Ontvangen 13 maart 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel A, vervalt.
II
Artikel I, onderdeel B, vervalt.
III
Artikel I, onderdeel C, vervalt.
IV
Artikel I, onderdeel M, vervalt.
V
Artikel I, onderdeel R, onderdeel 1, vervalt.
VI
Artikel I, onderdeel S, onderdeel 1, vervalt.
VII
Artikel I, onderdeel V, onderdeel 1, vervalt.
VIII
Artikel I, onderdeel FF, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 vervalt.
2. Onderdeel 2 vervalt.
3. In onderdeel 3 wordt «artikel 28» vervangen door «de artikelen 28 en 33».
IX
Artikel I, onderdeel GG, vervalt.
X
Artikel I, onderdeel HH, vervalt.
XI
Artikel I, onderdeel II, vervalt.
XII
Artikel III, eerste lid, vervalt.
Met dit amendement wordt de asielvergunning voor onbepaalde tijd gehandhaafd. Het afschaffen van de asielvergunning onbepaalde tijd, zoals het onderhavig wetsvoorstel regelt, zal in de praktijk leiden tot nog meer druk bij de al overbelaste IND en de rechtspraak. Asielgerechtigden zullen vaker dan nu het geval is moeten verzoeken om verlenging van hun asielstatus. Dit zal leiden tot extra werk voor de IND, die die verzoeken moet beoordelen.
Net zoals de Raad van State stelt de indiener dat de terugkerende herbeoordeling van de asielstatus kan leiden tot onnodige spanning en onzekerheid bij statushouders en hun integratie in de Nederlandse maatschappij – die op grond van het Vluchtelingenverdrag (artikel 34) moet worden bevorderd – bemoeilijken. Bovendien constateert de indiener dat de status van een vluchteling in principe niet aan regelmatige herziening onderhevig mag zijn, daar dit het gevoel van veiligheid, die de internationale bescherming juist moet bieden, ondermijnt. Zo stelt het UNHCR handboek dat de vluchtelingenstatus niet continu in twijfel mag worden getrokken, omdat vluchtelingen recht hebben op rechtszekerheid. Ook de Kwalificatierichtlijn refereert aan het belang van duurzame bescherming dat aan vluchtelingen moet worden geboden en stelt dat bescherming door de staat «doeltreffend en van niet-tijdelijke aard» moet zijn (overweging 26).
Aanvullend constateert de indiener dat in de Rijkswet op het Nederlanderschap is bepaald (in artikel 8 lid 1 onder b) dat naturalisatie alleen mogelijk is voor degene «tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd geen bedenkingen bestaan». Asielstatushouders kunnen nu pas naturaliseren als zij in het bezit zijn van een vergunning onbepaalde tijd asiel. De vergunning bepaalde tijd asiel wordt gezien als een vergunning met een «tijdelijk doel». Met het vervallen van de vergunning onbepaalde tijd asiel is daarmee naturalisatie voor asielstatushouders niet meer mogelijk terwijl in het Vluchtelingenverdrag (artikel 34) en het Europees Nationaliteitsverdrag (artikel 6 lid 4) staat dat de mogelijkheid van naturalisatie voor vluchtelingen moet worden vergemakkelijkt.
Piri