Kamervraag 2023Z04265

De gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen

Ingediend 13 maart 2023
Beantwoord 8 mei 2023 (na 56 dagen)
Indieners Renske Leijten , Michiel van Nispen
Beantwoord door Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen burgerlijk recht recht
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z04265.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-2484.html
1. M. Scheltema, februari 2023, Procederen tegen de burger: Maakt het recht van de burger een vijand?, NTB 2023/38.
2. Kamerstuk 29 279, nr. 761.
  • Vraag 1
    Kent u het redactioneel commentaar van M. Scheltema, «Procederen tegen de burger. Maakt het recht van de burger een vijand?»?1

    Ja.

  • Vraag 2
    Wat is uw reactie op de observatie dat tegenover de redenen van de Staat om in hoger beroep te gaan tegen mensen die in eerste aanleg gelijk kregen bij de rechter, zoals mogelijke precedentwerking en rechtseenheid, de belangen van de mensen die het betreft staan? Realiseert u zich voldoende dat het voor mensen die gewonnen hebben bij de rechter tot enorme financiële en mentale belasting leidt en dat het belang van het individu niet zomaar kan wijken voor het «algemeen belang» van een hoger beroep, als daar al sprake van is?

    Ik ben mij er zeer goed van bewust dat wanneer de Staat in een procedure hoger beroep aantekent, de burger zich door deze opstelling in de kou gezet kan voelen en dat verder procederen voor hem een enorme belasting vormt. Tegelijkertijd kunnen er goede redenen zijn voor de Staat om in een bepaald geval in hoger beroep te gaan, bijvoorbeeld als dat noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen voor de toepassing van het recht in soortgelijke gevallen. Dat betekent dat de Staat altijd een evenwichtige afweging dient te maken tussen alle belangen die in het geding zijn, en zich derhalve niet geheel eenzijdig als partij tegenover een burger kan opstellen. Om die afweging op een goede manier te kunnen maken, heeft het kabinet in het verleden in reactie op het rapport van de Nationale ombudsman «Behoorlijk omgaan met schadeclaims» ook een kader opgesteld.2 Hierin wordt voorgeschreven dat de Staat terughoudend om moet gaan met het instellen van hoger beroep indien de Staat in een procedure tegen een burger door de rechter in het ongelijk is gesteld en dient zij bij de besluitvorming over een eventueel in te stellen hoger beroep, de belangen van de betrokken individu mee te wegen. Tevens wordt voorgeschreven dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten.
    Dit kader is alweer geruime tijd geleden opgesteld. In de motie Leijten/Ellian3 is aan de regering gevraagd om met een reflectie te komen op de rol van de Staat als procespartij. Of bovengenoemd kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming over de procesopstelling binnen de rijksoverheid, zal worden meegenomen in de kabinetsreactie op de motie.

  • Vraag 3
    Op welke wijze gaat u scherper afwegen of een hoger beroep ook echt noodzakelijk is en geen onevenredige gevolgen heeft voor de mensen die het betreft?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 4
    Wat vindt u van het voorstel dat er voortaan ook anders kan worden omgegaan met de mensen tegen wie hoger beroep wordt ingesteld, om hen in ieder geval niet met de negatieve gevolgen hiervan op te zadelen? Bijvoorbeeld door in ieder geval de advocaat van de betrokkene te betalen en de positieve gevolgen van de gewonnen rechtszaak in stand te laten voor de mensen, ongeacht de uitkomst in hoger beroep?

    Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3 schrijft het kader «Behoorlijk omgaan met schadeclaims» voor dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten. In het kader van de motie Leijten/Ellian zal worden bezien of dit kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming over de procesopstelling van de Staat.

  • Vraag 5
    Bent u reeds begonnen met de uitvoering van de motie Leijten/Ellian2 die vraagt om een reflectie over de rol van de Staat als procespartij, om het vertrouwen in overheidsinstanties te herwinnen? Hoe gaat u dit aanpakken?

    Ja. Zoals ik hierboven heb aangegeven, bestaat er binnen de rijksoverheid een kader om een behoorlijke omgang met schadeclaims binnen de rijksoverheid te borgen. Of dit kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming over de procesopstelling van de Staat in individuele gevallen, zal ik in de komende periode bezien. Ik verwacht u daar namens het kabinet rond de zomer nader over te informeren.

  • Mededeling - 3 april 2023

    Hierbij deel ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede dat de schriftelijke vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP), van uw Kamer aan de Minister voor Rechtsbescherming over de gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen (ingezonden 13 maart 2023) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2023Z04265
Volledige titel: De gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20222023-2484
Volledige titel: Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Leijten over de gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen