Kamervraag 2014Z15085

De juridische verplichtingen die voorvloeien uit het mogelijk plegen van genocide en andere misdrijven door de zogenoemde Islamitische staat

Ingediend 8 september 2014
Beantwoord 15 september 2014 (na 7 dagen)
Indiener Pieter Omtzigt (CDA)
Beantwoord door Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA)
Onderwerpen openbare orde en veiligheid terrorisme
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z15085.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2980.html
1. Antwoorden van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 3 september 20…
2. Idem, antwoord op vraag 4.
3. Paragraaf 430 van de uitspraak van het Hof luidt: «430. Secondly, it is clear that the obligation in question is one of con- duct and not one of result, in the sense that a State cannot be under an obligation to succeed, whatever the circumstances, in preventing the commission of genocide: the obligation of States parties is rather to employ all means reasonably available to them, so as to prevent genocide so far as possible. A State does not incur responsibility simply because the desired result is not achieved; responsibility is however incurred if the State manifestly failed to take all measures to prevent genocide which were within its power, and which might have contributed to preventing the genocide. In this area the notion of «due diligence», which calls for an assessment in concreto, is of critical importance. Various parameters operate when assessing whether a State has duly discharged the obliga- tion concerned. The first, which varies greatly from one State to another, is clearly the capacity to influence effectively the action of persons likely to commit, or already committing, genocide. This capacity itself depends, among other things, on the geographical distance of the State concerned from the scene of the events, and on the strength of the political links, as well as links of all other kinds, between the authorities of that State and the main actors in the events. The State’s capacity to influence must also be assessed by legal criteria, since it is clear that every State may only act within the limits permitted by international law; seen thus, a State’s capacity to influence may vary depending on its particular legal position vis-à-vis the situations and persons facing the danger, or the reality, of genocide. On the other hand, it is irrelevant whether the State whose responsibility is in issue claims, or even proves, that even if it had employed all means reasonably at its disposal, they would not have suf- ficed to prevent the commission of genocide. As well as being generally difficult to prove, this is irrelevant to the breach of the obligation of con- duct in question, the more so since the possibility remains that the com- bined efforts of several States, each complying with its obligation to prevent, might have achieved the result – averting the commission of genocide – which the efforts of only one State were insufficient to produce.»
  • Vraag 1
    Kunt u de interne juridische adviezen over het kabinetsstandpunt dat vermoedelijk sprake is van genocide en andere ernstige internationale misdrijven door de Islamitische Staat in Irak en Syrië, alsmede de mogelijke internationaalrechtelijke verplichtingen die daaruit voortvloeien, aan de Kamer doen toekomen?1

    De interne juridische adviezen hierover dienen vertrouwelijk te blijven voor een onbelemmerde interne beleidsvorming.

  • Vraag 2
    Wanneer heeft u om een extern volkenrechtelijk advies gevraagd, wat was de vraag en wanneer is/wordt dat uitgebracht?

    De extern volkenrechtelijk adviseur is op 29 augustus jl. gevraagd om advies te geven over onderstaande vragen:
    Het advies is op 3 september jl. ontvangen.

  • Vraag 3
    Kunt u het volkenrechtelijke advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?

    Het advies is op 5 september jl. aan de Kamer aangeboden (kenmerk BPZ-2014/167).

  • Vraag 4
    Welke verplichtingen volgen er voor Nederland concreet uit de Srebrenica-zaak (Bosnië-Herzegovina tegen Servië-Montenegro) en dan met name de door u in uw antwoorden op de schriftelijke vragen2 aangehaalde paragraaf 430 van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?3

    De desbetreffende uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is niet bindend voor Nederland, maar bevat gezaghebbende uitspraken over de volkenrechtelijke verplichtingen van verdragspartijen in relatie tot het voorkomen van het misdrijf genocide. Het Hof benadrukt in deze uitspraak dat niet alle verdragspartijen daadwerkelijk een verplichting hebben om te handelen bij dreigende genocide. Volgens het Hof rust deze verplichting alleen op staten die het vermogen hebben om het handelen van deze groep effectief te beïnvloeden. Het kabinet acht dit niet van toepassing op Nederland, hetgeen ook wordt geconcludeerd door de extern volkenrechtelijk adviseur in bovengenoemd advies.
    Het kabinet is evenwel van mening dat het vermoeden van zeer ernstige misdrijven noodzaakt tot inzet op preventie, het voorkomen van escalatie en het bieden van hulp. De inspanningen van het kabinet zijn daarop gericht.

  • Vraag 5
    Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over ISIS/Irak van 10 september a.s. beantwoorden?

    Ja.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2014Z15085
Volledige titel: De juridische verplichtingen die voorvloeien uit het mogelijk plegen van genocide en andere misdrijven door de zogenoemde Islamitische staat
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20132014-2980
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de juridische verplichtingen die voortvloeien uit het mogelijk plegen van genocide en andere misdrijven door de zogenoemde Islamitische staat