Het bericht 'Rente op studieschuld vanaf volgend jaar meer dan vijf keer zo hoog' |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Rente op studieschuld vanaf volgend jaar meer dan vijf keer zo hoog»?1
De rente voor 2024 is vastgesteld op 2,56% voor studenten die in 35 jaar terug betalen (nieuwe stelsel) en op 2,95% voor studenten die in 15 jaar terug betalen (oude stelsel). In 2023 lagen deze percentages op respectievelijk 0,46% en 1,78%.
De rente wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de berekeningswijze die daarvoor in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is vastgelegd. Deze rente is gekoppeld aan de rente die de Staat betaalt op leningen die zij zelf aangaat. Dat is niet nieuw, maar gold ook al in het stelsel vóór het leenstelsel. Deze rente is het afgelopen jaar gestegen en daarmee stijgt ook de rente op de studielening. De bepaling van de rente is dus ook niet een keuze die het kabinet ieder jaar maakt.
Ik kan mij voorstellen dat studenten en oud-studenten daar zorgen over hebben. Ik wil daarbij benadrukken dat een student de rente niet nu betaalt, maar dat deze samen met de lening terugbetaald wordt. Op dat moment wordt rekening gehouden met de draagkracht. Als de oud-student geen of een beperkt inkomen heeft, hoeft hij of zij niet of minder terug te betalen. Ook voor de rente geldt dus dat de oud-student nooit meer betaalt dan hij of zij kan dragen.
Hoe rijmt u uw eigen uitspraak «Daarom willen we als kabinet de studenten financiële rust bieden» met deze verhoging van de rente op studieschuld?
De herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs zorgt voor meer financiële rust bij studenten. De berekening van de rente is niet aangepast met de herinvoering van de basisbeurs. De situatie waarin de rente een aantal jaren op 0% heeft gestaan, was uitzonderlijk. Dat deze nu weer hoger is, is gelet op de economische situatie niet gek. Ik kan mij wel voorstellen dat studenten en oud-studenten zich daar zorgen over maken.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Studenten hadden verwacht dat de rente altijd nul zou blijven. Bij de 0,46 procent vorig jaar waren heel veel mensen al in een soort shock. Je treft hier juist de studenten mee die van de lening afhankelijk zijn geweest om hun studie en huur te bekostigen»?
Er is nooit beloofd dat de rente op 0% of laag zou blijven. Wel is gezegd dat het een gunstige lening betreft. Daar sta ik ook nog steeds achter. De rente is nog steeds vele malen lager dan de rente op de markt, door de koppeling met de rente die de Staat betaalt. Door de goede kredietwaardigheid van de Nederlandse staat is deze rente altijd gunstiger dan de marktrente.
Desalniettemin kan ik mij voorstellen dat studenten en oud-studenten zich zorgen maken. De rente hoeft pas te worden betaald op het moment dat ook de studielening wordt terugbetaald en daarvoor gelden sociale terugbetaalvoorwaarden. Zo wordt gekeken naar de draagkracht van de oud-student, kan iedere oud-student aflosvrije maanden inzetten en wordt de restschuld aan het einde van de looptijd kwijtgescholden.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Het is heel pijnlijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs.»?
Het doel van studiefinanciering is om de financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs te borgen. Die financiële toegankelijkheid is altijd een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de overheid, de ouders en de student zelf.
In het verleden – vóór het leenstelsel – heeft de rente vaker dit niveau gehad en is deze ook hoger geweest. Er zijn toen geen signalen geweest dat studenten niet gingen studeren vanwege het renteniveau. Bovendien is het van belang dat de rente niet direct hoeft te worden betaald en dat deze uiteindelijk via sociale terugbetaalvoorwaarden wordt terugbetaald.
Bent u bereid om toe te zeggen dat de rente op studieschuld in de toekomst niet nog verder zal stijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die toezegging kan ik niet doen. In de huidige rentesystematiek is de rente gekoppeld aan de rente die de Staat betaalt en dat betekent dat de rente weer kan stijgen of kan dalen. Daarmee is het een systeem dat in alle soorten economische situaties werkt. Een eventuele wijziging van dit systeem is aan een volgend kabinet. Hieraan zijn ook budgettaire consequenties verbonden.
Deelt u de mening dat de meerderheid van de studenten die hebben gestudeerd onder het schuldenstelsel, de nu toch al karige compensatie voor dit schuldenstelsel, kwijt is aan de verhoging van de rente?
De nieuwe vastgestelde rente geldt niet voor alle studenten en oud-studenten. Tijdens de studie wordt de rente jaarlijks vastgesteld. Na afstuderen wordt de rente iedere vijf jaar vastgesteld. Deze rente gaat dus gelden voor huidige studenten en oud-studenten die in 2024 in de aanloopfase2 komen of waarvan de rente voor het laatst werd vastgesteld in 2019, 2014, etc. Oud-studenten waarvoor eerder de rente is vastgesteld betalen 0% of 0,46% rente gedurende de vijfjaarsperiode die voor hen geldt.
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger Bussemaker «Ik vind dat we moeten oppassen mensen leenangst aan te praten.»?2
Ik heb het interview gelezen.
Hoe rijmt u de uitspraken van uw ambtsvoorganger Bussemaker met de aangekondigde verhoging van de rente op studieschuld?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is nooit beloofd dat de rente op 0% zou blijven. De terugbetaalvoorwaarden zijn sociaal en daar sta ik nog steeds achter.
Kunt u aangeven wat de hoogte is van het bedrag dat (oud)studenten extra gaan betalen bij een studieschuld van 10.000 euro? En bij een studieschuld van 30.000 euro? En bij een studieschuld van 50.000 euro?
Voor het antwoord op deze vraag moeten verschillende aannames worden gedaan. Bij de berekening gaan we ervanuit dat de student is afgestudeerd, een hoog inkomen heeft en daardoor geen aanspraak maakt op een verminderde aflossing op basis van draagkracht.4 Verder is de aanname dat de student nog 35 jaar moet terugbetalen en hiervoor dus 0,46% rente betaalde. Voor de berekening van de totale extra kosten, wordt alleen naar de komende vijf jaar gekeken. Voor die periode wordt de rente vastgezet en na vijf jaar wordt de rente voor oud-studenten opnieuw vast gesteld. Het is daarom niet zinvol om de totale rente over 35 jaar te berekenen, aangezien het verloop van de rente onvoorspelbaar is. De rente varieert over de jaren en kan zowel hoger als lager worden. Daarnaast geldt dat momenteel de inflatie hoger is dan de rente. Zo lang dat het geval is, is de reële rente negatief.
Met deze aannames gaat het om de volgende stijgingen op het termijnbedrag, waarbij het oude termijnbedrag ook is genoemd, en over de totale aflossing ten opzichte van de situatie met 0,46%:
€ 10.000,00
€ 25,78
€ 10,13
€ 608
€ 30.000,00
€ 77,33
€ 30,41
€ 1.824
€ 50.000,00
€ 128,89
€ 50,67
€ 3.040
Bent u bereid om deze vragen nog voor het Tweeminutendebat Mbo (basisvaardigheden/positie en medezeggenschap van studenten) te beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om de Kamervragen voor dit debat te verzenden.
Het bericht ‘Tata, Dow en Shell riskeren rechtszaken met giflozingen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «TATA, DOW EN SHELL RISKEREN RECHTSZAKEN MET GIFLOZINGEN»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat lozingsnormen op Europees niveau in de afgelopen jaren zijn aangescherpt, maar de nalevingscontrole en hertoetsing van bestaande vergunningen door toezichthouders – hetzij Rijkswaterstaat, hetzij de regionale omgevingsdiensten – achterlopen, waardoor bedrijven feitelijk gebruik kunnen blijven maken van achterhaalde vergunningen?
Als er strengere Europese waterkwaliteitsnormen gaan gelden moeten deze, na implementatie in het Nederlandse beleid voor zeer zorgwekkende stoffen, worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en bij actualisatie van bestaande lozingsvergunningen als deze worden bezien. Dat gebeurt via de immissietoets. De lozingseisen in bestaande vergunningen worden dan indien nodig aangepast. Ook nieuwe Beste Beschikbare Technieken (BBT) moeten worden betrokken bij het bezien van bestaande vergunningen.
Een voorstel voor herziening van de waterkwaliteitsnormen doorloopt op dit moment het Europese wetgevingstraject. De Kamer is over dit voorstel via het BNC-fiche geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Het is bekend dat er een inhaalslag nodig is op het bezien en, indien nodig, herzien van lozingsvergunningen. Dit geldt zowel voor Rijkswaterstaat als voor de waterschappen en omgevingsdiensten. In het kader van de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn afspraken gemaakt om deze inhaalslag te realiseren.
Rijkswaterstaat is sinds 2020 bezig met het bezien van de circa 200 meest prioritaire lozingsvergunningen – waaronder de vergunningen van IPPC- en BRZO bedrijven – en indien nodig worden deze herzien. Het bezien van deze 200 vergunningen wordt naar verwachting nog dit jaar afgerond. Ook de andere 600 vergunningen worden bezien en indien nodig herzien (in totaal dus circa 800). Voor het eventueel herzien is sprake van vertraging. Op basis van de in 2019 afgeronde pilot is de verwachting dat er van deze 200 vergunningen ongeveer 50 urgent moeten worden herzien. Daarvan zijn er eind 2023 ongeveer 40 gereed. Het herzien van de overige prioritaire vergunningen, alsook het bezien en zo nodig herzien van de overige circa 600 vergunningen, wordt zo spoedig mogelijk opgenomen in de programmering.
De belangrijkste reden van de vertraging is het gebrek aan capaciteit. Het bezien/herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject. Vergunningen, aanvragen en achterliggende stukken bevatten vaak vele pagina’s en zeer complexe technische informatie. Het bezien en herzien vergt hierdoor zeer veel tijd, en de benodigde specialistische kennis en kunde is schaars. Gelet op de huidige arbeidsmarkt is deze kennis lastig te verkrijgen bij de overheid en de markt. Door de onderbezetting kunnen de vergunningverleners niet volledig worden ingezet op het bezien en indien nodig herzien van bestaande vergunningen. Zij houden zich namelijk ook bezig met het behandelen van nieuwe vergunningaanvragen.
Om het proces van het bezien/herzien van de lozingsvergunningen binnen Rijkswaterstaat te versnellen wordt nu aan meerdere acties gewerkt. Enerzijds wordt extra ingezet op het werven, behouden en inhuren van extra capaciteit en het opzetten van een eigen opleidingsprogramma. Anderzijds zal ook de interne werkwijze met betrekking tot vergunningen worden herbeoordeeld, waarbij gekeken wordt wat – gezien de schaarse middelen – de beste prioritering is, onder andere met het oog op de KRW-doelen.
In het Bestuurlijk Overleg KRW worden, in het kader van het KRW impulsprogramma, de andere bevoegde gezagen opgeroepen om er voor te zorgen dat ook hun vergunningen tijdig worden geactualiseerd.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van lozingsvergunningen die niet meer voldoen aan de vigerende Europese normen? Zo nee, waarom niet?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Er bestaat geen verplichting daarvoor een overzicht of register bij te houden. De bevoegde gezagen voor de lozingsvergunningen maken de geactualiseerde vergunningen wel openbaar. De vergunningen zijn te vinden op https://www.officielebekendmakingen.nl/.
Eerder is de Kamer bericht over de mogelijkheid om een vergunningenbestand te maken. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen.3
De inhaalslag van het bezien en herzien voor lozingsvergunningen door Rijkswaterstaat is nog in volle gang, waardoor er nog geen volledig beeld is van de vergunningen waarvoor herziening noodzakelijk is. Pas bij het bezien van een vergunning wordt duidelijk of een lozingsvergunning ook herzien moet worden. Dat is niet altijd het geval. Van de 200 prioritaire vergunningen die als eerste bezien worden, zijn er eind 2023 40 herzien. Naar verwachting is het eind 2023 duidelijk hoeveel prioritaire vergunningen er, naast de 40 vergunningen, nog moeten worden herzien. Lozingsvergunningen worden ook buiten de inhaalslag om herzien, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf uit eigen beweging een nieuwe vergunningaanvraag doet. Dat is een continuproces. De genoemde aantallen geven dus geen volledig beeld van de vergunningen die Rijkswaterstaat herziet.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat niet iedere herziening ook de KRW-doelen dichterbij brengt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een aanscherping wordt gedaan voor stoffen die niet onder de KRW zijn genormeerd. Een ander voorbeeld is dat een vergunning wordt herzien vanwege administratieve redenen, zonder dat dit invloed heeft op de toegestane lozing, indien de BBT hetzelfde blijven.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal lozingsvergunningen dat hertoetst is aan de jongste lozingsnormen, en het aantal waarbij dat nog moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat lozingsvergunningen van de genoemde twaalf bedrijven, waaronder Tata Steel, Dow en Shell, niet meer voldoen aan de recent aangescherpte Europese lozingsnormen?
Bij het afgeven van de lozingsvergunningen voor de 12 door Investico genoemde bedrijven is de wet- en regelgeving gevolgd. Dit neemt niet weg dat een aantal van de genoemde bedrijven een vergunning heeft die al wat ouder is en moet worden bezien en indien nodig geactualiseerd, op basis van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor Tata Steel, Dow en Shell. Het feit dat sprake is van een oudere vergunning betekent overigens niet dat daardoor noodzakelijkerwijs ook negatieve effecten zullen optreden. Uit het bezien kan volgen dat een oudere vergunning niet hoeft te worden aangepast.
Bij het bezien en herzien door Rijkswaterstaat is tot heden bij geen enkele vergunning aanleiding gevonden voor direct ingrijpen in verband met het bewaken van de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie van drinkwater.
Hoe verklaart u dat de controle op de lozingsvergunningen klaarblijkelijk achterhaald is, vergeleken met de aangescherpte normen?
Het actueel houden van lozingsvergunningen is een complex en tijdrovend proces, dat specialistische kennis vereist. Het heeft in het verleden niet de aandacht gehad die wenselijk was. Met de ingezette inhaalslag is daar een impuls aan gegeven. De wetgeving staat bovendien niet stil, normen kunnen worden aangescherpt en er worden nieuwe schadelijke stoffen ontdekt waarvoor normen worden toegevoegd. Het is niet mogelijk en ook niet verplicht om bij iedere wijziging direct alle lozingsvergunningen te bezien. Alleen Rijkswaterstaat heeft al circa 800 lozingsvergunningen in zijn areaal. Vergunningen moeten daarom regelmatig worden bezien, op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld wanneer het bedrijf een wijzigingsvergunning aanvraagt, of als periodiek bezien vereist is. In enkele gevallen geldt er een specifieke termijn voor het bezien. Overige lozingsvergunningen moet zodanig vaak worden bezien, dat de vergunning niet in strijd komt met de doelen van het waterbeheer.
Waarom is het klaarblijkelijk geen beleid van overheidsdienst Rijkswaterstaat om oude vergunningen proactief te hertoetsen aan aangescherpte emissienormen, zoals Rijkswaterstaat in een reactie aan Het Financieele Dagblad zegt?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat het kan dat bedrijven niet voldoen aan de aangescherpte vergunningsnormen, en zij toch een fiat hebben om door te kunnen gaan met lozen?
Bedrijven zijn verplicht om de lozingseisen in de voor hen geldende lozingsvergunning na te leven. Er is geen sprake van een fiat om méér te lozen dan is toegestaan. Het bevoegd gezag voor de vergunning kan handhavend optreden bij overtreding.
Onderschrijft u het beeld dat toezichthouders als de omgevingsdiensten beschikken over te weinig capaciteit om vergunningen te controleren en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de commissie Van Aartsen5 geeft aan dat het VTH-stelsel voor het milieudomein niet goed functioneert en wordt gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Ook wordt geconcludeerd dat omgevingsdiensten onvoldoende robuust zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren. Deze conclusies zijn eerder onderschreven.
Indien er wel een capaciteitsprobleem is bij de controlefuncties van diensten als Rijkswaterstaat en de regionale omgevingsdiensten, wat gaat u doen om die capaciteit te versterken?
De commissie Van Aartsen heeft tien aanbevelingen geformuleerd om de omgevingsdiensten – als fundament onder het VTH-stelsel – te versterken. Negen van deze tien aanbevelingen6 worden opgevolgd in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit programma loopt sinds medio 2022 en loopt medio volgend jaar af. Eén van de zes pijlers van het IBP VTH richt zich op kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt. Het doel van deze pijler is om de kennis en capaciteit van omgevingsdiensten te versterken. Daarnaast zijn in andere pijlers van het IBP VTH robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten opgesteld. Deze robuustheidscriteria zijn voor de zomer bestuurlijk vastgesteld. Hierover en over de voortgang van het IBP VTH bent u op 4 juli jl. geïnformeerd7. In december ontvangt de Kamer naar verwachting verdere informatie over de verdere voortgang van het IBP VTH en de toetsing van de omgevingsdiensten of zij voldoen aan de robuustheidscriteria.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de toenemende vervuiling van de Nederlandse wateren ondanks de toezichthoudende en controlerende functie van de relevante overheidsdiensten nog verder het vertrouwen in de overheid ondermijnt?
Door de one-out-all-out KRW systematiek, de alomtegenwoordigheid van sommige prioritaire stoffen en verbeterde meetmethoden lijkt de waterkwaliteit te verslechteren, maar deze is juist op veel plekken verbeterd. Inmiddels is meer dan driekwart van alle KRW-doelen in Nederland bereikt. Ondanks die verbetering is het nog een forse uitdaging om alle doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen, en de verbetering stagneert. Met het KRW-impulsprogramma willen Rijk en regio samen, met een stevige, aanvullende inzet op het uitvoeren van verbeteracties voldoen aan de eisen van de KRW.
Het impulsprogramma omvat een breed palet aan acties. Het terugdringen van industriële lozingen is één van de acties die (een relatief beperkte) bijdrage heeft aan het behalen van de KRW-doelen. Er wordt daarnaast gewerkt aan het terugdringen van schadelijke stoffen vanuit RWZI’s en vanuit land- en (glas)tuinbouw. Er is niet alleen extra inzet op VTH vereist, maar in de hele waterkwaliteitsketen: van aanpak aan de bron, o.a. door aanscherping van de toelatingseisen van stoffen, tot aan verbeterde zuivering en inrichting van een robuuster en natuurlijker ecologisch systeem.
Het bericht ‘Ondernemers desnoods naar rechter om Kooybrug open te houden. ’We voelen ons in de kou staan’‘ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers desnoods naar rechter om Kooybrug open te houden. «We voelen ons in de kou staan»»1?
Ja. Zoals hiervoor aangegeven is besloten de uitvoering van het project uit te stellen vanwege de samenloop met de werkzaamheden van ProRail aan het spoor tussen Heerhugowaard en Den Helder. Over het vervolg zal Rijkswaterstaat in nauw contact blijven met de omgeving.
Kunt u aangeven welke maatregelen er genomen worden om de verkeersveiligheid te waarborgen tijdens de afsluiting van de Kooybrug, vooral op de N9 en omliggende wegen?
De werkzaamheden zullen opnieuw worden ingepland. Hierbij zal wederom rekening worden gehouden met de verkeersveiligheid. Bij een afsluiting van de Kooybrug worden de reguliere omleidingsroutes gebruikt waarbij het verkeer zo veilig mogelijk omgeleid wordt. Het verkeer wordt dan omgeleid via de N9, de N249 en de N99 evenals via de A7 en N248. Bij de verkeerscentrale liggen incidentscenario’s klaar inclusief de te nemen maatregelen bij incidenten.
Wat is de reden achter het ontbreken van een tijdelijke noodbrug om de hinder voor de regio te minimaliseren?
In de omgeving van de Kooybrug is geen fysieke ruimte om een tijdelijke brug te plaatsen die de functie van de Kooybrug over kan nemen, zonder daarbij de vaarweg volledig te stremmen en grootschalig aansluitende infrastructuur aan te leggen. Bovendien dient een nieuwe aansluiting met de N9 gecreëerd te worden, welke de doorstroming op de N9 verstoord.
Zijn er plannen om 's avonds en in het weekend door te werken om de duur van de werkzaamheden te verkorten? Zo niet, waarom niet?
Rijkswaterstaat zal over het vervolg van de uit te voeren werkzaamheden in nauw contact blijven met de omgeving. Bij de eerder geplande uitvoering werd overigens al een fors aantal nachten en weekenden doorgewerkt.
Wat is de verwachte duur van de afsluiting van de Kooybrug en hoe is deze planning tot stand gekomen?
Op dit moment kan er nog niets gezegd worden over de verwachte duur van de afsluiting. De komende periode wordt dit uitgewerkt.
Hoe wordt de communicatie en coördinatie tussen Rijkswaterstaat, ProRail en de betrokken gemeenten verbeterd om toekomstige conflicten en problemen te voorkomen?
De betrokken partijen hebben reguliere afstemming in het zogeheten Regioregie. Dit is een afstemmingsoverleg tussen overheden. Hulpdiensten en openbaar vervoerders adviseren hierbij. Hier worden toekomstige werkzaamheden besproken en op elkaar afgestemd. In dit overleg was de samenloop van de werkzaamheden helaas niet vanaf het begin opgemerkt. Met het genomen besluit is er inmiddels geen sprake meer van samenloop.
Er is ook regelmatig overleg op ambtelijk en bestuurlijk niveau tussen Rijkswaterstaat, ProRail, provincie en gemeenten. Tussen Rijkswaterstaat en ProRail zijn ten slotte ook op landelijk niveau afspraken gemaakt om samenloop van werkzaamheden tijdig te identificeren zodat maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of te mitigeren.
Kunt u toelichten welke inspanningen worden gedaan om de negatieve economische impact van de brugafsluiting op de lokale ondernemers in de regio Kop van Noord-Holland te minimaliseren?
Rijkswaterstaat zet zich in om de stakeholders tijdig te betrekken bij het voorbereiden en uitvoeren van renovatieprojecten. Zo was in de huidige planning sterk rekening gehouden met het vaarseizoen en de beroepsvaart.
Zijn er compensatieregelingen of is er financiële ondersteuning beschikbaar voor bedrijven die worden getroffen door de werkzaamheden?
De algemene regeling Nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019 is van toepassing2.
Hoe wordt de toegang tot Den Helder voor hulpdiensten en noodgevallen gewaarborgd tijdens de brugafsluiting?
Bij het opnieuw inplannen van de werkzaamheden zullen afspraken worden gemaakt over de bereikbaarheid van de nood- en hulpdiensten.
Welke maatregelen worden genomen om de extra verkeersdruk op de N9 en de omliggende wegen te beheersen en te monitoren?
Zoals aangegeven zal Rijkswaterstaat over het vervolgproces van de uit te voeren werkzaamheden en de te nemen maatregelen in nauw contact blijven met de omgeving.
Is er een plan om de openbaar vervoersdiensten tijdens de brugafsluiting te verbeteren, gezien de gelijktijdige werkzaamheden van ProRail?
Door het genomen besluit is er inmiddels geen sprake meer van samenloop.
Kunt u de zorgen en aanbevelingen in de gezamenlijke brief van de ondernemers van de Kop van Noord-Holland toelichten en aangeven hoe hiermee wordt omgegaan?
De zorgen van de ondernemers zijn begrijpelijk. Zoals aangegeven wordt de renovatie uitgesteld. Rijkswaterstaat zal over het vervolgproces van de werkzaamheden in contact blijven met de ondernemers.
Wat zijn de verwachte gevolgen van de brugafsluiting voor de lokale economie en werkgelegenheid?
Zie het antwoord op vraag 12.
Is er een plan om de verkeersstromen en omleidingsroutes tijdens de werkzaamheden zo efficiënt mogelijk te organiseren?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de brugrenovatie volgens planning verloopt en dat eventuele vertragingen worden geminimaliseerd?
Door het besluit om de renovatie uit te stellen moet het werk opnieuw worden ingepland en vindt uitvoering later in de tijd plaats. In het voorbereidingstraject is veel aandacht uitgegaan naar het identificeren van planningsrisico’s tijdens de uitvoering. In het vervolgproces zal RWS de risico’s opnieuw tegen het licht houden en waar nodig passende beheersmaatregelen treffen.
Het bericht 'Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: ‘We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?' |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: «We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?»1
Op 20 november 2023 is de bestuurlijke overeenkomst met Zeeland gesloten over het tol vrijmaken van de Westerscheldetunnel met ingang van 2025. Het controversieel verklaren van Betalen naar Gebruik (BNG) betekent nog niet dat BNG niet doorgaat. Pas als een nieuw kabinet besluit niet door te gaan met BNG ontstaat een dekkingsvraag ten aanzien van een tolvrije Westerscheldetunnel voor de periode 2030–2033. In de bestuursovereenkomst is opgenomen dat het Rijk een toezegging heeft gedaan voor de dekking van het tolvrij maken van de periode 2030–2033.
Herinnert u zich de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 42) en de motie-Van der Plas/Stoffer (Kamerstuk 36 200 A, nr. 82)? Kunt u bevestigen dat de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij is voor personenauto’s?
Ja, ik ben bekend met beide moties. De Minister van Financiën heeft u met brief Budgettaire verwerking Algemene Politieke Beschouwing van 4 oktober 20222 geïnformeerd dat de motie-Van der Staaij c.s. door het kabinet uitgevoerd zal worden. Op 20 november 2023 is de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend waarin afspraken tussen het Rijk en de provincie Zeeland zijn opgenomen over het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. Hiermee wordt gevolg gegeven aan beide moties en is een tolvrije tunnel voor in ieder geval personenauto’s vanaf 2025 een stap dichterbij. Over deze Bestuursovereenkomst is de Kamer separaat geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het risico op een tekort van 126 miljoen euro op het volledig tolvrij maken van de Westerscheldetunnel als gevolg van het controversieel verklaren, vertragen en mogelijk niet invoeren van Betalen naar Gebruik (het invoeren van kilometerbeprijzing van autogebruik)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Betalen naar Gebruik – ondanks het controversieel verklaren van het dossier – nog altijd 2030 als geplande inwerkingtredingsjaar kent? Zo nee, kunt u dan aangeven welk inwerkingtredingsjaar voor Betalen naar Gebruik verwacht wordt?
Na de val van het kabinet is Betalen naar Gebruik door de Kamer controversieel verklaard. Dit betekent dat de ontwikkeling van de plannen voor nu is gestopt. Het is voorts aan een nieuw kabinet om keuzes te maken over het vervolg van Betalen naar Gebruik. In het kader van het traject «Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel» worden opties uitgewerkt voor een volgend kabinet. Hierbij kan ook verder gekeken worden naar het systeem van autobelastingen en de rol die Betalen naar Gebruik hierin kan spelen.
Kunt u aangeven of u rekening houdt met het heractiveren van de tolwinning bij de Westerscheldetunnel als Betalen naar Gebruik vertraagt? Bent u het eens dat dit een zeer onwenselijke situatie is die koste wat het kost voorkomen moet worden?
Heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel zou inderdaad een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken. Zie verder antwoord 1.
Hoe spant u zich in om te voorkomen dat er na 2030 toch weer tolheffing zal plaats vinden bij de Westerscheldetunnel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het potentiële tekort van 126 miljoen euro op de begroting van het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel, opgelost dient te worden? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet het geval zou moeten zijn?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat het Rijk sinds de overdracht van de aandelen van de Westerscheldetunnel aan de provincie Zeeland in 2009, geen aandeelhouder meer is van de N.V. Westerscheldetunnel. Sinds dat moment is de provincie Zeeland 100% aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel.
Kunt u aangeven op welke andere manieren dan via heractivering van de tolwinning op de Westerscheldetunnel een eventueel tekort van 126 miljoen euro opgelost kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2025 tolvrij is geworden voor het personenvervoer, deze nooit meer met tol belast zal worden voor het personenvervoer?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven zou heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht om de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij is geworden, deze nooit meer met tol belast zal worden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u in het komende Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT) de garantie vastleggen dat de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij wordt, ook als Betalen naar Gebruik vertragen zou, met name in het licht van eerder gedane en geschade beloftes aan Zeeland, bijvoorbeeld rond de Marinierskazerne Vlissingen?
Zoals beschreven bij antwoord vraag 2, is recent de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend en toegestuurd aan de Kamer. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de kamerbreed aangenomen moties die daartoe oproepen (motie-Van der Staaij c.s.3 en de motie-Van der Plas/Stoffer4). Vanwege de vereiste afstemming met de provincie Zeeland was dat niet mogelijk voor het BO MIRT van dit najaar.
Het artikel ‘US agency refuses to examine toxicity of ‘inactive’ pesticide chemicals to crops’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «US agency refuses to examine toxicity of «inactive» pesticide chemicals to crops»?1
Ja
Klopt het dat er ook in Europa/Nederland bestrijdingsmiddelen in gebruik zijn waarvan bij de toelating alleen naar de «actieve» stof is gekeken en niet naar hulpstoffen?
Bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen in de EU wordt naast de actieve stof ook gekeken naar de hulpstoffen in de formulering. Alle beschikbare informatie over de hulpstoffen wordt geëvalueerd en sinds mei 2021 mag de aangevraagde formulering geen hulpstoffen bevatten die zijn opgenomen in de lijst met onacceptabele hulpstoffen van Verordening 1107/2009 (EC) (Kamerstuk 27 858, nr. 508). Daarnaast zijn aan het begin van dit jaar binnen de EU procedure en criteria vastgesteld om onacceptabele hulpstoffen te identificeren en om deze vervolgens aan de lijst met onacceptabele hulpstoffen toe te voegen. Uw Kamer is hier op 26 januari 2023 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 606).
Hoe worden «inactieve» bestanddelen van bestrijdingsmiddelen in Europa getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Worden voor in Europa en Nederland toegelaten bestrijdingsmiddelen PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen) of POEA (polyethoxylated amines) als hulpstof gebruikt?
Bij een eerste inventarisatie van in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn door het Ctgb enkele hulpstoffen geïdentificeerd die voldoen aan de definitie van PFAS. Momenteel ligt er een PFAS restrictievoorstel in de EU waarbij wordt voorgesteld om dergelijke hulpstoffen te verbieden (Kamerstukken 35 334, nr. 220 en 21 501-32, nr. 1549).
Het gebruik van polygeëthoxyleerde talgamines (POE-tallowamines) in gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat is in 2016 door de Europese Commissie verboden. De toelating van deze middelen is door het Ctgb in 2016 ingetrokken (Kamerstuk 2016Z17323). Als gevolg van de bezorgdheid over de intrinsieke eigenschappen van POE-tallowamines, zijn deze stoffen geplaatst op de lijst met onaanvaardbare hulpstoffen in gewasbeschermingsmiddelen en worden deze hulpstoffen binnen de EU momenteel uitgefaseerd.
Zijn andere zeer zorgwekkende stoffen toegelaten als hulpstof? Of niet toegelaten, niet getoetst, maar wel in gebruik?
Eind 2022 heeft het RIVM in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie gepubliceerd over zeer zorgwekkende (ZZS) en potentiële zeer zorgwekkende stoffen (pZZS) in bestrijdingsmiddelen. Uw Kamer is hier op 22 december 2022 over geïnformeerd (Kamerstuk 22 112 nr.3580). In de evaluatie constateert het RIVM dat, op het moment van de inventarisatie (juni 2021), diverse ZZS als hulpstoffen voor kwamen in gewasbeschermingsmiddelen. In de genoemde reactie naar uw Kamer is aangegeven dat inmiddels diverse Europese afspraken zijn gemaakt om de regelgevende kaders met betrekking tot de gevaarindeling van een stof te harmoniseren en om onacceptabele hulpstoffen uit te faseren, bijvoorbeeld door middel van de hierboven beschreven Europese lijst van onacceptabele hulpstoffen in gewasbeschermingsmiddelen. Sindsdien zijn meerdere ZZS die als hulpstoffen door het RIVM zijn geïdentificeerd op deze Europese lijst gezet en zijn al niet meer toegelaten of zullen op korte termijn worden uitgefaseerd.
Risico’s en onregelmatigheden in de Extra Beveiligde Inrichting |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Is er de afgelopen drie jaar een SIM-kaart in de was van een gedetineerde in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) gevonden? Zo ja, welke onderzoeken zijn uitgevoerd na het aantreffen van de SIM-kaart, is duidelijk aan welke gedetineerde deze SIM-kaart toebehoorde en welke risico’s zijn toen geïdentificeerd? Zo nee, kunt u verklaren waarom dit ernstige en sterke vermoeden de ronde gaat?
Het is correct dat in september 2021 een simkaart is aangetroffen in het gebouw van de EBI. De simkaart is door medewerkers aangetroffen in een jas, in een ruimte waar geen gedetineerden komen. Het betreft een ingevoerde jas, die op de EBI nog niet bij de gedetineerde is geweest. Bij het controleren van deze ingevoerde jas is de simkaart aangetroffen. Deze simkaart heeft in de EBI dus geen voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) kunnen faciliteren. Na de vondst van de simkaart is er adequaat opvolging gegeven door medewerkers. Vanwege het specifieke karakter en omwille van de veiligheid doe ik daarover in deze individuele zaak geen mededeling.
De aanwezigheid van contrabande verstoort de veiligheid binnen en buiten de inrichting. Dat vind ik onacceptabel. In algemene zin kan ik zeggen dat als contrabande, zoals een simkaart, worden aangetroffen en herleidbaar zijn naar een gedetineerde deze onmiddellijk wordt gesanctioneerd (bijvoorbeeld door het intrekken van vrijheden of een disciplinaire maatregel). Indien de contrabande niet herleidbaar zijn wordt hier onderzoek naar gedaan.
Hoe zou een SIM-kaart de EBI binnen gebracht kunnen zijn en welke risico’s op voortgezet crimineel handelen vanuit de EBI ziet u in dit verband?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter de stelling, die u zowel tijdens het commissiedebat op 4 juli 2023 als in antwoord op schriftelijke vragen van 17 juli 2023 innam, dat voldoende spreiding in de EBI mogelijk is?
Ik sta nog steeds achter de stelling dat er op dit moment voldoende spreiding in de EBI mogelijk is. Zoals aangegeven in het commissiedebat van 4 juli jl. beoordeelt DJI welke inrichting en regime het meest veilig en het meest geschikt is om een gedetineerde te plaatsen. Het EBI-regime is een individueel regime. Op het moment dat gedetineerden in de EBI worden geplaatst, vindt er overleg plaats tussen DJI, de politie en het Openbaar Ministerie om te bepalen welke afdeling binnen de EBI het meest geschikt is. Daarbij wordt ook beoordeeld of de gedetineerde in een groep activiteiten van het dagprogramma kan volgen of dat er te veel veiligheidsrisico’s zijn en de gedetineerde het dagprogramma alleen volgt.
Het is dan ook afhankelijk van de gedetineerdenpopulatie in de EBI in hoeverre spreiding mogelijk is. Op dit moment is er voldoende spreiding mogelijk. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl aan uw Kamer onderzoekt DJI hoe zij (delen van) haar inrichtingen en bestaande afdelingen in de toekomst beter toe kan rusten op een groep gedetineerden die vanwege het risicoprofiel stevige beheers- en toezichtsmaatregelen nodig heeft, maar die daarvoor niet in de EBI hoeven te worden geplaatst.1 Hiermee ontstaan er extra plaatsings- en spreidingsmogelijkheden voor verdachten en veroordeelden waarop een zwaar toezichtsregime noodzakelijk is om voortgezet crimineel handelen tegen te gaan.
Ik verwacht uw Kamer hierover binnen enkele maanden te informeren.
Waarom wordt, als sprake is van voldoende spreidingsmogelijkheden, toegestaan dat Willem Holleeder en Saïd Razzouki op dagelijkse basis contact hebben met elkaar omdat zij nu in hetzelfde groepje zitten in de EBI en ook samen recreëren?
Ik ga niet in op individuele gevallen.
Wanneer is er voor u niet langer sprake van voldoende spreiding in de EBI?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom blijft u volhouden dat al het contact tussen gedetineerden gecontroleerd word in de EBI, terwijl er toch meerdere mogelijkheden zijn tot het heimelijk doorgeven van boodschappen zoals: via geluidssignalen, het simpelweg met elkaar communiceren vanuit de cel, via briefjes et cetera.?
DJI treft diverse maatregelen om ongewenste communicatie tussen gedetineerden op de EBI tegen te gaan. Vanwege veiligheidsredenen ga ik daar niet verder op in. Wel kan ik in het algemeen zeggen dat gedetineerden die in het geheel niet met elkaar mogen communiceren niet bij elkaar op een afdeling worden gezet. Communicatie tussen gedetineerden die wel op één afdeling geplaatst zijn wordt gemonitord. Daarbij is het personeel ook alert op vormen van (heimelijke) communicatie tussen gedetineerden.
Daarnaast heb ik het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bij uw Kamer ingediend. Met dit wetsvoorstel maak ik het mogelijk de communicatie van gedetineerden in de EBI en Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s) tijdelijk in verregaande mate te beperken door middel van een bevelsbevoegdheid. Ook zullen personen met wie deze gedetineerden willen bellen zich in de nabije toekomst moeten melden bij een aangewezen locatie (met uitzondering van geprivilegieerde contacten). Onderdeel van het wetsvoorstel is ook dat er visueel toezicht zal worden gehouden op gesprekken tussen deze gedetineerden en hun advocaat. Verder wordt het maximum aantal advocaten waarmee een gedetineerde die verblijft in de EBI of op de AIT contact mag hebben beperkt tot twee.
Met de eerder genomen en voorgestelde maatregelen wordt alles op alles gezet om voortgezet crimineel handelen in detentie tegen te gaan.
De brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over de desinformatie op X (voormalig Twitter) |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over desinformatie op X over de aanvallen van Hamas op Israël1?
Ja
Staat u achter deze urgente oproep aan de topman van X? Zo ja, wat gaat u doen als X niet binnen 24 uur voldoet aan het verzoek?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. De Commissie is immers exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen uit de Digital Services Act (DSA) die gelden voor zeer grote online platforms, waaronder X. We steunen de Commissie in deze zaak.
Uit de brief en daaropvolgende conversatie tussen Elon Musk en Commissaris Breton op X leid ik af dat de Commissie volop bereid is om de DSA te gaan handhaven. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen. Het is van belang dat we dit in de EU zeer serieus nemen.
Vindt u dat X transparant is over welke content wel en niet is toegestaan op het platform? Zo nee, waar moet X volgens u meer inzicht in bieden?
Op grond van artikel 14 van de DSA moeten tussenhandeldiensten zoals X, informatie over eventuele beperkingen, die zij aan het gebruik van hun dienst opleggen met betrekking tot door afnemers verstrekte informatie, opnemen in hun algemene voorwaarden. Die informatie moet onder meer gegevens over inhoudsmoderatie die zij toepassen omvatten.
Het is naar mijn mening onduidelijk wat het beleid van X is en daarmee welke content wel en niet is toegestaan op het platform. Dit beleid lijkt bovendien aan plotselinge verandering onderhevig, zo blijkt ook uit de brief van Commissaris Breton. Op de Nederlandse pagina stond bijvoorbeeld ten tijde van de brief van Eurocommissaris Breton aan X een andere publiek belang als uitzonderingsbeleid dan op de Engelse pagina.
Daarnaast heeft lokaliteit invloed op de betekenis van content. Om te bepalen welke content wel en niet voldoet aan het eigen beleid, moet deze content in context geïnterpreteerd kunnen worden. Daarom is het van belang om lokaal te modereren. Met kennis van taal en cultuur. X heeft hiervoor slechts één moderator gericht op Nederlands.2
In dit kader is ook relevant dat X (toen nog Twitter) zich heeft teruggetrokken uit de EU «Code of Practice on Disinformation». Deze schrijft voor dat deelnemers een gedetailleerde, up-to-date lijst bijhouden, van hun publiek beschikbare beleid. Dit beleid dient gebruik en gedragingen toe te lichten die verboden zijn op hun dienst. Daarbij dienen diensten in hun rapportages uiteen te zetten hoe hun beleid en de implementatie van dat beleid diverse tactieken, technieken en procedures voor desinformatie aanpakt.3 Door zich terug te trekken uit de EU «Code of Practice on Disinformation» onttrekt X zich aan de afspraak om hierover te rapporteren.
Dat blijkt temeer uit het feit dat X (toen nog Twitter) tot 2021 elke zes maanden op eigen initiatief een transparantierapport over de handhaving van haar eigen regels publiceerde. De laatste dateert uit december 2021. Hierna is er geen rapport meer verschenen tot de inwerktreding van de DSA 25 augustus 2023.4
Deelt u de mening dat het gewijzigde «public interest» beleid van X zeer schadelijk is, omdat berichten meer worden beoordeeld op hun «nieuwswaarde» dan de vraag of deze berichten desinformatie of andere illegale content bevatten? Deelt u de mening dat X dit beleid zo snel mogelijk moet terugdraaien, omdat het in strijd is met de regels van de Digital Services Act (DSA)?
De DSA beoogt onder meer de verspreiding van illegale online-inhoud en de maatschappelijke risico’s, die de verspreiding van desinformatie met zich mee kunnen brengen, aan te pakken. Voor dat doel bevat de DSA verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals de verplichting om meldingen van illegale inhoud tijdig, zorgvuldig en op niet-willekeurige en objectieve wijze te verwerken. Wanneer het gewijzigde «public interest» beleid van X erop neerkomt dat illegale inhoud, ook na een melding daarvan, online blijft, is dat niet in overeenstemming met de DSA.
Daarnaast moeten zeer grote online platforms, zoals X, op grond van artikel 34 en 35 DSA maatregelen nemen om de (systeem)risico’s, voor de openbare veiligheid en de burgerdialoog voortvloeiend uit desinformatie, te beperken. Het niet optreden tegen desinformatie kan daarmee in strijd komen.
Vindt u dat X adequaat en volgens de regels die de DSA hieraan stelt optreedt ten aanzien van het snel verwijderen van illegale content?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit onder meer de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er, ondanks meldingen, illegale inhoud op X circuleert en blijft circuleren. Als dat klopt dan kan het zijn dat X artikel 16 van de DSA overtreedt, maar dit is aan de Europese toezichthouder.
Vindt u dat X effectieve maatregelen neemt tegen de verspreiding van desinformatie, zoals afbeeldingen van conflicten die niet echt zijn maar uit videogames komen?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit mediaberichten en de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er veel vals en misleidend beeldmateriaal op X circuleert. Dit blijkt ook uit verschillende onderzoeken. Indien dat klopt, dan kan de Europese Commissie nader onderzoeken of X daardoor de DSA overtreedt. Dit onderzoek is, zo begrijp ik, in volle gang.
Welke actie onderneemt u zelf richting X om de misstanden op het platform aan te kaarten en X te dwingen tot snelle maatregelen, specifiek ten aanzien van desinformatie over de aanvallen van Hamas op Israël?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen.
Hoe beziet u, naast de wettelijke verplichtingen uit de DSA, de morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid van X op dit punt?
De maatschappelijke verantwoordelijkheden en zorgvuldigheidsverplichtingen die zeer grote online platforms als X hebben zijn gelukkig goed verankerd in de DSA. Deze verordening roept platforms op daar zelf verantwoording over af te leggen, risico’s5 in te schatten en maatregelen te nemen.
Ik vind het belangrijk dat platforms als X verantwoording afleggen over al deze zaken.
In hoeverre weegt u de conclusie uit het rapport «Spelen met vuur» hierin mee, die stelt dat de verspreiding van radicale en onjuiste content een directe wisselwerking met het publieke debat heeft2?
Woorden doen ertoe, of die nu in de Tweede Kamer geuit worden, of op sociale media. Het uiten van complottheorieën en anti-institutioneel sentiment met de intentie het vertrouwen in onze democratie te ondermijnen, is schadelijk voor het functioneren van onze democratische rechtstaat. Dat moeten we dus onverminderd tegengaan. Ik hoop dat politici, ook de aankomende generatie, zich de conclusies van dit rapport aantrekken en dat we op een verantwoorde manier met elkaar omgaan.
Deelt u de mening dat een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen nodig is, aangezien door X, maar bijvoorbeeld ook door Telegram, nauwelijks actie wordt ondernomen tegen extreme en illegale content?
Met de inwerkingtreding van de DSA is een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen wettelijk verankerd.
Met belangstelling kijk ik dan ook uit naar het effect dat de DSA, die sinds 25 augustus jl. geldt voor de zeer grote online platforms, zal hebben in de komende jaren en de wijze waarop de Commissie de DSA zal handhaven.
Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer de Contourenbrief Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de dialoog met X en Telegram.
De aardbevingen in Afghanistan van 7 oktober 2023 |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u zicht op de financiële noden en andere behoeften aan hulp in Afghanistan na de aardbevingen van 7 oktober 2023? Kunt u daarbij niet alleen ingaan op de behoefte aan bijvoorbeeld voedsel, water, kleding en dekens, maar ook op het gebied van zorg, onderwijs, de opvang van weeskinderen en psychosociale hulp in de getroffen gebieden?
Tussen 7 en 15 oktober jl. vonden drie zeer krachtige bevingen plaats in de Afghaanse provincie Herat, met ernstige humanitaire impact. Het precieze aantal slachtoffers is nog niet duidelijk: het Taliban-regime meldde meer dan 2.500 doden, de VN bevestigde tot op heden 1.480 dodelijke slachtoffers en 1.950 gewonden. Vrouwen en kinderen maken naar schatting 90% uit van de slachtoffers van de eerste twee aardbevingen.
In het op maandag 16 oktober jl. uitgekomen aardbevingenresponsplan stelt de VN dat USD 93,6 miljoen benodigd is om ruim 114.000 getroffenen van humanitaire hulp te voorzien. De meest urgente noden omvatten voedselhulp, cash assistance,noodopvang (voor onder meer 245 alleenstaande minderjarigen) en non-fooditems. Ook is er in de eerste hulpfase behoefte aan urgente medische zorg, mentale en psychosociale steun, schoon drinkwater en sociale bescherming. Naarmate het kouder wordt, zullen hulpverleners bovendien inzetten op winterisation-met bijvoorbeeld winterkleding, warme dekens en warmtegeneratoren.
De aardbevingenrespons vindt plaats in aanvulling op de reeds bestaande hulpverlening in Afghanistan, waar zich een van de grootste humanitaire crises ter wereld afspeelt. Voorafgaand aan de aardbevingen stelde de VN USD 3,2 miljard nodig te hebben om 21,3 miljoen Afghanen van hulp te voorzien.
Bent u van plan om namens Nederland specifiek hiervoor hulp aan te bieden, los van de ongeoormerkte bijdragen die al aan organisaties worden gegeven? Is er een mogelijkheid om zonder direct de Taliban te steunen, de Afghaanse rode halve maan te steunen?
De Dutch Relief Allianceheeft besloten om een deel van hun door Nederland beschikbaar gestelde acute crisisreserve in te zetten voor de aardbevingenrespons in Afghanistan. Het gaat hier om EUR 2 miljoen voor acute hulpverlening gedurende zes maanden. Deze inzet komt bovenop het bredere reeds lopende hulpprogramma van de Dutch Relief AllianceAfghanistan. Ook dit programma van ruim EUR 12 miljoen voor 2022–2023 is actief in provincie Herat en blijft doorgang vinden.
Partnerorganisaties hebben uiteraard ook eerder in het jaar (ongeoormerkte) middelen ontvangen waarmee wordt bijgedragen aan de leniging van noden. Zo is Nederland een donor van het IFRC Disaster Response Emergency Fund, dat CHF 750.000 beschikbaar stelde voor de Afghaanse Rode Halve Maan. Het Wereldvoedselprogramma wist daarnaast binnen acht uur na de eerste aardbeving voedselhulp beschikbaar te stellen aan de getroffenen en UNHCR verzorgde honderden tenten. Nederland is van beide organisaties een grote donor van ongeoormerkte middelen. Dat geldt ook voor het VN Central Emergency Response Fund(CERF), waarvan Nederland dit jaar de grootste donor is met een bijdrage van EUR 67 miljoen. Het CERF alloceerde tot op heden EUR 5 miljoen voor de aardbevingenrespons. Het HALO Trust ondersteunde dankzij flexibele Nederlandse steun 300 gezinnen bij het ontruimen van hun huizen en de constructie van tijdelijke opvangplekken.
Daarnaast heb ik aan het begin van het jaar een crisis-specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan beschikbaar gesteld. Het OCHA Afghanistan Humanitarian Fundontving een bijdrage van EUR 25 miljoen, waarmee het tot op heden EUR 10 miljoen beschikbaar heeft kunnen stellen voor de aardbevingenrespons. De Dutch Relief Allianceen het Nederlandse Rode Kruis ontvangen jaarlijks middelen om in specifieke (acute) crises in te zetten. Het Nederlandse Rode Kruis heeft dit jaar geen specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan gedaan. De inzet van de Dutch Relief Alliancekwam bovenstaand reeds aan bod.
De Nederlandse hulp aan de aardbevingenrespons verloopt via vertrouwde hulppartners, waaronder de VN de Internationale Federatie van de Rode Halve Maanen de Dutch Relief Alliance.Zij werken conform de humanitaire principes, zonder inmenging van de de factoautoriteiten of directe steun aan het Taliban-regime.
Met verwijzing naar het amendement van het lid Grinwis c.s. 36 435-XVII, nr. 15, zullen het Wereldvoedselprogramma en het Nederlandse Rode Kruis de additioneel vrijgemaakte EUR 15 miljoen inzetten voor wereldwijde humanitaire hulpverlening.
Bent u bereid om in EU-verband te kijken of er, ondanks de situatie in Afghanistan en het feit dat westerse landen door het Taliban-bewind heel beperkt toegang hebben tot het land, hulp kan worden geboden en zo ja, in welke vorm?
In Afghanistan vindt reeds een van de grootste humanitaire responsoperaties ter wereld plaats. Zie tevens het antwoord op vraag 2. Omdat ook Nederland hieraan bijdraagt, is het Ministerie van Buitenlandse Zaken continue in gesprek met humanitaire partners over toegang tot de hulpbehoevenden. Daaruit blijkt dat partnerorganisaties dankzij de verbeterde veiligheidssituatie nu betere humanitaire toegang hebben dan onder de vorige regering. Ook weten zij de Taliban-restricties op het inzetten van vrouwelijke hulpverleners grotendeels te omzeilen. Partners leveren alle soorten hulp, van voedselhulp en noodopvang tot urgente gezondheidszorg en noodonderwijs.
Verder draagt Nederland reeds bij aan de noodhulpverlening in Europees verband. De Europese Commissie stelde aan het begin van het jaar EUR 89 miljoen beschikbaar voor humanitaire hulp in Afghanistan. Daar kwam EUR 4,5 miljoen bij voor de aardbevingenrespons. Het European Humanitarian Response Capacityopereert sinds de val van Kaboel in 2021 een humanitaire luchtbrug. Inmiddels hebben 33 vluchten plaatsgevonden en heeft de EU meer dan 1.340 ton aan hulpgoederen geleverd.
Naast humanitaire hulp zet Nederland ook in op leniging van basisnoden via het multilaterale systeem, ten behoeve van stabiliteit en om humanitaire noden te verminderen. Ook ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld. Deze inzet blijft plaatsvinden op basis van strikte voorwaarden: 1) steun dient alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; 2) er mag geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en 3) gelijke toegang dient zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes.
Een uitzending van Argos over de dood van Sammy Baker |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Ken u de uitzending van Argos «Het laatste kwartier van Sammy»?1
Ja.
Is de uitzending aanleiding voor de Rijksrecherche om een nader onderzoek naar deze zaak te doen dan wel is de uitzending aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) om de zaak te heroverwegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de Rijksrecherche destijds onderzoek verricht naar de toedracht van het overlijden van Sammy Baker. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van het onderzoek destijds besloten de betrokken agenten niet te vervolgen, aangezien volgens het Openbaar Ministerie sprake was van noodweer.
Het Openbaar Ministerie laat weten niet over de officiële stukken te beschikken die ten behoeve van de betreffende civiele procedure tussen nabestaanden en politie zijn opgemaakt en heeft deze ook nooit via officiële kanalen ontvangen. Het Openbaar Ministerie reageert niet via de media op rapporten die in een lopende civiele procedure – waar het Openbaar Ministerie geen procespartij in is – zijn uitgebracht. Het Openbaar Ministerie ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt.
Kent u het Handelingskader aanpak personen verward gedrag2 waarin op pagina 21 gesteld wordt dat de politie niet «de aangewezen partij is als er sprake is van personen met verward gedrag, tenzij er sprake is van strafbare feiten, openbare orde problematiek, gevaar of dreiging»? Wat is de status van dit handelingskader?
Ik ben bekend met het Handelingskader aanpak personen verward gedrag. Het Handelingskader is opgesteld door een brede werkgroep bestaande uit de Politie, Aedes, GGD GHOR Nederland, de Nederlandse ggz, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het biedt handvatten voor de samenwerking en gegevensdeling tussen medewerkers van woon-, zorginstellingen, woningcorporaties, gemeenten en de politie bij de aanpak van personen met verward gedrag en/of onbegrepen gedrag.
Het Handelingskader biedt geen handvatten voor het aanhouden van personen. Dit is alleen toegestaan in specifieke – in de wet omschreven – gevallen. Geweldgebruik door de politie kan daarbij soms noodzakelijk zijn en is altijd aan strikte voorwaarden en regels gebonden. Zo moeten politieambtenaren zich houden aan hun geweldsinstructie. Dat betekent onder meer dat geweld alleen mag worden gebruikt met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Ten aanzien van sommige geweldsmiddelen, waaronder het vuurwapen, zijn deze beginselen nader uitgewerkt in regelingen zoals de Ambtsinstructie.
Biedt dit handelingskader afdoende handvatten voor de politie in het geval dat de politie tot aanhouding van een persoon met verward gedrag moet overgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om de politie te vragen om een dergelijk handelingskader op te stellen en dat met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen hoe fatale incidenten met verwarde personen door de politie, het OM en bij rechtelijke macht worden behandeld? Zo ja, bent u bereid om de beoordeling van de rechtmatigheid van geweldsaanwendingen door de politie daarin te betrekken? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijk onderzoek?
Er wordt middels het Handelingskader primair ingezet op zorg voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Wanneer sprake is van overlast of een strafbaar feit kan de politie worden ingeschakeld. Bij eventueel geweldgebruik van de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt het geweld tevens beoordeeld door het Openbaar Ministerie.
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Helaas is dit – ondanks deze waarborgen – niet altijd te voorkomen. Wanneer sprake is van een fataal incident in de context van politieoptreden worden deze incidenten te allen tijde onderzocht door de Rijksrecherche. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden en zie geen aanleiding om het onderzoek waarnaar u vraagt te laten uitvoeren.
Bent u bekend met het rapport «Fatale incidenten» van Bureau Beke3, waarin staat dat 91% van de slachtoffers van fatale incidenten met psychische problematiek kampte? Zo ja, wat is er tot op heden met dit rapport gedaan?
Ik ben bekend met dit rapport. Bij een groot deel van de onderzochte slachtoffers was sprake van multiproblematiek (bijvoorbeeld gedragsproblematiek, middelengebruik of financiële problemen), eerdere politiecontacten en verward gedrag en/of onbegrepen gedrag ten tijde van het incident. Ook was er een toename te zien in het aantal politiecontacten in de maanden voorafgaand aan het incident.
Het is niet uit te sluiten dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens mensen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. In opleiding van de politie is aandacht voor zowel het de-escalerend handelen, als voor gepaste inzet van geweldsmiddelen indien nodig.
Daarnaast zet ik mij samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en veldpartijen al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moeten diverse maatregelen binnen deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Zo is het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag ingericht en in gebruik genomen, wordt via het Dashboard beveiligde bedden inzicht verkregen in de capaciteit van beveiligde bedden en zijn er afspraken gemaakt over passend vervoer van personen met verward gedrag voor en na psychiatrische beoordeling.
Het bericht 'Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies' |
|
Jorien Wuite (United Democrats) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel musea in de coronacrisis flink hebben moeten interen op reserves en van de financiële problemen die musea ondervinden door stijgende lasten en oplopende inflatie?2
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog steeds niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en oplopende inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
Deelt u de zorg dat de financiële druk zal leiden tot verhoogde toegangsprijzen waardoor de toegankelijkheid van musea onder druk komt te staan, dit terwijl de maatschappelijke functie van musea onmisbaar is?
Ik ben het met u eens dat de maatschappelijk functie van musea onmisbaar is. Als zelfstandige instellingen is het aan de musea zelf om de toegangsprijs te bepalen voor entreetickets. Zij kunnen hierbij voor specifieke doelgroepen in prijs differentiëren om het museum toegankelijk te houden. De eigen inkomsten uit kaartverkoop zijn belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt dat de bezoekersaantallen bijna terug zijn op het niveau van voor de coronapandemie.
Hoe blijft u zich inzetten om de musea voor iedereen toegankelijk te houden, gezien de financiële druk op toegangsprijzen, zonder dat dit ten koste gaat van vernieuwing en het innovatievermogen van musea? Bent u hierover in gesprek met zowel grote als kleine musea?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de Museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit, en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn uiteraard beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij zeker ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten. Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Kunt u gelet op de financiële feiten in gesprek treden met de Minister van Financiën om verschraling in de museasector te voorkomen en de toegankelijkheid en maatschappelijke functie te bewaken van zowel grote als kleine musea?
Ik zet me op verschillende manieren in voor de sector als geheel. Dit is echter wel een gedeelde verantwoordelijkheid met spelers in het museumveld en medeoverheden. De inzet van middelen door gemeenten en provincies is uiteraard aan deze overheden. Zij zijn voor veel musea de belangrijkste subsidient. Het subsidieplafond van de Rijksmusea is vastgelegd in de Erfgoedwet. Daarnaast ondersteun ik de cultuurfondsen en zet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich in voor het behoud en beheer van collecties en de maatschappelijke rol van alle musea.
Een amendement op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Is het correct dat een van de voorgestelde amendementen op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) luidt om in artikel 1 de term «niet-bindend» te laten vervallen?1
In het najaar van 2022 is een groot aantal amendementen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) ingediend door de lidstaten van de WHO. Voor artikel 1 is bij zowel de definitie van «staande aanbeveling» zoals bedoeld in artikel 16 van de IHR en bij de definitie «tijdelijke aanbeveling» zoals bedoeld in artikel 15 van de IHR voorgesteld de term «niet-bindend» te schrappen.
Alle amendementen die door de lidstaten zijn ingediend, zijn beoordeeld door een IHR Review Committee van onafhankelijke experts, die een artikelsgewijs advies heeft gegeven op technisch en juridisch vlak. De IHR Review Committee heeft met betrekking tot artikel 1 geconcludeerd dat met het schrappen van de term «niet-bindend» er strikt genomen geen wijziging op zal treden van het begrip dat er ook in dat geval nog steeds sprake zal zijn van aanbevelingen die enkel als advies gelden en geen verplichting met zich meebrengen.
Desondanks adviseert de IHR Review Committee om de bestaande IHR tekst niet aan te passen omdat met de wijzigingen de indruk gewekt zou kunnen worden dat daarmee de aard van deze (vrijblijvende) aanbevelingen wordt veranderd. Zoiets kan volgens de IHR Review Committee niet zonder een fundamentele discussie over de aard van dergelijke aanbevelingen en over de wijze waarop zij vastgesteld en geïmplementeerd worden. De Europese Unie alsook Nederland volgt deze redenering van de Review Committee en zal zich blijven uitspreken tegen het schrappen van de term «niet-bindend» zoals hierboven aangegeven.
Betekent dit logischerwijs dat, als dit amendement wordt aangenomen, de adviezen van de WHO, waar in artikel 1 naar wordt verwezen, in de toekomst dus bindend zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, zal ook bij het schrappen van de term «niet-bindend» in relatie tot staande aanbevelingen en tijdelijke aanbevelingen van de WHO het nog altijd gaan om aanbevelingen en niet om verplichtingen. De adviezen van de WHO zullen in dat geval ook in de toekomst nog steeds adviezen zijn. De Europese Unie en Nederland hechten echter aan de bestaande duidelijkheid in artikel 1 van de IHR en zijn derhalve geen voorstander van de voorgestelde wijzigingen.
Is het correct dat een van de voorgestelde amendementen op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de WHO luidt om in artikel 2 niet langer expliciet op te merken dat «mensenrechten» en «fundamentele vrijheden» van principieel belang zijn?
In de door WHO-lidstaten ingediende amendementen is onder artikel 3 lid 1 voorgesteld om in de eerste zin het tekstdeel te schrappen dat bepaalt dat de implementatie van de IHR moet plaatsvinden met volledig respect voor de waardigheid, mensenrechten en fundamentele vrijheden van personen. Dit voorstel is door India ingediend.
Ik heb inmiddels begrepen dat het zeker niet de bedoeling was om de principes waardigheid, mensenrechten en fundamentele vrijheden van burgers te veronachtzamen. Het voorstel berustte op de aanname dat het niet nodig was om deze principes opnieuw te noemen, omdat de IHR verankerd is in het VN Handvest en het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie, waarin deze al in geborgd zijn. Voor zover bekend, zal het betreffende land het voorstel om genoemde passages te schrappen intrekken of heeft het dat al gedaan om misverstanden te voorkomen.
Door welk land is voorgesteld om «mensenrechten» en «fundamentele vrijheden» als principes te schrappen? Waarom? Welke argumenten werden hiervoor aangedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
De recente faillissementen in de winkelstraat |
|
Bart van Kent , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de recente faillissementen bij onder andere Big Bizar en BCC?
Deelt u de mening dat de gevolgen van een faillissement voor geen enkele groep personen zo groot zijn als voor de werknemers?
Kent u de studie «Werknemers en insolventie. Een rechtsvergelijkende studie naar de rechtspositie van werknemers bij insolventie van de werkgever» (2015) in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?1
Kunt u aangeven wat sindsdien is ondernomen om de positie van werknemers bij insolventie van een onderneming in Nederland te versterken?
Wanneer gaat het meermalen aangekondigde Wetsvoorstel overgang van onderneming in faillissement (Wovof) naar de Tweede Kamer?
Deelt u de conclusie dat als de onderneming eenmaal failliet is, de aansprakelijkheid van bestuur en bestuursleden hooguit een beetje helpt om de put te dempen?
Hoe kan worden bevorderd dat bestuurders tijdig stappen nemen om insolventie te voorkomen?
Hoe kan worden bevorderd dat vakbonden tijdig alle relevante informatie krijgen om de levensvatbaarheid van ondernemingen te kunnen beoordelen?
Hoe denkt u te kunnen bewerkstelligen dat vakbonden zonder barrières volledige, correcte en actuele bedrijfsgegevens kunnen raadplegen, die onder meer inzicht verschaffen in wie de uiteindelijk belanghebbenden zijn (Ultimate Beneficial Owners) en welke moederbedrijven garant staan voor welke schulden van welke dochterbedrijven (403-verklaring)?
Hoe valt te rechtvaardigen dat de reeds verschuldigde transitievergoeding wel vervalt bij faillissement of surseance en alle andere vorderingen niet? Vloeit uit artikel 3 van Richtlijn 2008/94/EG (insolventierichtlijn) niet voort dat de transitievergoeding onder het loonbegrip van artikel 67 aanhef en onder a WW moet worden gebracht?
Hoe kan worden gewaarborgd dat ondernemingen niet gekocht worden met het oog op snelle winsten voor eigenaren en aandeelhouders, maar met het oog op de continuïteit van die ondernemingen en hun maatschappelijke waarde?
Het Witboek zwembaden voor gemeenten van de FNV |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op hetWitboek zwembaden voor gemeenten van de FNV?1
Met het Witboek zwembaden voor gemeenten heeft de FNV op verhelderende en passende wijze de problematiek van de branche in beeld gebracht. Daarnaast worden bovendien oplossingen aangereikt aan gemeenten.
VWS draagt actief bij aan enkele van de gesuggereerde handelingsperspectieven voor gemeenten. Zo is het mogelijk om via lokale sportakkoorden uitvoering te geven aan aanbeveling 9 («kies voor verbinding») of via regelingen de verduurzaming van de accommodatie te ondersteunen (aanbeveling 6: «kies voor besparing op energiekosten»). Ook aanbeveling 7 («kies voor extra inkomsten voor zwembaden») gaat in op de mogelijkheden om de middelen van sport- en beweegstimulering bij het zwembad te laten landen.
Natuurlijk is het witboek in eerste instantie gericht aan gemeenten, maar het is goed als de aard van de problematiek breed bekend is. Waar mogelijk brengen we als VWS daarom het witboek graag onder de aandacht bij alle betrokken actoren.
Bent u het ermee eens dat het onlogisch en onwenselijk is om werknemers van zwembaden die vergelijkbaar werk doen onder drie verschillende cao’s te laten vallen?
Ik kan mij voorstellen dat het voor werkgevers en werknemers in de zwembadbranche een onduidelijke situatie is. Tegelijkertijd is een collectieve arbeidsovereenkomst iets wat bij uitstek geregeld wordt tussen werkgevers en werknemers, dus daar heb ik geen zeggenschap over. Wel ondersteun ik de wens van de deelnemers aan de zogeheten Human Capital Agenda Sport-tafel om een CAO-vergelijking uit te laten voeren om zo de verschillen inzichtelijk te maken. Deelnemers aan deze Sport-tafel zijn onder andere werkgevers, werknemers, opleiders en beleidsmakers in de sport. Medewerkers van zwembaden vallen hier ook onder.
Deelt u de analyse dat de slechte arbeidsvoorwaarden, met een gemiddelde 2.500 euro bruto voor een voltijdsbaan, waarbij er ook nog zeer weinig voltijdsbanen zijn, het mooie vak van zwemleraar minder aantrekkelijk maakt? Zo ja, erkent u dat dit bijdraagt aan het tekort aan zwemleraren?
In mijn gesprekken met de zwembadbranche hoor ik dat de arbeidsvoorwaarden voor een deel van de instructeurs een reden is om ander werk te zoeken. Tegelijk hoor ik ook dat andere arbeidsvoorwaarden zoals goede begeleiding, de omvang van de groepen en doorgroeimogelijkheden zorgen voor uitstroom. En een te grote uitstroom is ontegenzeggelijk onderdeel van het tekort aan zwemleraren.
Zou het meer aanbieden van schoolzwemmen het beroep van zwemleraar niet aantrekkelijker kunnen maken, omdat er zo mogelijk grotere contracten mogelijk zijn?
Als het aanbieden van schoolzwemmen op passende wijze geprogrammeerd kan worden, dan vergroot dit de kansen om zwemleraren grotere contracten te bieden.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Nispen c.s. waarin u werd opgeroepen om «knelpunten waar scholen en gemeenten tegen aanlopen rondom schoolzwemmen in kaart te brengen en met voorstellen te komen om deze zo veel mogelijk weg te nemen»?2
Op dit moment geef ik op twee wijzen opvolging aan deze motie. Ten eerste voeren we samen met de Vereniging Sport en Gemeenten een pilot uit waarin zwemmen tijdens of direct na school op een aantal scholen in verschillende gemeenten gevolgd wordt. Daarnaast voert SEO Economisch Onderzoek een onderzoek uit naar de financiële consequenties van de (her)invoering van schoolzwemmen.
Zoals eerder toegezegd, informeer ik u voorafgaand aan het WGO Sport 2024 over de (voorlopige) uitkomsten van beide onderzoeken.
Welke stappen gaat u zetten om de zwembaden collectief te verduurzamen, in lijn met de motie Leijten/Van Nispen, waarin u werd verzocht «om met een plan te komen om de verduurzaming van sportaccommodaties collectief te organiseren»?3
In mijn brief over de verduurzaming van sportaccommodaties beschrijf ik dat ik samen met de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) een plan van aanpak opstel om in zoveel mogelijk van de 27 VSG-regio’s een gemeentelijke coördinatiegroep voor de verduurzaming van sportvastgoed op te laten zetten. Zwembaden vallen hier uitdrukkelijk ook onder. Het doel van een gemeentelijke coördinatiegroep is om de regionale verduurzamingsopgave in de sport (zowel voor gemeentelijke als voor private verenigingsaccommodaties) in kaart te brengen, vast te stellen wie en welke gebouwen in deze aanpak mee willen en kunnen lopen, en hier een regionaal verduurzamingsplan voor op te stellen.
Het verduurzamingsplan bevat in ieder geval een duidelijke planning, inclusief financieringsroutes, om al het opgenomen vastgoed binnen een aantal jaar volledig verduurzaamd te hebben. Per accommodatie kan de regio in kaart brengen welke kansen er zijn om de omgeving mee te laten profiteren van de verduurzaming van de sport of andersom. Zo kan een wijk mede verwarmd worden door de restwarmte van een ijsbaan of zwembad, of kan een sportvereniging worden ondersteund door een energiecoöperatie in de buurt.
Welke stappen worden er gezet om te komen tot één nationaal zwemdiploma, in navolging van de motie Van Nispen/Heerema, die u opriep «in gesprek te gaan met de zwembranche over de mogelijkheden te komen tot één nationaal zwemdiploma met standaarden voor kwaliteit, veiligheid en toezicht, en de Kamer hierover te informeren»?4
Op dit moment is de Nationale Raad Zwemveiligheid bezig zich te bezinnen op een nieuwe bestuurlijke inrichting die bij moet dragen aan een onafhankelijk en duurzaam toetsingsorgaan van zwemlesaanbieders. Die ontwikkeling juich ik van harte toe, mede omdat dit zou kunnen bijdragen aan een nationale standaard voor kwaliteit, veiligheid en toezicht op zwemles en zwemdiploma’s.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met gemeenten, exploitanten en vakbonden over hoe het vak van zwemleraar aantrekkelijker kan worden gemaakt, door bijvoorbeeld betere arbeidsvoorwaarden en één cao voor de zwembaden?
Dergelijke gesprekken met alle genoemde partijen voer ik al op zeer regelmatige basis. Daarin worden waardevolle ideeën en uitwerkingen uitgewisseld voor een verbetering van de arbeidsmarkt voor zwemleraren. Dit zal ik dan ook zeker voortzetten.
Het bericht ‘Studenten betalen volgend jaar ruim vijf keer meer rente over hun studielening’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin wordt gesteld dat studenten volgend jaar ruim vijf keer meer rente moeten betalen over hun studielening?1
Ja.
Kunt u dit nieuws bevestigen? Zo ja, wat is uw reactie op deze ontwikkeling?
De rente voor 2024 is vastgesteld op 2,56% voor studenten die in 35 jaar terug betalen (nieuwe stelsel) en op 2,95% voor studenten die in 15 jaar terug betalen (oude stelsel). In 2023 lagen deze percentage op respectievelijk 0,46% en 1,78%.
De rente wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de berekeningswijze die daarvoor in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is vastgelegd. Deze rente is gekoppeld aan de rente die de Staat betaalt op leningen die zij zelf aangaat. Dat is niet nieuw, maar gold ook al in het stelsel vóór het leenstelsel. Deze rente is het afgelopen jaar gestegen en daarmee stijgt ook de rente op de studielening. De bepaling van de rente is dus ook niet een keuze die het kabinet ieder jaar maakt.
De verschuldigde rente wordt, tenzij deze direct wordt betaald, opgeteld bij de langlopende schuld. Voor die schuld, waar dus ook de rente onder valt, gelden sociale terugbetaalvoorwaarden. Zo wordt er rekening gehouden met de draagkracht van de oud-student. Dat betekent dat als het inkomen beperkt is, er niet of minder hoeft te worden terugbetaald. Daarnaast hebben alle oud-studenten de mogelijkheid om een aflosvrije periode in te zetten van 60 maanden. In die periode wordt het terugbetalen tijdelijk gepauzeerd. Een eventuele restschuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
Kunt u uitleggen waarom de studierente zo drastisch wordt verhoogd, terwijl het kabinet eerder beloofde de onderwijslastendruk voor studenten te verlichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen een zogeheten bandbreedte tussen de 2% en de 4% aan rente?
Een bandbreedte zorgt ervoor dat extreme pieken en dalen in de rente op staatsobligaties niet doorwerken in de rente op studieleningen. Dit geeft oud-studenten meer zekerheid in de maandelijkse terugbetaling. Het nadeel van een bandbreedte is dat de rentekosten die de overheid betaalt en de rente die bij de studenten in rekening wordt gebracht over tijd uit de pas kunnen gaan lopen. Afhankelijk van de ontwikkeling van de rente op staatsobligaties kan dit nadelige financiële gevolgen hebben voor zowel de student als de overheid. In welke mate dit het geval is bij een bandbreedte tussen 2% en 4% zou nader onderzocht moeten worden.
Op dit moment zie ik geen reden voor fundamentele aanpassing in het stelsel, zie ook mijn evaluatie over de rente op studieleningen die ik naar uw Kamer heb gestuurd2. In deze evaluatie worden alternatieve beleidsopties inzichtelijk gemaakt, die een volgend kabinet desgewenst kan gebruiken om het stelsel aan te passen.
Zou het mogelijk een optie kunnen zijn dat de ontvangsten die uit de rente vloeien weer terugvloeien in de onderwijskas? Zo nee, waarom niet?
Er is bewust voor gekozen om de rente op studieleningen niet naar de OCW-begroting te laten vloeien. De rente op studieleningen wordt behandeld als zogeheten generaal dossier op de Rijksbegroting. Dit betekent dat hogere renteontvangsten niet worden ingezet voor extra bestedingsruimte op de OCW-begroting, en andersom leiden lagere renteontvangsten ook niet tot de noodzaak om te bezuinigen op de OCW-begroting. Autonome schommelingen van de rente hebben dus geen invloed op de hoogte van de onderwijsbegroting, wat de voorspelbaarheid en stabiliteit de beschikbare middelen voor het onderwijs ten goede komt.
Het collegegeld is de afgelopen 10 jaar aanzienlijk gestegen, bent u voornemens om de financiële toegankelijkheid van het onderwijs hoog te houden, en welke opties ziet u om dit te waarborgen?
Sinds afgelopen september is de basisbeurs terug in het hoger onderwijs. Dat biedt studenten meer financiële rust. De basisbeurs, en de andere studiefinancieringsbedragen, worden bovendien jaarlijks geïndexeerd om te zorgen dat die meestijgen met de inflatie.
Specifiek voor het collegegeld geldt dat de wijze van indexering recentelijk is aangepast. De wijze van indexeren was gevoelig voor incidentele pieken en dalen van de inflatie. De indexatie wordt nu berekend door te kijken naar de gemiddelde procentuele wijziging van de consumentenprijsindex over één jaar. Het jaargemiddelde wordt berekend op basis van de gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april voorafgaand aan de vaststelling van het collegegeld. Dit zorgt voor meer voorspelbaarheid en stabiliteit. Dit geldt overigens ook voor de indexering van het les- en cursusgeld. Voor het collegegeld geldt daarnaast dat de hoogte van het collegegeldkrediet mee stijgt met de stijging van het collegegeld.
Zou u aan kunnen geven wat de verhoging van het rentepercentage op de studieschuld doet met de koopkracht van een net afgestudeerde starter?
De eerste twee jaar na afstuderen hoeft een oud-student niet af te lossen. De oud-student zit dan in de zogenoemde aanloopfase. Daarna komt de oud-student in de aflosfase en start hij of zij met aflossen.
Het is moeilijk om een eenduidig antwoord te geven op het effect van het rentepercentage op de koopkracht in de aflosfase, omdat de situatie sterk afhankelijk is van andere factoren, zoals de woon- en werksituatie, het inkomen en het vermogen waarmee bijvoorbeeld versneld kan worden afgelost. Wel kan worden gesteld dat een stijging van de rente in de eerste jaren van de aflossing zorgt voor hogere rentelasten, omdat een studieschuld zich het meest laat vergelijken met het aflossen van een annuïtaire hypotheek, waardoor in het begin relatief meer rente wordt betaald.
DUO houdt echter rekening met de persoonlijke situatie bij de hoogte van de betaling van rente en aflossing op de studieschuld, zodat deze nooit te hoog wordt. Zo is er de draagkrachtregeling en kan een student gebruik maken van een aflossingsvrije periode (van maximaal 5 jaar). Indien dit niet toereikend is, kan DUO met de oud-student ook op individueel niveau kijken naar maatwerkoplossingen. Hierdoor betaalt de oud-student nooit meer dan hij of zij kan dragen, ook aan rente.
Hoe kijkt u aan tegen het niet meer mee laten tellen van de studieschuld bij een hypotheekaanvraag en zou u dit willen realiseren?
In het verleden is al meermaals aandacht besteed aan het meewegen van de studieschuld bij een hypotheekaanvraag3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10. Het standpunt van het kabinet is hierin niet veranderd. Het kabinet vindt het belangrijk dat hypothecaire kredieten op verantwoorde wijze worden verstrekt. In het kader daarvan zou het onverstandig zijn om studieschulden niet te betrekken bij het bepalen van de maximaal verantwoorde hypotheek. Het betreft namelijk een schuld die, zij het onder gunstigere voorwaarden dan andere leningen, afgelost moet worden. Deze aflossingen en rentebetalingen beïnvloeden vervolgens de ruimte die huishoudens overhouden in hun budget voor maandelijkse hypotheekverplichtingen.
Zou u aan kunnen geven of en hoe de verhoging van het rentepercentage op de studieschuld de maximale hypotheekaanvraag beïnvloedt? Zo ja, kunt u de volgende vier scenario’s uitwerken:
Door de renteverhoging zal het maandelijkse termijnbedrag van de oud-student toenemen. Daardoor zal de maximale hypotheek afnemen. Voor de gevraagde berekeningen verwijs ik naar onderstaande tabel, waarbij voor de berekening van de maximale hypotheek uitgegaan is van een hypotheekrente van 4,5%. Dit is op dit moment een gangbare rente voor een hypotheek met NHG-garantie en een rentevastperiode van tien jaar. Een maandsalaris van € 2.500 bruto houdt een jaarsalaris in van € 32.400 inclusief vakantiegeld. Tevens is gerekend voor een oud-student die een studieschuld heeft opgebouwd onder het leenstelsel (aflosperiode van 35 jaar) en als alleenstaande een woning koopt met energielabel C, uitgegaan van de financieringslastpercentages uit de leennormen van 2024.
Studieschuld
Rente op studieschuld
Maximale hypotheek
€ 30.000
0,46%
€ 119.151
€ 30.000
2,56%
€ 111.536
€ 15.000
2,56%
€ 124.884
€ –
n.v.t.
€ 138.233
Voor de volledigheid wil ik hierbij vermelden dat vanaf 1 januari 2024 de actuele last van de studielening bepalend wordt voor de leenruimte van oud-studenten. Vanaf dat moment wordt niet meer gekeken naar de oorspronkelijke studielening, zoals nu het geval is. Met deze aanpassing wordt voor oud-studenten op verantwoorde wijze in elke situatie de impact van een studielening op de maximaal toegestane hypotheek zo veel mogelijk beperkt. Over deze wijziging bent u recent geïnformeerd in de Kamerbrief over de leennormen hypothecair krediet 2024.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb getracht de antwoorden zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De noodzaak om vaardigheden van ziekenhuisprofessionals actueel te houden en de rol van de subsidieregeling Kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg daarin |
|
Wieke Paulusma (D66), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat er via de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) nog geen nieuwe regeling bekend is gemaakt voor de subsidieregeling Kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg 2023 (de KIPZ) voor het jaar 20241 terwijl hierover in het Integraal Zorgakkoord (IZA) staat opgemerkt dat deze middelen «beschikbaar blijven voor de medisch-specialistische zorg (msz), onder meer ten behoeve van het opleiden en ontwikkelen van medewerkers in de msz»?2
Dat klopt. De conceptregeling voor de verlening van de Subsidieregeling KIPZ voor 2024 is nagenoeg gereed. Een eenmalige voorzetting van de subsidieregeling wordt in beginsel als wenselijk geacht voor het aanpakken van de arbeidsmarktproblematiek in de medisch specialistische zorgsector en om in die sector de ontwikkeling van zorgpersoneel te kunnen blijven stimuleren. De volgende stap is om deze regeling voor te hangen aan uw Kamer. Dit is echter nog niet gebeurd, omdat bleek dat er bij het eenmalig verlengen van de regeling in 2024 sprake is van staatssteunrisico’s.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is van de in de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2024 beschreven overgangsjaar, dat vanaf 1 januari 2024 in werking zou treden?3
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat de middelen die op grond van de Subsidieregeling KIPZ worden verstrekt per 1 januari 2024 opgaan in het financiële instrumentarium van het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), maar wel beschikbaar blijven voor de medisch specialistische sector. Na consultatie van veldpartijen bleek een nieuw financieel instrumentarium per 1 januari 2024 uitvoeringstechnisch niet haalbaar. Daarom is 2024 bestempeld tot een overgangsjaar in aanloop naar het voornoemde nieuwe instrumentarium. Voor dit overgangsjaar kan de Subsidieregeling éénmalig worden verlengd. Echter, zoals hierboven ook geschetst, er zijn aan de verlenging van de Subsidieregeling KIPZ voor het subsidiejaar 2024 staatssteunrisico’s verbonden. Het ministerie heeft de eenmalige verlenging onder meer vanwege de behoefte om te sturen op het financieel beheer en rechtmatig handelen stringent bekeken. Hieruit volgde dat er bij de eenmalige verlenging een risico op staatssteun is, waarbij het financieel risico uiteindelijk bij de ontvangende partijen ligt. Met de eenmalige verlenging van de Subsidieregeling voor 2024 kunnen de risico’s niet worden weggenomen. Het dilemma dat de middelen nodig zijn om de ontwikkeling van zorgpersoneel in de medisch specialistische sector te kunnen blijven stimuleren en de arbeidsmarktproblematiek in die sector aan te blijven pakken versus rechtmatig handelen, maakt dat zowel ik, als de Minister van VWS, er sterk voor voelen om de regeling in 2024 te verlengen. Hierover is zowel intern binnen het ministerie, maar ook met de Minister van Financiën contact geweest. Gegeven de aandacht voor het financieel beheer en het risico van staatssteun heeft de Minister van Financiën vanuit haar verantwoordelijkheid aangegeven dat zij hecht aan een rechtmatige verlening. Er was echter geen alternatief voorhanden wat beleidsinhoudelijk hetzelfde bereik heeft en wat ervoor zorgt dat de totale middelen in 2024 ook ten goede komen aan de sector. Het belang van opleiden binnen de medisch specialistische sector is onverminderd groot en noodzakelijk om de kwaliteit van zorg te borgen. Ziekenhuizen rekenen op een vergoeding om deze opleidingen, die in 2024 starten, mogelijk te maken. Voor 2025 ben ik voornemens om in te zetten op een nieuw financieel instrumentarium onder het programma TAZ dat in lijn is met de staatssteunregels.
Bent u het ermee eens dat deze middelen een grote meerwaarde hebben, bijvoorbeeld door de mogelijkheden die zij bieden om investeringen in het opleiden van personeel in de msz strategisch vorm te geven?
Die mening deel ik. We zien dat investeringen in strategisch opleiden binnen de medisch specialistische zorg hard nodig zijn. Wij staan samen voor een grote opgave om te zorgen dat we met nagenoeg gelijkblijvende inzet van zorgverleners de steeds stijgende zorgvraag moeten oplossen. Deze opgave pakken we samen met veldpartijen op en komen samen in het programma TAZ. Het programma TAZ stimuleert het leren en ontwikkelen en op die doelstelling sluit een verlenging van de KIPZ-regeling goed aan. Brancheorganisaties NFU, NVZ en ZKN hebben mij verzekerd dat de onderliggende opleidingsplannen al klaar liggen.
Op welk wijze gaat u ervoor zorgen dat de in 2024 gereserveerde middelen (227,5 miljoen euro) in 2024 in z’n geheel terechtkomen bij de msz partijen en de IZA afspraken dus nagekomen worden?
De enige mogelijkheid die ik op dit moment zie om de middelen conform de IZA afspraak in zijn geheel in 2024 beschikbaar te stellen is het, vanwege de risico’s op staatssteun, onrechtmatig eenmalig verlengen van de Subsidieregeling KIPZ. Dit is na een uitvoerige verkenning de enige manier gebleken om de middelen daadwerkelijk in zijn geheel uit te keren aan de medisch specialistische zorgsector in 2024. Dit is conform de afspraak die is gemaakt in het IZA. Voordat de conceptregeling kan worden voorgehangen aan uw Kamer, is het noodzakelijk dat uw Kamer op de hoogte is van deze de financiële en juridische risico’s die zijn verbonden aan dit besluit. Het is onmogelijk gebleken om de Subsidieregeling voor 2024 vrij van staatssteunrisico’s in te richten. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het noodzakelijk acht om in te blijven zetten op het aanpakken van de arbeidsmarktproblematiek in de medisch specialistische zorgsectoren om de
ontwikkeling van zorgpersoneel in die sector te kunnen blijven stimuleren. Mijn voorstel is daarom voor 2024 de huidige subsidieregeling KIPZ te verlengen en in 2025 in te zetten op een nieuw financieel instrumentarium onder het programma TAZ dat zorg en welzijns breed is en in lijn is met de staatssteunregels.
Hoe garandeert u dat het eerder genoemde overgangsjaar en eventuele uitdagingen niet leiden tot een andere uitkomst?
Om ervoor te zorgen dat het gereserveerde geld ook daadwerkelijk bij de partijen komt, is het aan partijen om plannen in te dienen om deze middelen ook toegekend te krijgen. Dat is de afgelopen jaren geen probleem geweest, dus daar voorzie ik voor 2024 ook geen belemmeringen. Wel is het belangrijk te benadrukken, gelijk aan de beantwoording van vraag 2, dat het staatssteunrisico bij de ontvangende partijen ligt. Brancheorganisaties (NFU, NVZ en ZKN) hebben mij verzekerd dat de onderliggende opleidingsplannen al klaar liggen. Wij hebben het afgelopen jaar intensief met voornoemde brancheorganisaties gesproken en in de gezamenlijke communicatie ook aangegeven dat hoewel de regelingen zich meer gaan bewegen naar samenwerking en strategisch opleiden de partijen wel hun opleidingsplannen voor 2024 moesten blijven ontwikkelen.
Op welke wijze gaat u zorgen voor een goede structurele inbedding van deze middelen zodat het doel, namelijk het voorzien in een noodzaak om vaardigheden van ziekenhuisprofessionals actueel te houden, ook in de jaren na 2024 goed geborgd is?
De gesprekken hoe deze middelen in te zetten voor het opleiden van zorgpersoneel binnen de medisch specialistische sector na 2024, lopen reeds. We doen dit in nauwe samenwerking met de brancheorganisaties NFU, NVZ en ZKN. De subsidieregeling krijgt vanaf 2025 een vervolg in een nieuw financieel instrumentarium onder het programma TAZ en zal eveneens ruimte bieden voor het opleiden van zorgpersoneel. Hiermee wordt ook de IZA-afspraak nagekomen dat de middelen voor de KIPZ opgaan in het financieel instrumentarium van de TAZ, maar wel beschikbaar blijven voor de medisch specialistische sector. Dit financieel instrumentarium zal zorg en welzijn breed zijn en dient de rechtmatigheid te borgen, zodat een en ander bijdraagt aan de reeds ingeslagen weg om het financieel beheer te verbeteren.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en voor het woensdag 11 oktober 2023 te houden commissiedebat Integraal Zorgakkoord beantwoorden?
De blijvend lange doorlooptijden bij zedenzaken |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent uw het bericht «Waarom het laat behandelen van zedenzaken slecht is voor slachtoffers én verdachten» (EenVandaag 27 september 2023) en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van het lid Mutluer over de toen al blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2717)?
Ja.
Zijn de gemiddelde doorlooptijden van zedenzaken sinds uw antwoord op de eerdere vragen van het lid Mutluer afgenomen? Zo ja, met hoeveel en wat zijn die doorlooptijden op dit moment? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer informeerde ik eerder over de doorlooptijden in zedenzaken, laatstelijk bij brief van 7 juni 2023, waarmee ik de Kamer de «Factsheet Strafrechtenmonitor 2022» aanbood (Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 794). De factsheet bevat kwantitatieve gegevens over de prestaties van de strafrechtketen en een overzicht van de bestaande voorraden, onder meer in zedenzaken.
Ten aanzien van zedenzaken hebben de politie, het openbaar ministerie en de Rechtspraak in 2019 zogeheten «professionele ketennormen» vastgesteld, met als doel een snelle doorlooptijd te bevorderen. Deze streefnorm houdt voor de politie in dat 80 procent van de zedenzaken (met uitzondering van het delict kinderpornografie) binnen zes maanden na de aangifte naar het openbaar ministerie moet zijn gestuurd. Afgaande op het landelijke beeld, was hiervan in 2022 in 49 procent van de gevallen sprake, een lichte verbetering ten opzichte van het jaar 2021 (46 procent).
Vervolgens geldt voor het openbaar ministerie dat 80 procent van de zedenzaken binnen zes maanden na ontvangst van de politie op zitting moet zijn geweest, waarbij geldt dat er 60 dagen zijn voor de eerste beoordeling en vervolgens vier maanden tot de eerste zitting. Van een eerste beoordeling binnen 60 dagen was in 2022 in 48 procent van de zaken sprake, ten opzichte van 44 procent in 2021. Ook lukte het in 2022 in vergelijking tot 2021 in meer gevallen om de zaak vervolgens binnen vier maanden op zitting te krijgen: daarvan was in 42 procent van de zaken sprake, ten opzichte van 38 procent in 2021.
Voor de Rechtspraak geldt de norm dat in 80 procent van de zedenzaken binnen drie maanden na de zitting in eerste aanleg een eindvonnis wordt gewezen. Dit lukte in 2022 in 71 procent van de zaken ten opzichte van 73 procent in 2021.
Het beeld is aldus dat de prestaties ten aanzien van de professionele ketennormen over het algemeen een bescheiden verbetering laten zien, maar ook dat er nog slagen gemaakt moeten worden. Zoals uw Kamer weet, zijn door de organisaties in de strafrechtketen recent verschillende stappen genomen om de doorlooptijden te verbeteren. Die stappen zijn vervat in het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken, dat ik uw Kamer bij brief van 4 november 2022 deed toekomen (Kamerstukken II 2022/23, 34 843 nr. 63). Ik verwacht niet dat het effect daarvan al in de cijfers over 2022 of 2023 terug te zien zal zijn. Over de voortgang van het Actieplan, berichtte ik uw Kamer recent bij brief van 5 juli 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 34 843/31 015, nr. 86).
Hoeveel extra voltijdsequivalenten (fte’s) voor de afhandeling van zedenzaken zijn er aangesteld naar aanleiding van de genoemde motie Klaver c.s. (Kamerstuk 35 300, nr. 11)? Hoeveel van deze extra fte’s zijn er echt bezig met de afhandeling van zedenzaken? Is daarmee de doelstelling wat betreft het aantal fte’s bereikt? Zo nee, waarom niet en hoeveel fte’s zijn er dan wel geworven? Is de structurele uitbreiding van 113 extra fte’s eind 2023 dan nog wel binnen bereik?
Van de laatste tranche van de motie Klaver zijn van de 14,6 fte die eind 2023 ingevuld dienen te zijn op 1 september 2023 12,7 fte ingevuld. Vanuit de tranche 2022 zijn er in totaal 1,9 fte nog niet ingevuld. Dit zijn functies op het gebied van digitale expertise die gelet op de huidige arbeidsmarkt moeilijk in te vullen zijn. In totaal staat daarmee nog 3,8 fte aan vacatures open.
Functie
Totaal verwacht eind 2023
Geworven
Aangesteld
Zedenrechercheur
60
59
59
Intelligence
11
11
9
Digitale recherche
19,3
16,5
16,5
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Totaal
113,3
109,5
107,5
Voor de cijfers over de bezetting en de formatie op het terrein zeden verwijs ik u graag naar het eerstvolgende Halfjaarbericht politie, dat op korte termijn naar uw Kamer wordt gestuurd.
Wat moet er nog extra gebeuren om te voldoen aan de norm dat 80% van alle zedenaangiften binnen zes maanden zijn onderzocht en naar het Openbaar Ministerie (OM) zijn doorgestuurd en hoe gaat u daar op welke termijn voor zorgen?
Zoals hierboven al genoemd, hebben de organisaties uit de strafrechtketen in 2022 het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken gelanceerd. Het Actieplan is bedoeld om de doorlooptijden in zedenzaken te verkorten, maar heeft de bredere ambitie om de aanpak van zedenzaken door de organisaties uit de strafrechtketen te verbeteren en verder te professionaliseren.
Het verbeteren van de doorlooptijden is een complexe aangelegenheid. Met het Actieplan is een focus op zedenzaken aangebracht, die door betere selectie, scherpere werkafspraken en meer efficiënte sturing beoogt uiteindelijk aan de verbetering van doorlooptijden bij te dragen.
Heeft uw Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken er inmiddels daadwerkelijk toe geleid dat de doorlooptijden bij zedenzaken zijn afgenomen? ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit Actieplan dan wel concreet vruchten afwerpen?
De laatste cijfers met betrekking tot de doorlooptijden zien op het jaar 2022. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, verwacht ik niet dat het effect van de maatregelen uit het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken dan al in volle omvang terug te zien zal zijn. Veel van deze maatregelen kregen en krijgen immers in 2023 of 2024 hun beslag. Op dit moment werken de organisaties aan een meer concrete doorwerking van de maatregelen naar de lokale ketenorganisaties. Vanaf 2024 verwacht ik de eerste effecten van de maatregelen uit het Actieplan terug te kunnen zien.
De voorwaarden van de stilligregeling visserij |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie waarbij nieuwgebouwde kotters als gevolg van de Brexit zijn gekort op hun quota en daardoor hebben stilgelegen, maar niet in aanmerking komen voor de stilligregeling (VSB)1, omdat zij niet in benodigde referentiejaren hebben gevist?
Om in aanmerking te komen voor de stilligregeling moet het vaartuig van de aanvrager onder andere minimaal 120 dagen per jaar hebben gevist in 2018 en 2019, 2019 en 2020 of 2020 en 2021. Op deze manier kan ik vaststellen dat de betreffende ondernemer actief was ten tijde van de Brexit. Vaartuigen die hier niet aan voldoen komen inderdaad niet in aanmerking.
Hoeveel nieuwgebouwde kotters vallen hierdoor tussen de wal en het schip?
Op dit moment beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland alle aanvragen voor de stilligregeling, ik kan u dus nog niet vertellen of er hierom aanvragen zijn afgewezen. Tot dusver zijn er vier aanvragen afgewezen van vaartuigen omdat zij ook gebruik hebben gemaakt van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) saneringsregeling. Het stapelen van deze subsidies is vanwege de staatssteunregels verboden. Voor zover bekend zijn er vier vaartuigen die geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, omdat dit nieuwbouwschepen (die geen ouder vaartuig vervangen) betreft en deze geen omzet hebben gerealiseerd in de referentiejaren.
Is het niet logisch dat deze nieuwgebouwde kotters geen omzet hebben gedraaid in de benodigde referentiejaren – te weten 2017, 2018 en/of 2019 –, aangezien zij toen simpelweg nog niet in de vaart waren?
Het omzetverlies, en de uiteindelijke vergoeding, wordt gebaseerd op het gemiddelde van de fiscale jaren 2017, 2018 en 2019. Hiermee kan de situatie zich voordoen dat een vaartuig wel voldoet aan de instapvoorwaarden (zie antwoord 1), maar dat de ondernemer geen vergoeding krijgt omdat ze nog geen omzet hadden in de referentiejaren. Als referentie is het juist redelijk om de jaren te gebruiken waarin niet veel is stilgelegen. In 2020 brak de COVID-pandemie uit, met significante gevolgen voor de omzet van de visserijvloot. Omdat deze jaren niet representatief zijn, is ervoor gekozen om de jaren daaraan voorafgaand te gebruiken als referentiejaren. Zo kon ik objectief vaststellen wat het omzetverlies is, omdat er in deze jaren nog geen impact van Brexit of de COVID-pandemie op de omzet was.
Vindt u het niet wrang voor de desbetreffende ondernemers dat zij wel zijn gekort op hun quota als gevolg van de Brexit, maar geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, zeker gelet op het feit dat het om forse bedragen gaat en de sector in financieel zwaar weer zit?
De visserijsector gaat mij aan het hart, ik zie dat deze het lastig heeft, ook door de Brexit. Op 29 maart 2017 gaf het Verenigd Koninkrijk (VK) formeel kennis van het voornemen tot uittreden aan de Europese Unie, waarop dit vertrek op 31 januari 2020 een feit werd. Het was al vroeg duidelijk dat dit significante gevolgen zou hebben voor de quota van VK-visbestanden. Ondernemers die na de formele kennisgeving van vertrek van het VK uit de EU alsnog in de visserij zijn gestapt, hadden redelijkerwijs kunnen weten dat de Brexit gevolgen zou hebben voor hun visserijonderneming.
Ziet u mogelijkheden om deze ondernemers alsnog deel te laten nemen aan de huidige stilligregeling? Bijvoorbeeld door hen gebruik te laten maken van andere referentiejaren of door referentiejaren van een voorgaande kotter, mits aangetoond kan worden dat de kotter is vervangen door de nieuwgebouwde kotter in kwestie?
Waar mogelijk zet ik mij, in overleg met de Europese Commissie, in voor maatwerk bij de afhandeling van de stilligregeling. De middelen uit de stilligregeling zijn bedoeld om visserijondernemers te ondersteunen in hun omzetverlies en daarom probeer ik daar zoveel mogelijk gebruik van te maken, binnen de nationale en Europese juridische kaders. In dat kader heb ik ruimte gevonden voor het subsidiëren van een vaartuig dat in de referentiejaren in het geheel geen omzet had gehaald, maar wel omzet had gehaald met een voorgaand vaartuig. Hierbij is van belang dat het vaartuig waarmee in de referentiejaren is gevist niet een grotere vangstcapaciteit had dan het vaartuig waarmee is stilgelegen. Ook moet er sprake zijn van dezelfde eigenaar. Andere mogelijkheden zie ik niet binnen de stilligregeling en de daaraan gekoppelde staatssteunbeschikking van de Europese Commissie.
Ziet u mogelijkheden om de stillegregeling te wijzigen zodat de desbetreffende ondernemers alsnog kunnen deelnemen?
Gelet op het voorgaande zie ik daarvoor geen aanleiding, Daarnaast loopt de subsidiabiliteitsperiode van de BAR tot en met 31 december 2023. Dat betekent dat alle uitgaven aan begunstigden gedaan moeten zijn voor die datum. Een wijziging van de stilligregeling of hernieuwde openstelling zal opnieuw goedkeuring vereisen van de Europese Commissie, waardoor het niet waarschijnlijk is dat ik de middelen kan verstrekken voor de einddatum. Daarom zal ik de regeling niet kunnen wijzigen of opnieuw openstellen.
Ziet u andere mogelijkheden om deze groep vissers tegemoet te komen?
Ik blijf mij inzetten voor het ondersteunen van de visserijsector met verschillende regelingen. Zo staat er op dit moment de Energievis-regeling open waarmee vissers brandstofbesparende maatregelen kunnen laten subsidiëren. Daarnaast zal er in het voorjaar van 2023 een innovatieregeling voor de visserij worden opengesteld. Er zijn echter geen extra regelingen meer voorzien voor compensatie van geleden omzetverlies door de Brexit.
Huwelijksdwang of achterlating in het buitenland |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Leefde in angst, heb 18 jaar niet gelachen» in het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Wordt er op dit moment gemonitord hoeveel vrouwen per jaar worden uitgehuwelijkt? Hoeveel vrouwen overkomt dit? Is er een duidelijk fenomeenbeeld?
Precieze en betrouwbare cijfers over de omvang van huwelijksdwang in Nederland ontbreken. Dit komt omdat huwelijksdwang een complex en vaak verborgen fenomeen is. In 2014 is er een schatting gedaan door het Verwey-Jonker Instituut. Hieruit kwam naar voren dat in 2011 en 2012 tussen de 674 en 1914 gevallen zouden kunnen zijn geweest van huwelijksdwang.2 Deze schatting is fors hoger dan de 180 meldingen van huwelijksdwang binnen Nederland en in het buitenland samen die door het Centraal Bureau voor de Statistiek – op basis van ontvangen cijfers van Veilig Thuis-organisaties – zijn geregistreerd voor het jaar 2022. Het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating heeft in 2022 twee gevallen van huwelijksdwang en 14 gevallen van achterlating vastgesteld. Eén slachtoffer van huwelijksdwang en 12 slachtoffers van achterlating in het buitenland zijn teruggekeerd.
In de Kamerbrief Schadelijke Praktijken van 14 september 2023 is door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangekondigd dat hij voornemens is onderzoek uit te laten voeren door Pharos om nader inzicht te krijgen in de omvang van schadelijke praktijken, waar huwelijksdwang deel van uitmaakt.3 Dit onderzoek zal ook inzicht geven in risicofactoren, in kwetsbare groepen en in de huidige sociale normen die aan deze praktijken ten grondslag liggen binnen de doelgroep. Daarmee kan een duidelijker fenomeenbeeld ontstaan. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke aanvullende acties noodzakelijk zijn om de doelgroep beter te bereiken.
Wat is het beleid op dit moment om te zorgen dat meisjes niet zomaar uit de Basisregistratie Personen (BRP) kunnen worden uitgeschreven wegens verblijf in het buitenland? Wordt als dit plaatsvindt door de burgerlijke stand, de school en door de leerplichtverantwoordelijken onderzocht wat er aan de hand is en of hier de rechten van een minderjarig kind niet worden geschonden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Heeft de overheid hier een zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen personen zomaar uit de Basisregistratie Personen (BRP) uitgeschreven. Iemand wordt uitgeschreven (in die zin dat het vertrek uit Nederland wordt geregistreerd en iemand niet meer wordt gezien als ingezetene) als aangifte van vertrek is gedaan door een bevoegde aangever4 of als de gemeente bij verzuimde aangifte, na gedegen onderzoek, het vertrek ambtshalve registreert.
De aangifte van vertrek moet in persoon worden gedaan als één of meer leden van het gezin op het adres achterblijven. Bij de aangifte dienen dan alle vertrekkende personen aanwezig te zijn, ongeacht hun leeftijd. Wanneer er bij dat contact bij de gemeente vermoedens ontstaan van bijvoorbeeld gedwongen achterlating wordt van de gemeente verwacht dat zij daarvan melding doet bij Veilig Thuis volgens de meldcode bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling en de aanverwante meldcode bij (vermoedens van) eergerelateerd geweld. Dit staat ook beschreven in de Circulaire handelswijze bij vermoedens van o.a. huwelijksdwang en achterlating5.
De verplichte verschijningsplicht bij de aangifte van vertrek kan beperkt bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld gedwongen achterlating. Gemeenten moeten die verschijningsplicht weliswaar handhaven, maar dat is lastig als aangifte is gedaan nadat de gezinsleden al zijn vertrokken uit Nederland. De gemeente kan de aangifte dan slechts beschouwen als een melding en op basis van deze melding geen gegevens over het vertrek uit Nederland opnemen.
Doorgaans zal vervolgens binnen de gemeente een vertrek uit Nederland worden doorgegeven aan de leerlingenadministratie en leerplichtambtenaar van de desbetreffende school. Ouders zijn volgens de Leerplichtwet strafbaar als ze hun leerplichtige kind in het buitenland achterlaten zonder ontheffing van de leerplicht aan te vragen. De wet kan op deze wijze bijdragen aan het constateren van achterlating, bijvoorbeeld als een leerling na de zomer niet terugkomt op school. Signalen komen snel in beeld door de registratieplicht bij ongeoorloofd schoolverzuim en verplicht melden bij leerplicht vanaf 16 uur ongeoorloofd verzuim in 14 weken. Bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating hoort de leerplichtambtenaar de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling of eergerelateerd geweld te volgen. Om te stimuleren dat professionals bij vermoedens altijd advies vragen aan Veilig Thuis of het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating voor een goede afweging van de situatie, wordt onderzocht hoe – als verplicht onderdeel van het stappenplan in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling – een adviesplicht opgenomen kan worden en wat de meerwaarde hiervan is. Over dit voornemen is uw Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief Schadelijke Praktijken van 14 september 2023.6
Verder kunnen leerplichtambtenaren en andere professionals in het onderwijs en de zorg een belangrijke rol spelen in signalering en preventie van huwelijksdwang en achterlating. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport willen dan ook vol inzetten op het herkennen van signalen door professionals, het bieden van handelingsperspectief en het doorbreken van handelingsverlegenheid onder professionals. Uw Kamer wordt voor de zomer van 2024 verder geïnformeerd over de mogelijkheden om in te zetten op deskundigheidsbevordering onder professionals.
Wat is het beleid om te zorgen dat meisjes niet worden uitgehuwelijkt en vrouwen niet door de familie of anderen gedwongen worden te trouwen? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Op welke wijze wordt, sinds 2014 uitschrijving is bemoeilijkt door de Circulaire handelwijze bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating, kinderontvoering, [...] en medische verklaring (art. 2.43 en 2.49 Wet BRP)2, de verschijningplicht ingezet en gehandhaafd?
Het kabinet heeft op grond van de Actieagenda Schadelijke Praktijken 2020–2022 verschillende maatregelen genomen om huwelijksdwang eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Zo zijn er stappen gezet naar goede voorlichtingsbijeenkomsten door sleutelpersonen binnen risicogroepen en is er een routekaart schadelijke praktijken ontwikkeld voor gemeenten om zorg te dragen voor een betere ketenaanpak op het gebied van preventie en signalering. Zoals in de eerdergenoemde Kamerbrief gedeeld, onderneemt het kabinet vervolgstappen om de aanpak van schadelijke praktijken (waaronder huwelijksdwang) verder te verstevigen en te verduurzamen.8 Zo zet bijvoorbeeld het kabinet met het Meerjarenplan Zelfbeschikking 2022–2025 in op het bevorderen van zelfbeschikking binnen gesloten gemeenschappen en wordt met de Alliantie «Verandering van binnenuit» ingezet op het bewerkstelligen van een normverandering binnen gesloten gemeenschappen waar schadelijke praktijken voorkomen en op deskundigheidsbevordering onder professionals. Ook wordt er ingezet op goed vindbare en laagdrempelige hulp, op een beter zicht op prevalentie en op het creëren van bewustwording onder slachtoffers en omstanders.
Er zijn ook op juridisch vlak mogelijkheden om huwelijksdwang tegen te gaan. Op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht kunnen ouders en/of familieleden worden vervolgd wanneer zij zich schuldig maken aan huwelijksdwang. Aanvullend hierop is sinds 1 juli 2023 de Wet tegengaan huwelijkse gevangenschap van kracht. Hierdoor kunnen slachtoffers die gevangen zitten in een huwelijk hun partner via de rechter dwingen om mee te werken aan een (civiele en/of een religieuze) scheiding. Deze opties bieden het slachtoffer de mogelijkheid om zich los te wrikken van juridische afhankelijkheden wanneer zij te maken krijgen met vormen van dwang bij het aangaan en voortduren van een huwelijk. In het voorjaar van 2024 start een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum naar de mogelijkheden voor preventieve beschermingsbevelen bij vermoedens van schadelijke praktijken.
Afsluitend, de genoemde circulaire geeft los van de verschijningsplicht bij aangifte van vertrek in het geval dat iemand van het gezin blijft wonen op het adres, ook handvatten hoe kan worden omgegaan met vermoedens van huwelijksdwang. Zo wordt geadviseerd om dan een melding te doen bij Veilig Thuis. Ook kunnen gemeenteambtenaren en overige betrokken professionals voor steun en advies contact zoeken met Veilig Thuis, het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating en met het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld bij vermoedens van huwelijksdwang. Er is tot dusver nog geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de circulaire.
Wat is het beleid ten aanzien van vrouwen en meisjes die hun verblijfsvergunning of nationaliteit kwijtraakten als het gevolg van gedwongen uithuwelijking/achterlating? Bent u van mening dat indien vrouwen en meisjes tegen hun wil naar het herkomstland zijn teruggebracht of in het herkomstland zijn achtergelaten, zij recht hebben op terugkeer naar Nederland en herstel van hun verblijfsstatus of nationaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Ik deel de visie dat terugkeer naar Nederland en herstel van de verblijfsstatus of nationaliteit mogelijk moet zijn en dat is het ook. Oplossingen hiervoor zijn geborgd in regelgeving.
In paragrafen B1 en B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is beleid neergelegd voor deze situatie. Een persoon die zijn verblijfsrecht of zijn Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt als gevolg van achterlating in het buitenland, vaak in verband met een gedwongen huwelijk, kan zich wenden tot de Nederlandse overheid, doorgaans de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, met een verzoek om hulp bij terugkeer naar Nederland. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt het verzoek. In het geval de verblijfsvergunning is verlopen rekent de IND een te late indiening van een verzoek om verlenging niet toe aan de vreemdeling als deze zich zo snel als mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend, waarbij rekening wordt gehouden met de moeilijkheden die de achterlating voor de vreemdeling met zich mee heeft gebracht.
Daarnaast kan de vreemdeling, die in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie of gezinslid, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk (een zelfstandig verblijfsrecht) als de vreemdeling kan onderbouwen dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij/zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van de vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en dikwijls zonder identiteits-en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Een gedwongen uithuwelijking is daarbij een zwaarwegende factor.
De situatie dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt doet zich uitsluitend voor bij zeer langdurig verblijf buiten Nederland, Curaçao, Aruba, Sint-Maarten en de Europese Unie (inmiddels is de termijn hiervoor 13 jaar) en in de situatie dat betrokkene ook over een andere nationaliteit beschikt. Het verlies van de Nederlandse nationaliteit kan gestuit worden door het tijdig aanvragen van een Nederlands paspoort. Dat kan in het geval van een gedwongen huwelijk en achterlating problematisch zijn.
Herstel van de Nederlandse nationaliteit kan, afhankelijk van de situatie, mogelijk zijn via optie of naturalisatie. Er zijn in dat geval drie mogelijkheden:
Hebben deze vrouwen recht op rechtsbijstand ten behoeve van de besluitvorming over hun terugkeer en verblijfsstatus/nationaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, deze vrouwen hebben recht op rechtsbijstand. Geschillen rondom nationaliteit en verblijfsvergunning die voortkomen uit huwelijksdwang of achterlating in het buitenland, zijn aan te merken als feitelijk en juridisch ingewikkelde geschillen. Deze geschillen, die in de regel via een procedure op een ambassade of consulaat starten, liggen bovendien in de Nederlandse rechtssfeer (artikel 12 lid 1 van de Wet op de rechtsbijstand).
Indien is voldaan aan de geldende inkomens- en vermogenseisen in de Wet op de rechtsbijstand, kan daarom door deze vrouwen aanspraak worden gemaakt op gesubsidieerde rechtsbijstand. Natuurlijke personen, zoals deze vrouwen, die behoefte hebben aan juridische bijstand in verband met een juridische/gerechtelijke procedure in het buitenland kunnen geen aanspraak maken op rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Dergelijke geschillen vallen buiten de in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen. Het kan echter wel zo zijn dat in het land waar die persoon zich bevindt een beroep op (een vorm van) rechtsbijstand kan worden gedaan.
Bent u bereid in uw nog in voorbereiding zijnde nota ter uitwerking van een feministisch buitenlands beleid het beleid ten aanzien van huwelijkse gevangenschap op te nemen als onderdeel van het mensenrechtenbeleid en belangenorganisaties te betrekken bij de formulering en uitvoering hiervan?
Het Nederlandse feministisch buitenlands beleid richt zich op het versterken van vrouwenrechten en het vergroten van gendergelijkheid wereldwijd, inclusief het aanpakken van de grondoorzaken van ongelijkheid. Het feministisch buitenlands beleid is van toepassing op de negen beleidsartikelen van de memorie van toelichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief het mensenrechtenbeleid. Via dit beleid draagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken indirect en direct bij aan het tegengaan van huwelijkse dwang via financiering, agendering en consulaire bijstand aan slachtoffers van schadelijke praktijken, waaronder huwelijksdwang.
Zo steunt het Sustainable Development Goal 5 (SDG5) -fonds bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties die zich o.a. inzetten voor het verbeteren van familierecht ten behoeve van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes, en toegang tot juridische bijstand. Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor het thema huwelijksdwang in multilaterale fora, en – waar relevant – bilaterale dialoog. Daarnaast leveren de Nederlandse consulaire posten in het buitenland consulaire bijstand aan slachtoffers van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating en werken ze samen met het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating voor een goede terugkeer van slachtoffers naar Nederland indien gewenst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal zich langs deze lijnen blijven inzetten tegen huwelijksdwang.
De antwoorden op vragen tijdens het plenaire debat over de maatschappelijke impact van het postcovidsyndroom |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Op de door het lid Van Haga (Groep Van Haga) tijdens het plenaire debat over de maatschappelijke impact van het postcovidsydroom van 4 oktober 2023 gestelde vraag, namelijk of u kunt bevestigen dat er geen specifiek onderzoek wordt gedaan naar het mogelijke verband tussen specifiek en alleen coronavaccinatie en de oversterfte, antwoordde u dat «daarnaar gekeken wordt», maar dat u niet precies weet welk door ZonMw gehonoreerd onderzoek dit dan betreft, kunt u dit nagaan en exact specificeren welk door ZonMw gehonoreerd onderzoek uit traject 3, enkel en alleen gericht is op een causaal verband tussen coronavaccinatie en de oversterfte, zonder dat daar andere factoren of contexten bij betrokken worden?
Zoals ik ook in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 21 maart jl.1 heb aangegeven, heb ik uw Kamer op 22 juni jl.2 geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het RIVM naar oversterfte in 2020 en 2021. In dit onderzoek is onder meer het risico op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 kort na vaccinatie onderzocht. Geconcludeerd wordt dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een verhoogd risico op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 na COVID-19-vaccinatie. Verder loopt op dit moment traject 3 van het oversterfteonderzoek, waarin onderzoek wordt gedaan naar de relatie tussen vaccinatie en oversterfte. Inmiddels zijn er negen onderzoeksvoorstellen gehonoreerd. Dit zijn onafhankelijke onderzoeken waar ik geen invloed op heb. Voor meer informatie verwijs ik naar de website van ZonMw3.
Welke organisaties en personen zijn allemaal betrokken bij het onderzoek waarnaar in vraag 1 wordt gevraagd, vanuit welke bevoegdheden en expertise en op welke manier waren/zijn zij ook betrokken bij het coronabeleid en de eerdere vaccinatiestrategie en campagnes?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u hoeveel van de mensen die in de eerste coronagolf, toen er dus nog geen vaccin beschikbaar was, besmet raakten met het SARS-CoV-2-virus en die nu kampen met postcovidklachten, na het beschikbaar komen van de coronavaccins gevaccineerd zijn en hoe vaak, en hoeveel van deze mensen nooit gevaccineerd zijn met een coronavaccin? Weet u ook of de postcovidklachten van deze mensen begonnen voor de eerste vaccinatieronde en hoe deze klachten zich hebben ontwikkeld naarmate deze mensen meer coronavaccinaties ontvingen? Is er een nulmeting gedaan en is die herhaald bij dezelfde mensen vlak voor de start van de eerste vaccinatieronde en zo nee, hoe weten wij dan of de postcovidklachten van de mensen die besmet raakten voordat er een vaccin beschikbaar was, niet (deels) zijn toe te schrijven aan de coronavaccinatie(s) die zij hebben ontvangen?
Nee, er is geen registratie van mensen die post-COVID-klachten hebben.
Welk(e) onderzoek(en) worden er specifiek en alleen gedaan naar het mogelijke verband tussen bijwerkingen van coronavaccinatie/vaccinatieschade en postcovidklachten, zonder dat daar andere factoren/contexten bij betrokken worden? Kunt u specificeren om welk(e) onderzoeken(en) het dan gaat?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.4
Welke organisaties en welke personen zijn er allemaal betrokken bij het onderzoek waarnaar in vraag 4 wordt gevraagd, vanuit welke bevoegdheden en expertise en op welke manier waren/zijn zij ook betrokken bij het coronabeleid en de eerdere vaccinatiestrategie en campagnes?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen deze onderzoeken op een adequate manier worden uitgevoerd, als nog altijd veel cruciale informatie, zoals bijvoorbeeld de covid-bias bij de doodsoorzakenregistratie van het CBS en de volledige en gespecificeerde CT-waardendata, niet beschikbaar is?
Voor bias moet altijd gewaakt worden bij het doen van onderzoek, zoals dit ook gebruikelijk is binnen de wetenschap. Het staat onderzoekers vrij binnen de kaders van huidige wetgeving zelf data op te vragen bij de verschillende instanties en deze in hun onderzoek mee te nemen. Voor wat betreft het beschikbaar maken van Ct-waarden verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 9 september 20225.
Heeft u kennisgenomen van het recent gepubliceerde onderzoek «The impact of BNT162b2 mRNA vaccine on adaptive and innate immune responses»?1
Hoe reflecteert u op de bevindingen van de onderzoekers, dat het BNT162b2 mRNA coronavaccin zorgt voor langdurige ontregeling van het innate immuunsysteem van gevaccineerde personen? Onderkent u inmiddels dat coronavaccinatie wel degelijk mogelijk invloed heeft op de immuunrespons?
Indien u onderschrijft dat coronavaccinatie inderdaad mogelijk invloed heeft op het immuunsysteem van gevaccineerde personen en/of dit (langdurig) ontregelt, onderkent u dan ook dat dit mogelijk gevolgen heeft voor de gezondheid van deze mensen en mogelijk kan leiden tot het ontwikkelen van (chronische) klachten, die nu worden toegeschreven aan de volgens de WHO-opgestelde definitie van postcovid als gevolg van een doorgemaakte SARS-COV-2-infectie?
Onderkent u ook dat de impact die coronavaccinatie mogelijk heeft op het immuunsysteem van gevaccineerde personen, mogelijk kan leiden tot ernstige aandoeningen zoals hartaanvallen, hersenbloedingen, het ontwikkelen van kanker, etc? Zo nee, waarom is dat volgens u uitgesloten?
Kunt u uitleggen waarom het, zoals u in het plenaire debat over de maatschappelijke impact van het postcovidsyndroom aangaf, zo ingewikkeld is om de contracten van de Nederlandse Staat met vaccinproducenten vertrouwelijk aan Kamerleden ter inzage te geven? In welke zin bent u dan «afhankelijk van veel verschillende partijen» en welke afspraken en/of clausules met deze partijen beletten de Nederlandse overheid om tegemoet te komen aan het wettelijk recht op informatie van Kamerleden en waarom zijn dergelijke afspraken en/of clausules gemaakt?
Zoals de toenmalige Minister van VWS in zijn brief aan uw Kamer van 20 november 202010 heeft aangegeven, zijn gedurende het aankooptraject strenge afspraken gemaakt over geheimhouding. Dit om te voorkomen dat onze onderhandelingspositie ten overstaande van de verschillende producenten op negatieve wijze zou worden beïnvloed en de contracten bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent bevatten die niet openbaar mag worden. Uw Kamer is en wordt zo veel mogelijk (al dan niet vertrouwelijk) geïnformeerd over de afspraken en keuzes die zijn gemaakt, voor zover dit binnen de vertrouwelijkheidsvereisten mogelijk was en is.
Waarom is de Kamer op voorhand niet geïnformeerd over de aansprakelijkheidsafspraken met vaccinproducenten en de door u aangehaalde «verschillende partijen» en waarom zijn deze overeenkomsten nooit (in ieder geval vertrouwelijk) ter inzage geweest voor het parlement?
Zie antwoord vraag 11.
Nieuwsberichten over Soedan |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een update geven van de actuele situatie van de strijd die gaande is in Soedan? Kunt u hierbij ingaan op het conflict tussen het regeringsleger (SAF) en de Rapid Support Forces (RSF), en op de situatie in andere regio’s, zoals Darfoer en de grensregio’s met Zuid-Soedan?
De strijd tussen de Sudan Armed Forces (SAF) en de Rapid Support Forces (RSF) is nog altijd gaande. De RSF heeft grote delen van Darfur en een belangrijk deel van de hoofdstad Khartoum in handen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat hier alleen sprake is van militair overwicht. In delen van Darfur die de RSF controleert is sprake van onveiligheid en grootschalig etnisch geweld. Er is geen effectief bestuur en de RSF verleent geen diensten aan de bevolking.
SAF controleert de noordelijke en oostelijke regio’s van het land. De strijd om Khartoum lijkt in een impasse te zijn beland. In grensregio’s met Zuid-Soedan zoals West- en Zuid-Kordofan vinden ook gevechten plaats. De situatie in deze regio’s is fluïde, en wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van lokale milities en oppositiebewegingen.
Is het voor de Verenigde Naties (VN) en de Europese Unie (EU) mogelijk om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in Soedan?
Het is voor de VN en de EU mogelijk op hoofdlijnen een goed beeld te krijgen van de ontwikkelingen in Soedan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een uitgebreid netwerk aan lokale en internationale contacten en analisten. Wel is het lastig om specifieke incidenten te verifiëren, o.m. door de onveiligheid, gebrekkige toegang voor journalisten, en het gebrek aan onafhankelijke internationale mensenrechtenwaarnemers.
Wat doet de internationale gemeenschap op dit moment concreet om bij te dragen aan een einde van het geweld in Soedan? Welke rol hebben Nederland en de EU hierin?
Er zijn op dit moment verschillende bemiddelingspogingen die gericht zijn op een staakt-het-vuren, humanitaire toegang, en een politieke oplossing van het conflict. Geen van deze bemiddelingspogingen heeft tot nu toe resultaat opgeleverd.
De EU steunt in de eerste plaats de AU in haar rol als bemiddelaar, en roept op tot meer coördinatie in de verschillende bemiddelingspogingen. Nederland en de EU zetten zich in voor meer betrokkenheid van burgerbewegingen bij deze bemiddelingspogingen. Zo geeft Nederland financiële steun aan een organisatie met expertise op het gebied van conflictbemiddeling en vredesopbouw, die al langer betrokken is bij het bijeen brengen van diverse civiele actoren. Ook de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika van de EU, Annette Weber, speelt hierbij een belangrijke rol.
Daarnaast heeft de EU recent een sanctieregime aangenomen tegen mensen en entiteiten die vrede, stabiliteit en veiligheid in Soedan ondermijnen, een politieke transitie in de weg zitten, mensenrechten schenden en humanitaire toegang tegenhouden.
Kunt u aangeven wat de internationale gemeenschap doet om mensen te helpen die voor het geweld op de vlucht slaan en mensen die door het geweld te maken hebben met voedseltekorten, schaarste aan schoon drinkwater en bijvoorbeeld medicijntekorten? Kunt u hierbij ook specifiek aangeven wat de Nederlandse bijdrage is aan deze hulp?
Vanuit de internationale gemeenschap wordt humanitaire hulp gegeven aan Soedan en aan de omliggende landen waar vluchtelingen worden opgevangen. Voor Soedan is een aangepast Humanitair Response Plan opgesteld en er is tevens een response plan opgesteld voor de opvang van vluchtelingen in de buurlanden.
De Nederlandse humanitaire inzet bestaat grotendeels uit ongeoormerkte (flexibel inzetbare) bijdragen aan de VN en het Rode Kruis. Hierbij is het VN Central Emergency Response Fund (CERF) instrumenteel. Nederland is op dit moment over 2023 de tweede donor van het CERF (USD 71,8 miljoen van totaal USD 532 miljoen, 13,5%). Sinds het uitbreken van de crisis heeft CERF in totaal USD 60 miljoen vrijgemaakt voor humanitaire hulp in Soedan.1 Daarnaast zijn er allocaties gedaan aan buurlanden. Tsjaad heeft dit jaar USD 23 miljoen ontvangen uit het CERF en Zuid-Soedan USD 34 miljoen.
Daarnaast draagt Nederland EUR 12 miljoen bij aan het humanitaire fonds van Sudan (SHF). Hiermee worden onder meer lokale hulpinitiatieven gefinancierd die actief zijn in de meest lastig bereikbare gebieden.2 De Dutch Relief Alliance (DRA) heeft haar bestaande activiteiten (EUR 4.4 miljoen in 2023) aangepast aan de crisis en een additionele EUR 3 miljoen gealloceerd. Nederland financiert ook het Nederlandse Rode Kruis, dat vooral samenwerkt met de Sudanese Red Crescent, met een bijdrage van ruim EUR 1 miljoen.
Bij de humanitaire hulp in Soedan spelen uiteraard wel uitdagingen. Financiering houdt geen gelijke tred met de noden, het aangepaste Humanitaire Response Plan is slechts voor 31% gefinancierd, terwijl voedsel- en brandstofprijzen enorm zijn gestegen. Ook is toegang tot sommige delen van Soedan ernstig beperkt vanwege onveiligheid. De autoriteiten bemoeilijken de afgifte van visa voor humanitaire hulpverleners en maken het leveren van hulp een stroperige bureaucratische exercitie. Ook zijn er ernstige verstoringen van het banksysteem en de gezondheidszorg.
Bent u bekend met berichten over het grootschalig schenden van mensenrechten in Soedan, zoals deze naar voren komen uit berichten in de (internationale) media?1 2 Zo ja, op welke wijze probeert de Nederlandse regering, via de VN en de EU, eraan bij te dragen dat dergelijke misdaden stoppen en er – hoe ingewikkeld ook – onderzoek wordt gedaan naar dergelijk misdrijven?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het is van groot belang dat bewijzen van mensenrechtenschendingen in Soedan verzameld, geconsolideerd, bewaard en geanalyseerd worden. Nederland heeft dan ook in de VN-Mensenrechtenraad een resolutie gesteund over de instelling van een onafhankelijke internationale Fact Finding Mission (FFM). De resolutie is op 11 oktober jl. aangenomen. De FFM heeft het mandaat om mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht te onderzoeken en te documenteren. Nederland zal het werk van de FFM nauwgezet blijven volgen.
Daarnaast steunt Nederland organisaties die onder meer werken aan kennisvergroting rondom documentatie en bewijsvergaring van mensenrechtenschendingen.
Ook heeft de EU op 9 oktober jl. een sanctieregime aangenomen voor Soedan. Betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen vormt één van de criteria op grond waarvan sancties ingesteld kunnen worden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de EU-sancties tegen de leiders van de strijdende partijen in Soedan?
De EU heeft op 9 oktober jl. een sanctieregime aangenomen voor Soedan. Individuen en entiteiten die zich schuldig maken aan het ondermijnen van vrede, stabiliteit, en veiligheid; die een politiek transitieproces ondermijnen; mensenrechten schenden; of de leverantie van humanitaire hulp frustreren, kunnen onder dit regime gesanctioneerd worden. Nederland maakt zich er met gelijkgezinden hard voor dat actief werk gemaakt wordt van sanctionering van individuen die verantwoordelijk zijn voor schendingen die vallen onder dit sanctieregime.
Deelt u de mening dat er te weinig aandacht is voor de verschrikkelijke situatie in Soedan? Op welke wijze probeert u in internationaal verband meer aandacht te krijgen voor deze situatie?
Ja, daar ben ik het mee eens. Ik heb de situatie in Soedan dan ook aan de orde gesteld in mijn gesprek met Commissaris Bankole van de Afrikaanse Unie. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft afgelopen juni in Addis Ababa de boodschap afgegeven dat Nederland en de EU klaar staan om de AU te steunen bij het bemiddelingsproces en dat het van belang is om civiele actoren hierbij te betrekken. Daarnaast is er tijdens de High Level week van de AVVN in bilaterale gesprekken over Soedan gesproken, onder andere met Executive Secretary bij IGAD, de heer Workneh Gebeyeh.
Bent u bekend met het artikel «Westerse landen betaalden via een louche beveiligingsbedrijf mee aan de oorlog in Soedan» van de Groene Amsterdammer?3
Ja.
Is er een aanbestedingsprocedure die voorschrijft dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek doet naar de achtergrond van beveiligingsbedrijven en hun eigenaren voordat contracten worden getekend?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken koopt in volgens de aanbestedingsprocedures zoals neergelegd in de aanbestedingswet- en regelgeving, de Gids proportionaliteit en het eigen inkoop- en aanbestedingsbeleid. Er bestaan voor beveiligingsopdrachten geen aparte aanbestedingsprocedures. Wel biedt de Aanbestedingswet de mogelijkheid opdrachten die om veiligheidsredenen niet of niet breed kunnen worden aanbesteed geheim te verklaren.
Was de Nederlandse ambassade vóór het sluiten van het contract met Shield Protective Solutions op de hoogte van de connectie van het bedrijf met de RSF?
De informatie over connecties tussen Shield en RSF, zoals verwoord in de persartikelen waarnaar in de vraag wordt verwezen, was niet bekend bij de Nederlandse ambassade voor het sluiten van het contract met Shield.
Zo nee, wanneer werd de Nederlandse ambassade voor het eerst ingelicht over de connecties?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vernam van de connecties van Shield met RSF, zoals beschreven in de persartikelen, met het verschijnen daarvan.
Heeft de Nederlandse ambassade overwogen om net zoals de Europese Commissie, de Britten en de Amerikanen niet in zee te gaan met Shield Protective Solutions?
In Soedan is tot oktober vorig jaar gebruikt gemaakt van een beveiligingsmodel waarbij de ambassade een veertigtal beveiligers direct in dienst had voor beveiliging van de ambassade, residentie en dienstwoningen. Dit model bleek niet alleen bewerkelijk in aansturing en administratie, maar was ook kwalitatief onvoldoende, gelet op de verslechterende veiligheidssituatie na de staatsgreep van oktober 2021. Dit model vormde een risico voor de veiligheid van de ambassade en zijn medewerkers. In het kader van professionalisering is vervolgens gezocht naar het bedrijf dat de beveiliging het beste kon verlenen. Hiervoor zijn ook andere landen geraadpleegd om hun ervaringen met beveiligingsbedrijven in Soedan te delen. Het bedrijf Shield, dat reeds de beveiliging verzorgde van meerdere ambassades van geringere omvang dan VS, VK en de EU, kwam als meest geschikte naar voren.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgaans contact met bondgenoten over de beveiliging van ambassades? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken of Nederland met haar bondgenoten kan samenwerken om de beveiliging van ambassades zo adequaat en zorgvuldig mogelijk te organiseren?
Ja, Nederland heeft regelmatig contact met (EU)bondgenoten en trekt, indien mogelijk, samen op als het gaat om veiligheid en beveiliging van ambassades.
Deelt u de constatering van onderzoeker Suliman Baldo dat Westerse regeringen druk hadden «moeten uitoefenen om de echte privésector toe te laten en contracten af te sluiten die onderhevig zijn aan hun eigen voorwaarden»?
Circa 80% van de economie van Soedan is in handen van de staat en aan de staat gelieerde organisaties. De ruimte voor de privé sector in Soedan is beperkt. Ten aanzien van beveiligingsdiensten werd Shield, mede op basis van ervaringen van gelijkgezinde ambassades, geselecteerd als het beste bedrijf.
Deelt u de mening van Baldo dat er alternatieve mogelijkheden waren, zoals individuele contracten met beveiligers?
Zie vraag 12. Nederland heeft jarenlang individuele contracten met beveiligers gehad en dat is niet goed bevallen.
Waarom is er voor gekozen om de individuele contracten met beveiligers in te ruilen voor een contract met Shield Protective Solutions?
Zie beantwoording vraag 12.
Betaalt het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds voor de diensten van Shield Protective Services?
Inmiddels is het jaarcontract met Shield verlopen en vinden er geen betalingen meer plaats voor diensten van Shield Protective Services.
Bent u bekend met de aflevering «De val van Khartoem» van VPRO Frontlinie?4
Ja, dat ben ik.
Kunt u aangeven of er, vijf maanden na de toezegging van haar voorganger, vooruitgang is geboekt in de evaluatie van de Europese en nationale coördinatie inzake de evacuatie uit Soedan, waaronder het achterlaten van de paspoorten op de ambassades? Zo ja, kunt u aangeven welke lessen er zijn getrokken? Zo nee, kunt u aangeven op welke termijn de analyse zal worden afgerond?
Het externe bureau Crisisplan voert momenteel op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Defensie en NCTV een evaluatie uit. Een rapport daarover wordt begin volgend jaar verwacht. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Kunt u uitleggen waarom bij een visumaanvraag het achterlaten van een paspoort op de ambassade of een consulaat noodzakelijk is? Is dit ook de normale gang van zaken bij diplomatieke posten van andere landen? Zijn er landen die een andere procedure hanteren waarbij visumaanvragers hun paspoorten bij zich mogen houden? Zo ja, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het Nederlandse beleid daarmee in lijn te brengen?
Bij een visumaanvraag is het innemen van de paspoorten door de ambassade of externe dienstverlener de standaardprocedure. De paspoorten maken onderdeel uit van de beoordeling van de visumaanvraag en moeten dus ingezien kunnen worden, bijvoorbeeld om de reisgeschiedenis te kunnen verifiëren. De procedure is bedoeld om het aanvraag proces klantvriendelijker te maken. Door de paspoorten na aanvraag te houden kan na een goedkeuring de visumsticker direct in het paspoort geplakt worden, waarna het paspoort naar de aanvrager opgestuurd wordt. De aanvrager hoeft daardoor niet nogmaals fysiek het paspoort met visum op te komen halen. Indien de aanvrager het paspoort wil houden tijdens de visumaanvraag dan kan dit, indien de klant een gegronde reden opgeeft (dit gebeurt bij bijvoorbeeld zakenreizigers en cabinepersoneel). Dan moet de klant echter een tweede keer naar de ambassade komen voor het plaatsen van de visumsticker. In de regel hebben diplomatieke posten van andere landen dit proces ook op die manier georganiseerd.