De rellen en racistische leuzen gericht naar kermisexploitanten in Emmeloord. |
|
Marjolein Faber (PVV), Ráchel van Meetelen (PVV) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de rellen, vernielingen en scheldpartijen die zich in de nacht van 3 mei en daaropvolgende nachten hebben afgespeeld op de kermis in Emmeloord, gericht tegen de kermisexploitanten?1 Zo ja, heeft u contact gehad met de burgemeester? Zo nee, gaat u de dit nog doen?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de gebeurtenissen op de kermis in Emmeloord. Ik heb geen contact hierover gehad met de burgemeester. Wel is op ambtelijk niveau contact geweest met de gemeente.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat hardwerkende ondernemers hierdoor geraakt worden en eerder moeten stoppen met hun activiteiten, wat resulteert in omzetdaling? Kan de gemeente nog iets voor hen betekenen? Als meer gemeenten met deze onrust te maken krijgen, wat kunt u dan overkoepelend doen om gemeenten bij te staan?
In algemene zin veroordeel ik misdragingen van anderen die negatieve gevolgen hebben voor burgers en bedrijven. Gemeenten zijn voldoende toegerust om het soort ongeregeldheden zoals omschreven in het door u aangehaalde bericht met adequate middelen tegemoet te treden. Ter voorkoming van onrust is er daarnaast een landelijke vindplaats en leeromgeving voor gemeenten en biedt de Rijksoverheid op maat ondersteuning voor gemeenten.
Bent u het ermee eens dat de kermisexploitanten ook mentaal enorm geraakt worden door de racistische leuzen die geroepen worden zoals «kanker Jood», «kanker kermis» en «kanker zigeuner»? Wat gaat u doen om dit gevoel van onveiligheid weg te halen bij deze burgers?
Het gebruik van discriminerende en antisemitische uitlatingen is volstrekt ontoelaatbaar, alleen al vanwege de enorme impact die zij hebben. Burgers, en meer specifiek ondernemers, moeten zich, ook in hun veiligheidsgevoel, hiertegen beschermd weten. Uit de berichtgeving maak ik op dat de burgemeester maatregelen heeft genomen. Zoals gemeld in de brief van de burgemeester aan de gemeenteraad worden de gebeurtenissen op de kermis uitgebreid geëvalueerd. Daaruit zal ook moeten blijken wat precies heeft plaatsgevonden en wie welke rol daarin heeft gespeeld.
Bent u het ermee eens dat deze racistische en discriminerende leuzen krachtig moeten worden bestreden en dat de veiligheid van deze burgers te allen tijde geborgd moet worden? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben het met uw stelling eens. Het hele stelsel van wet- en regelgeving, gemeentelijke instellingen, meldinstanties, politie en het justitiële systeem is hierop ingericht.
Wat kunt u voor deze groep ondernemers betekenen, zodat hun wijze van ondernemen niet verder onder druk komt te staan door dit soort rellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het aanpassen van openingstijden niet de oplossing is en alleen maar de ondernemers en de welwillende bezoekers dupeert? Wie draait op voor de winstderving en wordt deze verhaald op de raddraaiers? In hoeverre krijgen de kermisexploitanten restitutie van de pachtsom (vergunning) in relatie tot de verkorte openingstijden?
Ik ben het met u eens dat het aanpassen van openingstijden geen oplossing is voor het onderliggende probleem van misdragingen van anderen. Maar het is aan de burgemeester om te bepalen wat gegeven de omstandigheden van het moment de beste optie is.
Met betrekking tot uw vraag wie er opdraait voor de winstderving, merk ik op dat ondernemers bij geleden schade de veroorzakers civielrechtelijk aansprakelijk kunnen stellen. Of en voor welke schade een aansprakelijkstelling succesvol kan zijn, hangt af van de omstandigheden van het geval. Een beslissing daarover is uiteindelijk voorbehouden aan de rechter.
De getroffen ondernemers kunnen ook een verzoek tot (gedeeltelijke) restitutie van de pachtsom doen bij de instantie met wie de pachtovereenkomst is aangegaan. Mij is niet bekend of zij dit gedaan hebben en daarmee ook niet in hoeverre zij voor enige restitutie in aanmerking komen.
Bent u het ermee eens dat de kosten niet neergelegd mogen worden bij deze ondernemers, maar bij de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en niet als makkelijke oplossing mogen komen met het annuleren van een kermis of het aanpassen van de openingstijden? Bent u het ermee eens dat het tuig dat dit veroorzaakt aangepakt moet worden en niet de kermisexploitanten op deze manier verder gedupeerd mogen worden?
In algemene zin ben ik van oordeel dat schade in eerste instantie en bij voorkeur verhaald moet worden op veroorzakers ervan en dat ondernemers noch de gemeente in financiële zin belast moeten worden met de nadelige gevolgen veroorzaakt door derden. Ik treed niet in de concrete casus, aangezien de bevoegdheid om gevolg te geven aan openbare orde vraagstukken bij de betreffende gemeente ligt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de branchevertegenwoordigers om tot een goede aanpak te komen van deze rellende, slopende en discriminerende daders?
Hoewel de Minister van Economische Zaken en Klimaat altijd open staat voor gesprekken met branchevertegenwoordigers, lijkt in deze kwestie een gesprek met de desbetreffende gemeente het meest aangewezen. Immers, op lokaal niveau worden de maatregelen ter preventie van dit soort excessen genomen. Het nemen van dergelijke maatregelen is namelijk altijd afhankelijk van de situatie op lokaal niveau.
Klopt het dat er ook buiten de rellen, vernielingen en scheldpartijen ook sprake is geweest van bedreiging?
In de brief van de burgemeester aan de gemeenteraad naar aanleiding van deze incidenten heeft de burgemeester de gemeenteraad laten weten dat er zes aangiftes zijn gedaan van mishandeling en twee aangiftes van vernieling. Ook is er aangifte van bedreiging gedaan. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen hoe zij hier opvolging aan geven. In de brief aan de gemeenteraad staat ook beschreven dat er op 4 mei gesprekken hebben plaatsgevonden door de politie en boa’s met 10 jongeren die aanwezig waren tijdens de incidenten. Het is aan de lokale driehoek om deze afwegingen te maken en niet aan mij om daar als Minister van Justitie en Veiligheid in op te treden.
Is de identiteit van de raddraaiers bekend bij de burgemeester? Zo ja, wat is dan het strafrechtelijk vervolgtraject?
Zie antwoord vraag 9.
Indien de identiteit niet bekend is bij de burgemeester, is deze dan bereid die te gaan herleiden? Zo ja, wat is dan het strafrechtelijk vervolgtraject? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat dit onacceptabele wangedrag niet afgedaan kan worden met een «foei-gesprek»?
Zie antwoord vraag 9.
Heenzenden jeugdige criminelen na mishandelen conducteur. |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicaties in de media waaruit blijkt dat een 13- en een 14-jarige een conducteur hebben mishandeld in Purmerend en dat beiden na hun aanhouding weer op vrije voeten zijn gesteld?1
Daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven of deze jongeren eerder met de politie in aanraking zijn geweest? Zo ja, voor welke feiten en heeft dit geleid tot een vervolging door het Openbaar Ministerie?
Ik kan, lopende het onderzoek, geen uitspraken doen over een strafzaak. Dit heeft te maken met het opsporingsbelang. Over de justitiële documentatie van de verdachten kan ik eveneens geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven of deze jongeren (eerder) zijn veroordeeld en zo ja wat was de straf die zij opgelegd hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instanties zijn betrokken bij de «begeleiding» van deze zeer jeugdigen en waaruit bestaat die begeleiding?
Als een van deze jeugdigen eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit zou er sprake kunnen zijn (geweest) van begeleiding door de jeugdreclassering. De informatie hierover is opgenomen in het justitiële documentatieregister.
In verband met de privacy van de betrokken jongeren kan ik de informatie uit dit dossier niet met uw Kamer delen. Ik kan dus verder geen antwoord geven op deze vraag.
Indien blijkt dat beide jeugdigen eerder misdrijven hebben gepleegd, welke maatregelen worden dan opgelegd tegen de ouders of worden die ouders (tijdelijk) uit de ouderlijke macht ontheven? Indien geen maatregelen tegen de ouders zijn of worden ondernomen, om welke reden dan niet?
Het nemen van maatregelen tegen ouders kan alleen als er sprake is van een strafrechtelijke verdenking tegen ouders dan wel als er sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van een jongere. Als er naast het plegen van strafbare feiten door jeugdigen ook sprake is van verdenking tegen ouders op grond van profijt van het delinquente gedrag van de jeugdige, kan de ouder strafrechtelijk vervolgd worden.
Ontheffing uit de ouderlijke macht, het beëindigen van het ouderlijk gezag, is een uiterste maatregel die alleen in het kader van jeugdbescherming kan worden ingezet.
Alleen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet instaat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn, kan het gezag van ouders, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of het OM, door de kinderrechter worden beëindigd.
Ouders worden altijd betrokken als hun minderjarige kind met justitie in aanraking komt.
Zo geldt allereerst sinds 2011 standaard een verschijningsplicht voor ouders bij een strafzaak tegen hun minderjarige kind. Dat geeft de officier van justitie en de rechters de mogelijkheid ouders over hun kind te bevragen en hen bij het strafproces en de sanctionering te betrekken.
Daarnaast kan de rechter als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van een minderjarige een vorm van jeugdhulp opleggen die gericht is op het functioneren van het gezinssysteem, waarbij de ouders actief betrokken worden.
Voorbeelden daarvan zijn MST (Multi Systeem Therapie) en MDFT (Multi Dimensionele Familie Therapie). De jeugdreclassering heeft de regie op de uitvoering hiervan, in het kader van Toezicht en Begeleiding.
Als sprake is van een structureel niet-meewerkende ouder en het kind ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd wordt, dan kan de Raad voor de Kinderbescherming worden verzocht om een beschermingsonderzoek in te stellen. Op grond daarvan kan de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek doen voor een ondertoezichtstelling (OTS) bij de rechter. Als de rechter een OTS uitspreekt wordt een gezinsvoogd aangesteld die ouders aanwijzingen kan geven.
De toename van geweld in de zorg |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht NU’91 wil dat zorgmedewerkers werk stilleggen na geweld?1
Elke vorm van agressie tegen medewerkers in zorg en welzijn is te allen tijde onacceptabel. Een zorgplek moet altijd veilig zijn, voor iedereen. Ik steun het initiatief van NU’91 om zorgmedewerkers het werk stil te laten leggen om aandacht te vragen voor agressie in zorg en welzijn.
Hoe reageert u op de uitspraak van NU’91 dat veiligheidsmaatregelen, zoals een werkende alarmknop, vaak ontbreken en dat er vaak niet geluisterd wordt naar zorgprofessionals als zij aangeven dat een situatie onveilig is?
Het is van groot belang dat er juiste veiligheidsmaatregelen worden getroffen voor medewerkers in zorg en welzijn. Werkgevers zijn vanuit de Arbowet verplicht om beleid vast te stellen om werknemers te beschermen tegen agressie en geweld op hun werk. Ik ondersteun werkgevers hierbij door de branchegerichte aanpak, die door mijn voorganger is ingezet, te continueren. Zie voor meer informatie hierover het antwoord op vraag 3.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat er overal in de zorg wel voldoende veiligheidsmaatregelen worden getroffen en dat er gepast wordt gereageerd op meldingen van onveiligheid?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen medewerkers in zorg en welzijn. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om werkgevers hierbij te ondersteunen continueer ik de branchegerichte aanpak die door mijn voorganger is ingezet. Sociale partners kunnen en zijn met behulp van onderzoek en subsidiegelden vanuit VWS gericht aan de slag met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. Bij het ontwikkelen van verschillende branchegerichte aanpakken zijn ook werknemers geconsulteerd (in de vorm van interviews, groepsgesprekken etc.).
Daarnaast wil ik het belang van het doen van aangifte benadrukken. Voor mensen met een publieke taak, waar ook zorgverleners onder vallen, gelden de Eenduidige Landelijke Afspraken. Het doel van deze afspraken is een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van aangiftes van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak door politie en OM. Er wordt echter weinig aangifte gedaan door medewerkers in zorg en welzijn. Daarom wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken waarin politie, een medewerker van een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Deze podcast wordt op korte termijn gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid.
Daarnaast organiseer ik regionale bijeenkomsten over het doen van aangifte. Tijdens de bijeenkomsten geven politie en OM uitleg over de Eenduidig Landelijke Afspraken, over aangifte doen door de werkgever en over het aangifteproces. De eerste bijeenkomst is geweest op 22 april en er staan drie volgende bijeenkomsten gepland in mei en juni. Na de zomer volgen nog een aantal bijeenkomsten.
In hoeverre is er zicht op de onderliggende oorzaken van de toename van geweld in de zorg? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo ja, worden hier ook politieke besluiten, zoals bezuinigingen bij meegenomen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen?
Via de werknemersenquêtes van het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW) is voor de periode 2019–2023 bekend welk aandeel van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met verschillende vormen van agressie en ongewenst gedrag2. In het najaar van 2023 gaf 62,1% van de werknemers in zorg en welzijn aan in de afgelopen 12 maanden te maken hebben gehad met agressie op het werk in welke vorm dan ook door patiënten of cliënten of hun naasten. Er lijkt in de afgelopen jaren een lichte daling te zien van het aandeel werknemers in de zorg dat met verbale of fysieke agressie te maken krijgt. In 2019 gaf 61% van de werknemers in de sector aan verbale agressie te hebben meegemaakt, in 2023 was dat 54%. Voor fysieke agressie was dat 30% in 2019 en 23% in 2023. Het aandeel werknemers dat te maken krijgt met bedreiging is nagenoeg gelijk gebleven (13% in 2019, 12% in 2023). Hoewel er dus een lichte daling zichtbaar is, zijn deze cijfers zorgwekkend hoog. Dit mogen we niet accepteren. Ook rijst het beeld op dat er sprake is van een toenemende ernst van de incidenten. Blijvende aandacht en een goede aanpak van agressie op de werkvloer blijft dus urgent en noodzakelijk.
Er is mij geen onderzoek bekend naar de onderliggende oorzaken van agressie in de zorg. Gelet op de demissionaire status van het huidige kabinet ben ik niet voornemens om hier nu onderzoek naar te laten doen. Ik focus me op de aanpak van agressie op de werkvloer. Hiervoor zet ik de ingezette aanpak en acties zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 voort.
De oproep van Europese politiechefs om end-to-endencryptie te verzwakken |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Alexandra van Huffelen (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiechefs spreken zich uit tegen versleutelde chatberichten» (NU.nl, 22 april)?1
Ja
Wat is uw reactie op de oproep van Europese politiechefs om actie te ondernemen tegen online platforms die berichten end-to-end versleutelen? Heeft u hierover contact gehad met uw Europese collega's? Welke acties verbinden u en uw collega's aan deze oproep?
Wat is uw standpunt en wat is het standpunt de Nederlandse politie over end-to-end versleuteling? Onder welke concrete voorwaarden vindt u het verbreken van end-to-end versleuteling gerechtvaardigd, zowel individueel gericht als via het inbouwen van een generieke achterdeur bij versleutelde berichtenplatforms?
De Kamer heeft in juli 2022 middels de motie van het lid Van Raan c.s. de regering verzocht end-to-end-encryptie in stand te houden en voorstellen die dat onmogelijk maken niet te steunen. Het vorige kabinet heeft, in antwoord op dit verzoek, toegezegd uitvoering te geven aan deze motie.3 Dit standpunt staat hier niet ter discussie.
Wel wil ik, zoals mijn voorganger vaak heeft benadrukt, het belang onderstrepen dat wij moeten blijven zoeken naar mogelijkheden om rechtmatige toegang tot gegevens mogelijk te maken en/of te behouden. Zoals de Kamer is geïnformeerd wordt onder andere in Europees verband naar oplossingen gezocht.4 Dat is echter een lang proces, waarbij nog geen concrete oplossingen in zicht zijn.
Overigens geeft (vooral) het Wetboek van Strafvordering bevoegdheden voor de opsporing van strafbare feiten. Deze bevoegdheden, zoals de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk, kunnen leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en zijn daarom met voorwaarden en waarborgen omkleed. Deze wettelijke bepalingen zijn in beginsel techniek-neutraal. Of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is, wordt derhalve niet bepaald door de keuze van de beveiligingstechniek van de verdachte.
Heeft u contact gehad met Europol en de nationale politie over deze gezamenlijke oproep? Ontvangt u dergelijke signalen ook van Nederlandse politiechefs? Zo ja, wat is uw reactie?
Deelt u de mening van politiechefs dat end-to-end versleuteling in stand kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Hoe stelt u voor dat dit technisch kan zonder dat deze achterdeur algemeen beschikbaar komt en daarmee een einde maakt aan end-to-end versleuteling?
De hoofden van politie wijzen op de uitdagingen voor de opsporing bij de rechtmatige toegang tot gegevens. Zij roepen op tot het mogelijk houden dan wel maken van die rechtmatige toegang, waarbij zij tevens vermelden dat de technische oplossingen hiervoor kunnen verschillen voor diverse platforms of vormen van toegang. Zoals gemeld wordt momenteel onder andere in Europees verband naar oplossingen gezocht.
De politie geeft in haar verklaring niet aan dat «end-to-end versleuteling in stand kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is». Het is van belang te zoeken naar mogelijkheden om te voorkomen dat er vrijplaatsen voor criminele activiteiten ontstaan, die tevens recht doen aan het belang van het in stand houden van end-to-end encryptie.
In de Staat van de Unie 20232 schrijft u dat «end-to-end encryptie niet onmogelijk (mag) worden gemaakt,» tegelijkertijd stelt u in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg3 dat «het van belang [is] dat er mogelijkheden zijn om onder bepaalde omstandigheden toegang tot (end-to-end versleuteld) berichtenverkeer te krijgen, onder passende voorwaarden en waarborgen.» Hoe verenigt u deze standpunten? Zou toegang onder bepaalde voorwaarden en waarborgen end-to-end versleuteling niet per definitie onmogelijk maken?
Een inperking van de privacy door de overheid moet steeds voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Waar nodig worden in wettelijke regelingen daarover waarborgen opgenomen, zoals een rechterlijke machtiging voor het inperken van de vertrouwelijkheid van communicatie. In het kader van de opsporing van strafbare feiten betreft dergelijke wetgeving vooral het Wetboek van Strafvordering. Deze wettelijke bepalingen zijn in beginsel techniek-neutraal geformuleerd. Welke beveiligingsmethodiek wordt toegepast, is niet van belang voor de vraag of een inbreuk op de privacy gerechtvaardigd is.
Toegang tot informatie in specifieke gevallen leidt niet noodzakelijkerwijs tot het onmogelijk maken van end-to-end-encryptie. Wanneer informatie wordt getransporteerd tussen twee punten («end-to-end») kan deze worden beveiligd (versleuteld) worden met end-to-end-encryptie. Deze beveiligingsmethode zorgt er voor dat tijdens het transport van die informatie derden dit bericht niet in leesbare vorm kunnen onderscheppen. Om toch toegang tot het berichtenverkeer te verkrijgen, bijvoorbeeld omdat op grond van wettelijke bevoegdheden tot toegang tot de berichten van een verdachte in het kader van een opsporingsonderzoek is besloten, zijn er in theorie diverse mogelijkheden. Het bericht kan bijvoorbeeld versleuteld worden onderschept en later worden ontsleuteld. Dit blijkt echter tegenwoordig in de praktijk vaak technisch niet mogelijk. Een andere mogelijkheid is dat de aanbieder van de communicatiedienst de encryptie voor de berichten van een specifieke verdachte niet toepast en de berichten onversleuteld aan de autoriteiten verstrekt, zoals ook aanbieders van openbare telecommunicatiediensten verplicht zijn de versleuteling ongedaan te maken in het geval van het aftappen van telecommunicatie. De end-to-end-versleuteling wordt voor berichten van en naar deze specifieke verdachte dan uitgezet. Zoals eerder is toegelicht aan uw Kamer staat deze methode los van andere processen die plaatsvinden op een apparaat.7 Een manieren waarop inzicht in informatie kan worden verkregen op het apparaat is bijvoorbeeld het binnendringen in een geautomatiseerd werk. Met een dergelijke methode is er toegang tot de gegevens op het apparaat in plaats van tijdens het transport. De berichten zijn dan veelal in leesbare vorm, omdat deze op het apparaat nog niet zijn versleuteld voor het transport, of reeds zijn ontsleuteld na het transport.
Deze mogelijkheden kunnen een meer dan geringe inbreuk op de privacy opleveren en zijn daarom met passende wettelijke voorwaarden en waarborgen omkleed. Zo moeten zij onder meer voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Voor een nadere toelichting wil ik verwijzen naar brieven van 8 mei, 28 juni en 18 september 2023 aan uw Kamer.8
Bent u bekend met cryptotelefoons? Zo ja, hoe denkt u te voorkomen dat criminelen gebruik maken van deze devices in plaats van reguliere end-to-end versleutelde berichtenplatforms? Hoe weegt u de effectiviteit van de inbreuk op de privacy van miljoenen mensen tegenover de georganiseerde misdaad die vervolgens via cryptotelefoons anoniem kan blijven communiceren?
Ja, ik ben bekend met cryptotelefoons. Deze zijn op zichzelf niet verboden. Voor handhavingsautoriteiten is het probleem bij cryptotelefoons niet anders dan bij andere sterk versleutelde diensten: iedereen, inclusief gerechtelijke autoriteiten in Europese lidstaten die handelen op basis van wettelijke bevoegdheden, wordt toegang ontzegd tot de inhoud van deze berichten door het platform dat de communicatie mogelijk maakt. Dit gebrek aan rechtmatige toegang tot digitale gegevens raakt tevens de kern van de zorg die wordt uitgesproken door de nationale hoofden van politie in hun verklaring d.d. 18 april.9
Wat is het staande beleid ten opzichte van de strategie «store-now-decrypt-later»? Wordt er nu al door veiligheidsdiensten versleutelde informatie opgeslagen, om deze op een later moment te ontsleutelen? Hoe lang mag de politie deze informatie dan hiervoor opslaan?
Ik ben bekend met het store-now-decrypt-later-begrip en de mogelijkheid om versleutelde informatie op te slaan om deze op een later moment te kunnen ontsleutelen indien er in de toekomst een kwantumcomputer beschikbaar komt. In dat verband wil ik wijzen op de strategie die de rijksoverheid heeft ontwikkeld om organisaties te helpen de risico’s van kwantumtechnologie op cryptografie op tijd te beheersen, door tijdig te migreren naar zogenaamde post-quantum cryptografie.10 Deze vorm van cryptografie biedt weerstand tegen het eerder genoemde store-now-decrypt-later-scenario.
Op uw vraag over de veiligheidsdiensten wijs ik erop dat over de precieze werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Voor de politie in Nederland geldt dat zij in het kader van de opsporing versleutelde persoonsgegevens rechtmatig kunnen vergaren op grond van diverse bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering. De wettelijke bewaartermijnen voor politiegegevens, zoals onder andere opgenomen in de Wet politiegegevens, maken geen onderscheid tussen versleutelde en onversleutelde gegevens.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland?4 Bent u eveneens bekend met de gezamenlijke reactie van de European Data Protection Board (EDPB) van 13 februari 2024 op de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik (CSAM)?5 Bent u bovendien bekend met het standpunt van het Europese Hof van Justitie dat generieke toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig kan zijn?6
Ja, ik ben bekend met de uitspraak in de zaak Podchasov v. Rusland.
Daarnaast ben ik bekend met de verklaring van het Europees Comité voor gegevensbescherming van 13 februari 2024. Dit betreft echter geen reactie op de Verordening ter bestrijding en voorkoming van seksueel kindermisbruik zoals voorgesteld door de commissie, maar op het (tegen)voorstel zoals gedaan door het Europees Parlement op 22 november 2023.14 Ten slotte ben ik bekend met de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Schrems. Versleutelde berichten of versleuteling speelden echter geen rol in deze zaak.
Onderschrijft u de conclusies van deze zwaarwegende uitspraken omtrent end-to-end versleuteling volledig? Kunt u op de uitspraken en standpunten van de drie organisaties afzonderlijk reageren?
In de zaak Podchasov v. Rusland is klager een Russische onderdaan, en gebruiker van de berichtenapplicatie Telegram. Telegram is door de Russische staat aangemerkt als «Internet organisator van communicatie». Als gevolg hiervan is het bij wet verplicht om alle communicatiegegevens op te slaan voor de duur van een jaar en de inhoud van alle communicatie gedurende zes maanden. Verder is bepaald dat deze gegevens kunnen worden voorgelegd aan de rechtshandhavingsinstanties of veiligheidsdiensten, samen met de informatie die nodig is om versleutelde berichten te kunnen ontsleutelen.15 Het EHRM overweegt dat het opslaan van de gegevens van klager een inmenging is in het recht op privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)). Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn indien deze heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het EHRM overweegt dat nationale wetgeving voldoende waarborgen moet bieden met betrekking tot onder andere de duur, de opslag, het gebruik, de toegang van derden, procedures voor het bewaren van de integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en procedures voor de vernietiging ervan, zodat er voldoende garanties zijn tegen het risico van misbruik en willekeur, om te voorkomen dat persoonsgegevens in strijd met artikel 8 EVRM worden gebruikt. De nationale wetgeving moet er met name voor zorgen dat de bewaarde gegevens relevant en niet buitensporig zijn in verhouding tot de doeleinden waarvoor ze worden bewaard, en dat ze in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor ze worden bewaard. Daarnaast moet de wetgeving aan het voorzienbaarheidsvereiste voldoen.
Het EHRM overweegt dat Russische wetgeving communicatieaanbieders verplicht tot het installeren van technieken die directe toegang door de Russische veiligheidsdiensten tot de communicatie mogelijk maken. De Russische opsporingsautoriteiten moeten weliswaar een rechterlijke machtiging verkrijgen alvorens deze gegevens te kunnen raadplegen, maar er bestaat geen verplichting om die machtiging ook aan de communicatieaanbieder te tonen.16 Gezien het risico van misbruik dat een dergelijke regeling in het leven roept, moet de wet voldoende waarborgen bevatten tegen willekeur en misbruik. Het EHRM oordeelt dat daar in deze zaak onvoldoende sprake van is.
Met betrekking tot de verplichting tot medewerking van Telegram aan het ontsleutelen van alle end-to-end versleutelde communicatie overweegt het EHRM:
«Deze maatregelen kunnen naar verluidt niet worden beperkt tot specifieke individuen en zouden zonder onderscheid iedereen treffen, inclusief individuen die geen bedreiging vormen voor een legitiem overheidsbelang. Het verzwakken van de encryptie door het creëren van achterdeuren zou het blijkbaar technisch mogelijk maken om routinematige, algemene en willekeurige surveillance van persoonlijke elektronische communicatie uit te voeren.»
Het EHRM overweegt dat onder die omstandigheden de bovengenoemde verplichting die Rusland oplegde aan Telegram niet proportioneel is ten aanzien van het beoogde doel.17 Het EHRM concludeert dat de bestreden Russische wetgeving onvoldoende adequate waarborgen tegen misbruik bevat en de kern van artikel 8 EVRM aantast – het recht op eerbiediging van het privéleven.
Het vorige kabinet heeft aangegeven uitvoering te geven aan de motie-Van Raan en heeft dit standpunt uitgebreid weergegeven en onderbouwd. Dit standpunt, dat hier niet ter discussie staat, staat haaks op het creëren van enige verplichting tot afzwakking, uitschakeling of algehele ontsleuteling van end-to-end versleutelde informatie.
Het Europese Hof in de zaak Schrems schreef dat «een regeling op grond waarvan de autoriteiten veralgemeend toegang kunnen krijgen tot de inhoud van elektronische communicatie [moet] worden beschouwd als een aantasting van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven zoals door artikel 7 van het Handvest gewaarborgd».18
Hoewel ik deze conclusie van het Hof onderschrijf, wil ik erop wijzen dat versleutelde berichten of versleuteling als zodanig geen rol speelde in deze zaak.
Het kabinet onderschrijft de conclusie van het Europees Comité voor gegevensbescherming dat end-to-end versleuteling een belangrijk middel is om de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie te kunnen bewerkstelligen.
Is uw standpunt over end-to-end versleuteling veranderd naar aanleiding van de recente uitspraken van het EHRM en EDPB? Zo ja, op welke wijze draagt u dit uit bij lopende onderhandelingen in Europa en het binnenland over wet- en regelgeving? Zo niet, kan u met voorbeelden onderbouwen dat het huidige kabinetsstandpunt voldoende invulling geeft aan de uitspraken van de rechter en de EDPB?
Nee. Dit standpunt, zoals aangehaald en beschreven in mijn beantwoording op uw vorige vragen, is niet strijdig met voornoemde uitspraken.
Biedt het geactualiseerde Grondwetsartikel 13 over het brief- en telecommunicatiegeheim een absolute garantie dat er geen verzwakkingen van end-to-end versleuteling mogen plaatsvinden in Nederland? Zijn de aanbevelingen van de staatscommissie-Grondwet 2010 hiermee volledig geïmplementeerd?7
De doelstelling van artikel 13 Grondwet (Gw) betreft het beschermen van de vertrouwelijkheid van communicatie. Die bescherming geldt met en zonder encryptie: ook als de inhoud van communicatie niet versleuteld is, mag die niet zomaar worden bekeken. Encryptie is een technische manier om de inhoud van de communicatie te beschermen tegen inzage door anderen, naast andere manieren om daartegen te beschermen. Artikel 13 schrijft niet voor of en op welke wijze private partijen hun communicatie dienen te beschermen.20 Dat een beveiligingsmethode eventueel gekraakt kan worden doet aan de juridische bescherming niet af.21 Overigens biedt artikel 13 Gw expliciet de mogelijkheid inperkingen te maken op het communicatiegeheim. Beperking van dit recht is mogelijk in de gevallen bij de wet bepaald met machtiging van de rechter of, in het belang van de nationale veiligheid, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen. Een voorbeeld van een dergelijke beperking is inzet van de interceptiebevoegdheid ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. Voorafgaande machtiging van de rechter is dan vereist.
In 2010 adviseerde de Staatscommissie om de bescherming van artikel 13 Gw te beperken tot de transportfase van de informatie en de inhoud van de communicatie buiten de bescherming van artikel 13 te laten vallen.22 In de memorie van toelichting bij de herziening van dit grondwetsartikel, alsmede tijdens debatten over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, is toegelicht waarom voor een andere, tevens techniek-onafhankelijke benadering is gekozen bij de vormgeving van dit grondwetsartikel.23 In de kern komt het erop neer dat bij de bescherming van het telecommunicatiegeheim is gekozen om niet het middel dat bescherming kan bieden, maar bescherming van de inhoud van de communicatie zelf centraal te stellen.24
Bent u bereid om samen met de nationale politie en de Autoriteit Persoonsgegevens tot een eenduidig standpunt te komen over het borgen van end-to-end versleuteling, dat recht doet aan de uitspraken van het EHRM, EHJ en de EDPB, en dit blijvend uit te dragen in Nederland en Europa?
Zoals gezegd is voornoemd standpunt inzake end-to-end-encryptie niet strijdig met voornoemde uitspraken. Voor nadere uitleg verwijs ik naar mijn puntsgewijze beantwoording van vraag 10.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De (cyber)veiligheid van Nederlandse offshore olie- en gasplatforms |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Wat is het actuele dreigingsbeeld betreffende offshore olie- en gasplatforms in de Nederlandse Noordzee, mede in het licht van de aanstaande intensivering van gasboring?
Het dreigingsbeeld voor maritieme infrastructuur is onder meer beschreven in jaarverslagen van de AIVD1 en MIVD2, en in stukken zoals het Dreigingsbeeld Statelijke actoren3 en het Cybersecuritybeeld Nederland 20234. In het openbare jaarverslag van de MIVD over 2023 staat dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage jegens onze nationale veiligheidsbelangen (economische veiligheid, fysieke en digitale veiligheid) met potentiële impact op de leveringszekerheid.
Welke maatregelen heeft u genomen om de veiligheid van offshore olie- en gasplatforms in de Noordzee te garanderen tegen mogelijke dreigingen?
Om deze dreigingen het hoofd te bieden en onze nationale veiligheidsbelangen te beschermen, werken wij op verschillende niveaus samen om de digitale, fysieke en economische weerbaarheid te versterken. Er lopen verschillende beleidsinitiatieven, wetsvoorstellen en crisisvoorbereidingen om dit te realiseren. Hieruit volgen bepaalde (wettelijke) taken om aanbieders van de energie-infrastructuur zorg te laten dragen om hun (digitale) systemen weerbaar en veerkrachtig te maken.
Hierna zet ik de voornaamste voor u op een rij:
Onder coördinatie van de Minister van IenW wordt binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur gewerkt aan de bescherming van vitale offshore infrastructuur, waaronder energie-infrastructuur, op de Noordzee 5.
Sectorspecifiek wordt gewerkt aan de veiligheid op grond van in Europa aangescherpte wettelijke verplichtingen voor de offshore olie- en gaswinning en opsporing6, die offshore olie- en gasoperators verplicht tot het opstellen van een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) voor een productielocatie op zee. De richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken.
Zoals aangegeven in een brief verzonden aan uw Kamer op 6 december 20227 wordt olie- en gaslevering gezien als een vitale processen voor de leveringszekerheid van energie, bijvoorbeeld de processen transport, opslag en distributie. Voor verschillende gasproductielocaties op zee wordt onderzocht of de aanbieders vitaal zijn, onder andere, in het licht van nieuwe Europese wet- en regelgeving. De olieproductie in de Noordzee heeft een beperkte rol in de voorzieningszekerheid van olie en aardolieproducten in Nederland.
Zodra de productielocaties van gas op de Noordzee worden aangewezen als vitale energieaanbieders, dan vallen die onder de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gecoördineerde versterkte aanpak vitaal. Binnen deze aanpak werken overheden, bedrijven, organisaties en inlichtingen- en veiligheidsdiensten samen aan het beschermen van de vitale infrastructuur. Binnen het digitale domein zien de plichten voor vitale energieaanbieders, die krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) worden aangewezen als aanbieder van een essentiële dienst (AED), onder meer op het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, op grond van de Wbni. Aanwijzing als AED kan alleen als deze organisatie een vestiging in Nederland heeft. Daarnaast hebben alle vitale aanbieders krachtens diezelfde wet recht op bijstand (informatie, advies, etc.) bij digitale dreigingen of incidenten door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Momenteel wordt ook gewerkt aan een (verdere) verankering van rechten en plichten binnen het digitale en fysieke domein door de nationale implementatie van de CER-richtlijn (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten) en de herziene NIS2-richtlijn (Cyberbeveiligingswet) waarover op 31 januari 2024 de laatste stand van zaken met u is gedeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid.8 Zoals nu voorzien zal de Nederlandse wetgeving ter implementatie van deze richtlijnen in het tweede of derde kwartaal van 2025 in werking treden. Aan de weerbaarheid van vitale infrastructuur wordt naast de versterkte aanpak vitaal onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan de uitwerking van Rijksbrede beleidsinitiatieven zoals de Nationale Veiligheidsstrategie van het Koninkrijk der Nederlanden9, Aanpak Statelijke Dreigingen10 en de Nederlandse Cybersecuritystrategie11.
Hoe beoordeelt u de huidige internationale samenwerking bij de fysieke bescherming van maritieme infrastructuur, en zijn er plannen om deze samenwerking te intensiveren?
Het kabinet ziet en grijpt kansen om namens Nederland internationaal positie in te nemen en samen te werken op het gebied van de bescherming van maritieme infrastructuur, actief bij te dragen aan het NAVO-bondgenootschap en in andere samenwerkingsverbanden rondom de Noordzee.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in april jl. samen met België, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en Noorwegen een verklaring ondertekend om gezamenlijk stappen te zetten om onze belangen op de Noordzee nog beter te beschermen. Ook wordt binnen de North Seas Energy Cooperation opgeroepen tot versterkte samenwerking op het gebied van offshore energieveiligheid, waaronder het delen van methodologieën, integratie van security by design en het gezamenlijk ontwikkelen van detectie-technologie.
De bescherming van onderzeese infrastructuur geniet ook binnen het NAVO-bondgenootschap de aandacht. In februari 2023 heeft de NAVO de Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell opgericht die een coördinerende rol speelt bij de uitwisseling van informatie en afstemming van activiteiten tussen bondgenoten, partners en private sector partijen. Bovendien wordt er gewerkt aan de oprichting van een nieuw centrum (Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructure). Daarnaast patrouilleren beide noordelijke vlootverbanden van de NAVO geregeld in de Noordzee en Oostzee en dragen daarmee bij aan beeldopbouw en afschrikking. Nederlandse marineschepen maken hier regelmatig deel van uit.
Tot slot maakt Nederland ook deel uit van de Joint Expeditionary Force (JEF), een multinationaal militair samenwerkingsverband van tien gelijkgezinde landen. Binnen deze organisatie wordt samengewerkt voor het tegengaan van spionage en sabotage tegen maritieme infrastructuur.
Zijn er incidenten bekend waarbij Nederlandse offshore-installaties doelwit waren van spionage of verdacht gedrag, bijvoorbeeld met drones (Noorwegen, 2022)1 of scheepsmanoeuvres, en wat zijn de geleerde lessen?
Geconstateerd is dat statelijke actoren actief zijn in het in kaart brengen van vitale marine infrastructuur op de Noordzee (zie ook in het antwoord op vraag 1 genoemde jaarverslagen van de inlichtingen en -veiligheidsdiensten). De betrokken organisaties op de Noordzee blijven waakzaam. Sabotage (digitaal of fysiek) van vitale processen kan de nationale veiligheid van Nederland bedreigen. Voor bedrijven in die sectoren maken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten specifieke, op hen toegesneden dreigingsbeelden en (veiligheids)adviezen, zoals ook vermeld in de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. Vanwege veiligheidsredenen kan ik niet ingaan op individuele casussen.
Het kabinet zet in op interdepartementale, publiek-private en internationale samenwerking om met deze dreiging en eventuele incidenten om te gaan. Binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur wordt onder coördinatie van de Minister van IenW gewerkt aan een geïntegreerde aanpak en concrete verbetering betreffende de veiligheid van de infrastructuur op de Noordzee. Onderdeel van het programma is herijking van de huidige crisis-en incidentbestrijdingsplannen op basis van de actuele dreiging.
Hoe beoordeelt u mogelijke cyberveiligheidsrisico's voor offshore windparken in Nederland?
Digitale dreigingen staan veelal niet op zichzelf en zijn onderdeel van een dynamisch, complex en breder dreigingslandschap. Cybersecuritybeleid in de energiesector wordt daarom zoveel mogelijk vanuit een risicogestuurde visie opgepakt. Dit beleid wordt vormgegeven in samenhang met organisaties zoals het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC), de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, TNO en de Topsector Energie/TKI offshore Energy.
Ten aanzien van offshore windparken betekent een groeiend opgesteld vermogen in de toekomst potentieel meer impact op de elektriciteitsvoorziening bij cyberincidenten. De noodzaak om cybersecurity verbeterd in te richten bij nieuwe infrastructuur op de Noordzee is evident en daarom heb ik verschillende maatregelen genomen.
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur13. Toeleverende partijen voor het net op zee dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee14, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee.
Binnen de vitale processen voor transport, distributie en productie van elektriciteit zijnzogeheten AED’s aangewezen onder de Wbni. AED’s moeten hierdoor onder meer voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen met passende maatregelen te beveiligen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur houdt toezicht op de naleving van die plichten door deze aanbieders, zo ook op TenneT en de windparken op zee. Het NCSC staat deze aanbieders, net als andere vitale aanbieders, bij (door informeren, adviseren, etc.) in geval van cybersecuritydreigingen en -incidenten). Als gevolg van de herziening van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2-richtlijn) zullen meer energiebedrijven dan nu het geval is in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen in relatie tot de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Specifiek betekent dit dat bijvoorbeeld elektriciteitsbedrijven met productie-installaties (met uitzondering van micro- en kleine bedrijven) onder de verplichtingen in NIS2-richtlijn zullen komen te vallen. De uit de NIS2-richtlijn voortvloeiende verplichtingen bestaan uit een meldplicht bij significante incidenten en een plicht om passende maatregelen te nemen om risico’s voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te beheersen. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Ter implementatie van NIS2-richtlijn zal naar verwachting in het tweede of derde kwartaal van 2025 de Cyberbeveiligingswet in werking treden.
Tevens wordt gewerkt aan de implementatie van de sectorspecifieke gedelegeerde handeling over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode). De Netcode stelt (ten opzichte van NIS2 concretere) bindende grensoverschrijdende cybersecurityvoorschriften vast voor elektriciteitsentiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. De Netcode zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 in werking treden. Onder andere Rijksinspectie Digitale Infrastructuur en de Autoriteit Consument en Markt zullen toezicht gaan houden en het Nationaal Cyber Security Centrum zal cyberhulp en bijstand verlenen.
Daarnaast gelden voor nieuwe windparken op zee, te beginnen met de kavels IJmuiden Ver Alpha en Beta, regels in het Kavelbesluit voor het hebben en het toepassen van een veiligheidsstrategie voordat de bouw van het windpark start geldend tot einde levensduur van het windpark. Onderdeel van deze verplichte veiligheidsstrategie zijn cybersecurity, economische veiligheid en fysieke weerbaarheid.
Tevens is de Uitvoeringsregeling windenergie op zee aangepast met ingang van 1 januari 2024, wat het mogelijk maakt om bij wijziging van zeggenschap of overdracht van vergunning een marktpartij te toetsen op risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid, ook voordat een windpark operationeel is. Deze toets zal worden uitgevoerd bij de vergunningverlening van toekomstige windparken op zee en bij een wijziging van zeggenschap van reeds vergunde windparken op zee.
Als laatste hebben verschillende belanghebbenden FLECS (Field Lab Energy Cyber Security) geïnitieerd. FLECS wordt mogelijk in de toekomst een kenniscentrum voor cybersecurity in windenergie op zee. Het doel is kennis te ontwikkelen en oplossingen te creëren om een digitaal veerkrachtig offshore energiesysteem te bereiken samen met overheidspartijen, marktpartijen en academische en kennisinstellingen. Vanuit kennis- en innovatie doelstellingen van de Nederlandse Cybersecuritystrategie15 is dit initatief ondernomen.
Bent u zich ervan bewust dat als offshore windparken steeds meer in het energiesysteem worden geïntegreerd, de potentiële impact van een cyberaanval toeneemt? Kunt u antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse energie-infrastructuur is robuust en betrouwbaar. Bij het ontwerp van het Nederlandse elektriciteitssysteem wordt rekening gehouden met systeemveiligheid, zoals redundantie. Daarbij is het Nederlandse elektriciteitssysteem in hoge mate verbonden met elektriciteitssystemen van buurlanden. De maatregelen beschreven in het antwoord op vraag 5, 8 en 9 neem ik om de cyber veiligheid van offshore windparken te verhogen.
Ten aanzien van de potentiële impact van een cyberaanval op het energiesysteem is het daarnaast relevant toe te lichten dat TenneT op basis van Europese wetgeving reservevermogen inkoopt om eventuele uitval van elektriciteitscentrales (daarmee ook windparken op zee en bijbehorende platforms) op te vangen en systeemveiligheid te borgen. Vanaf het moment dat de momenteel geplande 2 GW transformatorplatformen aangesloten en gebruikt gaan worden, zal er (bij veel wind) meer reservevermogen door TenneT moeten worden ingekocht. Bovendien zorgt de geïntegreerde West-Europese elektriciteitsmarkt ervoor dat verstoringen op Europese schaal worden opgevangen16 17.
Nederland zet voor de komende windparken in op de 2GW HVDC platform standaard van Tennet. Net als voor de 0.7GW AC platform standaard, die voor de huidige parken wordt gebruikt, is (cyber)veiligheid in de ontwikkeling van de platformen een hoge prioriteit.
Hoe schetst het kabinet de huidige balans tussen het standaardiseren voor efficiëntie en het diversifiëren om veiligheidsrisico's te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de samenwerking tussen universiteiten, cybersecurity experts, en de offshore windindustrie te versterken om cyberdreigingen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Welk toekomstperspectief kan het kabinet schetsen om de weerbaarheid tegen cyberaanvallen in kritieke infrastructuur zoals windparken te blijven garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: ‘Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: «Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn»»?1
Ja.
Heeft u de beelden gezien die onder andere door RTV Rijnmond zijn gedeeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat een burger het recht geniet om een politieagent te vragen zich te legitimeren wanneer die bewering wordt geopperd?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op dit individuele geval, waarnaar bovendien op dit moment nog onderzoek loopt. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om op basis van in de media gedeelde beelden een oordeel te geven over het optreden van de politie bij individuele gevallen.
Regels over het legitimeren door een politieambtenaar zijn in de Ambtsinstructie3 opgenomen. Een politieambtenaar die in uniform optreedt hoeft zich niet uit eigen beweging te legitimeren. Een politieambtenaar in burgerkleding moet zich op grond van de Ambtsinstructie ongevraagd legitimeren, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.
Over de legitimatieplicht van burgers volgt uit de wet dat iemand die de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt, verplicht is een identiteitsbewijs te laten zien op de eerste vordering van een politieambtenaar. Het niet voldoen aan de vordering is een strafbaar feit. De vraag hoeveel tijd een burger moet krijgen om zijn identiteitsbewijs te tonen voordat de politie geweld mag inzetten, is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden.
Wat vindt u van het feit dat een burger twee mannen met capuchons voor zijn huis in een geblindeerde auto zag zitten, en daar geen pluis gevoel bij had? Bent u het ermee eens dat hij vanuit het oogpunt van een bezorgde burger een aannemelijke overweging nam en niets buitenrechtelijks deed door verheldering te vragen over wie de betreffende individuen waren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het gangbare protocol bij de politie met betrekking tot het tonen van identificatie bij een aanhoudingen zoals in het onderhavige geval? Hoeveel kans moet een burger krijgen om zijn identiteitsbewijs te tonen voordat de politie geweld mag inzetten tegen de burger? Was die drempel uws inziens behaald volgens de beschikbare beelden?
Zie antwoord vraag 3.
Mag de politie zonder toestemming in de telefoon van een burger graven om bij bepaalde data te komen? Mag de politie deze data zonder toestemming proberen te verwijderen als dit beelden betreffen van een openbare weg waar geen verbod bestaat om te filmen? Zo nee, hoe zou deze actie van de politie dan potentieel gekwalificeerd kunnen worden?
Op grond van het geldende recht4 is een opsporingsambtenaar bevoegd om een voorwerp in beslag te nemen dat een staande gehouden of aangehouden verdachte bij zich draagt. Ook mag een inbeslaggenomen voorwerp in het kader van de waarheidsvinding worden onderzocht. Deze bevoegdheid tot inbeslagneming en onderzoek is ook van toepassing op elektronische gegevensdragers, zoals een smartphone. Het is dan ook toegestaan dat een politieagent een rechtmatig inbeslaggenomen telefoon onderzoekt met het oog op strafrechtelijke waarheidsvinding. Daarvoor is geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van een officier van justitie vereist, zolang de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene beperkt blijft.
Het is de politie niet toegestaan zonder toestemming beelden te wissen van een inbeslaggenomen telefoon. Wel kan de politie in uitzonderlijke omstandigheden een verzoek richten aan een gebruiker van een telefoon om een foto of beeldopname te wissen, bijvoorbeeld in het belang van zwaarwegende belangen van anderen.
Over het specifieke geval waaraan u refereert doe ik zoals u weet geen uitspraken.
Wat vindt u er bovendien van dat de politie de eigen beelden niet eens met de advocaat van de burger in kwestie deelt die de beelden verzoekt om gericht aangifte te kunnen doen? Zou dit eenvoudiger moeten kunnen als daar voorwaardelijke eisen aan zijn gesteld (bijvoorbeeld een embargo op het delen van de beelden met de media, etc.)?
Zoals u weet laat ik mij niet uit over specifieke gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien er beelden zijn gemaakt door opnameapparatuur van de politie in het kader van de uitvoering van de politietaak, sprake is van een politiegegeven in de zin van de Wet politiegegevens. Deze wet voorziet in verschillende regelingen met betrekking tot onder meer de verwerking en het gebruik van politiegegevens en de voorwaarden daarvoor. Ook voorziet de wet in een regeling over het recht op inzage in de politiegegevens. Degene op wie een politiegegeven betrekking heeft, kan een inzageverzoek doen. Er zijn enkele gronden waarop een inzageverzoek kan worden geweigerd, zoals de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid. Een weigeringsbesluit kan door een belanghebbende in rechte worden aangevochten. Ik zie dan ook geen aanknopingspunten voor de gedachte dat de bestaande wettelijke regeling over beeldopnamen en andere politiegegevens tekort zou schieten.
Verder wijs ik er nog op dat er voor een burger die het niet eens is met een gedraging van een politieambtenaar, altijd een mogelijkheid open staat een klacht in te dienen. Voor de procedure met betrekking tot klachtbehandeling door een bestuursorgaan verwijs ik u naar Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deelt u ook de mening dat wanneer de politie het recht heeft om beelden over burgers op te vragen wanneer burgers over de schreef zijn gegaan, een burger ook het recht heeft om beelden van de politie op te vragen wanneer de politie met een redelijk vermoeden over de schreef is gegaan? Zo ja, hoe kan dit proces voor burgers vergemakkelijkt kunnen worden zodat ze niet in een bureaucratische maalmolen terechtkomen en gedemotiveerd raken om hun recht te behalen?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het proportioneel dat een burger een hersenschudding en ander lichamelijk letsel overhoudt aan het feit dat hij de politie vraagt om zich te identificeren? Zo nee, zou u dan kunnen veroordelen dat een onschuldige burger op deze hardvochtige wijze aan wordt gepakt door de politie?
Ik wil benadrukken dat elke geweldsaanwending door de politie moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Het uitgangspunt van ieder politieoptreden is de-escalatie. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Bij gebruik van geweld door de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. Daarbij is steeds aandacht voor het leren van geweld. Indien dit noodzakelijk wordt geacht, kunnen vervolgstappen worden genomen.
Indien er aangifte tegen de politie is gedaan, kan het Openbaar Ministerie vervolgens besluiten tot een feitenonderzoek door het team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Ook kan op basis van dat onderzoek worden bepaald wat eventueel passende vervolgstappen zijn. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending.
Zou u op zijn minst uit kunnen spreken dat er grondig onderzoek verricht moet worden naar dit zorgelijke incident zodat niet alleen de motieven van de betreffende agenten boven water komen, maar dat dit voorbeeld ook geen precedentwerking krijgt voor vergelijkbare toekomstige gevallen?
Zie antwoord vraag 9.
Bangalijsten op Telegram |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bangalijsten met honderden volgers op Telegram, advocaten eisen actie van OM»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke handvatten heeft u om te voorkomen dat bangalijsten worden verspreid op platforms als Telegram? Wat vindt u van het «dringend beroep» dat kenniscentrum voor online misbruik OffLimits en advocaten van slachtoffers op u doen om dit aan te pakken en hoe gaat u hier gevolg aan geven?
Het is bekend dat Telegram gebruikt wordt voor verschillende criminele en ongewenste activiteiten, inclusief het verspreiden van zogenaamde bangalijsten. Telegram is een applicatie die bestaat uit een openbaar gedeelte met daarnaast de mogelijkheid om met elkaar in besloten groepen te chatten. In de besloten groepen en de 1-op-1 gesprekken is de onderlinge communicatie versleuteld. Omdat het hier gaat om besloten groepen is het lastig om zicht te hebben wat er allemaal in deze groepen omgaat. Zo is er niet altijd zicht op het bestaan van elke groep en is er vaak sprake van een systeem van alternatieve groepen waar op overgestapt wordt na neerhalen van een groep of wanneer men vermoedt dat opsporingsinstanties aanwezig zijn in de groep. In de praktijk is het voor de opsporing daarom niet altijd eenvoudig om zicht te hebben op alle illegale activiteiten op Telegram.
Er zijn mogelijkheden voor de politie en het openbaar ministerie om mensen die materiaal delen, deelnemers van groepen en beheerders die tevens verdacht worden van het plegen van ernstige strafbare feiten, te identificeren. Medewerking van Telegram is hiervoor niet altijd nodig. Zelfs zonder hun hulp lukt het de politie in bepaalde gevallen om mensen te identificeren die illegaal materiaal delen. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kunnen hiervoor strafvorderlijke bevoegdheden worden ingezet.
Ik begrijp het dringende beroep van Offlimits en de advocaten van slachtoffers heel goed; het is vreselijk dat deze lijsten bestaan en in deze groepen gedeeld worden. Het is bekend dat Telegram slecht bereikbaar is voor politie en justitie en dat is zorgelijk. Dat neemt niet weg dat pogingen gedaan blijven worden om in direct contact te treden met Telegram om bij hen verzoeken en bevelen neer te leggen om het materiaal te verwijderen.
Klopt het dat de officier van justitie de bevoegdheid heeft om een bevel aan Telegram te geven om gegevens op bijvoorbeeld bangalijsten ontoegankelijk te maken, maar dat justitie weigert op voorhand maatregelen te nemen omdat ze denken dat Telegram daar niet aan mee zal werken?
Als het noodzakelijk is ter beëindiging van het strafbare feit kan de officier van justitie – ook voordat een verdachte voor het strafbare feit is veroordeeld – in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken (artikel 125p Sv).
Het is niet zo dat justitie bij voorbaat weigert om deze bevoegdheid in te zetten tegen Telegram. Inzet van deze bevoegdheid vraagt in eerste instantie een weging of aan de daarvoor geldende voorwaarden kan worden voldaan. Zoals gezegd is het lastig om in contact te treden met Telegram. Dat betekent dat de rechter-commissaris ook beperkte mogelijkheden heeft om Telegram te horen alvorens een machtiging uit te vaardigen, terwijl het bieden van gelegenheid daartoe wel een voorwaarde is volgend uit artikel 125p lid 4 Sv. Tenslotte is Telegram niet in Nederland gevestigd; een bevel zal daarom via een internationaal rechtshulpverzoek uitgevaardigd moeten worden.
Welke druk kan het Openbaar Ministerie wel uitoefenen richting Telegram om deze lijsten te verwijderen en niet meer toe te staan?
Als aan de voorwaarden van artikel 125p Sv is voldaan kan de officier van justitie ervoor kiezen om hiervoor een bevel ontoegankelijkmaking te geven. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 3.
Kunnen Telegram of haar bestuurders strafrechtelijk worden vervolgd omdat het platform met de verdere verspreiding van bangalijsten meewerkt aan doxing, sinds 1 januari 2024 in Nederland een strafbaar feit?
Strafbare doxing (artikel 285d Wetboek van Strafrecht) doet zich voor in de gevallen waarin – kort gezegd – persoonsgegevens van een ander worden verspreid om die ander vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of ernstig te (laten) hinderen in de uitoefening van ambt of beroep. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het verspreiden van adresgegevens of een (naakt of niet-naakt) foto van een persoon op grond waarvan de identiteit van die persoon kan worden vastgesteld. Dit misdrijf kan ook worden begaan door (bestuurders van) een rechtspersoon. Het is in concrete gevallen aan het openbaar ministerie te besluiten of vervolging wordt ingesteld, en zo ja, wie wordt vervolgd en voor welk strafbaar feit.
Wat gaat u eraan doen om het contact met Telegram te verbeteren? Is het mogelijk om Telegram op het offline halen van de bangalijsten aan te spreken middels de partij die het platform in Brussel heeft aangewezen als haar vertegenwoordiger in de EU, de European Data Protection Office?
De wettelijk vertegenwoordiger die Telegram heeft aangewezen is niet de European Data Protection Office, maar een privaat bedrijf dat European Digital Services Representative heet. Zij verzorgen de wettelijke vertegenwoordiging voor de Digital Services Act en de Terrorist Content Online Regulation voor bedrijven die buiten de Europese Unie gevestigd zijn. In het geval van deze casus rondom bangalijsten op Telegram is de Digital Services Act niet van toepassing, omdat deze alleen ziet op het openbare deel van het internet; niet op interpersoonlijke communicatiediensten of besloten groepen. Omdat Telegram een wettelijk vertegenwoordiger in België heeft aangewezen is de digitaledienstencoördinator van België verantwoordelijk voor de handhaving op de Digital Services Act.
In het kader van Europese strafrechtelijke samenwerking bestaat er een netwerk van officieren van justitie op het gebied van cybercrime. De aanpak van de verspreiding van illegale content op Telegram en het gebruik van Telegram voor illegale activiteiten staat hier ook op de agenda.
Hoe worden de verantwoordelijken aansprakelijk gesteld? Kan bij het strafproces herstelrecht worden ingezet?
Het strafrechtelijke onderzoek inzake de bangalijsten duurt nog voort. Zodra het onderzoek is afgerond en het dossier bij het openbaar ministerie ligt, zal bekeken worden welke strafbare feiten er zijn gepleegd en of, en zo ja welke afdoening hiervoor wordt gekozen. Herstelrecht of mediation behoort in strafzaken zeker tot de mogelijkheden.
Er kan voor het plaatsen van persoonsgegevens op bangalijsten en het verspreiden van dergelijke lijsten mogelijk ook civielrechtelijke aansprakelijkheid bestaan. Slachtoffers kunnen dan zelf direct een dader aanspreken op onrechtmatige inhoud. Dit zal door de rechter worden getoetst aan de voorwaarden van de onrechtmatige daad uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.
Hoe wordt slachtofferhulp geboden aan de slachtoffers en hun omgeving?
Bij elke aangifte bij de politie die wordt opgenomen, worden de gegevens van een slachtoffer automatisch doorgestuurd naar Slachtofferhulp Nederland, tenzij de aangever aangeeft dit niet te willen. Slachtofferhulp Nederland neemt contact op met het slachtoffer en biedt zowel juridische als emotionele ondersteuning aan.
Het bericht 'Geheime afmeldcodes van duizenden alarmsystemen opvraagbaar door softwarefout' |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geheime afmeldcodes van duizenden alarmsystemen opvraagbaar door softwarefout»?1
Ja.
Is het u bekend welke (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties getroffen zijn door het lek in de systemen van SMC en Securitas? Zo ja, kunt u een overzicht aanleveren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is mij niet bekend. SMC en Securitas zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren van hun klanten over het lek. Vanwege de aard en beperkte impact van het lek heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) geen reden gezien om hierover verdere navraag te doen bij Rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders.
Zijn alle (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties die getroffen zijn door het lek in de systemen van SMC en Securitas inmiddels op de hoogte van het lek? Is het u bekend of zij allemaal inmiddels maatregelen hebben getroffen?
Zowel SMC als Securitas heeft te kennen gegeven dat na eigen onderzoek geen indicatie van actief misbruik van het lek is waargenomen bij bedrijven en andere organisaties die gebruik maken van de systemen van SMC en Securitas. Daarnaast hebben zij aangegeven aanvullende maatregelen te hebben genomen zoals het offline halen van kwetsbare systemen, het resetten en verwijderen van de oude afmeldcodes en het inrichten van een nieuw verificatieproces. (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties zijn daarmee voldoende beschermd.
Het NCSC heeft besloten geen algemeen advies op te stellen vanwege de maatregelen die door SMC en Securitas zijn getroffen, de aard van de kwetsbaarheid en de daardoor geringe impact op haar doelgroep.
Heeft u contact gehad met SMC en Securitas over dit incident? Zo ja, welke stappen gaat u de komende periode zetten om dit probleem af te wikkelen? Zo nee, waarom niet?
Het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) hebben meerdere malen contact gehad met SMC en Securitas over de kwetsbaarheid. Met name gelet op de toelichting van de zijde van SMC en Securitas in die gesprekken over de aard en beperkte impact van dit lek op bedrijven en andere organisaties is door het NCSC besloten hierover geen verdere actie te ondernemen ten behoeve van de eigen doelgroep. Zie ook antwoord op vraag 3.
Gaat u getroffen bedrijven helpen om de risico's van dit lek zo goed en snel mogelijk te mitigeren? Welke middelen zijn hiervoor beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en vraag 4.
Het product waarin de kwetsbaarheid is gevonden, was een zogenaamd end-of-life product. Dit betekent dat dit product niet meer werd onderhouden of ondersteund door de leverancier. Het gebruik van dit soort producten brengt een risico met zich mee. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft diverse adviesproducten op de website over risicomanagement in het algemeen en het omgaan met producten waarvan het onderhoud en ondersteuning door de leverancier afloopt in het bijzonder. In de toekomst moeten nieuwe digitale producten die op de Europese markt worden gebracht voldoen aan cybersecurityeisen conform de Cyber Resilience Act. Dit betreft onder meer het verplicht en gratis leveren van veiligheidsupdates, zolang je mag verwachten dat een product kan worden gebruikt.
Hebben gevoelige gegevens en locaties gevaar gelopen door dit lek? Zo nee, waar blijkt dat uit?
SMC en Securitas hebben aangegeven dat er na onderzoek geen indicatie van misbruik is waargenomen. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft zelf ook geen indicaties hiervoor waargenomen.
Van de zijde van SMC en Securitas is aangegeven dat het initieel leek alsof met de kwetsbaarheid onrechtmatig toegang verkregen kon worden tot fysieke locaties. Echter, na onderzoek van deze twee partijen bleek de kwetsbaarheid alleen zogenaamde telefonische afmeldcodes te betreffen richting de centrale. Om een alarm daadwerkelijk uit te schakelen moet lokaal een code fysiek worden ingevoerd. Deze code is alleen bekend bij de klant en was ook niet onderdeel van de kwetsbaarheid. Zonder het invoeren van deze lokale code kan het alarm niet worden uitgeschakeld.
Kunt u aangeven of dit lek meer alarmcentrales heeft getroffen dan enkel Securitas en SMC?
Van andere alarmcentrales is niet bekend of deze zijn getroffen.
Kunt u aangeven of de aantallen, van minstens 26.000 getroffen organsaties en personen, kloppen? Hoeveel organisaties en personen zijn er volgens u getroffen?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) kan dit aantal niet bevestigen, met name ook omdat het zelf geen meldingen hierover van organisaties heeft ontvangen. Zie beantwoording vraag 6.
Kunt u aangeven of het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) of een andere overheidsorganisatie betrokken is bij het onderzoek dat SMC zelf uitvoert naar de scope van het lek? Worden de uitkomsten daarvan gedeeld met de Minister en andere relevante partijen, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het SMC is primair verantwoordelijk voor het onderzoek naar de scope van het lek en het delen van de uitkomsten daarvan. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC) hebben meerdere malen contact gehad met SMC en Securitas over de kwetsbaarheid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het onderzoek inmiddels afgerond en zijn de uitkomsten gedeeld met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Op grond van de AVG is elke organisatie die te maken heeft met een datalek zelf verantwoordelijk om daar melding van te doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. SMC en Securitas hebben aangegeven melding van het onderhavige lek te hebben gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u aangeven of de softwareontwikkelaar die het lek heeft aangetroffen zich had kunnen melden bij het NCSC om een Coordinated Vulnerability Disclosure te doen?
Deze persoon heeft een Coordinated Vulnerability Disclosure, ook wel CVD-melding genoemd, bij het NCSC gedaan.
Wat kunt u doen om het doen van Coordinated Vulnerability Disclosures bij NCSC breder bekend te maken bij mensen die werkzaam zijn in de IT-sector?
Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is veel informatie te vinden over Coordinated Vulnerability Disclosures (CVD). Dit betreft onder meer informatie over hoe personen een CVD-melding kunnen doen om technische kwetsbaarheden te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum(NCSC). Binnen de community van onderzoekers en ethische hackers is het CVD-beleid van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over het algemeen goed bekend.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Alarmpistolen die door jongeren worden omgebouwd tot dodelijke vuurwapens |
|
Michiel van Nispen , Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering «Wapenhandelaar laat wapen zien» van Undercover Sven van 21 april 2024?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe vaak vonden in 2023 veroordelingen plaats voor het verkopen of bezitten van een alarmpistool en in hoeveel van die gevallen ging het om minderjarigen?
In de registratiesystemen van de Rechtspraak kan niet specifiek gezocht worden op veroordelingen voor het verkopen of bezitten van een alarmpistool. Daarom is in overleg met het ministerie gezocht op het aantal zaken in 2023 waarin de rechtbank artikel WWM 26 en/of artikel WWM 31 bewezen heeft verklaard. Hierbij gaat het in de onderstaande genoemde zaken niet alleen om het verkopen of bezitten van een alarmpistool, maar over alle soorten wapens van categorie II en III zoals beschreven in de WWM2. Het ging in 2023 om 1.721 zaken, waarbij het in 265 zaken ging om een veroordeelde die ten tijde van het plegen van het strafbare feit minderjarig was3.
Deelt u de zorgen over jongeren die via social media als Telegram makkelijk en goedkoop (omgebouwde) wapens kopen en verkopen? Wat doet u eraan om dit te voorkomen of aan te pakken?
VIk deel de zorgen als het gaat om de verkoop van illegale goederen, zoals drugs en wapens, via social media platformen als Telegram. Er wordt door de politie dan ook speciale aandacht besteed hieraan. Zo heeft de politie in 2023 onderzoek laten verrichten naar de aard en omvang van illegale wapenhandel via Telegram en heeft de politieregio Den Haag geïntensiveerd op het doen van onderzoeken naar aanleiding van pseudo-verkoop op Telegram. Daarnaast wordt momenteel door het ministerie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de aanpak van illegale handel in bijvoorbeeld drugs en wapens via online platformen te versterken.
Op welke manier heeft u tot dusver uitvoering gegeven aan de aanbeveling uit de WODC-evaluatie naar aanleiding van het «Actieplan Wapens en Jongeren» om extra aandacht te besteden aan het achterhalen van de motieven voor jongeren om een wapen te dragen?
De uitkomsten van het WODC-rapport bevestigen dat we meer moeten doen om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen. Hierbij moeten we inzetten op meer en ook andere middelen. In het najaar van 2023 heeft onder andere een rondetafelgesprek met experts en (ervarings)deskundigen plaatsgevonden en is met jongeren zelf gesproken over hun motieven en ervaringen. Met inachtneming van de aanbevelingen uit het evaluatierapport zetten de deelnemers aan het Actieplan zich gezamenlijk in op het tegengaan van wapenbezit en wapengebruik onder jongeren, onder meer door: 1) Verdiepend onderzoek te doen naar de doelgroep en de achterliggende oorzaken voor het dragen wapens; 2) In te zetten op contact met de doelgroep. Dit bijvoorbeeld door de inzet van jongerenwerkers en rolmodellen; 3) Aandacht te besteden aan scherpte in de uitvoering. Denk hierbij aan acties die erop gericht zijn om de doelgroep beter te bereiken, zoals specifieke wijken en jongeren, en; 4) het ontstane netwerk van ambtenaren, bestuurders en professionals in de komende tijd te behouden en te verstevigen.
De kamer zal in het derde kwartaal dit jaar nader geïnformeerd worden over de uitkomsten en voortgang van dit actieplan.
Naast het Actieplan Wapens en Jongeren wordt ook ingezet op programma’s zoals Preventie met Gezag. Hierin worden 27 gemeenten ondersteund in het vormgeven van de aanpak voor jongeren in een kwetsbare positie en hun gezin. De aanpak draait om perspectief bieden én grenzen stellen: dit om te voorkomen dat jongeren in aanraking komen met criminaliteit, daarin doorgroeien en/of recidiveren maar ook door de justitiële functie in de wijk te versterken.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onderzoekers aan de Erasmus Universiteit dat vrijwel alle redenen die jongeren aanvoeren om een wapen op zak te hebben voortkomen uit onveiligheidsgevoelens? Wat gaat u doen om de oorzaak van deze onveiligheidsgevoelens aan te pakken en niet alleen te focussen op het innemen van wapens?2
Het onderzoek uit Rotterdam is uitgevoerd in Rotterdam. Hieruit volgt dat het grootste deel van de groep jongeren die in Rotterdam zijn ondervraagd een wapen dragen vanuit algemene of concrete onveiligheidsgevoelens. Daarnaast blijkt onder een deel van de onderzoekdeelnemers ook een motivatie te liggen in het hebben van een interesse in wapens.
Dat angstgevoelens een motief zijn voor jongeren voor het dragen van een wapen is verontrustend. Momenteel wordt verder onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken en werkzame interventies bij wapengeweld door jongeren. Op basis van de uitkomsten daarvan zullen we samen met onder andere gemeenten de komende tijd werken aan een herijking van het actieplan Wapens en Jongeren (2024–2025). Daarbij zal ook aandacht zijn voor motieven voor wapenbezit bij jongeren zoals onveiligheidsgevoelens.
In hoeverre heeft u inzicht in de subculturen onder jongeren waar de onveiligheidsgevoelens en het wapenbezit het grootst zijn?
Vanuit het onderzoek in Rotterdam blijkt dat jongeren die wapens gebruiken vaker waarden en opvattingen onderschrijven die passen bij een straatidentiteit.
Daarnaast geeft dit onderzoek aanleiding om de onveiligheidsgevoelens als motief voor wapenbezit verder te onderzoeken. In het verdiepend onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd is de inzet dan ook om meer zicht te krijgen op de verschillende doelgroepen en motieven, om zo tot gerichtere, effectieve interventies te komen, zoals het gericht kunnen wegnemen van onveiligheidsgevoelens. In het onderzoek wordt onder andere ook gekeken naar de online- en offline leefomgeving van jongeren.
Bent u bereid te onderzoeken of een bewustwordingscampagne voor jongeren over de consequenties van het ombouwen, verkopen of bezitten van wapens het probleem kan verkleinen?
Zowel in de evaluatie van het Actieplan Wapens en Jongeren als het Onderzoek «Voorkomen is beter dan genezen» (Kruisbergen & De Jonge, 2022) wordt hierop in gegaan. Bewustwordingscampagnes ten aanzien van wapens en jongeren kunnen worden ingezet, maar vooral als ze goed zijn afgestemd op de doelgroep en worden ondersteund door bredere gemeenschapsinitiatieven. De combinatie van educatie, positieve rolmodellen, en actieve betrokkenheid van de gemeenschap blijkt cruciaal voor het succes van dergelijke campagnes. Het is echter belangrijk te erkennen dat de impact op gedrag variabel kan zijn en dat een multidisciplinaire aanpak vaak het beste werkt.
Hoe beoordeelt u het feit dat gasalarmpistolen in Nederland wel, maar in België en Duitsland niet verboden zijn? Deelt u de mening dat we in Nederland dweilen met de kraan open zolang deze geweren over de grens overal te verkrijgen zijn?
Na 2015 heeft de harmonisatie van de Europese wetgeving de lidstaten dichterbij elkaar gebracht. Er bestaan echter nog steeds aanzienlijke verschillen die grote risico’s met zich meebrengen. De aanpak van deze omgebouwde gas- en alarmpistolen wordt hierdoor bemoeilijkt. Dit neemt echter niet weg dat wij in Nederland ons kunnen focussen op de nationale aanpak en handel van wapens kunnen en moeten versterken.
Bent u bereid in gesprek te gaan met nabijgelegen landen waar de regelgeving omtrent gasalarmpistolen verschilt van die in Nederland en afspraken met deze landen te maken over hoe hier samen in kan worden opgetrokken?
De ombouw van gas- en alarmpistolen is regelmatig onderwerp van gesprek op verschillende internationale overleggen, zoals de VN en de EU. In deze gesprekken heeft Nederland en ook landen zoals Zweden de problematiek aangekaart. Daarnaast hebben verschillende landen, waaronder Nederland, binnen de Europese Commissie benadrukt dat de volledige naleving van Europese wetgeving essentieel is. Ook is Nederland, als co-driver van het programma Firearms trafficking, actief betrokken bij het European Multidiciplinary Platform Against Criminal Treats (EMPACT)5, dat door middel van EU brede acties en kennisdeling criminele netwerken en individuele criminelen, die betrokken zijn bij illegale handel, distributie en gebruik van vuurwapens, aanpakken.
Klopt het dat momenteel niet wordt bijgehouden welk percentage van in beslag genomen handvuurwapens is omgebouwd? Kunt u zich vinden in schattingen van de politie Zeeland-West-Brabant dat inmiddels bijna de helft van de in beslag genomen vuurwapens een omgebouwd alarmpistool is?3
Het klopt dat de laatste onderzoeken van de Nederlandse politie aangeven dat ongeveer 40% van de inbeslaggenomen wapens omgebouwde gas- en alarmpistolen betreffen. Echter, het inzicht in en de aanpak van wapenhandel kan beter. De oprichting van het National Firearms Focal Point, het NFFP, waarvoor de eerste mensen op dit moment worden aangenomen, zal hieraan gaan bijdragen. Door deze extra analyse capaciteit, specifiek gericht op wapens en wapenhandel in Nederland, kan beter inzicht verkregen worden in de aard en omvang en kan de aanwezige (politie) capaciteit effectiever worden ingezet.
Kan de Digital Services Act een rol spelen in het voorkomen van illegale verkoop van (omgebouwde) wapens via online platforms? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat hierop gehandhaafd wordt?
Op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om content ontoegankelijk te maken wanneer deze strafbare inhoud bevat.
Ook zijn er mogelijkheden om personen die strafbare feiten plegen via online-platformen te herleiden. Het identificeren van mensen die materiaal delen, deelnemers van groepen en beheerders is dan ook prioriteit van politie en openbaar ministerie. Op die manier wordt er door opsporing in geïnvesteerd om besloten groepen zoveel mogelijk vrij te maken van illegale content. Door gebruik van technische maatregelen is medewerking van online platforms, zoals bijvoorbeeld Telegram, hier niet altijd voor nodig. Zelfs zonder hun hulp lukt het politie om dergelijke groepen te infiltreren en mensen te identificeren.
Hoe zorgt u ervoor dat een platform als Telegram, dat niet onder de Digital Services Act valt, mee gaat werken aan het voorkomen van illegale activiteiten zoals de verkoop van omgebouwde wapens? Wat doet u eraan om het contact met Telegram te verbeteren?4
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is inderdaad nog niet geheel duidelijk. Het bedrijf hoeft niet aan de strengste regels te voldoen: daarvoor is het simpelweg niet groot genoeg. Die regels gelden alleen voor platforms met meer dan 45 miljoen Europese gebruikers; Telegram claimt er 39,5 miljoen te hebben. Het is waarschijnlijk wel zo dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten groepsgesprekken erbuiten vallen. Jurisprudentie en toezichthouders zullen hier uiteindelijk duidelijkheid over moeten bieden.
Voor hun openbaar toegankelijke groepen biedt de Digital Services Act handvaten. Ik wijs in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16: dat voorziet in kennisgevings- en actiemechanismen voor illegale inhoud; artikel 18: op grond waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties; artikel 23: op grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden en op artikel 28 wat de verplichting voor online platforms inhoudt om minderjarigen te beschermen.
Telegram heeft via haar website een wettelijke vertegenwoordiger in België aangewezen. Dit zal betekenen dat de Belgische toezichthouder op de Digital Services Act handhavend zal kunnen gaan optreden jegens Telegram wanneer zij niet aan verplichtingen voldoen. Mocht Telegram zich niet aan de eisen van de Digital Services Act houden, dan kan de Autoriteit Consument en Markt als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de Digital Services Act biedt om de Belgische toezichthouder te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen (artikel 58 DSA).
Het bericht ‘Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Caroline van der Plas (BBB), Diederik van Dijk (SGP), Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X»1 en het onderzoek «Suïcide door middel van zelfdodingspoeders; een trendonderzoek op basis van registraties van forensisch artsen»2?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het feit dat er zeker 172 mensen gestorven zijn nadat zij het zelfdodingspoeder middel X gebruikten en dat 70 procent van hen een «psychiatrische voorgeschiedenis» is geregistreerd?
Het is goed dat er nu inzicht is in het aantal mensen dat in Nederland is overleden ten gevolge van het gebruik van zelfdodingspoeders (Middel X) en de demografische en klinische kenmerken van deze mensen. Het onderzoek – dat zich uitstrekt over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2022 – laat zien dat het gebruik van Middel X vooral sinds 2019 flink is toegenomen. Daarnaast blijkt de groep mensen die overlijdt na inname van Middel X heel divers te zijn en te bestaan uit mensen van alle leeftijden. Zo vonden in de leeftijdsgroep van 70-plussers weliswaar de meeste suïcides met Middel X plaats, een kwart van de overledenen was echter jonger dan 50 jaar. Ook is het inderdaad opvallend dat er in 70% van de suïcides met Middel X sprake was van mensen met een psychiatrische voorgeschiedenis. Verder was in 19% van de gevallen sprake van een euthanasieaanvraag, waarvan meer dan de helft was afgewezen. Eén en ander wijst erop dat niet alle mensen die Middel X innemen mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen, zonder dat daar een medische reden aan ten grondslag ligt.
De onderzoeksresultaten roepen daarom onder meer vragen op over de achtergronden van mensen en ik vind het dan ook goed dat 113 Zelfmoordpreventie overweegt om vervolgonderzoek te doen om hierop beter zicht te krijgen.
Hoe zou u de groep gebruikers van het middel op basis van het onderzoek omschrijven en in welke mate past dit bij het beeld dat Coöperatie Laatste Wil van de afnemers en gebruikers schetst, namelijk mensen die autonoom en weloverwogen uit het leven stappen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 blijkt uit het onderzoek dat de groep gebruikers van Middel X heel divers is en bestaat uit mensen van alle leeftijden. Ook blijkt dat het inderdaad niet alleen (oudere) mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen zonder dat daar een medische grondslag voor is. Op basis van het onderzoek is niet te zeggen of mensen al dan niet autonoom en weloverwogen tot hun besluit zijn gekomen. Wel blijkt de groep veel diverser te zijn dan de doelgroep die Coöperatie Laatste Wil voor ogen heeft.
Welke verantwoordelijkheid neemt u om kwetsbare mensen, bij wie de wens om niet verder te leven leeft, te beschermen tegen zelfdodingsmiddelen en het zelfdodingspoeder middel X in het bijzonder? Hoe geeft u daarin rekenschap van het gegeven dat bij psychiatrische ziektes, die te behandelen zijn, juist gedachten aan de dood en gevoelens van hopeloosheid en uitzichtloosheid de ernstigste symptomen van de ziekte kunnen zijn?
Het is de taak van de overheid om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen. Het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is een zeer effectieve manier om impulsieve, eenzame en radeloze zelfdodingen te voorkomen. Via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» zorgt de overheid er daarom voor dat de toegang tot zelfdodingspoeders voor particulieren wordt tegen gegaan. In deze code hebben partijen afspraken gemaakt om geen stoffen aan particulieren te leveren die gebruikt kunnen worden voor suïcide. Deelnemers aan de code informeren elkaar ook als er een toename van de vraag door particulieren naar dergelijke stoffen wordt gesignaleerd. De praktijk laat zien dat de afspraken in de code voorkomen dat dergelijke stoffen worden geleverd aan particulieren. Middel X kan echter niet alleen verkregen worden via de reguliere kanalen die zich gecommitteerd hebben aan de code. Daarnaast was Middel X al in omloop voor inwerkingtreding van de code. Het middel lijkt ook te worden verhandeld tussen particulieren onderling.
Op www.rijksoverheid.nl staat feitelijke en neutrale informatie over Middel X, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand Middel X in huis heeft.3
De uitkomst van het onderzoek dat ruim 70% van de mensen die zijn overleden door gebruik van Middel X een psychiatrische voorgeschiedenis heeft baart mij zorgen. Zoals gezegd heeft de overheid de taak om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen, waar nodig ook tegen zichzelf. Juist voor deze doelgroep is het daarom belangrijk om de toegang tot dodelijke middelen zoveel mogelijk te beperken.
Hoe is in dit licht het niet verbieden van het middel X te rijmen met de ambitie van het kabinet om suïcides te voorkomen?
Om het aantal suïcides in Nederland te verminderen, wordt ingezet op een breed pallet van acties en maatregelen die aansluiten bij de complexiteit van suïcidaliteit. Denk aan bewustwording, vroeg signalering en het bieden van handelingsperspectief. Maar ook het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is hier één van. Het gaat dan onder andere over het opwerpen van drempels om Middel X te gebruiken bij suïcidepogingen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zet de overheid via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» voor het beperken van de toegang van particulieren tot zelfdodingpoeders. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van Middel X verder te beperken (waaronder een verbod) zijn echter ingewikkeld en beperkt effectief. Zo zou nieuwe wetgeving contraproductief kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides, aangezien juridische maatregelen bekendheid geven aan stoffen. Verder is het niet mogelijk een uitputtende lijst te maken van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide.
Neemt het bedrijfsleven dat middel X verkoopt nog extra maatregelen naar aanleiding van deze informatie?
Dit is vooralsnog niet nodig. De aan de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» deelnemende bedrijven hebben sinds de ondertekening van de code geen Middel X aan particulieren geleverd. Dit onderzoek onderstreept dat men alert moet blijven om de reguliere maatregelen zorgvuldig na te leven.
Wat zijn de bevindingen uit de evaluatie van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» en heeft dit geleid tot een aanpassing van de code? Bent u bereid bij de volgende samenkomst van de deelnemers van de code de bevindingen van het onderzoek te bespreken?
De code is niet geëvalueerd op effectiviteit omdat er te weinig gevallen zijn geweest waarbij consumenten probeerden Middel X te verkrijgen via de aan de code deelnemende partijen. Wel zijn eind 2021 het doel en de werkwijze van de code geëvalueerd. Hieruit bleek dat de deelnemers de code als nuttig ervaren.
Welk onderzoek is gebruikelijk na een suïcide? En na een andere vorm van een niet-natuurlijke dood? Ziet u reden om forensisch onderzoek en psychosociale autopsie na een suïcide als standaard te hanteren, om zo meer inzicht te krijgen in redenen en oorzaken en zo uiteindelijk beter in staat te zijn suïcides te voorkomen?
Een suïcide is een niet-natuurlijk overlijden en dient in Nederland altijd geschouwd te worden door een forensisch arts. Bij het vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden onderzoekt de forensisch arts, vaak samen met de forensische recherche en de tactische recherche, het lichaam en de directe omgeving. Bij een niet-natuurlijk overlijden dient de forensisch arts de officier van justitie te informeren. Deze beslist over mogelijke vervolgstappen, zoals een gerechtelijke sectie of nader politieonderzoek. Bij (een vermoeden van) suïcide wordt gezocht naar aanwijzingen daarvoor. De forensisch arts probeert gegevens van de medische en psychiatrische voorgeschiedenis van de overledene te verkrijgen via de huisarts of andere behandelaars. Bevindingen worden vastgelegd in een lijkschouwverslag.
Momenteel wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Wlb), waarbij de forensisch arts meer bevoegdheden krijgt om nader onderzoek te doen als hij er niet van overtuigd is dat er sprake is van een natuurlijk overlijden. Hij kan dan toxicologisch en/of radiologisch onderzoek (laten) verrichten om de aard van het overlijden en de doodsoorzaak te achterhalen. Dit aanvullende onderzoek is nu slechts mogelijk in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Als de forensisch arts deze aanvullende bevoegdheden krijgt, zal meer zicht kunnen worden verkregen op het gebruik van zelfdodingspoeders.
De inzet van psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) door 113 Zelfmoordpreventie, waarbij op basis van informatie van nabestaanden een reconstructie gemaakt wordt van de laatste periode voor het overlijden, kan ook meer inzicht bieden in redenen en oorzaken van de suïcide. Momenteel wordt de gestandaardiseerde psychosociale autopsie binnen de Derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie uitgevoerd middels een landelijke aanpak.
Op welke manier zou de registratie door forensisch artsen verbeterd kunnen worden zodat bevindingen over een zelfdodingsmiddel altijd geregistreerd worden?
De aanvullende bevoegdheden voor de forensisch arts om nader (toxicologisch) onderzoek te doen (zie mijn antwoord op vraag4 gaan meer mogelijkheden bieden om zicht te krijgen op het gebruik van zelfdodingspoeders voor suïcide. De desbetreffende wijziging van de Wlb gaat binnenkort in consultatie en ik zal de consultatieperiode benutten om in gesprek gaan met de beroepsvereniging van forensisch artsen over de praktische uitwerking van deze nieuwe bevoegdheden en wat er eventueel gedaan kan worden om de registratie van het gebruik van zelfdodingspoeders te verbeteren.
Krijgt het onderzoek een vervolg, verdiepend of in de tijd? Wordt er dan ook met nabestaanden gesproken?
113 Zelfmoordpreventie heeft aangegeven grote meerwaarde te zien in vervolgonderzoek met betrekking tot het gebruik van Middel X. Een mogelijkheid zou zijn om via verdiepend onderzoek meer zicht te verkrijgen op de aanloop naar het innemen van Middel X en de factoren die daarin een rol speelden. Hierbij kan psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) worden ingezet (zie ook het antwoord op vraag5. Daarnaast is het ook een optie om het aantal suïcides met zelfdodingspoeders blijvend te monitoren. Monitoring maakt het bovendien mogelijk om de eventuele effecten van berichtgeving over Middel X, dan wel van preventieve maatregelen, te onderzoeken. Het is aan 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam om een besluit te nemen over vervolgonderzoek.
Het bericht ‘Nieuw beeld van daders seksuele uitbuiting: bijna 90 procent heeft migratieachtergrond en ze vallen na straf terug in oud gedrag’ |
|
Judith Tielen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuw beeld van daders seksuele uitbuiting: bijna 90 procent heeft migratieachtergrond en ze vallen na straf terug in oud gedrag»?1
Ja.2
Bent u bekend met het rapport «Weet jij wie ik ben?» waar het bericht over gaat? Zo ja, wat is uw eerste reactie op het beeld dat wordt geschetst in het rapport?2
Ja.4 Het beeld dat blijkt uit het rapport toont aan dat we blijvend moeten inzetten op de aanpak van mensenhandel. Deze inspanning is nodig om slachtoffers te beschermen tegen seksuele uitbuiting.
Bent u het met de onderzoekers eens dat er meer aandacht moet zijn voor daders met een licht verstandelijke beperking? Deelt u het vermoeden dat deze problematiek een niet te verwaarlozen factor is bij deze vorm van criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat in de strafrechtketen aandacht is voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB). Om die reden is er een werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof». Het doel van deze werkagenda is de recidive en het slachtofferschap bij mensen met een LVB te verminderen en de instroom van deze mensen binnen de (jeugd)strafrechtketen te voorkomen. De werkagenda richt zich op alle daders en is dus breder dan seksuele uitbuiting. De agenda beschrijft vijf doelen waarmee de omgang met LVB-problematiek in de (jeugd)strafrechtketen kan worden verbeterd: het op peil brengen van de kennis over LVB bij professionals, een betere samenwerking met het zorg en sociaal domein, een betere signalering van een LVB en dit vaker met andere ketenpartners delen, het aanpassen van de communicatie op de doelgroep en een passend handelingsperspectief voor professionals. De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer op 4 maart 2024 over de voortgang van deze werkagenda geïnformeerd.5
Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek mensen met een Licht Verstandelijke Beperking? En wat zijn daarvan de effecten gebleken?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek is uitgevoerd in 2019 en geeft inzicht in de wijze waarop het systeem van ondersteuning dat de overheid heeft ingericht, werkt voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Het richt zich op diverse beleidsterreinen, waaronder justitie, maatschappelijke ondersteuning, langdurige zorg en jeugdhulp. Dit is essentieel omdat de (potentiële) behoefte aan ondersteuning vaak meerdere leefdomeinen betreft. De aanbevelingen van het onderzoek zijn gericht op passende communicatie, preventie, integrale ondersteuning, betere toerusting van professionals en publieksvoorzieningen, en zowel kennisverspreiding als kennisontwikkeling. Ten aanzien van deze aanbevelingen is onder andere ingezet op toegankelijke overheidscommunicatie, het programma Tel mee met Taal, de Toekomstagenda Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking en de Werkagenda Strafrechtketen LVB-proof.
In de kabinetsreactie op het IBO «Mensen met een lichtverstandelijke beperking» zijn, op het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid, eerder enkele acties met uw Kamer gedeeld.6 Sindsdien hebben strafrechtketenpartners verder gewerkt aan het LVB-proof maken van de strafrechtketen, zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre zijn de in het onderzoek «weet jij wie ik ben» benoemde aspecten, zoals onvoldoende herkenning en verkeerde inschatting door professionals, ook van toepassing op professionals in de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg?
De jeugdzorgprofessional moet de context en achtergrond van jeugdigen goed in kaart brengen zodat passende hulp kan worden geboden. Er bestaan verschillende werkwijzen die hieraan bij dragen. De richtlijn «Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp», waarbij jeugdzorgprofessionals zo goed mogelijk de context waarin de jongere zich bevindt in kaart dienen te brengen en vervolgens samen met de jongere en of het gezin de meest passende hulp inzetten. De jeugdzorgprofessional heeft de taak om alle factoren die spelen goed af te wegen, een samenwerkingsrelatie op te bouwen en in gesprek te gaan met de jongere. Dit doen zij door middel van vraagverheldering en een probleem- en krachtenanalyse.
Herinnert u zich dat u de motie-Tielen over gehechtheid als onderwerp van de ontwikkelingsfactoren, heeft ontraden, omdat u aangaf dat dit «in principe al onderdeel is van het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg en daarom een overbodige motie zou zijn»? Hoe verhoudt dit zich tot wat in het rapport staat, namelijk dat onveilige hechting een van de meest voorkomende psychologische kenmerken is van daders van seksuele uitbuiting? En is bekend in hoeverre dit ook geldt voor slachtoffers?3
Ja, ik herinner me de motie en sta achter de gegeven appreciatie. De JGZ-richtlijn Ouder-kindrelatie geeft handvatten over hoe JGZ-professionals hechting kunnen adresseren en hoe verstoring van dit proces vroeg kan worden gesignaleerd. Binnen het basistakenpakket JGZ gaat het om lichte ondersteuning, bijvoorbeeld 1–3 keer een extra gesprek. Ouders of jeugdigen die tot een specifieke doelgroep behoren kunnen een interventie vanuit de gemeente aangeboden krijgen zoals Stevig Ouderschap, Triple P of Voorzorg. Gemeenten kopen deze interventies in bij hun JGZ-uitvoerder. Bij aanhoudende, ernstige problematiek kan verwezen worden naar meer intensieve hulp buiten de JGZ. Daarnaast biedt de JGZ-richtlijn Kindermishandeling handvatten voor factoren die kindermishandeling voorkomen en voor hoe JGZ-professionals signalen, risico- en beschermende factoren actief moeten onderzoeken en uitvragen. De meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling is hierbij belangrijk. Deze meldcode geldt voor alle zorgverleners. De JGZ-professional ondersteunt waar het kan, overlegt met andere professionals en verwijst waar nodig door naar intensieve hulp buiten de JGZ. De toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg en ondersteuning na signalering, lichte hulp en eventuele doorverwijzing van de JGZ, bepalen mede het succes van de eerdere inzet die de JGZ-professional in het kader van het basistakenpakket JGZ heeft geleverd. Net als in de JGZ is aandacht voor het bevorderen van gezonde hechting een van de basiselementen van het werk van de jeugdzorgprofessional en is dit onder andere onderdeel van de opleiding. In vraag 7 ga ik hier nader op in.
Uit onderzoek blijkt dat professionals vaak aangeven dat (signalen van) hechtingsproblematiek een regelmatig voorkomende onderliggende kwestie is bij jongeren die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting. De Nationaal Rapporteur heeft casuïstiekonderzoek uitgevoerd naar seksueel geweld tegen jonge vrouwen in Amsterdam. Hieruit blijkt dat meiden die slachtoffer zijn van seksueel geweld vaak een lange hulpgeschiedenis hebben met gebrek aan fundamentele veiligheid in de jeugd. Hechtingsproblematiek is vaak niet goed aangepakt.8 Ook ander onderzoek wijst uit dat hechtingsproblematiek kan leiden tot een hoger risico op het meemaken van seksueel geweld. Door zowel angst en drang naar acceptatie zijn deze jongeren minder in staat seksuele grenzen aan te geven.9
Bent u bereid alsnog met zowel de jeugdgezondheidszorg als de jeugdzorg in gesprek te gaan om dit onderwerp steviger te verankeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier voor het zomerreces over informeren?
Het is uiteraard belangrijk dat er voldoende aandacht is voor een gezonde hechting en dat het signaleren van eventuele problematische gehechtheid verankerd is in de werkwijze van professionals in de jeugdhulp en de jeugdgezondheidszorg. Dit is op verschillende manieren geborgd. Zo is voor de jeugdgezondheidszorg in de Wet Publieke gezondheid beschreven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de jeugdgezondheidzorg. Vanuit het basistakenpakket JGZ heeft de JGZ-professional een rol om gezonde hechting te stimuleren en (dreigende) verstoorde hechting en kindermishandeling vroegtijdig te signaleren. In professionele richtlijnen zoals de richtlijn Ouder-kind relatie worden de taken en werkwijze verder uitgewerkt.
Voor de jeugdzorgsector is dit thema onderdeel van de opleidingen. Het NJI heeft ter ondersteuning van onder andere professionals en ouders een kennisdossier op dit thema. Ook is het opgenomen in diverse kwaliteitskaders en richtlijnen voor professionals waarvan er een specifiek ingaat op problematische gehechtheid.10
We zien dat de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen nog aandacht behoeft, hiervoor is in de Hervormingsagenda afgesproken dat er een duurzame structuur wordt ingericht voor Kwaliteit en Blijvend Leren waarin betrokken partijen (cliënten, professionals, aanbieders en gemeenten) vertegenwoordigd zijn. Deze is operationeel sinds januari jl. Zij zijn aan de slag met het opstellen van een onderzoeks- en implementatieagenda, het ontwikkelen van gedragen kwaliteitskaders voor (het merendeel van) de jeugdhulp en ervoor zorgen dat blijvend leren geborgd wordt en ondersteuning beschikbaar is voor de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen. Gezien bovenstaande zie ik op dit moment geen aanleiding om specifiek over dit thema nader in gesprek te gaan met de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de invloed van kenmerken die kunnen leiden tot potentieel daderschap van seksuele uitbuiting, zoals in het rapport wordt aanbevolen? En bent u bereid daarin ook onderzoek mee te nemen naar kenmerken die leiden tot potentieel slachtofferschap?
Uw Kamer is per brief van 23 april jl. geïnformeerd over onder meer het recentelijk onderzoek van de Nationaal Rapporteur recentelijk «Brede blik op daderschap»11. Dit onderzoek brengt verschillende soorten pleeggedrag van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting in kaart en neemt hierin hun achtergronden en persoonlijke situaties mee. Binnenkort ontvangt uw Kamer een beleidsreactie.
Voor toelichting op nader onderzoek naar daders van seksuele uitbuiting verwijs ik u naar vraag 9.
Inzake (potentiële) slachtoffers van seksuele uitbuiting is in het actieplan Samen tegen mensenhandel actielijn 3 opgenomen. Deze actielijn investeert in en werkt aan betere vaststelling van slachtofferschap. Onderdeel hiervan is het kijken naar kenmerken van (potentiële) slachtoffers. Voor de zomer ontvangt uw Kamer het versterkte Actieplan Samen tegen mensenhandel. Hierin zal ook aandacht zijn voor het versterken van de positie van minderjarige slachtoffers.
Ten slotte wordt door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen jaarlijks onderzoek uitgevoerd naar (de kenmerken van) daders en slachtoffers van seksuele uitbuiting.
Op welke termijn kan de Kamer een voorstel verwachten met effectieve maatregelen die seksuele uitbuiting verminderen en kunnen voorkomen?
Uw Kamer is per brief van 23 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel (hierna: het Actieplan). In deze brief heeft de Staatssecretaris Asiel en Migratie toegelicht hoe het Actieplan wordt versterkt op basis van de wensen van de Tweede Kamer naar aanleiding van de moties Bikker c.s, Krul & Bikker en Veltman c.s.
Vanuit het Actieplan wordt breed ingezet op de aanpak van mensenhandel.12 Om onder andere seksuele uitbuiting te verminderen en voorkomen wordt beoogd om vanuit het Actieplan in te zetten op: het beschermen van (potentiële) slachtoffers, een betere daderaanpak, het aanpakken van klanten, verbeteren van de positie van minderjarige slachtoffers en het tegengaan van recidive. Ook zal worden ingezet op brede bewustwording van het fenomeen mensenhandel. Meer mensen moeten bewust worden gemaakt van wat mensenhandel is, zodat mensenhandel eerder wordt gesignaleerd en kan worden voorkomen.
De voorstellen zijn vertaald naar een nieuw versterkt Actieplan en worden binnenkort naar uw Kamer gestuurd, zodat er voor de zomer kan worden gestart met de uitvoering van het Actieplan.
Het falend arrestantenvervoer in de Achterhoek. |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Omroep Gelderland «Politie zegt «sorry» voor falend arrestantenvervoer in Achterhoek»?1
Ja.
Bent u bekend met de sluiting van het cellencomplex in Doetinchem in 2020 en de oprichting van een vervoersdienst voor arrestanten naar Arnhem en Borne, ondanks protesten van lokale burgemeesters, met als doel te voorkomen dat politiemedewerkers veel tijd kwijt zouden zijn aan het vervoeren van verdachten?
Ja. Ik heb de Kamer hierover eerder geïnformeerd. Zo zijn onder andere de uitkomsten van de analyse van onderzoeksbureau AEF op uw verzoek ter vertrouwelijke inzage ter informatie gedeeld met uw Kamer2 (d.d. 11 december 2020, kenmerk 313241) evenals de wijze waarop de afstemming hierover met het bestuurscollege heeft plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van de recente evaluatie waaruit blijkt dat de vervoersdienst voor arrestanten in de Achterhoek niet naar behoren functioneert en dat dit niet heeft geleid tot een significante afname van de werkbelasting voor de lokale politie? Zo ja, wat is uw reactie hier op?
Ja, ik heb me hierover laten informeren. Ik heb van de politie vernomen dat uw vraag doelt op de tweede evaluatie naar de nieuwe werkprocessen naar aanleiding van de sluiting van de cellencomplexen in 2020. De politie heeft deze evaluatie met het lokale gezag besproken.
Uit de evaluatie blijkt dat de vervoersdienst in de huidige vorm van beperkte toegevoegde waarde is. De belangrijkste reden hiervoor is de grootte van de politie-eenheid, waardoor het niet mogelijk is gebleken om de gehele eenheid te ondersteunen in het vervoer en het aantal basisteams nog steeds zelf de arrestanten moet vervoeren. Het lokale gezag heeft op voorstel van de politie daarop besloten om de vervoersdienst voor arrestanten op te heffen en de formatie die daarmee vrijkomt als gebiedsgebonden politie-formatie toe te voegen aan de basisteams die een reistijd naar een cellencomplex hebben van meer dan 60 minuten (heen en terug). Met de extra formatie gaan deze teams weer zelf arrestanten vervoeren en op momenten dat er geen arrestanten zijn, kan deze formatie worden ingezet voor het lokale politiewerk.
Kunt u aangeven waarom de implementatie van deze vervoersdienst niet heeft geresulteerd in de beoogde vermindering van de belasting van politiemedewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de politie Oost-Nederland, ondanks dat het de grootste politieregio van Nederland is, minder capaciteit lijkt te hebben vergeleken met andere regio's, wat volgens burgemeester Boumans van Doetinchem heeft geleid tot een aanzienlijke daling van 45 procent in het aantal insluitingen, een ontwikkeling die hij als pijnlijk en onwenselijk beschouwt?
De druk op de capaciteit is niet alleen in de Achterhoek en in de eenheid Oost-Nederland voelbaar, maar overal in Nederland binnen de hele politieorganisatie. De politie zet alles op alles om nieuwe medewerkers te werven en op te leiden. Tegelijkertijd is de verwachting dat de druk op de politiecapaciteit zal aanhouden. Hierom zijn er scherpe keuzes nodig waar wij de politie voor inzetten.
De sterkte van de eenheid Oost-Nederland, en die van alle andere eenheden, is gebaseerd op de huidige sterkteverdeelsystematiek. In overleg met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is de ontwikkeling van een nieuwe sterkteverdeelsystematiek aanbesteed en op dit moment in uitvoering. De resultaten daarvan worden eind dit jaar verwacht. De nieuwe systematiek wordt in afstemming met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie ontwikkeld en is bedoeld voor de verdeling van nieuwe politiesterkte.
Voor het vervoer van arrestanten wordt binnen de eenheid Oost-Nederland nu voorzien in een compensatie voor de Achterhoek van 2,6 fte. De burgemeester van Doetinchem geeft aan dat een goede bijdrage te vinden die niet wegneemt dat de politiecapaciteit schaars is. De meldkamer heeft bijvoorbeeld de taak ervoor te zorgen dat er een juiste verdeling is van voertuigen (auto’s met politiemedewerkers) binnen een bepaald werkgebied, ook in de nacht wanneer politiemedewerkers bezig zijn met arrestantenvervoer. Dat kan bijvoorbeeld ook betekenen dat de route van auto’s van nabijgelegen basisteams wordt verlegd.
Hoe beoordeelt u de effecten van de genoemde capaciteitsproblemen op de veiligheid in de Achterhoek, vooral gegeven het feit dat soms maar twee agenten beschikbaar zijn voor de halve regio tijdens nachtelijke uren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheid om boa's in te zetten voor het arrestantenvervoer om zo de druk op de politiecapaciteit te verlichten? Zo ja, welke stappen overweegt u te nemen?
Het vervoeren van arrestanten is onderdeel van de wettelijke politietaak die volgt uit de Politiewet 2012. Sinds 2019 zet politie ATH-politiemedewerkers met een boa aanwijzing in op arrestantentaken. Hieronder vallen zowel arrestantenvervoer als arrestantenverzorging. Een overheveling van deze taak naar een andere organisatie die boa’s in dienst heeft, is op dit moment niet aan de orde.
Bent u het ermee eens dat de situatie in de Achterhoek opnieuw de dringende noodzaak benadrukt voor een snelle en rechtvaardige herverdeling van politiecapaciteit over het land? Zo ja, kunt u toelichten waarom er tot op heden onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het implementeren van een evenwichtige verdeelsleutel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten welke stappen wel zijn gezet in de ontwikkeling van een nieuwe politieverdeelsleutel, en hoe deze is gebaseerd op objectieve criteria, inclusief een sterkte-zwakteanalyse van de huidige agentendistributie en het adresseren van specifieke regionale uitdagingen, zoals aanrijtijden en grensoverschrijdende problematiek, conform de unaniem gesteunde motie van de leden Van der Werf en Kuik uit juli 2023?2, 3
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u nog meer te nemen om te zorgen dat de politiecapaciteit in Oost-Nederland, de grootste politieregio van Nederland, op een adequate manier wordt versterkt?
De kabinetten Rutte III en IV hebben de formatie van de politie met circa 4.000 fte uitbreid, waaronder de 700 fte agenten voor basisteams uit de motie Hermans. Voor de eenheid Oost-Nederland gaat het om 110 extra fte. Deze uitbreiding vindt plaats in een periode van grote uitstroom door de pensioengolf en aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt. Het kost tijd om deze uitbreidingen van de politiecapaciteit volledig te realiseren.
Het bericht ‘Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X’ |
|
Sophie Hermans (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel en onderliggend onderzoek «Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X?»1
Ja, ik ben bekend met het artikel en het onderliggende onderzoek.
Wat is uw eerste reactie op de uitkomsten van het onderzoek? Ziet u, net als 113, deze onderzoeksresultaten als het begin van uitvoeriger onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat er nu inzicht is in het aantal mensen dat in Nederland is overleden ten gevolge van het gebruik van zelfdodingspoeders (Middel X) en de demografische en klinische kenmerken van deze mensen. Het onderzoek – dat zich uitstrekt over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2022 – laat zien dat het gebruik van Middel X vooral sinds 2019 flink is toegenomen. Daarnaast blijkt de groep mensen die overlijdt na inname van Middel X heel divers te zijn en te bestaan uit mensen van alle leeftijden. Zo vonden in de leeftijdsgroep van 70-plussers weliswaar de meeste suïcides met Middel X plaats, een kwart van de overledenen was echter jonger dan 50 jaar. Ook is opvallend dat in 70% van de suïcides met Middel X sprake was van mensen met een psychiatrische voorgeschiedenis. Verder was in 19% van de gevallen sprake van een euthanasieaanvraag, waarvan meer dan de helft was afgewezen. Eén en ander wijst erop dat niet alle mensen die Middel X innemen mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen, zonder dat daar een medische reden aan ten grondslag ligt.
Omdat de onderzoeksresultaten nieuwe vragen oproepen, vind ik het goed dat 113 Zelfmoordpreventie overweegt om vervolgonderzoek te doen om beter zicht te krijgen op het gebruik van Middel X en op de achtergronden van mensen die zijn overleden na het gebruik van Middel X. De inzet van psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek), waarbij op basis van informatie van nabestaanden een reconstructie gemaakt wordt van de laatste periode voor het overlijden, kan hieraan bijdragen. Momenteel wordt de gestandaardiseerde psychosociale autopsie binnen de Derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie uitgevoerd middels een landelijke aanpak.
Hoe verhoudt de diversiteit van de mensen zich tot het door Coöperatie Laatste Wil in de media geclaimde mantra dat middel X voor «oude mensen met een voltooid leven» beschikbaar moet kunnen zijn? Deelt u de mening dat middel X voor niemand beschikbaar en toegankelijk zou moeten zijn? Zo ja, bent u voornemens het drempelverhogend beleid dat op dit moment gevoerd wordt aan te scherpen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 blijkt uit het onderzoek dat niet alleen mensen die hun leven als «voltooid» beschouwen Middel X gebruiken.
Het is de taak van de overheid om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen. Het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is een zeer effectieve manier om impulsieve, eenzame en radeloze zelfdodingen te voorkomen. Via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» zorgt de overheid daarom dat de toegang tot zelfdodingspoeders voor particulieren wordt tegen gegaan. In deze code hebben partijen afspraken gemaakt om geen stoffen aan particulieren te leveren die gebruikt kunnen worden voor suïcide. Deelnemers aan de code informeren elkaar ook als een toename van de vraag naar dergelijke stoffen door particulieren wordt gesignaleerd. De praktijk laat zien dat de afspraken in de code voorkomen dat dergelijke stoffen worden geleverd aan particulieren. Middel X kan echter niet alleen verkregen worden via de reguliere kanalen die zich gecommitteerd hebben aan de code. Daarnaast was Middel X al in omloop voor inwerkingtreding van de code. Het middel lijkt ook te worden verhandeld tussen particulieren onderling.
Er is eerder wel gekeken naar aanvullende maatregelen om het drempelverhogend beleid aan te scherpen. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van Middel X verder te beperken zijn echter ingewikkeld en beperkt effectief. Zo zou nieuwe wetgeving contraproductief kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides, aangezien juridische maatregelen bekendheid geven aan stoffen. Verder is het niet mogelijk een uitputtende lijst te maken van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide. Gelet hierop ben ik niet voornemens om het drempelverhogend beleid verder aan te scherpen.
Op www.rijksoverheid.nl staat feitelijke en neutrale informatie over Middel X, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand Middel X in huis heeft.2
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging (Wtl) en de evaluatie van de in 2019 opgestelde code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen», tegemoet zien? Wat is er uit de evaluatie van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» gekomen?
Het is mijn streven om de kabinetsreactie op de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) in juni 2024 naar de Kamer te sturen.
De Code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» is niet geëvalueerd op effectiviteit, onder meer omdat er te weinig gevallen waren waarbij consumenten Middel X probeerden te verkrijgen via de handel in chemische stoffen. Eind 2021 is wel een evaluatie geweest van het doel en de werkwijze van de code. Deze evaluatie liet zien dat de partners de code als zeer nuttig ervaren voor onder andere bewustwording, informatie-uitwisseling en het bespreken van praktijksituaties. Ook werd aangegeven dat moeilijk meetbaar is of concrete resultaten geboekt zijn en blijft een behoefte aan meer data over incidenten. Begin 2024 is door een aantal particulieren geprobeerd Middel X te verkrijgen via de aangesloten leveranciers, maar toen is het middel niet geleverd.
Kunt u toezeggen dat ook psychiaters mee worden genomen in de volgende wetsevaluatie?
Ja, zoals ik heb aangegeven in het verslag van het schriftelijk overleg over de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, is het de bedoeling om psychiaters mee te nemen in de volgende wetsevaluatie.3
Wat is de reden dat twee GGD-regio’s geen gegevens hebben aangeleverd? Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij een volgend onderzoek deze gegevens wel kunnen worden meegenomen voor een compleet beeld?
Ik heb hier navraag naar gedaan. Iedere GGD-regio is eigenaar van haar eigen data, en beslist zelf voor welke onderzoeken zij data beschikbaar stelt. De GGD-regio’s Gelderland-Midden en Gelderland-Zuid hebben in dit geval voor gekozen hun data niet te delen. De reden hiervoor is onbekend. Een mogelijke reden is de toegenomen druk op forensisch artsen, waardoor primaire processen worden geprioriteerd en wetenschappelijk onderzoek minder haalbaar is. Op dit moment wordt met subsidie van ZonMw onderzocht hoe middels een centraal georganiseerde onderzoeksdata-infrastructuur processen kunnen worden versneld en individuele GGD-en kunnen worden ontlast. De resultaten hiervan worden in 2024 verwacht.
Hoe kijkt u naar het opnemen van een verplicht veld voor registratie van aanwijzingen voor het gebruik van zelfdodingspoeders, psychiatrische voorgeschiedenis en euthanasieaanvraag in het standaard lijkschouwverslag? Welke gevolgen zou dit hebben voor de administratieve lasten en hoe verhoudt dit zich tot het medisch beroepsgeheim en omgang met medische gegevens?
Een suïcide is een niet-natuurlijk overlijden en dient in Nederland altijd geschouwd te worden door een forensisch arts. Bij het vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden onderzoekt de forensisch arts, vaak samen met de forensische recherche en de tactische recherche, het lichaam en de directe omgeving. Bij een niet-natuurlijk overlijden dient de forensisch arts de officier van justitie te informeren. Deze beslist over mogelijke vervolgstappen, zoals een gerechtelijke sectie of nader politieonderzoek. Bij (een vermoeden van) suïcide wordt gezocht naar aanwijzingen daarvoor. De forensisch arts probeert gegevens van de medische en psychiatrische voorgeschiedenis van de overledene te verkrijgen via de huisarts of andere behandelaars. Bevindingen worden vastgelegd in een lijkschouwverslag.
In een vrij tekstveld van het lijkschouwverslag kan informatie worden vermeld over bijvoorbeeld het ingenomen middel, de psychiatrische voorgeschiedenis, eerdere suïcidepoging(en), aanwezigen bij het overlijden, en of sprake is (geweest) van een (afgewezen) euthanasieverzoek.
Het is aan de beroepsvereniging van forensisch artsen om in haar eigen richtlijnen invulling te geven aan wat in het standaard lijkschouwverslag moet staan, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met administratieve lasten. Hoe het vermelden van extra informatie zich verhoudt tot het medisch beroepsgeheim en de omgang met medische gegevens is afhankelijk van de vraag met wie de gegevens worden gedeeld. Een forensisch arts heeft een beperkt beroepsgeheim waar het zijn rol als gemeentelijk lijkschouwer betreft en hij informatie deelt met de officier van justitie.
Met betrekking tot het vermelden van informatie over het gebruik van zelfdodingspoeders is het relevant om te benoemen dat momenteel wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Wlb), waarbij de forensisch arts meer bevoegdheden krijgt om nader onderzoek te doen als hij niet van overtuigd is dat sprake is van een natuurlijk overlijden. Hij kan dan toxicologisch en/of radiologisch onderzoek (laten) verrichten om de aard van het overlijden en de doodsoorzaak te achterhalen. Dit aanvullende onderzoek is nu slechts mogelijk in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Als de forensisch arts deze aanvullende bevoegdheden krijgt, zal meer zicht kunnen worden verkregen op het gebruik van zelfdodingspoeders.
Deelt u de opvatting dat onderregistratie ook kan ontstaan door onbekendheid van forensisch artsen met zelfdodingspoeders? Welke stappen worden gezet om de bekendheid bij forensisch artsen te vergroten?
Ik kan niet beoordelen of onbekendheid bij forensisch artsen met zelfdodingspoeders een reden is voor onderregistratie. Wel ben ik van mening dat de aanvullende bevoegdheden voor de forensisch arts om nader (toxicologisch) onderzoek te doen (zie mijn antwoord op vraag4 meer mogelijkheden gaan bieden om zicht te krijgen op het gebruik van zelfdodingspoeders voor suïcide. De desbetreffende wijziging van de Wlb gaat binnenkort in consultatie en ik zal de consultatieperiode benutten om in gesprek gaan met de beroepsvereniging van forensisch artsen over de praktische uitwerking van deze nieuwe bevoegdheden en wat eventueel gedaan kan worden om de bekendheid met zelfdodingspoeders bij forensisch artsen te vergroten.
Zijn er uit de gesprekken met veldpartijen, naast informatie op www.rijksoverheid.nl, nog andere aanvullende mogelijkheden om het gebruik van stoffen voor suïcide te voorkomen naar voren gekomen? Zo ja, welke? Welke mogelijkheden overweegt u om dergelijke stoffen te verbieden?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, is eerder al wel gekeken naar aanvullende maatregelen om het drempelverhogend beleid aan te scherpen, maar zijn eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van Middel X verder te beperken ingewikkeld en beperkt effectief.
De aanpak van zorgfraude in Tilburg |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van Follow the Money over de aanpak van zorgfraude door de gemeente Tilburg?1
Het in het artikel geschetste beeld onderstreept in algemene zin het belang van onder andere de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen beginselen van behoorlijk bestuur en van een goede invulling van de randvoorwaarden door gemeenten, zoals de inrichting van de organisatie en uitwerking van regelgeving in verordeningen.
Bent u het ermee eens dat zorgorganisaties die worden beschuldigd van fraude de mogelijkheid moeten hebben om zich te verweren tegen de aantijgingen?
Ja, de borging van de rechtsbescherming van personen en organisaties binnen en buiten het zorgdomein is belangrijk.
Waar kunnen zorgorganisaties terecht op het moment dat zij menen onrechtmatig te zijn behandeld bij de fraudebestrijdingsaanpak van een gemeente?
Indien sprake is van een besluit als bedoeld in de Awb, dan staan er binnen de bestuursrechtelijke kaders rechtsmiddelen open zoals bezwaar en (hoger) beroep. Op grond van de Awb heeft een ieder ook het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan of de ombudsman schriftelijk te verzoeken daar een onderzoek naar in te stellen. Ook het civielrecht biedt mogelijkheden. Te denken valt aan een vordering op grond van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Afhankelijk van het rechtsmiddel en de fase waarin een procedure zich bevindt, kan men zich tot de betreffende gemeente of de daartoe bevoegde rechter wenden.
Erkent u dat zorgfraude ernstig is, omdat dit de zorg voor kwetsbare mensen raakt? Hoe borgt u dat zorgfraude wél op een goede en zorgvuldige manier wordt aangepakt?
Zorgfraude is ernstig, mede omdat zorgbehoevenden mogelijk niet de zorg krijgen die nodig is en zij daarbij in hun vertrouwen worden geschaad. De Minister van VWS werkt samen met het veld aan diverse maatregelen om de instanties in het zorgdomein beter in staat te stellen zorgfraude aan te pakken. Het gaat bijvoorbeeld om de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg, die de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling verbetert, en de uitbreiding van de vergunningplicht als bedoeld in de Wet toetreding zorgaanbieders. Ook wordt gewerkt aan de verbetering van de mogelijkheden tot het screenen en weren van (nieuwe) zorgaanbieders. Er worden in samenwerking met onder andere de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ) mogelijke interventies uitgewerkt. In het gemeentelijke domein vinden, ondersteund door het Ministerie van VWS, de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» plaats. De opgedane kennis en informatie uit de proeftuinen wordt via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met alle gemeenten gedeeld.
Tot slot zijn samen met gemeenten en zorgaanbieders landelijke contractstandaarden ontwikkeld voor jeugdzorg. Voor maatschappelijke ondersteuning worden deze contractstandaarden op dit moment ontwikkeld. Daarin worden ook afspraken opgenomen met betrekking tot fraude, integriteit, toezicht en handhaving. In het kader van het verbetertraject kwaliteitstoezicht Wmo 2015 bereidt de Staatssecretaris van VWS momenteel een wetswijziging voor om het toezicht op de kwaliteit van de Wmo 2015 steviger te verankeren. Daarnaast wordt in samenwerking met de VNG en GGD-GHOR gewerkt aan het inrichten van een stimuleringsprogramma om het toezicht op de Wmo 2015 te verstevigen en verder te professionaliseren. In dit traject zal ook oog zijn voor de samenhang met rechtmatigheidstoezicht.
Deelt u de analyse dat dit artikel laat zien dat het voor gemeenten lastig is om effectief, consistent en rechtmatig toezicht te houden op zorgorganisaties?
Wij herkennen dat het voor gemeenten uitdagend kan zijn het toezicht effectief in te richten. Daarom zetten wij met het eerdergenoemde verbetertraject kwaliteitstoezicht Wmo 2015 in op een stevigere verankering van het toezicht op de Wmo 2015, met aandacht voor regionale samenwerking. Het regionaal optrekken en samenwerken, is wat ons betreft onverminderd van toepassing op het toezicht op rechtmatigheid. Daarnaast wordt in de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» ook gewerkt aan handvatten voor de praktijk.
In dit kader willen we verder wijzen op de verantwoordelijkheid die gemeenten nu al hebben voor het toezicht op de naleving van de Wmo 2015. Zij zijn daarbij ook verantwoordelijk voor de inrichting van dat toezicht en de plaats daarvan in de organisatie. Het is belangrijk dat gemeenten investeren in goed toezicht op de Wmo 2015 en daarbij ook regionaal de samenwerking zoeken, zodat het toezicht meer slagkracht krijgt. In gemeentelijke verordeningen kunnen gemeenten kaders stellen en regels opnemen, zoals nadere (kwaliteits)eisen aan (pgb)zorgaanbieders en regels voor het bestrijden van het onterecht ontvangen van een pgb en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015. Gemeenten kunnen deze kaders vervolgens per zorgvorm nader uitwerken in contractuele afspraken met (pgb)zorgaanbieders. Het inrichten van efficiënte monitoring en goed contractmanagement kan de gemeenten ondersteunen bij het uitoefenen van het toezicht. Voor een goede taakuitoefening is het van essentieel belang dat deze randvoorwaarden zijn ingevuld en dat biedt ook een stevigere basis voor eventuele handhaving. Wij zijn ons ervan bewust dat de praktijk soms weerbarstig is, maar er zijn voldoende mogelijkheden voor gemeenten om het toezicht op de Wmo 2015 effectief in te richten.
Als het voor een voorlopergemeente met veel inwoners als Tilburg al zo lastig is om de aanpak van zorgfraude goed vorm te geven, hoe kan dan verwacht worden van gemeenten met een nog kleinere slagkracht om dit dan op een goede manier te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, zijn gemeenten ten aanzien van de Wmo 2015 zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het toezicht en de plaats daarvan in de organisatie. Zij hebben de beleidsruimte dit passend bij hun situatie in te vullen. Zo kunnen zij met andere gemeenten samenwerken bij de (inrichting van de) inkoop van zorg, het toezicht en de aanpak van fraude in de zorg. Uit de rapportage van de IGJ over 2022 blijkt ook dat steeds meer gemeenten de bovengemeentelijke samenwerking opzoeken.2 De proeftuinen «Aanpak zorgfraude» dragen ook bij aan het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden.
Zou het niet logischer zijn om de aanpak van zorgfraude in de Wmo en de Jeugdwet niet neer te leggen bij 342 individuele gemeenten, die allemaal een aparte aanpak en toezichthouders daarvoor moeten regelen, maar om dit te beleggen bij een landelijke organisatie, zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of het Openbaar Ministerie (OM)?
Er zijn verschillende instanties actief in het zorgdomein en betrokken bij de aanpak van fraude in de zorg. Iedere instantie doet dit vanuit een eigen taak, rol en verantwoordelijkheid. Dat wil zeggen bij de inkoop van zorg, het toezicht op zorg en de vervolging van strafbare feiten. Het samenbrengen hiervan draagt niet bij aan meer grip en controle op het zorgdomein. Het zou ook voorbijgaan aan de inrichting van het huidige zorgstelsel. Ten aanzien van gemeenten gaat het dan onder andere om het gedachtegoed van de decentralisatie van taken en bevoegdheden. Bij de totstandkoming van de Wmo 2015 is bijvoorbeeld bewust gekozen voor het decentraliseren van het (kwaliteits)beleid en het toezicht. Dit laat onverlet dat gemeenten kunnen samenwerken bij de (inrichting van de) inkoop van zorg, het toezicht en de aanpak van fraude in de zorg. Uit het rapport van de IGJ over 2022 blijkt ook dat steeds meer gemeenten dit doen.3 Gemeenten kunnen tot slot ook van elkaars ervaringen en opgedane kennis leren. Indien een gemeente vaststelt dat mogelijk sprake is van strafbare feiten, kan zij aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Pas dan komt de mogelijke strafrechtelijke aanpak in beeld.
Erkent u dat zorgfraude is toegenomen door de marktwerking en financiële prikkels, waardoor het mogelijk is om makkelijk geld te verdienen met zorggeld?
Nee, dat verband zien wij niet.
Erkent u dat door marktwerking het aantal zorgaanbieders zo is toegenomen dat het nagenoeg onmogelijk is geworden om te controleren op fraude, laat staan of er goede zorg wordt geleverd? Welke verantwoordelijkheid neemt u hierin?
Nee, deze stelling ondersteunen wij niet. Zoals in het antwoord op vraag 5 is uitgewerkt, nemen wij in samenwerking met het veld diverse maatregelen om de instanties in het zorgdomein beter in staat te stellen hun taken uit te voeren, samen te werken en fraude in de zorg aan te pakken. Daarnaast hebben gemeenten in beginsel altijd de mogelijkheid om het aantal zorgaanbieders via selectieve inkoop te beperken.
Erkent u dat de inzet van malafide uitzendbureaus toeneemt, en fraude met bijvoorbeeld valse diploma's door de complexiteit van «de markt» en het aantal zorgaanbieders makkelijk gepleegd kan worden?
Deze signalen herkennen wij niet. Met de brief van 16 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de verkenning die de Inspectie van het Onderwijs en de IGJ op dit moment uitvoeren naar aanleiding van een brief van anonieme zorgprofessionals aan werkgevers die sprak over verschillende alarmerende misstanden in de zorgsector, waaronder het gebruik van valse diploma’s.4
Bent u het ermee eens dat het bij voorkomen van zorgfraude zou helpen als winstuitkering in de zorg niet meer zou zijn toegestaan, zodat er minder prikkels zouden bestaan om onrechtmatig zorg te declareren?
Wij willen excessieve winstuitkeringen in de zorg en jeugdhulp aanpakken. Het wetsvoorstel voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders bevat hiertoe maatregelen.
Zorgbedrijven in Tilburg hekelen fraudetoezicht door «vooringenomen ambtenaren met een grote bewijsdrang» – Follow the Money – Platform voor onderzoeksjournalistiek (ftm.nl)
Bent u bekend met de berichten over fraude met gelden uit het EU-herstelfonds (RRF) «Fraud-busters swoop on Greek contracts involving € 2.5B of EU recovery funds»1 en «Lamborghini and Rolexes seized in massive EU police raid over € 600M Covid fraud»?2
Ja. Ten aanzien van het tweede nieuwsbericht wil ik u ook graag wijzen op het persbericht van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) over deze casus3 en op het aanvullende persbericht dat het EOM op 12 april gepubliceerd heeft over de omvang van HVF-middelen betrokken bij het vermoede fraudegeval in Italië.4 Daarin licht het EOM toe dat het onderzoek naar mogelijke fraude ter hoogte van 600 miljoen euro voor een deel middelen uit de HVF betreft. Het EOM doet geen uitspraak over welk deel HVF-middelen betreft. Over deze casus hebben de leden Van Hijum en Kahraman (beiden Nieuw Sociaal Contract) op 8 april 2024 vragen gesteld (2024Z05970). Ten aanzien van het eerstgenoemde nieuwsbericht ontbreekt vooralsnog vergelijkbare aanvullende informatie van het Europees Openbaar Ministerie.
Bent u bekend met andere fraudezaken?
Het EOM publiceert geregeld over onderzoeken naar fraudezaken5 en geeft in haar jaarverslag een overzicht over deze onderzoeken. In de verordening 2017/1939 betreffende het EOM is opgenomen dat het EOM haar jaarverslag naast de Raad en het Europees Parlement ook aan de nationale parlementen stuurt. Het laatste beschikbare jaarverslag van het EOM betreft het jaar 2023 en laat een sterke stijging zien van het aantal onderzoeken betreffende HVF-middelen.6 Ook het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF publiceert regelmatig nieuws en jaarlijks een verslag over haar werkzaamheden. Het jaarrapport van OLAF over 2023 is nog niet beschikbaar. Daarnaast stuurt de Europese Commissie ieder jaar een verslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Ook dit jaarlijkse verslag bevat veel informatie over fraudezaken en fraudebestrijding. Het laatste verslag, over 2022, werd in juli 2023 gepubliceerd.
Bent u ermee bekend dat de Europese openbaar aanklager (EPPO) vorig jaar meer dan 200 strafrechtelijke fraudeonderzoeken is gestart gerelateerd aan het RRF? Is dit op enig moment besproken in de Ecofinraad bij de voortgang van het RRF?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit aantal kan in een breder perspectief worden geplaatst. Het EOM heeft volgens zijn jaarverslag in 2023 1371 nieuwe onderzoeken geopend en had op 31 december 2023 1927 actieve onderzoeken lopen. Daarvan hadden bijvoorbeeld 319 onderzoeken betrekking op landbouwmiddelen, 313 onderzoeken op cohesiemiddelen en 233 onderzoeken op HVF-middelen. Op basis van deze informatie kan het kabinet op dit moment niet vaststellen hoe de hoeveelheid fraude en de effectiviteit van de fraudebestrijding bij het HVF zich verhoudt tot die bij andere EU-fondsen.
De fraudeonderzoeken door het EOM gerelateerd aan de RRF zijn niet door de Ecofinraad besproken. Wel heeft Nederland in 2022 in de Ecofinraad en het ambtelijk voorportaal, het Economisch Financieel Comité, het belang van fraudebestrijding onderstreept.7 Aanleiding hiervoor waren vragen van u tijdens het Commissiedebat van 13 maart van dat jaar.
Bent u op de hoogte van het rapport van de Europese Rekenkamer dat de controle op de besteding van meer dan 700 miljard euro uit het EU-herstelfonds tekortschiet en het tevens onduidelijk is in hoeverre de doelstellingen van het fonds worden gehaald?
De Europese Rekenkamer (ERK) heeft gelet op de relevantie en de nieuwheid van de HVF, controles van de faciliteit in het werkprogramma opgenomen. In 2023 heeft de ERK meerdere rapporten over de HVF gepubliceerd. In de context van uw vraag zijn twee daarvan met name relevant, een speciaal verslag over de opzet van het controlesysteem van de Commissie voor de HVF (07/2023), en een speciaal verslag over het prestatiemonitoringskader van de HVF (26/2023).8, 9
In speciaal verslag 07/2023 uit maart 2023 heeft de ERK beoordeeld of de opzet van het controlesysteem van de Commissie voor de HVF adequaat was. De ERK concludeert dat de Commissie in relatief korte tijd een controlesysteem heeft opgezet dat voorziet in een uitgebreid proces voor het verifiëren van de verwezenlijking van mijlpalen en doelstellingen. De ERK merkt ook op dat het systeem beperkte informatie biedt op EU-niveau over de vraag of door de HVF gefinancierde investeringsprojecten voldoen aan de EU- en nationale regels. Wat betreft de bescherming van de financiële belangen van de Unie merkt de ERK op dat de Commissie in iedere lidstaat controles heeft gepland gericht op de controlesystemen van lidstaten op het gebied van fraude, corruptie, belangenverstrengeling en dubbele financiering. De effectiviteit van deze systeemcontroles kan volgens de ERK pas in een later stadium volledig worden beoordeeld. De ERK wijst er ook op dat lidstaten weliswaar melding moeten maken van frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden in de begeleidende beheersverklaring bij een betaalverzoek, maar dat een geïntegreerd IT-systeem voor deze meldingen ontbreekt. Het onderzoek van de ERK richt zich op het niveau van de Europese Unie en specifiek de rol van de Europese Commissie en doet geen uitspraken over de kwaliteit of effectiviteit van de systemen die lidstaten hebben ingericht op het gebied van fraude, corruptie, belangenverstrengeling en dubbele financiering en ook niet over de effectiviteit van OLAF en het EOM op dit vlak.
In het laatst beschikbare jaarverslag10 van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie uit juli 2023 geeft de Commissie uitleg over de auditstrategie ten aanzien van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten en legt daarbij uit welke goede praktijken zijn geïdentificeerd en wat de belangrijkste problemen waren die zijn aangetroffen. Op basis van de audits doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten, die ermee hebben ingestemd om deze aanbevelingen binnen een vooropgestelde termijn uit te voeren om de problemen op te lossen. Ik verwacht dat de Europese Commissie in het eerstvolgende jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie aanvullend inzicht zal kunnen geven in de uitvoering van de HVF.
In speciaal verslag 26/2023 onderzoekt de ERK of het monitoringkader van de HVF geschikt is voor het meten van de prestaties ervan door de tijd heen. De ERK constateert dat het monitoringskader toereikend is om de voortgang bij de uitvoering te meten. Volgens de ERK is de Commissie echter slechts gedeeltelijk in staat om te beoordelen hoe goed de HVF haar algemene en specifieke doelstellingen verwezenlijkt. Verder vindt de ERK dat de gemeenschappelijke indicatoren waarover lidstaten moeten rapporteren, de voortgang niet volledig kunnen weergeven. Daarnaast ziet de ERK dat veel mijlpalen en doelstellingen betrekking hebben op input en output factoren en relatief weinig op impact en resultaat.
Nederland hecht veel waarde aan de correcte en doelmatige besteding van Europese middelen en verwelkomt de verschillende rapporten van de ERK over de implementatie van de HVF. Het is positief dat de Commissie veel van de aanbevelingen van de ERK grotendeels aanvaardt.11, 12 Aandachtspunten die op deze wijze, of tijdens de implementatie van het instrument, aan het licht komen moeten geadresseerd worden.
Hoe kan het in uw ogen dat een project in Griekenland voor tienmaal het gebruikelijke bedrag wordt aanbesteed en dit pas opvalt wanneer andere bedrijven hierover klachten indienen? Deelt u de opvatting dat dit exemplarisch is voor het gebrek aan toezicht op het RRF?
Het artikel waarnaar u verwijst maakt melding van een budget voor een digitaal moderniseringsproject in Griekenland dat volgens de auteur van het artikel veel hoger zou liggen dan het budget voor vergelijkbare projecten in andere lidstaten. Het kabinet heeft onvoldoende informatie om te beoordelen in welke mate de projecten in andere landen waar naar wordt verwezen vergelijkbaar waren met het Griekse project en wat de reden zou kunnen zijn voor het verschil in de hoogte van de budgetten. Of bij deze specifieke aanbesteding of bij de andere aanbestedingen waar het artikel over gaat sprake is geweest van fraude of andere onrechtmatigheden zal moeten blijken uit de in het artikel genoemde onderzoeken van de Griekse mededingingsautoriteit, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie.
De controlesystemen binnen de HVF zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
Staat u nog achter de positieve tussentijdse evaluatie van het EU-herstelfonds zoals opgesteld door de Europese Commissie en vastgesteld in de Raadsconclusies, mede in het licht van de aan het licht gekomen fraudezaken, eerdere miljardentegenvallers als gevolg van de stijgende rente en de tekortschietende controle op de besteding van de EU-middelen?
Vanzelfsprekend zou het kabinet voor alle Europese fondsen en nationale middelen bij voorkeur vast kunnen stellen dat helemaal geen fraude optreedt. Als fraude toch voorkomt is het van groot belang dat dit gedetecteerd en gecorrigeerd wordt. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
U bent middels de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 april geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van de tussentijdse evaluatie van de HVF en de Raadsconclusies die hierover ter besluitvorming voorlagen.13 Daarbij is aangegeven dat het kabinet de analyse van de Commissie over de werking van de HVF in grote lijnen kan volgen. De koppeling met hervormingen uit het Europees Semester, en de uitbetaling op basis van concrete mijlpalen en doelstellingen waren eigenschappen van de HVF waar Nederland bij de totstandkoming sterk aan hechtte. Dat de Commissie hier in haar evaluatie voorlopig positief over oordeelt, is daarmee positief. Het kabinet heeft tegelijkertijd meerdere kanttekeningen geplaatst bij de tussentijdse evaluatie, en aangegeven dat het te vroeg is om definitieve conclusies te verbinden aan het instrument aangezien het een tussentijdse evaluatie is. Ten aanzien van de Raadsconclusies heeft het kabinet aangegeven deze te kunnen steunen, aangezien ze een voldoende gebalanceerd beeld gaven van de evaluatie. Daarbij erkennen de Raadsconclusies ook het belang van de vereisten op gebied van audit- en controleraamwerken voor het beschermen van de financiële belangen van de Unie. Met oog op het beperken van administratieve lasten zou een overlap met de controle op het bereiken van mijlpalen en doelstellingen daarbij wel moeten worden voorkomen, aldus de Raadsconclusies.
Nederland heeft de Commissie tijdens de Ecofinraad van april 2024 opgeroepen om in toekomstige evaluaties van het instrument aandacht te besteden aan de doeltreffendheid en doelmatigheid, en aan de financieringswijze. Het kabinet vindt daarnaast dat in toekomstige evaluaties ook de effectiviteit van het controleraamwerk en de vraag hoe eventueel misbruik voorkomen had kunnen worden, betrokken moeten worden.
Hoe en wanneer gaat u de berichtgeving over fraude met gelden uit het EU-herstelfonds aan de kaak stellen in Europa?
Nederland hecht veel waarde aan de correcte besteding van Europese middelen en zal dit blijven uitdragen. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord. Het komende jaarverslag van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude in 2023 vormt in mijn ogen een goed aanknopingspunt om het voorkomen en bestrijden van fraude bij de HVF en de andere EU-fondsen in EU-verband te bespreken. Daarnaast zal Nederland bij besprekingen over de voortgang van de HVF in de Ecofinraad en haar ambtelijke voorportalen aandacht blijven vragen voor het belang van een effectieve fraudebestrijding.
Bent u het eens dat indien er bewezen sprake is van fraude met gelden uit het EU-herstelfonds, deze middelen teruggevorderd dienen te worden bij desbetreffende overheden en teruggestort dienen te worden aan de donerende lidstaten waaronder Nederland?
Lidstaten worden op grond van de HVF-verordening geacht maatregelen te treffen om vastgestelde fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden, recht te zetten. Indien een lidstaat hierin verzaakt heeft de Europese Commissie op grond van de HVF-verordening het recht om de financiële steun uit de HVF verhoudingsgewijs te verminderen en het verschuldigde bedrag terug te vorderen of te verzoeken om vervroegde terugbetaling van een lening. Vanzelfsprekend is het kabinet van mening dat indien deze situatie zich voordoet de Europese Commissie gebruik moet maken van dit recht.
Deelt u de mening dat het EU-herstelfonds RRF eenmalig is en niet verlengd mag worden?
Nederland heeft ingestemd met de HVF als eenmalig en tijdelijk crisisinstrument in reactie op de COVID-19 pandemie. De Commissie houdt in haar mededeling over de tussentijdse evaluatie vast aan de deadline van 2026. Nederland steunt dit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad?
Ja.
Het bericht 'Alarm om nieuwe criminele truc met deepfake: ’Hackers kopiëren je gezicht en plunderen je bankrekening’' |
|
Henk de Vree (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm om nieuwe criminele truc met deepfake: «Hackers kopiëren je gezicht en plunderen je bankrekening»»?1
Ja.
Hoe ziet de Minister erop toe dat rekeninghouders beschermd worden tegen hackers die gebruik maken van AI?
Vooropgesteld, het in het artikel beschreven incident met gezichtsherkenning deed zich niet voor in Europa of bij een Nederlandse bank. Om misbruik van identificatiemethoden door hackers te voorkomen nemen banken verschillende (technische) veiligheidsmaatregelen, zo ook bij gezichtsherkenning. Daarmee waarborgen de banken dat consumenten veilig en betrouwbaar mobiel kunnen bankieren. Dat laat onverlet dat Artificial Intelligence (AI) een actuele ontwikkeling is die mogelijk ook misbruikt kan worden door criminelen. Om dit te voorkomen en om in zijn algemeenheid het betalingsverkeer veilig te houden spreek ik in de werkgroep Veiligheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) voortdurend met vertegenwoordigers van verschillende stakeholders zoals banken, betaalinstellingen, consumentenorganisaties, politie, OM en De Nederlandsche Bank. In het MOB volgen we de technologische ontwikkelingen en nieuwe fraudevormen, zodat telkens adequate veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden.
Het gebruik van onnodig geweld tegen vreedzame klimaatdemonstranten |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op zaterdag 6 april jl. bij een vreedzame klimaatdemonstratie de elleboog van een demonstrant is gebroken door een poltieagent?1 Zo ja, vindt u dit optreden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
Klopt het dat bij dezelfde demonstratie een vrouwelijke demonstrant bij haar borst is vastgepakt door een agent en dat een andere agent opmerkte «dat vind je vast wel lekker»?2 Zo ja, wat vindt u van het op deze wijze betasten van een vrouwelijke demonstrant, alsmede van het maken van een opmerking tegen deze demonstrant? Heeft de politie hier volgens u correct gehandeld?
Bent u ervan op de hoogte dat meerdere demonstranten melden dat de politie onnodig veel geweld heeft gebruikt bij de demonstratie, zoals een demonstrant die meldt dat ondanks dat hij zou hebben aangegeven mee te willen lopen met de agent, met beide handen door die agent bij de keel is gegrepen, hem de keel is afgeknepen en de demonstrant met de handen nog op de keel omhoog is getrokken en het publiek in is geduwd?3 Wat is uw reactie op deze signalen? In hoeverre past het optreden van de politie tijdens deze demonstratie volgens u binnen de wettelijke kaders van het demonstratierecht en mensenrechtenverdragen?
In welke situaties exact is het bovengenoemde handelen van de politie proportioneel en geoorloofd? Wanneer mag een agent een demonstrant bij de keel grijpen en zijn keel afknijpen?
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Vereniging voor Journalisten het optreden van de politie jegens journalisten tijdens de genoemde demonstratie heeft veroordeeld wegens het onmogelijk maken van journalisitiek werk?4 Wat vindt u ervan dat de politie volgens aanwezige journalisten het journalistieke werk onmogelijk heeft gemaakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Allereerst wil ik benadrukken dat journalistieke vrijheid een groot goed is. Vanuit het kabinet wordt er met volle toewijding ingezet op de bescherming van journalistieke vrijheid, ook gedurende demonstraties. Daarnaast maakt de politie gebruik van interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen.
Journalisten kunnen onder meer een (politie)perskaart aanvragen, die hen extra rechten en vrijheden toekent, zoals bijvoorbeeld het verkrijgen van toegang tot een door de politie afgezet gebied. Op de dag van de demonstratie kunnen journalisten hun aanwezigheid bij de politie kenbaar maken, zodat de politie een inschatting kan maken van het risico en de journalisten kan adviseren over hoe zij hun werk zo veilig als mogelijk kunnen uitvoeren. Daarbij kan de politie ten allen tijde aanwezige journalisten aanwijzingen geven, zodat de politie haar werkzaamheden veilig kan blijven uitvoeren. Aanwezige journalisten dienen deze aanwijzingen op te volgen.
Bent u bekend met het rapport «State repression of environmental protest and civil disobedience: a major threat to human rights and democracy» van Michel Forst, speciaal rapporteur van de Verenige Naties (VN), dat op 28 februari jl. gepubliceerd is5?
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusie van dit rapport dat de repressie waar vreedzame klimaat- en milieuactivisten op dit moment mee te maken hebben in Europa, inclusief in Nederland, een grote bedreiging vormt voor de democratie en mensenrechten?
In het genoemde rapport worden diverse casussen van klimaat- en milieudemonstraties genoemd in verschillende Europese landen en de uiteenlopende reacties daarop van de autoriteiten. Over de in het rapport genoemde Nederlandse voorbeelden over het gebruik van waterkanonnen en het afnemen van DNA bij veroordeling tot een misdrijf heeft het kabinet vragen van de Special Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus beantwoord.7
In de Nederlandse democratische rechtsstaat is het demonstratierecht een groot goed, mijn ambtsgenoot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik pal achter staan. Het demonstratierecht wordt beschermd door de Grondwet en diverse verdragen, en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Het demonstratierecht is echter niet absoluut; onder omstandigheden kan hierop een beperking worden gemaakt. Dit is nader toegelicht in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.8 Het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde, gaat zorgvuldig om met het beperken of in het uiterste geval verbieden van een demonstratie. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen of een eventuele beperking of een verbod in een concrete casus terecht was. Dit wettelijke kader is conform mensenrechtenverdragen die voor Nederland juridisch bindend zijn. Het wettelijk kader voor het opleggen van beperkingen aan demonstraties is bedoeld om ervoor te zorgen dat beslissingen over eventuele beperkingen zorgvuldig en in overeenstemming met mensenrechtenverdragen worden genomen, juist om te voorkomen dat demonstranten worden gecriminaliseerd. Bij het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde doet het doel waarvoor gedemonstreerd wordt er niet toe; het lokale gezag mag de inhoud van een demonstratie niet meewegen in de beoordeling van de noodzaak tot handhaving van wanordelijkheden. Voor alle demonstranten gelden dezelfde regels, ongeacht de boodschap die tijdens een demonstratie wordt uitgedragen.
Bent u het eens met de constatering van de speciaal rapporteur dat de ecologische noodsituatie waarmee we collectief worden geconfronteerd niet kan worden aangepakt als degenen die vreedzaam alarm slaan en actie eisen, daarvoor worden gecriminaliseerd? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de overheid de plicht heeft om het recht op elke vorm van vreedzaam demonstreren, inclusief burgerlijke ongehoorzaamheid, te respecteren én te beschermen, ongeacht de eventuele tijdelijke overlast of het ongemak die deze demonstraties kunnen veroorzaken? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het recht op demonstreren en de vrijheid van meningsuiting zijn in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid deze rechten beschermt en respecteert. In de brief die op 19 april jl.9 aan de Kamer is gezonden is de reikwijdte van het demonstratierecht uitgebreid uiteengezet en staat het uitgangspunt dat de overheid zich altijd inspant om demonstraties zoveel mogelijk te faciliteren. De burgemeester kan evenwel op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) voorschriften en beperkingen stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De politie heeft een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde gebeurt dit onder het gezag van de officier van justitie. Bij de besluiten van het lokale gezag en het optreden van de politie dat hieronder plaatsvindt, mag de inhoud van de demonstratie geen rol spelen.
In de brief van 19 april jl. is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij geconstateerd dat net als in veel landen om ons heen we ook in Nederland zien dat demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of die grens zelfs bewust overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Naar aanleiding van zorgen in de Kamer over het handelingsperspectief bij ontwrichtende demonstraties is in deze brief een onderzoek daarnaar aangekondigd. Bij dit onderzoek wordt bekeken hoe andere landen met dergelijke demonstraties omgaan en staat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) centraal.
Kunt u bevestigen dat internationale en Europese verdragen de overheid verplichten de uitoefening van fundamentele rechten tijdens dergelijke acties maximaal te faciliteren en te beschermen, in plaats van deze te beperken of te onderdrukken? Hoe rijmt u dit met het politie-optreden tegen klimaatdemonstranten van de afgelopen jaren?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat vreedzame klimaatbewegingen op geen enkele wijze neergezet kunnen worden als een criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een oordeel te vellen over of sprake is van het strafbare feit deelname aan een criminele organisatie. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om te beslissen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld, en zo ja tot welke straf. Zie hierover ook de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.10
Hoe verenigt u het optreden van politie en justitie tegen klimaatdemonstranten met Artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus, welke een een juridisch bindende verplichting oplegt aan landen die partij zijn bij het Verdrag om ervoor te zorgen dat personen die hun rechten uit hoofde van het Verdrag uitoefenen, niet worden gestraft, vervolgd of lastig gevallen?
De bescherming van het uitoefenen van rechten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus betekent niet dat demonstranten zich bij het uitoefenen van hun demonstratierecht niet aan de wet hoeven te houden, of dat politie en justitie niet mogen handhaven. Politie en justitie zijn verantwoordelijk voor de mogelijke strafrechtelijke handhaving bij demonstraties. Als door een of meer actievoerders tijdens een demonstratie strafbare feiten worden begaan, brengt dat op zichzelf niet mee dat de demonstratie niet (langer) valt onder de reikwijdte van het demonstratierecht.11 Er kan dan mogelijk wel strafrechtelijk worden opgetreden tegen de individuen die strafbare feiten begaan.
Voorwaarde voor een beperking van het demonstratierecht is dat een interventie van de overheid in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is. Deze eis is neergelegd in artikel 11 EVRM. Gegeven de bescherming die het demonstratierecht biedt, hangen de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten onder andere af van de ernst van het strafbare feit. Daarbij is irrelevant waarvoor een demonstrant demonstreert; de inhoud van een demonstratie speelt geen rol bij de handhaving. Het OM gaat zeer zorgvuldig om met de afweging of personen worden vervolgd voor strafbare feiten tijdens demonstraties en hanteert daarbij mensenrechtenverdragen als kader. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het strafrechtelijke optreden, waaronder ook de bestraffing, niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht (het zogenaamde chilling effect). Door het hanteren van dit criterium bij strafrechtelijk optreden wordt voldaan aan het vereiste van artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus dat personen die hun rechten uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid.
Ben u het met de speciaal rapporteur van de VN eens dat door klimaat- en milieuactivisten zowel in de politiek als in verschillende media continu in een kwaad daglicht te stellen, een giftig debat kan ontstaan dat het functioneren van de democratie kan schaden en kan aanzetten tot steeds verdergaande repressie van vreedzame demonstranten? Zo nee, op welk onderzoek berust uw mening hierover?
Politici en media dienen zich binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vrij uit te kunnen spreken. Uitspraken in de politiek of media spelen bovendien geen rol in beslissingen van autoriteiten bij de handhaving van demonstraties. Voor zover het in een kwaad daglicht stellen van klimaat- en milieuactivisten hen afschrikt of ontmoedigt om gebruik te maken van hun demonstratierecht, herken ik het gebruik van het discours waar de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus naar verwijst niet in de Nederlandse context.
Realiseert u zich dat u ook bijdraagt aan steeds verdere polarisatie door het te hebben over «illegale acties», «misbruik van het demonstratierecht» en een «verdienmodel»? Zo ja, waarom gebruikt u deze termen dan toch? Zo nee, kunt u toezeggen te stoppen met het gebruiken van deze termen in het debat over klimaatdemonstranten?
De genoemde bewoordingen zijn geuit tegen een achtergrond van een toename van demonstraties waarbij doelbewust en met regelmaat de regels worden overtreden en de belangen van anderen worden aangetast. Als we hiervoor weg kijken, lopen we het risico dat het draagvlak voor het demonstratierecht onder druk komt te staan. Dat heeft ook negatieve gevolgen voor anderen die van het recht om te demonstreren gebruikmaken. Eventuele beperkingen die aan demonstraties worden opgelegd dienen wel in overeenstemming te zijn met artikel 11 EVRM en artikel 9 Grondwet. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik dan ook een onafhankelijk onderzoek aangekondigd naar demonstraties waarbij demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of zelfs overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Het onderzoek doelt de mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader.
Kunt u aangeven hoe vaak de volgende overtredingen zijn geconstateerd gedurende de afgelopen 24 maanden bij resp. de blokkades van de A12 door Extincion Rebellion en de boerenprotesten; gebruik van geweld tegen politie of omstanders, brandstichting, verbranden van giftige materialen zoals asbest, storten van vuil of puin, intimidatie van bestuurders en afsteken van vuurwerk? Wilt u elk van deze onderwerpen afzonderlijk beantwoorden, zowel voor de snelwegblokkades van Extinction Rebellion als voor de boerenprotesten?
Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, etc. De gedragingen waarnaar wordt gevraagd kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Daarnaast omvat een registratie van bijvoorbeeld brandstichting meer feiten dan enkel gedragingen die tijdens een demonstratie of protest hebben plaatsgevonden. De door u gevraagde cijfers kunnen dan ook niet worden aangeleverd.
Deelt u de mening dat er een wezenlijk verschil is tussen de vreedzame en geweldloze demonstraties van Extinction Rebellion en de boerenprotesten in Nederland en Brussel waarbij puin op de wegen werd gestort, bestuurders werden geïntimideerd, hooibalen in brand werden gestoken, illegaal vuurwerk werd afgestoken en zelfs asbest werd verbrand? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillen tussen protestacties aan te wijzen die van belang kunnen zijn voor de werking van het demonstratierecht. Dit is ter beoordeling aan het lokaal gezag en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. In de brief die op 19 april jl. is gestuurd12 over het demonstratierecht is uiteengezet dat bij verdenking van lichtere strafbare feiten bij demonstraties het OM – en indien tot vervolging wordt overgegaan de rechter – zich zal afvragen of de inzet van het strafrecht gerechtvaardigd is. Voor het plegen van misdrijven, zoals vernieling, bedreiging, (groeps)belediging, discriminatie of brandstichting, vindt in beginsel strafvervolging plaats.
Waarom kiest u ervoor om in uw beantwoording van mondelinge vragen protesten en in het nieuwsbericht, dat u op 7 februari jl naar buiten bracht naar naar aanleiding van een overleg tussen u, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over boerenprotesten, blokkades door Extinction Rebellion en andere protesten6, twee groepen demonstranten, die qua opzet en aard totaal van elkaar verschillen, op één hoop te gooien?
In het bedoelde bericht is in het algemeen opgemerkt dat sprake is geweest van illegale acties, zoals het demonstreren op door de burgemeester verboden plekken, en misdrijven, zoals het stichten van brand en het lozen van asbest. De beoordeling, handhaving en in voorkomende gevallen aanhouding en vervolging bij dergelijke acties is aan het lokaal gezag, het openbaar ministerie en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. Zoals in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.14 uiteen is gezet, onderschrijf ik het belang van het demonstratierecht en de reikwijdte van dit recht zoals geformuleerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wat betreft EHRM-jurisprudentie geldt dat door het Hof inderdaad is geoordeeld dat vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades onder het demonstratierecht vallen. Hierbij heeft het Hof echter tevens geoordeeld dat het stellen van beperkingen aan deze demonstratie gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan het lokale gezag om te beoordelen of het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het opleggen van een verbod noodzakelijk is op grond van de Wet openbare manifestaties.15
Kunt u bevestigen dat in algemene zin een demonstratie alleen door het demonstratierecht beschermd wordt indien de demonstratie vreedzaam is? Geldt in algemene zin ook dat bij een gewelddadig protest geen sprake is van een door het demonstratierecht beschermde demonstratie, maar van een misdrijf tegen de openbare orde zoals bedoeld in Artikel 141 Wetboek van Strafrecht?
Het klopt dat enkel een vreedzame demonstratie valt binnen de reikwijdte van het demonstratierecht en beschermd wordt door dit recht. De reikwijdte van het demonstratierecht is wel breed, zoals toegelicht is in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl. Van een niet-vreedzame demonstratie is pas sprake indien organisatoren en deelnemers van de demonstratie gewelddadige intenties hebben, oproepen tot geweld of anderszins de grondslagen van een democratische samenleving verwerpen. Of daadwerkelijk vervolgd wordt voor artikel 141 Wetboek van Strafrecht bij een gewelddadig protest is aan het OM. Indien wordt overgegaan tot vervolging, bepaalt een rechter of een veroordeling volgt.
Het hiervoor genoemde nieuwsbericht over boerenprotesten, demonstraties van XR en «protesten waarbij verwerpelijke leuzen worden gescandeerd» opent met de zin «De maat is vol: dit is geen demonstreren, dit zijn geen protesten, dit zijn illegale acties of zelfs het plegen van misdrijven», welke grondslag gebruikt u of uw ministerie om hier te beoordelen of hier (i) sprake is van demonstreren of protesteren, (ii) sprake is van illegale acties en (iii) sprake is van het plegen van misdrijven? Graag elk onderdeel individueel beantwoorden.
Zie antwoord vraag 17.
Hoe rijmt u uw opmerking in dit nieuwsbericht, welke ook betrekking heeft op demonstraties van XR, met het feit dat het Europees Hof van de Rechten van de Mens vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades heeft aangemerkt als een vorm van demonstreren, waarbij voor de overheid de plicht voorop staat om uitoefening van het demonstratierecht mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe gaat u de vijf oproepen tot actie uit het rapport van de speciaal rapporteur omzetten in beleid?
Het kabinet werkt aan het halen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs met beleid, plannen en programma’s en regelgeving. Daarbij vormen de beginselen van het Verdrag van Aarhus een basisvoorwaarde voor betrokkenheid van het publiek. Op het gebied van handhaving van de openbare orde en het voorkomen en bestrijden van wanordelijkheden tijdens demonstraties geldt dat u hierover een brief heeft ontvangen op 19 april jl.16 Daarnaast is op 17 april in een antwoordbrief aan de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus specifiek ingegaan op de Nederlandse verplichtingen ten aanzien van het demonstratierecht in het licht het Verdrag van Aarhus (zie antwoord op vraag 7 en 8). Verder wordt door de Rijksuniversiteit van Groningen een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Op deze manier kunnen zowel overheidsinstanties als demonstranten en andere betrokken partijen online demonstratierechtelijke vragen beantwoord krijgen.
Ik zie geen aanleiding om andere stappen te zetten op dit onderwerp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verantwoordelijke partijen (OM, burgemeesters, politie, etc.) per direct in lijn met internationale mensenrechtenverdragen gaan acteren?
De suggestie dat er momenteel in strijd wordt gehandeld met mensenrechtenverdragen herken ik niet. Het is mogelijk dat in de praktijk incidenteel sprake is van een onjuiste afweging, maar dat kan altijd aan de rechter worden voorgelegd, die daar dan een oordeel over zal vellen. Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
De uitzending van Radar van 1 april jl. en artikelen inzake speculatieve grondhandel |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Radar van 1 april jl. gezien, in het bijzonder het gedeelte dat laat zien hoe dubieuze grondhandel in zijn werk gaat?1
Ja.
Heeft u ook de bijgaande artikelen2 3 op Radar.nl van 1 april 2024 gelezen over gedupeerden van de dubieuze grondhandel en het advies van Radar waarop je moet letten om geen slachtoffer te worden?
Ja.
Wat vindt u van de geraffineerde manier waarop grondhandelaren te werk gaan bij de verkoop van landbouwgrond, waarbij zij onterecht claimen dat de grond binnenkort veel waard zal worden, dit onderbouwen met misleidende brochures en de klant niet (voldoende) wijzen op de risico’s?
Kopers moeten goed geïnformeerd aankopen kunnen doen en hierbij is een minimale voorwaarde dat een realistisch beeld van de aankoop wordt gegeven. Zowel de berichtgeving in het verleden van het Financieele Dagblad (FD) en RTL Nieuws als in AVRO TROS Radar waarbij brochures werden getoond en een grondhandelaar werd vastgelegd met een verborgen camera, geven de indruk dat hier sprake is van aanbieders die zich niet aan de wet houden door zich van oneerlijke handelspraktijken te bedienen. Gedupeerden van dergelijke oneerlijke handelspraktijken kunnen in bepaalde gevallen de koopovereenkomst(en) vernietigen en/of de geleden schade op de aanbieder verhalen. In mijn antwoord op vraag 13 ga ik hier uitgebreider op in.
Dergelijke oneerlijke handelspraktijken verdienen de sterkste afkeuring. Om te bepalen wat de meest geschikte maatregelen zijn om deze handel en de bredere problematiek aan te pakken, wordt onderzoek gedaan door een werkgroep met deelnemers van mijn ministerie en deelnemers vanuit het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Minister voor Rechtsbescherming), het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT). Hierover zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Is het u bekend dat zich inmiddels honderden gedupeerden hebben gemeld bij de jurist Deepak Thakoerdien van de stichting Grondhandelclaim en bent u het ermee eens dat dit een groot probleem is dat snel moet worden aangepakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Uit het onderzoek van het Kadaster blijkt dat er circa 7.000 eigenaren zijn van versnipperde percelen landbouwgrond waar zij (veel) geld in gestoken hebben en die waarschijnlijk niet de waarde hebben of zullen krijgen die er door hen voor is betaald. Het blijkt dat de beleggingslocaties die aangeboden worden met deze grondhandel slechts zeer zelden in een gebiedsontwikkeling betrokken zijn. Enerzijds hebben de kopers van deze gronden mogelijk te maken, of te maken gehad, met aanbieders die zich van oneerlijke handelspraktijken bedienen door bij de koper onjuiste verwachtingen te wekken. Anderzijds hebben kopers ook een eigen onderzoeksplicht, bijvoorbeeld door bij de desbetreffende gemeente na te gaan wat er in het omgevingsplan over de locatie is opgenomen en of er wijzigingen daarin worden voorbereid. Dit betekent niet dat het voor de gedupeerden geen groot probleem kan zijn. Voor specifiek de gedupeerden vind ik het positief dat zij zich juridisch laten adviseren, teneinde een afweging te maken over eventuele juridische acties.
In de Kamerbrief over speculatieve handel in landbouwgrond van 13 juli 2023 is aangegeven dat meer onderzoek nodig was om te bepalen wat de meest geschikte maatregelen zijn om problematiek in verband met speculatieve handel en splitsing van (vruchtbare) landbouwgrond te voorkomen en tegen te gaan.4 Naar aanleiding van de aangenomen motie Minhas/ Boulakjar,5 heb ik aangegeven de problematiek breder te willen onderzoeken. De inventarisatie van de effectieve middelen om deze speculatieve handel en splitsing van (vruchtbare) landbouwgrond te voorkomen en tegen te gaan, vindt plaats in de hiervoor genoemde werkgroep. Over de uitkomsten zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Om te bepalen welke voorgestelde oplossingsrichtingen op adequate wijze aan de problematiek tegemoet komen, is inzicht in de omvang van de problematiek van groot belang. Daarnaar heeft het Kadaster op mijn verzoek onderzoek gedaan.6 Door het Kadaster is onderzocht hoe de ontwikkeling van grondhandel door de tijd is, hoe de spreiding over Nederland is en of versnipperde percelen mogelijk tot ontwikkeling kunnen komen. De afronding van het onderzoek van het Kadaster heeft langer geduurd dan was voorzien, onder meer omdat in de loop van het onderzoek duidelijk werd dat het technisch ingewikkeld was de handel in (opgeknipte) beleggingspercelen te onderscheiden van «reguliere» grondtransacties. Het afgeronde onderzoek geeft goed inzicht in de grootte van het probleem. U ontvangt het onderzoek als bijlage bij deze beantwoording. In het onderstaande ga ik in op de onderzoeksresultaten.
Het onderzoek van het Kadaster laat zien dat het gaat om 2.000 hectare landbouwgrond die is opgeknipt voor grondhandel in beleggingspercelen. Op een totaal van ca. 2 miljoen hectare landbouwgrond betreft het aandeel beleggingspercelen dus 0,1% hiervan. De 2.000 hectaren landbouwgrond zijn sinds 2009 opgeknipt in 25.000 beleggingspercelen.7 Deze 2.000 hectaren liggen verspreid door heel Nederland over 700 locaties landbouwgrond.
Beleggingspercelen worden gespreid over Nederland gevonden. Niettemin zijn er concentraties te vinden ten noorden van Amsterdam, bij Terneuzen, bij Almere en in Noord-Nederland in Westerkwartier. De eigendom van deze opgesplitste percelen (en enig mede-eigendom) berust bij 7.000 particuliere eigenaren. Vanaf 2009 nam jaarlijks het aantal opgesplitste percelen met 1.500 tot 2.000 toe. Voor 2023 geldt dat de toename in beleggingspercelen is gehalveerd. Deze sterke afname is volgens het Kadaster waarschijnlijk veroorzaakt door de aandacht van de media en politiek hiervoor.
Voor wat betreft de partijen die betrokken zijn bij deze grondtransacties, geldt dat het merendeel van de verkooptransacties door een beperkt aantal partijen is gedaan. Zo’n 50 verkopende partijen nemen bijna 90% van alle verkooptransacties voor hun rekening. Uitgaande van de 10 grootste verkopers, valt daar meer dan de helft van alle transacties onder.
De prijzen waarvoor de beleggingspercelen worden aangeboden variëren sterk per locatie. Uit het rapport van het Kadaster komt naar voren dat voor de beleggingspercelen in de meeste regio’s prijzen van enkele tientallen euro’s per vierkante meter gerekend worden. In de regio Amsterdam, zoals bij de percelen die in Radar aan de orde kwamen,8 lopen de prijzen op tot enkele honderden euro’s per vierkante meter voor locaties die dicht tegen gerealiseerde woningbouw of plangebieden daarvoor aanliggen. Deze prijzen liggen aanmerkelijk hoger dan door de huidige landbouwkundige registratie van het Kadaster gerechtvaardigd kan worden.9
Doordat gezamenlijke grensvaststelling tussen partijen (koper en verkoper) vaak niet wordt uitgevoerd, kan het Kadaster geen definitieve perceelsgrenzen vaststellen en is het risico dat beleggingspercelen onverhandelbaar worden. In een aantal gevallen is de eigendom van de beleggingspercelen niet ruimtelijk opgeknipt, maar is de grond overgegaan van één eigenaar naar meerdere economisch mede-eigenaren, die ieder een percentage van de eigendom hebben. Dit leidt vanuit het perspectief van de openbare registers tot minder problemen omdat hiervoor gezamenlijke grensvaststelling niet nodig is. In het rapport van het Kadaster worden beide vormen nader toegelicht.
Van de 700 locaties waarop grond opgeknipt is, liggen er 14 op een geplande woningbouwlocatie (2% van de locaties). Als de hele onderzoeksperiode van 2009 tot en met 2023 beschouwd wordt, dan blijkt 1% van de particuliere beleggers die in die periode percelen hebben aangekocht, de grond daarna ook weer te hebben verkocht of is deze onteigend in verband met een ruimtelijke ontwikkeling. Het Kadaster heeft slechts zes van zulke locaties gevonden, vier daarvan beschrijft het rapport. Twee locaties betreffen daadwerkelijk een woningbouwontwikkeling. Eén betreft een landbouwperceel dat weer aan een agrariër is verkocht. De onteigening, ten slotte, heeft plaatsgevonden ten behoeve van groenaanleg op een woningbouwlocatie. Hieruit volgt naar mijn mening dat in deze twee laatste gevallen weliswaar een de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, maar niet een als belegging erg lucratieve ontwikkeling.
Kunt u het signaal onderzoeken dat regelmatig dezelfde bestuurders voorkomen bij BV's die betrokken zijn bij grondhandel, waarbij de BV de grond verkoopt, het geld uitkeert en vervolgens geliquideerd of failliet verklaard wordt, waarna weer een nieuwe BV inzake grondhandel wordt opgericht, wat kan duiden op onbehoorlijk bestuur, omdat een BV die er niet meer is, niet aansprakelijk kan worden gesteld door gedupeerde kopers?
Er zal bekeken worden of dit signaal relevant is om tot een goede oplossing van de problematiek te komen en of het kan worden betrokken bij het lopende onderzoek dat de diverse departementen en toezichthouders verrichten, zoals in het antwoord op vraag 4 is omschreven.
Ziet u een strengere toezichtsrol voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM) weggelegd, die toezicht houdt op beleggingsproducten?
Zoals geschreven in antwoord op vraag 4, doet een werkgroep vanuit diverse departementen en toezichthouders onderzoek naar het identificeren van de juiste oplossing voor de problematiek rondom speculatieve grondhandel. Een beknopt overzicht van de onderzoeken vindt u in antwoord op vraag 11. Zoals daar is te lezen, wordt ook naar de rol van de AFM als toezichthouder gekeken. Wij kunnen niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Wel verdient de rol van de toezichthouders, waaronder die van de AFM, enige nadere duiding. In de gevallen die aan de orde waren in Radar lijkt sprake te zijn van oneerlijke handelspraktijken. In dat geval is er ook nu al een toezichthouder in meer of mindere mate bevoegd tot handhavend optreden. Waar het aanbieden van landbouwgrond kwalificeert als een financiële dienst of een financiële activiteit, is de AFM bevoegd tot handhaving. Is daarvan geen sprake, dan is de ACM bevoegd. In hoeverre dit in de praktijk voldoende werkt is onderdeel van het hiervoor genoemde onderzoek.
Wat vindt u van de mening van de AFM hierover (FD-column Laura van Geest, «Er is maar heel weinig simpel aan simpel beleid», 16 februari 2024), dat toezichthouden op grondhandel voor de bühne is?
In deze column gaat Laura van Geest, bestuursvoorzitter van de AFM, in op speculatieve grondhandel en de functie van toezicht op deze activiteit. In het hiervoor genoemde onderzoek betrekken we onder meer in hoeverre de toezichthouders, AFM en ACM een (andere) bijdrage kunnen of moeten leveren aan het oplossen van de problematiek, waarbij ook wordt onderzocht in hoeverre de samenwerking tussen de toezichthouders beter kan worden gefaciliteerd. Een onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van welke oplossing dan ook, zie het antwoord op vraag 11, wordt hierin nadrukkelijk meegenomen. Voorkomen moet immers worden dat de oplossingen hun doel niet treffen of dat de voordelen niet opwegen tegen de neveneffecten.
Ziet u een strengere toezichtsrol voor de Autoritiet Consument en Markt (ACM) weggelegd, op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken?
Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 6 en 7 schreef, is de ACM bevoegd tot handhavend optreden indien sprake is van oneerlijke handelspraktijken wanneer het aanbieden van percelen niet kwalificeert als een financiële dienst of financiële activiteit. Onderdeel van het eerder genoemde onderzoek is of het wenselijk is dat de toezichthouders een (andere) bijdrage kunnen of moeten leveren aan het oplossen van de problematiek.
Is het u bekend of de AFM of ACM in dergelijke handelspraktijken ooit dwangsommen hebben opgelegd om verdere overtredingen te voorkomen?
De AFM en de ACM hebben geen lasten onder dwangsom opgelegd. In de werkgroep werken de departementen en toezichthouders samen om het probleem van speculatieve grondhandel in kaart te brengen en om in de hele keten te verkennen welke oplossingen het meest doelmatig/doeltreffend zijn om misleiding bij grondhandel tegen te gaan en schade voor potentiële kopers te voorkomen. De AFM heeft in 2011 wel een bestuurlijke boete opgelegd aan Grondgedachte Beheer B.V. (Grondgedachte)10 voor het verrichten van oneerlijke handelspraktijken. Dit is een overtreding van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). In dit specifieke geval was sprake van een beleggingsobject, waardoor de AFM bevoegd was tot handhaving.
Denkt u dat een deel van de oplossing kan zijn dat notarissen kritischer voorlichten, adviseren en controleren bij dergelijke transacties, die eigenlijk alle alarmbellen zouden moeten doen afgaan?
Notarissen dienen bij de uitoefening van hun ambt reeds te voldoen aan hoge maatstaven die gelden ten aanzien van de zorg- en informatieplicht. De beoordeling van de rol van notarissen en de daarbij behorende zorgplicht in het licht van grondhandel is voorbehouden aan de notariële tuchtrechter. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de omstandigheden van het geval een grote rol spelen. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen waakt de tuchtrechter.
Bij speculatieve handel in landbouwgrond wordt de rol van de notaris door de tuchtrechter als volgt beoordeeld. De notaris moet de koper informeren over het speculatieve karakter van de koop en de risico’s daarvan en moet zich ervan vergewissen dat de koper zich goed bewust is van dat speculatieve karakter en de transactie desondanks wil. De notaris geeft die informatie altijd in een rechtstreeks contact met de koper. De notaris kan dit schriftelijk of mondeling doen. Het heeft de voorkeur dat de koper daartoe wordt uitgenodigd op het kantoor van de notaris. De zorgplicht van de notaris brengt met zich mee dat hij in zijn dossier schriftelijk vastlegt dat en op welke wijze hij de koper heeft geïnformeerd en dat de koper zich bewust is van het speculatieve karakter van de transactie, en dat de koper deze transactie wil. De notaris geeft de koper tijdig tevoren de gelegenheid van de inhoud van de akte van levering kennis te nemen door hem een ontwerp van de akte toe te sturen. De notaris volgt deze handelwijze ook als de koper niet zelf wil verschijnen bij het verlijden van de akte, maar daarvoor een volmacht wil geven11.
Het BFT is deelnemer in de ambtelijke werkgroep. Het BFT toetst als integraal toezichthouder voor het notariaat of notarissen zich aan hun beroepsregels houden. Deze speculatieve grondhandel is een fenomeen dat ook het BFT al langer bezig houdt. Signalen in het verleden hebben meermaals geleid tot onderzoeken naar de rol van de betrokken notaris door het BFT. Het BFT onderzoekt bij eigendomsoverdrachten of in deze gevallen de notaris zijn zorgplicht en informatieplicht – waaronder het waarschuwen voor de risico’s – goed heeft vervuld. Hoewel er bij het BFT geen signalen meer binnenkwamen, heeft het BFT in 2023 door de aandacht van media en politiek voor dit onderwerp, aanleiding gezien zich opnieuw te verdiepen in dit fenomeen. De Analyse-unit van het BFT is een uitvoerig onderzoek gestart en heeft een nieuwe analyse uitgevoerd. Dit ten einde de opbrengsten van de analyse daar waar nodig te betrekken in het toezicht op notariskantoren en van een passend vervolg te voorzien.
Welke opties worden op dit moment door AFM, ACM en Bureau financieel toezicht (Bft) onderzocht om deze handelspraktijken tegen te gaan?
De inventarisatie van de effectieve middelen om speculatieve handel en splitsing van (vruchtbare) landbouwgrond te voorkomen en tegen te gaan richt zich op een reeks mogelijke oplossingsrichtingen.
Ik heb bij de genoemde motie aangegeven dat ik de problematiek breder wil onderzoeken om te bepalen wat een effectieve aanpak is. De hierboven genoemde oplossingsrichtingen die onderzocht worden door de werkgroep, zijn onder meer naar voren gekomen in het door uw Kamer georganiseerde rondetafelgesprek van 14 juni 2023. De Minister van Financiën en ik hebben uw Kamer in onze brief over speculatieve grondhandel van 13 juli 2023 ook aangegeven de suggesties hieruit mee te nemen. Over de bevindingen van de werkgroep zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Kunnen de in de uitzending van Radar genoemde oplossingsrichtingen, namelijk een verplichte rol voor de notaris bij de koopovereenkomst, de desbetreffende handelspraktijken onder de Wet financieel toezicht brengen en het verbieden van het eindeloos kadastraal splitsen van landbouwgrond, voor zover nog niet meegenomen in het onderzoek van AFM, ACM en Bft, daaraan worden toegevoegd?
Zoals uit het antwoord op vraag 11 blijkt, maken deze oplossingsrichtingen deel uit van het onderzoek.
Wat vindt u ervan dat, totdat er nieuwe regels zijn, deze oneerlijke een misleidende handelspraktijken ongestoord verder kunnen gaan, terwijl de Kamer al halverwege 2023 heeft gezegd dat hieraan een einde moet komen?
Zoals in de brief over speculatieve handel in landbouwgrond van 13 juli 202314 is uiteengezet, bestaan er diverse mogelijkheden voor consumenten om hun recht te halen wanneer sprake is van oneerlijke handelspraktijken, dwaling of bedrog. Zo kunnen zij op grond van het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst vernietigen en/of de geleden schade van de aanbieder vorderen, waarvoor ik ter illustratie graag verwijs naar een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 24 augustus 2022.15 Ook kunnen de toezichthouders, de AFM en de ACM, in voorkomend geval handhavend optreden. Zie daartoe het antwoord op vraag 9.
Uit vraag 4 blijkt bovendien dat ook juridisch adviseurs hun pijlen richten op dergelijke grondhandelaren, waardoor de drempel voor consumenten om actie te ondernemen wordt verlaagd. Er bestaat derhalve al een raamwerk aan mogelijke maatregelen. Dat neemt niet weg dat deze handel in speculatieve landbouwgrond nog steeds plaatsvindt en dit raamwerk nog niet afdoende lijkt te werken. Daartoe wordt het eerder genoemde onderzoek gedaan. In antwoord op vraag 11 heb ik de verschillende opties geschetst die in het onderzoek worden meegenomen.
Ziet u mogelijkheden om reeds op kortere termijn actie te ondernemen, omdat consumenten van de overheid mogen verwachten tegen zulke oneerlijke handelspraktijken beschermd te worden?
Op korte termijn geldt dat het informeren van consumenten en betrokkenen centraal moet blijven staan. Zo waarschuwde de AFM bijvoorbeeld al in 201016 voor deze grondhandel en in 2011 legde zij de in antwoord op vraag 9 genoemde bestuurlijke boete op. Diverse andere partijen wezen al op het risico met deze grondhandel, zoals Ministers in antwoord op Kamervragen en ook gemeenten waar grondhandel vaak voorkomt zoals in de gemeente Amsterdam. Tevens heeft de KNB notarissen geïnformeerd over deze handel. Verder lijkt de kritische aandacht van de media veel invloed te hebben. In het eerdergenoemde rapport constateert het Kadaster dat in 2023 het aantal transacties in deze grondhandel gehalveerd is, waarbij het Kadaster het vermoeden uit dat dit een gevolg is van de berichtgeving in de media en de politieke aandacht. De oplossingsrichtingen die onderzocht worden gaan verder dan informeren en waarschuwen, zij vergen in de meeste gevallen wetswijziging. Wetswijzigingen hebben vaak consequenties op ander vlak. Zij vergen daarom gedegen onderzoek om te voorkomen dat de oplossingen hun doel niet treffen of dat de voordelen niet opwegen tegen de neveneffecten. Zoals aangegeven zult u in het najaar hierover nader geïnformeerd worden.
XR en Greta Thunberg |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actie van Extinction Rebellion (XR) op zaterdag 6 april jl. om de A12 in Den Haag te bezetten, maar dat dit door de politie is verijdeld?
Ik heb kennisgenomen van de berichten hierover.
Bent u ermee bekend dat daarna door XR is besloten elders in de stad wegen te blokkeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er ook mee bekend dat de bekende Zweedse milieuactiviste Greta Thunberg bij die blokkades betrokken was?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook bekend met het feit dat Greta Thunberg door de politie van het wegdek is verwijderd en elders in de stad is afgezet, waarna zij weer is teruggekeerd om vrolijk opnieuw weer aan acties van XR deel te nemen bestaande uit het blokkeren van wegen en dat Greta Thunberg daarna opnieuw door de politie is verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Is Greta Thunberg bij die acties gevorderd om haar te legitimeren? Zo ja, heeft zij dat gedaan, zo nee waarom niet en welke consequenties heeft dat voor haar gehad?
Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om in te gaan op individuele casuïstiek.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie via een woordvoerder heeft laten weten dat het overtreden van de wet, door bijvoorbeeld op de weg te zitten, geen strafbaar feit is waar voorarrest voor is voorzien en dat je om die reden niet kan worden vastgehouden?
Van het openbaar ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat door hun woordvoerder is aangegeven dat voor overtreding van de Wet openbare manifestaties (hierna: de Wom) het geven van een bevel tot voorlopige hechtenis niet mogelijk is. Overtreding van artikel 11 van de Wom is strafrechtelijk gekwalificeerd als overtreding, niet als misdrijf. Ten aanzien van overtredingen kan geen voorlopige hechtenis worden bevolen. Dit kan uitsluitend bij verdenking van misdrijven. De (overige) voorwaarden voor het bevelen van voorlopige hechtenis zijn neergelegd in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Uiteindelijk is het aan de rechter-commissaris om beslissen of iemand die wordt verdacht van een misdrijf al dan niet in voorlopige hechtenis wordt genomen.
Zo ja, hoe verhoudt die uitspraak zich met artikel 162 Wetboek van Strafrecht waarin onder andere het volgende strafbaar is gesteld: Hij (zij) die opzettelijk enige openbare landweg verspert wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is; in relatie met artikel 67 Strafvordering waarin is bepaald dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
In tegenstelling tot artikel 11 van de Wom, is in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht een misdrijf strafbaar gesteld. Artikel 162, aanhef en eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, stelt onder meer als voorwaarde dat «gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is». Of dit in een specifiek geval zo is (geweest), dient door het OM per geval te worden beoordeeld. Wanneer aan de voorwaarden van artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, kan een bevel tot voorlopige hechtenis worden bevolen. Zoals ook benoemd in mijn antwoord op vraag 6, is een bevel tot voorlopige hechtenis aan wettelijke voorwaarden gebonden.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het Openbaar Ministerie deze uitspraken heeft gedaan, nu het wel wettelijk mogelijk is daders van dergelijke zware misdrijven in voorlopige hechtenis (voorarrest) te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u met ons bezorgd over de kennis van c.q. bij het Openbaar Ministerie omdat juist dit de instantie is die moet zorgen voor een adequate handhaving van de rechtsorde op basis van strafbaar gestelde feiten? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter de medewerkers van het OM en ik ben niet bezorgd over de bij het OM aanwezige kennis.
Het bericht 'Israelische ambassade dient klacht in bij Schiphol na incident met vrijgelaten gijzelaar' |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over twee Israëlische vrouwen – waarvan er een eerder door Hamas werd gegijzeld – die vrijdag 5 april jongstleden zouden zijn «aangevallen, vernederd en/of gedegradeerd» op Schiphol door een veiligheidsmedewerker?1
Ja
Kunt u aangeven of dit bericht klopt?
Ik ben net als u, erg geschrokken van de berichtgeving. Het is natuurlijk heel verdrietig als een kwetsbaar iemand zich opnieuw gekwetst en onheus bejegend voelt. Ik heb daarom bij de betrokken partijen navraag gedaan over wat er voorgevallen is. De Koninklijke Marechaussee geeft aan dat zij ter plaatse een bemiddelende rol heeft gespeeld.
Het gaat hier om het handelen van een medewerker in dienst van Schiphol. Omdat het een medewerker van Schiphol betreft, heeft het Ministerie van IenW geen zeggenschap over deze medewerker. Dat is aan de luchthaven. De luchthaven heeft als werkgever zelf actie ondernomen richting betrokkenen. Schiphol geeft bij navraag aan in persoonlijk contact via de ambassade excuses te hebben aangeboden.
Indien dit bericht klopt, kunt u dan bevorderen dat de genoemde veiligheidsmedewerker wordt ontslagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.