De bezuinigingen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen die de rechtspraak frustreren |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de oorzaak van het te laat aanleveren van de verdachte in de Almelose gijzelingszaak bij zijn rechtszaak gelegen is in de bezuinigingen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen?1 Zo ja, wat vindt u daar van? Zo nee, wat was dan wel de oorzaak?
Nee, door een samenloop van omstandigheden is de verdachte te laat bij het hof gearriveerd.
Omdat de DV&O streeft naar een efficiënte inzet van haar vervoerscapaciteit worden waar mogelijk vervoersaanvragen gebundeld. Op de bewuste dag zijn drie verdachten uit de PI Veenhuizen (waaronder bovengenoemde verdachte) en een verdachte uit PI Leeuwarden naar het gerechtshof in Arnhem vervoerd. Naast de feitelijke reistijd is tijd nodig voor procedurele- en veiligheidsaspecten bij de penitentiaire inrichting enerzijds en bij de overdracht aan de parketpolitie in het gerechtshof anderzijds. Er is vertraging ontstaan bij het ophalen van de verdachte. Bovendien was het drukker op de weg dan voorzien.
De verdachte is circa 30 minuten te laat bij het gerechtshof in Arnhem gearriveerd. Over de te verwachten vertraging is het hof vooraf geïnformeerd.
Hoeveel kost deze specifieke vertraging het gerechtshof?1
De meerkosten door de vertraging zijn in dit geval minimaal gebleven.
De griffier bij deze zitting was telefonisch op de hoogte gesteld van de vertraging. Daarop heeft de voorzitter besloten op tijd te beginnen en de noodzakelijke formaliteiten in afwezigheid van de verdachte al af te handelen. Nadat de verdachte was gearriveerd heeft de voorzitter hem kort geïnformeerd over alles wat voorafgaand aan zijn komst aan de orde was geweest.
Komt het vaker voor dat verdachten als gevolg van problemen met vervoer door de Dienst Justitiële Inrichtingen niet op tijd kunnen worden aangeleverd bij zittingen? Zo ja, hoe vaak? Indien dit niet bekend is, bent u bereid navraag te doen bij de rechtbanken of dit een structureel probleem is?
De DV&O streeft er naar om alle verdachten tijdig bij de rechtbank aan te laten komen. Jaarlijks ontvangt de DV&O ongeveer 250 000 vervoersaanvragen en wordt er zo’n 12 000 000 kilometer gereden. DV&O vervoert dagelijks zo'n 1 000 personen, waarvan ongeveer 250 naar gerechten.
Een enkele keer, zoals ook in onderhavige zaak, komt het wel eens voor dat een verdachte te laat verschijnt voor een zitting. Dit wordt niet apart geregistreerd. De redenen hiervoor zijn divers en per geval wisselend (slecht weer, logistieke problemen, persoonlijke omstandigheden van de verdachte, e.d.).
In 2010 zijn er geen klachten ontvangen vanuit de gerechten over het te laat aanleveren van een verdachte.
Welke maatregelen gaat u nemen om dit probleem op te lossen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet meer voorkomt en dat rechtszaken op tijd kunnen beginnen?
Het is niet nodig maatregelen te nemen, nu het slechts incidenteel voorkomt dat de DV&O een verdachte niet op tijd kan aanleveren bij een zitting.
De Europese inzet ter bescherming van de blauwvintonijn |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Wereld Natuur Fonds (WWF) Reactive Statement «Two-faced Fisheries Council» over de Visserijraad van 26 oktober?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger, die in de voorbereiding op de Raad tijdens het algmeen overleg Visserijraad van 13 oktober 2010 aangaf «dat de inzet van Nederland (...) heel scherp zal moeten zijn» ten aanzien van blauwvintonijn? Klopt het dat u zich tijdens de Raad niet expliciet uitgesproken hebt vóór het voorstel van Eurocommissaris Damanaki?
Tijdens het wetgevingsoverleg visserij op 8 november jl. heb ik mijn interventie tijdens de Raad van 29 oktober toegelicht. Hiervoor verwijs ik naar het verslag van dit overleg, 32500-XIII, nr. 61.
In mijn brief van 23 november jl. (32500-XIII, nr. 138) heb ik mijn inzet uiteengezet inzake het mandaat van de Commissie. Nederland heeft zich lang hard gemaakt voor een mandaat dat uitgaat van een substantiële reductie van de maximaal toegestane vangsthoeveelheid (Total Allowable Catches, TAC), zo dicht mogelijk bij nul.
Na lange en moeilijke onderhandelingen heeft de Commissie de opdracht gekregen namens de EU te pleiten voor een TAC die voortvloeit uit het strikt en objectief volgen van het wetenschappelijk advies, met als doel om met een waarschijnlijkheid van tussen 60 en 77 procent een maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te bereiken in 2022. Daarmee zou de TAC nadrukkelijk worden gereduceerd.
Tijdens de ICCAT-top in Parijs is na moeizame onderhandelingen een nieuw meerjaren herstelplan voor de blauwvintonijn vastgesteld. Het betreft in feite een aantal aanpassingen van het bestaande herstelplan. In 2012 zal het plan – en de TAC – op basis van een nieuwe bestandsopname opnieuw worden bezien. Het vangstniveau is voor de komende twee jaar vastgesteld op 12 900 ton. Dit vangstniveau valt binnen het wetenschappelijke advies en binnen het mandaat van de EU.
Wat is uw inschatting van de herstelkansen voor de blauwvintonijn, als de maximumgrenzen voor vangsten na de top van de Internationale Commissie voor het beheer van de Atlantische Tonijn (ICCAT) hoger komen te liggen dan 6 000 ton en de zes belangrijkste paaigebieden in de Mediterraanse zee niet worden beschermd tegen vissen, zoals Euro Commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad voorgesteld heeft? 4 Kunt u hiervoor bevestigen dat Nederland in de onderhandelingen in de aanloop naar de ICCAT-top in Parijs zich alsnog zal aansluiten bij landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden door steun uit te spreken voor een harde maximumgrens voor het vangen van 6 000 ton en het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee, zoals voorgesteld door EU-commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tussen nu en de ICCAT-top in te spannen voor het verwerven van steun voor een harde maximumgrens voor vangsten van blauwvintonijn van 6 000 ton en voor het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee gedurende de ambtelijke overleggen en uw eigen contacten met collega’s van andere landen van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich in te zetten voor Nederlandse deelname aan de EU-delegatie aan de ICCAT top?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg visserij van 8 november aanstaande?
Nederland heeft deel uigemaakt van de EU-delegatie aan de ICCAT-top.
Het bericht dat vier technologische topinstituten voor farmacie en biotechnologie dreigen te verdwijnen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer tegenslag farmasector»?1
Is het waar dat u geen geld meer uittrekt voor de tweede financieringsronde van vier jaar van topinstituut TI Pharma? Zo ja, hoe verhoudt zich deze bezuiniging met het eerder verstrekte budget om TI Pharma op te richten en tot de recente private toezeggingen van 53 miljoen euro voor matching van een mogelijke vervolgsubsidie vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES)?2
Er is door het Kabinet geen tweede financieringsronde van 4 jaar toegezegd. Bij de start van de topinstituten is aangegeven dat de FES-middelen waren bedoeld als eenmalige investeringsimpuls om publiek private samenwerking op te starten. Daarin zijn de topinstituten, ook TI Pharma, geslaagd. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven zal de onbelegde ruimte in het FES ten goede komen aan de algemene middelen en zal geen additionele voeding van het FES plaatsvinden. Daarmee is er geen mogelijkheid meer om TI Pharma vanuit FES een vervolgfinanciering te bieden. De projecten waarvoor reeds financiering is verkregen kunnen gewoon doorgang vinden. Door het vorige kabinet is recentelijk besloten om voor TI Pharma een overbruggingsfinanciering ter grootte van € 6 mln. met een looptijd tot 1 juli te reserveren, zodat een volgend kabinet een besluit zou kunnen nemen over de toekomst van TI Pharma. Deze periode biedt gelegenheid om tot een transitie over te gaan binnen de nieuwe beleidscontext.
De genoemde intentieverklaringen (neergelegd in zgn. «letters of intent») vanuit de private sector stammen uit 2009 en werden alle gegeven onder de conditie dat de overheid voor minimaal hetzelfde bedrag subsidie zou toezeggen. Echter, het bedrijfsleven heeft ook een eigen verantwoordelijkheid om de innovatiekansen te benutten die onder de vlag van TI Pharma van de grond zijn gekomen, en deze met eigen middelen verder te ontwikkelen..
Erkent u dat TI Pharma zorgt voor vertrouwen van het internationale bedrijfsleven in onze kenniseconomie en -infrastructuur, mede gezien de resultaten van de midtermreview?2 Zo ja, kunt u nader toelichten welk vervolg u aan de resultaten van de midtermreview geeft?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Een positieve midtermreview was door het kabinet als voorwaarde gesteld voor het verstrekken van overbruggingsfinanciering van TI Pharma. Mede op basis van de positieve midterm review heeft het kabinet € 6 mln. overbruggingsfinanciering aan TI Pharma verstrekt.
Op basis van het Regeerakkoord zal er geen nieuwe financieringsronde vanuit FES-middelen plaatsvinden. Meer in algemene zin geldt dat het in het regeerakkoord Life Sciences is genoemd als een van de economische topgebieden. Hierin zal, samen met partijen, vanuit een brede benadering worden gekeken naar de wijze waarop innovatie en economische groei het beste gestimuleerd kunnen worden. In de vormgeving van dit beleid, dat voortbouwt op hetgeen al is bereikt, zullen de resultaten uit de midtermreview van TI Pharma uiteraard worden meegenomen.
Welke actie koppelt u aan het benoemen van farma- en biotech-onderzoek als topgebied in Nederland? Op welke manier wilt u zorgen voor de benodigde kennisinfrastructuur en randvoorwaarden om kennisintensieve bedrijven en kapitaal aan te trekken en te behouden?
Hierop zal ik nader terugkomen in de door mij aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid.
Wat betekent het verdwijnen van technologische topinstituten voor de toekomst van experimenteel onderzoek in de farmasector? Wat betekent het voor de andere in het bericht genoemde sectoren? Hoe beziet u de toekomst van de vele kenniswerkers in de farmasector?
De topinstituten waar het hier om gaat, zijn virtuele instituten die publiek-private onderzoeksprogramma’s organiseren. Het onderzoek zelf vindt plaats binnen reguliere kennisinstellingen en, zij het in mindere mate, bij de betrokken bedrijven.
In welke mate het lopende onderzoek in kennisinstellingen en het bedrijfsleven de komende jaren zal teruglopen, nu er geen zicht is op een nieuwe financieringsimpuls vanuit de FES middelen is thans niet goed te overzien.
Natuurlijk ga ik hierover in gesprek met de betrokken partijen. Ik zie dat als een logisch onderdeel van de topgebiedenaanpak waarbij ik in dialoog met publieke en private partijen de agenda voor de komende jaren wil ontwikkelen. Dit gesprek zal ik ook koppelen aan de uitkomst van de thans lopende midtermreview van het innovatieprogramma Life Sciences & Health, die eind dit jaar wordt afgerond.
Wat betekent het stilvallen van publiek-private financiering voor de betrokken universiteiten, zoals Leiden, Groningen, Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam? Erkent u dat het wegvallen van topinstituten ook banen op het spel zet in het MKB en bij Life Science Parken, zoals in Leiden? Wat heeft het voor gevolgen voor universitaire opleidingen, die in bachelor- en mastertrajecten zwaar hebben ingezet op dit type onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid met de betrokken bedrijven, brancheverenigingen, universiteiten, topinstituten, Life Science Parken en lokale overheden in gesprek te gaan over de toekomst van toponderzoek en kennisinfrastructuur?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Ja.
De eventuele verkoop van het Malieveld en het Haagse Bos |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Malieveld en Haagse Bos in de verkoop»?1
Ja.
Deelt u de mening in het artikel dat het hier om enorme geldverspilling zou gaan, omdat Staatsbosbeheer wellicht maar tien procent van de waarde van de gronden terug zou krijgen waarvoor deze gronden destijds aangekocht en ingericht zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel niet de mening dat het om enorme geldverspilling gaat. De investeringen die in deze terreinen zijn gedaan voor aankoop en inrichting worden niet teniet gedaan door de verkoop van deze terreinen aan particuliere natuurbeheerders. Het gaat mij er om dat particulieren en agrariërs een grotere rol krijgen in het natuurbeheer in Nederland. Pas als de planologische functie «natuur» zou veranderen, kan er mogelijk sprake zijn van een desinvestering. Ik zal de mogelijkheden onderzoeken om in die gevallen het rijk mee te laten profiteren van de gestegen waarde van het terrein. Overigens schrijft de Wet verzelfstandiging voor dat bij verkoop instemming nodig is van de minister van Financiën.
Bent u zich bewust van het feit dat Staatsbosbeheer ook eigenaar is van veel gronden zonder natuurfunctie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Staatsbosbeheer heeft niet veel terreinen die geen natuurfunctie hebben.
De terreinen zonder natuurfunctie hebben vaak een andere functie, voortkomend uit de wettelijke taakopdracht. Het gaat hier om terreinen voor recreatie, landschap en educatie. Gronden buiten de EHS hebben ook meestal de planologische functie natuur.
Bent u bereid Staatsbosbeheer aan te sporen over te gaan tot verkoop van gronden die geen strikte natuurfunctie hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het regeerakkoord is afgesproken dat gronden, die niet nodig zijn voor het realiseren van rijksdoelen in beginsel zullen worden verkocht. Tijdens het wetgevingsoverleg natuur met uw Kamer van 8 november 2010 heb ik aangegeven mijn plannen uit te werken in een grondnota, die ik uw Kamer doe toekomen.
Bent u bereid om in lijn met de aangenomen moties Snijder-Hazelhoff c.s. en Snijder-Hazelhoff2 over te gaan tot teruggave van gronden die geen strikte natuurfunctie hebben? Zo ja, welke stappen gaat de staatssecretaris ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De legekosten voor het aanvragen voor een vervangend verblijfsdocument voor een vreemdeling |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Is het legestarief voor het aanvragen van een vervangend verblijfsdocument voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning regulier vanwege diefstal of vermissing per 15 oktober 2010 verhoogd van 100 euro naar 250 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verhoging exorbitant is, en bovendien vreemdelingen onevenredig benadeelt ten opzichte van Nederlanders, aangezien de gemiddelde extra kosten voor het aanvragen van een vervangend identiteitsbewijs wegens vermissing of diefstal voor hen slechts tussen de 14 en 30 euro is?
Ik acht deze verhoging niet exorbitant. Uitgangspunt in het regeerakkoord is het kostendekkend maken van de leges. Dit betekent overigens niet dat in alle gevallen de hoogte van de leges gelijk is aan de kostprijs. Binnen een legeskolom bestaat de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen de verschillende leges, waarbij sommige leges hoger en andere leges lager dan de kostprijs kunnen zijn. Aspecten als draagkracht kunnen hierbij een rol spelen. Uitgangspunt vormt de kostendekkendheid van het geheel van de leges in de desbetreffende kolom.
De kostprijs van een vervangend vreemdelingendocument bedraagt € 228. De kostprijs van een vervangend Nederlands identiteitsdocument bedraagt € 42,85. De kosten van een vervangend vreemdelingendocument zijn hoger dan de kostprijs van een Nederlands reisdocument, omdat bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument een aantal handelingen verricht moeten worden, die bij verlies of diefstal van een Nederlands reisdocument niet plaatsvinden. In de eerste plaats moet de IND bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument opnieuw toetsen of de vreemdeling aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. De IND dient daarnaast na te gaan of het vermiste vreemdelingendocument nog steeds geldig is. Dit is van belang om misbruik van het vermiste of gestolen document tegen te gaan. In dat kader dient ook onderzocht te worden of er antecedenten zijn op het terrein van de openbare orde. Voor zover relevant voor de aanvraag zal verder moeten worden nagegaan of de huwelijkse staat van de aanvrager gewijzigd is.
Aangezien de kostprijs voor het vervaardigen en uitreiken van een vervangend vreemdelingendocument aanzienlijk hoger is dan die van een Nederlands reisdocument, deel ik de mening niet dat het verschil in legeskosten op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel.
Hoe kan het dat de kostprijs van een vreemdelingendocument blijkbaar 250 euro bedraagt en die van een Nederlands identiteitsdocument 42,85 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit verschil in legeskosten voor vergelijkbare documenten tussen vreemdelingen en Nederlanders op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de betreffende verhoging van leges zich tot uitspraken van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw Bijleveld, dat zij een eind wilde maken aan de extra vermissingskosten voor een identiteitsdocument?2
De voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in reactie op vragen van het televisieprogramma TROS Regelrecht aangegeven, dat zij de suggestie in overweging wilde nemen om mensen die buiten hun eigen schuld een Nederlands reisdocument verliezen, vrij te stellen van het betalen van vermissingleges, indien deze extra leges geen grondslag hebben in door de vermissing extra te verrichten werkzaamheden.
Zoals ik in antwoord 4 heb aangegeven, is er een onderscheid tussen het vervaardigen en uitreiken van een vreemdelingendocument en dat van een Nederlands reisdocument. Ik ben dan ook van mening dat beide zaken niet op een gelijke wijze hoeven te worden behandeld.
Zoals in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 aangegeven zijn er aan het verstrekken van een nieuw vreemdelingendocument de nodige kosten verbonden. Ik realiseer mij dat het voor degene, die zijn verblijfsdocument door verlies of diefstal is kwijtgeraakt, plezierig zou zijn wanneer deze kosten zouden worden gedragen door de Staat en voor deze aanvraag geen kosten in rekening zouden worden gebracht. Anderzijds zou door geen kosten in rekening te brengen afbreuk worden gedaan aan de verantwoordelijkheid van de betrokken burger zelf de financiële consequenties te dragen voor verlies of diefstal van het betrokken document. Daarbij acht ook ik het niet onredelijk bij het vaststellen van de hoogte van de leges de kostprijs leidend te laten zijn.
Bent u bereid deze betreffende legesverhoging, in elk geval voor een groot deel, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee. De argumenten hiervoor heb ik in mijn antwoorden op uw voorgaande vragen gegeven.
De geplande executie van een Iraanse vrouw |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 1 november «Iran Plans to Execute Woman in Stoning Case» o.a. verschenen op Fox News?1
Ja.
Bent u bereid om zowel in de Europese Unie als in Verenigde Naties er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen Sakineh Mohammadi Ashtiani niet te executeren?
Ja. Vandaag heeft de Nederlandse regering HV Ashton verzocht namens de EU een verklaring uit te laten gaan waarin de grote zorg van de EU over de zaak Ashtiani wordt geuit en de boodschap wordt overgebracht dat de EU onder alle omstandigheden overal ter wereld tegenstander is van de doodstraf. Ook heeft Nederland het Belgisch voorzitterschap in Teheran verzocht de zaak spoedigst onder de aandacht van de Iraanse autoriteiten te brengen.
In VN-verband werkt Nederland momenteel aan een resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran. Mede op basis van het zorgwekkende SGVN-rapport terzake wordt in de ontwerpresolutie specifiek zorg uitgesproken over de gebrekkige rechtsgang in Iran, de grote toename van het aantal executies, en de wijze waarop deze voltrokken worden.
Kunt u, gezien het feit dat de executie morgen gepland staat, deze vraag vandaag nog beantwoorden?
Ja.
Het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over vreemdelingenbewaring |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring» van 27 oktober 2010?1
Ja.
Klopt de conclusie van de Inspectie dat de behandeling van asielzoekers en illegalen in vreemdelingendetentie vaak nog te streng is? Wat is uw reactie op die conclusie en welke maatregelen neemt u om te zorgen dat asielzoekers en illegalen altijd fatsoenlijk behandeld worden?
Deze conclusie wordt niet door de Inspectie getrokken.
In antwoord op eerder door het lid Schouw gestelde vragen, ingezonden 1 november 2010, vraagnummer 2010Z15579, heb ik aangegeven dat de Kamer per brief van 27 oktober 20102 is geïnformeerd over de aanbevelingen die door de Inspectie voor Sanctietoepassing in haar rapport zijn gedaan en mijn reactie daarop. Graag verwijs ik naar voornoemde brief.
Vindt u het noodzakelijk, en bent u bereid, meer, nieuwe alternatieven voor vreemdelingenbewaring in detentiecentra te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat er qua regime duidelijk(er) verschil ontstaat tussen een gewone gevangenis en een detentiecentrum voor vreemdelingen?
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder meer ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring3.
Voor zover de vraagstelling ziet op bewaring in een «gevangenisachtig regime» verwijs ik kortshalve naar de eerdergenoemde brief van 27 oktober 2010 in reactie op het rapport van de ISt.
Deelt u de mening dat ten aanzien van kwetsbare groepen vreemdelingen, zoals minderjarige kinderen, ouderen en zieken, in elk geval geen vreemdelingenbewaring in een «gevangenisachtig regime» dient plaats te vinden? Bent u bereid uw beleid ten aanzien van de vreemdelingenbewaring voor die groepen daarop aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
De gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad |
|
|
|
Heeft u nadere informatie over de gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad, op zondag 31 oktober 2010, aan de vooravond van Allerheiligen, waarbij vele doden gevallen zijn?1
De aanval is opgeëist door de «Islamitische Staat van Irak», een waarschijnlijk aan Al Qaida gerelateerde organisatie. Het aantal dodelijke slachtoffers onder de priesters, kerkgangers, politie en terroristen bedraagt 52. Er zijn voor zover bekend 67 gewonden gevallen.
Wilt u er bij de Iraakse regering op aandringen dat de oorzaak tot de bodem toe wordt uitgezocht,de schuldigen gestraft worden en dat religieuze minderheden beschermd worden tijdens hun geloofsuitoefening?
Ja. Ik heb erop aangedrongen dat de Europese Unie onder de aandacht van de Iraakse autoriteiten brengt dat de daders van dit bloedbad worden bestraft en dat de veiligheid van religieuze minderheden wordt gewaarborgd en hun rechten worden gerespecteerd. De Iraakse regering heeft inmiddels toegezegd de bescherming van de christelijke minderheid in Irak te vergroten.
Is dit de eerste keer dat het frequente geweld tegen christenen in Irak zich niet alleen richt tegen een gebouw of een enkele priester of gelovige, maar tegen een hele biddende gemeenschap?
Ja, voor zover mij bekend is dat inderdaad het geval.
Ziet u een verband tussen deze actie en recente bedreigingen gericht aan de Koptische kerk in Egypte?
Zowel in Irak als in Egypte doen zich al geruime tijd spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Naar verluidt zouden de gijzelnemers in de Syrisch Katholieke kerk in Bagdad de vrijlating hebben geëist van twee (tot de islam bekeerde) echtgenotes van Koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een Koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dit kan ik echter niet bevestigen.
Bent u bereid namens de Nederlandse regering de Arabische Liga te verzoeken geweld tegen religieuze minderheden, aanslagen op kerken en gijzelingsacties scherp te veroordelen en hun eigen bevolkingen op te roepen hieraan geen steun te verlenen?
In mijn contacten met leden van de Arabische Liga zal ik de noodzaak van bescherming van religieuze minderheden aan de orde stellen. Eerste aanspreekpunt blijven wel respectievelijke regeringen.
De recente ontmoeting tussen de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad en de Nederlandse ambassadeur in de Islamitische Republiek Iran |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «President in a meeting with the new Dutch Ambassador: Iran does not heed political stand of others»?1
Ja.
Wie of wat wordt volgens u bedoeld met de (veelvuldig) door Ahmadinejad gebruikte term «world arrogance»?
«World arrogance» is een begrip dat door president Ahmadinejad vaker wordt gebruikt in zijn retoriek, zonder dat duidelijk is wat hij daar precies mee bedoelt.
Heeft ambassadeur Kole inderdaad gezegd: «The Islamic Republic of Iran and the Netherlands enjoy rich and deep-rooted culture which this can help deepen and consolidate political and diplomatic relations between the two nations. There are ample untapped economic potentials in both countries which should be explored to help enhance level of economic relations and trade»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken dan in het licht van:
Nee. De tekst in het artikel geeft niet weer wat ambassadeur Kole heeft gezegd. Hij heeft tijdens het aanbieden van zijn geloofsbrieven aan president Ahmadinejad gewezen op de vier eeuwen oude relatie tussen Nederland en Iran. Ambassadeur Kole heeft aangegeven het ten zeerste te betreuren dat Iran weigert openheid van zaken te geven over zijn nucleaire programma. Ook heeft hij president Achmadinejad aangesproken op de steeds verslechterende mensenrechtensituatie.
Bent u bereid de politieke en diplomatieke relaties tussen Nederland en het islamofascistische regime van de Islamitische Republiek Iran in het algemeen zoveel mogelijk te beperken en te bevriezen en contacten van Nederlandse diplomaten (en bewindslieden) met de Iraanse president Ahmadinejad en de Iraanse geestelijk leider Ali Khamenei te verbieden?
Nederland en de EU hanteren ten aanzien van Iran een tweesporenbeleid. Dat houdt in dat er in gesprekken voortdurend pressie wordt uitgeoefend om tot een oplossing te komen (eerste spoor) en tegelijkertijd – nu Iran zich daaraan onttrekt en weigerachtig blijft – sancties zijn ingevoerd (tweede spoor). Voor dit tweesporenbeleid is de mogelijkheid tot contact met de leiders van Iran noodzakelijk.
Bent u voorts bereid te bevorderen dat er een internationaal tribunaal tegen president Ahmadinejad en geestelijk leider Khamenei wordt opgericht wegens het ophitsen tot genocide en de vernietiging van de staat Israel? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de berechting van (het aanzetten tot) een misdrijf als genocide en andere internationale misdrijven is het Internationaal Strafhof in het leven geroepen.
Het onttrekken van rechten aan het Europese emissiehandelssysteem met als doel deze te vernietigen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.co2markt.eu?
Ja.
Hoe oordeelt u over het initiatief van de organisatie achter deze website om CO2-rechten van bedrijven te verkopen aan consumenten? Vindt u dat deze organisatie verantwoord bezig is en zo ja, kunt u uiteenzetten waarop u dat baseert?
De mogelijkheid om emissierechten vrijwillig te annuleren komt voort uit het Kyoto Protocol. De Europese Commissie heeft bij het opzetten van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ervoor gekozen om deze mogelijkheid ook in dit systeem op te nemen.
Bij het opzetten van het EU ETS is afgesproken dat iedereen mag deelnemen aan de CO2-emissiehandel. Dit betekent dat het een ieder is toegestaan rechten te bezitten, in rechten te handelen en rechten te annuleren. Het vrijwillig annuleren van emissierechten is dus een mechanisme inherent aan het emissiehandelssysteem.
In de praktijk wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om emissierechten te annuleren. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat veel mensen onbekend zijn met de mogelijkheid om op deze manier de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarnaast dient een rekening à 100 euro te worden geopend bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), wat als relatief duur wordt beschouwd. Stichting Natuur en Milieu (SNM) wil deze reeds bestaande mogelijkheid voor de burger gemakkelijker maken en heeft daarvoor een rekening geopend bij de NEa. Via deze rekening voert SNM in opdracht van burgers annuleringstransacties uit. De NEa controleert de annuleringstransacties. Op deze manier is het annuleren van rechten geborgd.
De uitstoot van de Europese industrie is gereguleerd onder het plafond van het emissiehandelssysteem. Voor elk recht dat geannuleerd wordt, geldt dat het nooit meer gebruikt kan worden om de uitstoot van CO2 mee te vereffenen. Het uitstootplafond van de Europese industrie wordt op deze manier lager en dit heeft een lagere uitstoot van CO2 tot gevolg.
Deelt u de mening dat het afkopen van schuldgevoel Middeleeuws te noemen is, zeker gezien het feit dat er nog nooit wetenschappelijk is aangetoond dat CO2 de temperatuur op aarde laat toenemen?
Deze mening deel ik niet. De huidige stand van zaken in de wetenschap laat zien dat de aarde opwarmt en dat deze opwarming sinds het midden van de 20ste eeuw zeer waarschijnlijk voor het grootste deel komt door de mens. Het afzien van rechten om CO2 uit te stoten is derhalve geen symbolische maar direct werkende maatregel.
Wordt deze website, of het initiatief, (mede)gefinancierd door de overheid? Zo ja, kunt u uiteenzetten aangeven om welke bedragen het gaat? Zo nee, kunt u garanderen dat u dit soort initiatieven nooit met belastinggeld zult steunen?
SNM heeft van de overheid SMOM-subsidie ontvangen voor dit project. Deze subsidie werd aangevraagd om de opstartkosten te dekken en is vooral gebruikt voor het opbouwen van de website. Het gaat om een bedrag van € 236 690,55. Nu dient het platform zichzelf te onderhouden.
Het WRR-rapport "Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box" |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie nr. 46 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid getiteld «Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box?1
Ik heb kennis genomen van de genoemde publicatie. Het betreft hier geen rapport van de WRR. Het gaat enkel om een publicatie die in opdracht van de WRR is geschreven. De inhoud daarvan zal eventueel meespelen bij het opstellen en vaststellen van een WRR-rapport. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de ingenomen standpunten van deze publicatie berust bij de externe auteurs. Ik heb begrepen dat de WRR in het voorjaar van 2011 met een rapport komt over de bredere thematiek van de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij de inzet van ICT-Beleid. Als dat rapport er is, zal het kabinet daar een standpunt over innemen.
Bent u voornemens een kabinetsreactie te maken op de conclusies van dit rapport? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van een centrale opslag van biometrische gegevens op te schorten totdat de Kamer met u over de reactie op dit WRR-rapport van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
In het Algemene Overleg van 7 oktober 2010 heeft de toenmalige staatssecretaris van BZK gezegd dat er nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet ten aanzien van de ontwikkeling van de centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie (ORRA). Staatssecretaris Bijleveld heeft tevens aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de stappen die worden overwogen, zodat de Kamer daar desgewenst over kan spreken. Ik wil mij op dit dossier oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de ORRA vorm zou kunnen krijgen. Ik verwacht hier enkele maanden voor nodig te hebben en zal daarna de Kamer over de uitkomsten informeren.
Bent u bereid de Kamer een volledig overzicht te doen toekomen van de wijze waarop andere EU-lidstaten de EU-richtlijnen met betrekking tot paspoorten en identiteitsbewijzen implementeren, in het bijzonder ten aanzien van de verificatie van gegevens bij uitgifte, en de wijze van opslag van biometrische gegevens?
Ik ben bereid om na te gaan of deze informatie beschikbaar is. De uitkomsten zal ik de Kamer doen toekomen.
Het artikel 'Kerkgijzeling Bagdad draait uit op bloedbad' |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kerkgijzeling Bagdad draait uit op bloedbad»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van, vooralsnog, onbevestigde berichten dat niet alleen één maar in totaal drie priesters zijn vermoord? Kunt u bevestigen dat het gaat om Father Wasim Sabieh en Father Thaier Saad Abdal, die ter plekke zijn overleden, en Father Qatin, die later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden.?
Voor zover mij bekend vanuit diverse bronnen zijn bij de kerkgijzeling twee priesters gedood. Door tegenstrijdige berichtgeving is het voor mij echter onmogelijk gebleken om dit te verifiëren.
Bent u van mening dat er een toename is van gericht geweld ten opzichte van christenen in Irak?
Er vindt geweld plaats tegen christenen en andere gelovigen in Irak. Er is echter geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een gerichte toename van geweld tegen christenen in Irak.
Bent u bereid bij de Irakese autoriteiten aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze bloedige aanslag?
De vrijheid van godsdienst, de vrijheid om geloof te belijden en het verbod op discriminatie op basis van religie, zijn opgenomen in de Iraakse grondwet. De autoriteiten in Centraal-Irak zijn evenwel niet altijd in staat voldoende bescherming te bieden tegen gericht danwel willekeurig geweld.
Deelt u de mening dat het de Irakese autoriteiten op dit moment aan een effectief gecoördineerd beleid voor de bescherming van christenen ontbeert? Bent u bereid aan te dringen op een dergelijk beleid zodat aanslagen als niet louter incidenten worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze aanslag, in combinatie met talloze andere aanslagen, geweldplegingen en intimidaties, die gepleegd worden tegen religieuze minderheden en andere onschuldige burgers, het zoveelste bewijs is voor het feit dat het terugsturen van Irakese vluchtelingen zeer onverantwoord zou zijn?
Hoe betreurenswaardig het bloedbad in de kerk ook is, dit incident wijzigt niet het beeld van de veiligheidssituatie in Irak dat wordt geschetst in het recente ambtsbericht over Irak van 29 oktober 2010. Zoals door de Minister voor Immigratie en Asiel aan uw Kamer reeds is bericht bij de beantwoording van kamervragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Spekman (PvdA) en Dibi (GroenLinks) op 2 november jl. en ook is bevestigd in zijn brief aan uw Kamer van 4 november jl., geeft dit ambtsbericht voor de Minister voor Immigratie en Asiel geen aanleiding tot wijziging van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Irak.
In dezelfde brief van 4 november jl. heeft de Minister voor Immigratie en Asiel wel gemeld dat de terugkeer naar Irak tijdelijk wordt opgeschort tot 24 november 2010 naar aanleiding van een juridisch bindende beslissing van de President van de Derde Sectie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 2 november jl.
Over bijstorten in de pensioenpolis |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pensioenstrop voor oude baas bij waardeoverdracht»?1
Ja.
Is het waar dat een werkgever bij vertrek van zijn werknemer soms tienduizenden euro’s moet bijstorten in de pensioenpolis bij de verplichte waardeoverdracht? Hoe vaak komt zo'n verplichte bijstorting per jaar voor?
Dergelijke situaties kunnen zich voordoen bij werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar en die met uitgaande waardeoverdracht worden geconfronteerd naar een andere verzekeraar. SZW, noch DNB beschikt over gegevens hoe vaak dit in de praktijk voorkomt. Wel heb ik de indruk op grond van een schatting van het Verbond van Verzekeraars, dat bijbetaling kan leiden tot individuele problemen bij in potentie een omvangrijke groep bedrijven in het midden- en kleinbedrijf.
De bijbetalingsproblematiek zoals in de vragen geschetst, kan zich voordoen als de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken bij uitkering- en kapitaalovereenkomsten en bij premieovereenkomsten waarbij tussentijds een aanspraak op kapitaal of uitkering wordt ingekocht, meer bedraagt dan het tot dat moment gefinancierde deel van de aanspraken. Voor zover die aanspraken niet zijn gefinancierd, dient dit bij de waardeoverdracht alsnog te gebeuren. De berekening van de overdrachtswaarde geschiedt sinds 2008 aan de hand van de marktrente (rentetermijnstructuur). Deze rente is tussen 2008 en 2011 gedaald van 4,926% naar 2,984%. Deze daling kan leiden tot bijbetaling door de oude werkgever.
Verandering van baan leidt overigens lang niet altijd tot forse bijbetalingen:
Een en ander laat echter onverlet dat het in individuele situaties kan gaan om forse bedragen en dat die situaties zich bij veel bedrijven in het midden- en kleinbedrijf kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat deze verplichte nabetaling zeer belemmerend kan werken op de arbeidsmarkt en dat er snel een oplossing gezocht moet worden voor het probleem van bijbetalingen voor beide werkgevers bij de verplichte waardeoverdracht van pensioenen?
Op zich zou het kunnen dat de bijbetalingsproblematiek de arbeidsmarktmobiliteit tegenwerkt. Ik heb hierover geen harde gegevens. Voor het effect op de arbeidsmobiliteit is nog van belang dat doorgaans pas nadat een werknemer van baan is gewisseld en de nieuwe werkgever betrokkene heeft aangenomen, eventuele waardeoverdracht aan de orde is. Eerst dan ontstaat ook zicht op (de hoogte van) de bijbetaling. Dan heeft de wisseling van baan wel al plaatsgevonden.
Overigens is waardeoverdracht niet verplicht. Wel zijn er situaties waarin een pensioenuitvoerder op grond van de pensioenregelgeving moet meewerken als een ex-deelnemer verzoekt om waardeoverdracht. Het komt voor dat werkgevers in geval van bijbetaling, werknemers verzoeken om af te zien van hun recht op waardeoverdracht. Zo kunnen werkgevers de bijbetalingsproblematiek voorkomen. Voor werknemers hoeft het achterwege laten van waardeoverdracht – bijvoorbeeld bij middelloon- en beschikbare premieregelingen – niet financieel nadelig te zijn.
Daar waar gevraagd wordt om een oplossing voor beide werkgevers, ga ik er vanuit dat hiermee de situaties zijn bedoeld waarin sprake is van bijbetaling door de oude of de nieuwe werkgever zoals aan de orde in artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, respectievelijk artikel 19, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Ik ben met de Kamer eens dat een oplossing voor beide bijbetalingsvraagstukken wenselijk is. Er zijn schrijnende situaties mogelijk bij beide kwesties. Ik zal – met de Stichting van de Arbeid en het pensioenveld – inventariseren hoe deze effecten kunnen worden weggenomen of beperkt. In de reeds voorgenomen meer fundamentele discussie over waardeoverdracht zal dit aspect separaat en met voorrang worden behandeld.
Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het eerste kwartaal van 2011, informeren.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie die vraagt om een einde van de bijbetalingsproblematiek en die nog steeds niet is uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of de toezichthouder inzicht in de omvang van de niet afgefinancierde verplichtingen bij Nederlandse verzekeraars?3 Zo nee, wilt u daar onderzoek naar doen?
Er is geen sprake van niet afgefinancierde verplichtingen. Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen verzekeraars de pensioenverplichtingen af te financieren. De bijbetalingen zoals hier bedoeld, vinden niet hun oorzaak in onvoldoende affinanciering, maar in verschillen in rentevoeten als waardeoverdracht plaatsvindt. Het gaat dan om verschillen tussen de rentevoet die door de verzekeraar wordt gehanteerd richting de deelnemer, de rentevoet die de verzekeraar hanteert voor de bepaling van de technische voorzieningen en de rentevoet die geldt voor de berekening van de over te dragen waarde.
DNB heeft geen inzicht in de omvang van de bijbetalingen. Wat mijn ministerie betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De toegankelijkheid van privacygevoelige informatie voor derden, waaronder particuliere recherchebureaus |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het gemak waarmee privacygevoelige informatie bij bedrijven en instanties kan worden vergaard, zoals getoond in de uitzending van de VPRO?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending, waarin wordt getoond hoe een particulier onder valse voorwendselen telefonisch en op eenvoudige wijze privacygevoelige informatie aan bedrijven en instanties ontfutselt (het zg. pretexting). Daarnaast worden diverse technische methoden en software getoond waarmee privacygevoelige informatie kan worden onderschept. De wijze waarop dit geschiedt, lijkt relatief makkelijk, maar vereist specialistische kennis.
In hoeverre schat u in dat dezelfde mogelijkheden bestaan en met succes gebruikt worden bij het vergaren van privacygevoelige informatie door overheidsinstanties? Welke maatregelen neemt de overheid om dit gevaar weg te nemen?
In beginsel kan iedereen met kwade bedoelingen de methodes gebruiken die in de uitzending worden getoond. Als ambtenaren gebruik maken van de bedoelde methoden als in antwoord 1 bedoeld, dan maken zij zich schuldig aan strafbare feiten en kan strafvervolging worden ingesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de stelling, zoals geopperd in de VPRO-uitzending, dat de regels voor het vergaren van privacygevoelige informatie voor particulieren minder strikt zijn dan voor politie en justitie? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Er is een wezenlijk verschil tussen de bevoegdheden van politie en justitie enerzijds en particulieren – in welke hoedanigheid dan ook – anderzijds. Inbreuken op grondrechten (zoals het recht op privacy) door de overheid, kunnen alleen plaatsvinden, indien dat handelen wettelijk is gelegitimeerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld politie en justitie bij het gebruikmaken van strafvorderlijke bevoegdheden en het vergaren van gegevens zijn gebonden aan de regels uit het Wetboek van Strafvordering.
Particulieren oefenen geen overheidsmacht uit en worden derhalve niet beperkt door het Wetboek van Strafvordering. Zij zijn wel aan andere regelgeving gebonden, zoals het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn onder meer strafbepalingen opgenomen die zien op het op onrechtmatige wijze vergaren van (privacygevoelige) gegevens. Bij overtreding daarvan kan strafvervolging worden ingesteld.
Bij het vergaren van persoonsgegevens dienen particulieren zich voorts te houden aan de daarvoor geldende regels uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet richt zich tot een ieder die persoonsgegevens verwerkt. De regelgeving voor particulieren is in die zin niet minder strikt.
Bent u op de hoogte van overheidsinstanties die op de wijze zoals geschetst in bovengenoemde uitzending opdrachten verlenen aan werkende recherchebureaus? Zo ja, acht u dit rechtmatig?
Nee.
Ziet u mogelijkheden om voorlichtingsactiviteiten te ontplooien teneinde de private en publieke sector meer bewust te maken van de praktijken zoals weergegeven in de bovengenoemde uitzending? Zo ja, hoe wil u daar uitvoer aan geven? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in de publieke of private sector persoonsgegevens verwerkt, moet zich houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet ziet ook op de verstrekking van persoonsgegevens. Het is dus primair de wettelijke taak van de bedrijven en instanties zelf om zich daaraan te houden en hun medewerkers zodanig te instrueren dat de Wbp wordt nageleefd.
Dit neemt niet weg dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP), als onafhankelijke toezichthouder, ervoor heeft gekozen om de private en publieke sector meer bewust te maken van het belang van naleving van de wet door middel van zijn handhavingsactiviteiten.
Het CBP geeft voorlichting aan de hand van deze praktijk. Het CBP geeft voorts algemene voorlichting via zijn website. Daarnaast biedt het CBP een aantal instrumenten die bedrijven en overheidsinstellingen kunnen helpen bij naleving van de wet, zoals richtsnoeren en zienswijzen.
Overigens heeft de overheid in 2009 en 2010 een brede publiekscampagne Veilig Internetten gevoerd. Daarbij is het brede publiek via radio, tv en internet gewaarschuwd om ook op internet voorzichtig te zijn met de eigen persoonsgegevens.
De toename van de inzet van gemeentelijke toezichthouders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer eigen handhavers, minder politie in steden» uit de Volksrant?1
Ja
Herkent u de trend dat steeds meer gemeenten eigen toezichthouders inzetten voor taken die voorheen door de politie uitgevoerd werden?
Het lokaal bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het houden van toezicht op de openbare ruimte. Gemeenten kunnen daarbij zowel toezichthouders (zonder bevoegdheden) als handhavers (buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s)) inzetten. Hoewel het in gevallen kan gaan om taken die voorheen door de politie werden opgepakt, is er in het algemeen geen sprake van dat er politiële taken worden overgenomen door of overgedragen aan gemeenten.
In reactie op de toezegging gedaan door mijn ambtsvoorgangster tijdens het wetgevingsoverleg Politie dd 16-11-2009 (Kamerstukken Tweede Kamer, 32 123 VII, nr. 1, dat zij met u cijfers zou delen over de inspanningen die gemeenten plegen ten aanzien van bestuurlijke toezicht en handhaving met daarbij bijzondere aandacht voor de verhouding tussen publieke en private uitvoering, heeft mijn ministerie samen met de VNG een verkenning laten uitvoeren naar deze cijfers. Begin komend jaar zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waarin ik de uitkomsten van deze verkenning nader toelicht en waarin ik zal aangeven hoe toezicht en handhaving in het algemeen en de bestuurlijke invulling daarvan in het bijzonder, verder verbeterd kan worden. In antwoord op uw vraag zal ik hier alvast enige informatie uit de verkenning gebruiken.
Binnen de verkenning waren niet voldoende gemeenten in staat om de kosten die zij maken voor toezicht en handhaving los te koppelen van andere kosten met betrekking tot veiligheid. Een betrouwbaar overzicht over de kosten is daarom op dit moment niet te bieden.
Uit deze verkenning blijkt wel dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten onderling in de inzet voor toezicht en handhaving. Het grootste deel van de gemeenten heeft een beperkte capaciteit, tussen 1 en 5 fte, beschikbaar voor toezicht en handhaving. Grote uitschieter zijn de steden met een inwonertal boven de 250 000, deze hebben substantieel meer capaciteit beschikbaar (tussen 100 en 600 fte). In totaal zijn in bij alle gemeenten ca 4 200 bestuurlijke toezichthouders en handhavers werkzaam. In het algemeen kan gezegd worden: hoe groter de gemeente en/of hoe meer verstedelijking, des te groter de capaciteit voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte (zie onderstaande tabel). Uit de verkenning blijkt verder dat private inhuur van bestuurlijke toezichthouders en handhavers ca 7% van de totale capaciteit van gemeenten betreft. Private inhuur kan gemeente flexibiliteit bieden bij hun bestuurlijke inzet.
Gemiddeld aantal fte. 2009
<5000
5 000 – 10 000
10 000 – 20 000
20 000 – 50 000
50 000 – 100 000
100 000 – 250 000
>250 000
5 Niet stedelijk
1,00
1,14
1,63
2,40
15,00
4 Weinig stedelijk
1,00
2,08
2,41
7,00
12,00
3 Matig stedelijk
1,56
4,32
19,33
13,00
2 Sterk stedelijk
3,88
21,25
42,78
1 Zeer sterk stedelijk
1,00
18,25
54,50
370,67
Deelt u de mening dat met deze trend feitelijk de gemeentelijke politie zijn herintrede heeft gedaan?
Nee, gelet op de taken van de bestuurlijke toezichthouders en handhavers gaat een vergelijking met de voormalige gemeentepolitie niet op. Zie ook de antwoordenop vragen 9 en 10.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk nader informeren over de omvang, kosten en landelijke spreiding van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat opsporing en noodhulp niet de enige kerntaken van de politie zijn? Zo ja, hoe zou u de kerntaken van de politie definiëren? Zo nee, waarom niet?
De kerntaken van de politie zijn inderdaad breder dan alleen opsporing en noodhulp. Zoals opgenomen in artikel 2 Politiewet heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. Onder handhaving van de rechtsorde vallen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de handhaving van de openbare orde.
Verwacht u ook dat het verschijnen van meer soorten toezichthouders voor verwarring kan zorgen over de verschillen in bevoegdheid en rol? Wilt u deze verwarring in rol helpen voorkomen door voorwaarden te stellen aan de kleding van handhavers, waardoor de onderlinge verschillen beter tot uitdrukking komen?
In de regelgeving zijn nu al waarborgen opgenomen met betrekking tot de zichtbaarheid en herkenbaarheid. Zo zijn de boa’s herkenbaar aan het insigne dat mijn ambtsvoorganger in 2007 heeft ingevoerd. Daarnaast is als eis geformuleerd dat het uniform van een buitengewoon opsporingsambtenaar en van een toezichthouder niet mogen lijken op het uniform dat gedragen wordt door de politie of de krijgsmacht.
Met de invoering van het nieuwe boa-bestel per 1 april jl. zijn zes brede domeinen in de plaats gekomen van 115 verschillende boa-functies. Het nieuwe boa-bestel vormt de grondslag voor een – ook voor de burger – meer inzichtelijke systematiek. De boa’s van de gemeente die handhavend optreden in het domein openbare ruimte beschikken in beginsel over gelijke bevoegdheden. Veelal zal de gemeente de bevoegdheden per individuele boa willen toespitsen op de specifieke aard van de lokale problematiek en zal bij de afwegingen de herkenbaarheid voor de burger betrekken.
Om onder andere de herkenbaarheid te vergroten zal ik, ter uitvoering van de motie Brinkman (TK 32 500 VI, nr. 1, met de VNG in overleg treden om te komen tot een landelijk herkenbare uitstraling. Zoals ik verder in het begrotingsoverleg dd 25-11-2010 aan uw Kamer heb toegezegd zal ik de operationele regie over toezicht en handhaving door de politie wettelijk verankeren.
Herkent u de wens van toezichthouders om steeds vollediger uitgerust te worden met bijvoorbeeld handboeien, wapenstok, pepperspray en communicatiemiddelen? Welk beleid hanteert u op dit punt?
De maatregelen in het kader van de terugdringing van geweld tegen werknemers met een publieke taak hebben er toe geleid dat er ook maatregelen zijn genomen ter bescherming van de boa tegen de agressie en geweld. Alle boa’s beschikken optioneel over de politiebevoegdheden op grond van artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.2 Daarnaast kunnen voor enkele domeinen aanvullende geweldsmiddelen worden toegekend zoals de wapenstok en pepperspray.
Daadwerkelijke toekenning van deze bevoegdheden en geweldsmiddelen geschiedt mede op advies van de betreffende Korpschef en Hoofdofficier van Justitie wanneer de noodzaak door de boa werkgever is aangetoond. Tevens dient de boa te voldoen aan alle additionele bekwaamheidseisen zoals gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar (RTGB). De opleiding van boa’s zal mede door bovengenoemde ontwikkelingen worden ingericht op competenties die zien op conflictbeheersing en andere handhavingvaardigheden. Het voorkomen van escalatie moet immers voorop blijven staan.
Herkent u het knelpunt dat er weinig informatieoverdracht is tussen toezichthouders en politie? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor de informatiepositie van betrokken partijen? Welke oplossingen ziet u voor dit knelpunt?
De informatie-uitwisseling tussen partijen die belast zijn met handhaving verdient verbetering. Daarom ben ik samen met het Openbaar Ministerie, de Politie en de VNG aan het bekijken hoe de afstemming tussen en de informatie-uitwisseling met de diverse partijen verbeterd kan worden. In de hierboven genoemde brief zal ik hier nader op ingaan.
Is het de bedoeling van dit kabinet om de politie, door middel van nationalisering van de politie, minder in te zetten als toezichthouder? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u de uitvoering van de toezichthoudende taak en de invloed van het lokaal bestuur hierop waarborgen?
De gezagstaak van de burgemeester blijft in het nieuwe bestel onveranderd. De burgemeester blijft dus verantwoordelijk voor de openbare orde en capaciteitsinzet van de politie voor lokale taken. De lokale regie zal verder versterkt worden door het verplichten van integraal veiligheidsbeleid op basis waarvan de politie zijn lokale taken uitvoert (wetsvoorstel regierol gemeenten, TK 32459) en het versterken van de positie van de lokale driehoek (binnen de plannen voor het nieuwe politiebestel).
Bent u van mening dat het niet langer uitvoeren van taken door de politie een zorgvuldige politieke afweging vraagt, waarbij aandacht besteed moet worden aan overname door andere instanties en de aansturing? Zo ja, bent u bereid om de Kamer hierover een standpunt van de regering te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van het niet langer uitvoeren van politietaken, de politie draagt immers geen taken over. Wel is het van belang dat we zorgvuldig omgaan met de capaciteit van de politie en de politie niet belasten met de uitvoering van taken die bij andere instanties thuishoren.
Bouwregelgeving brandveiligheid voor parkeergarages en andere grote bouwwerken |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Technisch mankement auto mogelijk oorzaak brand»1 en «Geen sprinkler in uitgebrande parkeergarage»?2
Ja.
Kent u het TNO-Efectis rapport «Onderzoek brand parkeergarage Lloydstraat Rotterdam» naar aanleiding van de brand op 1 oktober 2007?3 Kunt u aangeven of alle aanbevelingen uit dit rapport, zoals het verplichten van branddetectie in parkeergarages onder gebouwen, inmiddels zijn uitgevoerd en indien dit niet het geval is, wat hiervoor de reden is?
Ja, dit rapport ken ik. In dit rapport worden door Efectis vier aanbevelingen gedaan richting VROM (nu BZK) en BZK (nu V&J):
Bij een natuurlijk geventileerde parkeergarage gaat de brandweer uit van een binnenaanval om de brand te bestrijden. De veiligheid bij een binnenaanval is de afgelopen jaren vaker ter discussie gesteld (o.a. bij de brand van de scheepwerf in De Punt waarbij drie brandweerlieden omkwamen). Bij de brandweeropleidingen en -oefeningen wordt hier tegenwoordig meer aandacht aan geschonken.
De afgelopen jaren hebben diverse samenwerkende veiligheidsregio’s onder auspiciën van de NVBR, met een financiële bijdrage van BZK (nu V&J), brandonderzoeksteams opgestart. Deze voeren onderzoek uit bij een deel van de branden bij bouwwerken. De brand in de Haarlemse parkeergarage wordt momenteel ook in dit kader onderzocht. Zodra de resultaten hiervan bekend zijn, zal ik nagaan of er consequenties zijn voor de regelgeving.
In 2008 zijn de eisen voor brandmeldinstallaties landelijk geüniformeerd in het Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerken (Gebruiksbesluit). Besloten parkeergarages onder een woongebouw dienen op basis hiervan een brandmeld-installatie te hebben.
Momenteel werk ik aan een herziening van de bouwregelgeving, waarover mijn ambtsvoorganger u heeft geïnformeerd, meest recent op 11 mei 2010 tijdens het algemeen overleg Bouwregelgeving (TK 28 325, nr. 126). Hierbij zal ook de regelgeving ten aanzien van brandmeldinstallaties worden herzien. Dit gebeurt in overleg met onder andere de NVBR.
Klopt het dat in Nederland volgens de huidige veiligheidsnormen er geen sprinklerplicht geldt voor garages of andere grote bouwwerken en dat dit slechts bij bouwwerken boven de zeventig meter op basis van de gemeentelijke beleidsvrijheid om gelijkwaardigheid in te vullen geadviseerd kan worden?
In de landelijke bouwregelgeving, zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2003, is er geen sprinklerplicht. Dit geldt voor alle soorten bouwwerken. Ten behoeve van de beheersbaarheid van brand stelt het Bouwbesluit 2003 eisen aan de maximale grootte van een brandcompartiment. Voor een nieuwe parkeergarage is dit 1000m2. Voor een parkeergarage met een groter compartiment moet de aanvrager van een bouwvergunning ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders de aan het Bouwbesluit 2003 gelijkwaardige veiligheid van dit grotere brandcompartiment aantonen. In Nederland zijn er twee gangbare gelijkwaardige oplossingen voor parkeergarages: (1) het toepassen van mechanische ventilatie zodat rook en hitte worden afgevoerd en brandweer inzet mogelijk blijft, (2) het toepassen van een automatische sprinklerinstallatie zodat een brand beperkt blijft.
Ook bij andere bouwwerken, zoals gebouwen hoger dan 70 meter, is het toepassen van een sprinkler als gelijkwaardige oplossing mogelijk.
Klopt het dat sprinklerinstallaties bij grotere compartimenten zoals in parkeergarages pas als mogelijke oplossing in beeld komen om op een gelijkwaardige wijze te voldoen aan de eis van brandcompartimentering?
Ja, zie het antwoord bij 3.
Waarom wordt in de bouwregelgeving in Nederland alleen uitgegaan van het bouwkundig beperken van de brand (door het toepassen van brandwerende compartimentscheidingen) en niet, zoals in de meeste landen gebeurt bij grotere of complexere gebouwen, uitgegaan van sprinklerinstallaties om de brand te beperken?
Omdat met het bouwkundige beperken van brand voldoende invulling kan worden gegeven aan de uitgangspunten van de brandveiligheidsvoorschriften in de Nederlandse bouwregelgeving. De belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat gebruikers een gebouw veilig moeten kunnen ontvluchten en dat de brand zodanig beheersbaar is voor de brandweer dat deze niet overslaat naar naastgelegen gebouwen of brandcompartimenten. Het wettelijk voorschrijven van (dure) sprinklerinstallaties is hierbij niet nodig. Het voorkomen van materiële schade aan gebouwen en inventaris is geen doelstelling van de bouwregelgeving. Het toepassen van sprinklers ter voorkoming van materiële schade is een private zaak, waarbij vooral verzekeraars een rol spelen.
Kunt u globaal aangeven hoe de eisen in andere Europese lidstaten zijn ten aanzien van sprinklerinstallaties voor ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, parkeergarages en andere grote bouwwerken en hoe dat verschil verklaard wordt?
In de Nederlandse bouwregelgeving is er voor gekozen om zoveel mogelijk te werken met functionele doelvoorschriften, die waar mogelijk zijn uitgewerkt in prestatie-eisen, terwijl in andere Europese landen nog wordt gewerkt met middelvoorschriften. In Nederland worden niet de middelen, zoals sprinklers, voorgeschreven maar kan de markt zelf bepalen hoe voldaan wordt aan de gestelde doel- of prestatievoorschriften met betrekking tot brandveiligheid. Deze keuzevrijheid wordt door marktpartijen als een belangrijke verworvenheid gezien en leidt tot efficiëntie en innovatie.
Is het waar dat bouwkundige scheidingen bij een brand in meer gevallen niet goed functioneren dan dat sprinklerinstallaties falen?
Het in kaart brengen van de faalkansen van de diverse brandbeveiligingsvoorzieningen is één van de opgaven bij de ontwikkeling van een risicogerichte regelgeving. In het algemeen kan worden gesteld dat de faalkans van sprinklers laag is als sprake is een verplichte certificering en periodieke keuring. Bouwkundige scheidingen die goed zijn gebouwd en die in de gebruiksfase goed in stand worden gehouden, hebben echter ook een lage faalkans bij dikwijls lagere exploitatiekosten.
Is het waar dat de Richtlijn Brandveiligheid grote brandcompartimenten, welke thans wordt omgezet in een NEN-norm, alleen geldt voor gebouwen met een industriefunctie en dus niet voor parkeergarages?
Nee, deze richtlijn betreft de publicatie «Beheersbaarheid van Brand» en kan ook voor parkeergarages worden gebruikt, zij het alleen bij toepassing van een sprinklerinstallatie.
Deelt u de mening dat er daardoor onduidelijkheid is over de exacte normen voor parkeergarages en dat de feitelijke beoordeling van de brandveiligheid wordt overgelaten aan het overleg hierover tussen brandweer en gemeente met gebruik van diverse modellen?
Voor parkeergarages met kleine brandcompartimenten die voldoen aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit 2003 is er geen onduidelijkheid. Voor grotere brandcompartimenten zijn er geen voorgeschreven normen, maar dat is inherent aan het gelijkwaardigheidsprincipe in de bouwregelgeving. De keuze voor en motivering van een bepaalde gelijkwaardige oplossing is in beginsel aan de aanvrager van een bouwvergunning. De aanvrager moet hierbij wel ten genoegen van burgemeester en wethouders aantonen dat er sprake is van een oplossing die gelijkwaardig is aan het in het Bouwbesluit 2003 beoogde veiligheidsniveau. Hoewel juridisch niet verplicht, is het in de praktijk gangbaar dat een aanvrager de gelijkwaardigheid baseert op bepaalde richtlijnen of normen. De twee belangrijkste hiervan zijn de publicatie «Beheersbaarheid van Brand» en de concept NVBR-praktijkrichtlijn «Mechanisch geventileerde parkeergarages». Ook gemeenten maken bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid gebruik maken van deze documenten. Een aantal gemeenten heeft hiervoor specifieke beleidsdocumenten. Een gemeente mag deze documenten echter niet generiek toepassen, maar moet, uitgaande van het Bouwbesluit 2003, bij iedere bouwaanvraag specifiek motiveren waarom een aangedragen gelijkwaardige oplossing niet voldoet.
In de praktijk vindt er veelal overleg plaats tussen de gemeente en de aanvrager vóór het indienen van de bouwvergunningaanvraag. Bij dit overleg geeft de gemeente, meestal via de brandweer, richting de aanvrager aan of zij akkoord gaat met de gekozen gelijkwaardige oplossing. Hierdoor heeft de aanvrager vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van zijn bouwplan. Hoewel in de praktijk er zodoende op gemeentelijk niveau veelal voldoende duidelijkheid is over de te hanteren richtlijnen en normen, ben ik van mening dat landelijke regelgeving ook voor grote brandcompartimenten wenselijk is. Er zijn door mij al diverse acties in gaan gezet. Zo wordt op verzoek van mij de bij vraag 8 genoemde NEN-norm voor grote brandcompartimenten opgesteld. Ook de bij vraag 14 genoemde risicogerichte regelgeving zal betrekking hebben op grote brandcompartimenten.
Is het waar dat het CFD model (Computational Fluid Dynamics), dat wordt gebruikt om rook- en hitteverspreiding in garages te simuleren, uitgaat van het brandvermogen van slechts drie auto’s die gelijktijdig in brand staan? Is dit aantal voldoende, gezien de brand in de Haarlemse garage waar zesentwintig auto’s zijn uitgebrand?
Het toepassen van CFD-berekening is niet voorgeschreven vanuit de bouwregelgeving, maar kan worden toegepast bij het toepassen van gelijkwaardige oplossingen voor grote brandcompartimenten. Voor parkeergarages wordt bij deze berekeningen uitgegaan van maximaal vier auto’s die gelijktijdig in brand staan. Dit is gebaseerd op TNO-onderzoek. Dat in Haarlem 26 auto’s zijn uitgebrand hoeft niet te betekenen dat deze allemaal gelijktijdig hebben gebrand. In het algemeen wordt een brand na 60 minuten geblust, dat is in Haarlem niet mogelijk gebleken. Hierdoor zijn veel meer auto’s uitgebrand dan gebruikelijk is bij een parkeergaragebrand. Er vindt nog onderzoek plaats naar de brand. Hieruit moet blijken waarom er geen brandweerinzet in de parkeergarage (een zogenaamde binnenaanval) kon plaats vinden.
Klopt het dat in de NVBR-richtlijn (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding) de minimale doorzoektijd bij brand in parkeergarages één uur is terwijl de bouwregelgeving uitgaat van een doorzoektijd van 30 minuten? Deelt u de mening dat aanpassing van de normen voor doorzoektijd nodig is zodat er een duidelijke norm is?
Het klopt niet dat de bouwregelgeving (Bouwbesluit 2003)) de doorzoektijd in parkeergarages in alle gevallen beperkt tot 30 minuten. De doorzoektijd is in het Bouwbesluit 2003 gewaarborgd met een eis aan de sterkte van een bouwconstructie bij brand. Een gebouw moet een redelijke tijd kunnen worden doorzocht zonder dat er gevaar is voor instorting, waarvoor in het algemeen 60 minuten wordt aangehouden. Voor gebouwen waarbij de kans gering is dat gebruikers niet tijdig zelfstandig kunnen vluchten, is deze eis beperkt tot 30 minuten voor de belangrijkste vluchtroutes. Het gaat hierbij onder andere om lage parkeergarages. Als sprake is van een parkeergarage met een groot brandcompartiment, wat veelal het geval is, kunnen gemeenten echter in het kader van de beoordeling van de gelijkwaardigheid (zie bij antwoord 3) wel gemotiveerd een algemene sterkte bij brand van 60 minuten eisen. De bij antwoord 9 genoemde concept NVBR-praktijkrichtlijn «Mechanisch geventileerde parkeergarages» gaat ook uit van een doorzoektijd van 60 minuten. Omdat deze richtlijn alleen betrekking heeft op grote brandcompartimenten is dit eveneens niet in tegenspraak met de genoemde 30 minuten eis uit het Bouwbesluit. Aanpassing van de regelgeving is daarom niet nodig.
Deelt u de mening dat parkeergarages, mede doordat deze steeds vaker geïntegreerd zijn in andere bouwwerken en (gedeeltelijk) ondergronds worden gerealiseerd, niet goed passen in de huidige functiecategorieën van het Bouwbesluit?
Nee, de systematiek van het Bouwbesluit maakt het juist mogelijk om gebouwen met meerdere gebruiksfuncties eenduidig te beoordelen. Een parkeergarage is volgens het Bouwbesluit «een overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen». Deze gebruiksfunctie is binnen één gebouw goed te combineren met de andere gebruiksfuncties die het Bouwbesluit onderscheidt zoals een winkelfunctie of woonfunctie.
Bent u bekend met het feit dat in Zweden reeds enkele jaren wordt gewerkt met een risicogerichte benadering in de regelgeving waarbij in aanvulling daarop een aantal verplichte standaardoplossingen is bepaald?
In het kader van de ontwikkeling van een risicogerichte regelgeving is ook gekeken naar buitenlandse voorbeelden. Hierbij is geconstateerd dat geen enkel land al een sluitend stelsel hiervoor heeft. Ook Zweden niet. De bouwregelgeving van Zweden bestaat uit algemene functionele doelvoorschriften. Bij het aantonen dat aan deze voorschriften wordt voldaan, wordt bij complexe en grotere bouwwerken gebruik gemaakt van zogenaamde «fire safety» berekeningen die ook in Nederland gangbaar zijn bij gelijkwaardige oplossingen. Een voorbeeld hiervan zijn de bij vraag 11 genoemde CFD-berekeningen. Voor zover bekend, zijn er in Zweden ook standaardoplossingen die kunnen worden gebruikt zodat niet voor ieder gebouw complexe en dure «fire safety» berekeningen hoeven te worden gemaakt, maar zijn deze niet verplicht.
Wat is de reden dat u verwacht dat in Nederland pas over vijf tot acht jaar een dergelijke regelgeving kan worden geïntroduceerd?4
Deze vraag is door mij eerder beantwoord als volgt (kamerstuk 32 500 XVIII, VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN, Vastgesteld 15 oktober 2010):
Risicogerichte regelgeving houdt rekening met de kans op brand, de wijze waarop een brand zich ontwikkelt en het effect van maatregelen om (de gevolgen van) een brand binnen de perken te houden. Om dit op een adequate wijze in een rekenmethode en regelgeving op te nemen is kennis nodig van het effect van preventieve maatregelen op de kans op brand, het effect van repressieve maatregelen op de ontwikkeling van brand en van het (vlucht)gedrag van mensen. Alhoewel er de afgelopen jaar veel nationaal en internationaal onderzoek gedaan is naar deze onderwerpen ontbreekt de kennis om nu al een sluitende stelsel voor te schrijven. De in de begroting genoemde 5–8 jaar is een inschatting van de tijd benodigd om ook over de andere onderwerpen voldoende kennis op te bouwen. Het is niet zo dat pas na 5–8 jaar de resultaten bruikbaar zijn. Daar waar eerder al informatie beschikbaar is zal dit worden meegenomen in regelgeving, normen en handreikingen.
Deelt u de mening dat net als bij tunnelveiligheid ook voor brandveiligheid in bouwwerken zoals parkeergarages meer standaardisatie in aanvulling op het consequent doorvoeren van een risicobenadering vereist is?
De tunnelregelgeving wordt op dit moment geëvalueerd zoals aan de Kamer is gemeld door de voormalige minister van V&W (nu I&M) in maart 2010 (TK 32 123 A , nr. 101). In de tunnelregelgeving wordt al jarenlang gewerkt met een voor tunnels specifieke risicobenadering. De uitkomsten van de evaluatie zijn wellicht nuttig voor het opstellen van een risicogerichte bouwregelgeving. De uitkomsten van deze evaluatie zullen daarom door mij in het licht hiervan worden beschouwd. Zie verder bij antwoord 16.
Bent u bereid als onderdeel van deze standaardisatie de bouwregelgeving aan te passen zodat in complexere gebouwen waar het optreden door de hulpdiensten uiterst risicovol is en in gebouwen waar mensen verblijven die minder zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, parkeergarages en andere grote bouwwerken sprinklers verplicht worden?
Nee, standaardisatie in de vorm van verplichte voorzieningen zoals sprinklers is namelijk in tegenspraak met de voorziene risicogerichte bouwregelgeving. Bij een risicogerichte regelgeving wordt de eis op een hoog abstractieniveau gesteld. In ultieme vorm als een maximale kans op overlijden als gevolg van een brand in een gebouw. Een gebouw moet dan zo worden gebouwd en gebruikt dat voldaan wordt aan deze eis. Hoe en met welke voorzieningen dit gebeurt, is dan aan de eigenaar en gebruiker, en ter beoordeling van het bevoegd gezag. Bij deze risicobenadering wordt rekening gehouden met het optreden van de brandweer Als onderdeel van een risicogerichte regelgeving zal wel standaardisatie plaatsvinden van effecten en faalkansen van veel voorkomende voorzieningen zoals sprinklers. Bij het ontwerp kan dan worden uitgegaan van deze standaardwaarden. Zodoende wordt voorkomen dat bij ieder bouwplan discussie kan ontstaan met het bevoegd gezag over de aan te houden waarden.
Over het onttrekken van rechten aan de Europese emissiehandelsysteem met als doel deze te vernietigen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Natuur en Milieu introduceert CO2-markt»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan rechten te onttrekken aan het Europese emissiehandelssysteem met als enige doel ze te vernietigen? Past de door de Stichting Natuur en Milieu voorgestelde praktijk in de opzet van het Europese emissiehandelssysteem en is het systeem daarvoor bedoeld? Is deze praktijk extern geborgd?
De mogelijkheid om emissierechten vrijwillig te annuleren komt voort uit het Verdrag van Kyoto. De Europese Commissie heeft bij het opzetten van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ervoor gekozen om deze mogelijkheid ook in dit systeem op te nemen.
Bij het opzetten van het EU ETS is afgesproken dat iedereen mag deelnemen aan de CO2-emissiehandel.
Een ieder is toegestaan rechten te bezitten, in rechten te handelen en rechten te annuleren. Het vrijwillig annuleren van emissierechten is dus een mechanisme inherent aan het emissiehandelssysteem.
In de praktijk wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om emissierechten te annuleren. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat veel mensen onbekend zijn met de mogelijkheid om op deze manier de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarnaast dient een rekening à 100 euro te worden geopend bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Dit wordt als relatief duur beschouwd. Met het initiatief CO2markt wil Stichting Natuur en Milieu (SNM) deze reeds bestaande mogelijkheid voor de burger gemakkelijker maken en heeft daarvoor een rekening geopend bij de NEa. Via deze rekening voert SNM in opdracht van burgers annuleringstransacties uit. De NEa controleert de annuleringstransacties. Op deze manier is het annuleren van rechten geborgd.
Welke andere voorbeelden zijn er bekend van het doelbewust ter vernietiging onttrekken van rechten aan het Europese emissiehandelssysteem?
In elk land dat over een CO2-register beschikt, is het mogelijk om rechten aan het emissiehandelssysteem te onttrekken; dit is inherent aan het systeem. Terwijl het in Nederland nog vrij nieuw is, vindt het vrijwillig annuleren van emissierechten in andere landen, zowel binnen als buiten de EU, al langer plaats. In 2008 en 2009 zijn wereldwijd in totaal bijna 1,5 miljoen emissierechten geannuleerd. In het Verenigd Koninkrijk en Zweden vindt dit op dezelfde manier plaats als in Nederland. Ook daar zijn organisaties opgericht die burgers en bedrijven de mogelijkheid bieden om emissierechten te annuleren.
Kunnen particulieren die de betreffende CO2-rechten kopen er zeker van zijn dat dit leidt tot CO2-reductie?
Ja. De uitstoot van de Europese industrie is gereguleerd onder het plafond van het emissiehandelssysteem. Voor elk recht dat geannuleerd wordt, geldt dat het nooit meer gebruikt kan worden om de uitstoot van CO2 mee te vereffenen. Het uitstootplafond van de Europese industrie wordt op deze manier lager. Dit heeft een lagere uitstoot van CO2 tot gevolg.
Zou u de CO2-markt van Natuur en Milieu eerder kwalificeren als moderne aflaat of als effectieve emissiecompensatie? Kortom: leidt dit tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot, of is dit voor burgers slechts een legitimatie om weliswaar rechten op te kopen maar geen energiebesparende maatregelen te nemen of hun huis te isoleren?
Zie mijn antwoord onder vraag 4; het annuleren van rechten leidt tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot.
Kunt u een breder overzicht geven van de diverse gebruikte systemen op dit gebied en daarbij uiteenzetten welke verschillen er bestaan in effectiviteit?
Het vrijwillig annuleren van emissierechten is een nieuwe vorm van klimaatcompensatie. Door middel van het annuleren van emissierechten compenseren burgers hun CO2-uitstoot. Andere vormen van klimaatcompensatie zijn: het aanplanten van bomen, investeren in duurzame energie en investeren in energiebesparing.
Er bestaat een aantal verschillen tussen vrijwillig annuleren en de andere vormen van klimaatcompensatie.
Over gemeenten die vanwege rijksbezuinigingen het mes zetten in de collectieve zorgverzekering voor mensen met lage inkomens |
|
Renske Leijten |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat gemeenten het mes dreigen te zetten in de collectieve zorgverzekering voor bijstandsgerechtigden, AOW-ers met een klein pensioen en arbeidsongeschikten vanwege de door het kabinet geplande bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te treffen tegen uitkleding van collectieve verzekeringen via gemeenten?1 Zo ja, vindt u het wenselijk dat het aantal onverzekerden en zieken zal groeien met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet een collectieve (aanvullende) zorgverzekering aan te bieden en de afwegingen die voor de gemeente daar een rol bij spelen, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt.
Binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (WWB) hebben de gemeenten de beleidsmatige én financiële verantwoordelijkheid voor het treffen van inkomensondersteunende maatregelen ten behoeve van mensen met een laag inkomen. In dit verband geeft artikel 35, zesde lid, van de WWB, de gemeenten de bevoegdheid om haar burgers een categoriale voorziening in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. Artikel 18, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet biedt de gemeente deze mogelijkheid voor de basispolis.
Overigens heeft BS&F aangegeven dat het niet de verwachting is dat per 1 januari 2011 ingrijpende veranderingen zullen worden doorgevoerd. BS&F is een bedrijf dat voor 300 gemeenten met zorgverzekeraars over inhoud en prijs van de contracten onderhandelt. Zij adviseren gemeenten over concrete mogelijkheden om de maatschappelijke positie van minima te verbeteren door hun gezondheid te bevorderen. In de besprekingen over nieuwe polissen die nu worden gevoerd met zorgverzekeraars zijn uiteindelijk geen sterk afwijkende wensen naar voren gekomen. Wel heeft BS&F aangegeven dat enkele gemeenten hun bijdrage zullen beperken.
Ik wil erop wijzen dat het, ongeacht de keuze van een gemeente om wel of geen collectieve verzekering aan te bieden, de eigen verantwoordelijkheid van mensen blijft om zich te verzekeren.
Hoeveel extra premie of hogere eigen bijdragen voor ziektekosten zullen mensen met een laag inkomen betalen bovenop de reguliere tariefstijgingen bij het schrappen van collectieve regelingen? Wat betekent dit voor de koopkracht van de mensen met de laagste inkomens? Wat levert de bezuiniging op collectieve zorgverzekeringen bij gemeenten in totaal op en wat zal het de samenleving kosten?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het aan gemeenten om hun armoedebeleid vorm te geven en wel of geen collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. Gemeenten hebben daarbij ook geen rapportageverplichting over het aanbieden van een collectieve zorgverzekering en hoe die verzekering is vorm gegeven. Daarover is geen landelijke informatie beschikbaar.
Op grond van de Zorgverzekeringswet kunnen verzekeraars op de nominale premie voor de basisverzekering een korting (van maximaal 10%) verlenen. Tevens kunnen gemeenten binnen de collectieve zorgverzekering een korting bedingen op de aanvullende verzekering. BS&F geeft aan dat bij de gemeenten voor wie zij bemiddelen het premievoordeel per deelnemer aan de collectieve zorgverzekering kan oplopen tot 230 euro per jaar.
Als een gemeente besluit om niet langer van haar bevoegdheid ex artikel 35, zesde lid, van de WWB inzake het aanbieden van een collectieve zorgverzekering, gebruik te maken, betekent dat niet dat de belanghebbende daarmee voor wat betreft medische kosten geen recht meer op financiële inkomensondersteuning door de gemeente zou hebben. Immers een dergelijk besluit van de gemeente laat onverlet dat de belanghebbende een individueel beroep op de bijzondere bijstand kan doen. De gemeente is in dat geval gehouden om – gelet op de bijzondere omstandigheden van het individuele situatie – maatwerk te verlenen. Op deze manier blijft het vergoeden van individuele noodzakelijke medische kosten die niet door een andere passende en toereikende voorliggende voorziening (zoals de zorgverzekering in combinatie met de zorgtoeslag) worden gedekt, mogelijk.
De effecten op de koopkracht in geval een gemeente besluit niet langer een collectieve zorgverzekering aan te bieden zal van persoon tot persoon verschillen.
Deze effecten hangen onder andere af van welke basisverzekering iemand afsluit. Ook kan ervoor gekozen worden om geen, of een beperktere, aanvullende verzekering af te sluiten, waarbij mogelijk bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor niet-verzekerde medische kosten.
De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet een collectieve zorgverzekering aan te bieden is, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt. Hierbij zullen gemeenten zelf de afweging moeten maken hoe de kosten van een collectieve zorgverzekering zich verhouden tot de baten, waaronder mogelijke besparingen op bijzondere bijstand voor niet-verzekerde medische kosten.
De inschatting van Divosa is overigens dat als gemeenten hun minimabeleid heroverwegen ze niet zo snel zullen besluiten om fors te bezuinigen op de collectieve zorgverzekering.
Is het waar dat er momenteel 400 000 volwassenen en 100 000 kinderen gebruik maken van de collectieve zorgverzekering en dus een half miljoen Nederlanders geraakt zullen worden wanneer de bezuinigingen doorgaan?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het aan gemeenten om hun armoedebeleid vorm te geven. De middelen voor de armoederegelingen zijn ongeoormerkt en de gemeente heeft vooralsnog de vrijheid om zelf te bepalen welke groepen mensen recht hebben op welke regeling.
Gemeenten hebben daarbij ook geen rapportageverplichting over het aanbieden van een collectieve zorgverzekering. Daarover is geen landelijke informatie beschikbaar.
Uitgaande van cijfers van BS&F kan worden afgeleid dat het landelijk om ongeveer 600 000 mensen zal gaan (inclusief kinderen) die gebruik maken van de collectieve zorgverzekering. Als eerder aangeduid, zijn er overigens geen indicaties dat gemeenten hun beleid met betrekking tot collectieve verzekeringen op korte termijn aan het herzien zijn, en dat dus deze aantallen mensen te maken krijgen met het vervallen van gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen.
Steekproefsgewijze informatie over het aantal gemeenten dat een collectieve ziektekostenverzekering beschikbaar stelt, ontvangt u in 2010 op basis van een onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen naar armoedebestrijding.
Hoeveel gemeenten hebben een collectieve zorgverzekering voor mensen met een inkomen boven de 110% van de bijstandsnorm? Hoeveel mensen boven de 110% van de bijstandsnorm maken gebruik van deze regeling?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de drempel voor het aanvullende pakket (onder andere tandzorg en fysiotherapie) voor mensen met een laag inkomen wordt verhoogd? Is de toegankelijkheid voor de aanvullende zorgverzekering in het geding? Kunt u dit toelichten?
Zoals reeds bij vraag 1 is geantwoord, geeft artikel 35, zesde lid, van de WWB, de gemeenten de bevoegdheid om haar burgers een categoriale voorziening in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken, en de afwegingen die voor de gemeente daar een rol bij spelen, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt.
Deelt u de mening dat niet bezuinigd moet worden op mensen die part nog deel hebben aan de crisis en toch al geen cent te makken hebben, maar de veroorzakers van de crisis moeten bijdragen aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën?
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Het meedoen in de maatschappij is van groot belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De economische crisis en omvangrijke begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Armoedebeleid en schuldhulpverlening moeten zijn gericht op begeleiding naar en bevestiging van economische zelfstandigheid.
De problemen rondom de screening van ministers op Curaçao en het ontslag van het hoofd van de veiligheidsdienst |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is het hoofd van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen ontslagen, dezelfde dienst die op dit moment onderzoek doet naar de ministers van het kabinet-Schotte?1
De aansturing en het functioneren van de Veiligheidsdienst is een autonome aangelegenheid, in dit geval van het land Curaçao. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de feitelijke omstandigheden en de beweegredenen van de regering van Curaçao om dergelijke beslissingen te nemen.
Welk verband is er tussen de screening van de ministers van het kabinet-Schotte en het ontslag van het hoofd van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht in het Antilliaans Dagblad dat mogelijk sprake is van het lekken van «uiterst gevoelige» informatie?1
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van het voornemen van dit ontslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom hebt u geen actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat een veiligheidsdienst een screening moet doen voorafgaand aan de benoeming van ministers?
In zijn algemeenheid deel ik de opvatting dat het wenselijk is om een screening van bewindspersonen voor hun benoeming plaats te laten vinden.
Waarom vindt deze screening van ministers op Curaçao pas plaats nadat het kabinet is geïnstalleerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunt u de Kamer verzekeren dat de screening van ministers op Curaçao op een goede manier zal plaatsvinden?
In beginsel is de screening van bewindspersonen op Curaçao een autonome verantwoordelijkheid van het land Curaçao en is er in eerste aanleg geen rol voor de minister van Koninkrijksrelaties. Aangezien het onderzoek momenteel wordt uitgevoerd, acht ik het niet opportuun te speculeren over de kwaliteit van de nog vast te stellen uitkomst van de screening en eventuele door de regering van Curaçao danwel de Koninkrijksregering te verbinden gevolgen.
De benoeming van ministers is een autonome aangelegenheid van het land. De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk in dit verband bestaat uit invulling geven aan het waarborgen van deugdelijkheid van bestuur als bedoeld in artikel 43, tweede lid van het Statuut voor het Koninkrijk. Ingrijpen in de autonomie van een land om de deugdelijkheid van bestuur te waarborgen moet worden beschouwd als een ultimum remedium. Niettemin zal ik de afwikkeling van het proces van screening kritisch volgen, mede tegen de achtergrond van hetgeen artikel 43, lid 2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt.
Hoe is de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij de huidige screening van ministers op Curaçao betrokken?
De AIVD is niet betrokken bij de screening van ministers op Curaçao. Het mandaat van de AIVD wordt begrensd door artikel 6 van de WIV 2002, dat in het teken staat van de eigen nationale veiligheid. Nationale veiligheid is een landsaangelegenheid waarvoor uitsluitend de landsorganen competent zijn. Dat betekent dat onderzoeken in het kader van de nationale veiligheid van Curaçao – waartoe naar wordt aangenomen ook het screenen van ministers behoort – een autonome verantwoordelijkheid is van het land Curaçao dat zich daarbij bedient van de eigen veiligheidsdienst.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor zichzelf als minister van Koninkrijksrelaties voor een goede screening van ministers op Curaçao, dit mede gezien de verantwoordelijkheid die het Statuut u geeft voor het verzekeren van goed bestuur?
Zie antwoord vraag 7.
Zou u deze vraag zo spoedig mogelijk willen beantwoorden omdat het onderzoek nu loopt en beantwoording binnen de reguliere tijd te laat is?
Ja.
De door China aangekondigde verlaging van de export van zeldzame aardmetalen |
|
Atzo Nicolaï (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan exoten doet Westen trillen»,1 en het artikel «China curbs flow of crucial minerals»?2
Ja.
Deelt u de mening dat zeldzame metalen, zoals bijvoorbeeld tantaal, neodymium, praesodimium en dysprosium, van groot belang zijn voor innovatieve sectoren van de industrie?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat China heeft aangekondigd de export van zeldzame metalen te beperken? Kunt u aangeven of andere landen in 2010 vergelijkbare maatregels hebben afgekondigd?
Ja. In juni 2010 hebben de Chinese autoriteiten de exportquota voor zeldzame aardmetalen («rare earth elements, REE») voor het tweede semester van 2010 naar beneden bijgesteld. De jaarlijkse exportquota voor zeldzame aardmetalen zijn in 2010 met 32% verlaagd voor Chinese bedrijven en met 54% voor buitenlandse bedrijven ten opzichte van 2009.
Naast China produceren India en Brazilië ook zeldzame aardmetalen voor de wereldmarkt. In 2010 hebben deze landen geen vergelijkbare maatregelen afgekondigd om de export van zeldzame aardmetalen te beperken.
Kunt u in kaart brengen wat het effect van deze Chinese beleidswijziging zal zijn voor de Nederlandse grondstoffenzekerheid in het algemeen en welke industrieën het meest afhankelijk zijn van de desbetreffende grondstoffen in het bijzonder?
Tot op heden hebben bij het ministerie van EL&I enkele Nederlandse bedrijven hun zorgen geuit over de Chinese beleidswijziging ten aanzien van zeldzame aardmetalen. Deze bedrijven zijn in hun productieketen afhankelijk van de invoer uit China van zeldzame aardmetalen. Op dit moment is er geen sprake van een acuut beschikbaarheidsprobleem, maar is er bezorgdheid bij deze bedrijven over mogelijke beperkte toegang tot deze grondstoffen in de toekomst.
Om de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van grondstoffen beter in kaart te krijgen, heeft het ministerie van EL&I opdracht gegeven aan het CBS en TNO om te onderzoeken welke industrieën in Nederland het meest afhankelijk zijn van 44 «kritische grondstoffen». De keuze voor 41 van deze grondstoffen is gebaseerd op het rapport «Critical raw materials for the EU»3 uit juli 2010, waarin de Europese Commissie grondstoffen heeft geselecteerd waarvan de beschikbaarheid in de nabije toekomst kritiek zou kunnen worden. De groep «zeldzame aardmetalen» maakt onderdeel uit van deze geselecteerde kritische grondstoffen. Op basis van expertbeoordeling zijn fosfor, uranium en goud toegevoegd aan de lijst grondstoffen. De resultaten van dit CBS/TNO onderzoek zijn op 5 november 2010 gepresenteerd.4 Hieruit blijkt dat met name de productgroepen glas en bouwmaterialen, basismetalen, metaalproducten, machinebouw en uitrusting, kantoorapparatuur en computers, elektronische machines, medische, precisie- en optische apparaten, autos en andere transportvormen, elektriciteit en gas afhankelijk zijn van de 44 «kritische grondstoffen» voor hun productie. In financiële zin zijn met name de industrieën die zich bezig houden met het fabriceren van basismetalen en metaalproducten, machinebouw en uitrusting en de bouw van transportuitrusting sterk afhankelijk van de 44 «kritische grondstoffen».
Naar aanleiding van de resultaten van deze voorstudie zal in samenwerking met relevante bedrijven en branche-organisaties in meer detail gekeken worden naar de afhankelijkheid van de Nederlandse industrie van deze «kritische grondstoffen», waaronder de afhankelijkheid van zeldzame aardmetalen.
Kunt u aangeven hoe u de Nederlandse grondstoffenzekerheid zult waarborgen?
Het veiligstellen van de toegang tot en beschikbaarheid van grondstoffen staat hoog op de agenda van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De gezamenlijke inzet is om onze grondstofzekerheid te waarborgen op een zodanige manier dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt versterkt en de voorzieningszekerheid voor toekomstige generaties duurzaam op peil blijft. Dit wordt langs verschillende wegen vorm gegeven.
Op internationaal niveau is het van belang de restricties in grondstoffenhandel, zoals de Chinese exportbeperkingen, te bestrijden. Het is ons te doen om transparantie en goede werking van markten. De nadruk ligt hierbij op de handhaving van internationale handelsregels in het kader van de WTO, het opnemen van relevante handelsdisciplines voor grondstoffen in de lopende en toekomstige onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden en het aangaan van de dialoog met strategische partners, zowel importeurs als exporteurs van grondstoffen.
Belangrijk is om hierbij op te merken dat er wat betreft grondstoffenzekerheid nauw wordt samengewerkt in Europees verband. Nederland onderschrijft de doelstellingen van «Raw Materials Initiative»5 uit 2008. In deze mededeling van de Europese Commissie is het de inzet om de Europese consumptie van primaire grondstoffen terug te dringen, de beschikbaarheid van grondstoffen die binnen de EU gevonden worden te vergroten en het duurzame aanbod van grondstoffen uit derde landen veilig stellen. Eind deze maand wordt een update van deze Europese grondstoffenstrategie verwacht.
Op nationaal niveau worden de uitdagingen rond de Nederlandse grondstoffenzekerheid op twee manieren geadresseerd. Ten eerste richt Nederland zich op innovatie van geavanceerde vervangingsproducten van kritische grondstoffen (substitutie). Daarnaast zet Nederland in op het hergebruik van grondstoffen (recycling).
Steunt u de Duitse oproep aan de Europese Commissie en de Wereldhandelsorganisatie om te interveniëren ten gunste van vrijhandel en vrije toegang tot deze zeldzame metalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in vraag 5 aangegeven is het bestrijden van de beperkingen in grondstoffenhandel één van de manieren om de Nederlandse grondstoffenzekerheid te waarborgen. In dit kader wijs ik graag op de consultaties die de EU, samen met de VS en Mexico, in mei 2009 met China is gestart onder het geschillenbeslechtingmechanisme van de WTO, vanwege de in onze ogen onrechtmatige exportbeperkingen op negen grondstoffen6. In maart van dit jaar is een panel opgericht. De uitspraak wordt begin 2011 verwacht. Ik zal uw Kamer hierover informeren.