Kamervraag 2013Z02761

Het aantal ondertoezichtstellingen en voogdijmaatregelen

Ingediend 12 februari 2013
Beantwoord 21 maart 2013 (na 37 dagen)
Indiener Nine Kooiman
Beantwoord door Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA)
Onderwerpen jongeren openbare orde en veiligheid organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z02761.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1735.html
  • Vraag 1
    Wat is uw reactie op het bericht dat eind september 2012 bijna 40.000 minderjarigen (deels) aan het ouderlijk gezag onttrokken zijn door een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voogdij, wat ruim anderhalf keer zo veel is als tien jaar geleden?1

    De cijfers van het CBS laten de trend in de afgelopen tien jaar zien. Voor het aantal ondertoezichtstellingen valt op dat vooral tussen 2001 en 2007 deze flink zijn stegen. Sinds 2009 neemt het aantal ondertoezichtstellingen gestaag af, met ongeveer 2% per jaar. De laatst vijf jaar is er ten aanzien van het aantal kinderen dat onder voogdij staat, een groei zichtbaar, maar het aantal nieuwe onder voogdij geplaatste kinderen stabiliseert de laatste twee jaar.
    Justitiële kinderbeschermingsmaatregelen worden niet zomaar opgelegd. De Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt de noodzaak ervan en beoordeelt of een verzoek aan de rechter om een maatregel uit te spreken, opportuun is. De kinderrechter beoordeelt dat verzoek van de raad. Het is aannemelijk dat de oorzaak van de toename van het aantal ondertoezichtstellingen vanaf 2001 de toegenomen aandacht voor kindermishandeling is, zoals het CBS stelt. Naar de oorzaken van de ontwikkelingen in de aantallen ondertoezichtstellingen is geen onderzoek verricht. De voornaamste reden voor de ingezette dalende trend sinds 2009, is waarschijnlijk het toepassen van de Deltamethode door jeugdbeschermers (de methode die jeugdbeschermers sindsdien toepassen in hun werk). Deze daling vind ik positief, zoals ik uw Kamer heb bericht in de brief over landelijke cijfers jeugdbescherming2.
    Toch verwacht ik dat een nog betere preventieve aanpak van kindermishandeling, het aantal justitiële kinderbeschermingsmaatregelen verder kan laten dalen. Het nieuwe jeugdstelsel zal daarvoor een goede basis bieden. Een betere lokale samenwerking tussen ketenpartners, vroegtijdige signalering en een goede gemeentelijke regie, zal escalatie binnen gezinnen doen voorkomen en daarmee ook de gang naar justitiële interventies.

  • Vraag 2
    Hoe kunt u de stijging van het aantal ondertoezichtstellingen verklaren? In hoeverre is de toegenomen aandacht voor kindermishandeling, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek stelt, verantwoordelijk voor de enorme stijging van ondertoezichtstellingen?

    Zie antwoord vraag 1.

  • Vraag 3
    Hoe gaat u zoveel mogelijk voorkomen dat kinderen en jongeren onder toezicht worden gesteld of te maken krijgen met een voogdijverandering zonder hiervoor naar de gemeenten te wijzen omdat zij pas na 2015 verantwoordelijk zullen zijn voor de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Waar mogelijk wordt getracht te voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen worden opgelegd, dit gebeurt onder andere door innovatie te stimuleren in de jeugdbescherming. Ik ondersteun en financier daartoe vernieuwende projecten, gericht op het verder verrijken en verbreden van de Deltamethode. Het verrijken van de Deltamethode gebeurt door bijvoorbeeld Signs of safety en andere (in het buitenland) succesvolle systeemgerichte benaderingswijzen toe te passen. Het verbreden gebeurt door bijvoorbeeld medewerkers in het vrijwillig kader te trainen in de verrijkte Deltamethode, jeugdbeschermers te betrekken tijdens de raadsonderzoeksfase voor advies en een beter vangnet te organiseren van vrijwillige hulp voor als een beschermingsmaatregel is afgelopen.
    De vernieuwende projecten vinden onder de noemer «Vliegwielprojecten» plaats. Ik financier vier grote en zeventien kleinere projecten in dit kader, via de provincies en stadsregio’s. Vrijwel alle Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen nemen deel een deze projecten. De financiering vindt zijn basis in tariefafspraken die ik in december 2011 met provincies en stadsregio’s heb gemaakt. Als er dit jaar tevens een vruchtbare kruisbestuiving tussen de vele innovatieve projecten plaatsvindt, dan verwacht ik dat er op zowel preventief als kwalitatief gebied de jeugdbescherming beter wordt en daarmee veel kinderen in Nederland geholpen zullen zijn.

  • Vraag 4
    Hoe kunt u garanderen dat er voldoende wordt ingezet op het voorkomen van beschermingsmaatregelen, gezien het feit dat met de decentralisatie van de jeugdzorg bijna een half miljard euro wordt bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Gemeenten kunnen de bezuiniging realiseren omdat zij de mogelijkheid hebben om integraal beleid te voeren en meer maatwerk te leveren door passende en doelmatige voorzieningen te treffen voor mensen die daar behoefte aan hebben. Hierbij past de overgang van dure individuele voorzieningen naar goedkopere collectieve voorzieningen.
    Dit houdt in dat de volgende bewegingen aan de orde zijn:
    Bovenstaande bewegingen zullen onder andere de behoefte aan justitiële kinderbeschermingsmaatregelen verminderen.

  • Vraag 5
    Welke concrete kwaliteitseisen en handvatten geeft u de gemeenten om ervoor te zorgen dat zij kwalitatief, effectief en tijdig beleid maken voor ouders, aan wie (deels) het ouderlijk gezag is ontnomen, en hun kinderen, alsook om ondertoezichtstellingen en onder voogdijplaatsingen te voorkomen?

    Uitgangspunt van de stelselherziening jeugd is dat gemeenten straks beter in staat zijn om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en de mogelijkheden en de behoeften van de individuele jeugdigen en hun ouders. Kinderen kunnen beter beschermd worden door een versterking van de vroegsignalering en het inzetten van integrale jeugdhulp dicht bij de burger. Ook de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kan efficiënter en integraler op lokaal niveau worden uitgevoerd met als leidend principe één gezin, één plan en met verbindingen naar jeugdhulp, onderwijs, werk en inkomen en veiligheid. Met elementen van dwang en drang, die tijdelijk en als extra middel worden ingezet, wordt getracht de ouders weer volledig de verzorging en opvoeding op zich te laten nemen. Op deze wijze kan tevens het «opschalen» van jeugdhulp richting kinderbeschermingmaatregelen en het «afschalen» soepel verlopen.
    De gemeenten worden verantwoordelijk voor de organisatie van deze integrale aanpak. Daartoe is in het wetsvoorstel een verplichting tot een beleidsplan opgenomen. Ook zijn in het wetsvoorstel kwaliteitseisen opgenomen voor het verlenen van jeugdhulp en de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Aanvullend is bepaald dat de justitiële maatregelen jeugdbescherming en -reclassering alleen door gecertificeerde instellingen uitgevoerd mogen worden. Verder zal overleg belangrijk zijn tussen gemeente en Raad voor de Kinderbescherming en tussen gemeente en de gecertificeerde instellingen over de ketensamenwerking.

  • Vraag 6
    Hoe zal de verdeling van budget voor de uitvoering van jeugdzorg door gemeenten eruit komen te zien als het gaat om preventie en jeugdbescherming? Welke verdeelsleutel wordt gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Bestuurlijk is afgesproken de middelen via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds beschikbaar te stellen. Deze decentralisatie-uitkering zal bestaan uit het totaal van alle huidige geldstromen, een onderverdeling naar preventie en jeugdbescherming zit daar niet in. De onderzoekscombinatie SCP/Cebeon doet op dit moment onderzoek naar een verdeelmodel jeugd, in de mei-circulaire 2013 verwacht ik de gemeenten inzicht te kunnen bieden in hun budget voor het eerste jaar na de overheveling. Gemeenten zijn vervolgens vrij om te bepalen waar deze middelen aan worden besteed.

  • Vraag 7
    Kunt u aangeven hoeveel geld gemeenten hebben uitgegeven aan lokaal preventief jeugdbeleid in 2010, 2011 en 2012? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

    Deze vraag is niet te beantwoorden. Gemeenten kennen verschillende financieringsbronnen voor lokaal preventief jeugdbeleid, zoals de brede doeluitkering CJG (vanaf 2012 de decentralisatie-uitkering CJG in het gemeentefonds), en gelden van OC&W, V&J en provincies. Daarnaast zijn er ook gemeenten die uit «eigen middelen» bedragen beschikbaar hebben gesteld. Dit staat nog los van de vraag hoeveel gemeenten hebben uitgegeven aan deze doelen. Iedere regeling op dit gebied kent eigen bestedingsvoorwaarden. Een onderzoek naar de daadwerkelijk uitgegeven bedragen is vanwege de veelheid aan financiers en beleidsterreinen niet mogelijk.

  • Vraag 8
    Kunt u aangeven wat de gemiddelde «caseload» is van een fulltime jeugdhulpverlener/ casemanager die werkzaam is bij Bureau Jeugdzorg in de vrijwillige jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

    De financiering van de jeugdhulpverlening in vrijwillig kader is provinciaal belegd en de uitvoering hiervan is divers. Er zijn verschillende vormen van casemanagement en de inzet en intensiteit is afhankelijk van de individuele situatie. Het is dus niet mogelijk om een gemiddelde caseload te bepalen, omdat de gegevens onderling onvergelijkbaar zijn.
    Aangezien het al dan niet inzetten van casemanagement maatwerk is, zie ik geen toegevoegde waarde in een onderzoek hiernaar.

  • Vraag 9
    Kunt u aangeven wat de gemiddelde caseload is van een fulltime gezinsvoogd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

    Een aantal jaren geleden zijn in het kader van de invoering van de Deltamethodiek afspraken gemaakt over een gemiddelde caseload van een gezinsvoogd: dit betreft 15 cliënten op 1 fulltime gezinsvoogd. De tarieven voor ondertoezichtstellingen heb ik hierop gebaseerd.
    Een caseload van een individuele gezinsvoogd kan echter hiervan afwijken. Bijvoorbeeld omdat een medewerker naast ondertoezichtstellingen ook voogdijzaken doet, of omdat binnen een team van jeugdbeschermers de caseload naar ervaring van medewerkers anders wordt verdeeld, of omdat administratieve taken van een gezinsvoogd door het secretariaat worden overgenomen. Tevens kunnen provincies/stadsregio’s afwijkende afspraken maken met hun Bureau Jeugdzorg over de caseload. Het is aan de Bureaus Jeugdzorg om binnen de bestaande financiering hier op individueel niveau invulling aan te geven, waarbij de veiligheid van het kind voorop staat. Hoewel door maatwerk binnen de BJZ’s en LWI’s de caseload van een gezinsvoogd varieert, ben ik niet voornemens deze nader te onderzoeken, omdat ik uit ga van een gemiddelde van 1 op 15.

  • Mededeling - 7 maart 2013

    Hierbij bericht ik u, mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat de schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) over het aantal ondertoezichtstellingen en voogdijmaatregelen (ingezonden 12 februari 2013) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2013Z02761
Volledige titel: Het aantal ondertoezichtstellingen en voogdijmaatregelen
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20122013-1735
Volledige titel: Antwoord vragen van het lid Kooiman over het aantal ondertoezichtstellingen en voogdijmaatregelen