Gepubliceerd: 10 juni 2022
Indiener(s): Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66)
Onderwerpen: beroepsonderwijs hoger onderwijs onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36132-3.html
ID: 36132-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Ondanks alle inspanningen van de afgelopen jaren neemt het tekort aan leraren in het voortgezet onderwijs (hierna: vo) verder toe. Op basis van de meest recente ramingen wordt voor het jaar 2025 een onvervulde vraag verwacht van rond de 2500 fte. De verwachting is dat in 2025 in het tweedegraadsgebied voor de vakken natuurkunde, scheikunde, klassieke talen, Duits en Frans ruim 10% van de vacatures niet vervuld zal kunnen worden. Voor informatica is dat naar verwachting 46%. De huidige aanpak voor de tekortvakken biedt nog onvoldoende resultaat om deze tekorten te beperken.1Dit betekent dat de toegankelijkheid (en studeerbaarheid) van lerarenopleidingen belangrijker is dan ooit. De afgelopen tien jaar hebben hogescholen en universiteiten geprobeerd hieraan een bijdrage te leveren door in te spelen op de behoefte aan meer flexibele opleidingsroutes. Zo zijn er nieuwe opleidingsroutes ontwikkeld voor studenten die al een vakinhoudelijke opleiding hebben afgerond en leraar willen worden in een schoolvak dat daarbij aansluit.

Het «gewone» universitaire opleidingstraject voor een eerstegraads leraar is een combinatie van een vakinhoudelijke bachelor, een vakinhoudelijke master, en een educatieve master die zich met name richt op de pedagogische en (vak)didactische aspecten van het leraarschap. Sinds 2010 is het mogelijk om tijdens de vakinhoudelijke bachelor via een educatieve minor een deel van de pedagogische en (vak)didactische aspecten van het leraarschap op te doen. Deze minor richt zich op de belangrijkste pedagogische en didactische vaardigheden van een leraar, zoals klassenmanagement, lesvoorbereiding, didactische werkvormen en toetsing. Na afronding van de minor ontvangt de student een beperkte tweedegraads bevoegdheid, waarmee hij in een met zijn opleiding inhoudelijk overeenkomend vak onderwijs mag geven in het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (hierna: mavo)2, in de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs (hierna: havo) of het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo). Het doel van de minor is om universitaire studenten kennis te laten maken met het beroep van leraar, hen daarvoor te interesseren, en een opstap te bieden naar een volledige eerste- of tweedegraads lerarenopleiding.

In 2016 is het experiment «educatieve module» gestart, waarmee het voor studenten mogelijk is gemaakt om het programma van de minor ná een afgeronde bachelor te volgen.3 De educatieve minor heet dan «educatieve module». In de praktijk overlapt de inhoud van de minor en de module inhoudelijk met de inhoud van het eerste half jaar van de educatieve master.

In het hoger beroepsonderwijs (hierna: hbo) is de zogenoemde «kopopleiding»4 de meest gebruikte route naar het leraarschap voor studenten die al een vakinhoudelijke bacheloropleiding hebben afgerond. Zij hebben door middel van deze verkorte opleiding de mogelijkheid om in een jaar een tweedegraads lerarenopleiding af te ronden indien zij een bacheloropleiding hebben afgerond die verwant is aan het betreffende schoolvak.

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de drempel om leraar te worden te verlagen, zodat het aantal leraren zal toenemen en het lerarentekort zal afnemen.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Met dit wetsvoorstel worden verschillende maatregelen geïnitieerd. De maatregel beogen separaat en in samenhang een bijdrage te leveren aan de afname van het lerarentekort. De maatregelen betreffen:

  • 1) het omzetten van het experiment met de educatieve module naar een structurele regeling.

  • 2) de verbreding van het recht op studiefinanciering voor hbo-lerarenopleidingen

  • 3) het mogelijk maken van een verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid,

De maatregelen zullen in dit hoofdstuk separaat besproken worden.

2.1 De educatieve module

2.1.1 Experiment en evaluatie

Met het in 2016 gestarte experiment «educatieve module» wordt beoogd te onderzoeken of door educatieve modules nieuwe doelgroepen kiezen voor het leraarschap in het voortgezet onderwijs en meer gediplomeerden in het wetenschappelijk onderwijs worden opgeleid tot leraar in het voortgezet onderwijs.5 Zoals eerder vermeld geeft het experiment een student die reeds beschikt over een bachelor- of mastergetuigschrift de mogelijkheid zich in te schrijven voor een educatieve module. Indien de student de module met goed gevolg afrondt, ontvangt hij van de examencommissie van de aan het experiment deelnemende instelling een «certificaat educatieve module». Met dit certificaat heeft de student op grond van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Dit betekent dat hij bevoegd is onderwijs te geven in het mavo, en in de onderbouw van het havo en het vwo. Daarnaast kan de student na het afronden van de educatieve module (of minor) vanwege vrijstellingen een eerstegraads bevoegdheid (door middel van afronding van een educatieve master) binnen een half jaar behalen. Hiervoor is uiteraard wel vereist dat de student ook een universitaire (vakinhoudelijke) master heeft afgerond.

De evaluatie van het experiment heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria: i) de mate waarin meer gediplomeerden in het wetenschappelijk onderwijs zijn opgeleid voor leraar in het voortgezet onderwijs; en ii) de mate waarin meer gediplomeerden op bachelorniveau in het wetenschappelijk onderwijs direct of indirect doorstromen naar een master lerarenopleiding op het niveau van wetenschappelijk onderwijs of naar het beroep leraar. Hiervoor is gekeken naar de ontwikkelingen in deelname en diplomering aan de lerarenopleiding, en naar de mate waarin het daarbij gaat om nieuwe doelgroepen. De vraag is daarbij ook of de deelname aan de minor niet verplaatst van binnen naar buiten de bachelor (in dat geval zou er geen toename van het totaal aantal deelnemers zijn). Bepalend voor het succes is ook of de deelnemers inderdaad studenten zijn die zonder deze mogelijkheid niet gestart zouden zijn met een universitaire lerarenopleiding.

Gedurende het experiment zijn twee op elkaar afgestemde onderzoeken uitgevoerd naar de educatieve minor en de educatieve module. Wageningen University & Research (hierna: WUR) heeft in opdracht van de VSNU (Vereniging Nederlandse Universiteiten, thans Universiteiten van Nederland (UNL)) een onderzoek uitgevoerd naar de educatieve module waarbij enquêtes zijn gehouden onder (oud)studenten en lerarenopleiders.6 ResearchNed heeft daarnaast in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een evaluatie uitgevoerd, waarbij een enquête is gehouden onder schoolleiders van scholen voor voortgezet onderwijs en een aanvullende enquête onder (oud)studenten.7 Om het veld niet dubbel te belasten, hebben de onderzoekers de gegevens van de onderzoeken met elkaar gedeeld.

Uit de onderzoeken blijkt dat het aantal studenten dat de educatieve module heeft gevolgd sinds de start in 2016 is opgelopen van 20 naar 145 in 2018. In dezelfde periode is het aantal studenten dat een educatieve minor heeft gevolgd gestegen van 365 naar 421. De meest recente cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) laten zien dat het aantal studenten dat is ingeschreven voor deelname aan een educatieve module verder is gestegen naar 187 studenten in 2021. De UNL zet in op een vergroting van het aantal studenten via het Actieplan Academische Leraren 2019–2021.

Uit de evaluatie van de WUR blijkt dat de educatieve module een bredere doelgroep aanspreekt dan de educatieve minor. Waar de minor hoofdzakelijk gevolgd wordt door studenten jonger dan vijfentwintig jaar, is 28 procent van de studenten die de educatieve module heeft gevolgd ouder dan vijfentwintig jaar en 30 procent van de studenten zelfs ouder dan 30 jaar.8 Het doel van de educatieve module om een andere doelgroep aan te spreken lijkt daarmee gehaald. Ook is er sprake van een stijging van het totaal aantal studenten dat de educatieve minor dan wel de educatieve module volgt. Er is daarbij maar zeer beperkt sprake van een verschuiving van studenten van de educatieve minor naar de educatieve module. Van belang is tevens dat de meeste studenten bovendien een educatieve minor of module volgen gericht op een tekortvak (60%) (natuurkunde, scheikunde, klassieke talen, Duits, Frans en informatica).

De doorstroom van personen met een afgeronde educatieve minor of module naar een educatieve master is (nog) niet volledig in beeld te brengen. Deels komt dit omdat de deelname aan de educatieve minor of module nog niet wordt bijgehouden op een manier die het mogelijk maakt om deze gegevens te combineren met de inschrijfgegevens voor de educatieve master. Daarnaast is de verwachting dat een substantieel deel van de studenten pas na een aantal jaren te hebben gewerkt in het onderwijs de educatieve master gaat volgen. Het uiteindelijke rendement is daardoor waarschijnlijk ook pas over een aantal jaren te meten.

Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de afgestudeerden op grote schaal werkzaam blijven in het onderwijs met slechts een educatieve minor als basis. Het totaal aantal uren dat gegeven wordt door mensen met alleen een educatieve minor is volgens de Integrale Personeelstelling Onderwijs (IPTO) uit 2019 0,1 procent.9 Slechts een beperkt deel daarvan zijn uren die gegeven worden door mensen die uiteindelijk geen eerstegraads bevoegdheid behalen.

Uit de enquête die de WUR heeft uitgevoerd onder voormalig studenten van de minor en de module kan wel een voorzichtige conclusie getrokken worden ten aanzien van de intentie van de studenten die de module volgen.10 De studenten lijken meer dan de studenten die de minor volgen al te hebben gekozen voor een baan in het onderwijs. Uit de enquête blijkt dat 75% van de ondervraagde studenten aan de educatieve module aangeeft door te willen gaan in het onderwijs. Een deel daarvan direct na het behalen van de educatieve module en een deel daarvan pas na het afronden van een eerstegraads lerarenopleiding. Dit beeld wordt ook bevestigd doordat 55% van de studenten die de module hebben gevolgd, aangeeft een baan in het onderwijs te hebben. Alle leraren die werkzaam zijn in het onderwijs met een beperkte tweedegraads bevoegdheid geven aan verder te willen studeren voor een eerstegraads bevoegdheid of dit te overwegen.11 Een meerderheid van de bevraagde schoolleiders van vo-scholen geeft bovendien aan dat nieuwe leraren met een beperkte tweedegraads bevoegdheid binnen hun school aangemoedigd worden om een volledige onderwijsbevoegdheid te halen. Ook geven ze aan dat deze leraren met een universitaire achtergrond van meerwaarde zijn, omdat zij leerbaar zijn en zich sneller ontwikkelen.12

De meest ingewikkelde vraag om te beantwoorden is of de studenten die de educatieve module hebben gevolgd, zonder het experiment ook zouden hebben gekozen voor een volledige lerarenopleiding. De totale studentenaantallen van de lerarenopleidingen zijn om allerlei redenen namelijk enorm in beweging. Onder andere het lerarentekort en de toegenomen concurrentie uit andere sectoren hebben effect op de instroom. Daarnaast maken ook de recente clustering van de educatieve masters per schoolvak tot een beperkt aantal brede masters, en nieuwe opleidingsmogelijkheden, zoals de tweejarige educatieve master die op meer plekken wordt aangeboden, dat deze vraag niet te beantwoorden is aan de hand van cijfers over het totale aantal inschrijvingen voor de lerarenopleiding. In ieder geval is er geen sprake van een significante dip in de inschrijvingen van de educatieve masters die te relateren is aan de introductie van de educatieve module.

Kwalitatieve waardering van de educatieve minor en module

In het onderzoeksrapport van ResearchNed geven de onderzoekers aan dat de educatieve minor en module volgens lerarenopleiders en studenten een voldoende basis bieden voor startende leraren.13 Uit de evaluaties door ResearchNed blijkt dat de bekwaamheid van afgestudeerden van een universitaire bacheloropleiding met educatieve minor of module wel sterk afhankelijk is van de persoonlijke vaardigheden en de geschiktheid voor het beroep van leraar. Scholen geven aan dat startende leraren die alleen een minor of module hebben gedaan vakinhoudelijk sterker zijn dan startende leraren met een hbo-lerarenopleiding met volledige tweedegraads bevoegdheid.14 Vakdidactisch en pedagogisch hebben de startende leraren met een minor of module volgens de schoolleiders echter meer te leren. Maar zoals gezegd wordt de beperkte tweedegraads bevoegdheid doorgaans niet als eindstation gezien. Zowel de scholen, als de studenten en de lerarenopleiders geven aan dat het wenselijk is dat leraren (uiteindelijk) een eerstegraads lerarenopleiding afronden.15 De resultaten van het evaluatieonderzoek geven ook voldoende vertrouwen dat het grootste deel van de «afgestudeerden» uiteindelijk ook een educatieve master zal afronden. In het Bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen zijn afspraken gemaakt om een leerwerktraject naar een eerstegraads bevoegdheid in te richten voor studenten die de educatieve minor en module hebben gevolgd.16

In de evaluatie die ResearchNed heeft uitgevoerd wordt bevestigd dat leraren met een beperkte tweedegraads bevoegdheid op basis van de afronding van een educatieve module, volgens betrokkenen in de school een lagere startvaardigheid hebben op het gebied van pedagogisch en didactische vaardigheden dan startende leraren die een hbo-bachelor voor tweedegraads leraar hebben gevolgd. De universitair opgeleide startende leraar heeft dus door de gevolgde vakinhoudelijke bachelor, vakinhoudelijke master, educatieve minor/module, of educatieve master een meer vakinhoudelijk profiel dan de startende tweedegraads leraar die in het hbo is opgeleid. Deze verschillen in accenten weerspiegelen ook in zekere mate de verschillen in behoeftes in de schoolsoorten/klassen waar beide type lerarenopleidingen primair toe opleiden. Voor de educatieve minor en de educatieve module geldt dit des te meer. Om deze reden is de tweedegraads bevoegdheid die sinds 2010 aan de educatieve minor is verbonden destijds ook beperkt tot het mavo en de eerste drie leerjaren van het havo en het vwo.

Kwaliteitsborging

De educatieve minor en de educatie module worden niet zelfstandig geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), omdat het geen bachelor- of masteropleiding is. De inhoud van de educatieve minor en educatieve module is vergelijkbaar met onderdelen van de educatieve master (een geaccrediteerde eenjarige lerarenopleiding). Zowel de master als de educatieve module en minor richten zich op de bekwaamheidseisen voor de leraar voorbereidend hoger onderwijs (eerstegraads gebied).

Het onderwijs dat wordt verzorgd in de minor (en de module) maakt onderdeel uit van het interne kwaliteitszorgsysteem van de universiteiten. De universiteiten hebben daarnaast in de afgelopen visitatieronde voor de accreditatie van de educatieve masteropleidingen de visitatiepanels verzocht ook de educatieve minoren in de universitaire bacheloropleidingen mee te beoordelen (waaronder het eindniveau). De visitatierapporten komen naar verwachting rond de zomer van 2022 beschikbaar nadat de NVAO een besluit heeft genomen over de accreditatie van de masteropleidingen.

Ook in de voorgaande visitatieronde zijn de educatieve minoren ook beoordeeld door de visitatiepanels. De NVAO geeft geen zelfstandig oordeel over de kwaliteit van deze minoren, maar in de inhoud van de rapporten van de vorige visitatieronde geven geen aanleiding om te twijfelen of met de minor van voldoende kwaliteit is zodat de student bij afrond kan voldoen aan de bekwaamheidseisen zoals geformuleerd in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel.

Afloop experiment

Het experiment educatieve module loopt af op 1 juli 2022. De afloop van het experiment heeft tot gevolg dat leraren die hun bevoegdheid hebben verkregen op basis van het experiment onbevoegd raken, omdat de wettelijke grondslag van hun bevoegdheid vervalt. Daarnaast zouden studenten vanaf studiejaar 2022/2023 zich niet meer in kunnen schrijven voor een educatieve module, waardoor het aantal studenten aan een lerarenopleiding naar verwachting zal afnemen en daarmee ook het aantal potentiële leraren. Door het aanhangig maken van dit voorstel van wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontstaat de bevoegdheid voor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het experiment te verlengen totdat het voorstel van wet tot wet is verheven en inwerking is getreden. Op deze manier blijft de opgedane bevoegdheid geborgd en blijft instroom in een educatieve module ook voor het studiejaar 2022–2023 mogelijk.17 Indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal daarmee de educatieve module, en de daaraan verbonden bevoegdheid, structureel in het stelsel worden verankerd.

2.1.2 Voorstel educatieve module

Gezien voorgaande wordt voorgesteld de educatieve module te verankeren in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). Daarnaast wordt voorgesteld om in de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020) de bevoegdheid te regelen van leraren die tijdens, of na, het experiment een educatieve module hebben afgerond.

Studenten die een educatieve module gaan volgen, hebben – in tegenstelling tot de studenten die een educatieve minor volgen – de bacheloropleiding reeds afgerond. Om ervoor te zorgen dat een student die een educatieve module volgt onder vergelijkbare condities kan studeren als een student die een educatieve minor volgt, worden een aantal zaken omtrent de educatieve module in de WHW geregeld. Dit betreft, ten eerste, dat wordt opgenomen in de WHW dat een inschrijving voor een educatieve module een inschrijving voor een bacheloropleiding is. Op deze manier kan de student ook gebruik maken van zijn (resterende) recht op studiefinanciering.18 Ten tweede moet worden geregeld dat de bekwaamheid van de student die een educatieve module heeft afgerond zal worden vermeld op (het reeds bestaande instrument) «verklaring van afgelegde vakken». Dit is nodig omdat de universiteiten niet zoals bij de educatieve minor de mogelijkheid hebben om op een bachelorgetuigschrift te vermelden dat de student aan de geldende bekwaamheidseisen voldoet (de student heeft immers het bachelorgetuigschrift reeds verworven). De universiteit zal, net als bij de bachelor- en mastergetuigschriften, op deze verklaring vermelden in hoeverre aan de bekwaamheidseisen zoals vermeld in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel is voldaan.

De educatieve module beoogt, net als de minor, studenten op een laagdrempelige manier kennis te laten maken met het beroep van leraar en door na afronding in de praktijk nog meer ervaring op te doen, te groeien in het beroep. Het is daarbij belangrijk dat de financiële drempels niet hoger zijn dan voor de educatieve minor of de reguliere lerarenopleiding. Daarom wordt voorgesteld om de vergoeding die universiteiten kunnen vragen voor de module te maximeren op een tarief dat gelijk is aan het wettelijk collegegeld. Voor het programma van 30 studiepunten kan een universiteit dan maximaal een vergoeding vragen ter hoogte van de helft van het wettelijk collegegeld.

Het is ten slotte van belang dat studenten voldoende vakinhoudelijke kennis hebben voordat ze kunnen leren hoe ze deze kennis kunnen overbrengen. De educatieve module is een pedagogisch en (vak)didactisch programma dat voortbouwt op de kennis die studenten hebben opgedaan in hun voorgaande vakinhoudelijke bacheloropleiding. Bij inschrijving voor een educatieve module zal daarom de vooropleidingseis van een afgeronde wetenschappelijke vakinhoudelijk bachelor- of masteropleiding (blijven) gelden. Daarnaast is inschrijving voor een educatieve module mogelijk als de student blijkens een al dan niet in Nederland afgegeven diploma in het bezit is van de kennis, het inzicht en de vaardigheden op het niveau van een graad Bachelor in het wetenschappelijk onderwijs. Daarnaast dient de student te voldoen aan de door het instellingsbestuur gestelde eisen. Hiermee kan bij de instroom reeds de vakinhoudelijke verwantschap worden beoordeeld.

Hiermee wordt het bijvoorbeeld mogelijk om aan studenten met een buitenlandse vooropleiding, indien deze als gelijkwaardig wordt beoordeeld, bij afronding van de educatieve module een verklaring af te geven waaruit blijkt dat zij voldoen aan de bekwaamheidseisen om onderwijs in een vak te verzorgen.

Ook kunnen hierdoor meer geïndividualiseerde leerpaden leiden tot een onderwijsbevoegdheid bij afronding van de educatieve module. Het gaat dan bijvoorbeeld om een student die een opleiding volgt (of heeft gevolgd) die niet in de verwantschapstabel is opgenomen, omdat deze an sich onvoldoende verwant is met een vak waarin onderwijs verzorgd kan worden. Echter kan het wel zo zijn dat de vooropleiding in combinatie met bijvakken voldoende verwant is met een vak waarin de student onderwijs wenst te gaan verzorgen. Het instellingsbestuur kan dan bij inschrijving de eis stellen dat student ook deze bijvakken zal moeten volgen en afronden.

Hiermee wordt beoogd meer ruimte te bieden aan universiteiten om individuele kennis en vaardigheden van studenten te wegen bij de afgifte van een verklaring dat voldaan is aan de bekwaamheidseisen voor leraar na afronding van de educatieve module. Doel is hiermee de aantrekkelijkheid van de educatieve module te verhogen en daardoor meer leraren op te leiden met een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Het uiteindelijke doel is dat deze studenten in de toekomst een opleiding tot een volledige eerstegraads bevoegdheid zullen afronden, omdat zij deze door middel van vrijstellingen (op basis van een afgeronde educatieve module) sneller kunnen afronden.

2.2 Verwantschapstabel educatieve minor

In de huidige situatie is een leraar op grond van artikel 7.12 van de WVO 2020 bevoegd tot het geven van onderwijs in het mavo en de eerste drie leerjaren van het havo en het vwo als hij in het bezit is van een getuigschrift van een bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, WHW, waaruit blijkt dat hij ten minste 30 studiepunten met goed gevolg heeft besteed aan voorbereiding op het geven van onderwijs in een vak in die leerjaren dat inhoudelijk met zijn opleiding overeenkomt, en hij heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat hij zal geven. In de Regeling verwantschapstabel educatieve minor is vervolgens geregeld welke getuigschriften van bacheloropleidingen in combinatie met de educatieve minor de bevoegdheid verlenen tot het geven van bepaalde vakken. De universitaire lerarenopleidingen dragen de opleidingen voor die in de tabel worden opgenomen op grond van landelijke afspraken die zij hierover hebben gemaakt en die ze hebben afgestemd binnen de sector.

De Regeling verwantschapstabel educatieve minor geldt ook voor studenten die ten gevolge van deelname aan het Experiment educatieve module een certificaat educatieve module hebben behaald.19 Ook zij kunnen in deze tabel zien welk vak zij mogen geven.

2.2.1 Probleem en doel

De Regeling verwantschapstabel educatieve minor waarborgt vakinhoudelijke verwantschap en biedt rechtszekerheid en duidelijkheid. Duidelijkheid en rechtszekerheid voor zowel (aspirant-) studenten/leraren, lerarenopleidingen en middelbare scholenten aanzien van welke vooropleidingen in combinatie met een educatieve minor of module tot een bevoegdheid kunnen leiden. De Examencommissie besluit na afronding van de opleiding of module tot het afgeven van een getuigschrift respectievelijk een verklaring met daarop de vermelding dat de betrokkene aan de bekwaamheidseisen voldoet.

Het is van belang dat studenten voor aanvang van de minor of module weten of zij bij afronding een bevoegdheid zullen verwerven.

Middelbare scholen moeten kunnen uitgaan van landelijk vastgestelde normen over vakinhoudelijke verwantschap van (voor)opleidingen waar zij betrokken bij zijn.

Nu het experiment eindigt op 1 juli 2022 en de experimentele educatieve module omgezet wordt in een structurele regeling, is het derhalve noodzakelijk dat de verwantschapstabel ook zal (blijven) gelden voor de educatieve module.

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd meer ruimte te bieden aan universiteiten om individuele kennis en vaardigheden van studenten te wegen bij de afgifte van een verklaring dat voldaan is aan de bekwaamheidseisen voor leraar na afronding van de educatieve minor of module. Doel is hiermee de aantrekkelijkheid van de minor en module te verhogen en daardoor meer leraren op te leiden met een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Het uiteindelijke doel is dat deze studenten in de toekomst een opleiding tot een volledige eerstegraads bevoegdheid zullen afronden, omdat zij deze door middel van vrijstellingen (op basis van een afgeronde educatieve minor/module) sneller kunnen afronden.

2.2.2 Voorstel

In het wetvoorstel wordt derhalve mogelijk gemaakt dat ook voor de educatieve module bij ministeriele regeling regels kunnen worden gesteld over welke verklaringen educatieve module of certificaten educatieve module welke bevoegdheid verlenen. Dit kan bijvoorbeeld op de wijze zoals dit reeds is ingericht in de Regeling verwantschapstabel educatieve minor met een tabel, maar zou ook anders kunnen worden vormgegeven. Met deze uitbreiding, in combinatie met de verruiming van de regels omtrent de toelating tot de educatieve module, wordt de gewenste flexibiliteit gerealiseerd.

2.3 Verbreding recht op studiefinanciering hbo-lerarenopleidingen

Een student die een vierjarige lerarenopleiding in de tweede graad volgt, kan deze opleiding in een jaar doorlopen als hij al een vakinhoudelijke bachelor heeft afgerond die verwant is aan de betreffende lerarenopleiding. Dit verkorte traject wordt ook wel een «kopopleiding» genoemd. De hogescholen hebben onderling afspraken gemaakt over welke vooropleidingen vakinhoudelijk voldoende verwant zijn om tot 180 studiepunten aan vrijstelling voor de verwante lerarenopleiding te leiden. Een student die de kopopleiding volgt, heeft op grond van artikel 5.2a van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) recht op een extra jaar studiefinanciering als hij al een bachelor heeft afgerond en deze bachelor en de te volgen lerarenopleiding beide staan vermeld in de verwantschapstabel in de bijlage bij de Regeling Studiefinanciering 2000. De Minister past deze tabel periodiek aan op basis van de onderlinge afspraken die tussen de hogescholen zijn gemaakt.

2.3.1 Probleem en doel

De verwantschapstabel uit de Regeling Studiefinanciering 2000 beperkt in de praktijk de toelating tot de kopopleidingen. Studenten die net niet de benodigde 180 studiepunten vrijstelling kunnen krijgen omdat hun vooropleiding niet voldoende verwant is aan de betreffende lerarenopleiding, maar die wel de vakdeficiëntie tijdens het jaar van de kopopleiding zouden kunnen wegwerken, worden nu niet toegelaten of hebben – indien ze wel worden toegelaten – volgens de wet geen recht op een extra jaar studiefinanciering. Het zorgvuldig op verwantschap beoordelen en toevoegen van nieuwe opleidingen aan de tabel en het publiceren van de gewijzigde Regeling is bovendien een tijdrovend proces. Het gevolg hiervan is dat studenten die aansluitend een kopopleiding willen volgen, maar waarvan hun opleiding nog niet is opgenomen in de verwantschapstabel, geen recht hebben op een extra jaar studiefinanciering. In beide gevallen worden minder studenten tot leraar opgeleid, terwijl er in deze sector juist grote tekorten zijn. Het doel van het wetsvoorstel is om de beperking die deze verwantschapstabel vormt, op te heffen.

2.3.2 Voorstel

Dit wetsvoorstel beoogt het mogelijk te maken dat elke gediplomeerde van een vakgerichte bacheloropleiding een extra jaar studiefinanciering kan krijgen voor het volgen van de hbo-lerarenopleiding. De tabel in de bijlage bij de Regeling Studiefinanciering 2000 vervalt dientengevolge en de toelatingscommissies van de tweedegraads lerarenopleidingen toetsen zelf, net als nu het geval is, hoeveel vrijstelling een student kan worden verleend op grond van de verwantschap tussen zijn vooropleiding en de lerarenopleiding. De voorwaarden voor een extra jaar studiefinanciering worden daarmee gelijkgetrokken aan de voorwaarden die gelden voor een extra jaar studiefinanciering voor de universitaire lerarenopleiding.

2.4 Verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid

De universiteiten hebben hun lerarenopleidingen de afgelopen tien jaar gebundeld in bredere masters. In plaats van (soms erg kleine) aparte lerarenopleidingen voor elk schoolvak zijn bredere opleidingen ontstaan voor bijvoorbeeld de talen of de zaakvakken. Binnen deze bredere opleidingen volgen studenten nog steeds een route gericht op de bevoegdheid in een bepaald schoolvak. Studenten die een master van de lerarenopleiding hebben behaald waarop hun bekwaamheid voor een schoolvak is vermeld, zijn bevoegd om les te geven in dat schoolvak in het eerstegraadsgebied.

2.4.1 Probleem en doel

Universiteiten kunnen echter niet tweemaal hetzelfde masterdiploma afgeven, ook niet aan gediplomeerden van brede universitaire lerarenopleidingen die hun vakinhoudelijke en vakdidactische bekwaamheid en bevoegdheid hebben verbreed naar een extra (vaak aanpalend) vak. Een student die een masterdiploma lerarenopleiding Bèta heeft behaald met afstudeerrichting natuurkunde en die extra vakken wiskunde en didactiek van de wiskunde volgt, kan niet nogmaals het masterdiploma lerarenopleiding Bèta voor de afstudeerrichting wiskunde ontvangen. De student is dan weliswaar bekwaam voor dit extra vak, maar niet bevoegd, omdat zijn bekwaamheid niet blijkt uit een bachelor- of mastergetuigschrift.

2.4.2 Voorstel

Dit wetsvoorstel beoogt het mogelijk te maken dat universiteiten naast een getuigschrift ook een «verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid» kunnen verstrekken aan gediplomeerden van brede universitaire lerarenopleidingen, indien deze gediplomeerden zich binnen dezelfde opleiding voor een extra vak hebben bekwaamd. Daarnaast wordt voorgesteld de WVO 2020 aan te passen zodat deze verklaring ook kan leiden tot een bevoegdheid. Deze mogelijkheid is uitsluitend bedoeld voor die gevallen waarin het niet mogelijk is om voor de tweede keer hetzelfde masterdiploma uit te reiken. Deze verklaringen kunnen overigens ook in de Regeling conversietabel getuigschriften en vakken VO worden opgenomen. Zie hierover verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7.11 WVO 2020.

3. Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)

3.1 Gevolgen voor het doenvermogen van de student

Er zijn geen effecten van dit wetsvoorstel op het doenvermogen van studenten.

3.2 Gevolgen voor de gendergelijkheid

Dit wetsvoorstel verruimt de mogelijkheden voor studenten om een opleiding te volgen en daarmee een bevoegdheid te verwerven. Een student krijgt hiermee een tweede kans om alsnog na zijn bachelor het programma van de educatieve minor te volgen. De mogelijkheid om eerst een educatieve module te volgen en op een later tijdstip de volledige eerstegraads lerarenopleiding, maakt het totale opleidingstraject tot leraar daarnaast makkelijker te combineren met werk, gezin of andere taken en activiteiten.

Studenten van een tweedegraadslerarenopleiding komen ook in aanmerking voor een extra jaar studiefinanciering als hun vooropleiding net iets minder verwant is met de betreffende lerarenopleiding. Deze groep studenten hoeft hierdoor minder te lenen of naast de studie (extra) te werken.

Dit wetsvoorstel heeft hierdoor mogelijk ook een licht positief effect op de gendergelijkheid, omdat een opleiding tot leraar beter te combineren is met een gezin of mantelzorg en vrouwen in de praktijk deze rollen vaker op zich nemen.

3.3 Gevolgen voor de vakinhoudelijke bekwaamheidseisen voor leraren

Met dit wetsvoorstel worden geen wijzigingen aangebracht aan het vakinhoudelijke, (vak)didactische of pedagogische eindniveau dat een student moet aantonen voor het verkrijgen van een bevoegdheid, zoals vastgelegd in de WVO 2020 en het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel. Hoewel het in een aantal gevallen makkelijker wordt om de bekwaamheid van studenten individueel te toetsen, zullen deze studenten bij het afstuderen nog steeds moeten voldoen aan dezelfde bekwaamheidseisen om uiteindelijk een bevoegdheid te verwerven.

3.4 Gevolgen voor de regeldruk

De totale regeldrukkosten die gemoeid zijn bij de maatregelen in dit wetsvoorstel zijn beperkt, omdat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande instrumenten. De (structurele) administratieve lasten worden geschat op € 180.000. Het betreft grotendeels kosten die gemoeid zijn met de administratie rond de af te geven verklaring voor een student die de educatieve module heeft afgerond, of voor een gediplomeerde van een brede universitaire lerarenopleiding die zich binnen dezelfde opleiding voor een extra vak heeft bekwaamd. De (eenmalige) inhoudelijke nalevingskosten zijn zeer beperkt en worden geschat op € 900.

Het college van ATR heeft aangegeven geen formeel advies uit te brengen, omdat de wetswijziging geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk.

3.5 Gevolgen voor de privacy

Uit dit wetsvoorstel komen geen eigenstandige verwerkingen van persoonsgegevens voort. Voor de inschrijving, aanvraag studiefinanciering en uitreiking van een verklaring worden persoonsgegevens verwerkt, maar deze verwerking valt binnen de huidige wettelijke regeling. Dit wetsvoorstel heeft dan ook zelfstandig geen gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van studenten.

4. Uitvoering

De gevolgen voor de uitvoering zijn in de ontwerpfase geïnventariseerd. Hieronder wordt per maatregel ingegaan op de gevolgen voor de uitvoering.

4.1 Educatieve module

De educatieve module maakt sinds 2016, als experiment, onderdeel uit van het stelsel.

Vooropleidingseisen

Bij inschrijving voor deze module toetst het instellingsbestuur of de aspirant-student voldoet aan de gestelde vooropleidingseisen. Voor de educatieve module is het bezit van een graad bachelor of master vereist. Indien een aspirant-student verzoekt om ingeschreven te worden met een buiten Nederland verworven diploma, is het aan het instellingsbestuur om te toetsen of dit diploma gelijkwaardig is aan een Nederlands getuigschrift. Die ruimte biedt de bepaling. Daarmee is aangesloten bij het reguliere toelatingsrecht wat bestaat op grond van buiten Nederland verworven diploma’s. Ook wanneer inschrijving wordt verzocht met een in Nederland verworven diploma, van vóór de bachelor-masterstructuur, dan kan het instellingsbestuur de student toelaten. Echter alleen wanneer het getuigschrift als gelijkwaardig wordt beoordeeld. Indien nodig kan het instellingsbestuur Nuffic verzoeken buitenlandse diploma’s te waarderen. De regering acht het van belang dat de inhoudelijke bekwaamheid geborgd is middels een diploma. Bewust is er voor gekozen om niet de mogelijkheid open te stellen om middels een toelatingstoets toegang te verkrijgen tot de educatieve module. Daarmee zou in de ogen van de regering de kwaliteit van de toekomstige leraar onvoldoende geborgd zijn.

Naast het bezit van de graad Bachelor of Master kan het instellingsbestuur aanvullende eisen stellen. Deze mogelijkheid is gecreëerd om bij inschrijving van de aspirant-student reeds te kunnen toetsen of de vooropleiding voldoende verwant is dat bij afronding van de educatieve module de student kan voldoen aan de bekwaamheidseisen. Hiermee is aangesloten bij het stelsel dat wordt gehanteerd bij de universitaire lerarenopleidingen (artikel 7.30c WHW). Hierbij moet worden opgemerkt dat daarmee aangesloten kan worden bij de verwantschapstabel (artikel 7.12, derde lid, WVO 2020). Wanneer de vooropleiding in deze verwantschapstabel is opgenomen, dan zal bij succesvolle afronding van de educatieve module de student voldoen aan de bekwaamheidseisen. Als een aspirant-student zich meldt met een niet in de verwantschapstabel opgenomen vooropleiding (bijvoorbeeld een buitenlandsdiploma), dan kan het instellingsbestuur wegen of de vooropleiding voldoende verwant is. Het ligt in de rede dat zij daartoe overleg pleegt met de examencommissie, omdat de examencommissie uiteindelijk vaststelt of de student bij afronding van de educatieve module voldoet aan de bekwaamheidseisen. Indien het instellingsbestuur aanvullende eisen heeft vastgesteld en de aspirant-student niet voldoet aan deze eisen, dan dient de inschrijving te worden geweigerd.

Inschrijving en vergoeding

Indien de student wordt ingeschreven, wordt deze student ingeschreven in een reguliere bacheloropleiding, met dien verstande dat de student slechts het oogmerk heeft om deel te nemen aan de educatieve module en niet de gehele opleiding. Omdat als vooropleidingseis het bezit van tenminste een graad Bachelor geldt, is de inschrijving van de student (als tweede inschrijving voor een bacheroropleiding) niet bekostigd.20 Dit is hetzelfde als bij een premaster. Voor de vergoeding die de student verschuldigd is voor de educatieve module is eveneens aangesloten bij de systematiek van de premaster.

Studiefinanciering

In het kader van de studiefinanciering betreft het een inschrijving voor een bacheloropleiding, waardoor de student in aanmerking kan komen voor studiefinanciering. Of een student daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering is onder andere afhankelijk van de vraag of hij aanspraak maakt op studiefinanciering en hoeveel van deze aanspraak hij reeds heeft verbruikt. Er wordt geen extra aanspraak op studiefinanciering geïntroduceerd. Ook op dit punt is aangesloten bij de bestaande systematiek voor de premasters, waardoor er geen extra uitvoeringsgevolgen zijn.

Bekwaamheid en bevoegdheid

Bij afronding van de educatieve module is het aan de examencommissie om te beoordelen of daarmee is voldaan aan de voorgeschreven bekwaamheidseisen. Indien dit het geval is, wordt daarvan melding gemaakt op de verklaring van behaalde vakken. De examencommissie kan bij de beoordeling of voldaan is aan de bekwaamheidseisen, indien noodzakelijk, expertise van anderen binnen of buiten de universiteit betrekken.

Het bevoegd gezag van een school in het voortgezet onderwijs zal voorts beoordelen of ook aan de overige eisen is voldaan om bevoegd voor de klas te kunnen staan (zo dient de leraar in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag en mag hem niet bij rechtelijke uitspraak een verbod zijn opgelegd om als leraar werkzaam te zijn).

4.2 Verwantschapstabel

Met dit voorstel wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om, naast de toetsing aan de verwantschapstabel, op individuele basis de verwantschap te beoordelen als een vooropleiding van een student niet in de verwantschapstabel is opgenomen. In alle geval dient de examencommissie van de opleiding waar de educatieve module of minor onderdeel van is, bij afronding van de opleiding (of de module) te beoordelen of de student daarmee heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen om onderwijs te mogen geven in een bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor maatwerk, maar blijft ook de rechtszekerheid die uitgaat van de verwantschapstabel gehandhaafd.

4.3 Verbreding recht op studiefinanciering hbo-lerarenopleidingen

Tot op heden dient de student aan te tonen dat hij maximaal nog zestig studiepunten moet behalen in een hbo-lerarenopleiding om in aanmerking te komen voor een extra jaar studiefinanciering. Doordat deze eis komt te vervallen komen ook studenten die nog meer dan zestig studiepunten moeten behalen in aanmerking voor een extra jaar studiefinanciering. DUO hoeft bij de toekenning van dit extra jaar studiefinanciering niet meer aan dit criterium te toetsen.

4.4 Verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid

Net als bij de verklaring bij afronding van de educatieve module, kan de examencommissie op grond van dit wetsvoorstel ook een verklaring afgeven aan degene die reeds in het bezit zijn van een getuigschrift van de brede universitaire lerarenopleiding, maar door het volgen van extra vakken binnen die opleiding hun bekwaamheid wensen uit te breiden.

5. Financiële gevolgen

Universiteiten krijgen geen specifieke bekostiging voor het aanbieden van de educatieve module. Wel ontvangen ze alsnog volledige bekostiging voor de eenjarige educatieve master op het moment dat een student zich op een later tijdstip hiervoor inschrijft om een volledige eerstegraads bevoegdheid te halen. De student zal op dat moment niet meer het volledige programma van die master volgen, omdat hij in de regel vrijstellingen zal ontvangen voor een aantal onderdelen die gericht zijn op de praktische beroepsvoorbereiding en die overeenkomen met de inhoud van het programma van de minor en module. Dit onderdeel van het wetsvoorstel heeft daarom ook geen gevolgen voor de rijksbegroting.

De toevoeging van een individuele toetsing naast de verwantschapstabel heeft geen financiële consequenties. Dit geldt ook voor de mogelijkheid voor universiteiten om via een aanvullende verklaring bekwaamheid voor een aanvullend schoolvak vast te leggen.

Het verruimen van de voorwaarden voor studiefinanciering voor een hbo-lerarenopleiding leiden tot een structurele extra uitgave van € 251.000 per jaar, vanaf 2025.

6. Consultatie

6.1. Consultatie tijdens ontwerpproces

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de uitkomsten van de evaluaties en het vervolg op het experiment meegenomen zouden worden in de beleidsontwikkeling naar aanleiding van het eindadvies van de Commissie Onderwijsbevoegdheden. Deze commissie had de opdracht om uitgangspunten te formuleren voor een nieuwe vorm voor lerarenopleidingen die aan zou moeten sluiten op de adviezen van de commissie op het gebied van het bevoegdhedenstelsel in het onderwijs.

Omdat de commissie haar werk voortijdig heeft beëindigd en daarom ook niet is toegekomen aan een uitgebreid advies over de lerarenopleidingen, is alsnog een aparte verkenning uitgevoerd voor dit wetsvoorstel. Tijdens deze verkenning is uitgebreid gesproken met lerarenopleiders en hun vertegenwoordigers over de wijze waarop het experiment een vervolg moest krijgen.

Ook is daarbij gekeken naar andere korte routes voor personen die al een vakinhoudelijke opleiding hebben afgerond en de knelpunten die daarbij worden ervaren door hogescholen en universiteiten. Daarbij zijn ook informatieve verkennende gesprekken gevoerd met o.a. NVAO, Inspectie, DUO, VO-Raad. Tijdens deze gesprekken gaven de meeste gesprekspartners aan dat het wat hen betreft wenselijk is om aparte routes voor specifieke doelgroepen zoveel mogelijk binnen de reguliere bachelor- en masterprogramma’s van de lerarenopleidingen vorm te geven en de verantwoordelijkheden conform te beleggen. Hiermee is de inhoudelijke samenhang tussen de routes en de reguliere opleidingen volgens hen beter te organiseren en beter geborgd via de interne kwaliteitszorg en de accreditatie. Dit past beter bij het integrale karakter van het beroep van leraar waar vakinhoud, pedagogiek en didactiek nauw verweven zijn. Bovendien biedt dit meer mogelijkheden tot maatwerk voor studenten, omdat het makkelijk wordt om op maat onderdelen van de reguliere opleiding toe te voegen of weg te laten afhankelijk van wat een student nog moet leren.

Met de UNL en de Interuniversitaire commissie Lerarenopleidingen (ICL) is vervolgens diepgaand gesproken over de wijze waarop het aanbieden van de educatieve minor na de bachelor mogelijk kan worden gemaakt. Tijdens deze gesprekken gaven de universiteiten aan dat het niet mogelijk is om de minor na de bachelor te volgen als onderdeel van het masterprogramma van de lerarenopleiding, omdat dan de eis dat al een master moet zijn afgerond voordat begonnen kan worden aan de lerarenopleiding zou moeten komen te vervallen. Hierdoor zou dan niet meer hetzelfde niveau kunnen worden gehaald met de lerarenopleiding als nu het geval is, omdat in het masterprogramma van de lerarenopleiding wordt voortgebouwd op de in de voorgaande master opgedane (vak)kennis en vaardigheden.

6.2. Internetconsultatie

In de periode van 29 november 2021 tot en met 7 januari 2022 is een conceptversie van het wetsvoorstel openbaar gemaakt in het kader van internetconsultatie. De internetconsultatie heeft zeventien openbare reacties opgeleverd.

Beperkte duur van de educatieve module

De reacties op de internetconsulatie geven een gemengd beeld. Zo zijn er respondenten die het voorstel omarmen, maar er zijn ook vrij veel respondenten die hun zorgen uiten over de beperkte duur van het opleidingstraject. Zij achten een module met een studielast van dertig studiepunten te kort om als voorbereiding op het beroep van leraar te dienen.

Met dit wetsvoorstel wordt het bestaande experiment met de educatieve module omgezet in een structurele wettelijke regeling. Sinds 2010 maakt de educatieve minor onderdeel uit van het stelsel. De studielast van de educatieve minor is dertig studiepunten. Met het experiment educatieve module (en dit wetsvoorstel) wordt het mogelijk dat ook studenten die reeds een wetenschappelijke bachelor of master hebben afgerond deelnemen aan de educatieve minor. In dat geval wordt het een educatieve module genoemd. Dit wetsvoorstel wijzigt niets aan de studielast van de educatieve minor of module. Ook wordt geen wijziging aangebracht in de daaraan verbonden bevoegdheid. In de bedenkingen wordt geen reden gezien om thans een aanpassing te maken in de voorgeschreven studielast of de bevoegdheid die verbonden is aan de minor of module. De regering acht het thans van belang, mede in het licht van het lerarentekort, om de mogelijkheid van deelname aan een educatieve module structureel te borgen.

Wel zullen deze bedenkingen worden betrokken bij een bredere heroriëntatie op het bevoegdhedenstelsel.

Bovendien dient te worden opgemerkt dat deze studenten over het algemeen een opleidingstraject volgen dat bestaat uit een bachelor, een educatieve module en in de meeste gevallen, al dan niet na een onderbreking, vervolgens zowel een vakinhoudelijke master als een eerstegraads lerarenopleiding. Het totale opleidingstraject is dan uiteindelijk gelijk aan dat van andere via de universiteit opgeleide leraren (zie verder ook paragraaf 6.3).

Afschaffen van de verwantschapstabel

Een aantal respondenten maakte zich zorgen over het loslaten van de regeling verwantschapstabel educatieve minor. Zij vrezen dat hiermee de vakinhoudelijke kwaliteit van leraren die via de educatieve minor of module worden opgeleid onvoldoende is geborgd.

Na heroverweging heeft de regering ervoor gekozen om voor te stellen dat de verwantschapstabel blijft bestaan. Daarnaast stelt de regering voor om de mogelijkheid voor examencommissies om de verwantschap individueel te toetsen. De regering acht het van belang dat er meer ruimte ontstaat om alle door een student opgedane kennis te kunnen betrekken bij het oordeel of deze bekwaam moet worden geacht om onderwijs te verzorgen in een bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. De regering gaat er vanuit dat, net als bij de eerstegraads lerarenopleidingen, de instellingen landelijke afspraken zullen maken tussen lerarenopleidingen over de wijze waarop ze dit doen en die openbaar zullen worden gemaakt. Doordat de verwantschapstabel blijft bestaan is het voor studenten bij aanvang van de educatieve module bekend welke bevoegdheid zij na afronding van de educatieve module kunnen verwerven. Bij maatwerk zal hierover voor aanvang van de opleiding met de student het gesprek worden gevoerd. De examencommissie heeft zowel bij de master als bij de module en minor de taak om onafhankelijk te toetsen of aan de bekwaamheidseisen is voldaan. Er zijn geen aanwijzingen dat hier bij de master lichtvaardig mee wordt omgegaan.

Uitval

Een aantal respondenten uit ook zorgen over mogelijke uitval van leraren die middels een educatieve minor of module zijn opgeleid. Er zijn tot nu toe geen indicaties dat het uitvalspercentage van deze leraren hoger is dan normaal. Uit de enquête die de WUR heeft uitgevoerd onder afgestudeerden van de educatieve minor en educatieve module blijkt zelfs dat er onder deze groep tot nu toe sprake is van een relatief geringe uitval (respectievelijk 7 en 8%).21

Bekostiging

Eén respondent vraagt of het mogelijk is om specifiek bekostigingsregels te verbinden aan het verzorgen van een educatieve module. Bekostigde instellingen ontvangen reguliere bekostiging op grond van onder andere het aantal inschrijvingen voor bachelors en masters. Andere vormen van onderwijs, zoals de educatieve module, premasters en andere schakeltrajecten worden niet specifiek bekostigd. Tijdens het experiment hebben instellingen een vergoeding ontvangen voor de uitvoering en ontwikkeling van het traject, maar voor de structurele situatie is ervoor gekozen om de reguliere systematiek te hanteren.

6.3. Uitvoeringstoetsen (DUO, Inspectie)

DUO

DUO heeft naar aanleiding van de Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets aangegeven dat zij het wetsvoorstel uitvoerbaar acht. Wel geeft DUO als aandachtspunt mee dat het vanwege de omvang van de educatieve module (30 studiepunten) kan voorkomen dat studenten reeds na een half jaar de module hebben afgerond. Dit past niet in de bestaande systematiek van het levenlanglerenkrediet en het collegegeldkrediet, omdat bij de berekening en uitbetaling wordt uitgegaan van een verdeling over twaalf maanden. Daarmee zou het kunnen voorkomen dat een student minder kan lenen dan dat hij feitelijk aan vergoeding verschuldigd is voor deelname aan de educatieve module. Gelet op de aard van de doelgroep die zal deelnemen aan de educatieve verwacht de regering dat dit in de praktijk niet tot problemen hoeft te leiden. Wanneer dit in een individueel geval onverhoopt toch tot problemen leidt, acht de regering het opportuun dit vooralsnog via de hardheidsclausule op te lossen. Het is niet mogelijk gebleken om op korte termijn een oplossing te vinden die zowel doelmatig als effectief is. De regering is echter wel van mening dat een oplossing gevonden moet worden voor deze groep studenten. De periode tot aan de invoering van dit wetsvoorstel zal benut worden om alsnog een doelmatige en effectieve oplossing te vinden. Het kabinet is voornemens om, indien de passende oplossing een wetswijziging vereist, dit in een toekomstig wetsvoorstel op te nemen. De regering vindt het belangrijk dat onderhavig wetsvoorstel doorgang vindt, om zo de continuïteit van de educatieve module te borgen.

Inspectie van het Onderwijs

De Inspectie van het Onderwijs heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat zij de geringe studielast (30 EC) van de sinds 2010 bestaande educatieve minor problematisch vindt en dat de daaraan gekoppelde bevoegdheid in de regelgeving een risico vormt voor de borging van de kwaliteit.

Dit wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de bevoegdheid van de educatieve minor of de inhoud van het programma. Dit wetsvoorstel regelt, net als het experiment, dat het programma van de minor niet alleen tijdens, maar ook na de bachelor kan worden aangeboden.

Het signaal dat de Inspectie afgeeft wordt ondersteund door meerdere reacties in het kader van de internetconsultatie. Dit signaal zal betrokken worden bij een bredere heroriëntatie op het bevoegdhedenstelsel in het voortgezet onderwijs gezien de nauwe relatie met de wijze waarop de bekwaamheidseisen zijn geformuleerd. In het Onderwijsakkoord «Samen voor het beste onderwijs» is met sociale partners? afgesproken dat de komende periode een gezamenlijke werkagenda wordt opgesteld22. In de derde actielijn van deze werkagenda wordt gewerkt aan de optimalisatie van het huidige bevoegdhedenstelsel. Ook de aanstaande herijking van de bekwaamheidseisen zal in dit traject worden meegenomen. Parallel aan en in samenhang met een eventuele bijstelling van de bekwaamheidseisen, zal de regering ook bezien hoe de bekwaamheidseisen beter kunnen aansluiten op de doorgaande ontwikkeling van leraren en of een hierbij aansluitende in tijd gelimiteerde bevoegdheid voor de educatieve minor en module wenselijk is.

In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de minor ook na afloop van het experiment educatieve module op 30 juni 2022 als module kan blijven worden aangeboden. De afgelopen jaren is gebleken dat de educatieve module geleid heeft tot een toename van de totale instroom aan universitair opgeleide leraren in het beroep (in het bijzonder voor de tekortvakken). Tegelijkertijd laat de praktijk, zoals onder paragraaf 2.1.1 beschreven, zien dat studenten die de minor afronden en in het onderwijs aan de slag gaan over het algemeen uiteindelijk een eerstegraads bevoegdheid halen. Hiermee vormt deze extra instroom een belangrijke aanvullende bijdrage aan de inspanningen om te zorgen voor voldoende goede leraren. Om die reden acht de regering het wenselijk dat de educatieve module structureel wordt verankerd in het stelsel om zo een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het lerarentekort.

7. Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding

Het Experiment educatieve module eindigt per 1 juli 2022. Het wetsvoorstel beoogt onder andere dit experiment wettelijk te verankeren. Inwerkingtreding direct aansluitend aan het aflopen van het experiment zal waarschijnlijk niet worden gehaald. De beoogde inwerkingtredingsdatum is daarom nu gesteld op 1 september 2023.

In artikel 7.12, tweede lid, WVO 2020 wordt geregeld dat de studenten die op grond van het experiment een bevoegdheid hebben verworven, deze bevoegdheid blijven behouden. In het voorgestelde artikel 18.100 WHW wordt het overgangsrecht geregeld voor de studenten die op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel een educatieve module volgen. Deze studenten worden automatisch ingeschreven onder het nieuwe regime, met dien verstande dat de vergoeding gebaseerd blijft op de vergoeding zoals opgenomen in het experiment.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 1.1 WHW)

De definitie in artikel 1.1 introduceert de educatieve module als begrip in de WHW. Hiermee wordt het experiment Educatieve module wettelijk verankerd. Omdat het begrip op meerdere plaatsen in de wet wordt gebruikt is omwille van de leesbaarheid besloten een definitie in de wet op te nemen. De educatieve module is de educatieve minor die na afronding van de bachelor alsnog gevolgd kan worden. De educatieve minor en de educatieve module bereiden een student voor op het geven van onderwijs in een bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. Met afronding van de educatieve module, in combinatie met de vereiste vooropleiding (bachelor of master) wordt de bekwaamheid verworven om les te geven. De educatieve module omvat ten hoogste dertig studiepunten. Dit, is het aantal studiepunten dat op grond van artikel 7.12 WVO 2020 noodzakelijk is om de bevoegdheid om onderwijs te mogen geven in een bepaald vak te kunnen verwerven.

Gekozen is om de begripsbepaling in te voegen als onderdeel dd1. Hiermee wordt voorkomen dat onnodig complexe samenloopproblemen ontstaan met andere wetsvoorstellen waarmee de begripsbepalingen worden gewijzigd. Op termijn zullen de begripsbepalingen op alfabetische volgorde worden geplaatst.

Artikel I, onderdeel B (wijziging artikel 7.11 WHW)

Met de wijziging van artikel 7.11, vijfde lid, wordt geregeld dat op de verklaringen die een examencommissie kan afgeven tevens melding wordt gemaakt van het voldoen aan de bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 7.10 WVO 2020, indien aan de orde. De verklaring die door de examencommissie wordt afgegeven op grond van deze bepaling is met dezelfde waarborgen omkleed als een getuigschrift. Hiermee worden twee situaties geregeld.

Afronding educatieve module

Wanneer een student een educatieve module afrondt nadat de student eerder een bachelor- of masteropleiding heeft afgerond kan deze daarmee aantonen bekwaam te zijn in het geven van onderwijs in een bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. De educatieve module wordt regulier als minor aangeboden binnen de bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs. De module wordt niet afgesloten met een examen, maar omvat een of meerdere tentamens. Er kan dus geen getuigschrift worden uitgereikt na afronding van de educatieve module. Om die reden kan de student een verklaring aanvragen. Op dat moment toetst de examencommissie of de student voldoet aan de bekwaamheidseisen om les te geven in een bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. Hiervan maakt de examencommissie dan ook melding op de verklaring.

Bij succesvolle afronding van de module verwerft de student de in artikel 7.12 WVO 2020 neergelegde bevoegdheid (mits voldaan wordt aan de overige eisen om bevoegd te zijn om onderwijs te mogen geven, te weten: in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag en niet bij rechtelijke uitspraak een verbod hebben gekregen om onderwijs te mogen verzorgen).

Uitbreiding bestaande onderwijsbevoegdheid

Wanneer een docent reeds een onderwijsbevoegdheid heeft verworven door afronding van de educatieve master, als bedoeld in artikel 7.30c WHW, en daarna diens vakinhoudelijke bevoegdheid zou willen uitbreiden, dan wordt in voorkomende gevallen de educatieve master (deels) opnieuw gevolgd met het oog op het verwerven van – met name – vak gerelateerde didactische bekwaamheden. Dan kan op grond van artikel 7.11, tweede lid, WHW niet – opnieuw – een getuigschrift worden uitgereikt. Om te borgen dat die docent bij uitbreiding van diens bevoegdheid een bewijsstuk heeft waaruit de bekwaamheid en bevoegdheid blijkt, wordt het ook in deze gevallen mogelijk om op een door de student aan te vragen verklaring melding te maken van de verworven bevoegdheid. Ter illustratie is in paragraaf 2.4 een voorbeeld opgenomen in welk geval een docent een aanvullende bekwaamheid wil behalen, ter uitbreiding van zijn of haar bevoegdheid.

Artikel I, onderdeel C (invoegen artikel 7.24a WHW)

De educatieve module is bedoeld voor studenten die reeds in het bezit zijn van een bachelor of master graad in het wetenschappelijk onderwijs. Dat is ook een vereiste dat volgt uit artikel 7.12 van de WVO 2020. Degene die nog niet beschikt over een bachelor graad in het wetenschappelijk onderwijs kan niet deelnemen aan een educatieve module, maar zal als onderdeel van een reguliere bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs wel deel kunnen nemen aan een educatieve minor. Om te regelen dat slechts degene zich kan inschrijven voor de educatieve module die reeds in het bezit is van een graad bachelor in het wetenschappelijk onderwijs, wordt in artikel 7.24a, de vooropleidingseis voor de educatieve module vastgesteld.

Voorts is geregeld dat ook degene die in het bezit is van een buiten Nederland verworven diploma, dat van een gelijkwaardig niveau is, zich kan inschrijven voor de educatieve module. Hiermee is aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in artikel 7.28, tweede lid, van de WHW. Het is aan het instellingsbestuur om – bij inschrijving – te toetsen of degene die in het bezit is van een buiten Nederland verworven getuigschrift toegelaten kan worden tot de educatieve module. Daarbij is van belang dat het instellingsbestuur – zo nodig na waardering van het diploma door Nuffic – vaststelt dat sprake is van een gelijkwaardig diploma. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling die in algemene zin in de WHW geldt ten aanzien van instroom met buitenlandse diploma’s. Het is van belang dat het instellingsbestuur deze weging uitdrukkelijk maakt in het licht van de te verwerven bekwaamheid. Met andere woorden degene die zich met een buiten Nederland verworven diploma wenst in te schrijven voor een educatieve module moet na afronding van de educatieve module in gelijke mate als een student met een in Nederland afgeronde bachelor, voldoen aan de bekwaamheidseisen.

Naast de eis dat de aspirant-student in het bezit moet zijn van een graad Bachelor (of Master), heeft het instellingsbestuur de mogelijkheid om aanvullende eisen te stellen. Met die ruimte voor het instellingsbestuur wordt beoogd het mogelijk te maken dat bij inschrijving ook getoetst kan worden of sprake is van voldoende verwantschap. Dat wil zeggen, kan de specifieke bacheloropleiding (of masteropleiding) in combinatie met het succesvol afronden van de educatieve module, leiden tot het verwerven van een bevoegdheid. Daarvoor wordt aansluiting gezocht bij de verwantschapstabel, bedoeld in artikel 7.12, derde lid, van de WVO 2020. Indien een aspirant-student zich presenteert met een niet in de tabel opgenomen vooropleiding, dat kan het instellingsbestuur toetsen of deze opleiding toch voldoende verwant is. Indien het instellingsbestuur aanvullende eisen vaststelt, dan wordt de inschrijving geweigerd wanneer de aspirant-student niet aan deze eisen voldoet. De uitvoering van deze bepaling is opgedragen aan de decaan (zie hierna de toelichting bij artikel I, onderdeel G).

Van belang is op te merken dat de student in wordt geschreven voor een bacheloropleiding (zie artikel I, onderdeel D). De examencommissie verbonden aan die opleiding zal, bij succesvolle afronding van de module, een verklaring, bedoeld in artikel I, onderdeel B, afgeven. Deze verklaringen, verbonden aan de bacheloropleidingen, zullen opgenomen worden in de verwantschapstabel, bedoeld in artikel 7.12, derde lid, WVO 2020.

Artikel I, onderdeel D (wijziging van artikel 7.32 WHW)

Het uitgangspunt is dat inschrijving plaatsvindt voor een opleiding of in geval van inschrijving bij de Open Universiteit voor één of meerdere onderwijseenheden. Degene die wil deelnemen aan de educatieve module zal zich in moeten schrijven voor de bacheloropleiding waarvan deze module onderdeel uitmaakt, maar zal niet de gehele opleiding gaan volgen. Om die reden wordt deze mogelijkheid tot inschrijving, in dit specifieke geval, geëxpliciteerd met dit wetsvoorstel. De inschrijving zal dan plaatsvinden als inschrijving in de bacheloropleiding waar de module onderdeel van uitmaakt. Degene die is ingeschreven voor deze educatieve module heeft slechts het recht om deel te nemen aan het onderwijs dat behoort tot de educatieve module.

Studenten die zich inschrijven voor een educatieve module hebben verder dezelfde rechten en plichten als alle andere studenten die ingeschreven zijn voor een hele opleiding.

Artikel I, onderdeel E (wijziging artikel 7.49a WHW)

Met de vergoeding voor deelname aan de educatieve module, is aangesloten bij de bestaande systematiek voor een vergoeding voor deelname aan een premaster. In artikel 7.49a wordt geregeld dat voor deelname aan de premaster een vergoeding gevraagd kan worden door de instelling en de plicht tot betaling daarvan. Hiermee wordt afgeweken van het feit dat voor deze deelname collegegeld is verschuldigd. Inschrijving voor een educatieve module is per definitie een inschrijving waarbij de student reeds in het bezit is van een graad, waardoor – indien de collegegeldsystematiek gevolgd zou worden – instellingscollegegeld verschuldigd zou zijn. Er is voor gekozen – in lijn met het experiment – om in dit geval, net als bij de premaster, een vergoeding te vragen voor de deelname aan de educatieve module. In artikel 7.49b WHW wordt de hoogte daarvan gereguleerd.

Indien de educatieve module gelijktijdig zou worden gevolgd met een andere opleiding waarvoor de student wettelijk collegegeld, als bedoeld in artikel 7.45a WHW, is verschuldigd, dan wordt de student vrijgesteld van het betalen van een vergoeding.

Artikel I, onderdeel F (wijzing van artikel 7.49b WHW)

De studielast van de educatieve module bedraagt dertig studiepunten. Voor de vergoeding is aangesloten bij de reeds bestaande regeling in het vierde en vijfde lid van artikel 7.49b. Wanneer de educatieve module 30 studiepunten omvat, betaalt de student dus de helft van het wettelijk collegegeld als bedoeld in artikel 7.45a, eerste lid, WHW, tenzij het een student betreft die niet tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort, of de Surinaamse nationaliteit bezit.

Artikel I, onderdeel G (wijziging artikel 9.15 WHW)

Met deze wijziging wordt de uitvoering van artikel 7.24a WHW opgedragen aan de decaan. Hiermee is aangesloten bij de regeling omtrent de uitvoering van 7.30c WHW, waarvan artikel 7.24a WHW een afgeleide is. Het is aan de decaan om eventueel aanvullende eisen vast te stellen.

Artikel I, onderdeel H (invoegen artikel 18.100 WHW)

Degene die op het moment van inwerkingtreding van deze wet is ingeschreven voor een educatieve module op grond van artikel 27, derde lid het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs (het experiment Educatieve module) wordt van rechtswege ingeschreven voor een met deze wet geïntroduceerde educatieve module. Hiermee wordt geborgd dat degene die aan de educatieve module deelneemt op grond van het experiment de module kan voortzetten. Om te voorkomen dat degene op grond van 7.49a op dat moment een vergoeding verschuldigd is, wordt voorgesteld om de verschuldigdheid en de hoogte van een vergoeding conform artikel 27, derde lid, van het Besluit experimenten flexibilisering hoger onderwijs vast te stellen. In de praktijk betekent dit dat student de module kan voortzetten en na afronding een verklaring op grond van het voorgestelde artikel 7.11, vijfde lid, ontvangt.

Artikel II (wijziging artikel 5.2a WSF 2000)

In het huidige artikel 5.2a van de WSF 2000 is geregeld dat ho-studenten die een zogenoemde «kopopleiding» volgen (60 studiepunten aan onderwijseenheden van het programma van een vierjarige hbo-lerarenopleiding) en voorafgaand een aan die opleiding «verwante» bacheloropleiding hebben afgerond, eenmalig recht hebben op een extra jaar prestatiebeurs hoger onderwijs. Een lijst met «verwante» bacheloropleidingen (hbo en wo) is opgenomen in de bijlage bij de Regeling studiefinanciering 2000. Omdat in de praktijk deze lijst en de (indirecte) verwijzing naar deze lijst in de WSF 2000 onbedoelde nadelige gevolgen had (zie voor een verdere toelichting paragraaf 2.2 van de algemene toelichting), is ervoor gekozen deze aanpak te wijzigen. Dit wetsvoorstel regelt dat de voorwaarde dat de hbo-lerarenopleiding verwant is aan de eerder afgeronde bacheloropleiding, niet langer onderdeel is van het recht op een jaar extra prestatiebeurs hoger onderwijs. Het is aan de examencommissies van de instellingen, zoals nu ook reeds het geval is, om te beoordelen in hoeverre de vooropleiding van een student vrijstellingen oplevert binnen de hbo-lerarenopleiding en om te borgen dat een student bij afronding van die opleiding voldoet aan de bekwaamheidseisen. Daarnaast is de extra aanspraak niet langer beperkt tot de student die voor een kopopleiding ingeschreven staat. Elke ho-student heeft op grond van dit wetsvoorstel eenmalig recht op een extra jaar prestatiebeurs hoger onderwijs, indien deze student is ingeschreven voor een hbo-lerarenopleiding, hij daaraan voorafgaand een bacheloropleiding heeft afgerond, en hij niet eerder een opleiding heeft afgerond in het onderdeel onderwijs. Indien dit wel het geval is, heeft de student namelijk andere manieren van financiële steun tot zijn beschikking (zoals bijvoorbeeld de lerarenbeurs).

Met deze wijziging komt hoofdstuk 6a van de Regeling studiefinanciering 2000 van rechtswege te vervallen.

Artikel III, onderdeel A (artikel 7.11 WVO 2020)

Artikel 7.11, eerste lid, onder a, van de WVO 2020 bepaalt dat leraren in het bezit moeten zijn van een getuigschrift dat is afgegeven op grond van de WHW waaruit blijkt dat de leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat de leraar in dat vak zal geven.

Een getuigschrift kan ingevolge artikel 7.11, tweede lid, van de WHW maar één keer verstrekt worden per opleiding. Dit betekent dat in het geval een bevoegde leraar zijn een bachelor of master heeft gehaald voor een tweede vak, de leraar geen getuigschrift meer krijgt waaruit blijkt dat hij een onderwijsbevoegdheid heeft verworven voor dat tweede vak. Dit wetsvoorstel voegt aan artikel 7.11, vijfde lid, van de WHW daarom de mogelijkheid toe dat een leraar in dat geval een verklaring kan aanvragen waaruit blijkt dat hij bekwaam is om onderwijs te geven in een bepaald vak. Met de wijziging van artikel 7.11 van de WVO 2020 wordt vervolgens bepaald dat leraren die een dergelijke verklaring hebben eveneens bevoegd zijn om onderwijs te geven.

De Regeling conversietabel getuigschriften en vakken VO regelt met welke getuigschriften of bewijzen van bekwaamheid een leraar benoembaar is voor vakken waarvoor geen passende lerarenopleiding bestaat of waarvan de namen in de loop der tijd zijn gewijzigd, waardoor de vraag ontstaat of men met een oud getuigschrift ook dat nieuwe vak mag onderwijzen. De wijziging in artikel 7.11, tweede lid, WVO 2020 maakt het mogelijk om ook verklaringen afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid in deze conversietabel op te nemen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze wijziging ook ziet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel III, onderdeel B (artikel 7.12 WVO 2020)

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze wijziging eveneens ziet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Tweede lid

Het huidige artikel 7.12, eerste lid, WVO 2020 biedt bezitters van een wo-bachelorgetuigschrift die binnen hun studie een educatieve minor met goed gevolg hebben doorlopen, de mogelijkheid om tot leraar te worden benoemd in een beperkter deel van het voortgezet onderwijs dan het deel waarop de bekwaamheidseisen voor de leraar vo en docent mbo (hoofdstuk 2, titel 3, van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) betrekking hebben, namelijk in het mavo en in de eerste drie leerjaren van havo en vwo. Zij mogen onderwijs geven in het vak dat inhoudelijk voldoende overeenkomt met de betreffende bacheloropleiding.

Het wordt met dit wetsvoorstel mogelijk om ook na het behalen van een getuigschrift van een wo-bachelor of master alsnog een educatieve minor te volgen, de zogenaamde educatieve module. Deze wijziging van artikel 7.12 WVO 2020 regelt in het tweede lid van dit artikel dat leraren die deze route met goed gevolg hebben doorlopen eveneens bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in het mavo en de eerste drie leerjaren van het havo en het vwo. Ook zij mogen onderwijs geven in het vak dat inhoudelijk voldoende overeenkomt met de betreffende bachelor- of masteropleiding.

Dit betekent meer specifiek het volgende:

Educatieve minor:

Degene die in het bezit is van een getuigschrift van een bacheloropleiding waaruit blijkt dat diegene ten minste 30 studiepunten met goed gevolg heeft besteed aan voorbereiding op het geven van onderwijs in een vak in die leerjaren dat inhoudelijk met zijn opleiding overeenkomt en waaruit blijkt dat de leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat de leraar in dat vak zal geven, is bevoegd tot het geven van onderwijs in het mavo en de eerste drie leerjaren van het havo en het vwo. Uiteraard moet hij ook in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag en niet een rechterlijk verbod opgelegd hebben gekregen om onderwijs te mogen geven.

Educatieve module:

Hetzelfde geldt voor degene die in het bezit is van een getuigschrift van een bacheloropleiding of masteropleiding én die tevens in het bezit is van een verklaring als bedoeld in artikel 7.11, vijfde lid, van de WHW waaruit blijkt dat diegene ten minste 30 studiepunten met goed gevolg heeft besteed aan voorbereiding op het geven van onderwijs in een vak in die leerjaren dat inhoudelijk met zijn opleiding overeenkomt en waaruit blijkt dat de leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat de leraar in dat vak zal geven.

Verder wordt met dit wetsvoorstel de bevoegdheid die was verstrekt aan deze leraren die met goed gevolg de educatieve module bedoeld in het Experiment Educatieve Module hebben afgerond, wettelijk geregeld. Door de aankomende beëindiging van het experiment zou deze bevoegdheid anders komen te vervallen. Met deze wijziging wordt dat voorkomen.

Derde lid

In dit lid wordt geregeld dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden welke getuigschriften met een minor de bevoegdheid verlenen tot het geven van de daarbij aan te wijzen vakken. Hier wordt geregeld dat ook voor verklaringen en certificaten voor de educatieve module dergelijke regels kunnen worden vastgesteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf