Gepubliceerd: 4 maart 2024
Indiener(s): Michiel van Nispen
Onderwerpen: burgerlijk recht economie ict recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36489-5.html
ID: 36489-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 4 maart 2024

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

Algemeen

1

1.

Doel en aanleiding wetsvoorstel

3

2.

Het huidige stelsel

4

 

2.1

Digitaal vergaderen op grond van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid

4

3.

Hoofdlijnen van het voorstel

5

 

3.1

Introductie facultatieve regeling voor een volledig digitale vergadering

5

 

3.2

Voorwaarden voor de hybride en volledig digitale vergadering

5

 

3.3

Digitale oproeping

7

4.

Verhouding tot Europees recht

8

5.

Advies en consultatie

8

 

5.1

Internetconsultatie en adviezen

8

Algemeen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van Boek 2 en Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten met het oog op het aanpassen van de regels inzake de digitale algemene vergadering van rechtspersonen en de regels voor digitale oproeping voor de algemene vergadering (Wet digitale algemene vergadering privaatrechtelijke rechtspersonen) (hierna: het wetsvoorstel). Zij begrijpen de behoefte om algemene vergaderingen van privaatrechtelijke rechtspersonen via huidige en toekomstige elektronische communicatiemiddelen te kunnen houden. Zij zien de voordelen voor de rechtspersonen in de zin van tijd- en kostenbesparing. Echter zien de aan het woord zijnde leden ook enkele mogelijke nadelen. Zij zullen daar in het onderstaande nader op ingaan.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij kunnen het doel van het wetsvoorstel tot het faciliteren van elektronische communicatiemiddelen ondersteunen en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen bij het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien absoluut de voordelen van het digitaal vergaderen. Tijdens de coronajaren was onze samenleving afhankelijk van deze vergadermogelijkheid en daarna zijn bedrijven, organisaties en deelnemers de gemakken en voordelen van digitaal vergaderen blijven zien. Voornoemde leden hebben echter ook de vrees dat het louter digitaal vergaderen de kwaliteit van de besluitvorming niet ten goede komt. Aan digitaal vergaderen kleeft het risico van gebrek aan interactie. Deze leden zien het belang van persoonlijk contact en de beperking van mogelijkheden voor aandeelhouders om te spreken en (andere) risico’s die samenhangen met het digitaal vergaderen. Kwaliteit van de besluitvorming valt of staat met een gedegen afwegingsproces, zo menen deze leden. Tijdens de vergadering moet goed naar elkaar geluisterd kunnen worden en moeten bedoelingen achter de gesproken woorden ook gehoord en begrepen kunnen worden. Daarnaast moeten deelnemers goed op elkaar kunnen reageren. Erkent de regering dat bij fysieke besluitvorming de kwaliteit van besluitvorming beter geborgd is? Zo nee, kan de regering uitleggen hoe het bovengenoemde geborgd kan worden bij een volledig digitale vergadering?

In het kader van hun streven naar goed bestuur en goede besluitvorming vragen de leden van de NSC-fractie zich daarom af of het wel verstandig is om naamloze vennootschappen (nv), besloten vennootschappen (bv) en verengingen van eigenaars (VvE) de mogelijkheid te geven om hun vergaderingen volledig digitaal te beleggen. Het voordeel van een hybride vergadering is namelijk dat aan de deelnemers de keuze wordt gelaten. Zeggenschap van de leden of aandeelhouders hierover wordt nu geborgd via de statuten. Tenzij de statuten anders bepalen, zo komt nu artikel 38, lid 6 van Boek 2 BW te luiden, kan de bv, nv of VvE de algemene vergadering digitaal uitschrijven. Heeft de regering nog overwogen om deze bepaling om te draaien, in die zin dat leden of aandeelhouders expliciet moeten toestemmen als zo’n mogelijkheid in de statuten wordt opgenomen? Zo nee, kan de regering uitleggen, waarom niet?

De leden van de NSC-fractie constateren dat dit wetsvoorstel enkel ziet op bv’s, nv’s en VvE’s. Niet duidelijk wordt waarom alleen deze vormen van rechtspersonen hiertoe worden aangewezen. Kan de regering hierop een nadere toelichting geven?

In navolging van de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en anderen vragen de leden van de NSC-fractie speciale aandacht voor deelnemers van de vergadering die minder digitaal vaardig zijn. Met name bij het organiseren van VvE-vergaderingen kan dit een issue zijn. In de memorie van toelichting lezen deze leden dat maar liefst 21% van de Nederlanders over onvoldoende digitale basisvaardigheden beschikt. Voornoemde leden schrikken van dit percentage. Kan de regering uitleggen waarom er dan toch voor gekozen is om alleen onder verwijzing naar de redelijkheid en billijkheid en alsnog tegemoetkoming bieden? Waarom is niet gekozen voor een inspanningsverlichting bij de rechtspersonen?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en de bijbehorende stukken. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Zij hebben hier nog een aantal vragen over.

1. Doel en aanleiding wetsvoorstel

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom met het mogelijk maken van een volledig digitale vergadering de betrokkenheid van leden en aandeelhouders bij verenigingen en ondernemingen gestimuleerd zou worden. Dat het gebruik maken van elektronische communicatiemiddelen eraan bijdraagt dat leden en aandeelhouders kunnen deelnemen aan de algemene vergadering nemen deze leden graag aan. Zij begrijpen echter niet waarom de al toegestane hybride vormen van vergadering daarvoor onvoldoende zijn. Kan de regering daar nader op ingaan? De aan het woord zijnde leden zijn bevreesd dat in het geval er geen ruimte meer is voor een fysieke vergadering en er enkel digitaal vergaderd gaat worden, dat dan aandeelhouders of leden die minder digitaal vaardig zijn of zich wellicht geremd voelen om via een digitaal kanaal te communiceren juist in hun actieve deelname worden belemmerd. Kan de regering ook hier nader op ingaan?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen over de zorgen die leven bij aandeelhouders over de kwaliteit van vergaderingen die geheel of gedeeltelijk digitaal gehouden worden. Dit komt, zo lijkt een breed gedeeld sentiment, de kwaliteit van bestuur en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) niet ten goede. Deze leden vragen daarom of de regering niet ten principale een rol voor zichzelf weggelegd ziet om de kwaliteit van het ondernemingsbestuur en de besluitvorming te verbeteren. Waarom wordt hier in het wetsvoorstel (en toelichting) niets over gezegd? Wat is de visie van de regering op dit punt?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering er in het wetsvoorstel vanuit gaat dat op een aandeelhoudersvergadering zowel besluitvorming als deliberatie over die besluitvorming plaatsvindt, terwijl zij vernemen dat dit bij veel beursvennootschappen allang niet meer het geval is. Deze leden vragen waarom de regering hier desalniettemin vanuit blijft gaan.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke mogelijkheden er op dit moment zijn voor het gespreid houden van een aandeelhoudersvergadering (in een fase van overleg en een fase van besluitvorming). Zij vragen bovendien op welke manier de Nederlandse wetgeving op dit punt overeenkomt of verschilt met die van omliggende landen.

De leden van de VVD-fractie stellen dat de coronacrisis heeft laten zien dat het technisch en sociaal-maatschappelijk wenselijk is dat verenigingen en andere privaatrechtelijke rechtspersonen digitaal kunnen vergaderen. Daarom hebben zij ook de Tijdelijke wet Covid-19 Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 434) gesteund, waardoor een wettelijke grondslag werd gecreëerd voor onder andere besturen van rechtspersonen, onder bepaalde voorwaarden, te bepalen dat aandeelhouders of leden enkel digitaal konden deelnemen aan vergaderingen. Zijn er bij de toepassing van de Tijdelijke wet nog knelpunten naar voren gekomen? Is geïnventariseerd hoe vaak procedures aanhangig zijn gemaakt waarin tussen partijen in geschil was hoe de Tijdelijke wet moest worden geïnterpreteerd?

De leden van de VVD-fractie begrijpen de stelling van de regering dat digitaal vergaderen voor een vermindering van het aantal reisbewegingen zorgt en daarmee een milieuvriendelijk, CO2-reducerend en duurzaam alternatief is voor fysieke vergaderingen. Kan een inschatting worden gemaakt van de vermindering van het aantal reisbewegingen die er zal zijn als gevolg van het wetsvoorstel? Hoeveel CO2 wordt gereduceerd als gevolg van het wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering al enkele jaren voornemens is digitale vergaderingen beter mogelijk te maken voor rechtspersonen. In dat kader verwijzen zij bijvoorbeeld naar een van de voortgangsbrieven over de voortgang van de modernisering van het ondernemingsrecht van 27 juni 2022 (Kamerstukken 29 752, nr. 15). Hierin schreef de Minister voor Rechtsbescherming over dit onderwerp dat niet elke rechtspersoon behoefte heeft aan digitaal vergaderen, onder andere omdat het (exclusief) digitaal vergaderen ook nadelen heeft. Zo schreef de Minister dat digitaal vergaderen bijvoorbeeld als afstandelijk kan worden ervaren. Ook komt de interactie tussen bestuur en leden soms niet goed uit de verf. Daarna schreef hij dat hij ruimte wil bieden voor de individuele behoeften van rechtspersonen en de hiervoor gesignaleerde nadelen zoveel mogelijk ondervangen in de inrichting en vormgeving van de regeling. Kan de regering uiteen zetten hoe deze nadelen in het voorliggende wetsvoorstel zijn ondervangen en welke alternatieven zijn overwogen om deze nadelen te ondervangen?

2. Het huidige stelsel

2.1 Digitaal vergaderen op grond van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie weten dat in de coronaperiode de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid het mogelijk maakte om een volledig digitale algemene vergadering te houden. Deze leden kunnen zich voorstellen dat vanwege de pandemie toen een digitale vergadering deze enige optie was, maar vragen waarom een toen uit nood geboren oplossing permanent mogelijk moet worden. Kan de regering hier nader op ingaan? Kan de regering daarbij de reactie vanuit de Vereniging van Effectenbezitters betrekken die meent dat de interactie bij volledig digitale vergaderingen onvoldoende uit de verf komt en de corporate governance zou schaden?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid een grondslag gaf om in bepaalde (nood)omstandigheden digitaal te vergaderen ook zonder statutaire grondslag of machtiging. Hoe vaak is hier gebruik van gemaakt? Voorzag deze bepaling in een duidelijke behoefte van rechtspersonen? Heeft deze bepaling in de praktijk tot conflicten geleid?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Afdeling onder andere heeft gevraagd om te voorzien in een regeling om in noodgevallen (zoals Covid-19) digitale vergaderingen mogelijk te maken, zoals ook was voorzien in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. De regering schrijft dat er momenteel een traject loopt om het staatsnoodrecht te herzien en in dat kader te bezien of een noodregeling voor digitaal vergaderen nodig is. Kan de regering expliciteren wanneer en in welk wetstraject dit zal worden meegenomen? Is dat de aangekondigde Noodwet rechtspleging, die in de routekaart is voorzien in 2025? Deze leden merken op dat het wetstechnisch niet heel ingewikkeld zou zijn om de noodregeling uit de Tijdelijke wet (eventueel in licht gewijzigde vorm) op te nemen in onderhavig wetsvoorstel. Waarom is hier niet voor gekozen als deze noodvoorziening wel in een behoefte voorzag?

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast naar een appreciatie van het voorstel van onder andere Eumedion om een overgangsbepaling op te nemen die een beursvennootschap verplicht om bij de eerstvolgende statutenwijziging na inwerkingtreding van de wet aan de algemene vergadering het voorstel te doen om ten minste in noodsituaties de mogelijkheid te hebben om een volledig digitale algemene vergadering uit te schrijven. Wat zijn de voor- en nadelen hiervan en is de regering bereid hierop te reageren?

3. Hoofdlijnen van het voorstel

3.1 Introductie facultatieve regeling voor een volledig digitale vergadering

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in veel andere landen het houden van een volledig digitale algemene vergadering al (permanent) mogelijk is. Welke ervaringen zijn er uit die landen bekend ten aanzien van de toegankelijkheid voor deelnemers tot die vergaderingen, in welke mate aandeelhouders of leden met minder digitale vaardigheid toch volwaardig kunnen deelnemen en of de volledige digitale vergaderingen inderdaad een volwaardig alternatief voor een fysieke of hybride vorm van vergaderen zijn?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar noodsituaties. Het lijkt hen logisch in noodsituaties de mogelijkheid te kunnen bieden om een aandeelhoudersvergadering volledig digitaal te organiseren zonder daarvoor op dat moment de statuten te hoeven wijzigen. Deze leden vragen waarom in deze wet niet al een bepaling is opgenomen die vennootschappen verplicht in hun statuten op te nemen dat bij een noodsituatie overgegaan kan worden op een geheel digitale vergadering. Deze leden vragen bovendien waarom de regering stelt dat de noodzaak tot het treffen van een dergelijke regeling noodzakelijk is, terwijl daar in de Tijdelijke wet COVID-19 al een bepaling voor was opgenomen.

3.2 Voorwaarden voor de hybride en volledig digitale vergadering

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat voor de meeste rechtspersonen een statutaire grondslag voor het houden van een volledig digitale vergadering nodig wordt. Daarbij bepaalt de rechtspersoon zelf de inhoud van die statutaire bepaling(en). Begrijpen de aan het woord zijnde leden het goed dat dat ook kan betekenen dat alleen het bestuur kan beslissen of de algemene vergadering volledig digitaal plaatsvindt? Waarom wordt tenminste niet wettelijk vastgelegd dat een meerderheid van de algemene vergadering nodig is voordat de mogelijkheid tot volledig digitaal vergaderen in de statuten kan worden vastgelegd? Waarom schrijft het wetsvoorstel niet voor dat besluitvorming tot het opnemen van de mogelijkheid van een volledig digitale algemene vergadering in de statuten met een versterkte gekwalificeerde meerderheid moet worden genomen? Naar de mening van de aan het woord zijnde leden heeft een dergelijk besluit wel degelijk een ingrijpend karakter omdat het de wijze waarop het bestuur van een rechtspersoon gecontroleerd kan worden betreft. Naar de mening van deze leden kan een digitale vergadering een andere impact hebben of dynamiek krijgen dan een fysieke vergadering met als gevolg dat het moeilijker wordt om een bestuur te verantwoording te roepen. Kan de regering hier nader op ingaan? Hoe en zo ja, op welke manier kan een minderheid van bijvoorbeeld activistische aandeelhouders nog invloed uitvoeren op een besluit om enkel nog digitaal te vergaderen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de mening van de regering dat ook bij een digitale aandeelhoudersvergadering sprake moet kunnen zijn van volwaardige participatie en bijbehorende interactie. Daartoe wordt verplicht gesteld dat de leden en aandeelhouders met beeld en geluid aan de beraadslaging kunnen deelnemen. Hoe wordt vastgelegd en in de praktijk vormgegevens dat die deelnemers dat recht ook kunnen gaan uitoefenen? Hoe kan worden voorkomen dat kritische leden of aandeelhouders ervan weerhouden worden om bestuursleden te kunnen aanspreken op het gevoerde en te voeren beleid?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat een rechtspersoon een inspanningsverplichting heeft om leden of aandeelhouders die minder digitaal vaardig te zijn toch deel te kunnen laten nemen aan een vergadering. Die inspanningsverplichting vloeit voort uit de jegens elkander in acht te nemen redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:8 BW. De aan het woord zijnde leden menen dat in dit geval de bepaling ten aanzien van redelijk en billijkheid te weinig specifiek is. Waarom kiest de regering er niet voor om expliciet wettelijk te verankeren dat een rechtspersoon verplicht wordt om deelnemers die niet op eigen kracht aan een digitale vergadering kunnen deelnemen te faciliteren zodat zij alsnog in staat worden gesteld om daadwerkelijk deel te nemen aan een vergadering?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering in kan gaan op de risico’s voor de positie van de aandeelhouder doordat voor het oproepen van een aandeelhoudersvergadering de instemmingsverplichting vervalt.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat er al een aantal vennootschappen is die een mogelijkheid heeft tot het uitschrijven van een geheel digitale aandeelhoudersvergadering. Nieuwe aandeelhouders hebben dan dus beperkte zeggenschap over de vergadervorm. Is dat niet onwenselijk, zo vragen deze leden. Hoe kunnen de belangen van deze nieuwe aandeelhouders beter geborgd worden?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vernomen dat er casussen zijn waarin tegen de wil van een minderheid van de aandeelhouders in een omschakeling naar geheel digitaal vergaderen is doorgezet. Deze leden vragen of de regering bekend is met deze casussen en het met hen eens is dat dit onwenselijk is. Deze leden vragen bovendien waarom er daarom niet voor gekozen wordt de lat voor goedkeuring van dergelijke besluiten te verhogen, bijvoorbeeld naar 75%, omdat deze drempel ook al bij een aantal andere belangrijke besluiten gehanteerd wordt.

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het risico van toepassing van deepfaketechnologie wordt benoemd. Dat vinden zij terecht. Onder andere door deepfaketechnologie nemen de risico’s rond identiteitsfraude de komende jaren alleen maar toe. De regering meent dat het enkel en alleen aan de betrokken rechtspersoon is om te bepalen welke maatregelen passend zijn om deze risico’s te beperken, en dat bij of krachtens statuten (en voor verenigingen in de oproeping) rechtspersonen zelf voorwaarden kunnen stellen aan het gebruik van elektronische communicatiemiddelen. Deze leden hebben aandacht gevraagd voor het beperken van de risico’s rondom deepfaketechnologie, zoals bij de wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het notarisambt in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht (PbEU 2019, L 186). Dankzij dit wetsvoorstel zijn een aantal eisen vastgelegd voor systemen van gegevensverwerking die worden gebruikt voor het online passeren van notariële akten en in een verordening van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) is voorzien in passende beveiligingsmaatregelen zoals het versleutelen van data, minimaal opslag van data en opslag van data alleen bij Nederlandse of Europese bedrijven. Deze leden merken op dat onderhavig wetsvoorstel geen enkele wettelijke waarborg bevat dat dergelijke eisen in de praktijk bij verenigingen en andere rechtspersonen zullen worden gesteld. Kan de regering motiveren waarom niet is gekozen voor een set minimale waarborgen om risico’s rond deepfaketechnologie te beperken, gelet op het grote risico op identiteitsfraude met grote gevolgen voor het rechtsverkeer? Is hierover overleg gevoerd met experts op het gebied van digitale criminaliteit en de risico’s van deepfake? Zo nee, kan dat alsnog gebeuren?

Is de regering voorts bereid ondernemingen en verenigingen bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel beter te informeren over deze risico’s en de maatregelen die zij kunnen treffen deze risico’s te beperken? Is hier bijvoorbeeld een voorlichtingscampagne een geschikt instrument? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel regelt dat een rechtspersoon zelf bepaalt of de algemene vergadering volledig digitaal plaatsvindt en onder welke voorwaarden en dat voor de meeste rechtspersonen een statutaire grondslag wordt voorgeschreven. Deze leden lezen dat de rechtspersoon zelf de inhoud van de statutaire bepaling(en) bepaalt en dat daarin bijvoorbeeld kan staan dat het bestuur beslist of de algemene vergadering volledig digitaal plaatsvindt. Ook kan in de statuten staan dat de mogelijkheid van volledig digitaal vergaderen voor bepaalde besluiten wordt uitgesloten of dat juist het houden van fysieke vergaderingen volledig wordt uitgesloten. Deze leden wijzen erop dat er signalen uit de praktijk zijn dat een volledig digitale algemene vergadering een negatieve impact kan hebben op de rol die de algemene vergadering heeft binnen de checks and balances van een vennootschap en dat het wetsvoorstel wel degelijk ingrijpende besluiten betreft. Deelt de regering de mening dat een vereiste van besluitvorming met versterkte meerderheid daarom toch op zijn plaats kan zijn, ook ter bescherming van de positie van minderheidsaandeelhouders? Zo nee, kan de regering dat toelichten? Deze leden geven ook aan dat het de duidelijkheid en zekerheid, zeker voor minderheidsaandeelhouders, zou bevorderen als vennootschappen in ieder geval vooraf zouden vastleggen onder welke voorwaarden en bij welk soort besluiten een volledig digitale vergadering kan plaatsvinden en bij welke niet. Deelt de regering deze mening en is zij bereid om dit mee te nemen in het wetsvoorstel?

3.3 Digitale oproeping

De leden van de SP-fractie merken dat zij enig ongemak voelen bij een mogelijk gevolg van deze wet waarin mensen die geen toegang hebben tot digitale middelen zouden kunnen worden uitgesloten van een algemene ledenvergadering (ALV) omdat er is besloten door de vereniging of de organisatie om te besluiten een digitale ALV te houden. Hoewel er sprake moet zijn van draagvlak en redelijkheid vanuit een bestuur om hier rekening mee te houden, is het niet uitgesloten dat een kleine minderheid van leden die geen digitale vaardigheden of middelen heeft, op deze manier niet zou kunnen meedoen aan een ALV. Dit is een verschil met de fysieke en de hybride mogelijkheid die er nu is binnen de wetgeving. Vindt de regering het voldoende geborgd dat deze groep wél kan deelnemen aan een ALV? Op welke manier kan de regering ervoor zorgen dat de positie van deze groep mensen kan worden versterkt? Is er nagedacht over de mogelijkheid om enkel bij geen bezwaar tot een digitale ALV over te gaan, zodat niemand op deze manier gepasseerd wordt?

4. Verhouding tot Europees recht

De leden van de NSC-fractie constateren dat het wetsvoorstel in overeenstemming is met de Richtlijn nr. 2007/36/EG. Deze richtlijn schrijft de lidstaten voor dat zij beursvennootschappen moeten toestaan hun aandeelhouders in de gelegenheid te stellen om langs elektronische weg deel te nemen aan de algemene ledenvergadering. Voornoemde leden vragen de bevestiging van de regering dat het Europese recht dus niet voorschrijft dat de Nederlandse wetgever verplicht is om aan bv’s, nv’s en VvE’s de mogelijkheid te bieden om volledig digitale vergaderingen uit te schrijven? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een reactie van de regering op dit punt.

5. Advies en consultatie

5.1 Internetconsultatie en adviezen

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat verschillende geconsulteerde partijen terecht aandacht hebben gevraagd voor de positie van personen die digitaal minder vaardig zijn. Met name bij sommige verenigingen van eigenaren, kunnen personen sterk hechten aan deelname aan fysieke vergaderingen. Ook de Afdeling betwijfelt of met het wetsvoorstel en de toelichting daarop de belangen van de digitaal minder vaardige burger voldoende zijn gewaarborgd. Kan de regering hierop nader reflecteren? Hoe kan de positie van deze burgers nog beter worden gewaarborgd? Acht de regering het bijvoorbeeld wenselijk om wettelijk vast te leggen dat de keuze van een VvE om voortaan over te gaan op digitaal vergaderen (en dus niet hybride of fysiek) een versterkte of gekwalificeerde meerderheid vereist? Deze leden vrezen dat een aantal personen zonder de mogelijkheid van op z’n minst hybride vergaderen tussen wal en schip zal vallen. Hoe kan dit risico worden beperkt? Welke mogelijkheden heeft een kleine groep digitaal minder vaardige burgers om te bevorderen dat mogelijkheden voor hybride vergaderingen voor hen beschikbaar blijven?

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat bij een digitale vergadering waar aandeelhouders stelselmatig worden genegeerd of vragen structureel niet worden beantwoord, er volgens de regering sprake kan zijn van schending van de inlichtingenplicht jegens aandeelhouders of schending van de jegens elkander in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Kan de regering nadere omstandigheden en voorbeelden geven van situaties waarin naar het oordeel van de regering sprake is van een schending van de inlichtingenplicht of jegens elkander in acht te nemen redelijkheid en billijkheid, zodat ook de rechter meer handvatten heeft om te beoordelen of er inderdaad sprake was van schending van de inlichtingenplicht jegens aandeelhouders? Hoe kan de rechter dat goed beoordelen? Op grond van welke criteria en omstandigheden moet de rechter dit bepalen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het wenselijk acht dat ten tijde van de besluitvorming over statutenwijziging om digitaal vergaderen mogelijk te maken, alle deelnemers, leden en aandeelhouders kennis moeten kunnen hebben nemen van een regeling of protocol waarin de modaliteiten voor het uitschrijven van een volledig digitale vergadering zijn opgenomen, en zo ja, wat de regering voornemens is te doen om dit zoveel mogelijk te bevorderen.

De leden van de SP-fractie constateren dat er de nodige kritiek is geleverd vanuit particulieren op de nieuwe mogelijkheid voor het organiseren van een digitale ALV. Deze kritiek is echter in de memorie van toelichting vrij beperkt toegelicht terwijl veel inbrengen hierover zijn geleverd. Voornoemde leden horen graag wat de grootste pijnpunten zijn waar deze personen tegenaan zijn gelopen en op welke manier de wetgeving hier al in is aangepast. Kan de regering meer uitgebreid reflecteren op de zorgen over het gebrek aan interactie, persoonlijk contact en de zogenoemde andere zorgen?

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen

Adjunct-griffier van de commissie, Burger