Ingediend | 23 mei 2025 |
---|---|
Beantwoord | 10 juni 2025 (na 18 dagen) |
Indiener | Henri Bontenbal (CDA) |
Beantwoord door | Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
Onderwerpen | lucht natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z10393.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2385.html |
In het Regeerprogramma is afgesproken dat bestaande nationale koppen eventueel kunnen worden heroverwogen wanneer er geen negatief effect op het behalen van de klimaat- en energiedoelen optreedt of er betere alternatieven zijn. Het afschaffen van de nationale CO2heffing heeft een negatieve impact op doelbereik. De heffing moet daarbij bedrijven voldoende prikkelen om te verduurzamen, waardoor de heffing werkt als stok achter de deur. Het kabinet onderschrijft het doel van het instrument, waarbij een eventuele budgettaire opbrengst terugvloeit naar het Klimaatfonds en ten goede komt aan de industrie.
De afgelopen tijd zien we dat door een combinatie van factoren de benodigde verduurzaming langer de tijd vraagt. Het kabinet geeft daarom bedrijven de komende jaren extra tijd om te verduurzamen door de heffing hierop aan te passen. Ook heeft het kabinet in het pakket Groene groei aangegeven dat het kabinet open staat voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders.
Het kabinet laat jaarlijks een Speelveldtoets uitvoeren om de impact van het Nederlandse klimaatbeleid op de concurrentiepositie van de industrie in kaart te brengen. Uit de studie blijkt dat de nationale CO2-heffing tot additionele kosten leidt bij bedrijven die niet tijdig verduurzamen en dat dit het risico op weglekeffecten vergroot. Aan de andere kant blijkt uit het meest recente onderzoek ook dat er in Nederland relatief gezien de meeste subsidies beschikbaar zijn voor de verduurzaming van de industrie. Dit komt de concurrentiepositie van de industrie ten goede. Binnen deze beleidsmix heeft de CO2-heffing, als belangrijkste beprijzingsprikkel, een belangrijke rol als stok achter de deur om verduurzaming te stimuleren. De CO2-heffing industrie beprijst uitstoot die niet is vrijgesteld. De beschikbare subsidies worden op deze manier minder vrijblijvend en daarmee effectiever.
Het risico op weglekeffecten neemt het kabinet serieus. Dit is onder andere de reden waarom in het pakket Groene Groei is ingezet op het op orde brengen van de randvoorwaarden voor verduurzaming, zodat de industrie ook daadwerkelijk de CO2-heffing kan voorblijven. Daarnaast wordt het heffingsdoel van de CO2-heffing via aanpassing van de nationale reductiefactor verschoven van 2030 naar 2032, zodat bedrijven die op dit moment nog niet kúnnen verduurzamen, meer tijd krijgen om aan de afgesproken emissiereductie te voldoen.
Ook wordt de flexibiliteit onder de CO2-heffing vergroot door het opzetten van een handelsplatform voor dispensatierechten, het uitbreiden van de carryback-regeling waardoor overschotten in dispensatierechten, ook na 2029, kunnen worden ingezet in het jaar van de hoogst betaalde heffing (maximaal 5 jaar terug in de tijd). Tegelijkertijd wordt het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs verhoogd van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2, om de nodige reductie te borgen zodra de randvoorwaarden op orde zijn en te zorgen voor investeringszekerheid. Dit betreft een technische invulling, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2024 in een tariefstudie berekend hoe hoog het heffingstarief moet zijn om het reductiedoel van de CO2-heffing industrie voldoende te borgen2. De gevolgen van het nationale klimaatbeleid voor weglek en concurrentievermogen laat het kabinet jaarlijks onderzoeken in een Speelveldtoets3. Volgend jaar zullen hierin ook de aangekondigde aanpassingen van de CO2-heffing industrie worden meegenomen. De nieuwe Speelveldtoets moet nog worden aanbesteed waardoor er op dit moment geen uitspraak kan worden gedaan wanneer de resultaten beschikbaar zullen zijn. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in de besluitvorming van het voorjaar 2026.
De genoemde verwachtingen binnen de industrie aangaande de ontwikkeling van de ETS-prijs zijn niet bekend bij het kabinet. Bij de besluitvorming rondom de CO2-heffing, alsmede de budgettaire ramingen, gaat het kabinet uit van de verwachte EU ETS-prijs zoals volgt uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van PBL. Op basis van de meest recente KEV loopt de ETS-prijs op tot € 108 in 2030 en € 141 in 2035. Dit leidt bij het huidige wettelijke tariefpad tot een effectief tarief van de heffing van ongeveer € 40 in 2030 en € 10 in 2035. Om de prikkel van de CO2-heffing ook op langere termijn in stand te houden wordt in het Belastingplan 2026 een technische variant voor de verhoging van de heffing tussen 2030 en 2035 opgenomen. Hierdoor stijgt het verwachte effectieve tarief naar € 75 in 2035. Het kabinet staat hierbij als gezegd open voor alternatieve maatregelen die de benodigde emissiereductie borgen en gaat hierover komende periode in gesprek met de industrie en andere stakeholders. Het kabinet zal – ter ondersteuning van het gesprek met de industrie en andere stakeholders – het PBL vragen om opties te schetsen van beleidsinstrumentarium, ook rekening houdend met de huidige geopolitieke omstandigheden en Europese beleidscontext en met oog op het einddoel 2050.
Het kabinet verwacht dat de sterke prijsprikkel van de hogere CO2-heffing in combinatie met de beschikbare subsidies en het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden voor verduurzaming, leidt tot additionele emissiereductie. Indien dit tijdig gebeurt, is de impact op de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie beperkt. Een tijdige overstap naar een CO2-vrije industrie kan bovendien op de lange termijn de concurrentiepositie van Nederland versterken en is van belang om competitief te blijven. Het kabinet zet hier met een brede instrumentenmix daarom ook op in.
Zie het antwoord op vraag 4.
De wijze waarop de nationale CO2-heffing de concurrentiepositie van de industrie aantast is niet uitsluitend afhankelijk van de hoogte van de heffing. Belangrijker is de mate waarin de industrie daadwerkelijk in staat is om tijdig te verduurzamen zodat de heffing niet betaald hoeft te worden. Zoals eerder aangegeven is dit de reden dat het kabinet in het pakket Groene groei inzet op het realiseren van de benodigde randvoorwaarden naast het feit dat er in Nederland veel subsidies beschikbaar zijn om de onrendabele top van de duurzame investeringen te dekken. Daarnaast heeft het kabinet om die reden besloten om het heffingsdoel van de CO2-heffing te verschuiven van 2030 naar 2032, zodat de industrie twee jaar langer de tijd krijgt om zijn emissies tot het afgesproken niveau te reduceren. Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet in het Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Daarbij staat het kabinet open voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders. Het is belangrijk dat de impact van de CO2-heffing goed gemonitord wordt ook in relatie tot de ontwikkeling van de randvoorwaarden. Het kabinet zal – ter ondersteuning van het gesprek met de industrie en andere stakeholders – het PBL vragen om opties te schetsen van beleidsinstrumentarium ook rekening houdend met de huidige geopolitieke omstandigheden en Europese beleidscontext en met oog op het einddoel 2050. Het kabinet wil de uitkomsten uiterlijk volgend voorjaar kunnen wegen zodat aanpassingen in het Belastingplan 2027 kunnen worden verwerkt. Bij die weging wordt ook de stand van zaken van de randvoorwaarden betrokken.
Dit voorjaarspakket bevat twee manieren waarop het kabinet de industrie tegemoet komt. Belangrijkste is dat de randvoorwaarden zo snel mogelijk op orde komen zodat de industrie daadwerkelijk kan verduurzamen. Dit voorjaar heeft het kabinet dan ook verschillende besluiten genomen die gericht zijn op het realiseren van deze voorwaarden zoals het wegnemen van het vollooprisico van het Aramis project en de aanpak rond netcongestie.
Daarnaast wordt het heffingsdoel van 2030 naar 2032 verschoven. Dit leidt ertoe dat bedrijven in 2030, maar ook in de aanloop naar 2030 en in de jaren na 2030, meer dispensatierechten zullen krijgen ten opzichte van het huidige beleid. Dit dempt de kosten voor bedrijven die niet tijdig kunnen verduurzamen.
Ja.