netwerken. Dergelijke diensten worden aangeboden aan overheden en commerciële ondernemingen, waaronder nieuwsomroepen. Burum is een belangrijk grondstation voor dit systeem.
Kunt u aangeven wat Blue Force tracking is? Kunt u uitsluiten dat de apparatuur, die de Amerikanen in Burum hebben, voor meer zaken wordt gebruikt dan voor Blue Force tracking of andere louter operationele militaire informatie?
Blue Force Tracking is een systeem dat legereenheden informatie verschaft om de locatie van geallieerde strijdkrachten in kaart te brengen. Blue Force Tracking is een Amerikaanse applicatie die NAVO-partners kunnen gebruiken en is bedoeld om levens te redden in gevaarlijke militaire situaties. Zo helpt het systeem om slachtoffers onder eigen militairen door eigen toedoen te voorkomen, zogenoemde blue on blue incidenten. De term Blue Force is aan deze aanduiding ontleend. Deze apparatuur wordt uitsluitend gebruikt voor militair operationele doeleinden en niet voor inlichtingenverwerving.
Kunt u aangeven wat US Government Network Access (USGNA) is en aangeven waarin dit verschilt van een netwerk voor commercieel gebruik? Kunt u tevens aangeven waarom de Amerikanen in Burum dit eigen USGNA-netwerk hebben
SIRPNet, JWICS en USGNA zijn communicatiesystemen van de Amerikaanse overheid en geen inlichtingenverwervende systemen. Informatie over deze systemen is te vinden in openbare bronnen op het internet.
Wordt dit USGNA-netwerk geheel beheerd door Amerikaanse burgers en Amerikaanse bedrijven? Betekent dit dat Nederlanders of Nederlandse overheden geen toegang hebben en ook geen toezicht kunnen houden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven wat het Amerikaanse SIPRNet voor militaire zaken is? Kunt u aangeven wat het Amerikaanse JWICS netwerk voor inlichtingenzaken is? Zijn deze netwerken verbonden met het USGNA-netwerk?
Zie antwoord vraag 9.
Welke andere militaire of commerciële «plekken» zijn er in Nederland of in andere landen in het Koninkrijk van waaruit het Amerikaanse leger, de Amerikaanse overheid of aan de Amerikaanse overheid gelieerde bedrijven activiteiten ontplooien, waar de Nederlandse regering geen toegang toe heeft of geen toezicht op kan houden? Op basis van welke criteria krijgen bondgenoten toestemming om op Nederlands grondgebied militaire en inlichtingstaken uit te voeren? Op welke manier wordt daar door Nederland toezicht op gehouden?
Zie antwoord vraag 3.