Kamerstuk 35925-VII-10

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022

Gepubliceerd: 14 oktober 2021
Indiener(s): Martin Bosma (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35925-VII-10.html
ID: 35925-VII-10

Nr. 10 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 oktober 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 1 oktober 2021 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 14 oktober 2021 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, M. Bosma

De griffier van de commissie, De Vos

1

Vraag:

Hoeveel flexwoningen en sociale huurwoningen zijn 2019, 2020 en 2021 gerealiseerd door woningbouwcorporaties?

Antwoord:

Hieronder vindt u het overzicht van de aantallen gerealiseerde flexwoningen en DAEB nieuwbouwwoningen. Voor 2021 zijn er nog geen cijfers beschikbaar.

 

Gerealiseerde Flexwoningen door woningcorporaties

2019

1.766

2020

2.594

 

Gerealiseerde DAEB nieuwbouwwoningen

2019

14.678

2020

15.655

Bron: dVi en dPi

2

Vraag:

Wat is de gemiddelde grondprijs en de gemiddelde nieuwbouwprijs van flexwoningen van woningcorporaties?

Antwoord:

De Aedes-benchmarktrapportage 2020 geeft aan dat flexwoningen voor het overgrote deel samenvallen met de categorie woningen met een oppervlakte van minder dan 40 m2. In deze categorie waren in 2019 de gemiddelde grondkosten € 5.600, de gemiddelde bouwkosten € 55.700 en de gemiddelde overige kosten € 7.400.

3

Vraag:

Wat is de gemiddelde grondprijs en de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties?

Antwoord:

De meest recente cijfers hiervoor komen uit de Aedes-benchmarkrapportage 2020. Deze rapporteert over 2019 gemiddelde stichtingskosten van € 156.100 per woning, opgebouwd uit bouwkosten van € 126.500, grondkosten van € 20.800 en overige kosten van € 9.700. Dit betreft de in 2019 opgeleverde nieuwbouwwoningen. In november van dit jaar wordt de Aedes-benchmarkrapportage 2021 gepubliceerd.

4

Vraag:

Wat is de gemiddelde grondprijs en de nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties per woningmarktregio?

Antwoord:

Ik beschik niet over cijfers per woningmarktregio. Overigens wordt de hoogte van de stichtingskosten sterk bepaald door de grootte van de woningen. Daarmee geven verschillen tussen stichtingskosten vooral inzicht in verschillen in projectsamenstelling en niet of nauwelijks in regionale verschillen in kostenniveau.

5

Vraag:

Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen van woningcorporaties?

Antwoord:

Op basis van het WoON 2018 was per 1-1-2018 de gemiddelde bruto huurprijs € 522 en de gemiddelde netto huurprijs € 402. Komende voorjaar komen met het WoON 2021 cijfers per 1-1-2021 beschikbaar.

6

Vraag:

Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen van woningcorporaties per woningmarktregio?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen weergegeven voor Nederland en per woningmarktregio. Dit zijn gegevens over 2018. Komende voorjaar komen met het WoON 2021 cijfers per 1-1-2021 beschikbaar.

Regio

Bruto basishuur

Netto huur na HT

Friesland

493

375

Groningen/Drenthe

494

364

NH-Noord

516

403

Zwolle/Stedendriehoek

534

415

Metropoolregio A’dam

521

406

Amersfoort/Nrd-Veluwe/Zeewolde

539

419

Holland Rijnland

534

429

Oost-Nederland

513

386

U16

535

419

Food Valley

539

409

Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam

524

401

Arnhem/Nijmegen

536

410

Woongaard

527

425

Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overfl.

520

424

NO Brabant

526

416

West-Brabant/Hart v Brabant

529

403

Zeeland

514

406

Metropoolregio Eindhoven

521

403

Limburg

518

387

Nederland

522

402

Uit WoON2018, peildatum 1-1-2018:

7

Vraag:

Wat is het percentage dure scheefwoners onder sociale huurders? Kan dit uitgesplitst worden in de inkomensgroepen?

Antwoord:

Volgens WoON2018 woonden begin 2018 in totaal ruim 200.000 huurders duur scheef in de sociale (corporatie)huur (10% van alle corporatiehuurders) en ongeveer 110.000 in de private huur (13% van alle private huurders). Per definitie hebben zij een inkomen onder de inkomensgrens voor de huurtoeslag.

Circa 43% van de duur scheefwonende huurders in de sociale huursector had een inkomen van minder dan 110% van het beleidsmatig sociaal minimum. Nog eens een kwart had inkomens tussen 110% en 130% van het minimum.

De informatie is (net als in 2020) ontleend aan de WoON 2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

8

Vraag:

Wat is het percentage goedkope scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 7. Het aantal goedkope scheefwoners, ofwel huishoudens met een midden- of hoger inkomen in een gereguleerde woning, bedroeg volgens WoON2018 457.000 huishoudens, waarvan ongeveer 340.000 in gereguleerde corporatiewoningen. Dit is ongeveer 16%.

De informatie is (net als in 2020) ontleend aan de WoON 2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

9

Vraag:

Wat is het percentage grote scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen over de passendheid van woningen en huishoudens als het over de omvang van het huishouden en de grootte van de woning gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen in sommige gevallen (Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal personen en grootte van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van een huishouden vervolgens wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder zelf om al dan niet op zoek te gaan naar een andere woning.

Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar percentages «grote en kleine scheefwoners».

Wel heeft het CBS in 2018 onderzoek gepubliceerd over de gemiddelde woonoppervlakte per bewoner. Daarin is echter geen onderscheid gemaakt tussen koopwoningen en huurwoningen. Hieronder staat een tabel met de gemiddelde woonoppervlakte per persoon per type huishouden.

Grafiek 2. Percentage woonoppervlakte naar type huishouden in 2017
 

type huishouden

tot 75 m2

tot 100 m2

tot 150 m2

150 m2

Nederland

eenpersoonshuishouden

47,2

25

20,9

6,8

 

paar zonder kinderen

12,6

22,1

42,9

22,3

 

paar met kinderen

6,6

15,8

49,3

28,3

 

overig

21,3

31,2

37,6

9,9

Bron: CBS

De informatie is (net als in 2020) ontleend aan de WoON 2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

10

Vraag:

Wat is het percentage kleine scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 9. In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen over de passendheid van woningen en huishoudens als het over de omvang van het huishouden en de grootte van de woning gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen in sommige gevallen (Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal personen en grootte van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van een huishouden vervolgens wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder zelf om al dan niet op zoek te gaan naar een andere woning.

Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar percentages «grote en kleine scheefwoners».

11

Vraag:

Kunt u de inkomensgroepen (per jaar) «minder dan 34.678 euro», «34.678 euro tot 38.690 euro», «38.690 euro tot 44.360 euro», «44.360 euro tot 52.500 euro», «52.500 euro tot 70.000 euro» en «meer dan 70.000 euro uitsplitsen naar huur- en koopprijssegment in de segmenten «gereguleerde huur tot kwaliteitskortingsgrens», gereguleerde huur tot aftoppingsgrens», «gereguleerde huur tot liberalisatiegrens», «geliberaliseerde huur tot 900 euro», «geliberaliseerde huur vanaf 900 euro», «koop minder dan 155.000 euro, «koop 155.000 euro tot 193.000 euro», «koop 193.000 euro tot 238.000 euro», «koop 238.000 euro tot 321.000 euro» en «koop vanaf 321.000 euro»?

Antwoord:

In onderstaande tabellen is de gevraagde verdeling weergegeven in 2018 en 2015. De inkomensgroepen die in de vraag worden gedefinieerd zijn afkomstig uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving «Middeninkomens op de woningmarkt: Ruimte op een krap speelveld» uit 2017 en betreffen het voorlopige belastbare huishoudensinkomen uit 2014 uit het WoON2015. Deze cijfers zijn geactualiseerd met behulp van het WoON2018 (voorlopige belastbaar huishoudensinkomen 2017). Meer recente gegevens zijn niet beschikbaar.

 

Laag inkomen

Laag midden-inkomen

Midden midden-inkomen

Hoog midden-inkomen

Hoog inkomen < 2x modaal

Hoog inkomen >2x modaal

Totaal

huur<kwaliteitskortingsgrens

12%

4%

3%

2%

1%

1%

6%

huur<aftoppingsgrens

35%

14%

11%

8%

5%

2%

19%

huur<liberalisatiegrens

13%

9%

7%

5%

4%

1%

8%

huur <900

4%

7%

8%

7%

5%

3%

5%

huur >900

2%

3%

2%

4%

4%

4%

3%

koop<155000

11%

17%

15%

13%

10%

3%

10%

koop<193000

8%

16%

19%

18%

16%

8%

11%

koop<238000

6%

12%

15%

19%

21%

15%

12%

koop<321000

5%

11%

13%

15%

21%

25%

13%

koop>321000

4%

8%

8%

11%

15%

39%

14%

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Bron: WoON2018, bewerking BZK.

12

Vraag:

Is in de begroting rekening gehouden met gederfde inkomsten uit vennootschapsbelasting, in het geval fiscale verliezen van woningcorporaties worden overgenomen door andere woningcorporaties?

Antwoord:

Bij de raming van de opbrengst van de overdrachtsbelasting en de vennootschapsbelasting wordt geen onderscheid gemaakt naar specifieke sectoren. Het mogelijke (indirect) overnemen van verliezen van woningcorporaties door andere woningcorporaties door het opleggen van saneringsheffingen is in dit verband een beperkt onderdeel van de totale ontwikkeling van de opbrengst van de vennootschapsbelasting en maakt zo impliciet onderdeel uit van de raming.

13

Vraag:

Wat is de verdeling van het aantal koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en dure huurwoningen in Nederland?

Antwoord:

Van de bewoonde woningen is 60% een koopwoning en 40% betreft een huurwoning. Van de huurwoningen heeft het merendeel een huur onder de liberalisatiegrens (82%).

Verdeling koop- en huurwoningen naar huurprijs
 

Aandeel van bewoonde woningen

Koop

60%

4.464.000

Huur

40%

3.007.000

Waarvan:

   

Tot liberalisatiegrens

82%

2.465.000

Middenhuur tot € 1.000

14%

433.000

Dure huur vanaf € 1.000

4%

109.000

Bron: WoON2018

Noot: deze cijfers zijn gebaseerd op het WoON2018. Voor de zomer 2022 komen met de publicatie van het WoON2021 actuelere cijfers beschikbaar.

14

Vraag:

In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen/afgenomen? Wat is de verdeling van de toename/afname onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?

Antwoord:

Het eigen woningbezit is sinds 2015 toegenomen van 56,2% tot 57,2%.

 

Aandeel eigen woningbezit

2015

56,2%

2016

56,3%

2017

56,2%

2018

56,7%

2019

57,4%

2020

57,2%

Bron: CBS

De veranderingen van het aantal eigenaar-bewoners naar inkomens- en leeftijdsgroepen is opgenomen in de onderstaande tabel.

         

% eigenaar bewoners in hele leeftijds- / inkomensgroep

 

WoON 2015

WoON 2018

Toe/afname in %

 

WoON 2015

WoON 2018

Beneden modaal

707

703

– 0,6%

 

26%

25%

Tot 1,5 keer modaal

1.026

1.028

0,2%

 

66%

66%

Tot 2 keer modaal

946

962

1,6%

 

82%

81%

Tot 3 keer modaal

1.029

1.092

5,7%

 

88%

88%

>3 keer modaal

619

680

8,9%

 

94%

94%

             

Tot 35 jaar

521

516

– 1,0%

 

41%

42%

35–64 jaar

2.758

2.769

0,4%

 

68%

68%

65 en ouder

1.049

1.180

11,1%

 

54%

55%

             

Nederland totaal

4.328

4.464

3,1%

     

15

Vraag:

Hoeveel huishoudens maakten in 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 gebruik van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG)? Hoe vaak betrof dit starters en/of personen in de leeftijdscategorie 25–35 jaar?

Antwoord:

NHG garanties worden gegeven bij aankoop van bestaande woning, aankoop van een nieuwbouwwoning en een aanvullende lening. Gegevens over de leeftijdscategorie zijn alleen bekend bij aankoop van een bestaande woning, niet bij nieuwbouw. Dit betekent dat een van beide aanvragers de leeftijd < 25 jaar heeft of een van beide tussen de 25 en 35 jaar.

 

Aantal garanties totaal

Aantal garanties aankoop bestaande woning

Aantal garanties met 1 aanvrager tussen 25 en 35 jaar

Aantal garanties met 1 aanvrager < 25 jaar

2017

118.193

94.124

45.952

17.318

2018

108.770

81.197

38.124

15.345

2019

120.006

83.975

39.231

15.266

2020

130.884

81.362

38.204

14.792

2021 (tot 1–9)

88.369

53.318

28.393

11.143

16

Vraag:

Welke resultaten zijn tot nog toe geboekt vanuit de Nationale Woonagenda?

Antwoord:

In 2018 is de Nationale Woonagenda 2018–2021 (hierna: Nwa) aan de Tweede Kamer aangeboden. Over de voortgang heb ik de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd. De Nationale Woonagenda heeft eraan bijgedragen dat de woningbouwopgave in brede kring is erkend als een gezamenlijke opgave, voor zowel marktpartijen als medeoverheden. Het is een goede start geweest voor een nauwe samenwerking met alle stakeholders.

De Nwa kent drie doelen: het versnellen van de woningbouw, het beter benutten van de bestaande voorraad en de betaalbaarheid van het wonen. Binnen de Nwa zijn tal van afspraken gemaakt met de sector en medeoverheden om deze doelen te bereiken, hieruit zijn vaak nieuwe beleidstrajecten voortgekomen.

In hoofdlijnen zijn de geboekte resultaten als volgt:

Versnellen woningbouw

In de Nwa is de gezamenlijke ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen vastgelegd. In 2020 is deze ambitie bereikt door 79.000 woningen te realiseren. Daarnaast heb ik afspraken gemaakt over de plancapaciteit.

Ook ben ik in gesprek gegaan met Aedes en VNG om de productie van sociale huurwoningen te vergroten. Aedes, VNG en het ministerie hebben in een bestuurlijke afspraak vastgelegd dat binnen twee jaar de bouw kan starten van 150.000 sociale huurwoningen waarvoor vermindering verhuurderheffing is aangevraagd.

De woondeals zijn voortgekomen uit de Nationale Woonagenda en hebben gezorgd voor korte lijnen en een verdieping van de goede relatie. In de woondealgebieden is de woningbouwopgave het meest urgent. Het betreft de Woondeals MRA, Zuidelijke Randstad, Utrecht, Arnhem-Nijmegen, Eindhoven en Groningen. In de woondeals zijn interbestuurlijke afspraken gemaakt langs vier sporen: (1) versnellen van woningbouwlocaties, (2) de aanpak van excessen op de woningmarkt, (3) gebiedsontwikkeling en (4) stedelijke vernieuwing. De woondeals worden op dit moment geëvalueerd. Het is aan het nieuwe kabinet om de uitvoeringskracht in de gebieden waar de woningdruk groot is verder vorm te geven.

Beter benutten van de bestaande voorraad en betaalbaarheid

Mede naar aanleiding van de Nationale Woonagenda is ook wet- en regelgeving op het gebied van betaalbaarheid van huren en woningcorporaties aangepast. Zo is op 1 juli 2019 de Wet Maatregelen Middenhuur in werking getreden, waarmee gemeenten in de huisvestingsverordening kunnen regelen dat mensen met een middeninkomen voorrang krijgen bij schaarse middenhuurwoningen. Per 1 januari 2020 is de huursomstijging (de gemiddelde huurverhoging) bij woningcorporaties gemaximeerd op inflatievolgend. Met de Wet Tijdelijke Huurkorting hebben verhuurders meer mogelijkheden gekregen om een tijdelijke huurkorting te geven (per 1 april 2021). En met de Wet Huur en Inkomensgrenzen komen gezinnen eerder in aanmerking voor een corporatiewoning, wordt de vrije toewijzingsruimte aangepast en de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging zodat huurders met een hoger (midden)inkomen een huur krijgen passend bij de kwaliteit van de woning (treedt op 1 januari 2022 in werking). In de wijziging van de Woningwet nav de evaluatie wordt o.a. de slagkracht van corporaties op leefbaarheid vergroot en wordt meer ruimte en flexibiliteit gegeven in het passend toewijzen.

17

Vraag:

Hoeveel financieringen zijn in 2020 en 2021 verstrekt vanuit de Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie en tot hoeveel extra woningen leidt dit?

Antwoord:

In 2020 zijn acht projectfinancieringen verstrekt voor een totaalbedrag van € 14,8 mln. Deze acht projecten omvatten in totaal 1.517 woningen, waarvan 859 betaalbare huur- en koopwoningen en 658 vrije sector huur- en koopwoningen (boven NHG-grens).

In 2021 zijn (tot vandaag) vier projectfinancieringen voor een totaalbedrag van € 9,2 mln. verstrekt. Deze vier projecten omvatten in totaal 506 woningen, waarvan 327 betaalbare- en 179 vrije sector huur- en koopwoningen.

18

Vraag:

Hoeveel bouwvergunningen zijn er sinds 2015 per jaar afgegeven? Hoeveel bouwvergunningen zijn er in 2021 tot nu toe afgegeven? Wat is de verwachting ten aanzien van de hoeveelheid nog af te geven bouwvergunningen? Wat is de verwachting voor het aantal vergunningen dat in 2021 wordt afgegeven?

Antwoord:

Het aantal verleende woningbouwvergunningen sinds 2015 staat in onderstaande tabel weergegeven. Het gaat hierbij om het aantal verleende vergunningen voor nieuw te bouwen woningen. Er komen ook nieuwe woningen bij middels de transformatie van niet-woningen zoals kantoren, winkels en bedrijfspanden en middels het splitsen van woningen.

Voor het jaar 2021 zijn er in de periode januari 2021 tot en met juli 2021 43.231 verleende woningbouwvergunningen afgegeven. Dit aantal staat ook in onderstaande tabel vermeld.

De verwachting voor het totaal aantal af te geven vergunningen in 2021 is 73,5 duizend. Dit baseer ik op het gemiddelde van de afgegeven vergunningen in de afgelopen 12 maanden.

Tabel: afgegeven bouwvergunningen voor woningbouw in Nederland, periode 2015–2021

Jaar

Aantal verleende woningbouw

vergunningen

2015

55.599

2016

53.567

2017

69.741

2018

70.034

2019

58.108

2020

67.136

20211

43.231

Bron: CBS-september 2021.

X Noot
1

tot en met juli 2021

19

Vraag:

Hoeveel woningen zijn er sinds 2015 per jaar opgeleverd? Hoeveel woningen zijn er in 2021 afgegeven tot nu toe? Wat is de verwachting hoeveel er nog gebouwd worden? Wat is de verwachting voor het aantal woningen dat in 2021 wordt gebouwd?

Antwoord:

In onderstaande tabel worden het aantal nieuwbouwwoningen en het aantal gerealiseerde woningen middels transformatie van niet-woningen weergegeven sinds 2015. In 2021 zijn er in de periode januari 2021 tot en met juli 2021 41.650 nieuwbouwwoningen opgeleverd. Het aantal transformaties van niet-woningen maakt het CBS twee keer per jaar bekend. Over het eerste halfjaar van 2021 zijn er bijna 6.000 woningen middels transformatie van kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen bijgekomen.

De verwachting voor de totale woningbouwproductie in 2021 komt op basis van een schatting van de realisaties in de afgelopen twaalf maanden uit op 81.000. Dit cijfer is opgebouwd uit 71.000 opgeleverde nieuwbouwwoningen en gemiddeld 10.000 woningen middels transformatie.

Jaar

Nieuwbouw

Transformatie

Totale woningbouw

productie

2015

48.314

10.770

59.111

2016

54.849

10.235

65.084

2017

62.982

10.235

73.217

2018

66.585

12.210

78.795

2019

71.548

12.480

84.028

2020

69.985

12.480

79.985

2021*

41.650

Bron: CBS-woningvoorraad, september 2021.

20

Vraag:

Hoe is de migratie sinds 2015 per jaar geweest van koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en dure huurwoningen, inclusief nieuwbouw en sloop?

Antwoord:

De voorraadontwikkeling en mutaties in de aantallen koopwoningen, corporatie huurwoningen en overige huurwoningen zijn weergegeven in onderstaande tabellen. De ontwikkeling van de woningvoorraad per eigendomscategorie is een gevolg van nieuwbouw, sloop en verschuivingen tussen de eigendom categorieën. De mutaties naar eigendomscategorie in 2020 zijn nog niet beschikbaar. Gegevens naar huurprijsklasse zijn niet beschikbaar.

Ontwikkeling woningvoorraad per eigendomscategorie (stand per 1–1)

Koop

Corporatie-

verhuur

Overige

verhuur

Onbekend

Totaal

2015

4.267.000

2.304.500

939.700

76.800

7.588.000

2016

4.300.400

2.281.700

975.200

84.000

7.641.300

2017

4.321.900

2.273.700

1.010.200

80.400

7.686.200

2018

4.386.800

2.268.400

1.007.600

78.300

7.741.000

2019

4.487.900

2.295.400

1.004.200

27.400

7.814.900

2020

4.517.900

2.294.200

1.047.800

31.800

7.891.800

Bron: CBS, bewerking ABF Research – Systeem woningvoorraad (Syswov)

21

Vraag:

Hoeveel woningen staan er nog «onder water», in absolute aantallen?

Antwoord:

Uit de data van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat eind het tweede kwartaal van 2021 er in totaal 25.600 woningen «onder water» stonden. Deze data hebben alleen betrekking op de hypotheken die bij banken zijn afgesloten (ca. 71% van alle hypotheken).

22

Vraag:

Hoeveel projecten zijn geholpen door de verschillende Expertteams? Hoeveel meer projecten zijn er door het Expertteam Versnellen geholpen, nu deze meer aanbod gestuurd zouden gaan werken?

Antwoord:

In het verleden zijn diverse expertteams samengevoegd tot het expertteam Woningbouw. In 2020 en 2021 zijn heeft dit expertteam 32 ondersteuningstrajecten doorlopen, waarbij gemeenten voor langere tijd worden ondersteund. Verder zijn er 54 adviesgesprekken en werksessies met gemeenten gevoerd om te ondersteunen bij het oplossen van een knelpunt op gebied van een woningbouwproject. Er zijn er 22 bijeenkomsten tussen marktpartijen en gemeenten geweest om versnelling aan te brengen in een vastgelopen woningbouwtraject. Tot slot heeft het expertteam in 120 «impulskamers» met gemeenten «gespard» over een de aanvraag voor de woningbouwimpuls regeling.

23

Vraag:

Wat is de stand van zaken omtrent de saneringstrajecten bij Vestia, Stichting Humanitas Huisvesting en Woonstichting GeertruiD&Berg?

Antwoord:

Vestia:

Op 8 juli jl. heb ik u geïnformeerd over de voortgang inzake het traject Vestia. (Kamerstukken II 2020/21, 29 453, nr. 539). Daarin heb ik u toegelicht dat Vestia de afgelopen jaren grote stappen heeft gezet om haar financiële positie te verbeteren. De saneringsperiode zal binnen afzienbare tijd eindigen. Ook na de afronding van de sanering heeft Vestia echter te maken met omvangrijke en langlopende leningen met hoge rente, die zorgen voor financiële krapte. Daarom wordt er door Vestia, Aedes, Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en het Ministerie van BZK, met vertrouwen van de Aw, gewerkt aan een structurele oplossing voor de problemen. Deze bestaat uit een lening ruil binnen de corporatiesector welke voorzien is voor dit jaar en een splitsing van Vestia in drie corporaties welke voorzien is voor eind volgend jaar.

Ik verwacht u voor het einde van het jaar uitgebreider te kunnen informeren over de afronding van het saneringstraject van Vestia en de stand van zaken van de structurele oplossing voor Vestia.

Woonstichting Geertruidenberg (WSG):

Op 29 juni 2018 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen bij WSG (Kamerstukken II 2017/18, 29 453, nr. 478). Daarin heb ik u toegelicht dat er een oplossing is gezocht voor de problemen waarbij al het bezit over gaat naar acht overnemende woningcorporaties die al actief zijn in de regio. Om dit mogelijk te maken is er een gedeeltelijke saneringssubsidie toegekend. Per 1 januari 2019 is de afsplitsing en de overdracht van de woningen naar de overnemende corporaties gereed. Alle huurders van WSG hebben hiermee weer een woningcorporatie als verhuurder gekregen die zijn volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid kan nemen. Sinds dat moment is er gewerkt aan de verdere afwikkeling van de overgebleven taken van de resterende stichting. WSW monitort als gemandateerd saneerder de afronding van de afwikkeling van WSG.

Stichting Humanitas huisvesting (SHH):

SHH heeft geen saneringssteun ontvangen en is daarmee ook geen saneringscorporatie. Op 24 november 2017 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen bij SHH (Kamerstukken II 2017/18, 29 453, nr. 46). Daarin heb ik u geïnformeerd over het feit dat WSW als gemandateerd saneerder een afwijzend saneringsbesluit heeft genomen, de reden hiervoor was dat de noodzaak van de saneringssubsidie voor de voortzetting van de DAEB-werkzaamheden van SHH niet is vast komen te staan. De voorliggende overdracht van woningen van SHH en Woonbron waarbij alle verhuureenheden over zouden gaan naar Woonbron kon ook gerealiseerd worden zonder saneringssubsidie. De totstandkoming van de overdracht was dus onder verantwoordelijkheid van de schuldeiser WSW als borgingsvoorziening. De overdracht van SHH-woningen aan Woonbron is uiteindelijk per 1 juli 2019 tot stand gekomen. De huurders van SHH hebben hiermee weer een verhuurder gekregen die hun volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid kan nemen. De reststichting SHH is op dit moment bezig met de afwikkeling van het restant van de leningportefeuille.

24

Vraag:

Wat is de status van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen? Wat zijn de scenario’s voor het tegemoetkomen aan de nog levende zorgpunten ten aanzien van het wetsvoorstel?

Antwoord:

Op 21 februari 2017 is de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (verder: Wkb) aangenomen door uw Kamer en op 14 mei 2019 heeft ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel ingestemd. Eind 2020 heb ik met de VNG overeenstemming bereikt over de verdere uitwerking van het stelsel in het ontwerpbesluit kwaliteitsborging. Dit ontwerpbesluit, door uw Kamer voor kennisgeving aangenomen, is op dit moment nog in voorhang bij de Eerste Kamer. In het verdere proces wordt het ontwerpbesluit ter advisering aan de Raad van State voorgelegd en wordt de ontwerpregeling ter consultatie gepubliceerd.

In voorbereiding op de inwerkingtreding heb ik een implementatieregisseur aangesteld die, samen met alle bij de Wkb betrokken partijen, werkt aan de invoering van het nieuwe stelsel. Hiertoe is onder andere een groot aantal proefprojecten gestart waarbij betrokken partijen werken volgens de nieuwe regels.

Met alle betrokken partijen wordt regulier overleg gevoerd waar ook de ervaringen uit de proefprojecten worden besproken. Hieruit zijn tot op heden geen onoverkomelijke knelpunten naar voren gekomen die inwerkingtreding van de wet in de weg staan. Om tegemoet te komen aan levende zorgpunten worden met de betrokken partijen afspraken gemaakt over de te hanteren praktische werkwijze of wordt middels factsheets toegelicht hoe met dit punt kan worden omgegaan.

Inwerkingtreding van de Wkb is, tegelijk met de Omgevingswet, voorzien per 1 juli 2022.

25

Vraag:

Wat verklaart de oplopende trend van de uitgaven aan de huurtoeslag?

Antwoord

Over het algemeen stijgen de uitgaven aan de huurtoeslag jaarlijks vanwege reguliere prijs- en huurontwikkeling. Daarnaast wordt de stijging in de komende jaren vooral verklaard door de, vooral vanwege Covid-19, naar boven bijgestelde werkloosheid en naar beneden bijgestelde inkomensontwikkeling. Beide leiden tot hogere uitgaven aan de huurtoeslag. De huurbevriezing voor 2021 leidt juist tot een structurele besparing in de huurtoeslag van ca. € 50 mln. en heeft hiermee een mitigerende werking.

26

Vraag:

Hoeveel huishoudens ontvingen in 2019, 2020 en 2021 huurtoeslag?

Antwoord:

Het laatste jaar waarvan de aantallen vrijwel definitief (meer dan 90%) bekend zijn is 2019. Huurtoeslagjaren waarbij meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. In 2019 ontvingen 1,38 mln. huishoudens huurtoeslag. De huurtoeslagjaren 2020 en 2021 zijn nog niet voor 90% toegekend, en voor 2021 kunnen nog tot september 2022 aanvragen worden ingediend. Deze aantallen kunnen nog sterk wijzigen. Op basis van de nu bekende cijfers ontvingen in 2020 vooralsnog 1,50 mln. huishoudens huurtoeslag en in 2021 1,48 mln. (stand augustus 2021).

27

Vraag:

Wat is de inkomensverdeling van de huishoudens die in 2019, 2020 en 2021 huurtoeslag ontvingen?

Antwoord:

De huurtoeslag kent twee inkomensijkpunten. De eerste zijn de minimum inkomensijkpunten. Huishoudens met een inkomen onder of gelijk aan het voor dat huishoudtype betreffende minimum inkomensijkpunt betalen alleen de minimum eigen bijdrage en ontvangen het maximale bedrag aan huurtoeslag. Vanaf deze ijkpunten loopt de eigen bijdrage op en de huurtoeslagbijdrage af. Daarnaast had de huurtoeslag tot 2020 maximum inkomensgrenzen. Deze zijn per 1 januari 2020 komen te vervallen, maar dezelfde bedragen gelden nog wel als inkomensgrenzen voor de afbakening van de doelgroep waarvoor corporaties passend moeten toewijzen.

In de tabel hieronder wordt de inkomensverdeling van huurtoeslagontvangers op basis van deze inkomensijkpunten weergegeven. Over 2020 is nog niet alles definitief toegekend en voor 2021 kunnen nog tot september 2022 aanvragen worden ingediend, waardoor deze verdeling voor die jaren nog kan wijzigen.

 

2019

2020

2021

Inkomen lager of gelijk aan minimum inkomensijkpunten

66,1%

60,3%

60,1%

Inkomen tussen minimum inkomensijkpunten en inkomensgrenzen passend toewijzen

33,9%

31,2%

31,0%

Inkomen hoger dan inkomensgrenzen passend toewijzen

0,0%

8,6%

8,9%

28

Vraag:

Kunt u schematisch weergeven wat de gemiddelde (bruto) maandhuur was in 2020 en 2021 van ontvangers van huurtoeslag, zowel landelijk als per woningmarktregio?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft de gemiddelde maandhuur van huurtoeslagontvangers in de 2e helft van 2020 en 2021 weer. Over de huurtoeslagjaren 2020 en 2021 is nog niet alles definitief toegekend, en voor 2021 kunnen nog tot september 2022 aanvragen worden ingediend, waardoor de gemiddeldes nog kunnen wijzigen.

Woningmarkt regio

2020

2021

Nederland

564

566

Friesland

536

539

Groningen Drenthe

546

549

Noord-Holland Noord

562

563

Zwolle/Stedendriehoek

577

577

Metropoolregio Amsterdam

569

571

Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde

582

584

Holland Rijnland

562

563

Oost-Nederland

567

569

U16

568

570

Food Valley

550

555

Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam

566

568

Arnhem Nijmegen

562

564

Woongaard

574

573

Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee

566

566

Noordoost Brabant

575

577

West-Brabant en Hart van Brabant

568

569

Zeeland

560

562

Metropoolregio Eindhoven

557

560

Limburg

570

573

29

Vraag:

Hoe vaak is in 2020 en 2021 een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging doorgevoerd?

Antwoord:

Ik heb geen gegevens over hoe vaak verhuurders in 2020 een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging hebben doorgevoerd. Wel is mij bekend voor hoeveel woningen de Belastingdienst op verzoek van verhuurders een inkomenscategorie van het huishoudinkomen heeft doorgegeven, waarmee de verhuurder een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (IAH) kan voorstellen: voor 83.553 woningen. De meeste huishoudens vielen onder de uitzonderingsgroep (438.239 huishoudens) of in de categorie onder de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (451.916), aan wie verhuurders geen inkomensafhankelijke hogere huurverhoging mochten voorstellen.

Aantal verstrekte inkomensindicaties (unieke adressen) 2020

Categorie

Aantal

%

IAH-doelgroep

>€ 43.754 (in 2018)

83.553

8,2%

8,2%

≤€ 43.574 (in 2018)

451.916

44,5%

 

Uitzonderingsgroepen1

438.239

43,2%

 

Inkomen onbekend

41.399

4,0%

 

Totaal

1.015.107

100%

 
X Noot
1

Huishoudens van vier of meer personen en huishoudens met een of meer AOW-gerechtigden; omdat voor deze huishoudens geen inkomensafhankelijke hogere huurverhoging geldt, zoekt de Belastingdienst niet naar het inkomensniveau.

In 2021 is de huurprijs per 1 juli 2021 bevroren (tot 1 juli 2022). Vanwege die huurbevriezing geldt in 2021 ook geen inkomensafhankelijke hogere huurverhoging.

30

Vraag:

Hoe vaak is in 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 gebruik gemaakt van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (artikel 5) om leefbaarheidsproblemen en overlast aan te pakken?

Antwoord:

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt gemeenten de mogelijkheid om selectieve woningtoewijzing toe te passen in wooncomplexen, straten en gebieden waar de leefbaarheid zwaar onder druk staat. Op basis van artikel 5 van de wet passen op dit moment tien gemeenten dit instrument toe waarbij aan woningzoekende huurders eisen kunnen worden gesteld of voorrang wordt verleend. In 2017 waren dat zeven gemeenten, in 2018 negen en in 2019, 2020 en 2021 tien gemeenten. Voor welke specifieke wooncomplexen, straten en gebieden de betrokken gemeenten deze maatregelen toepassen, verwijs ik u naar de afzonderlijke afschriften aan uw Kamer van de besluiten tot gebiedsaanwijzing die ik heb genomen op de (verlengings)aanvragen van de gemeenten.

31

Vraag:

Hoe vaak is in 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 gebruik gemaakt van de Wet aanpak woonoverlast om overlast aan te pakken uitgesplitst naar huurders, verhuurders en kopers?

Antwoord:

Optreden op basis van de Wet aanpak woonoverlast is een gemeentelijke bevoegdheid. Landelijk vindt geen registratie plaats van het aantal keren dat daarvan gebruik is gemaakt.

In afstemming met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en naar aanleiding van een toezegging tijdens de behandeling van de initiatiefwet zijn ongeveer twee jaar na de inwerkingtreding (per 1 juli 2017) de ervaringen met de wet in kaart gebracht. Deze tussenevaluatie is met een bijbehorende beleidsreactie op 2 juni 2020 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2019/20, 32 847, nr. 651). Uit die eerste toepassingen met de wet is gebleken dat de wet overeenkomstig de doelstellingen als een ultimum remedium wordt gehanteerd; tot het moment van onderzoek (september 2019) is er door gemeenten ten minste 27 keer door de burgemeester een gedragsaanwijzing opgelegd aan veroorzakers van ernstige en herhaaldelijke overlast. In de enquête is geen uitsplitsing per jaar gevraagd. Uit de tussenevaluatie bleek wel dat van de onderzochte gedragsaanwijzingen in 70% van de gevallen deze werden opgelegd aan eigenaar-bewoners en in de overige 30% aan huurders.

In het kader van de reguliere evaluatie van de wet in 2022, vijf jaar na de inwerkingtreding, zal ik laten onderzoeken hoe vaak een gedragsaanwijzing door gemeenten is opgelegd. De gevraagde uitsplitsing zal daarin worden meegenomen.

32

Vraag:

In welke mate zijn in 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 op basis van de huisvestingswet sociale huurwoningen toegewezen aan de verschillende bijzondere doelgroepen?

Antwoord:

Gemeenten hebben op basis van de Huisvestingswet 2014 de mogelijkheid om in de lokale huisvestingsverordening te bepalen dat huurwoningen met voorrang toegewezen kunnen worden op basis van urgentie, passendheid en/of economische en maatschappelijke binding. Aangezien het aan gemeenten is om binnen deze kaders van de Huisvestingswet 2014 en op basis van de lokale situatie op de woningmarkt toewijzingsregels op te stellen, zijn precieze cijfers over de hoeveelheid sociale huurwoningen die zijn toegewezen aan «bijzondere doelgroepen» niet voorhanden. Bovendien begrenst privacyregelgeving de mate waarin persoonsgegevens van huurders, bijvoorbeeld over hun maatschappelijke situatie, geregistreerd mogen worden.

33

Vraag:

Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2010 en 2021 huisvesten? Hoeveel daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar flexwoningen gegaan, met behulp van de oude subsidieregeling en de drie nieuwe pilots in Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum, die vorig jaar zijn gestart? Hoeveel vergunninghouders zitten nog in asielzoekerscentra? Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als voorrangs-/ urgentiecategorie voor sociale huurwoningen, in plaats van flexwoningen? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de tien nieuwe pilots die dit jaar zouden starten?

Antwoord:

In de periode 2010 tot 2021 hebben gemeenten ca 187.000 vergunninghouders moeten huisvesten. Hiervan wordt niet centraal bijgehouden in welk type woning zij gehuisvest zijn, maar in de praktijk is het realiseren van de taakstelling een samenwerking tussen de gemeente en de corporatie. Vergunninghouders behoren immers vrijwel altijd tot de DAEB-doelgroep. Aangenomen mag daarom worden dat het overgrote deel een corporatiewoning toegewezen gekregen heeft. Er zitten op dit moment ruim 11.000 vergunninghouders in de COA-opvang, waarvan 6.000 langer dan de afgesproken 14 weken om gehuisvest te worden nadat een verblijfvergunning is verleend. Om de uitstroom van vergunninghouders te versnellen, zet ik samen met provincies en gemeenten in op het realiseren van nieuwe (tijdelijke) huisvesting. Deze zogenoemde tussenvoorzieningen zijn toevoegingen aan de woningmarkt, waardoor een verhoogde uitstroom van vergunninghouders niet tot een directe hogere druk op de reguliere woningmarkt zorgt. Daarnaast zijn dergelijke tussenvoorzieningen, waar ook flexwoningen toe behoren, vaak ook geschikt voor andere spoedzoekers en aandachtsgroepen.

Er zijn in het kader van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting statushouders in totaal 550 vergunninghouders gehuisvest. De pilots die lopen in de drie gemeenten die u noemt zijn nog niet afgerond. Op dit moment worden de resultaten hiervan in kaart gebracht en deze zullen later met uw Kamer worden gedeeld. De nieuwe pilots waar u in uw vraag naar verwijst werk ik op dit moment uit in samenwerking met gemeenten en provincies in de vorm van tussenvoorzieningen.

Uit de evaluatie van de Huisvestingswet 2014 is gebleken dat er in 2020 166 gemeenten waren die in hun verordening regels voor urgentie hebben opgenomen. Van deze gemeenten heeft 91% vergunninghouders aangemerkt als urgentiecategorie. Dit was in 2018 nog 99%.

34

Vraag:

Kunt de jaarlijkse toewijzing van 2010 tot en met 2021, en de ontwikkeling van de sociale huur/ corporatievoorraad splitsen in doelgroepen: migratieachtergrond (westers), migratieachtergrond (niet-westers), statushouder, instroom uit vrouwenopvang, instroom uit daklozenopvang en instroom uit ggz-instelling?

Antwoord:

Nee, de doelgroep van de corporaties bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, bij het bepalen van de doelgroep speelt iemands etnische en/of sociale achtergrond geen rol en zodoende worden die gegevens ook niet bijgehouden.

35

Vraag:

Wat is de verhouding van de actuele energielabels in de kantorenmarkt?

Antwoord:

In juli 2021 had 55% van alle kantoren geen geregistreerd energielabel. Van de kantoren met een energielabel had in juli 2021 46% energielabel A of beter, 13% van de kantoren energielabel B, 17% van de kantoren energielabel C, 7% van de kantoren energielabel D, 4% van de kantoren energielabel E, 3% van de kantoren energielabel F en 10% van de kantoren energielabel G.

Van de label-C-plichtige kantoren1 had 52% in juli 2021 een geregistreerd energielabel, waarvan 12%-punt een energielabel D of slechter. Dat betekent dat in juli 2021 circa 40% van de label-C-plichtige kantoren voldeed aan de verplichting.

In deze cijfers zijn de verblijfsobjecten meegenomen met enkel een kantoorfunctie (niet de gebouwen met een nevenfunctie). Deze cijfers moeten als ondergrenzen beschouwd worden in verband met onderregistratie. Naar schatting ontbreken hierdoor minstens 2.500 energielabels voor kantoren op het totaal van circa 45.000 kantoren met een energielabel.

36

Vraag:

Kunt u in categorieën weergeven hoeveel en waar duurzaamheidsinvesteringen van woningcorporaties aan besteed zijn?

Antwoord:

In de Aedes benchmark 2020 is een paragraaf opgenomen over verduurzaming van corporatiewoningen. In figuur 4–2 is een overzicht opgenomen van het aantal installatiemaatregelen zoals zonnepanelen, ingrepen in ventilatie en warmtepompen. Deze investeringen laten een stijgende lijn zien.

https://benchmark2020.aedes.nl/duurzaamheid

37

Vraag:

Hoeveel budget was er per woning beschikbaar uit de klimaatenvelop in de 46 proeftuin-wijken?

Antwoord:

In mei van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de middelen van het Programma Aardgasvrije Wijken (Kamerstukken II 2020/21, 32 847, nr. 746). In het kader van het Klimaatakkoord (Kamerstukken II 2020/21, 32 813, nr. 193) is afgesproken om, in de periode 2018–2028, in totaal € 435 mln. vanuit de Klimaatenveloppe beschikbaar te stellen voor het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW), met name gericht op het uitvoeren van proeftuinen en een kennis- en leerprogramma. Hiervan is € 425,3 mln. inmiddels verplicht dan wel gealloceerd. In 2018–2019 is € 120 mln. uitgegeven aan een eerste ronde met 27 proeftuinen en in 2020 € 100 mln. aan een tweede ronde met 19 proeftuinen. In 2021–2022 volgt nog een ronde proeftuinen met een budget van maximaal € 50 mln. Hiermee is het totale budget voor de proeftuinen circa € 270 mln. Binnen de proeftuinen van het PAW zullen tot 2030 zo’n 50.000 woningen worden verduurzaamd (aardgasvrij of aardgasvrij-ready). Dit betekent bij een bijdrage van € 270 mln. voor de proeftuinen een gemiddelde rijksbijdrage van circa € 5.400 per woning. Na de selectie van de derde ronde proeftuinen in het eerste kwartaal van 2022 zal ik dit nader bepalen op basis van het precieze aantal woningen en andere gebouwen in die derde ronde.

38

Vraag:

Kan er per project van het Programma Aardgasvrije Wijken worden weergegeven hoeveel de verwachte kosten zijn voor het Rijk, de gemeente en bewoners, en hoeveel de verwachte CO2-besparing is?

Antwoord:

De verwachte kosten per proeftuinen verschillen. Deze zijn immers afhankelijk van de uitgangssituatie in de wijk, zoals de woningvoorraad en de gekozen techniek. Betaalbaarheid is hierbij een belangrijk uitgangspunt, waarvoor de Rijksbijdrage wordt ingezet. Om zoveel mogelijk inzicht te geven in de kosten zijn alle aanvragen en achterliggende documenten (waaronder de business cases) openbaar gemaakt. Deze zijn gepresenteerd via de website van het PAW en te benaderen via: https://www.aardgasvrijewijken.nl/proeftuinen/huidigeproeftuinen/default.aspx

De CO2-reductie wordt deels gerealiseerd door maatregelen binnen de gekozen warmteoplossing in de wijk en deels door verduurzaming van de bronnen buiten de wijk – waaronder de landelijke elektriciteitsmix en bijvoorbeeld de bijmenging van groen gas. In de derde ronde proeftuinen is wel de mate van energiebesparing, energie-efficiëntie en CO₂-reductie binnen de proeftuin meegenomen als een selectiecriterium.

39

Vraag:

Ten aanzien van het Programma Aardgasvrije Wijken, hoeveel is de verwachte eenmalige eigen bijdrage, de verwachte maandelijkse eigen bijdrage en de verwachte besparing op de energierekening?

Antwoord:

Dit is volledig afhankelijk van de proeftuin en de wijze van aardgasvrij maken van de wijk en kan niet in algemene zin worden aangegeven. In de aanvragen van de proeftuinen hebben de gemeenten dit inzichtelijk gemaakt.

Om dit inzicht te delen zijn alle aanvragen en achterliggende documenten openbaar gemaakt. Deze zijn gepresenteerd via de website van het PAW en te benaderen via: https://www.aardgasvrijewijken.nl/proeftuinen/huidigeproeftuinen/default.aspx

40

Vraag:

Kan voor elk project van het Programma Aardgasvrije Wijken aangegeven worden of de projecten haalbaar zijn, «rondgerekend» zijn en een einddatum hebben?

Antwoord:

Alle proeftuinen worden vóór selectie beoordeeld op hun haalbaarheid door de breed samengestelde Adviescommissie aardgasvrije wijken. Vervolgens worden de proeftuinen intensief gemonitord op voortgang, leerervaringen en knelpunten die zich in de praktijk voordoen. Jaarlijks wordt hierover gerapporteerd aan de Tweede Kamer.

In de proeftuinen wordt de Rijksbijdrage ingezet voor de financiering van de meerkosten bij de uitvoering van het project ten opzichte van het voortzetten van de huidige situatie en betreft het gedeelte van de investeringen dat niet afgedekt kan worden uit de exploitatie (ook wel de «onrendabele top» genoemd). In de uitvraag van de proeftuinen is een gedetailleerde uitvraag gedaan naar de business cases zodat de Adviescommissie aardgasvrije wijken inzicht heeft in de kwaliteit van de financiële onderbouwing (het «rondrekenen») van de proeftuin. Op basis van evaluaties van de eerste en tweede ronde zijn de uitvragen verbeterd en aangescherpt op dit punt. Uitgangspunt bij alle proeftuinen is dat mede dankzij de Rijksbijdrage een betaalbaar aanbod kan worden gedaan aan alle bewoners.

De proeftuinen hebben een einddatum. Deze is opgenomen in het Dashboard van het PAW (zie https://www.aardgasvrijewijken.nl/proeftuinen/dashboard+proeftuinen/default.aspx). Het Dashboard geeft inzicht in de samenstelling van de huidige portefeuille proeftuinen, de voortgang en de planning.

41

Vraag:

Hoeveel leningen zijn in 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 verstrekt aan huiseigenaren en verenigingen van eigenaars vanuit het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF)?

Antwoord:

Jaar

Aantal verstrekte leningen

 

Eigenaar-bewoners

VvE’s

2017

4.257

50

2018

6.404

59

2019

8.193

66

2020

8.412

74

2021 (jan–aug)

3.807

46

42

Vraag:

Hoeveel privaat krediet is in 2020 en 2021 aangetrokken door het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF)?

Antwoord:

In oktober 2021 heeft het Nationaal Warmtefonds (voorheen Nationaal Energiebespaarfonds) de beschikking over € 575 mln. aan private financiering. In de jaren 2020 en 2021 (tot oktober) is daarvan totaal € 130 mln. aan privaat krediet gestort in het Nationaal Warmtefonds. Er is daarnaast voor eind 2021 nog een storting van € 50 mln. afgesproken. Door de jaren heen is (inclusief de € 50 mln. die eind 2021 gestort zal worden) in totaal € 405 mln. privaat krediet in het Nationaal Warmtefonds gestort.

43

Vraag:

Hoeveel huishoudens zijn in 2020 en 2021 bereikt met de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP)?

Antwoord:

In 2020 zijn er 37.820 woningen bereikt met de STEP en in 2021 (tot op heden) 5.486 woningen. Voor deze woningen is een subsidie aanvraag vastgesteld en uitgekeerd.

44

Vraag:

Hoe zijn de incidentele extra middelen die het kabinet in het kader van Urgenda beschikbaar heeft gesteld terug te zien in de begroting?

Antwoord:

De incidentele middelen die het kabinet in het kader van Urgenda beschikbaar heeft gesteld staan nog niet op de begroting van BZK. Deze middelen staat op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën. Over de wijze van overheveling naar de begroting van BZK zijn we in gesprek met het Ministerie van Financiën.

45

Vraag:

Kunt u van de totale duurzaamheidsinvesteringen weergeven wat de totale verwachte CO2-uitstoot reductie is als gevolg van deze investeringen?

Antwoord:

Het kabinet heeft in de begroting extra middelen uitgetrokken om maatregelen te nemen om te (blijven) voldoen aan de Urgenda-doelstelling. De reductie van de CO2-uitstoot die hiermee gepaard gaat, zal worden berekend door PBL, die hierover naar verwachting begin november zullen publiceren.

46

Vraag:

Hoeveel geld is er uitgegeven voor het Programma Reductie Energiebesparing (PRE). Hoeveel CO2 is er in totaal bespaard met dit programma? Hoeveel CO2 besparing is er geweest per euro?

Antwoord:

Ruim 1,1 miljoen koopwoningen kunnen gebruik maken van de RRE regeling. Het Programma Reductie Energiegebruik bestond voor 98,2 mln uit de RRE regeling en voor 0,2 mln uit een subsidie aan Techniek NL voor het informeren via instructiefilmpjes en klassikaal bijscholen van CV monteurs voor het beter instellen en optimaliseren van CV ketels met als doel het energiegebruik van CV ketels in woningen te reduceren Wat betreft de RRE zijn gemeenten zijn goed op weg, al hebben ze door Corona vertraging opgelopen bij het uitvoeren van de plannen. BZK heeft 221 gemeenten inzake RRE voor in totaal 98,2 mln beschikt, daarmee wordt 0,2 Mton CO2 reductie behaald. De CO2 besparing van deze RRE regeling per bedraagt 0,2 Mton/ 1,1 mln woningen = 182 kg per woning. De bijdrage per woning bedraagt 90 euro / 182 kg = 0,5 euro per kg. De CO2 besparing van 0,2 Mton is berekend door het adviesbureau dat de berekeningen hiervoor in opdracht van het Rijk heeft gemaakt voorafgaand aan openstelling van deze regeling, besparingen gaan over een periode van meerdere jaren (de periode dat aangebrachte maatregelen als led lampen, tochtstrips en radiatorfolie in de woning aanwezig en operationeel zijn). Gemeenten zijn nu bezig met de uitvoering en hebben nog tot en met 31 december 2021 om hun plannen uit te voeren. Gemeente legt jaarlijks achteraf verantwoording af via de jaarrekening en de SISA methodiek. Gemeenten zijn in 2020 begonnen met het uitvoeren van de plannen en zullen daarover rapporteren in de SISA verantwoording die in de zomer van 2022 beschikbaar komt.

47

Vraag:

Hoeveel geld is er uitgegeven aan Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH)? Hoeveel CO2 is er in totaal bespaard met deze regeling? Hoeveel CO2 besparing is er geweest per euro?

Antwoord:

Uit een recente evaluatie van de SEEH, die binnenkort aan uw Kamer zal worden toegezonden, blijkt dat er in de periode 2016–2020 in totaal bijna 65.000 individuele eigenaar-bewoners ruim € 165 mln. subsidie hebben ontvangen. Daarnaast is er in totaal aan 363 VvE’s ruim € 15,5 mln. subsidie beschikt vanuit de SEEH.

De hoeveelheid CO-2 besparing is onderwerp van de evaluatie van de SEEH en zal voor de begrotingsbehandeling van BZK per Kamerbrief aan u gemeld worden, als onderdeel van het antwoord op de motie Koerhuis die voor meerdere regelingen de CO2- besparing opvraagt.

48

Vraag:

Hoeveel geld is er uitgegeven aan Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP)? Hoeveel CO2 is er in totaal bespaard met deze regeling? Hoeveel CO2 besparing is er geweest per euro?

Antwoord:

In totaliteit is er tot nu toe € 356 mln. uitgegeven aan de STEP.

De STEP-regeling is geëvalueerd in 2019 door Ecorys (zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/11/22/evaluatie-step-regeling-stimuleringsregeling-energieprestatie-huursector). Ecorys concludeert dat de regeling doeltreffend en doelmatig is. Op basis van de genomen labelstappen is uitgerekend hoeveel CO2-emissies hiermee bespaard zijn.

In totaal was er in 2019 (het moment van de evaluatie) door toedoen van de STEP-regeling een reductie bereikt van circa 42k ton CO2 per jaar.

In het evaluatie rapport wordt aangegeven dat de STEP-regeling in totaal (over de gehele looptijd) de potentie heeft om circa 93k ton CO2 per jaar te besparen.

Uit de uitgevoerde berekeningen en de benchmark blijkt dat de STEP-regeling relatief hoge kosten draagt per bespaarde ton CO2-emissies.

Een totale berekening en berekening per euro CO2 reductie was geen onderdeel van de evaluatie.

49

Vraag:

Hoeveel geld is er uitgegeven aan het Nationaal Warmtefonds? Hoeveel CO2 is er in totaal bespaard met deze regeling? Hoeveel CO2 besparing is er geweest per euro?

Antwoord:

De stichting Nationaal Warmtefonds (voorheen Nationaal Energiebespaarfonds) heeft van 2014 tot en met 2021 de volgende bijdragen van de rijksoverheid ontvangen (in miljoenen euro’s):

NEF/ Warmte-fonds

               

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Totaal

0

50

0

35

0

25

18

67

27,4

222,4

Het overgrote deel van bovengenoemd budget wordt door het Nationaal Warmtefonds revolverend ingezet. Dit betekent dat het geld wordt uitgezet als financiering voor woningeigenaren en Verenigingen van Eigenaren. Zij betalen het door de jaren terug en vervolgens kan het geld opnieuw worden ingezet. Het Nationaal Warmtefonds werkt met een combinatie van publiek geld en privaat geld. De hoeveelheid CO2-besparing is onderwerp van de evaluatie van het Nationaal Energiebespaarfonds en zal voor de BZK-begroting per Kamerbrief aan u gemeld worden, als onderdeel van het antwoord op de motie Koerhuis die voor meerdere regelingen de CO2-besparing opvraagt.

50

Vraag:

Hoeveel geld is er uitgegeven aan Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW)? Hoeveel CO2 is er in totaal bespaard met deze regeling? Hoeveel CO2 besparing is er geweest per euro?

Antwoord:

Ruim 1 miljoen koopwoningen kunnen gebruik maken van de RREW regeling. Gemeenten zijn goed op weg, al hebben ze door Corona vertraging opgelopen bij het uitvoeren van de plannen. BZK heeft 200 gemeenten inzake RREW voor in totaal € 100 mln. beschikt, daarmee wordt 0,2 Mton CO2 reductie behaald. De CO2 besparing van deze RRE regeling per bedraagt 0,2 Mton/ 1 mln woningen = 200 kg per woning. De bijdrage per woning bedraagt 100 euro / 200 kg = 0,5 euro per kg. De CO2 besparing van 0,2 Mton is berekend door het adviesbureau dat de berekeningen hiervoor in opdracht van het Rijk heeft gemaakt voorafgaand aan openstelling van de RRE regeling, besparingen gaan over een periode van meerdere jaren (de periode dat aangebrachte maatregelen als led lampen, tochtstrips en radiatorfolie in de woning aanwezig en operationeel zijn). Gemeenten zijn nu bezig met de uitvoering en hebben nog tot en met 31 juli 2022 om hun plannen uit te voeren. Gemeente legt jaarlijks achteraf verantwoording af via de jaarrekening en de SISA methodiek. Gemeenten zijn in 2020 begonnen met het uitvoeren van de plannen en zullen daarover rapporteren in de SISA verantwoording die in de zomer van 2022 beschikbaar komt

51

Vraag:

Hoeveel geld is er uitgegeven aan Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH)? Hoeveel CO2 is er in totaal bespaard met deze regeling? Hoeveel CO2 besparing is er geweest per euro?

Antwoord:

De SAH is op 1 mei 2020 opengesteld met een budget van € 194,3 mln. Tot 1 oktober 2021 hebben verhuurders voor € 78,2 mln. subsidie aangevraagd en is reeds € 33,6 mln. betaald (verhuurders krijgen een voorschot van 50%).

Er staat nog een aantal aanvragen open en er worden ook nieuwe aanvragen verwacht. De hoeveelheid CO2 besparing van deze regeling zal voor de BZK-begrotingsbehandeling per Kamerbrief aan u gemeld worden, als onderdeel van het antwoord op de motie Koerhuis die voor meerdere regelingen de CO2 besparing opvraagt.

52

Vraag:

Kunnen de beslisnota's die ten grondslag liggen aan de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de Kamer worden gedeeld?

Antwoord:

Per 1 juli 2021 is het kabinet van start gegaan met het actief openbaar maken van onderliggende departementale nota’s die door bewindspersonen zijn gebruikt bij de besluitvorming over stukken die aan de Kamers worden gezonden. De implementatie hiervan krijgt gefaseerd vorm. Per 1 juli is een start gemaakt met de openbaarmaking van beslisnota’s behorend bij wetsvoorstellen en beleidsvormende brieven. De uitbreiding naar actieve openbaarmaking van beslisnota’s bij begrotingsstukken is voor een later moment voorzien. Daarom zijn er geen beslisnota’s die ten grondslag liggen aan de begroting actief openbaar gemaakt. De totstandkoming van de begroting is een langdurig en complex proces. Het is helaas niet haalbaar om alle notities die daar bij een rol hebben gespeeld op korte termijn te inventariseren en toetsen op de aanwezigheid van informatie waarvan de openbaarmaking gelet op het belang van de staat achterwege moet blijven. Dat neemt natuurlijk niet weg dat ik specifieke en gerichte verzoeken om documenten vanuit uw Kamer graag zal honoreren, bijvoorbeeld ten aanzien van een of meer bepaalde onderdelen van de begroting.

53

Vraag:

Kunt u een overzicht geven van de parkeernormen bij nieuwbouw per gemeente, of als dit niet mogelijk is per regio? Kunt u aangeven welke kosten voor nieuwbouw toenemen door parkeerplaatsen, uitgesplitst naar woningtype en type parkeerplek?

Antwoord:

Ik beschik niet over een overzicht van gehanteerde parkeernormen bij nieuwbouw in gemeenten noch per regio. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het parkeerbeleid. Een parkeernorm wordt onder andere vastgelegd in het bestemmingsplan of het parkeerbeleid van de gemeente. Het realiseren van een parkeerplaats neemt ruimte in en kost geld. Wanneer de parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd zijn de kosten voor het aanleggen onderdeel hiervan. Als de parkeerplaats op eigen terrein zijn dan zijn de bouwkosten voor de ontwikkelaar van de nieuwbouw. Hier staan over het algemeen ook opbrengsten tegenover omdat een parkeerplaats een waarde vertegenwoordigd. Een gebouwde parkeervoorziening is duurder in aanleg dan een parkeerplaats op maaiveld. En een ondergrondse parkeervoorziening is weer duurder dan een bovengrondse parkeervoorziening. Het kost vaak meer om een parkeerplaats te bouwen of aan te leggen dan hij oplevert. De grondopbrengsten zijn nihil of er zelfs sprake van een onrendabele top op de parkeerplaatsen. Wanneer de parkeerplaatsen tegelijk met andere vastgoedbestemmingen wordt gerealiseerd, wordt een onrendabele top over het algemeen verdisconteerd in de opbrengsten van de andere bestemmingen.

54

Vraag:

Kunt u een overzicht geven van het autobezit naar woonsituatie: sociale huur, vrije sector huur, koop?

Antwoord:

Het gevraagde overzicht is niet te geven. We hebben geen data beschikbaar waarin de gevraagde koppeling wordt gelegd.

55

Vraag:

Bij welk overheidsorgaan ligt de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van parkeernormen, welke mogelijkheden zijn er om af te wijken van dit beleid, en welke instrumenten heeft het rijk en welke instrumenten heeft de gemeente om andere normen vast te stellen?

Antwoord:

De verantwoordelijkheid om parkeernormen in het kader van parkeerbeleid vast te stellen ligt bij de gemeenten. Gemeenten hebben in dit kader een eigen beleidsbevoegdheid om de benodigde of gewenste parkeercapaciteit te bepalen. Daarvoor gebruiken gemeenten vaak gegevens en kengetallen van het Kennisplatform CROW. Deze kengetallen zijn op zichzelf geen wettelijke normen, maar werken door in bestemmingsplannen waarin deze soms als normen worden opgenomen. Dat is een gemeentelijke keuze.

Het Rijk kan aan gemeenten voorstellen kengetallen minder star te hanteren en de ruimte voor maatwerk meer te benutten. Door het Ministerie van BZK wordt in dat kader in de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s en verstedelijkingsstrategieën ook naar parkeerbeleid gekeken (o.a. normen maar ook parkeren op afstand/hubs) om daar gezamenlijk met gemeenten afspraken over te maken. Deze afspraken kunnen gemeenten in hun beleid en bestemmingsplannen vastleggen.

56

Vraag:

Bent u voornemens, in het kader van versnelde besluitvorming ten aanzien van grootschalige woningbouwlocaties, extra budget te reserveren voor de Raad van State voor het goed omgaan met het toenemend aantal bezwaarprocedures van belanghebbenden?

Antwoord:

Allereerst merk ik op dat uit het jaarverslag van de Raad van State over 2020 blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak bij het overgrote deel van de zaken tijdig uitspraak doet. Dit neemt niet weg dat bij een deel van de omgevingsrechtelijke zaken, waaronder ook zaken over woningbouwprojecten, de doorlooptijden bij de Afdeling bestuursrechtspraak onder druk staan. Zoals ik in mijn beantwoording van vragen van de leden Koerhuis en Ellian (beiden VVD over het bericht inzake vertraging woningbouw door tekort aan capaciteit in rechtspraak (ingezonden 31 mei 2021) heb aangegeven, zijn er diverse oorzaken die kunnen leiden tot langere afdoeningstermijnen. Dit moet in breder verband worden bezien dan alleen ten behoeve van woningbouwprojecten.

57

Vraag:

Is het technisch mogelijk om landelijk de parkeernorm voor sociale huur bij nieuwbouw aan te passen op het daadwerkelijke autobezit van (sociale) huurders? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Parkeernormen worden vastgelegd in het parkeerbeleid en het bestemmingsplan en de gemeente is vrij om het beleid en het bestemmingsplan vast te stellen. Een landelijke parkeernorm voor een bepaald woningsegment is dus niet uit te voeren. Hiernaast bestaan er per regio veel verschillende mobiliteitsprofielen, die afhankelijk zijn van de (infrastructurele) voorzieningen in de regio. Eén landelijke norm is dus ook onwenselijk.

58

Vraag:

Kunt u aangeven hoe de subsidies van de afgelopen tranches van de woningbouwimpuls verdeeld zijn over categorieën betaalbare woningen (koop, middenhuur en sociale huur) en welke partij voor de exploitatie van die woningen (verdeeld naar koop, middenhuur en sociale huur) aan de lat staat?

Antwoord:

De uitkomsten van de net gesloten derde en laatste tranche van de Woningbouwimpuls zal eind dit jaar bekend worden gemaakt. In de eerste en tweede tranche zijn in totaal 62.318 betaalbare woningen ondersteund. Hiervan vallen 44% onder sociale huur, 31% onder middenhuur en 25% onder betaalbare koop. Aanvragen voor de Woningbouwimpuls worden door gemeenten ingediend. Woningen worden gebouwd door ontwikkelaars, woningbouwcorporaties en (samenwerkingsverbanden van) particulieren. In de tweede tranche wordt 85% van de sociale huurwoningen door woningbouwcorporaties gebouwd. Een verdere uitsplitsing is niet bekend.

59

Vraag:

Is het praktisch haalbaar en financieel mogelijk om de sociale huurvoorraad over 10 of 15 jaar – als huurwoningen met een huur net onder de liberalisatiegrens die nu gebouwd worden door commerciële partijen uit de gereguleerde voorraad verdwijnen – weer tijdig aan te vullen rekening houdend met het huidige tekort aan betaalbare sociale huurwoningen en het woningtekort dat volgens de berekeningen van ABF research ook in 2035 nog zo’n 180.000 woningen zal beslaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 68.

60

Vraag:

Hoe worden ouderen, in het bijzonder mantelzorgers én mensen met dementie, betrokken bij de uitvoering van de extra woningbouwimpuls?

Antwoord:

Er is geen directe betrokkenheid van ouderen, mantelzorgers en mensen met dementie bij de uitvoering van de Woningbouwimpuls. Wel is er een indirecte relatie. Met de Woningbouwimpuls worden er sneller en meer betaalbare woningen gebouwd. Door een toename in het aanbod krijgen starters en mensen met een middeninkomen, waaronder ook ouderen meer perspectief op de woningmarkt. Er komt in 2022 een regeling specifiek gericht op huisvesting voor ouderen, de Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting zal waarschijnlijk op 1 december a.s. worden opengesteld.

61

Vraag:

Bent u bereid om te kijken naar mogelijkheden om bijvoorbeeld maatschappijleer uit te breiden, om jongeren klaar te maken voor de toekomst (denk aan belastingen, werken op de werkvloer, het regelen van eigen financiën, et cetera)?

Antwoord:

Momenteel wordt het curriculum van primair en voortgezet onderwijs bijgesteld. Een onderdeel daarvan is een bijstelling van het vak maatschappijleer in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Hier zullen naar verwachting meer doelen in worden behandeld rondom burgerschap en kennis over de democratische rechtsstaat dan nu het geval is.

Om de hierboven genoemde competenties te verwerven, is echter meer nodig dan het vak maatschappijleer alleen. Het betreft een verantwoordelijkheid voor het gehele curriculum, waaronder ook economische vakken, loopbaanoriëntatie en beroepsgerichte vakken. Het is dan ook zaak dat de bijstelling van het gehele curriculum spoedig wordt voortgezet.

62

Vraag:

Bent u het ermee eens, dat juist mede door de toename van het aantal jongeren met een depressie, er juist nu structureel meer geld nodig is voor jeugdzorg?

Antwoord:

Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden. Gezien de urgentie van het onderwerp wordt, vooruitlopend op de besluitvorming van het nieuwe kabinet, nu al gestart met het voorbereiden van een beter houdbaar jeugdstelsel op de lange termijn. Het Rijk en de VNG committeren zich om, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), een Hervormingsagenda op te stellen. Deze bestaat uit de combinatie van een set van maatregelen en een financieel kader waarmee een structureel houdbaarder jeugdstelsel en een verbetering van de toegang tot de jeugdzorg en de kwaliteit en effectiviteit hiervan wordt gerealiseerd, voor de kinderen die deze werkelijk nodig hebben zoals jongeren met een depressie.

De afgelopen jaren zijn de uitgaven aan jeugdzorg bij gemeenten hard gestegen. Voor 2022 heeft het kabinet daarom een aantal maatregelen getroffen. Conform het advies van de Commissie van Wijzen heeft het kabinet dit voorjaar bovenop de al eerder extra beschikbaar gestelde middelen voor jeugd ad € 300 mln. voor zowel 2021 als 2022, in totaal nog eens bijna 2 miljard extra beschikbaar gesteld. Dit betreft € 613 mln. voor 2021 en € 1,3 mld. voor 2022.

63

Vraag:

Wat is de reden dat er niet meer structureel geld gaat naar de jeugdzorg?

Antwoord:

Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden. Gezien de urgentie van het onderwerp wordt, vooruitlopend op besluitvorming hierover door een nieuw kabinet, nu al gestart met het voorbereiden van een beter houdbaar jeugdstelsel op de lange termijn. Het Rijk en de VNG, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), committeren zich aan het opstellen van een Hervormingsagenda, die bestaat uit de combinatie van een set van maatregelen en een financieel kader met als doel een structureel beter houdbaard jeugdstelsel, een verbetering van de toegang tot de jeugdzorg en de kwaliteit en effectiviteit hiervan. Deze Hervormingsagenda omvat zowel afspraken over maatregelen die passen binnen het huidige stelsel, als het starten met de voorstellen voor aanpassing van nationale wet- en regelgeving waar een nieuw kabinet definitief over moet besluiten.

64

Vraag:

Kunt u toelichten of deze verhoging van 8% de Nationale Veiligheid kan waarborgen?

Antwoord:

De AIVD voert zijn wettelijke taken uit tegen de achtergrond van een verslechterend dreigingsbeeld en snelle technologische ontwikkelingen, gepaard met hoge eisen op het gebied van compliance en verantwoording.

Het demissionaire kabinet heeft extra middelen vrijgemaakt om de eerste noodzakelijke investeringen te doen in technologische innovatie en cyber, alsmede een begin met extra onderzoek naar rechts-extremisme en samenhangende geweldsdreiging. Ook is geld vrijgemaakt voor structureel onderzoek naar ongewenste buitenlandse financiering.

Absolute uitspraken en garanties over het waarborgen van de nationale veiligheid zijn daarbij nu en in de toekomst nimmer af te geven.

65

Vraag:

Kunt u in kaart brengen wat de effecten zijn voor huurders en de volkshuisvesting in het algemeen, als woningcorporaties de nieuwbouwproductie en verhuur van gereguleerde woningen van particulieren zouden overnemen? Wat zijn de gevolgen voor wachtlijsten voor sociale huurwoningen?

Antwoord:

Voor een groot deel gelden dezelfde regels voor commerciële partijen en toegelaten instellingen. Voor beide groepen verhuurders bepaalt het woningwaarderingsstelsel (WWS) de huurprijs van woningen onder de liberalisatiegrens. Ook het huurrecht is voor beide groepen gelijk. Op andere vlakken zijn er wel verschillen tussen verschillende type verhuurders. Woningcorporaties wijzen het grootste deel van hun woningen toe aan huishoudens met een inkomen tot de DAEB-inkomensgrens. Dat valt binnen hun volkshuisvestelijke taak, en daar ontvangen zij staatssteun voor. Particuliere verhuurders hebben hier meer vrijheid in, tenzij gemeenten hier in een huisvestingsverordening of een doelgroepenverordening bij het bestemmingsplan voorwaarden aan stellen. Op dit moment geldt dat de wachttijd voor een woning bij woningcorporaties langer is dan bij particuliere verhuurders.

66

Vraag:

Hoe wordt een goede verdeling van schaarse ruimte gewaarborgd in de begroting?

Antwoord:

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de geldende Rijksvisie die richting en sturing geeft over de verdeling van de schaarse ruimte in Nederland. De NOVI geeft de nationale belangen, die samenkomen in beleidsprioriteiten en principes voor afweging voor indeling van de schaarse ruimte. Bestaande investeringsmiddelen, zoals de woningbouwimpuls, het mobiliteitsfonds, of subsidies voor opwekking van duurzame energie zijn belangrijk voor de bekostiging van de sectorale opgaven. Voor de uitvoering van het beleid bepleit de NOVI afspraken te maken over de mogelijke bundeling en herprioritering van budgetten, om zo met de gezamenlijke stakeholders zo integraal mogelijk bij te dragen aan de opgaven. Voorbeelden daarvan zijn NOVI-gebieden, waar tussen Rijk en regio gewerkt wordt aan integrale, gebiedsgerichte transities. Daarnaast heeft het Kabinet in de Miljoenennota 2021 aangekondigd dat het inzet op meer regie vanuit het Rijk, onder meer door de besluitvorming rond enkele grootschalige woningbouwlocaties te versnellen en de noodzaak en mogelijkheden voor versterking van het bestuurlijk instrumentarium en actief grondbeleid door het Rijk te verkennen, inclusief een verkenning naar het inrichten van een mogelijk Rijksontwikkelbedrijf. Deze verkenning is inmiddels afgerond (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 85). Hierin is aangegeven dat een verdere uitwerking van een landelijke grondfaciliteit zal plaats gaan vinden zodat het volgend kabinet daarover kan besluiten. Ook met het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp stimuleren we de inzet van ontwerp om slimme en duurzame oplossingen te vinden voor de inrichting van de schaarse ruimte. Het Actieprogramma biedt onder andere mogelijkheden voor cofinanciering bij lokale en regionale initiatieven.

In bestuurlijke overleggen, zoals het BO MIRT en BO Leefomgeving, worden ook afspraken gemaakt tussen betrokken bewindslieden en bestuurders van medeoverheden. Denk daarbij aan de inzet voor middelen voor de uitvoering van verstedelijkingsstrategieën, waar verschillende opgaven in de (stedelijke) fysieke leefomgeving (zoals woningbouw, werken, water, duurzaamheid en bereikbaarheid) in samenhang zijn uitgewerkt. Uw Kamer heeft na het recente notaoverleg over de initiatiefnota groen in de stad een motie aangenomen waarin verzocht wordt ook groen in en om de stad in die gesprekken mee te nemen

Zo borgen we dat de middelen vanuit een gezamenlijk langetermijnperspectief bijdragen aan een goede verdeling van de schaarse ruimte.

67

Vraag:

Hoe verhoudt de begroting zich tot de nieuwe Omgevingswet, die op 1 Juli 2022 in gaat?

Antwoord:

De begroting is aangepast naar aanleiding van de laatste herijking van de kosten van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), naar aanleiding van het BIT-advies en Gateway Review van eind 2020. De middelen voor onder andere afbouw van het DSO-LV tot basisniveau en de kosten voor uitstel van de inwerkingtreding Omgevingswet naar 1 juli 2022, zijn gedekt.

68

Vraag:

Is het technisch mogelijk om voorschriften op te stellen waaraan gereguleerde huurwoningen van commerciële aanbieders moeten voldoen, waarbij het uitgangspunt is dat het aantal sociale huurwoningen op peil blijft nadat de «tijdelijke status» afloopt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het is in de kern aan gemeenten om lokaal keuzes te maken over de sociale huurvoorraad en de nieuwbouwopgave. Het staat gemeenten daarin vrij om afhankelijk van de lokale situatie, afspraken te maken en voorwaarden te stellen aan de sociale huur die niet door woningcorporaties gerealiseerd wordt. Zo zijn er diverse gemeenten die het beschikbaar stellen van grond voor nieuwbouw koppelen aan afspraken over het te voeren huurbeleid door verhuurders, waaronder uitpondingstermijnen. Verder heb ik in het antwoord op vraag 65 aangegeven hoe de huisvestingsverordening een rol speelt in het met voorrang toewijzen van onder meer particuliere huurwoningen. Ik heb uw Kamer toegezegd vinger aan de pols te houden en te rapporteren over de ontwikkeling van het fenomeen «nep sociale huur».

69

Vraag:

Klopt het dat gereguleerde huurwoningen door commerciële aanbieders vaak niet worden ingezet voor de huisvesting van statushouders, uitstroom van de daklozenopvang en andere woningzoekenden met urgentie? Kunt u dit met cijfers onderbouwen?

Antwoord:

Gemeenten hebben op basis van de Huisvestingswet 2014 de mogelijkheid om in de lokale huisvestingsverordening te bepalen dat huurwoningen met voorrang toegewezen kunnen worden op basis van urgentie, passendheid en/of economische en maatschappelijke binding. Hierbij kunnen ook de gereguleerde huurwoningen van particuliere en/of commerciële verhuurders aangewezen worden. Omdat dit aan gemeenten is zijn precieze cijfers over het aantal gereguleerde huurwoningen van particuliere of commerciële aanbieders dat ingezet wordt in het kader van woonruimteverdeling niet voorhanden. Bovendien begrenst privacyregelgeving de mate waarin persoonsgegevens van huurders, bijvoorbeeld over hun maatschappelijke situatie, geregistreerd mogen worden.

70

Vraag:

Kunt u de gevolgen schetsen van de ontwikkeling dat statushouders, uitstroom van de daklozenopvang en andere woningzoekenden met urgentie in veel gevallen enkel aangewezen zullen zijn op een ander deel van de gereguleerde voorraad, indien gereguleerde huurwoningen door commerciële aanbieders vaak niet voor deze groep worden ingezet? Wat zijn de effecten van een verdere concentratie van deze doelgroepen in de buurten met veel corporatiebezit?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 69. Overigens kan een gemeente op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) eisen stellen aan woningzoekenden indien dit nodig is met het oog op de bevordering van de leefbaarheid. Het is hierbij voor gemeenten mogelijk om selectieve woningtoewijzing toe te passen in bepaalde aangewezen wooncomplexen, straten en andere kwetsbare gebieden, waar de leefbaarheid en veiligheid (ernstig) onder druk staat en andere maatregelen al zijn ingezet.

71

Vraag:

Is het technisch mogelijk om in de regelgeving rondom gereguleerde woningen op te nemen dat voor commerciële partijen dezelfde regels gelden als die voor toegelaten instellingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 65.

72

Vraag:

Hoeveel huurhuizen hebben een huurverhoging gekregen in het kader van huurharmonisatie het afgelopen jaar? En hoe is die ontwikkeling in huurharmonisatie geweest de afgelopen 5 jaar?

Antwoord:

In onderstaande tabel is het aandeel woningen met huurharmonisatie weergegeven in de afgelopen 5 jaar.

 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Aandeel woningen met huurharmonisatie

4,6%

5,6%

5,4%

6,4%

6,4%

7,3%

Bron: CBS Huurenquête 2016–2021

73

Vraag:

Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen geliberaliseerd in 2021? Kunt u de ontwikkeling laten zien van de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

In bijgevoegde tabel staan op basis van de huurenquête het aantal huurwoningen dat woningcorporaties bij mutatie feitelijk hebben geliberaliseerd. De cijfers zijn geschoond van administratieve aanpassingen waarbij geen daadwerkelijke liberalisatie heeft plaatsgevonden.

Van juli-juli

2014/

2015

2015/

2016

2016/

2017

2017/

2018

2018/ 2019

2019/ 2020

2020/ 2021

Aantal woningen

4.800

2.600

2.700

2.100

3.100

2.400

1.900

74

Vraag:

Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen gedaald in 2021? En hoeveel huurders hebben een huurkorting gekregen de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

Volgens de CBS Huurenquête 2021 heeft 9,2% van de corporatiehuurwoningen in 2021 een huurverlaging gehad en zijn er 2,29 miljoen corporatie huurwoningen. Dat betekent dat circa 211.000 huurwoningen een lagere huur hebben dan in 2020. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen huurverlaging bij lopende huurcontracten en huurverhoging bij nieuwe verhuring (huurharmonisatie). Maar in 2021 zijn door de eenmalige huurverlaging voor huurders met een laag inkomen meer huren van lopende huurcontracten verlaagd dan in voorgaande jaren.

Hieronder staat een tabel met gegevens vanaf 2013. Voor de jaren 2013 – 2020 is het percentage woningen met een lagere huurprijs over de volledige huurvoorraad toegepast op het aantal corporatiehuurwoningen. In 2021 is specifiek het percentage corporatiehuurwoningen met een lagere huurprijs onderzocht, waardoor de schatting preciezer is geworden. Als dezelfde berekeningsmethode als in 2013–2020 wordt toegepast, zou het aantal komen op 7,3% * 2,29 miljoen corporatiehuurwoningen = 167.000 woningen.

Huurverlaging in de totale huurvoorraad van woningcorporaties, bij zittende huurders en bij bewonerswissel

Jaar

% woningen met lagere huurprijs

Totaal aantal corporatie huurwoningen (miljoen)

Aantal corporatie- huurwoningen met lagere huurprijs

2021

9,2%

2,29

211.000

2020

2,5%

2,30

57.500

2019

3,3%

2,30

76.000

2018

4,8%

2,27

109.000

2017

5,5%

2,27

125.000

2016

4,1%

2,28

93.500

2015

2,8%

2,30

64.500

2014

0,7%

2,28

16.000

2013

0,4%

2,28

9.000

Bron: CBS-Huurenquête en Monitoring huurbeleid (Companen)

75

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn verkocht aan beleggers en andere niet-bewoners (niet zijnde toegelaten instellingen) in 2021? Kunt u de ontwikkeling laten zien van de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

Onderstaand overzicht laat zien hoeveel woningen corporaties de afgelopen jaren aan beleggers hebben verkocht. Cijfers over 2021 zijn nog niet bekend.

Jaar

Aantal woningen

2013

2.207

2014

7.268

2015

7.206

2016

3.429

2017

4.348

2018

2.601

2019

1.241

2020

1.731

Bron: Kadaster

De cijfers wijken iets af van de cijfers die ik eerder van het Kadaster heb ontvangen en welke ik ook reeds aan uw Kamer heb gecommuniceerd. Eerder heb ik uw Kamer laten weten dat corporaties in 2019 915 woningen aan beleggers hebben verkocht en het in 2020 gaat om 1.436 woningen. Het verschil komt doordat er in het recente artikel andere selecties zijn gedaan.

76

Vraag:

Hoeveel miljoen euro hebben toegelaten instellingen in het kader van Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) moeten betalen het afgelopen jaar, en hoeveel zal dit zijn in 2022?

Antwoord:

De afdrachten aan vennootschapsbelasting door woningcorporaties worden door een veelheid van factoren, waaronder de implementatie van ATAD1 sinds 1 januari 2019, bepaald. Deze zijn niet feitelijk toe te delen aan onderliggende factoren; louter de totale afdrachten worden geregistreerd. Dat geldt ook voor de impact van ATAD1 op de belastingafdracht. Voor het afgelopen belastingjaar zijn namelijk vrijwel alleen nog voorlopige aanslagen opgelegd waardoor de impact hiervan nog niet vast te stellen is. Deze impact kan alleen modelmatig worden bepaald.

77

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen worden gebouwd in 2022, uitgesplitst per prijssegment?

Antwoord:

Op dit moment kan ik geen goede inschatting geven van het aantal sociale huurwoningen dat in 2022 wordt opgeleverd. Corporaties leveren jaarlijks ten bate van toezicht en borging prognoses van hun activiteiten (dPi). Op basis van de meest recente dPi (van december 2020) zijn corporaties van plan in 2022 circa 33.000 woningen op te leveren. Echter, eerdere jaren laten zien dat de realisatie op deze termijn op circa 50% ligt.

78

Vraag:

Hoe hebben de bouwkosten zich ontwikkeld in 2021, en wat zijn de verwachtingen voor 2022?

Antwoord:

Bouwkosten zijn sterk afhankelijk van het te bouwen object. Het CBS geeft op basis van voorlopige cijfers aan dat de bouwkosten voor nieuwbouwwoningen in het afgelopen jaar gestegen zijn, en dat de materiaalkosten hier de grootste bijdrage aan hebben geleverd.

De toekomst is onzeker. Wel weten we dat in de toekomst veel beroep op de bouwsector gaat worden gedaan om woningen te realiseren. De verwachting is dan ook dat de bouwkosten in het komende jaar ook zullen stijgen. Hoe groot deze stijging wordt is niet te zeggen.

79

Vraag:

Hoe is de personele ontwikkeling in de bouw geweest in 2021, en wat zijn de verwachtingen voor 2022?

Antwoord:

Volgens cijfers van het Economisch Instituut voor de Bouw2 is de werkgelegenheid in de bouwnijverheid is in het eerste kwartaal van 2021 uitgekomen op 469 duizend personen. Dit zijn er 2.000 meer dan in hetzelfde kwartaal in 2020. Ten opzichte van het voorgaande kwartaal is er sprake van een daling van 2.000 personen. De verwachtingen voor 2022 zijn nog niet bekend.

80

Vraag:

Kunt u een overzicht geven van de kosten voor het bouwen van een eengezinswoning in de sociale sector sinds 2012, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

De ontwikkeling van de kosten voor het bouwen van eengezinswoningen en appartementen (meergezinswoningen) is getoond in onderstaande grafiek (stichtingskosten).

Uit de grafiek blijkt dat de stichtingskosten van eengezinswoningen in 2012 € 174.196 bedragen en bij woningen met een verwachte oplevering in 2020 € 214.215. Deze is afkomstig uit de Monitor Sociale Nieuwbouw 2019. Dit is een bijlage bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019. De data zijn afkomstig uit de benchmark database Watkostdebouwvaneenhuurwoning. Deze bedragen zijn inclusief grondkosten. Ik beschik niet over recentere cijfers.

81

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn gesloopt sinds 2012 en hoeveel worden er gesloopt in 2022, uitgesplitst per prijssegment?

Antwoord:

Vanaf 2012 tot en met 2020 zijn 63 duizend sociale huurwoningen gesloopt (Bron ABF Syswov). In 2021 worden 11.811 sociale huurwoningen gesloopt, en in 2022 11.167 (Bron: dPi2020). Hierbij moet worden opgemerkt dat de realisatie hierbij kan achterblijven, omdat ook de nieuwbouw achterblijft bij de prognoses. Sloop en nieuwbouw maken vaak deel uit van herstructureringsprojecten. Informatie over de prijssegmenten is niet beschikbaar.

82

Vraag:

Hoe zien de wachtlijsten voor sociale huurhuizen per woningmarktregio eruit?

Antwoord:

Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april 2019 aan uw Kamer heb aangeboden, maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsystemen (o.a. Woningnet). Dit is de meest recente informatie waarover ik beschik dat inzicht geeft over de duur van de wachttijd (of inschrijfduur) en de zoektijd. De wachttijd is de periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning. De zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur willen opbouwen. In onderstaande tabel zijn de wacht- en zoektijden van de woonruimteverdeelsystemen opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Binnen deze regio’s variëren de zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype. Voor een toelichting op deze cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.

Regio

Wachttijd (jaar)

Zoektijd (jaar)

Achterhoek

3,4

Nb

Almelo

2,0

Nb

Almere

8,6

Nb

Arnhem Nijmegen

13,7

Nb

Den Bosch

7,3

2,2

Drechtsteden

5,1

2,0

Eemvallei

6,8

1,0

Groningen

4,1

2,3

Haaglanden

3,8

1,8

Hengelo

4,5

1,6

Holland Rijnland

6,1

1,2

Lelystad

5,8

1,9

Limburg

3,8

1,2

Meijerijstad e.o.

6,3

Nb

Noord Kennemerland

6,5

Nb

Noord Veluwe

13,3

Nb

Regio Amsterdam

8,9

5,5

Regio Utrecht

Rijnmond

Stedendriehoek Apeldoorn Deventer Zutphen

West Brabant

Woongaard (Gorinchem e.o.)

Zuid Kennemerland

Zuidoost Brabant

Zwolle

8,9

4,6

6,5

6,8

4,7

7,3

3,8

5,5

4,6

Nb

Nb

1,8

0,8

4,9

Nb

3,5

In het rapport Wachtlijsten Sociale huursector; Hoge inkomens en weigeringen in de praktijk» (Rigo, 31 december 2019), dat ik op 2 maart 2020 aan uw Kamer heb aangeboden, wordt inzicht gegeven in het percentage actief woningzoekenden met laag middeninkomen of hoger inkomen dat deel uitmaakt van de wachtlijsten (2018). De meeste jaarrapportages van verdeelsystemen bevatten cijfers over «actief woningzoekenden»: woningzoekenden die in dat jaar op ten minste één advertentie gereageerd hebben. Deze groep actief woningzoekenden is veel kleiner dan de ingeschreven woningzoekenden. Bij alle verdeelsystemen heeft minder dan 10% van de actieve woningzoekenden een laag middeninkomen of een hoger inkomen. Een groot deel van deze groep actief woningzoekenden behoort (zover bekend) tot de lage middeninkomens. In geen enkele regio waarvan cijfers bekend zijn, is het aandeel actief woningzoekenden met een hoger inkomen groter dan 5%.

83

Vraag:

Kunt u in een overzicht de netto huurquote, de netto koopquote en de netto woonquote (recenter dan in Woon2018) laten zien voor mensen met een:

  • minimuminkomen

  • modaal inkomen

  • 2 keer modaal inkomen

  • 3 keer modaal inkomen

en kunt u dit uitsplitsen in absolute bedragen en in percentage in het overzicht?

Antwoord:

Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar dan het WoOn 2018. De resultaten van WoON2021 komen in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar.

84

Vraag:

Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de sociale sector gemiddeld kwijt aan hun huur, schematisch weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën? En welk deel aan woonlasten (zijnde huur en energiekosten), schematisch weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?

Antwoord:

In onderstaande tabellen ziet u de weergave van de uitgaven aan kale huur (netto huurquote) en totale woonlasten (netto woonquote) ten opzichte van het netto-inkomen. In de onderstaande tabellen worden de quotes voor de gehele huursector opgesplitst naar inkomen, huishouden en huursegment.

 

Inkomen

 

Netto huurquote

Netto woonquote huurders

Beneden 110%

minimum

25%

39%

110% minimum

modaal

27%

37%

tot 1,5x modaal

24%

31%

tot 2x modaal

20%

26%

tot 3x modaal

17%

22%

>3x modaal

15%

18%

Totaal

25%

35%

 

Huishoudens

1 phh <35

29%

39%

1 phh 35–64

28%

39%

1 phh >64

29%

39%

Paar <35

23%

29%

Paar 35–64

21%

29%

Paar >64

23%

32%

Gezin

19%

26%

Eenoudergezin

20%

30%

Totaal

25%

35%

 

Sector

Gereguleerd corporatie

23%

34%

Gereguleerd particulier

24%

34%

Vrije sector huur

32%

39%

Totaal

25%

35%

Bron: WoON 2018

De informatie is (net als in 2020) ontleend aan WoON 2018. Recentere informatie komt beschikbaar voor de zomer van 2022.

85

Vraag:

Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de vrije sector gemiddeld kwijt aan hun huur, schematisch weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën? En welke deel aan woonlasten (zijnde huur en energiekosten), schematisch weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 84.

86

Vraag:

Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huiseigenaren gemiddeld kwijt aan hun hypotheek en energiekosten samen.

Antwoord:

Huiseigenaren waren in 2018 gemiddeld 28% van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten. Dit percentage is gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 waren huiseigenaren gemiddeld 31,6% van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten.

Jaarlijks wordt in de begroting de feitelijke afdracht van de vergoeding door NHG aan het Rijk verwerkt op basis van de daadwerkelijke cijfers. Er wordt niet vooraf een raming opgesteld.

87

Vraag:

Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 25 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten (huur en energiekosten)?

Antwoord:

Van de hurende huishoudens heeft circa 80% een woonquote van meer dan 25%.

De woonquote is het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de netto woonuitgaven. De netto woonuitgaven voor huurders is de netto huur (verminderd met huurtoeslag), vermeerderd met de bijkomende woonuitgaven.

88

Vraag:

Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten (huur en energiekosten)?

Antwoord:

Van de hurende huishoudens heeft circa 1 op de 4 een woonquote van meer dan 40%.

De woonquote is het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de netto woonuitgaven. De netto woonuitgaven voor huurders is de netto huur (verminderd met huurtoeslag), vermeerderd met de bijkomende woonuitgaven.

89

Vraag:

Hoeveel huiseigenaren zijn meer dan 25 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten (hypotheek en energiekosten)?

Antwoord:

Volgens het WoON2018 is 53% van de huiseigenaren meer dan 25 procent van het inkomen kwijt aan hypotheek, onderhoud en energielasten.

Deze informatie is (net als in 2020) ontleend aan WoON2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

90

Vraag:

Hoeveel huiseigenaren zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten (hypotheek en energiekosten)?

Antwoord:

14,1% van de huiseigenaren was in 2018 meer dan 40% kwijt aan woonlasten.

De informatie is (net als in 2020) ontleend aan WoON 2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

91

Vraag:

Welke inkomensnormen hanteert het Nibud bij welke huishoudens als het gaat om de woonquote (inkomen in verhouding tot de woonlasten) voor zowel huurders als kopers?

Antwoord:

Het Nibud adviseert het kabinet ieder jaar over de inkomenscriteria die gelden voor het verstrekken van hypothecair krediet. De inkomenscriteria worden elk jaar aangepast aan de veranderde inkomens- en uitgavensituatie van huishoudens. Deze aanpassingen verankert het kabinet in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet. Voor de berekening van de inkomenscriteria gaat het Nibud uit van de financiële situatie van een standaardhuishouden: een tweepersoonshuishouden zonder kinderen in een alleenverdienerssituatie. Het Nibud komt tot de inkomenscriteria door het bruto inkomen te verminderen met de verschuldigde belastingen en premies en met de kosten van levensonderhoud (gebaseerd op de gemiddelde kosten voor een bepaalde inkomensgroep).

Voor huishoudens die bestaan uit mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt gelden andere inkomenscriteria dan voor huishoudens waarbij dat nog niet het geval is. Tevens wordt bij het vaststellen van de inkomenscriteria rekening gehouden of de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is of niet. Voor huurders is niet wettelijk bepaald welk deel van het inkomen zij maximaal aan maandelijkse huurlasten mogen besteden. Het Nibud heeft voor huurders ook geen normen ontwikkeld zoals de hypotheeknormen voor woningkopers. Verhuurders selecteren hun huurders vaak wel op basis van hun eigen inkomenseisen.

92

Vraag:

Hoeveel huisuitzettingen zijn er gedaan in 2020 en hoeveel in 2021? Hoeveel van deze huisuitzettingen komen door betalingsachterstanden, en hoeveel daarvan zijn in 2020 en 2021 gerelateerd aan de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

In 2020 betrof het aantal uitgevoerde huisuitzettingen 3.100 (bron: KBvG). Ten opzichte van 2019 nam het aantal huisuitzettingen met meer dan een derde af (38% minder uitgevoerde huisuitzettingen, van 5.000 in 2019 naar 3.100 in 2020).

Tijdens de coronacrisis heb ik samen met verhuurdersorganisaties, brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences en VastgoedBelang) en de VNG de afspraken gemaakt om huisuitzettingen als gevolg van betaalachterstanden door de coronacrisis zoveel mogelijk te voorkomen. Verreweg de meeste huisuitzettingen vinden plaats op basis van een huurachterstand. Volgens data van Aedes over huisuitzettingen in het corporatiebezit gaat het om 62% (in 2020). Naast oplopende betaalachterstanden (al dan niet door de coronacrisis) kunnen er andere redenen zijn voor een rechter om een huisuitzetting toe te staan, zoals het geval bij overlast of criminaliteit.

93

Vraag:

Hoeveel miljoen euro aan vennootschapsbelasting hebben toegelaten instellingen moeten betalen het afgelopen jaar, en hoeveel zal dit zijn in 2022?

Antwoord:

Voor de totale afdrachten aan vennootschapsbelasting door woningcorporaties kan worden gekeken naar de opgelegde aanslagen van de Belastingdienst over een bepaald boekjaar. Een groot deel van de aanslagen van de Belastingdienst is voorlopig, de afdrachten aan vennootschapsbelasting kunnen dus wijzigen. Pas na enige jaren is de definitieve afdracht bekend. In juni 2021 hier ik u hierover geïnformeerd via een kamerbrief. Het rijk maakt voor de vennootschapsbelasting geen sectorspecifieke ramingen. Corporaties zelf geven in hun jaarcijfers aan dat zij in 2020 in totaal € 662 mln. aan Vpb hebben afgedragen vanuit de DAEB, niet-DAEB en verbindingen samen. Dit is een bedrag inclusief eventuele correcties uit eerdere jaren. Voor 2021 en 2022 verwachten corporaties in de eind 2020 ingediende prognosecijfers (dPi2020) respectievelijk € 646 mln. en € 770 mln. af te dragen. De in de motie Hermans voorgestelde aanscherping van de earningsstrippingsregeling en verhoging van het Vpb-tarief zijn hier nog niet in verrekend.

94

Vraag:

Hoeveel fusies tussen woningcorporaties hebben plaatsgevonden in 2021? Wat zijn de vooruitzichten voor 2022?

Antwoord:

Er zijn op 1 januari 2021 vijf fusies tot stand gebracht in de sector. Daarnaast zijn er sinds 1 januari 2021 bij de Autoriteit woningcorporaties zes aanvragen voor een vergunning om te fuseren gedaan. Eén aanvraag is ingetrokken, twee aanvragen zijn nog in behandeling en drie aanvragen zijn goedgekeurd. Van de drie verstrekte vergunningen is één fusie reeds tot stand gebracht, wat het totaal aantal fusies in de sector dit jaar tot nu toe zes maakt. De andere twee fusies waarvoor al een vergunning is afgegeven zullen naar verwachting op 1 januari 2022 plaatsvinden. De twee aanvragen die nog in behandeling zijn zullen hoogstwaarschijnlijk niet tot een fusie in 2021 leiden. Over het aantal te verwachten aanvragen voor een vergunning in 2022 is geen informatie beschikbaar.

95

Vraag:

Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie kregen hypotheekrenteaftrek in 2021, en hoeveel in 2022?

Antwoord:

Het geraamde budgettaire belang van de aftrekbare rente en kosten eigen woning (hypotheekrenteaftrek) bedraagt € 8,75 mld.. in 2021 en € 8,86 mld. in 2022 (zie bijlage 9 Miljoenennota 2022). Er is geen raming van de verdeling over inkomenscategorieën en aantal huishoudens beschikbaar over 2021 en 2022.

Over het jaar 2019 (het meest recente beschikbare realisatiejaar van de aangiftegegevens) waren er 3,8 miljoen huishoudens met hypotheekrenteaftrek. Door toedeling aan partners waren er 4,4 miljoen belastingplichtigen met aan hen toebedeelde hypotheekrenteaftrek. Deze waren als volgt verdeeld over inkomenscategorieën:

Schijf inkomstenbelasting

Aantal belastingplichtigen met hypotheekrenteaftrek in 2019

Negatief inkomen

36.557

Schijf 1

620.898

Schijf 2

1.476.010

Schijf 3

2.285.731

Schijf 4

761.983

Totaal aantal belastingplichtigen

4.431.683

NB. De som van de aantallen belastingplichtigen per schijf is groter dan het totaal, doordat belastingplichtigen die hun hypotheekrente in meerdere schijven in aftrek brengen in alle betreffende schijven meetellen.

96

Vraag:

Hoeveel huishoudens hebben nog een aflossingsvrije hypotheek? En hoeveel van deze huishoudens zijn boven de 65 jaar?

Antwoord:

Uit de dataset met hypotheken van DNB blijkt dat eind het tweede kwartaal van 2021 ruim 2 miljoen hypotheken met een aflossingsvrij deel geregistreerd zijn. 38% van deze hypotheken is verstrekt aan een huishouden waarvan het oudste lid ouder dan 65 jaar is. Deze data hebben alleen betrekking op de hypotheken die bij banken zijn afgesloten (ca. 71% van alle hypotheken).

97

Vraag:

Is er in 2021 actief gelobbyt naar buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen aan te kopen, op welke manier(en) en met welk resultaat? Wat zijn de plannen hieromtrent voor 2022?

Antwoord:

Er zijn in 2021 geen inspanningen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verricht gericht op buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen aan te kopen. Voor 2022 zijn deze inspanningen ook niet voorzien.

98

Vraag:

Hoeveel gemeentebestuurders woonden in een ambtswoning in de jaren 2012 tot en met nu, per jaar uitgesplitst?

Antwoord:

De uitvoering van het rechtspositiebesluit is een decentrale verantwoordelijkheid. Het Ministerie van BZK houdt geen lijst bij van ambtswoningen of ter beschikking gestelde woningen. Naar aanleiding van deze vraag zal navraag worden gedaan.

99

Vraag:

Hoeveel provinciebestuurders woonden in een ambtswoning in de jaren 2012 tot en met nu, per jaar uitgesplitst?

Antwoord:

De uitvoering van het rechtspositiebesluit is een decentrale verantwoordelijkheid. BZK houdt geen lijst bij van ambtswoningen of ter beschikking gestelde woningen. Uit navraag blijkt dat er in de periode 2012 tot nu geen enkele cdK of gedeputeerde in een ambtswoning of ter beschikking gestelde woning heeft gewoond.

100

Vraag:

Is er in 2022 budget vrijgemaakt voor het huisvesten van statushouders?

Antwoord:

In 2022 is er geen specifiek budget vrijgemaakt voor het huisvesten van Statushouders. Wel is voor de huisvesting van kwetsbare groepen de komende 10 jaar € 10 mln. euro per jaar extra beschikbaar. Onder de kwetsbare groepen horen ook statushouders, naast dak- en thuislozen, arbeidsmigranten en spoedzoekers.

101

Vraag:

Hoe worden ouderen, in het bijzonder mantelzorgers én mensen met dementie, betrokken bij de uitvoering van de extra woningbouwimpuls?

Antwoord:

Er is geen directe betrokkenheid van ouderen, mantelzorgers en mensen met dementie bij de uitvoering van de Woningbouwimpuls. Wel is er een indirecte relatie. Met de Woningbouwimpuls worden er sneller en meer betaalbare woningen gebouwd. Door een toename in het aanbod krijgen starters en mensen met een middeninkomen, waaronder ook ouderen meer perspectief op de woningmarkt Er komt in 2022 een regeling specifiek gericht op huisvesting voor ouderen, de Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting zal waarschijnlijk op 1 december a.s. worden opengesteld.

102

Vraag:

Hoeveel mensen ontvingen huurtoeslag in 2020 en hoeveel in 2021? En hoeveel miljard euro is daar per jaar mee gemoeid?

Antwoord:

Huurtoeslagjaren waarbij meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt op dit moment voor de jaren tot en met 2019. De huurtoeslagjaren 2020 en 2021 zijn nog niet voor 90% toegekend, en voor 2021 kunnen nog tot september 2022 aanvragen worden ingediend. Deze aantallen en bedragen kunnen dus nog sterk wijzigen. In 2020 ontvingen vooralsnog 1,50 miljoen huishoudens voor € 3,8 mld. aan huurtoeslag en in 2021 1,48 miljoen voor € 4,0 mld. (stand augustus 2021).

103

Vraag:

Hoeveel huurders zullen naar verwachting in 2022 met terugwerkende kracht huurtoeslag terugvragen en welk bedrag is hiervoor geraamd?

Antwoord:

Afgelopen jaren hebben tussen de 25.000 en 32.000 huurders met terugwerkende kracht huurtoeslag aangevraagd (huurders mogen huurtoeslag voor een bepaald jaar aanvragen tot 1 september van het jaar daarop). De verwachting is dat het aantal aanvragen met terugwerkende kracht in 2022 in dezelfde orde zal zijn. Hiervoor wordt circa € 35 mln. geraamd. Dit onder voorbehoud van de inkomensontwikkeling van huishoudens

104

Vraag:

Wat zijn de verwachte inkomsten van het naar 8% verhoogde tarief voor de overdrachtsbelasting voor beleggers, weergeven voor 2020, 2021 en de verwachting voor 2022?

Antwoord:

Voor 2020 is alleen een verdeling naar woningen en niet-woningen beschikbaar en is er geen afzonderlijke raming gemaakt voor de opbrengst door beleggers (woningkopers die de woning niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaan gebruiken). Voor 2021 is de opbrengst aan overdrachtsbelasting door beleggers geraamd op € 933 mln. in 2021. Zonder de verhoging zou dit € 333 mln. zijn geweest. Hierbij is rekening gehouden met een aanzienlijk gedragseffect van structureel 30%. Voor 2022 wordt de opbrengst door beleggers geraamd op € 1.092 mln.

105

Vraag:

Kan er een overzicht worden gegeven van de duurzaamheidsdoelen wat betreft woningen van Kabinet Rutte III en daarbij de stand van zaken?

Antwoord:

In het in 2019 afgesloten Klimaatakkoord zijn de duurzaamheidsdoelen voor de gebouwde omgeving opgenomen. De afspraken moeten leiden tot 3,4 Mton minder CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving dan het referentiescenario. Op grond van de Klimaatwet wordt over de voortgang gerapporteerd in de Klimaat- en energieverkenning en de Klimaatnota. Deze zullen 28 oktober 2021 verschijnen.

106

Vraag:

Wat is het doel voor verduurzaming van de vrije sector, en wat zijn de verwachtingen in 2022?

Antwoord:

Er zijn geen specifieke afspraken of doelstellingen voor de verduurzaming van de vrije sector. In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt over de verduurzaming van de huursector als geheel.

107

Vraag:

Welke mogelijkheden hebben huurders in de sociale sector en in de vrije sector momenteel om verduurzaming af te dwingen?

Antwoord:

Huurders hebben op grond van het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om het initiatief te nemen om specifiek benoemde verduurzamingsmaatregelen te laten uitvoeren. Het gaat hier om het laten aanbrengen van isolatie of het laten vervangen van de Cv-ketel indien de bestaande Cv-ketel tenminste tien jaren oud is. De huurder moet wel bereid zijn een huurverhoging te betalen die in redelijke verhouding staat tot deze kosten. Als de verhuurder niet instemt kan de huurder zich tot de rechter wenden. In mijn brief van 18 maart 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 32 813, nr. 673) gaf ik aan te verkennen of de huurder meer mogelijkheden kan krijgen om zelf initiatief te nemen om zijn/haar huurwoning te laten verduurzamen. Ik gaf echter tevens aan dat dit demissionaire kabinet geen wijziging van de huurregelgeving zal kunnen realiseren die van belang is voor de uitvoering van het Klimaatakkoord. Wel zal ik zorgen voor de nodige voorbereiding ter besluitvorming en afweging door een volgend kabinet.

108

Vraag:

Kunt u uiteenzetten hoe de gemiddelde huizenprijzen zich de afgelopen 10 jaar per jaar hebben ontwikkeld?

Antwoord:

Het CBS heeft een lange tijdreeks beschikbaar vanaf 1995. Dat geeft een completer beeld dan alleen de afgelopen 10 jaar en is ook noemenswaardig, omdat uit analyse daarvan blijkt dat de huidige stijging van de huizenprijzen sterk vergelijkbaar is aan de stijging van de huizenprijzen eind jaren ’90 tot aan 2008. Om die reden is het antwoord uitgebreider dan alleen de cijfers over afgelopen 10 jaar.

In 1996–2003 verdubbeleden de huizenprijzen in een periode van zeven jaar, waarna het nog een aantal jaren door steeg. Per 2013 – 17 jaar later – zien we weer hetzelfde gebeuren: een woning ging toen weg voor gemiddeld 213.000 euro, maar eind 2021 zal ook dit bedrag naar verwachting zijn verdubbeld.

 

Prijsindex verkoopprijzen bestaande koopwoningen

Ontwikkeling t.o.v. een jaar eerder

Gemiddelde verkoopprijs

Perioden

2015=100

%

euro

1995

42,5

 

93.750

1996

47,1

10,8

102.607

1997

52,7

11,9

113.163

1998

58,4

10,9

124.540

1999

67,9

16,3

144.778

2000

80,3

18,2

172.050

2001

89,2

11,1

188.397

2002

95

6,4

199.752

2003

98,4

3,6

204.829

2004

102,6

4,3

212.723

2005

106,6

3,9

222.706

2006

111,5

4,6

235.843

2007

116,2

4,2

248.325

2008

119,7

3

254.918

2009

115,6

– 3,4

238.259

2010

113

– 2,2

239.530

2011

110,3

– 2,4

240.059

2012

103,1

– 6,5

226.661

2013

96,4

– 6,6

213.353

2014

97,2

0,9

222.218

2015

100

2,8

230.194

2016

105

5

243.837

2017

113

7,6

263.295

2018

123,2

9

287.267

2019

131,7

6,9

307.978

2020

141,9

7,8

334.488

2021 januari

149,7

9,3

357.458

2021 februari

151,4

10,4

369.070

2021 maart

153,9

11,3

407.014

2021 april

155,3

11,5

362.525

2021 mei

158,4

12,9

361.001

2021 juni

161,4

14,6

373.384

2021 juli

165,3

16,3

395.786

2021 augustus

168,9

17,8

402.308

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Kadaster

109

Vraag:

Kunt u uiteenzetten wat de gemiddelde bouwkosten van een woning zijn over de afgelopen 10 jaren?

Antwoord:

Op dit moment is dat niet mogelijk. Bouwkosten zijn sterk afhankelijk van het type woning dat wordt gerealiseerd. Op dit moment wordt in opdracht van het Ministerie van BZK een kwantitatieve en kwalitatieve analyse uitgevoerd die onder andere de bouwkostenmutaties voor gangbare woning typologieën ondervangt. De resultaten van dit onderzoek worden eind 2021 verwacht.

110

Vraag:

Kunt u aangeven hoeveel nieuwbouwwoningen er tot nu toe in 2021 zijn gebouwd?

Antwoord:

In de periode januari tot en met juli 2021 zijn er volgens het CBS 41.650 nieuwbouwwoningen opgeleverd. Dit is exclusief het aantal gerealiseerde woningen die tot stand komen middels transformatie van niet-woningen zoals kantoren, winkels en bedrijfspanden.

111

Vraag:

Kunt u in een tabel uiteenzetten hoe de ontwikkeling van het aantal bouwvergunningsaanvragen en -goedkeuringen zich in de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld?

Antwoord:

Het CBS verzamelt per maand de door gemeenten afgegeven verleende omgevingsvergunningen met activiteit bouwen. Het belangrijkste doel van dit onderzoek is het geven van een snelle indicatie van de te verwachten bouwproductie. Inzicht in het aantal aangevraagde bouwvergunningen is niet beschikbaar.

Tabel: aantal verleende bouwvergunningen voor woningen in Nederland, periode 2012–20211

Jaar

Aantal verleende woningbouw

vergunningen

Ontwikkeling

(2012=100)

2012

39.354

100

2013

27.233

69

2014

41.320

105

2015

55.599

141

2016

53.567

136

2017

69.741

177

2018

70.034

178

2019

58.108

148

2020

67.136

171

20211

43.231

Bron: CBS, september 2021

X Noot
1

tot en met juli 2021

112

Vraag:

Kunt u uiteenzetten in welke mate vraagstimulerende (fiscale) maatregelen als de hypotheekrenteaftrek en de schenkingsvrijstelling voor de aankoop van een woning een opdrijvend effect op de huizenprijzen hebben gehad?

Antwoord:

De fiscaal gunstige behandeling van de eigen woning en eigenwoningschuld draagt volgens CPB (2020) bij aan hoge huizenprijzen. Het kabinet heeft belangrijke stappen gezet bij het afbouwen van de fiscale stimulans door de maximale hypotheekrenteaftrek versneld af te bouwen tot circa 37% (tarief eerste schijf in box 1), met jaarlijkse stappen van 3 procentpunt (voorheen 0,5 procentpunt) tot en met 2023.

Uit de evaluatie van de schenkingsvrijstelling eigen woning blijkt dat een deel van de ontvangers de schenking gebruikt om een duurdere woning te kopen, maar dat het gebruik van de schenkingsvrijstelling te beperkt is voor een meetbaar effect op woningprijzen op nationaal niveau.

113

Vraag:

Kunt u voor de periode 2013 tot en met 2025 per jaar een overzicht geven van de begrote bruto en gerealiseerde bruto opbrengst verhuurderheffing en de netto begrote en gerealiseerde opbrengst van de verhuurderheffing? Kunt u dit aangeven met en zonder de verlaging van de heffing met 500 miljoen euro per jaar?

Antwoord:

De begrote en gerealiseerde netto opbrengst van de verhuurderheffing 2016–2020:

 

Miljoenennota

Jaarverslag

Verschil

2013

50

49

1

2014

1.165

1.235

70

2015

1.334

1.351

17

2016

1.592

1.474

– 118

2017

1.686

1.617

– 69

2018

1.750

1.738

– 12

2019

1.720

1.688

– 32

2020

1.791

1.887

96

Het bedrag aan verzilverde heffingsverminderingen was na 2013 aanvankelijk gering. Daarom werd hiervan geen afzonderlijke raming gemaakt.

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verzilverde heffingvermindering

0

2

28

16

47

76

177

Opbrengst verhuurderheffing ontwerpbegroting 2022 (excl. motie Hermans), cf. het antwoord op vraag 129.

 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Brutoopbrengst

2.067

2.076

2.063

2.227

2.474

2.677

Heffingsverminderingen

172

197

603

1.007

741

342

Netto-opbrengst

1.895

1.879

1.460

1.220

1.733

2.335

Opbrengst verhuurderheffing Ontwerpbegroting 2022 na verwerking van de motie Hermans, waarbij de opbrengst met ingang van 2022 met 651 mln. wordt verlaagd door een structurele tariefverlaging met 0,153%punt.

 

2022

2023

2024

2025

Brutoopbrengst

1.412

1.484

1.651

1.786

Heffingsverminderingen

603

1.007

741

342

Netto-opbrengst

809

477

910

1.444

114

Vraag:

Kunt u een uiteenzetting geven van de ontwikkeling van de huurquotes over de afgelopen 10 jaar?

Antwoord:

Sinds 2015 is er een positieve ontwikkeling, omdat de inkomens sneller zijn gestegen dan de woonlasten, door passend toewijzen het aantal dure scheefwoners is afgenomen en corporaties meer goedkope woningen bouwen.

In onderstaande tabel vindt u de driejaarlijkse ontwikkeling van de huurquotes in de periode 2009–2018 (op basis van WoON 2015, WoON 2018)

 

Netto huurquote

2009

21,3%

2012

23,8%

2015

26,7%

2018

25,4%

Bron: WoOn 2015, 2018

115

Vraag:

Wat wordt het tarief van de verhuurderheffing na verlaging met 500 miljoen euro per jaar?

Antwoord:

Naar aanleiding van de motie Hermans tijdens de APB komt structureel € 651 miljoen beschikbaar voor een extra tariefsverlaging, waarvan € 151 miljoen ter compensatie van de earningstrippingmaatregel. Dit leidt tot een verdere verlaging van het tarief in 2022 met 0,153%. Daarmee komt het tarief in 2022 uit op 0,332%.

De tariefverlaging wordt verwerkt in een nota van wijziging op het wetsvoorstel verhuurderheffing.

116

Vraag:

Kunt u een uiteenzetting geven van de ontwikkeling van de woonquotes over de afgelopen 10 jaar?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn de ontwikkeling van de woonquotes over de afgelopen 10 jaar weergegeven. In 2009 was de woonquote voor huur 31,5%. In de jaren daarna is de woonquote voor huur toegenomen tot 34,7% in 2018. Sinds 2015 is de huurquote echter afgenomen (zie vraag 96). De woonquote voor mensen met een koopwoning is afgenomen van 29,3% in 2009 naar 28% in 2018.

Woonquote

Huur

Koop

2009

31,5%

29,3%

2012

33,1%

31,6%

2015

35,4%

28,4%

2018

34,7%

28,0%

117

Vraag:

Na hoeveel jaar is de opbrengst van de verhuurderheffing, door stijging van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ), weer op het niveau van 2021?

Antwoord:

Bij de huidige prognose van de WOZ-ontwikkeling zal de verlaging van de verhuurderheffing vanaf 2022 met € 500 mln. in 2025 worden ingehaald door de WOZ-stijging.

118

Vraag:

Kunt u nader aangeven hoeveel middelen u beschikbaar stelt voor het stimuleren van respectievelijk circulaire-, prefab- en houtbouwwoningen?

Antwoord:

In het voorjaar heb ik uw Kamer het programma De woningbouw duurzaam en betaalbaar versnellen aangeboden, over het opschalen van innovatieve en industriële woningbouwconcepten. Dit programma formuleert de stappen die overheden, opdrachtgevers en bouwsector gezamenlijk kunnen zetten naar het realiseren van de grote woningbouwopgave binnen de context van het terugdringen van de klimaatdoelstellingen (CO2-uitstoot verminderen), het verminderen van het primair materiaalverbruik (circulaire economie) en het verlagen van de stikstofuitstoot. Hiervoor is het nodig om enerzijds beschikbare innovaties in de bouwsector beter te benutten en anderzijds de bouwsector aan te sporen verder te innoveren. Vertrouwen in elkaar en het spreken van een gezamenlijke taal is bij deze ontwikkeling van groot belang en daar worden momenteel door alle partijen stappen in gezet, onder meer via de City Deal Circulair en Conceptueel bouwen. In het najaar zal ik uw Kamer uitgebreider informeren over de voortgang en de in mijn ogen benodigde vervolgstappen en middelen op korte termijn, mede in relatie tot de motie van de leden Boulakjar en Koerhuis over het in kaart brengen van de belemmeringen voor prefab-bouwen.

119

Vraag:

Kunt u toelichten welke kengetallen zijn gebruikt om tot deze bedragen te komen (aantal woningen, aantal heffingsplichtigen, gemiddelde Waardering Onroerende Zaken (WOZ), verwachte veranderingen in de WOZ, tarief)?

Antwoord:

De prognose van de bruto opbrengst voor 2021 en volgende jaren is gebaseerd op de realisatie 2020. In 2020 bedroeg het aantal heffingplichtigen 802, het aantal woningen 2,208 miljoen., en de gemiddelde WOZ waarde € 169.000. De bruto opbrengst wordt verminderd met de heffingsverminderingen.

De volgende prognose van WOZ waardestijging is gehanteerd om de ontwikkeling van de grondslag te bepalen. (bron: CPB Mev 2022)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

8,60%

7,30%

7,80%

14,04%

10,96%

8,20%

3,41%

120

Vraag:

Zijn de veranderingen in de voorraad van heffingsplichtigen hierin meegenomen? En de nieuwbouwwoningen waarvoor een heffingsvermindering is aangevraagd?

Antwoord:

In de raming wordt uitgegaan van een constante woningvoorraad, waarbij het effect van nieuwbouw wegvalt tegen sloop en verkoop van woningen. De uitbetaling van de heffingsverminderingen voor nieuwbouwwoningen zijn meegenomen in de raming.

121

Vraag:

Kunt u voor de periode 2013 tot en met 2025 een overzicht geven per jaar van de verwachte en de gerealiseerde heffingskortingen (zoals de Regeling Vermindering Verhuurderheffing) voor de verhuurderheffing (uitgesplitst naar categorie) in totale bedragen en in aantallen heffingskortingen?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft de gerealiseerde heffingskortingen per categorie.

De cijfers betreffen de definitieve investeringsverklaringen die na afronding van een project worden afgegeven. Definitieve investeringensverklaringen kunnen in aftrek worden gebracht («verzilverd») op de aangifte verhuurderheffing in hetzelfde jaar of in een volgend jaar. Deze bedragen wijken daarom af van de verzilverde bedragen in het antwoord op vraag 113. De cijfers over verzilverde bedragen kunnen niet worden gesplitst per categorie. Zoals bij vraag 113 is aangegeven was het bedrag aan heffingsverminderingen na 2013 aanvankelijk gering. Daarom werd hiervan geen afzonderlijke raming gemaakt.

Gerealiseerde heffingskortingen (x mln)

Definitief verleend (DIV)

             

RVV Oude regelingen

2014–2018

4

39

20

61

128

187

170

RVV Nieuwbouw 2020

0

0

0

0

0

0

0,2

RVV Verduurzaming 2019

0

0

0

0

0

1

16

Totaal

4

39

20

61

128

188

186

Bron: RVO

De verwachte verzilvering van heffingskortingen vanaf 2021 (x mln)
 

2021

2022

2023

2024

2025

RVV Oude regelingen 2014–2018

40

48

379

92

0

RVV Nieuwbouw 2020

36

428

525

525

245

RVV Verduurzaming 2019

120

94

61

11

0

RVV Verduurzaming 2021 en later

0

34

43

113

97

Totaal

197

603

1.007

741

342

De aantallen heffingskortingen per categorie waarvoor een voorlopige investeringsverklaring is toegekend:

RVV Oude regelingen 2014–2018

54.669 woningen1

RVV Nieuwbouw 2020

116.307 woningen

RVV verduurzaming 2019

90.496 woningen

RVV Verduurzaming 2021

45.568 woningen2

Bron: RVO, stand 4 oktober 2021

X Noot
1

Cijfer betreft nieuwbouw. Daarnaast zijn verbouw en sloop gerealiseerd.

X Noot
2

voorlopig cijfer

122

Vraag:

Kunt u aangeven hoeveel de verhuurderheffing stijgt door toename van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ) komend jaar?

Antwoord:

In 2022 wordt een WOZ stijging met 7,8% geraamd. Hierdoor zou de verhuurderheffing met € 162 mln. toenemen als geen rekening wordt gehouden met de voorgenomen tariefverlaging. Als gevolg van de tariefverlagingen in 2022 in verband met de compensatie voor huurbevriezing en de motie Hermans daalt de verhuurderheffing in 2022. Zie ook het antwoord op vraag 113.

123

Vraag:

Kunt u een overzicht geven van niet-gerealiseerde heffingskortingen voor de verhuurderheffing, (uitgesplitst naar categorie) in totale bedragen en in aantallen heffingskortingen?

Antwoord:

De volgende bedragen zijn nog niet gerealiseerd (Bron: RVO, stand 4 oktober). Dit betreft voorlopig toegekende heffingsverminderingen die na realisatie van het project kunnen worden omgezet in een definitieve investeringsverklaring die op de belastingaangifte in mindering kan worden gebracht.

Categorie

Aantal woningen

Totaal bedrag openstaande heffingsvermindering

kleinschalige verbouw

1.391

€ 13.910.000

grootschalige verbouw

1.658

€ 41.145.000

nieuwbouw boven de 1e aftoppingsgrens 2017

667

€ 16.675.000

nieuwbouw onder de 1e aftoppingsgrens 2017

24.469

€ 397.640.000

nieuwbouw onder de 1e aftoppingsgrens 2020

109.073

€ 2.454.900.000

samenvoeging

29

€ 725.000

sloop

1.653

€ 41.325.000

verbouw tot huurwoningen

4.996

€ 49.960.000

verbouw tot huurwoningen onder de 1e aftoppingsgrens

2.802

€ 28.020.000

verduurzaming 2019

71.917

€ 252.334.000

verduurzaming 2021 (voorlopig cijfer)

45.076

€ 157.770.000

Totaal

263.731

€ 3.454.404.000

124

Vraag:

Kunt u aangeven hoeveel de verhuurderheffing stijgt door toename van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ) komend jaar?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 122.

125

Vraag:

Kunt u een overzicht geven van niet-gerealiseerde heffingskortingen voor de verhuurderheffing, (uitgesplitst naar categorie) in totale bedragen en in aantallen heffingskortingen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 123.

126

Vraag:

Kunt u toelichten wat er gebeurt met niet gerealiseerde heffingskortingen die zijn bekostigd met een tariefsverhoging van de verhuurderheffing? En kunt u uitleggen waarom de realisatie van de verhuurderheffing jaar op jaar hoger is dan begroot

Antwoord:

De niet gerealiseerde heffingkortingen kunnen na afronding van de investering worden omgezet in een definitieve heffingkorting. Het is nu nog niet te zeggen hoe groot uiteindelijk het aantal niet gerealiseerde heffingsverminderingen zal worden.

Op dit moment kan op basis van de aanvragen geconstateerd worden dat van alle regelingen voor heffingkorting meer gebruik gemaakt is dan vooraf werd geraamd, zodat ook bij eventuele uitval naar verwachting het uiteindelijke beslag niet onder de vooraf bepaalde inschatting zal komen.

Het is niet per definitie zo dat de realisatie van de verhuurderheffing van jaar op jaar hoger is dan begroot. In de jaren 2016 tot en met 2019 lag de realisatie bijvoorbeeld lager dan in de betreffende begroting opgenomen. In 2020 en naar verwachting 2021 ligt de realisatie wel hoger dan verwacht. Deze bijstelling heeft vooral te maken met een ander patroon over de jaren in het via de aangifte verzilveren van de afgegeven heffingsverminderingen.

127

Vraag:

Hoe verhoudt de verlaging van de verhuurderheffing van 180 miljoen euro zich tot de huurbevriezing? Zijn alle corporaties hiermee volledig gecompenseerd?

Antwoord:

De verlaging van de verhuurdersheffing van € 180 mln. is een tegemoetkoming voor woningcorporaties en grote particuliere verhuurders van sociale huurwoningen voor de huurbevriezing. Op sectorniveau komt de tegemoetkoming overeen met de gemiste inkomsten. Tussen corporaties onderling kunnen beperkte verschillen optreden naar gelang het huurbeleid en de hoogte van de verhuurdersheffing.

128

Vraag:

Kunt u aangeven voor welk bedrag de op 1 oktober gesloten Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming is aangevraagd?

Antwoord:

Tot 1 oktober is voor circa € 158 mln. aan aanvragen ingediend. De definitieve stand is nog niet bekend. De definitieve stand wordt op de site van RVO geplaatst.

129

Vraag:

Wat zijn de kosten de komende periode om de verhuurderheffing af te schaffen? Kunt u daarbij de reeds toegezegde heffingskortingen en de recente verlaging met 500 miljoen euro meenemen?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geraamde kosten van afschaffing van de verhuurderheffing per 1 januari 2022, inclusief de motie Hermans (€ 500 mln. verlaging verhuurderheffing en € 151 mln. compensatie voor aanscherping earningsstripping).

 

2022

2023

2024

2025

2026

struc

Inclusief motie Hermans

809

295

565

964

1.183

1.198

De kosten van afschaffing zijn niet gelijk aan de geraamde opbrengst (zoals opgenomen in vraag 208) omdat de kosten van afschaffing worden bepaald met de WOZ-waarde in het eerste jaar waarin afschaffing een feit is.

130

Vraag:

Is het – technisch – mogelijk om de verhuurderheffing qua opbrengst en/of grondslag te bevriezen? Zo ja, hoe? Welke alternatieve grondslagen zijn denkbaar?

Antwoord:

In de Rapportage verhuurderheffing en evaluatie heffingsverminderingen 2020 zijn alternatieven voor de huidige grondslag beschreven. Een daarvan is een systeem waarbij het heffingstarief jaarlijks automatisch wordt aangepast voor het verschil tussen WOZ stijging en inflatie. Hierdoor neemt de verhuurderheffing per saldo toe met de inflatie en niet met de ontwikkeling van de WOZ-waarde. In het Onderzoek Opgaven en middelen corporatiesector is dit systeem genoemd als een van de oplossingen voor het tekort van de corporatiesector. Ook een vast bedrag aan verhuurderheffing per woning is in de genoemde Rapportage genoemd als optie. Aan die optie zijn nadelen verbonden in verband met draagkracht en redelijkheid.

131

Vraag:

Kan inzichtelijk worden gemaakt hoe de subsidies van de woningbouwimpuls tranches verdeeld zijn over de verschillende categorieën betaalbare woningen (koop, middenhuur en sociale huur)? En kan ook de verdeling over de soorten aanvragers (projectontwikkelaars, bouwers en woningcorporaties) per categorie inzichtelijk worden gemaakt? Is ook bekend wie de uiteindelijke exploitant van de huurwoningen zal zijn, en kan daarin ook een onderverdeling in percentages worden gemaakt?

Antwoord:

De uitkomsten van de net gesloten derde en laatste tranche van de Woningbouwimpuls zal eind dit jaar bekend worden gemaakt. In de eerste en tweede tranche zijn in totaal 62.318 betaalbare woningen ondersteund. Hiervan vallen 44% onder sociale huur, 31% onder middenhuur en 25% onder betaalbare koop. Aanvragen voor de Woningbouwimpuls worden door gemeenten ingediend. Woningen worden gebouwd door ontwikkelaars, woningbouwcorporaties en (samenwerkingsverbanden van) particulieren. In de tweede tranche wordt 85% van de sociale huurwoningen door woningbouwcorporaties gebouwd. Een verdere uitsplitsing is niet bekend.

132

Vraag:

Kunt u aangeven welke financiële reservering er is voor het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingestelde nationaal programma funderingsproblematiek?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 306.

133

Vraag:

Hoeveel integriteitskwesties hebben er in het lokale bestuur gespeeld in de afgelopen 5 jaar?

Antwoord:

Het aantal integriteitsschendingen volgens de Politieke Integriteitsindex bedroeg in 2020: 44, in 2019: 42 en in 2018: 52. Het aantal vermeende integriteitsincidenten waarbij het Steunpunt Integriteitsonderzoek Politieke Ambtsdragers (SIPA) adviseert ligt jaarlijks rond de 60 à 70 casus. Dit beeld is echter niet compleet, er is bijvoorbeeld geen (landelijke) registratie van alle integriteitsschendingen en decentrale overheden zijn niet verplicht om het aantal meldingen van (mogelijke) integriteitsschendingen te registreren. Een dergelijke registratie vraagt een nadere uitwerking van de definitie van een integriteitsschending. In het ene geval rekent men bijvoorbeeld ook de schijn van belangenverstrengeling daaronder, in het andere geval alleen een daadwerkelijke belangenverstrengeling. Ook ontstaat er soms publieke ophef, zonder dat van overtreding van (formele) regels sprake hoeft te zijn; de integriteitskwestie is dan vooral een verschil van inzicht over houding en gedrag, waarbij het belang van hoor en wederhoor niet uit het oog verloren mag worden. Sommige decentrale overheden krijgen ook te maken met zogenaamde politiek gemotiveerde aangiftes, die beschadigend, vertragend of intimiderend bedoeld zijn, zonder dat van een integriteitskwestie of strafbaar feit sprake hoeft te zijn (Monitor Integriteit en Veiligheid 2020, blz. 78). Ik ben voornemens om met de decentrale overheden in gesprek te gaan hoe meer en beter zicht op de omvang van de problematiek kan worden verkregen.

134

Vraag:

Kunt u aangeven hoe hoog de externe inhuur per afzonderlijk departement is, zowel in fte, percentages als kosten?

Antwoord:

Voor 2022 zijn thans nog slechts de ramingen bekend. Daarom zijn in onderstaande tabel de begrote uitgaven voor 2022 voor externe inhuur per ministerie (kerndepartement en daaronder ressorterende agentschappen samen) opgenomen. De begrote uitgaven voor externe inhuur zijn eveneens als percentage van de totale begrote personele uitgaven per ministerie weergegeven.

Centraal worden geen gegevens over het geraamde aantal fte externe inhuur per ministerie verzameld; het geraamde in te huren aantal uren om het equivalent te kunnen berekenen van een fulltime-medewerker is niet voor handen.

Ministerie

Begrote uitgaven externe inhuur

(x € 1.000)

Percentage begrote uitgaven externe inhuur in totaal begrote personeelsuitgaven

Algemene Zaken

€ 1.000

5,3%

Buitenlandse Zaken

€ 12.000

2,1%

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

€ 165.371

14,2%

Defensie

€ 43.708

0,8%

Economische zaken en Klimaat

€ 202.687

22,2%

Financiën

€ 522.213

15,7%

Infrastructuur & Waterstaat

€ 109.092

8,2%

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

€ 24.411

6,4%

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

€ 37.726

8,1%

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

€ 6.450

1,7%

Justitie & Veiligheid

€ 272.555

11,9%

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

€ 79.853

11,7%

135

Vraag:

«Daarom zetten we samen met partners uit het Netwerk Weerbaar Bestuur in op het uitdragen van de grens wat niet meer toelaatbaar is bij (digitale) intimiderende en agressieve uitingen tegen politieke ambtsdragers.» Wat is die grens? Kunt u een voorbeeld geven?

Antwoord:

Gedragingen en uitlatingen kunnen normoverschrijdend zijn, ook als ze niet direct strafbaar zijn volgens de wet. Normoverschrijdend gedrag is in de eerste plaats persoonlijk vervelend voor de politieke ambtsdrager die hiermee te maken heeft. Daarnaast kan dit gedrag de besluitvorming beïnvloeden, de integriteit van het lokale bestuur raken en ondermijnend zijn voor de democratie. De wijze waarop deze grens wordt bepaald hangt af van de afgesproken normen binnen de overheidsorganisatie en de geldende normen binnen het strafrecht. Denk bijvoorbeeld aan belediging, persoonlijke bedreiging of bedreiging richting familie, stalken, fysiek geweld of vernieling gericht op de politieke ambtsdrager of diens eigendommen. Voorbeelden zijn te vinden in het agressieprotocol op www.weerbaarbestuur.nl.

Van wie het normoverschrijdende gedrag afkomstig is, is niet relevant. Door duidelijk een grens te trekken, geven overheidsorganisaties het signaal dat zij dit gedrag niet tolereren. Dat betekent dat zij altijd (intern) melden en zorgen voor passende opvolging en steun voor de betrokken politieke ambtsdrager.

136

Vraag:

Hoe bevordert de regering in 2022 een diverse samenstelling van het openbaar bestuur en een inclusieve cultuur?

Antwoord:

Een divers samengesteld en inclusief openbaar bestuur versterkt onze democratie. De regering ziet het als haar verantwoordelijkheid om te voorzien in randvoorwaarden die politieke participatie zo laagdrempelig en toegankelijk mogelijk maken voor iedereen. De afgelopen twee jaar heb ik maatregelen genomen op drie fronten om te sturen op een divers en inclusief openbaar bestuur:

  • inclusieve selectie en selectieprocedures;

  • actief uitnodigen en werven van kandidaten; en

  • goede toerusting voor het politieke ambt (Kamerstukken II 2018/19, 30 420, nr. 328).

Inmiddels is er een voorzichtig positieve trend zichtbaar. Zo ligt na de Tweede Kamerverkiezing van 2021 het percentage vrouwelijke volksvertegenwoordigers voor het eerst sinds 2012 weer tegen de 40%. Ook in de burgemeestersbenoemingen zie ik meer evenwicht in de man/vrouw verdeling.

Toch blijft er werk aan de winkel. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 zullen de maatregelen om te sturen op een divers en inclusief bestuur voortgezet worden. Zo zullen vrouwelijke (aspirant-)politici door het Politieke Vrouwen Netwerk ondersteund worden middels trainingen en netwerkevents en worden er verschillende maatregelen genomen om de lokale politiek toegankelijker te maken voor politieke ambtsdragers met een beperking (Kamerstukken II 2020/21, 24 170, nr. 240). Dit werpt hopelijk in maart 2022 zijn vruchten af. Het is aan het volgende kabinet om te bezien op welke manier een vervolg zal worden gegeven aan de inzet om te sturen op een divers en inclusief openbaar bestuur.

Voor de Rijksdienst is eerder dit jaar naar aanleiding van het SER advies «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling» vastgesteld dat het Rijk gaat inzetten op een evenredige verdeling van mannen en vrouwen in hogere managementfuncties en het bevorderen van culturele diversiteit (Kamerstukken II 2019/20, 29 544, nr. 999). In 2022 blijft de inzet gericht op het bevorderen van een inclusieve werkcultuur, waarin iedereen zichzelf kan zijn. Er zijn diverse rijksbrede initiatieven en samenwerkingen om de ambities op het gebied van diversiteit en inclusie te realiseren. Deze worden in 2022 voortgezet. Enkele voorbeelden zijn:

  • rijksbrede trainingen gericht op het wegnemen van vooroordelen en het op een objectieve manier werven en selecteren van nieuwe medewerkers. Aandachtspunt daarbij is ook dat wervingsteksten alle kandidaten die geschikt kunnen zijn voor de functie aanspreken;

  • dialoogsessies met leidinggevenden en medewerkers ter bevordering van een inclusieve werkcultuur;

  • middels onder meer medewerkersonderzoeken monitoren van de mate waarin de werkcultuur binnen de rijksdienst inclusief is c.q. als inclusief wordt ervaren.

137

Vraag:

Hoe wordt de regierol van de rijksoverheid versterkt? Kan de Minister uitleggen hoe de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) invulling geeft aan het versterken van de regierol van het Rijk en hoe zich dat verhoudt tot de constatering op bladzijde 30 van het genoemde Interdepartementaal Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening, waar op bladzijde 30 staat «Het Rijk wil met de NOVI wel richting geven door middel van prioriteiten, voorkeursvolgordes, afwegingsprincipes en instrumenten. Maar de NOVI biedt zelf geen uitgewerkte visie op de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland op basis van integrale afwegingen. Het biedt wel een kader om gezamenlijk met decentrale overheden tot een dergelijke ruimtelijke visie te komen. Een belangrijke vraag die het adagium: «alleen ga je wellicht sneller, maar samen kom je verder» oproept, is of je met deze inclusieve benadering snel genoeg gaat om de race met de nationale problemen op het terrein van woningbouw, natuur, stikstof, klimaatadaptatie en de daarvoor noodzakelijke transitie in de landbouw de baas te worden.»?

Antwoord:

De problemen op het terrein van woningbouw, natuur, stikstof, klimaatadaptatie en energie zijn urgent. Deze urgentie maar ook de onderlinge samenhang van deze en andere opgaven vragen om snelheid gekoppeld aan een integrale aanpak. Het is dus niet «of», maar «en». In mei 2021 is het Interdepartementale Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening (IBO RO) gepubliceerd, dat adviseert over een effectieve governance om tot integrale keuzes te komen in de ruimtelijke ontwikkeling. Het IBO RO steunt, in de criteria voor een goede governance, de integrale aanpak uit de NOVI en vraagt ook om focus op de belangrijkste nationale opgaven. De regio is hierbij volgens het IBO het juiste schaalniveau. Het IBO noemt goede voorbeelden en is ook kritisch op een te sectorale aanpak. Daarnaast vraagt het IBO RO aandacht voor de uitvoeringskracht van zowel rijk als regionale overheden. Dit betreft financiering en capaciteit maar ook de beschikbaarheid van de juiste kennis. Een aantal voorbeelden illustreert dit.

Het IBO stelt dat de huidige samenwerking van Rijk en regio en de integrale aanpak in regionale verstedelijkingsstrategieën de goede aanpak is. De woningbouwopgave is meest urgent in de regio’s van het Stedelijk Netwerk Nederland. Conform de NOVI wordt in zeven regio’s door Rijk en regio samengewerkt aan verstedelijkingsstrategieën. Hierin wordt de woningbouwopgave verbonden aan andere opgaven in de regio. Er zijn heldere doelen over aantallen woningen en versnelling van de uitvoering. De verstedelijkingsstrategieën maken het mogelijk dat tot 2030 600.000 woningen gerealiseerd kunnen worden. In samenhang met de woningbouwopgave wordt daarin ook gewerkt aan o.a. verduurzaming van de gebouwde omgeving, gereed maken van de energie-infrastructuur voor warmte en elektriciteit, zorg dragen voor een goede en duurzame bereikbaarheid, voldoende werklocaties, verbeteren van voorzieningen, kwaliteit en bereikbaarheid van groen in en om de stad en een klimaatadaptieve inrichting van de stad. Het IBO adviseert nu de strategieën definitief te maken en te vertalen naar bestuursakkoorden met wederkerige prestatieafspraken en zorg te dragen voor voldoende middelen vanuit het Rijk om de verstedelijkingstrategieën te kunnen realiseren. Eind dit jaar zijn alle regionale verstedelijkingsstrategieën op hoofdlijnen gereed en het is aan het volgend kabinet om daar vervolgens verstedelijkingsakkoorden over te sluiten.

Ten aanzien van de energietransitie die zijn uitwerking kent in de Regionale Energiestrategieën is het IBO-RO met name kritisch over de sectorale aanpak. Ook de oplossingen voor energievraagstukken moeten uiteindelijk oplossingen voor woningbouw, natuur, stikstof of klimaatadaptatie tenminste niet in de weg staan. Ook in het landelijk gebied komen een veelheid aan opgaven, waaronder de natuur- en stikstofopgave, samen. Daarom is voor de genoemde transitieopgaven in het landelijk gebied een samenhangende aanpak in ontwikkeling. In deze aanpak gaan departementen en decentrale overheden op een vergelijkbare wijze als bij verstedelijking samenwerken aan deze opgaven.

In lijn met het IBO-advies blijf ik inzetten op de samenwerking en integraliteit.

138

Vraag:

Welke extra steun vanuit het Rijk kunnen gemeenten, regio’s en provincies, met het oog op de plancapaciteit voor woningbouw en het voornemen van het kabinet om hierover in gesprek te blijven met medeoverheden, verwachten, naast de eerder toegezegde middelen?

Antwoord:

Op zeer korte termijn stuur ik een brief naar de Tweede Kamer met daarin noties over het woonbeleid om de aanpak om de problemen op de woningmarkt successievelijk aan te pakken, ook in samenhang met ruimtelijke-ordeningsvraagstukken.

139

Vraag:

Het kabinet trekt voor de komende 10 jaar 100 miljoen euro per jaar uit om extra woningbouw te stimuleren. Specifiek voor ouderen is in 2022 20 miljoen euro beschikbaar voor het stimuleren van geclusterde woningen. Hoe wordt het budget voor het stimuleren van ouderenhuisvesting in de jaren hierna geborgd?

Antwoord:

De Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting zal waarschijnlijk op 1 december a.s. worden opengesteld. Voor zowel 2021 als voor 2022 is € 20 mln. beschikbaar. Over een eventuele verlenging van de regeling is nog niet gesproken.

In een aparte brief zal ik uw Kamer nader informeren over mijn voorstel voor de besteding van de € 100 mln. die de komende 10 jaar jaarlijks beschikbaar is gekomen voor woningbouw.

140

Vraag:

Wordt bij het stimuleren van geclusterde woningen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen ouderen? Is er bij deze projecten aandacht voor ouderen met speciale behoeften, zoals mensen met dementie?

Antwoord:

Bij oplevering van de ontmoetingsruimte moet minimaal 50% van de bewoners 55 jaar of ouder zijn en mag maximaal 50% een over een WLZ indicatie beschikken. Daarnaast zijn er grenzen aan de koop- en huurprijs gesteld. De verdere invulling is aan de initiatiefnemers. De verwachting is dat ook initiatiefnemers met projecten die gericht zijn op ouderen met een speciale behoefte, zoals mensen met dementie, een beroep zullen doen op de regeling.

141

Vraag:

Hoe wordt, met het oog op het voornemen van het kabinet om de komende 10 jaar 100 miljoen euro per jaar uit te trekken om extra woningbouw te stimuleren, het budget voor het stimuleren van ouderenhuisvesting in de jaren na 2022 geborgd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 139.

142

Vraag:

Wordt bij het stimuleren van geclusterde woningen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen ouderen? Is er bij deze projecten aandacht voor ouderen met speciale behoeften, zoals mensen met dementie?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 140.

143

Vraag:

Hoeveel starters hebben gebruik gemaakt van het nieuwe 0-tarief van de overdrachtsbelasting?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 144.

144

Vraag:

Wat was de gemiddelde huizenprijs waarbij gebruik werd gemaakt van het nieuwe 0-tarief overdrachtsbelasting?

Antwoord:

Om het wetsvoorstel per 1 januari 2021 in werking te kunnen laten treden, is voorzien in een structurele en een tijdelijke oplossing voor wat betreft gegevensverkrijging (voor toezicht/handhaving). In 2022 wordt de structurele oplossing ingevoerd, zodat het notariaat, de KNB en de Belastingdienst tijd hebben om het aangiftebericht zodanig aan te passen dat aangifteverwerking op gestructureerde (en digitale) wijze kunnen plaatsvinden. Gegevens over het gebruik van de startersvrijstelling en de gemiddelde huizenprijs waarbij de startersvrijstelling is toegepast kunnen dan worden opgehaald. Tot die tijd zijn er alleen gegevens beschikbaar over het gebruik van de startersvrijstelling. Deze gegevens zullen jaarlijks in het eerste kwartaal bekend worden gemaakt.

145

Vraag:

Hoeveel is er gemiddeld overboden bij biedingen op koopwoningen?

Antwoord:

Voor de gemiddelde verkochte woning werd in het tweede kwartaal van 2021 8,2% meer betaald dan dat ervoor werd gevraagd, zo blijkt uit NVM-data. Voor tussenwoningen ligt dit vraag-verkoopprijsverschil zelfs op meer dan 10%. Uit de analyses van NVM blijkt dat het aandeel woningen dat voor een prijs hoger dan de vraagprijs werd verkocht in het tweede kwartaal van 2021 78% bedraagt. Ruim de helft van de vrijstaande woningen en 87% van de tussenwoningen wordt verkocht voor een prijs boven de vraagprijs.

146

Vraag:

Is bekend of het 0-tarief overdrachtsbelasting een prijsopdrijvend effect heeft gehad?

Antwoord:

Zoals eerder aangegeven3 is het nog te vroeg om op basis van de huidige cijfers definitieve uitspraken te doen over het prijseffect van de maatregelen.

147

Vraag:

Hoeveel klachtmeldingen zijn er geweest over makelaars die met voorkennis biedingen konden inzien en een hogere prijzen konden bewerkstelligen?

Antwoord:

De Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft in april en mei 2021 600 meldingen ontvangen van kopers en verkopers die zich benadeeld voelen bij het zoeken, aankopen of verkopen van een woning. De meeste meldingen gingen daarbij over het aankopen van een bestaande woning (79%), gevolgd door meldingen over de verkoop van een bestaande woning (11%) en de aankoop van een nieuwbouwwoning (10%). Uw vraag hoeveel meldingen er zijn gemaakt over handelen met voorkennis met als resultaat een hogere prijs, kan ik niet specifiek beantwoorden. Op de website van VEH is wel een uitsplitsing te vinden van de meest voorkomende meldingen. De meeste beschreven klachten (28%) hebben betrekking op het doorspelen van biedingen net voor of na het sluitingsmoment van een inschrijving, 17% gaat over bewuste prijsopdrijving. Meer dan de helft van de meldingen heeft betrekking op 2021, een kwart gaat over 2020 en de rest over de jaren ervoor. Uit de grote steden Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Haarlem en Amersfoort ontving VEH de meeste meldingen.

148

Vraag:

Hoe wordt, met het oog op het voornemen van het kabinet om de komende 10 jaar 100 miljoen euro per jaar uit te trekken om extra woningbouw te stimuleren, het budget voor het stimuleren van ouderenhuisvesting in de jaren na 2022 geborgd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 139.

149

Vraag:

Wordt bij het stimuleren van geclusterde woningen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen ouderen? Is er bij deze projecten aandacht voor ouderen met speciale behoeften, zoals mensen met dementie?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 140.

150

Vraag:

Hoe worden ouderen, in het bijzonder mantelzorgers én mensen met dementie, betrokken bij de uitvoering van de extra woningbouwimpuls?

Antwoord:

Er is vooralsnog geen sprake van een extra woningbouwimpuls. Zie het antwoord op vraag 139.

151

Vraag:

Hoe wordt het budget voor het stimuleren van ouderenhuisvesting in de jaren na 2022 geborgd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 139.

152

Vraag:

Wordt bij het stimuleren van geclusterde woningen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen ouderen? Is er bij deze projecten aandacht voor ouderen met speciale behoeften, zoals mensen met dementie?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 140.

153

Vraag:

Wordt bij het stimuleren van geclusterde woningen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen ouderen? Is er bij deze projecten aandacht voor ouderen met speciale behoeften, zoals mensen met dementie?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 140.

154

Vraag:

Welke ondersteunende instrumenten zet de regering in ter bevordering van de digitale toegankelijkheid van de overheid?

Antwoord:

Overheden zijn wettelijk verplicht om een toegankelijkheidsverklaring te publiceren voor elke website en app waarvoor zij verantwoordelijk zijn. In de verklaring staat in hoeverre de website of app al aan de eisen voldoet. Er staat ook in welke maatregelen de overheidsinstantie neemt om de toegankelijkheid te verbeteren, inclusief een planning. Sinds oktober 2020 is contact opgenomen met overheden die nog geen verklaring hadden gepubliceerd, om hen te informeren dat inmiddels sprake is van een wettelijke toegankelijkheidsverplichting en hen op weg te helpen.

Het expertisecentrum Digitoegankelijk van Logius biedt daarbij ondersteuning. De invulassistent voor Toegankelijkheidsverklaringen is daarbij een belangrijk intrument. Daarnaast adviseert

VNG aanjaagteam digitale toegankelijkheid niet alleen medewerkers en beleidsmakers bij gemeenten, maar ookbestuurders, raadsleden en leveranciers van digitale producten over het nemen van de organisatorische maatregelen om de toegankelijkheid structureel te verbeteren.

Via online bijeenkomsten, webinars en podcasts komen uiteenlopende vraagstukken over digitale toegankelijkheid aan bod. En in de publicatie «Digitale Toegankelijkheid in jouw Organisatie» wordt aan de hand van 12 rollen en functies in overheidsorganisaties worden beschreven welke concrete stappen kunnen worden gezet en de vervolgstappen die daaruit voortkomen.

Tot slot wordt een toegankelijkheidsdashboard ontwikkeld voor toezichthouders. De data voor het dashboard is voor een belangrijk deel afkomstig van de invulassistent voor toegankelijkheidsverklaringen. Met het wetsvoorstel digitale overheid (Wdo) wordt geregeld hoe toezicht en handhaving worden vormgegeven.

155

Vraag:

Hoeveel procent van de woningen die in 2020 en 2021 werden verkocht kwam in eigendom van beleggers?

Antwoord:

In 2020 werd 19 procent van de verkochte woningen in Nederland gekocht door een belegger.4 Het gaat hier om het aandeel aankopen van beleggers in alle woningtransacties. Hier zitten naast woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners ook woningen bij die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. Als enkel gekeken wordt naar de aankopen van eigenaar-bewoners gaat het om circa 9 procent in 2020.

De cijfers over heel 2021 zijn nog niet bekend. Wel beschikt het Kadaster over cijfers over de eerste helft van 2021. In de eerste helft van 2021 werd 8 procent van de verkochte woningen in Nederland gekocht door een belegger. Als enkel gekeken wordt naar de aankopen van eigenaar-bewoners gaat het om circa 4 procent in de eerste helft van 2021.

156

Vraag:

«(...) en actualiseren we de BIO zodat ook aansluiting bij internationale standaarden behouden blijft.» Wat moet er aan de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) geactualiseerd worden om weer aangesloten te zijn bij internationale standaarden? Op welke standaarden doelt u?

Antwoord:

De Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) is geheel gestructureerd volgens de internationale standaard NEN-ISO/IEC27001:2017, bijlage A en NEN-ISO/IEC 27002:2017. Op dit moment wordt deze internationale standaard herzien. De herziening levert naar verwachting wijziging op. Het Nederlandse Normalisatie-instituut (NEN), dat verantwoordelijk is voor de Nederlandse normering van richtlijnen, verwacht dat begin 2022 de nieuwe ISO-standaard in definitieve vorm zal worden gepubliceerd.

Door het overnemen van de wijzigingen van de ISO- standaard in de BIO laten we als overheid zien dat we de informatiebeveiliging hebben georganiseerd conform de internationale standaarden die gelden op dit gebied. Dat is belangrijk voor de afstemming met externe partners of leveranciers, die op hun beurt ook de ISO-standaarden op informatiebeveiliging hanteren.

157

Vraag:

Welk hulpmateriaal wordt ontwikkeld voor jongeren (18-jarigen) ter preventie van schulden en problemen met overheidsdienstverlening, anders dan «Doe je DIGIding» en «Prettig Contact Met de Overheid», en voor welke andere doelgroepen wordt op welke manieren ingezet op schuldenpreventie en problemen met overheidsdienstverlening?

Antwoord:

Voor de schuldenproblematiek onder jongeren vormt het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een belangrijk kantelpunt. Jongeren die de leeftijd van 18 jaar bereiken, zijn zich niet altijd bewust van de informatieverplichtingen die voor hen vanaf dat moment gelden. Het verbeteren van de informatievoorziening en dienstverlening aan jongeren (en hun ouders) wordt aangepakt binnen het Programma Levensgebeurtenissen (Ik word 18). Samen met jongeren zijn de knelpunten in kaart gebracht. Momenteel werken we samen met gemeenten, ministeries en uitvoeringsorganisaties aan een oplossing van deze knelpunten, zodat het contact en het regelen van zaken met de overheid rondom de levensgebeurtenis «Ik word 18» vloeiender verlopen.

Met het Programma Levensgebeurtenissen beperken we ons niet alleen tot 18-jarigen. Met dit programma zorgen we ervoor dat mensen meer inzicht hebben in hun zaken met de overheid. Naast «Ik word 18» kent het Programma Levensgebeurtenissen bijvoorbeeld de levensgebeurtenis «Betalingsachterstand of schulden». Deze aanpak is bedoeld als hulp voor alle mensen die te maken krijgen met betalingsachterstanden of schulden.

Het Ministerie van Financiën werkt samen met partners binnen het programma «Wijzer in Geldzaken» aan het vergroten van het financieel bewustzijn en de financiële vaardigheden van jongeren. Zij organiseren bijvoorbeeld jaarlijks de «Week van het Geld» om kinderen en jongeren voor te bereiden op financiële redzaamheid in de toekomst. Specifiek voor jongeren tussen de 16 en 27 jaar in een kwetsbare positie werken Rijk, gemeenten, Nederlands Jeugdinstituut, Movisie, Ingrado, Divosa, ExpEx, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), MBO Raad, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en Jeugdzorg Nederland samen aan de landelijke aanpak 16–27. Deze aanpak richt zich op het zo optimaal mogelijk begeleiden van jongeren tussen de 16 en 27 jaar naar zelfstandigheid. Het voorkomen van schulden maakt daar deel van uit.

158

Vraag:

Waaruit bestaat het totaalpakket van maatregelen, instrumenten en middelen om digitale vaardigheden en zelfredzaamheid te bevorderen?

Antwoord:

In de huidige samenleving zijn digitale vaardigheden onmisbaar om mee te kunnen blijven doen. De Ministeries van BZK, OCW, VWS en SZW werken daarom samen in het actieprogramma Tel mee met Taal5 om de basisvaardigheden (taal, rekenen, digitale vaardigheden) van mensen te verbeteren. Naast cursussen basisvaardigheden wordt er met gemeenten gewerkt aan de uitvoering van hun aanpak (digitale) laaggeletterdheid, ondersteuning van professionals en ambtenaren vanuit Stichting Lezen en Schrijven, een landelijke wervingscampagne, een outputmonitor op cursusbereik en het bevorderen van kwaliteit in de uitvoering. Om de zelfredzaamheid te bevorderen worden mensen met lage digitale vaardigheden actief doorverwezen naar cursussen vanuit de Informatiepunten Digitale Overheid en de Digihulplijn. Met de Alliantie Digitaal wordt samen met publieke, private en maatschappelijke partners gewerkt om mensen te helpen. Zo ondersteunt de actie #allemaaldigitaal mensen die geen toegang hebben tot een digitaal apparaat door laptops en tablets aan hen ter beschikking te stellen. Tot slot zet het Ministerie van BZK in op de ontwikkeling van hulpmiddelen voor informeel leren, zoals de app Digikwis. Met deze app kunnen mensen op hun telefoon laagdrempelig oefenen hoe ze bijvoorbeeld online boodschappen bij de supermarkt kunnen doen.

Zie voor digitale vaardigheden en zelfredzaamheid ook de Kamerbrief Digitale Inclusie; Iedereen moet kunnen meedoen (TK 26 643-583) en de Kamerbrief Voortgang Digitale Inclusie 2020 (TK 26 643-721).

159

Vraag:

Wat wordt er gedaan aan de veiligheid van de digitale informatiesamenleving anders dan het stimuleren van het gebruik van een online instrument bij de inkoop van ICT-producten en diensten om te voldoen aan de vereiste informatieveiligheid en privacy?

Antwoord:

De Inkoopeisen Cybersecurity Overheid (ICO) inkoop wizard is een van de instrumenten die bijdragen aan het vergroten van de informatieveiligheid van de overheid. De Tweede Kamer is op 21 maart van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de aanpak van informatieveiligheid bij de overheid6. Zo geldt sinds januari 2019 voor de gehele overheid een algemeen normenkader, de Baseline informatiebeveiliging overheid (BIO). Als hulp bij de implementatie daarvan is een groot aantal biogerelateerde hulpmiddelen en producten, zoals handreikingen en webinars, ontwikkeld. Verder zal het gebruik van de standaard HTTPS voor extern gerichte websites van de overheid (het slotje in de browser) worden verplicht via een AMvB onder de Wet Digitale Overheid (WDO). Omdat deze wet nog aanhangig is in de Eerste Kamer, is deze verplichting nog niet van kracht.

160

Vraag:

Op welke manieren is gebleken dat de inzet van data cruciaal is voor het besturen van Nederland, anders dan voor het maken van prognoses en het traceren van risico’s?

Antwoord:

In algemene zin zijn data, of digitale gegevens, fundamenteel voor het nemen van besluiten en het functioneren van de overheid in een digitaliserende wereld. Het is niet alleen cruciaal voor het maken van prognoses en traceren van risico’s, maar ook voor de dienstverlening aan burgers. Of het nu gaat over het plannen van preventief onderhoud aan bruggen zodat er minimale overlast ontstaat, of het bieden van een overzicht van je schulden bij de overheid, overal ligt data aan ten grondslag.

161

Vraag:

Welke publieke waarden en grondrechten moeten volgens de regering bij de inzet van technologieën worden gewaarborgd anders dan non-discriminatie, privacy, menselijke waardigheid en autonomie?

Antwoord:

Bij de inzet van nieuwe technologie is terecht veel aandacht voor het verbod op discriminatie (als gelijkheidsrecht) en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast zijn ook andere privacyrechten, zoals de bescherming van de lichamelijke integriteit, en vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de informatievrijheid van belang. Ook kunnen de procedurele rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en op een effectief rechtsmiddel, worden genoemd. Het kabinet heeft aandacht voor de bescherming van alle grondrechten in relatie tot de digitale samenleving. Dat geldt ook voor de publieke waarden. De publieke waarden zijn normatief en geven aan welke waarden een overheidsorganisatie relevant en nastrevenswaardig vindt. In dit licht moeten de menselijke waardigheid – als notie onder alle grondrechten – en autonomie zeker worden gewaarborgd. Maar ook waarden als duurzaamheid, veiligheid, integriteit en rechtvaardigheid kunnen worden genoemd. Het kabinet vindt het van belang om hierover het maatschappelijke debat te blijven voeren. Het kabinet heeft een Code Goed Digitaal Bestuur laten opstellen die bij het voeren van het debat binnen overheden zeer behulpzaam is. Het kabinet heeft er niet voor gekozen om daarin enkele waarden te prioriteren. Het is immers afhankelijk van de context en specifieke soorten overheidsorganisaties welke waarden relevant zijn. De Code bestaat daarom uit dertig waarden die overheden moeten inspireren om hierover het debat te voeren en hierin prioriteit aan te brengen.

162

Vraag:

Met welke regelgeving introduceert de regering welke nadere kaders, rechten en spelregels voor het digitaal delen van persoonsgegevens met organisaties buiten de overheid?

Antwoord:

In voorbereiding is een tweede tranche van het huidige voorstel van de Wet digitale overheid, waarin voor het digitaal delen van persoonsgegevens met organisaties buiten de overheid nadere voorwaarden en kaders geformuleerd gaan worden. Dit is geen sinecure. In onderzoek is bijvoorbeeld in hoeverre voor de verstrekking van eigen gegevens van de betrokkene uit basisregistraties nog barrières bestaan in al geldende wettelijke kaders. Zulke barrières zouden dan aanpassing behoeven. Aangezien de aanpassing van de eIDAS-verordening, die de Europese Commmissie recentelijk heeft voorzien, ook regeling van het delen van attributen uit overheidsbronnen beoogt, zal deze worden betrokken bij het bepalen van de reikwijdte van de te regelen zaken (spelregels, voorwaarden) in de wet Digitale Overheid.

In de brief over regie op gegevens (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 32 761, nr. 147) waren al enkele spelregels en kaders benoemd, zoals de norm dat het volstrekt duidelijk moet zijn waarvoor de burger toestemming geeft, welke gegevens worden gedeeld, voor welk doel, met welke consequenties.

163

Vraag:

Welke pilots, anders dan de Blauwe Knop en de inkomenstoets voor sociale huur, gaat de regering inzetten bij de voorbereiding van de implementatie van nieuwe regelgeving voor het digitaal delen van persoonsgegevens met organisaties buiten de overheid?

Antwoord:

Door verschillende partijen, zowel in de markt, als bij medeoverheden, worden proeven gedaan, waarover vervolgens door de overheid kennis wordt opgedaan die verder helpt bij de vormgeving van meer regie op eigen gegevens. Zo kijken we mee bij testen met toepassingen die regie op gegevens simuleren van Cleverbase en Belastingdienst en met gecontroleerde productie-ervaringen in de huurmarkt van Qii, voorheen het huurpaspoort. Onder eigen regie aanvullende nieuwe pilots in gang zetten, wacht op de evaluatie van de af te ronden proeven zoals voor de inkomenstoets en de Blauwe Knop.

164

Vraag:

Welke concrete stappen gaat de regering zetten om middels een inlogmiddel op hogere betrouwbaarheidsniveaus conform de eIDAS-verordening de toegang tot de overheid te verbeteren?

Antwoord:

Zowel het publiek-private stelsel eHerkenning voor bedrijven als het publieke middel DigiD voor burgers zijn erkend onder de eIDAS-verordening voor grensoverschrijdend gebruik binnen Europa en voldoen aan de binnen de verordening gestelde eisen voor de hogere betrouwbaarheidsniveaus «Substantieel» en «Hoog». Concreet kan met de middelen eH3 en eH4 door bedrijven en DigiD Substantieel en DigiD Hoog door burgers op hogere betrouwbaarheidsniveaus worden ingelogd bij overheden die diensten op deze hogere betrouwbaarheidsniveaus aanbieden. De Staatssecretaris van BZK is een traject gestart om steeds meer dienstverleners te bewegen over te stappen naar hogere betrouwbaarheidsniveaus, in het bijzonder voor die diensten waarbij persoonsgegevens of andere gevoelige gegevens worden uitgewisseld.

165

Vraag:

Hoe omschrijft de regering de zorgplicht die de regering noemt op pagina 22 en wat is de reikwijdte van die zorgplicht?

Antwoord:

Het dilemma dat hier beschreven wordt is het dilemma tussen de zorgplicht van de overheid en de autonomie van de burger bij de beleidskeuzes die gemaakt moeten worden op het domein digitale identiteit. De zorgplicht valt hier te omschrijven als de plicht van de overheid om het welzijn van de burger tot zorg van de overheid te beschouwen.

Wanneer burgers meer zelfbeschikking over hun digitale identiteitsgegevens hebben biedt dit kansen voor nieuwe en gebruiksvriendelijkere digitale diensten en het vergroten van de privacy van de burger. Tegelijkertijd is nieuwe technologie vaak ingewikkeld, soms niet transparant qua werking, en vereist meer autonomie ook meer begrip en bewustzijn van risico’s. De overheid wil dus enerzijds burgers meer regie en zelfbeschikking over hun digitale identiteit bieden en anderzijds burgers geen digitale diensten aanbieden die bijvoorbeeld om geverifieerde identiteitsgegevens vragen, terwijl de gevaren moeilijk in te schatten zijn. De reikwijdte van de zorgplicht van de overheid in het digitale identiteit domein zal in de komende jaren in discussie met uw Kamer vastgesteld moeten worden.

166

Vraag:

«(...) door de rol van de CIO binnen de Rijksdienst steviger aan de bestuurstafel te positioneren.» Welke departementen hebben op dit moment een CIO?

Antwoord:

In 2008 adviseerde de Algemene Rekenkamer in haar rapport «Lessen uit ICT-projecten» dat elk ministerie een eigen CIO zou krijgen. Dit advies leidde begin 2009 tot eenzelfde toezegging aan uw Kamer en sinds eind 2009 beschikken alle ministeries over een CIO.

167

Vraag:

Kunnen de «Meerkosten uitstel Omgevingswet» worden toegelicht? Hoeveel van de middelen uit 2021 (23 miljoen euro) is naar medeoverheden gegaan? Hoeveel van de middelen voor 2022 (21,7 miljoen euro) is bestemd voor medeoverheden?

Antwoord:

Voor de extra kosten van de implementatie – door het verschuiven van de inwerkingtreding van de Omgevingswet – is er een bedrag van € 23 mln. beschikbaar gesteld voor de koepels van gemeenten, provincies en waterschappen en voor de rijkspartijen die de Omgevingswet invoeren. VNG, IPO, Unie van Waterschappen en rijkspartijen verkennen op dit moment hoe het bedrag van € 23 mln. kan worden ingezet als stimulans voor een goede en tijdige invoering van de wet. Zij denken aan maatregelen die de implementatie van de wet op 1 juli 2022 extra ondersteunen, zodat het geld ten goede komt aan alle organisaties die de Omgevingswet moeten invoeren.

In de € 21,7 mln. voor 2022 is € 1,5 mln. opgenomen om de langere implementatie inzet bij koepelorganisaties als gevolg van het uitstel op te vangen. Verder worden de BZK-kosten voor langer doorlopende programma- en implementatiekosten, de kosten voor tijdelijke alternatieve maatregelen tijdens de oefenperiode en de kosten voor het langer in stand houden van huidige voorzieningen, zoals AIM en ruimtelijkeplannen.nl, gedekt.

168

Vraag:

Hoe is het bedrag van € 21,7 mln. voor «Meerkosten uitstel Omgevingswet» in 2022 tot stand gekomen? Zijn medeoverheden, zoals gemeenten, hierbij gehoord en betrokken?

Antwoord:

Zie de beantwoording onder vraag 167. Dit zijn voornamelijk BZK-gerelateerde kosten. De medeoverheden zijn bij het tot stand komen van dit bedrag niet betrokken.

169

Vraag:

Hoeveel van het budget voor «Afbouw Digitaal Stelsel Omgevingswet» is bestemd voor onvoorziene omstandigheden/tegenvallers? Waarop is dit bedrag gebaseerd?

Antwoord:

Het gehele budget «Afbouw Digitaal Stelsel Omgevingswet», € 29,3 mln., is gebaseerd op de herijking van de kosten naar aanleiding van het BIT-advies en Gateway Review van eind 2020 en is nodig ter financiering van de meerkosten van de afbouw en ontwikkeling van het DSO Basisniveau. Hierin is geen risico reservering meer opgenomen voor onvoorziene omstandigheden of tegenvallers.

170

Vraag:

Welke regelingen uit het bestuursakkoord gelden wel voor huurders van corporatiewoningen, maar niet voor huurders van particuliere huurwoningen?

Antwoord:

De enige regeling uit de bestuurlijke afspraken die alleen geldt voor huurders van woningcorporaties en niet voor andere huurders, is de subsidieregeling Woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen7. Deze subsidieregeling voorziet in de mogelijkheid voor woningcorporaties om subsidie aan te vragen voor de tegemoetkoming van hun huurders en voor verduurzaming, onderhoud en verbetering van hun bezit in het postcodegebied waarbinnen het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) schade door waardedaling vergoedt, en postcodegebieden 9679, 9681 of 9682 in de gemeente Oldambt.

171

Vraag:

Voor het programma erfgoed (dus zijnde de middelen uit het bestuursakkoord voor de karakteristieke panden) was de afgelopen jaren tot en met 2021 jaarlijks € 4,5 mln. extra beschikbaar, maar het geactualiseerde programma loopt tot en met 2023; in hoeverre gaat dit vanuit OCW in 2022 en 2023 gecontinueerd worden?

Antwoord:

In de bestuurlijke afspraken is van 2021 t/m 2023 in totaal € 10 mln. gereserveerd voor het integrale programma erfgoed. Met deze middelen is voorzien in een onderhoudsregeling voor karakteristieke gebouwen en gemeentelijke monumenten in het aardbevingsgebied. Naast de middelen vanuit de bestuurlijke afspraken, hebben de NCG, de provincie Groningen en het Ministerie van OCW (vanuit de middelen van het regeerakkoord 2017) binnen het erfgoedprogramma middelen beschikbaar gesteld voor onderhoudsregelingen voor rijksmonumentale panden. Voor zover uw vraag ziet op de beschikbaarheid van de middelen vanuit het Ministerie van OCW vanaf 2022, heb ik in het tweeminutendebat Mijnbouw Groningen van 29 september jl. toegezegd uw Kamer hier in afstemming met de Minister van OCW en voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van BZK per brief over te informeren.

172

Vraag:

Hoe wordt de € 5 mln. euro ingezet voor de aanpak van vastgelopen dossiers in Groningen? Kan er een overzicht worden gegeven van de vastgelopen dossiers?

Antwoord:

In de bestuurlijke afspraken is € 50 mln. gereserveerd voor het oplossen van vastgelopen dossiers. Hiertoe is het «Interventieteam vastgelopen dossiers» opgericht, bestaande uit een onafhankelijk adviseur/voorzitter, een vertegenwoordiger van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en een vertegenwoordiger van de NCG. Het interventieteam heeft ruim mandaat om maatwerkoplossingen te kunnen bieden aan bewoners van wie hun dossier is vastgelopen, zodat deze bewoners weer perspectief kan worden geboden (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872). Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam bekijkt op basis van de inventarisatie de aangedragen zaken en bestudeert hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden. Eind 2021 zal het Interventieteam een voortgangsrapportage opleveren die ik aan uw Kamer door zal geleiden.

173

Vraag:

Wanneer wordt het slot-Koninklijk Besluit (KB) voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij de Staten-Generaal voorgehangen?

Antwoord:

De voorgenomen datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet is 1 juli 2022. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang. Uiterlijk begin november ontvangt uw Kamer een uitgebreide voortgangsbrief en ga ik nader in op de laatste stand van zaken van het DSO-LV, met de meest recente implementatiemonitor en de meest recente aansluitcijfers.

Ik denk dat het daarna een goed moment zou zijn om met Uw Kamer het debat te voeren over de voortgang van de inwerkingtreding Omgevingswet. Na ook uitwisseling met de Eerste Kamer, zal ik beslissen over het moment van het formeel voorhangen van het inwerkingtredings-KB bij beide Kamers, zodat het voor 1 april 2022, de vereiste datum, kan worden bekrachtigd en gepubliceerd.

174

Vraag:

In hoeverre klopt het dat er, van de zijde van gemeenten, nog een claim van ongeveer 150 miljoen euro voor het incidenteel compenseren van de invoeringskosten van gemeenten bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is neergelegd? Hoe wordt hier mee omgegaan?

Antwoord:

Afgesproken is dat de transitiekosten en de financiële effecten in 2022, 2023 en 2027 worden geëvalueerd. Daarnaast hebben het Rijk en de bestuurlijke partners afgesproken dat zij in interbestuurlijk verband gaan zoeken naar oplossingen voor financiële knelpunten. Naast andere oplossingen is ook financiële compensatie van een deel van de transitiekosten een optie als blijkt dat de Omgevingswet niet budgetneutraal kan worden ingevoerd. Daarbij wordt het redelijk geacht dat overheden de transitiekosten in een periode van 10 jaar moeten kunnen terugverdienen.

Vooruitlopend op de formele evaluaties heeft de VNG verzocht 150 miljoen euro in 2022 beschikbaar te stellen voor het incidenteel compenseren van de invoeringskosten. Als demissionair Minister kan ik hier niet over beslissen.

175

Vraag:

Kan een overzicht worden gegeven van de activiteiten en resultaten van het Woonbedrijf Groningen?

Antwoord

De Stichting Woonbedrijf Aardbevingsgebied Groningen is in januari 2019 opgericht om zich op de volgende taken toe te leggen:

  • 1. Het opkopen en beheren van woningen bij economische en sociaal-maatschappelijke knelpunten;

  • 2. Het opkopen en beheren van gebouwen bij het oplossen van complexe schadegevallen;

  • 3. Het opkopen van gebouwen waar versterken duurder is dan de marktwaarde van het gebouw;

  • 4. Het voorzien in wisselwoningen en tijdelijke bedrijfsruimte voor de versterkingsopgave.

Vanaf de oprichting heeft het Woonbedrijf het Koopinstrument uitgevoerd. Het Koopinstrument is een regeling om langdurig te koop staande woningen in het aardbevingsgebied te kunnen opkopen. In 2020 is het Woonbedrijf ook de koop/sloopregeling van de NCG gaan uitvoeren. Deze regeling voorziet in de mogelijkheid om gebouwen te slopen als de versterkingskosten de marktwaarde overtreffen. Verder kan het Woonbedrijf vanaf 2021 ook woningen opkopen op voordracht van de Commissie Bijzondere Situaties, die de vangnetregeling bijzondere situaties uitvoert. Het gaat dan om bijzondere individuele situaties, waar mensen zelf niet uit komen en waar dringend hulp nodig is.

Daarnaast heeft NAM haar woningportefeuille in maart 2020 overgedragen aan het Woonbedrijf om deze verder af te wikkelen.

In veruit de meeste gevallen worden opgekochte woningen weer opnieuw te koop aangeboden. Daar waar dit niet kan vanwege bijvoorbeeld de versterkingsopgave wordt de woning gesloopt en wordt het bouwkavel vervolgens openbaar te koop aangeboden. Tot dusver zijn er slechts twee woningen gesloopt. Ook kunnen woningen worden ingezet als wisselwoning voor de versterkingsopgave. Momenteel heeft het Woonbedrijf twee woningen ingezet als wisselwoning.

   

Opgekocht

Verkocht

Koopinstrument1

2019

11

11

2020 Aanvraag ronde 1

4

3

2020 Aanvraag ronde 2

0

0

2021 Aanvraag ronde 1

0

0

Vangnet bijzondere situaties (Commissie Bijzondere Situaties)

 

1

0

Koop/sloopregeling (versterkingsopgave)

 

8

0

NAM-portefeuille

 

43

20

X Noot
1

Vanaf 2020 werkt het Koopinstrument met twee aanvraagrondes per jaar. Daarvoor was dat één aanvraagronde per jaar.

176

Vraag:

Kunt u toelichten waarom de budgettaire omvang van het Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid van 97 miljoen in 2021 naar ruim 186 miljoen in 2022 gaat?

Antwoord:

De stijging van de budgettaire omvang van het Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid in 2022 is te verklaren door de middelen die aan de BZK-begroting zijn toegevoegd voor de opvolging van de maatregelen uit de kabinetsreactie op het rapport «ongekend onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK). De middelen zijn bedoeld voor het structureel verbeteren van de informatiehuishouding en actieve openbaarmaking én het verbeteren van de dienstverlening. Voor de verbetering van de informatiehuishouding is € 148 mln. gereserveerd, waarvan een groot deel is bestemd voor andere Rijksorganisaties en van de BZK begroting zal worden overgeboekt. BZK heeft een coördinerende rol bij de verdeling van deze middelen over andere departementen, agentschappen en ZBO’s. Voor verdere detaillering verwijs ik u naar de Kamerbrief Voortgang generiek actieplan informatiehuishouding Open op Orde (Kamerstuk II 2020/21, 29 362 VII, nr. 291) dat op 21 september is gedeeld met de Kamer.

177

Vraag:

Wat is de stand van zaken omtrent de 120 woningcorporaties die geen volmacht hebben gegeven om hun bezit in onderpand aan het Waarborgfonds Sociale Woningbouw te blijven geven?

Antwoord:

Naar aanleiding van vragen en opmerkingen die WSW in 2018 ontving bij de uitrol van de toen recentelijk aangepaste volmacht besloot WSW toen niet over te gaan tot verdere implementatie en het onderwerp integraal mee te nemen in het Strategisch Programma. De ontwikkeling van een nieuwe volmacht-structuur als onderdeel van een integrale verbetering van de zekerhedendocumentatie maakten onderdeel uit van het Strategisch Programma van WSW. Op 3 mei 2021 stuurde WSW alle deelnemende corporaties een brief waarin het aangaf of de volmacht moet worden vernieuwd. Inmiddels zijn er tekendagen geweest. Dit wordt in oktober 2021 afgerond.

178

Vraag:

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de problemen van de kredietwaardigheid van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw?

Antwoord:

WSW heeft recentelijk van twee kredietbeoordelaars de hoogst mogelijke rating ontvangen. Moody’s herbevestigde voor WSW de AAA-rating met de outlook stabiel. S&P Global gaf voor WSW eveneens een AAA-rating met de outlook stabiel af.

179

Vraag:

Wat is de reden van de afbouw van de achterborgstelling van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw de komende jaren?

Antwoord:

Er is geen sprake van een afbouw van de achterborgstelling van WSW in de komende jaren.

180

Vraag:

Welke bestaande middelen worden gebruikt om ondermijning tegen te gaan?

Antwoord:

Hiervoor verwijs ik u naar de Minister van Justitie en Veiligheid die verantwoordelijk is voor de aanpak van ondermijning en die hierover op 4 oktober jl. een brief met als onderwerp «extra investeringen in het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit» naar uw Kamer heeft verzonden (Kamerstukken II 2020/21, 29 911, nr....).

Voor weerbaarheid van het openbaar bestuur zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en andere partners een aanpak ontwikkelen.

181

Vraag:

Met welke andere landen is contact geweest om de aanpak voor het tegengaan van ondermijning te verbeteren?

Antwoord:

Hiervoor verwijs ik u naar de Minister van Justitie en Veiligheid die verantwoordelijk is voor de aanpak van ondermijning.

182

Vraag:

Wat wordt de verhouding tussen repressieve en preventieve maatregelen?

Antwoord:

Hiervoor verwijs ik u naar de Minister van Justitie en Veiligheid die verantwoordelijk is voor de aanpak van ondermijning en die hierover op 4 oktober jl een brief met als onderwerp ¨extra investeringen in het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit¨ naar uw Kamer heeft verzonden (Kamerstukken II 2020/21, 29 911, nr...).

183

Vraag:

Kan juridisch worden toegelicht hoe de Kieswet precies geïnterpreteerd dient te worden op het vraagstuk of vervroegde Tweede Kamerverkiezingen gelijktijdig met gemeenteraads- of Provinciale Statenverkiezingen gehouden kunnen worden?

Antwoord:

Een vervroegde Tweede Kamerverkiezing vindt plaats als de Tweede Kamer tussentijds wordt ontbonden. Het besluit tot ontbinding houdt immers ingevolge artikel 64 van de Grondwet tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden. Een dergelijke ontbinding vindt plaats bij koninklijk besluit. In dat koninklijk besluit wordt de dag van kandidaatstelling bepaald (artikel F 2 van de Kieswet). De overige termijnen, zoals de uiterste datum voor registratie van de aanduiding van politieke groeperingen (artikel G 1) en de dag van stemming (artikel J 1), volgen uit de Kieswet. In totaal is voor de organisatie van verkiezingen, tevens rekening houdend met de termijnen uit de Kieswet, een periode benodigd van drie tot vier maanden vanaf het politieke feit dat er verkiezingen dienen te volgen.

Een ontbindingsverkiezing voor de Tweede Kamer is niet gebonden aan een bepaalde periode, daar kan naar de aard van de ontbindingsbevoegdheid elk moment toe besloten worden. Er is geen juridische belemmering in de Kieswet om een vervroegde Tweede Kamerverkiezing gelijktijdig te houden met gemeenteraads- of provinciale statenverkiezingen. Uiteraard moet wel rekening worden gehouden met de tijd die nodig is om verkiezingen te organiseren en met de uitvoerbaarheid voor gemeenten en voor leveranciers van stembescheiden in het geval verkiezingen worden gecombineerd of elkaar kort in tijd opvolgen. Alle kiezers moeten bijvoorbeeld op tijd hun stempas kunnen krijgen en alle andere benodigde stembescheiden, zoals stembiljetten, moeten geproduceerd en geleverd kunnen worden.

Bij een reguliere periodieke Tweede Kamerverkiezing (op het moment dat de zittingstermijn eindigt) is een combinatie met gemeenteraads- of provinciale statenverkiezingen niet mogelijk. Dat zit als volgt:

Artikel C 1 van de Kieswet regelt dat na een periodieke Tweede Kamerverkiezing de leden van de zittende (lees: «oude») Tweede Kamer aftreden in de periode van 23 tot en met 29 maart. Artikel C 2 van de Kieswet regelt vervolgens de zittingsduur van de Tweede Kamer die is gekozen na een eerdere ontbinding. Dit artikel regelt dat de Tweede Kamerverkiezing, ook na een tussentijdse verkiezing wegens ontbinding, steeds weer terugvalt in de systematiek dat de daarop volgende verkiezing in maart wordt gehouden. Artikel C 2 gaat er vanuit dat deze zittende (lees: «oude») leden dan weer aftreden in de periode van 23 tot en met 29 maart nadat vier jaren zijn verstreken sinds de zitting van het centraal stembureau waarin de uitslag van de verkiezing is bekendgemaakt (van de destijds gehouden ontbindingsverkiezingen). [1]

Artikel C 3 van de Kieswet geeft vervolgens een regeling voor de situatie waarin een periodieke Tweede Kamerverkiezing (zoals bedoeld in artikel C 1 en C 2, eerste lid van de Kieswet) valt in een jaar waarin er ook gemeenteraads- en provinciale statenverkiezingen zijn. Als dat het geval is vindt ingevolge het eerste lid het aftreden van de zittende leden plaats in de periode van 19 tot en met 25 mei. De Tweede Kamerverkiezing schuift in dat geval dus op van maart naar mei.[2] Dat is bij ontbindingsverkiezingen niet aan de orde.[3] De Kiesraad heeft dit op 23 september jl. ook bevestigd.[4]

[1] Het tweede lid van artikel C 2 van de Kieswet biedt een uitzondering op de zittingsduur van vier jaar.

[2] Het tweede lid van artikel C 3 van de Kieswet regelt vervolgens weer de systematiek dat de eerstvolgende verkiezing daarna weer plaatsvindt op een dag in maart (tenzij zich opnieuw een geval voordoet van C 3, eerste lid).

[3] Wanneer de regering voor een ontbindingsverkiezing de datum kiest waarop normaal een periodieke verkiezing zou worden gehouden, vindt de verkiezing plaats onder het regime van de ontbindingsverkiezing. Er is dan geen periodieke verkiezing meer (zie: Niels van Driel, Ron de Jong, De Tweede Kamerverkiezingen in 50 stappen, 2014, p. 29; zie ook Handelingen Eerste Kamer 1988–1989, 20 264, nr. 230 C, p. 4).

[4] https://twitter.com/Kiesraad/status/1440951060605149184?s=20

184

Vraag:

Op welke manier stuurt de Minister van BZK de samenwerking tussen overheden en het werken als één overheid, anders dan via het interbestuurlijk programma, de regiodeals en het bevorderen van innovatieve werkwijzen via Agenda stad en de City Deals?

Antwoord:

De gedachten achter het werken als één overheid is dat overheden, ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid, samenwerken op basis van gelijkwaardigheid. De term «sturen» is dan niet zo op zijn plaats. Immers, iedere overheid (op landelijk, regionaal of lokaal niveau) kan vanuit de gedachte één overheid een interbestuurlijke samenwerking inrichten als de opgave daarom vraagt. Waar ik mij, naast de genoemde voorbeelden, ook sterk voor maak is dat de randvoorwaarden (bestuurlijk en financieel) die samenwerking ook goed mogelijk maakt. Zo hebben we de Code interbestuurlijke verhoudingen.

Om als overheden goed aan opgaven te kunnen werken, is het van belang dat er een goede balans is tussen de ambitie en de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden. Het werken als één overheid vraagt ook een (continue) lerende samenwerking tussen overheden en andere betrokken samenwerkingspartners.

Belangrijk uitgangspunt in deze lerende samenwerking is aandacht en verdere versterking van de menselijke maat in beleid en uitvoering. De genoemde voorbeelden als Agenda Stad en City Deals, maar bijvoorbeeld ook de uitvoering van het programma Leefbaarheid en Veiligheid kunnen hiertoe belangrijke inzichten opleveren, met behulp waarvan de dienstverlening verder versterkt kan worden.

185

Vraag:

Met welke partijen, anders dan de branchevereniging van de gemeentelijke anti discriminatievoorzieningen (ADV’s) en gemeenten, zal het kabinet de vindbaarheid en positionering van de ADV’s oppakken?

Antwoord:

Het kabinet wil de vindbaarheid en positionering van de ADV’s versterken. Daarvoor wordt inderdaad samengewerkt met gemeenten, de VNG en de ADV’s. Ook zal het kabinet het gesprek aangaan met maatschappelijke organisaties.

186

Vraag:

Welke opdrachten voor het versterken van de uitvoeringskracht en kennispositie van decentrale overheden worden allemaal verstrekt in 2022, anders dan de opdrachten genoemd op pagina 42?

Antwoord: Naast de in de ontwerpbegroting al genoemde kennisactiviteiten die ook gericht zijn op het versterken van de uitvoeringskracht, wordt in 2022 ingezet op het verkrijgen van feitelijke kennis en het leren van praktijksituaties voor het versterken van de publieke dienstverlening door medeoverheden, met als doel de menselijke maat in het openbaar bestuur als uitgangspunt in zowel het beleid als de uitvoering daarvan te versterken. Opdrachten zullen in samenwerking met departementen en koepels van decentrale overheden worden geformuleerd. Daarbij wordt ingezet op kennisdeling en het systeemleren in de regio.

187

Vraag:

Hoe komt de versterking van de aanpak van discriminatie tot uiting anders dan in onderzoek naar discriminatie in het algemeen en onderzoek naar de meldingsbereidheid in het bijzonder, zowel in Nederland als in Caribisch Nederland, in een brede campagne, in het vergroten van kennis over discriminatie (door het organiseren van bijeenkomsten en het maken van handreikingen), en het versterken van de discriminatietoets?

Antwoord: In de Kamerbrief (Kamerstukken II, 2020/21, 30 950, nr. 250) over de voortgang van discriminatie bent u geïnformeerd over de versterking van discriminatie door het kabinet, zowel generiek als op de domeinen en gronden. Een van de generieke versterkingen is de instelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, die op 15 oktober 2021 start. De NCDR heeft de opdracht om een Nationaal Programma op te stellen bestaande uit een meerjarig deel met scherpe doelen en een jaarlijks deel met concrete acties om discriminatie en racisme tegen te gaan, ook in het Caribisch deel van Nederland. Het ligt voor de hand dat dit programma accenten zal leggen en zal komen met voorstellen op meerdere gronden en domeinen. Zodra er een Nationaal Programma is zal de Kamer hierover geïnformeerd worden. Daarnaast wordt uw Kamer nog dit jaar geïnformeerd over de instelling van een Staatscommissie Discriminatie, dat doorlopend onderzoek zal doen naar discriminatie en discriminerend handelen.

188

Vraag:

Hoe wordt de discriminatietoets versterkt?

Antwoord:

Het toetsen van discriminatie in wetsvoorstellen en beleidsvoorstellen wordt versterkt door aanpassing van de Data protection impact assessment (DPIA) en het Integraal Afwegingskader (IAK), waarin het non-discriminatiebeginsel een prominentere plek en meer aandacht krijgt. Daarnaast is de aanpak van discriminatie een van de prioriteiten bij de wetgevingstoets, zoals ook benoemd in de brief van het kabinet over het wetgevingskwaliteitbeleid (Kamerstukken II, 2020/21, 35 570-VI-115). Concreet betekent dit dat bij de grondwettoets die door het Ministerie van BZK in het kader van de wetgevingstoets uitgevoerd wordt, concreet gekeken wordt naar mogelijk discriminerende effecten. Daarnaast wordt momenteel door het College voor de rechten van de mens een juridisch kader ontwikkeld voor gebruik van etniciteit in risicoprofielen.

189

Vraag:

Bij welke stakeholders en partijen in de markt worden opdrachten uitgezet en waarop wordt dit gebaseerd?

Antwoord: Voor de aanpak van discriminatie zullen in 2022 voor verschillende trajecten opdrachten worden uitgezet, bijvoorbeeld voor onderzoek naar de meldingsbereidheid (motie Van Baarle/Ceder, Kamerstukken II, 2020–21, 30 950 nr.270). Er zijn nog geen offertetrajecten gestart, dus de vraag bij welke stakeholders en partijen in de markt opdrachten worden uitgezet kan nu nog niet beantwoord worden. Bij het uitzetten van offertes zal maatschappelijk verantwoord ingekocht worden. Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) betekent dat het Rijk niet alleen let op de prijs van wat het koopt, maar ook op het effect op het milieu en sociale aspecten (zoals diversiteit en inclusie).

190

Vraag:

Welke jongereninspraak-initiatieven zullen gericht worden ondersteund met een subsidie?

Antwoord:

Conform de aanbevelingen uit het aan uw Kamer aangeboden rapport «Bondgenoten in de democratie; Jongeren en bestuurders bouwen samen» is het verbeteren van de basis waarop jongerenparticipatie is georganiseerd een prioriteit. Hiertoe zijn jongereninspraak-pilots georganiseerd die eind 2021 worden afgerond. Tijdens deze pilots testen jongeren en overheidsvertegenwoordigers diverse vormen van jongereninspraak op lokaal en nationaal niveau. Voorbeelden hiervan zijn een boost voor jongereninspraak bij verschillende gemeenten en de experimenten met een innovatiefonds. Op basis van de geleerde lessen zal de vervolgaanpak, inclusief te ondersteunen initiatieven, worden bepaald.

191

Vraag:

Waar zet het Netwerk Weerbaar Bestuur zich voor in anders dan op normstelling, vroege signalering, melding en ondersteuning van incidenten op het gebied van integriteit en veiligheid binnen het lokaal bestuur?

Antwoord:

Het Netwerk Weerbaar Bestuur faciliteert daarnaast bewustwordingssessies in gemeenteraden en colleges van B&W. Bovendien voorziet het Netwerk in veiligheidspakketten voor nieuwe burgemeesters en kosteloze woningscans voor decentrale politieke ambtsdragers voor veilig wonen. Ook zetten de netwerkpartners zich in voor meer samenhang in gemeentelijke organisatie tegen vormen van oneigenlijk handelen en criminele ondermijning. In deze aanpak wordt het beleid omtrent informatiebeveiliging, fysieke beveiliging en de integriteit van zowel bestuurders van ambtenaren meer op elkaar aangesloten.

192

Vraag:

Hoeveel huurcontracten van (sta-)caravans, huisjes, chalets en andere objecten op vakantie- en recreatieparken zijn ontbonden in 2021? En in 2018, 2019, 2020?

Antwoord:

Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal huurcontracten van recreatieobjecten die zijn ontbonden in 2021, over het aantal parken dat van eigenaar is gewisseld en in eigendom is gekomen van buitenlandse investeerders, en over de prijsontwikkeling op vakantieparken. Deze cijfers zijn ook niet beschikbaar bij de branchevereniging HISWA-RECRON.

193

Vraag:

Hoeveel vakantie- en recreatieparken zijn er in Nederland? Hoeveel woonobjecten staan in deze parken?

Antwoord:

Er zijn naar schatting 2000 huisjesparken in Nederland. Daarnaast zijn er ongeveer 117.000 recreatiewoningen in Nederland. Deze recreatiewoningen staan niet allemaal op parken.

Objecten die niet aan de grond verbonden zijn, zoals chalets en stacaravans, worden niet meegeteld, omdat deze doorgaans niet in de Basisadministratie Gebouwen (BAG) worden opgenomen.

194

Vraag:

Hoeveel recreatie- en vakantieparken zijn dit jaar van eigenaar gewisseld? En in 2018, 2019, 2020

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 192.

195

Vraag:

Hoeveel van deze parken zijn in eigendom gekomen van buitenlandse investeerders?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 192.

196

Vraag:

Hoeveel arbeidsmigranten wonen op dit moment op vakantie- en recreatieparken?

Antwoord:

Het is niet bekend hoeveel arbeidsmigranten er op dit moment wonen op vakantie- en recreatieparken.

197

Vraag:

Wat is de prijsontwikkeling op vakantieparken met betrekking tot huur en koop van (sta-) caravans, huisjes, chalets en andere woonobjecten? Kan dit worden uitgesplitst in de jaren 2015 tot en met 2021?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 192.

198

Vraag:

Hoeveel gemeenten hebben besloten om permanente bewoning op vakantie- en recreatieparken toe te staan?

Antwoord:

Er zijn naar schatting enkele tientallen gemeenten waar vakantieparken getransformeerd zijn naar de bestemming Wonen, of waar aan een dergelijke transformatie wordt gewerkt.

199

Vraag:

Is bekend hoeveel woningzoekenden op de reguliere woningmarkt een tijdelijk onderkomen hebben op een vakantiepark? Zo nee, is hier een schatting van?

Antwoord:

Een schatting uit 2018 stelt dat zo´n 55.000 mensen permanent in recreatiewoningen wonen. In veel gevallen, maar niet in alle, betreft het mensen die op de reguliere woningmarkt geen geschikte woning kunnen vinden.

200

Vraag:

Hoeveel huurders die permanent wonen op vakantieparken hebben recht op huurprijsbescherming? Hoeveel huurders vallen hierbuiten?

Antwoord:

Als een recreatiewoning als woonruimte wordt verhuurd, en de aanvangshuurprijs onder de toenmalige liberalisatiegrens lag, hebben huurders recht op huurprijsbescherming.

Het is niet duidelijk hoeveel huurders dit specifiek betreft. Omdat veel gemeenten permanente bewoning niet toestaan zullen huurders geneigd zijn zich in die gevallen niet in te schrijven in de Basis Registratie Personen (BRP), wanneer zij een recreatiewoning als woonruimte huren. Daarmee blijft onduidelijk hoeveel mensen het betreft, en of deze huurders binnen de voorwaarden voor huurprijsbescherming vallen.

201

Vraag:

Kan een schematisch overzicht gegeven worden van het woningtekort sinds 2012 tot en met nu?

Antwoord:

Het statistisch woningtekort is een indicator voor de mate van spanning op de woningmarkt. BZK ontvangt een keer per drie jaar, tegelijk met het verschijnen van het nieuwe WoON, de Primos-prognoses van ABF waarin het statistisch woningtekort onderdeel van uitmaakt.

In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de bij BZK bekende woningtekorten. In het jaar 2017 heeft een herziening van de berekeningswijze van het tekort plaatsgevonden. De jaren erop is jaarlijks aan de Tweede Kamer het woningtekort gemeld in de rapportages plancapaciteit.

Jaar

Statistisch woningtekort

% van de woning

voorraad

2012

162.000

2,2%

2015

134.000

1,8%

2017

242.000

3,2%

2018

279.000

3,6%

2019

294.000

3,8%

2020

331.000

4,2%

2021

279.000

3,5%

Bron: Primos, ABF.

202

Vraag:

Hoe groot is (bij benadering) het tekort aan sociale huurwoningen op dit moment? Kan hierbij ook de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar worden weergegeven?

Antwoord

Het woningtekort kan niet worden uitgesplitst naar eigendomscategorie en prijssegment. Het huidige tekort aan sociale huurwoningen en de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar kan niet worden weergegeven.

Met behulp van een woningmarktsimulatiemodel (Socrates) kan wel in beeld gebracht worden hoe een bouwprogramma dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de kwalitatieve vraag naar woningen, ingevuld zou moeten worden. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met mutaties, verhuisprocessen, woonvoorkeuren, demografische ontwikkelingen, huurprijsbeleid en financiële mogelijkheden.

In het Onderzoek Opgaven Middelen (TK 2020Z13549) is een bouwprogramma gehanteerd dat in gelijke mate tegemoetkomt aan de woningbehoefte van starters en doorstromers, waarbij het woningtekort wordt teruggedrongen naar 2% in 2035. Hierbij hoort een bouwprogramma van gemiddeld ongeveer 25 duizend sociale huurwoningen per jaar tot 2035.

De uitkomsten van het middenscenario van het actualiseerde model (Socrates 2021) zijn daarmee in lijn.

203

Vraag:

Hoe groot is (bij benadering) het tekort aan middenhuurwoningen op dit moment? Kan hierbij ook de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar worden weergegeven?

Antwoord:

Het woningtekort kan niet worden uitgesplitst naar eigendomscategorie en prijssegment. Het huidige tekort aan middenhuurwoningen en de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar kan niet worden weergegeven.

Naast nieuwbouw komen er ook middenhuurwoningen bij door bijvoorbeeld huurprijsaanpassingen en verkoop van corporatiewoningen. In de periode 2012–2018 is het totale aantal middenhuurwoningen toegenomen van 228 duizend naar 432 duizend (bron: WoON2018).

204

Vraag:

Hoe groot is (bij benadering) het tekort aan koopwoningen op dit moment? Kan hierbij ook de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar worden weergegeven?

Antwoord:

Het woningtekort kan niet worden uitgesplitst naar eigendomscategorie en prijssegment. Het huidige tekort aan koopwoningen en de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar kan niet worden weergegeven.

205

Vraag:

Kan schematisch per prijscategorie huurwoningen het aantal huurwoningen worden aangegeven?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft het aantal huurwoningen per prijsklasse weer op basis van het WoON2018.

Aantal huurwoningen naar prijsklasse (x 1.000 woningen)

Tot kwaliteitskortingsgrens

447

15%

Tussen kwaliteitskortings- en aftoppingsgrens

1.409

47%

Tussen aftoppings- en liberalisatiegrens

608

20%

Middenhuur tot € 1.000

433

14%

Dure huur boven € 1.000

109

4%

Totaal huursector

3.007

100%

Bron: WoON2018

De informatie is (net als in 2020) ontleend aan WoON2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

206

Vraag:

Wat zijn de gemiddelde stichtingskosten van een sociale huurwoning? Kan uitgesplitst worden hoe dit bedrag is opgebouwd (grondprijs, bouwkosten etc.)?

Zie het antwoord op vraag 3.

207

Vraag:

Kan een schematisch overzicht worden gegeven van alle kortingen die er op de verhuurderheffing mogelijk zijn (zoals voor verduurzaming of bouwen), hoeveel euro per jaar daarvoor beschikbaar is en wat de voorwaarden voor de verschillende regelingen zijn?

Antwoord:

Op dit moment is het niet mogelijk om nieuwe aanvragen voor een heffingsvermindering op de verhuurderheffing in te dienen. De in het verleden openstaande mogelijkheden voor heffingsverminderingen zijn gesloten. Wel kunnen eerder afgegeven voorlopige investeringsverklaringen de komende jaren na afronding van de investeringen nog omgezet worden in definitieve investeringsverklaringen en verrekend met de afdrachten verhuurderheffing.

Vanaf 2023 is voor een heffingsvermindering verduurzaming structureel weer een bedrag van € 104 mln. per jaar beschikbaar. In mijn brief van 1 september 2021 heb ik aangegeven dat, conform de analyse van de Studiegroep Begrotingsruimte naar gebudgetteerde fiscale regelingen, gekeken wordt naar het omzetten van deze structurele reeks naar een tariefsverlaging in de verhuurderheffing of een subsidie.

De verhuurderheffing kent enkele vrijstellingen, over deze woningen is dan geen verhuurderheffing verschuldigd. Het gaat om:

  • een vrijstelling voor de aankoop van woningen in krimpgebieden door corporaties als onderdeel van een plan dat uitvoering geeft aan een activiteit in het kader van stedelijke vernieuwing. Met deze vrijstelling hoeft voor maximaal 20 jaar geen verhuurderheffing worden betaald over de aangekochte woningen. Het gaat om aangekochte woningen vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021.

  • een vrijstelling voor tijdelijke huurwoningen. Met deze vrijstelling hoeft voor maximaal 15 jaar geen verhuurderheffing worden betaald over gerealiseerde tijdelijke woningen. De vrijstelling geldt zowel voor nieuwbouw als voor verbouw van bestaand vastgoed met een niet-woonfunctie. Het gaat om tijdelijke woningen gerealiseerd tussen 1 januari 2020 en 31 december 2024.

vanaf 1 januari 2018 hoeft er geen verhuurderheffing te worden betaald over rijksmonumenten.

208

Vraag:

Hoeveel komt er in 2021 binnen aan verhuurderheffing en hoeveel wordt er in 2022 en verder aan inkomsten uit de verhuurderheffing verwacht? En welk aandeel van dit bedrag wordt veroorzaakt door de (gestegen) WOZ-waarde?

Antwoord:

In 2021 komt € 1,9 mld. binnen aan verhuurderheffing, en in 2022 wordt € 1,5 mld. verwacht (Stand Ontwerpbegroting 2022, zonder rekening te houden met de effecten van de motie Hermans).

In 2022 is de bruto opbrengst lager dan in 2021 als gevolg van de tariefverlaging in verband met de huurbevriezing. Dit effect compenseert de stijging van de WOZ-waarde. In 2023 daalt het tarief verhuurderheffing met 0,026%-punt in verband met het terugdraaien van de per 2018 tijdelijk ingezette tariefstijging ter dekking van de in 2017 geïntroduceerde heffingsvermindering voor goedkope nieuwbouw.

In 2024 stijgt het tarief verhuurderheffing met 0,001%-punt ter dekking van de vrijstelling voor tijdelijke woningen. In 2037 vervalt deze stijging weer. Los van deze effecten is de toename van de geraamde bruto opbrengst vanaf 2023 geheel toe te schrijven aan de WOZ-stijging.

De komende jaren worden de netto opbrengsten sterk bepaald door de verzilvering van heffingskortingen. Hierbij speelt de heffingsvermindering Nieuwbouw 2020 waarvoor 2,7 mld. aan vermindering is toegekend een hoofdrol. De raming van de verzilvering hangt af van het tempo van de realisatie van investeringsprojecten. Daarom wordt hieronder de bruto opbrengst (WOZ waarde maal tarief) en de raming van heffingsverminderingen apart weergegeven (Stand ontwerpbegroting 2022 excl. motie Hermans).

 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Bruto-opbrengst

2.067

2.076

2.063

2.227

2.474

2.677

2.769

Heffingsverminderingen

172

197

603

1.007

741

342

123

Netto-opbrengst

1.895

1.879

1.460

1.220

1.733

2.335

2.645

209

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrens in de sociale sector kunnen gebouwd worden als daar de gehele verhuurderheffing voor gebruikt zou worden?

Antwoord:

Een afschaffing of verlaging van de verhuurderheffing zorgt voor meer financiële ruimte om alle opgaven, inclusief de ontwikkeling van de sociale woonvoorraad, op te pakken.

In het Onderzoek Opgaven en Middelen corporatiesector komt naar voren dat afschaffen van de verhuurderheffing het evenwicht tussen opgaven en middelen op sectorniveau herstelt waardoor corporaties in staat worden gesteld om de opgaven bij nieuwbouw en verduurzaming op te pakken. Dit betekent dat jaarlijks ca 25 duizend in plaats van het recente gemiddelde van circa 15 duizend betaalbare sociale huurwoningen worden gebouwd.

Om de opgaven te kunnen realiseren zullen voor een aantal corporaties nog aanvullende maatregelen moeten worden genomen, omdat zij ook na afschaffing van de verhuurderheffing onvoldoende middelen zullen hebben om de opgaven te realiseren.

De financiën van corporaties zijn niet het enige knelpunt waardoor de bouw achterblijft. Onder andere woningbouwlocaties, de organisatiecapaciteit van corporaties en de beschikbaarheid van bouwpersoneel zijn andere knellende factoren. Een afschaffing of verlaging van de verhuurderheffing alleen, zal daarom niet leiden tot een volledige inzet van de beschikbaar komende middelen in de woningbouw

210

Vraag:

Hoeveel flexwoningen zijn er gebouwd in 2021 en hoeveel korting op de verhuurheffing was daarmee gemoeid? En in 2020?

Antwoord:

Over het totaal gebouwde flexwoningen in 2020 en 2021 is geen informatie beschikbaar.

211

Vraag:

Hoeveel woningen zijn gebouwd in 2020 en 2021 door nationale- en internationale beleggers op de woningmarkt in Nederland? En hoeveel in 2016, 2017, 2018 en 2019

Antwoord:

Ik heb geen overzicht van het totaal aantal woningen dat is gebouwd in 2020 en 2021 door nationale- en internationale beleggers. Wel hebben IVBN en Vastgoed Belang gegevens vrijgegeven over het aantal nieuwgebouwde huurwoningen door hun leden. Omdat niet alle beleggers aangesloten zijn bij een van deze brancheverenigingen is het beeld niet compleet.

De onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal huurwoningen dat institutionele beleggers (IVBN-leden) in 2016–2020 in exploitatie hebben genomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de bestaande woningen die complexgewijs zijn aangekocht en woningen die zijn toegevoegd door nieuwbouw.

Aantal woningen nieuw in exploitatie genomen (IVBN-leden)

Jaar

Bestaande bouw

Nieuwbouw

Totaal

2016

2.002

4.465

6.467

2017

1.277

6.990

8.267

2018

1.853

6.862

8.715

2019

1.512

7.204

8.716

2020

6.165

7.425

13.590

Bron: IVBN

212

Vraag:

Hoeveel woningen hebben buitenlandse beleggers in totaal in bezit op de Nederlandse woningmarkt? Hoeveel worden hiervan verhuurd?

Antwoord:

In 2020 hadden buitenlandse partijen naar schatting 45.000 huurwoningen in bezit.8 Er zijn geen aantallen bekend over verhuringen of leegstand.

213

Vraag:

Welk percentage van de woningen dat verhuurd wordt door nationale- en internationale beleggers valt binnen de sociale sector? En welk percentage valt in de vrije sector?

Antwoord:

In 2020 bezaten beleggers circa 1.030.000 woningen. Circa 37 procent hiervan valt in het gereguleerde segment, 36 procent in het middeldure segment en 27 procent in het dure huursegment. In totaal valt dus circa 63 procent in het vrije huursegment (middelduur en duur samen).9

Ik heb geen inzicht in de onderverdeling tussen nationale en internationale beleggers.

214

Vraag:

Wat is de gemiddelde huurprijs van woningen in de vrije sector?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 231.

215

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn opgekocht door nationale- en internationale beleggers vanaf 2015, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

Onderstaand overzicht laat zien hoeveel woningen corporaties vanaf 2015 per jaar aan beleggers hebben verkocht. Ik heb geen inzicht in de onderverdeling tussen nationale en internationale beleggers.

Jaar

Aantal woningen

2015

7.206

2016

3.429

2017

4.348

2018

2.601

2019

1.241

2020

1.731

Bron: Kadaster

De cijfers wijken iets af van de cijfers die ik eerder van het Kadaster heb ontvangen en welke ik ook reeds aan uw Kamer heb gecommuniceerd. Eerder heb ik uw Kamer laten weten dat corporaties in 2019 915 woningen aan beleggers hebben verkocht en het in 2020 gaat om 1.436 woningen. Het verschil komt doordat er in het recente artikel andere selecties zijn gedaan.

216

Vraag:

Hoeveel meldingen zijn er gedaan bij de huurcommissie over zaken die te maken hadden met huurprijzen in de vrije sector?

Antwoord:

Partijen met een geliberaliseerde aanvangshuurprijs kunnen een toetsing aanvangshuurprijs voorleggen aan de Huurcommissie of, wanneer dit in de huurovereenkomst is overeengekomen, de Huurcommissie verzoeken om advies. Bij de registratie van deze zaken wordt niet vastgelegd of er sprake is van een geliberaliseerde huurprijs. Wel kan dit uit de ingevoerde gegevens na uitspraak, op basis van de huurprijs, worden vastgesteld. In onderstaande tabel staan de aantallen uitspraken met een geliberaliseerde aanvangshuurprijs, gecategoriseerd in:

  • «Geliberaliseerd» wanneer de uitkomst van de uitspraak is dat de huurprijs «redelijk» is.

  • «Niet langer geliberaliseerd» wanneer de Huurcommissie de huurprijs verlaagd aangezien de maximaal toegestane huurprijs onder de liberalisatiegrens lag.

Uitspraken toetsing aanvangshuurprijs naar uitkomst

Art. 249

2018

2019

2020

2021

Eindtotaal

Geliberaliseerd

17

20

40

2

79

Niet geliberaliseerd

29

46

30

2

107

Eindtotaal

46

66

70

4

186

Daarnaast ontving de Huurcommissie enkele verzoeken voor een advies bij zaken met een geliberaliseerde huurprijs. Dit zijn jaarlijks slechts een beperkt aantal zaken. In de afgelopen vier jaar zijn 19 aanvragen binnengekomen.

217

Vraag:

Hoeveel investeerders/ verhuurders hebben meer dan 100 woningen in bezit? Welk deel van de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers zijn naar kleine beleggers gegaan?

Antwoord:

De Volkskrant heeft in 2019 in kaart gebracht wie de grote verhuurders op de Nederlandse woningmarkt zijn10. Uit hun artikel blijkt dat 138 particulieren en 28 beleggers meer dan 100 woningen in bezit hebben. Ook bijna alle corporaties hebben meer dan 100 woningen in bezit. In 2019 ging het om 290 van de 294 corporaties.11

In 2020 hebben beleggers12 65.799 woningen aangekocht. Het gaat hier om zowel woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners als woningen die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. In de onderstaande tabel worden deze transacties uitgesplitst op basis van de omvang van de portefeuille van de belegger.

Aantal woningtransacties door beleggers in 2020 uitgesplitst naar de omvang de portefeuille van de belegger (na de betreffende transactie)

Omvang portefeuille belegger

Aantal woningtransacties

Percentage van totaal gekochte woningen door beleggers

tot met 5 woningen

25.995

40%

6 tot 100 woningen

26.178

40%

meer dan 100 woningen

13.626

21%

Totaal

65.799

100%1

Bron: eigen bewerking op basis van data Kadaster

X Noot
1

door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal

218

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen kunnen er (bij benadering) worden gebouwd met de 1 miljard euro die het kabinet voor de komende 10 jaar beschikbaar wil stellen? Kan dit worden toegelicht?

Antwoord:

Hoeveel woningen er met € 1 mld. kunnen worden gebouwd is heel erg afhankelijk van de vormgeving van de regeling en op welke aspecten de focus wordt gelegd: betaalbaarheid, duurzaamheid, mobiliteit, hoogdrukgebieden en leefbaarheid. Het is nog niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel sociale huurwoningen hiermee gebouwd kunnen worden. Maar bij de keuze hoe de € 1 mld. wordt ingezet, wordt dit aspect meegenomen. Op korte termijn stuur ik een brief met de uitwerking van de 10*€ 100 mln. naar de Tweede Kamer.

219

Vraag:

Wat is (bij benadering) de gemiddelde grondprijs in Nederland per vierkante meter? Kan de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar hierbij worden weergegeven?

Antwoord:

Grondprijzen voor woningbouw verschillen van gemeente tot gemeente en daarbinnen van locatie tot locatie. Bovendien zijn de woningprijzen over het algemeen gedifferentieerd naar woningtype. Er kan daarom geen eenduidige uitspraak worden gedaan over de ontwikkeling van de grondprijzen sinds 2010. Bovendien worden grondprijzen niet centraal bijgehouden en zijn exacte tot stand gekomen grondprijzen van een locatie over het algemeen afhankelijk van de daarbij tot stand gekomen afspraken, zoals bijvoorbeeld over het betaalmoment. Openbaarmaking van de exact tot stand gekomen prijzen en de afspraken daarbij, kan de onderhandelingspositie van een gemeente schaden

Op dit moment wordt in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een kwantitatieve en kwalitatieve analyse uitgevoerd die opheldering moet bieden over de gemiddelde residuele grondwaarde voor gangbare woning typologieën door de afgelopen 15 jaar heen. De resultaten van dit onderzoek worden eind 2021 verwacht.

220

Vraag:

Kan per woningmarktregio de actuele wachttijd voor sociale huurwoningen worden weergegeven in een schema?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 82.

221

Vraag:

Hoeveel woningen zijn er door de woningbouwimpuls gerealiseerd? Kan dit per woningmarktregio en per prijsniveau worden uitgesplitst?

Antwoord:

Momenteel zijn er nog geen woningen gerealiseerd. Een harde eis bij de Woningbouwimpuls is dat de startbouw van woningen binnen drie jaar na uitkering aanvangt. In onderstaand tabel worden de te realiseren woningen in de komende tien jaren weergegeven vanuit de eerste twee tranches van de Woningbouwimpuls (zie voor een overzicht van alle gehonoreerde projecten www.woningmarktbeleid.nl/onderwerpen/woningbouwimpuls.

Aandeel te realiseren woningen naar landsdeel (tranche 1 en 2)

Noord-West (Noord-Holland, Utrecht, Flevoland)

42%

Zuid-West (Zuid-Holland, Zeeland)

40%

Zuid (Brabant, Limburg)

7%

Oost (Gelderland, Overijssel)

9%

Noord (Friesland, Groningen, Drenthe)

2%

Binnen de Woningbouwimpuls wordt bij betaalbare woningen onderscheid gemaakt tussen categorieën sociale huur (tot de liberalisatiegrens), middenhuur (maximale huur 1.000 euro) en betaalbare koop (tot de NHG-grens) en overige woningen. Met de middelen van de eerste en tweede tranche worden in totaal 95.687 woningen gerealiseerd, waarvan 62.318 onder betaalbare woningen vallen. Van de betaalbare woningen bestaat 44% uit sociale huur, 31% uit middenhuur en 25% uit betaalbare koop. De uitkomsten van de derde tranche komen worden verwachting eind dit jaar bekend gemaakt.

222

Vraag:

Kan per categorie (sociale huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen) bij benadering het aantal woningen per energielabel worden weergegeven?

Antwoord:

Per 1 juli 2021 zijn 4.567.000 geldige energielabels geregistreerd. In onderstaande tabel zijn de afgeronde cijfers te zien (aantallen x 1.000) van de verdeling van deze labels tussen koopwoningen, totale huursector, sociale huursector en particuliere huursector per labelklasse. Met de nieuwe bepalingsmethode kunnen woningen sinds 1 januari 2021 ook een A+, A++, A+++ of A++++ krijgen, deze labelklassen worden daardoor nu voor het eerst ook weergegeven in deze tabel.

Labelklasse

Koop

Huur

w.v. sociale huur

w.v. particuliere huur

Onbekend

Totaal

A++++

0

1

1

0

2

4

A+++

1

3

1

1

12

15

A++

1

4

2

2

4

8

A+

2

7

5

2

3

11

A

478

692

481

212

92

1.262

B

273

470

367

103

27

770

C

443

726

557

169

32

1.201

D

193

361

260

101

19

573

E

127

195

123

72

12

334

F

98

98

51

48

9

205

G

88

84

27

57

10

182

Totaal

1.704

2.641

1.875

766

222

4.567

De aantallen per type eigendom zijn indicatief. In deze tabel zijn tweede en volgende woningen van particuliere eigenaren allemaal toebedeeld aan de categorie particuliere huur. In de praktijk zal een deel van deze woningen tot de categorie koop behoren. Dit onderscheid is niet eenduidig uit de beschikbare data af te leiden. Door afronding kunnen de totalen afwijken van de som der delen.

223

Vraag:

Kan bij benadering de gemiddelde kosten per labelsprong bij het energielabel worden weergegeven (dus wat kost het gemiddeld om van C naar B en van B naar A te gaan etc.)?

Antwoord:

De labelletter op het energielabel is gebaseerd op het primair fossiel energiegebruik in kWh/m2 per jaar. Er zijn daardoor verschillende manieren om de labelklasse te verbeteren. Bijvoorbeeld door het omlaag brengen van het energiegebruik door middel van isolatie of andere installaties, of door het omhoog brengen van het aandeel hernieuwbare energie. Bij de Kamerbrief van 6 juli jl. over de betaalbaarheid van de energietransitie heb ik uw Kamer het onderzoek naar de eindgebruikerskosten van verschillende warmtealternatieven doen toekomen. In deze studie zijn voor verschillende woningtypes, energielabels en verbruikprofielen de kosten voor het aardgasvrij maken van woningen in beeld gebracht.

224

Vraag:

Kan per studentenstad het aantal studentenwoningen worden weergegeven en kan hierbij ook per studentenstad het tekort aan studentenwoningen worden weergegeven?

Antwoord:

In de monitor studentenhuisvesting 2021 (https://studentenhuisvesting.incijfers.nl/) wordt een zo compleet mogelijk beeld gegeven van de studentenhuisvesting. Zo wordt in paragraaf 1.6 een beeld gegeven van de aantallen uitwonende studenten per stad. De grootste steden zijn Amsterdam (51.700 studenten), Groningen (37.800 studenten), Rotterdam (29.000 studenten) en Utrecht (27.800 studenten). Het is niet precies aan te geven hoeveel studentenwoningen er zijn omdat het aanbod divers is. Een deel van het aanbod is structureel voor studenten beschikbaar, dit wordt in paragraaf 4.1 van het rapport weergegeven. Structureel wordt gedefinieerd als woonruimten die de afgelopen acht jaar voor minimaal 75% aan studenten zijn verhuurd. Voor Amsterdam gaat het om 49% van het aanbod, voor Groningen om 70%, voor Rotterdam om 47% en voor Utrecht om 62% van het aanbod.

Het tekort per studentenstad aan studentenwoningen is niet precies te geven. Dit komt omdat zowel het aanbod als de vraag deels flexibel is en daarom niet precies is in te schatten. In de monitor wordt in paragraaf 4.2 een drukindicator gegeven per stad. In Amsterdam, Haarlem, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, ’s Hertogenbosch en Utrecht is er sprake van een relatief zeer krappe woningmarkt voor studenten.

225

Vraag:

Wat voor varianten zijn er ambtelijk voorbereid om de hypotheekrente verder af te bouwen?

Antwoord:

In het rapport «Ruimte voor Wonen»13 in het kader van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen zijn ambtelijk verschillende varianten uitgewerkt om de hypotheekrenteaftrek verder af te bouwen. Dit rapport is in het voorjaar van 2020 naar de Kamer gestuurd.

226

Vraag:

Welke varianten zijn ambtelijk voorbereid om de woningbouw verder te stimuleren?

Antwoord:

  • In deze kabinetsperiode is de woningbouwproductie van 55.000 gestegen naar gemiddeld 75.000 woningen per jaar, echter dat is nog niet genoeg. Daarom heb ik verschillende aspecten (regie, randvoorwaarden en financiële regelingen) wat nodig is voor stimulering woningbouw geïnventariseerd.

  • Op dit moment wordt er samen met medeoverheden en de sector en corporaties de wijze waarop regie vorm kan worden gegeven nader uitgewerkt.

  • Ik heb twee onderzoeken naar woningbouw laten doen, gericht op de uitwerking van binnenstedelijk bouwen en overig woningbouw. Voor de randvoorwaarden zijn we met de marktpartijen en corporaties en medeoverheden in gesprek waar de grootste knelpunten zitten en hoe we deze kunnen oplossen. Zoals we eerder ook met de flexpools hebben gedaan.

227

Vraag:

Hoeveel beleggers (bij benadering) bezitten meer dan 100 woningen? En als deze vraag niet beantwoord kan worden, kunnen de de getallen die wel beschikbaar zijn ten aanzien van grote beleggers en hun vastgoedportefeuille dan met de Kamer worden gedeeld?

Antwoord:

De Volkskrant heeft in 2019 in kaart gebracht wie de grote verhuurders op de Nederlandse woningmarkt zijn14. Uit hun artikel blijkt dat 138 particulieren en 28 beleggers meer dan 100 woningen in bezit hebben. Ook bijna alle corporaties hebben meer dan 100 woningen in bezit. In 2019 ging het om 290 van de 294 corporaties.15

228

Vraag:

Hoe worden ouderen, in het bijzonder mantelzorgers én mensen met dementie, betrokken bij de uitvoering van de extra woningbouwimpuls?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 60.

229

Vraag:

Hoeveel gecertificeerde adviseurs zijn er inmiddels om energielabels af te geven?

Antwoord:

Begin oktober 2021 zijn er 1.500 vakbekwame energieadviseurs beschikbaar om gebouwen op te nemen en energieprestatieberekeningen te registreren t.b.v. energielabels en de BENG-berekening voor de vergunningaanvraag. Daarnaast zijn er nog circa 1.000 personen bezig om hun vakbekwaamheid te behalen.

230

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden de gemiddelde huizenprijs worden weergegeven?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 108.

231

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden de gemiddelde prijs voor een geliberaliseerde huurwoning worden weergegeven?

Antwoord:

De gemiddelde huurprijs van vrije sector- ofwel geliberaliseerde huurwoningen (van zowel woningcorporaties als overige verhuurders) is weergegeven in onderstaande tabel.

Gemiddelde bruto huurprijs in het geliberaliseerde segment

2012

€ 857

2015

€ 889

2018

€ 920

Bron: WoON2012, 2015, 2018.

De informatie is ontleend (net als in 2020) aan WoON2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

232

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden de gemiddelde prijs voor een sociale huurwoning worden weergegeven?

Antwoord:

De gemiddelde huurprijs van gereguleerde ofwel sociale huurwoningen (van zowel woningcorporaties als overige verhuurders) is weergegeven in onderstaande tabel.

Gemiddelde bruto en netto huurprijs in het sociale (gereguleerde) segment (woningcorporaties + overige verhuurders)
 

bruto huurprijs

netto huurprijs (na aftrek huurtoeslag)

2012

€ 442

€ 367

2015

€ 492

€ 408

2018

€ 518

€ 410

Bron: WoON2012, 2015, 2018.

De informatie is ontleend (net als in 2020) aan WoON2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

233

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden de gemiddelde woonquote worden weergegeven?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 116.

234

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden de gemiddelde huurquote voor de huurders in de particuliere sector worden weergegeven?

Antwoord:

De ontwikkeling van de gemiddelde huurquote in de particuliere sector is opgenomen in onderstaande tabel. De particuliere huursector omvat zowel gereguleerde huurwoningen (waar ook huurtoeslag mogelijk is) als geliberaliseerde huurwoningen.

Gemiddelde huurquote in de particuliere sector (gereguleerd+ geliberaliseerd)

2012

25,4%

2015

26,7%

2018

27,0%

Bron: WoON2012, 2015, 2018.

De informatie is ontleend (net als in 2020) aan WoON2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

235

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden de gemiddelde huurquote voor de huurders in de sociale sector worden weergegeven?

Antwoord:

De ontwikkeling van de gemiddelde huurquote in de sociale sector is opgenomen in onderstaande tabel. De sociale huursector omvat gereguleerde huurwoningen (waar ook huurtoeslag mogelijk is) van zowel woningcorporaties als van andere verhuurders.

Gemiddelde huurquote in het sociale (gereguleerde) sector (corporaties + overige verhuurders

2012

21,4%

2015

23,7%

2018

23,2%

Bron: WoON2012, 2015, 2018.

De informatie is ontleend (net als in 2020) aan WoON2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

236

Vraag:

Is er inzicht in hoe gemeenten presteren bij het opleveren van sociale huurwoningen (bijvoorbeeld hoe de grondprijs of de omvang van de gemeenten invloed hebben op hoeveel sociale huurwoningen naar verhouding worden gebouwd)?

Antwoord:

Zoals het rapport Realisatiekracht nieuwebouw woningcorporaties16 dat RIGO in opdracht van de Autoriteit Woningcorporaties heeft opgesteld laat zien, spelen bij het realiseren van sociale huurwoningen bijzonder veel factoren een rol. Er is op dit moment geen inzicht in hoe gemeenten op al deze verschillende factoren presteren. Nog dit jaar verschijnt de rapportage van de Taskforce Nieuwbouw Woningcorporaties die is ingesteld om de bouw van de 150.000 sociale huurwoningen aan te jagen waarvoor corporaties heffingskorting hebben aangevraagd. In deze rapportage zal inzicht worden gegeven in diverse knelpunten die zowel gemeenten als woningcorporaties ervaren bij het bouwen van sociale huurwoningen.

237

Vraag:

Hoeveel woningen staan er (bij benadering) langdurig leeg? Kan dit per categorie woningen worden uitgesplitst?

Antwoord:

Op basis van de meest recente Leegstandsmonitor (2020) van het CBS staan, indien de langdurige leegstand wordt bepaald na correctie voor energieverbruik, bij benadering 80 à 85 duizend woningen per 1 januari 2020 leeg.

Ik beschik momenteel niet over een uitsplitsing per categorie woning.

Het CBS heeft dit wel in beeld gebracht bij een eerdere publicatie van de Leegstandmonitor (2015–2019) daarbij is gekeken naar woningen die zowel op het peilmoment als een jaar daarvoor leegstonden én waar in de tussenliggende periode geen sprake is geweest van substantieel energieverbruik. Daaruit blijkt dat van de langdurig leegstaande woningen – waarvan de eigendomsvorm bekend is – ongeveer 42% van een overige verhuurder is, ongeveer 14,5% van een corporatie en 42% is een koopwoning.

238

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden worden aangegeven hoeveel woningen in Nederland in handen zijn van beleggers (bij benadering)? En hoeveel procent hiervan (ook per jaargang) in handen is van buitenlandse beleggers?

Antwoord:

Het Kadaster heeft gegevens over de woningvoorraad beschikbaar vanaf 2017. De onderstaande tabel laat het aantal woningen in handen van beleggers zien en het percentage dat dit is ten opzichte van de totale woningvoorraad. Ik heb geen inzicht in hoeveel procent hiervan in handen is van buitenlandse beleggers.

Jaar

Aantal woningen in bezit van beleggers

% tov de gehele woningvoorraad

2017 (oktober)

584.420

7,6%

2018 (oktober)

619.708

8,0%

2019 (april)

629.115

8,0%

2020 (januari)

647.459

8,2%

2021 (januari)

678.847

8,5%

Bron: Kadaster

239

Vraag:

Kan schematisch per jaar vanaf 2012 tot heden worden weergegeven hoeveel sociale huurwoningen in de afgelopen 10 jaar gesloopt, verkocht en geliberaliseerd zijn?

Antwoord:

In de onderstaande tabel staan de gegevens over de netto ontwikkeling van de sociale huursector, inclusief sloop, aankoop, verkoop en liberalisatie. In 2021 worden 11.811 sociale huurwoningen gesloopt, en in 2022 11.167 (Bron: dPi2020). Hierbij moet worden opgemerkt dat de realisatie vaak achterblijft bij de prognoses, waarmee de daadwerkelijke sloop zou kunnen aansluiten op het gemiddelde in de periode 2012–2018. Sloop en nieuwbouw maken vaak deel uit van herstructureringsprojecten, en valt vrijwel altijd samen met nieuwbouw, verbetering en/of verduurzaming. Ik beschik niet over informatie over de prijssegmenten.

 

2012

2013

2014

Einstand

(x1000)

2.418

2.422

2.408

Aankoop

4.400

7.000

3.600

Verkoop

17.200

24.500

26.600

Sloop

10.500

9.800

9.700

Liberalisatie

n.b.

3.500

4.800

 

2015

2016

2017

Einstand

(x1000)

2.402

2.390

2.384

Aankoop

303

1.741

2.883

Verkoop

17.076

15.667

11.416

Sloop

10.179

7.479

9.139

Liberalisatie

2.600

2.700

2.100

 

2018

2019

2020

Einstand

(x1000)

2.375

2.381

2.383

Aankoop

4.151

8.477

13.202

Verkoop

12.175

11.631

20.009

Sloop

6.874

8.045

7.171

Liberalisatie

3.100

2.400

1.900

Bronnen: Staat van de Volkshuisvesting 2016, Staat van de Corporatiesector 2019, BTIV-monitor 2018–2020

In bijgevoegde tabel staan op basis van de Huurenquête 2021 het aantal huurwoningen dat woningcorporaties bij mutatie feitelijk hebben geliberaliseerd.

Van juli-juli

2013/2014

2014/2015

2015/2016

2016/2017

Aantal woningen

3.500

4.800

2.600

2.700

Van juli-juli

2017/2018

2018/2019

2019/2020

2020/2021

Aantal woningen

2.100

3.100

2.400

1.900

240

Vraag:

Kan schematisch de huishoudsamenstelling per jaargang vanaf 2012 tot nu worden weergegeven per categorie woningen (sociale huurwoningen, geliberaliseerde huurwoningen en koopwoningen)?

Antwoord:

De gevraagde informatie is beschikbaar op basis van het WoON-onderzoek voor de jaren 2012, 2015 en 2018. De gevraagde verdeling is opgenomen in onderstaande tabel:

Aantal huishoudens naar type, sector en jaar (x 1.000) huishoudens
 

Alleenstaande

Paar zonder kinderen

Paar met kinderpen

Eén oudergezin

Overige huis- houdens

Totaal

2018 Sociale huur

1.479

432

238

307

8

2.465

2018 Geliberaliseerde huur

206

185

100

43

8

542

2018 Koopwoning

1.016

1.598

1.626

220

4

4.464

2018 Alle huishoudens

2.701

2.215

1.965

570

21

7.471

             

2015 Sociale huur

1.464

494

265

299

16

2.538

2015 Geliberaliseerde huur

150

149

72

35

5

412

2015 Koopwoning

917

1.537

1.651

205

18

4.328

2015 Alle huishoudens

2.530

2.181

1.988

540

40

7.278

             

2012 Sociale huur

1.437

545

317

299

17

2.614

2012 Geliberaliseerde huur

110

107

54

18

3

291

2012 Koopwoning

900

1487

1641

186

21

4.236

2012 Alle huishoudens

2.447

2.138

2.011

504

41

7.141

Bron: WoON2012, 2015, 2018.

De informatie is ontleend (net als in 2020) aan WoON2018. Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

241

Vraag:

Welke effecten heeft de bevriezing van de huren in de gereguleerde sector op verhuurders op het gebied van duurzaamheid, nieuwbouw en andere zaken?

Antwoord:

De bevriezing van de huren in de sociale sector van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 heeft effect op woningcorporaties en op andere verhuurders.

Het effect op woningcorporaties schat ik in op structureel circa 180 miljoen. Dit staat gelijk aan circa 15.000 nieuwbouwwoningen. Het effect op overige verhuurders schat ik in op circa 85 miljoen euro. Het is afhankelijk van de omstandigheden van individuele verhuurders wat de impact is op de investeringscapaciteit (Kamerstukken II 2020–2021, 35 488, nr. 17). Ik kom verhuurders hiervoor tegemoet via een verlaging van de verhuurderheffing, een subsidieregeling voor verduurzaming en onderhoud en via de voortzetting van de regeling voor de nieuwbouw van onzelfstandige eenheden voor kwetsbare groepen (27 926-338).

242

Vraag:

Kunt u nader aangeven waarom de budgetten voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) risicovoorziening vanaf 2022 niet langer staan gebudgetteerd?

Antwoord:

De ontvangsten en uitgaven bij de NHG betreffen respectievelijk de afdracht van de achterborgvergoeding door NHG aan de Staat en de storting daarvan in de daartoe bestemde risicovoorziening. Jaarlijks wordt in de begroting de feitelijke afdracht van de vergoeding verwerkt op basis van de daadwerkelijke cijfers gebaseerd op de afgegeven NHG-garanties in een jaar. Er wordt niet vooraf een raming opgesteld.

243

Vraag:

Kunt u nader aangeven waaraan de middelen voor de Binnenstedelijke Transformatiefaciliteit worden besteed?

Antwoord:

De Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie is een revolverende leenfaciliteit en wordt beheerd en verstrekt door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn). Het fonds biedt kortlopende geldleningen om de voorfase van woningbouwprojecten te financieren, zodat initiatiefnemers sneller kunnen starten met de (her)ontwikkeling van transformatielocaties. Het Rijk heeft € 58 mln. beschikbaar gesteld.

244

Vraag:

Kunt u aangeven wat de huidige uitputting is van het Volkshuisvestingsfonds, en aan welke activiteiten deze middelen zijn besteed?

Het kabinet stelde met het Volkshuisvestingsfonds eenmalig € 450 mln. beschikbaar voor het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.17

Met de toekenning kunnen bijna 22 duizend woningen en hun directe omgeving in de meest kwetsbare gebieden, de middelen zijn hiermee volledig uitgeput.

Driekwart van de beschikbare middelen wordt toegekend aan Stedelijke Vernieuwingsgebieden. Daardoor kunnen er circa 16.000 woningen in zestien gebieden (13 gemeenten) geherstructureerd kunnen worden. De Grens- en Krimpregio’s ontvangen circa een kwart van de middelen en herstructureren daarmee 5.600 woningen in zestien gebieden (15 gemeenten). Eén aanvraag uit een niet-prioritair gebied ontvangt een bijdrage voor het herstructureren van 718 woningen.

Gemeenten kunnen op verschillende manieren de huidige woningvoorraad herstructureren (renovatie, transformatie of sloop-nieuwbouw) en daarbij de aangrenzende openbare ruimte opknappen. Uit de aanvragen blijkt dat renovatie de meest gehanteerde wijze van herstructurering is. Bij de renovatie worden diverse verbeteringen uitgevoerd. Vocht- en schimmelproblemen worden aangepakt als onderdeel van het verbeteren van het binnenmilieu, op enkele plekken worden constructieve problemen verholpen. De fysieke toegankelijkheid van de woningen wordt verbeterd waardoor ze bijvoorbeeld langer beschikbaar blijven voor ouderen. Een voorwaarde van het fonds is dat woningen die een bijdrage ontvangen ten minste drie labelstappen maken of label B krijgen na renovatie. Daarmee wordt het wooncomfort verbeterd en dalen de energielasten.

In de onderstaande tabel zijn hoofdactiviteiten waaraan de middelen zijn besteed uiteengezet.

Overzicht van de activiteiten waar een bijdrage voor is toegekend Herstructureringsactiviteit

Aantal woningen

Renovatie

20.500

Nieuwe woningen door transformatie

40

Aantal te slopen woningen

1.250

Nieuwbouw na sloop1

1.900

X Noot
1

Nieuwbouw na sloop wordt niet meegerekend in het totaal te herstructureren woningen

245

Vraag:

Voor welke onderzoeken en kennisoverdrachten worden subsidies verstrekt, anders dan de onderzoeken naar flexwonen, bevolkingsdaling, woonwagenbeleid en anders dan de subsidies aan de Woonbond en Platform 31?

Antwoord:

Naast de genoemde onderzoeken is dit jaar nog subsidie verstrekt voor de monitor studentenhuisvesting, de Woningmarkt scriptieprijs, het actieprogramma Weer thuis over opvang en beschermd wonen, kennisontwikkeling gericht op leegstand en leengedrag en het bevorderen van de ontwikkeling van toezichtvisies. Voor 2022 en verder wordt het budget ingezet voor de meerjarige jarige subsidies voor de Woonbond, Nibud en Platform 31 en zijn de nog uit te voeren onderzoeken afhankelijk van de binnengekomen en nog in te dienen aanvragen voor subsidies op dit terrein.

246

Vraag:

Waar wordt het opdrachtenbudget aan besteed, anders dan aan verkenningen, monitoring en het op feiten gebaseerd onderbouwen van beleid, dataverzamelingen en doorontwikkeling van het ramingsmodel voor de huurtoeslag?

Antwoord:

Dit is in de regel een behoorlijk complete opsomming van de thema’s waar onderzoeksbudget aan wordt uitgegeven. Het kan zijn dat er komende jaren nog andere zaken onder dit instrument worden aanbesteed, afhankelijk van actuele ontwikkelingen.

247

Vraag:

Kunt u verder uiteenzetten waaraan de middelen ten behoeve van ouderenhuisvesting worden besteed?

Antwoord:

Voor zowel 2021 als 2022 is € 20 mln. beschikbaar gesteld om het aantal geclusterde woonvormen voor ouderen te stimuleren. De financiering van de ontmoetingsruimte in een dergelijke woonvorm blijkt bij veel initiatieven een knelpunt te zijn. Via de Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting, die naar verwachting op 1 december 2021 zal worden opengesteld, zal het Rijk een substantiële bijdrage leveren aan de bouwkosten. Verondersteld wordt dat hierdoor de financiële drempel voor een groot gedeelte wordt geslecht. De regeling zal open staan voor alle soorten initiatiefnemers. De verwachting is dat de regeling vooral gebruikt zal worden door woningcorporaties, marktpartijen en burgerinitiatieven.

248

Vraag:

Op welke onderdelen worden de publieke waarden genoemd op pagina 62 niet concreet gemaakt?

Antwoord:

In de memorie van toelichting is op pagina 62 aangegeven dat er onder de beleidsartikelen 4.1 en 4.2 drie publieke waarden worden nagestreefd: het realiseren van een energietransitie in de gebouwde omgeving, het stellen van eisen aan gebouwen via bouwregelgeving en de vermindering van het gebruik van primaire grondstoffen. Voor deze publieke waarden zijn specifieke doelen opgenomen, teneinde de waarden in afrekenbare doelen te concretiseren.

249

Vraag:

Wat zijn de noodzakelijke acties en te nemen maatregelen in het kader van het Klimaatakkoord waar met partijen over wordt gesproken volgens de regering?

Antwoord:

In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt die voor de gebouwde omgeving moeten leiden tot 3,4 Mton minder CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving dan het referentiescenario. Deze afspraken richten zich onder meer op (1) verduurzaming van woningen en gebouwen via een wijkgericht en individueel spoor, (2) specifieke afspraken voor woningen en utiliteitsbouw, (3) de inzet van subsidies voor verduurzaming en maatregelen gericht op kostenreductie en (4) de inzet de warmtenetten en de beschikbaarheid van voldoende duurzame warmte.

Zie uitgebreider Kamerstukken II, 20202–2021, 32 813, nr. 32 813, nr. 576.

250

Vraag:

Met welke partijen wordt gesproken over de noodzakelijke acties en te nemen maatregelen in het kader van het Klimaatakkoord?

Antwoord:

De deelnemende partijen die betrokken zijn bij de uitwerking van het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving zijn onder meer medeoverheden, organisaties van verhuurders en huurders, vertegenwoordigers van consumentenorganisaties, een vertegenwoordiging vanuit de energiebedrijven en Netbeheer Nederland. Zie voor een volledig overzicht: https://www.klimaatakkoord.nl/organisatie/sectortafels/gebouwde-omgeving

251

Vraag:

In welk licht staat het beleid ten aanzien van de gebouwde omgeving de komende jaren nog meer behalve de in Parijs afgesproken doelstellingen in 2050 van de reductie van CO2(-emissies) in de gebouwde omgeving?

Antwoord:

Beleid voor de gebouwde omgeving komt inderdaad tot stand binnen internationale en Europese kaders, maar juist ook na overleg met relevante partijen in de samenleving, en debat in Kabinet en parlement. Zo wil het Kabinet de doelstellingen halen, maar ook op een wijze die haalbaar en betaalbaar is voor alle Nederlanders en met beleid dat kan rekenen op draagvlak in de samenleving.

252

Vraag:

Hoeveel gemeenten hebben momenteel nog geen warmtevisie opgesteld?

Antwoord:

Op 30 september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de transitievisies warmte. Tot medio september 2021 hebben 338 van de 352 gemeenten de voortgangsrapportage over de transitievisies warmte ingevuld. Op basis van deze tussenstand is te zien dat 137 gemeenten reeds een transitievisie warmte hebben. Daarvan zijn 39 transitievisies gereed, maar nog niet vastgesteld, 28 in concept vastgesteld en zijn er 70 definitief vastgesteld. Daarnaast zijn 200 gemeenten bezig het opstellen van de transitievisie warmte. Van de gemeenten die de transitievisie warmte nog niet definitief hebben vastgesteld, denkt 92% dat zij de transitievisie warmte (uiterlijk) eind 2021 zullen vaststellen, conform de afspraak in het Klimaatakkoord. De overige gemeenten verwachten de transitievisie warmte in het eerste kwartaal van 2022 te kunnen vaststellen. De 14 gemeenten die de voortgangsrapportage niet hebben ingevuld, zijn nagebeld door de VNG. Zij werken allen aan de transitievisie en verwachten die ook in 2021, of uiterlijk begin 2022, vast te stellen. Er is één gemeente die heeft aangegeven nog niet aan een transitievisie te werken. De VNG heeft contact opgenomen met deze gemeente. Die gemeente zal begin 2022 de transitievisie warmte opstellen.

253

Vraag:

Met welke methodologie wordt de voortgang van het programma aardgasvrije wijken (PAW) gemonitord en geëvalueerd?

Antwoord:

De monitoringssystematiek van het PAW is uitgewerkt in het plan van aanpak «Georganiseerd Leren: Monitoring en evaluatie Programma Aardgasvrije Wijken». Dit plan is op 26 juni 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 847 nr. 673). Hierin is uitgewerkt hoe de monitor is vormgegeven om de voortgang van de proeftuinen en de (tussen-)resultaten van het programma inzichtelijk te maken. In dit plan staat tevens dat er in 2022 een onafhankelijke evaluatie zal worden uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het PAW. Eind 2021 zal de opzet van deze evaluatie met de Tweede Kamer worden gedeeld.

254

Vraag:

Hoeveel gemeenten hebben inmiddels een aanmelding gedaan voor de derde tranche Proeftuinen Aardgasvrije Wijken?

Antwoord:

Gemeenten hebben de tijd tot en met 1 november 2021 om een aanvraag in te dienen voor de derde ronde proeftuinen. Er zijn nog geen aanvragen ingediend. Veel gemeenten – waaronder ook kleine gemeenten – zijn druk bezig met de voorbereiding van het indienen van een aanvraag. Dat is gepolst tijdens de goed bezochte informatiebijeenkomsten over de derde ronde proeftuinen op 6 en 8 juli, en 14 en 16 september 2021.

255

Vraag:

Wat is de huidige stand van zaken rondom het voornemen om eind 2021 tot een eindnorm te komen

Antwoord:

Het onderzoek om te komen tot de juiste waarden van de eindnorm is inmiddels afgerond. Op dit moment wordt gekeken naar de financiële implicaties van deze voorgestelde waarden. Het wetgevingstraject dat moet leiden tot de verankering van de eindnorm in het bouwbesluit (straks het Bbl), zal naar verwachting begin 2023 zijn afgerond, waardoor de eindnorm per 1 juli 2023 inwerking kan treden. Eind dit jaar zal ik een brief naar uw Kamer sturen, waarbij ik uitgebreider zal ingaan op de stand van zaken rondom de eindnorm bestaande utiliteitsbouw 2050.

256

Vraag:

Op welke manier neemt de overheid circulair bouwen mee in haar aanbestedingen?

Antwoord:

Via een gunningscriterium op materiaalgebruik en procesinrichting wordt gestuurd op een zo laag mogelijke CO2-uitstoot en milieubelasting; hoe lager de milieubelasting, hoe groter het gunningsvoordeel. Een gunningsbeslissing door het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat wordt genomen op basis van een geheel van opdrachtspecificaties, geschiktheidseisen, selectiecriteria, uitsluitingsgronden, contracteisen en gunningscriteria [noot 1]. Bij al deze criteria en eisen kan duurzaamheid en circulariteit een rol spelen. Eerdere onderzoeken en evaluaties laten zien dat overheden duurzaamheid bijvoorbeeld in hoge mate als eis opnemen in aanbestedingen [noot 2]. Het Rijksvastgoedbedrijf past in de uitvoeringspraktijk bij het aanbesteden van nieuwbouw kantoren een maximale MPG (milieuprestatie van gebouwen) als eis toe en gaat de komende tijd aanbestedingen doen met een steeds lagere eis. In alle aanbestedingen vraagt het Rijksvastgoedbedrijf circulariteit uit in minimumeisen. Daarnaast wordt, waar passend, meerwaarde beloond bij het toepassen van circulariteit.

Noot 1 Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1022

Noot 2 (Voortgangsbrief Maatschappelijk Verantwoord Inkopen, juli 2019).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 26 485, nr. 315.

257

Vraag:

Kunt u aangeven waarom er na 2022 geen middelen meer beschikbaar zijn gesteld voor de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP), en wat dit betekent voor de duurzaamheidsambities in de huursector?

Antwoord:

De STEP is sinds 2018 gesloten omdat het subsidieplafond bereikt was. De regeling kent een doorlooptijd van twee jaar. Dit betekent dat twee jaar na beschikking de uiteindelijke vaststelling plaatsvindt op basis van de gerealiseerde energieprestatie. In verband met o.a. COVID-19 is de looptijd met een jaar verlengd tot 31 december 2021. Na 2022 zijn er geen middelen meer beschikbaar voor de STEP. De STEP heeft een vervolg gekregen in de regeling vermindering verhuurdersheffing verduurzaming (RVV-V). Er is dus geld beschikbaar gebleven voor de verduurzaming van sociale huurwoningen. De systematiek is dezelfde gebleven (minimaal drie labelstappen), maar de subsidie regeling is gewijzigd in een fiscale vermindering van de verhuurdersheffing.

258

Vraag:

Kunt u aangeven waarom er niet langer budgetten staan geraamd voor Aardgasvrije Wijken en wat dit betekent voor de ambities op dit terrein?

Antwoord:

De budgetten die voor het Programma Aardgasvrije Wijken stonden geraamd zijn voornamelijk bedoeld voor de proeftuinen. Met de derde ronde verwacht ik dat er voldoende proeftuinen zijn om van te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De wijkaanpak is onderdeel van het Klimaatakkoord, de ambitie daarop is hierin vastgelegd. Het ter beschikking stellen van middelen voor de verdere opschaling is aan het volgende kabinet.

259

Vraag:

Kunt u aangeven waarom er niet langer budgetten staan geraamd voor Programma Reductie Energieverbruik en wat dit betekent voor de ambities op dit terrein?

Antwoord:

In 2019 en 2020 zijn er in het kader van Urgenda middelen beschikbaar gekomen voor kortlopende regelingen met als doel bewoners kleine energiebesparende maatregelen te laten nemen in hun woning. In november 2019 werd hiertoe de Regeling Reductie Energiegebruik (doelgroep woningeigenaren) opengesteld waarvan de einddatum inmiddels met 1 jaar naar achteren verschoven is naar 31 december 2021, en in november 2020 werd de opvolger, de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (doelgroep huurders en woningeigenaren) opengesteld. In het kader van die regeling kunnen bewoners nog tot en met 31 augustus 2022 maatregelen treffen. Gemeenten konden voor beide regelingen een aanvraag doen en voerden de regie. Zowel bij de RRE als de RREW werden ruim 200 aanvragen gehonoreerd en werd het budgetplafond binnen twee dagen bereikt. De Urgenda-middelen waren tijdelijk van aard. Voor 2022 zijn er geen middelen beschikbaar voor deze regelingen en daarom zijn er geen budgetten geraamd. Het komende jaar wordt er nog uitvoering gegeven aan de bestaande regelingen.

260

Vraag:

Kunt u aangeven voor welk bedrag inmiddels aanspraak is gemaakt op het Warmtefonds?

Antwoord:

Woningeigenaren en VvE’s hebben van 2014 tot en met augustus 2021 ruim € 630 mln. aan financiering ontvangen uit het Nationaal Warmtefonds (voorheen Nationaal Energiebespaarfonds).

261

Vraag:

Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor het Warmtefonds?

Antwoord:

De verstrekte leningen vanuit het Nationaal Warmtefonds zijn genoemd in vraag 41. Het totale aantal aanvragen bij het Nationaal Warmtefonds (voorheen Nationaal Energiebespaarfonds) is hoger. Sinds 2014 60.000 aanvragen van woningeigenaren (waarvan de meeste door de woningeigenaar niet worden doorgezet) en sinds 2015 803 aanvragen van VvE’s (waarvan er veel door de lange processen bij VvE’s nog in behandeling zijn).

262

Vraag:

Hoeveel m2 onbebouwde grond heeft het rijk in bezit? Kan dit worden uitgesplitst naar bestemmingssoort?

Antwoord:

Het Kadaster heeft in 2020 onderzoek gedaan naar de eigendomsverdeling buiten het stedelijke gebied (Kamerstukken II, 2020/21, 35 450 VII, nr. 3). Het buitenstedelijk gebied is gebaseerd op alle percelen buiten de bebouwde kom van de basisregistratie Topografie (Top10NL).

De Staat is, als verschillende rechtspersonen, eigenaar van grofweg een kwart van alle grond in het buitengebied (dit komt overeen met in totaal ongeveer 1 miljoen hectare grond). Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) is, als eigenaar van veel water, infrastructuur en andere verkeersroutes, de grootste grondbezitter. In totaal heeft I&W tweederde van het totaal aan Rijksgrond in bezit. Staatsbosbeheer volgt daarna (24% van het totaal), waarbij het grondbezit vooral uit natuur en grasland bestaat. Andere rijkspartijen in deze telling zijn het Ministerie van Defensie (DEF), het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), het ministier van Financiën/Kroondomeinen (FIN) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V)* In onderstaande tabel is het uitgesplitst naar bestemmingssoort.

Rechtspersoon

Akkerland (ha)

Natuur (ha)

Grasland (ha)

Infra/Water routes (ha)

Overig (ha)

Totaal grond (buitenstedelijk,ha)

De Staat (I&W)

2.500

40.000

22.700

529.800

60.200

655.200

Staatsbosbeheer

22.700

13.2700

44.600

11.100

20.100

231.200

De Staat (RVB)

33.000

3.000

8.000

800

5.800

50.600

De Staat (DEF)

500

12.300

800

600

7.700

21.900

De Staat (FIN)

800

4.500

500

100

100

6.000

De Staat (J&V)

0

500

0

0

0

500

Totaal

59.500

19.3000

76.600

542.400

93.900

965.400

* Een klein deel van de grond (<5%) zit bij kleinere rechtspersonen van het Rijk die niet in de telling zijn meegenomen

263

Vraag:

Is het de verwachting dat de Omgevingswet ingevoerd kan worden op de door de regering voorziene datum? Wanneer is hiervoor het definitieve go/no go moment?

Antwoord:

Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 173 zijn alle inspanningen van alle betrokken partijen inderdaad gericht op inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2022. In het antwoord op vraag 173 heb ik ook geschetst welk vervolgproces ik voor ogen heb. Uiterlijk begin november ontvangt u voortgangsinformatie op basis waarvan ik graag met u het debat voer over de voortgang van de inwerkingtreding Omgevingswet. Daarna zou het gesprek met de Eerste Kamer kunnen plaatsvinden. Na afronding hiervan, wil ik de formele voorhangprocedure bij beide Kamers starten, zodat het voor 1 april 2022, de vereiste datum, kan worden bekrachtigd en gepubliceerd.

264

Vraag:

Wat wordt bedoeld met het afbouwen en door ontwikkelen van de Omgevingswet? Dient Omgevingswet afgebouwd te worden?

Antwoord:

Met het afbouwen en door ontwikkelen van de Omgevingswet, wordt bedoeld het afbouwen van de landelijke voorzieningen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) die de uitvoeringsprocessen van de Omgevingswet ondersteunt.

265

Vraag:

Is de inwerkingstredingsdatum van de Omgevingswet nog steeds 1-7-2022?

Antwoord:

De voorziene datum van inwerkingtreding is inderdaad 1 juli 2022.

266

Vraag:

Welke bestuurlijke status heeft de uitvoeringsagenda die aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is gekoppeld en hoe worden de Staten-Generaal hierover geïnformeerd?

Antwoord:

In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk gezamenlijk met de regio uitvoering geeft aan de vier prioriteiten en de beleidskeuzes uit de NOVI. De uitvoeringsagenda geeft een overzicht van instrumenten en lopende (gebiedsgerichte) programma’s op de verschillende beleidsterreinen en wie erbij betrokken is. Daarmee geeft de uitvoeringsagenda overzicht in waar en hoe er bestuurlijk wordt samengewerkt aan de uitvoering van de NOVI. Over de uitvoering van de NOVI heb ik namens het kabinet interbestuurlijke samenwerkingsafspraken gesloten met de VNG, IPO en de Unie van Waterschappen, waarin is afgesproken dat de overheden als één overheid samenwerken aan de urgente opgaven.

De NOVI kent een cyclisch proces. Dit betekent onder andere dat ik mede namens het kabinet de Kamers jaarlijks voor het zomerreces per brief informeer over de voortgang van de uitvoering van de NOVI. De eerste voortgangsbrief heeft uw Kamer ontvangen in juni 2021. Dit betreft zowel een samenhangende weergave van het brede, gezamenlijke nationale leefomgevingsbeleid vanuit de departementen, als de gebiedsgerichte uitvoering. Zo geef ik een terugkoppeling van de bestuurlijke afspraken die gemaakt worden in de bestuurlijke overleggen leefomgeving die ik voer met andere bewindslieden en bestuurders van medeoverheden. Ook vindt er jaarlijks de NOVI-conferentie plaats, waar alle stakeholders in het leefomgevingsbeleid samenkomen om de uitvoering en gebiedsgerichte uitwerking van de NOVI te bespreken en nieuwe ontwikkelingen en inzichten te delen. De eerste conferentie vond plaats in maart 2021 en de volgende zal plaatsvinden in het voorjaar van 2022. Eens in de twee jaar informeer ik de Kamers ook over de monitor van de NOVI en eens in de vier jaar over de evaluatie. Het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) heeft in september 2020 de nulmeting van de monitor van de NOVI uitgebracht en werkt toe naar publicatie van de eerste monitor in het najaar van 2022. Daarnaast ontvangt de Kamer regelmatig brieven die meer gericht zijn op de uitvoering van specifieke trajecten die onderdeel uitmaken van de NOVI.

267

Vraag:

Wat is de huidige stand van zaken rondom de implementatie van het DSO?

Antwoord:

Alle inzet is er momenteel op gericht dat alle partijen kunnen aansluiten op een moment waarop zij nog een half jaar hebben om met de gehele keten te kunnen oefenen. zoals eerder aangegeven in mijn brief van 30 september jl. (2021Z16908). Het is belangrijk dat bevoegd gezagen ermee gaan werken zodat zij zich prepareren op de inwerkintreding van de wet, die beoogd is op 1 juli 2022. De aansluitcijfers zijn permanent te volgen op de website van het programma Aan de Slag met de Omgevingswet. Uiterlijk begin november ontvangt uw Kamer een uitgebreide voortgangsbrief en ga ik nader in op de laatste stand van zaken van het DSO-LV, met de meest recente Implementatiemonitor en de meest recente aansluitcijfers.

268

Vraag:

Hoe verklaart u de toenemende financiële bijdrage aan het zelfstandig bestuursorgaan Kadaster, terwijl uit het Jaarverslag van het Kadaster eerder dit jaar bleek dat het financieel resultaat van het Kadaster sterk is toegenomen?

Antwoord:

Het Kadaster is een grotendeels (ca. 80%) tarief gefinancierde organisatie. De tarieven die burgers betalen voor Kadaster producten en dienstverlening zijn gebaseerd op het principe van kostendekkendheid. BZK heeft met het Kadaster afspraken gemaakt over de financiering. De bijdrage die het Kadaster jaarlijks van BZK ontvangt is specifiek ten behoeve van het budget gefinancierde deel van de Kadasterwerkzaamheden (ca. 20%). Het Kadaster ondersteunt BZK en daarmee vele overheidsorganisaties, bedrijven en burgers voor het beheer, de doorontwikkeling en de toegankelijkheid van geo informatie. Voorbeelden hiervan zijn het beheren van basisregistraties en landelijke voorzieningen, werkzaamheden voor de nationale geo informatie infrastructuur (NGII) en het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

De stijging van de financiële bijdrage van BZK aan het Kadaster wordt onder andere verklaard door de toenemende financiële bijdrage aan Kadaster als tactisch beheerder van het Digitaal Stelsel Omgevingswet en door de toevoeging van loon- en prijsbijstelling aan de begroting.

Doordat er op de vastgoedmarkt in 2020 meer transacties hebben plaatsgevonden dan verwacht, is het financiële resultaat van het Kadaster positiever uitgevallen dan begroot.

269

Vraag:

Kunt u aangeven waarom de middelen voor Aan de Slag vanaf 2021 zijn afgenomen en wat dit voor de werkzaamheden rondom Aan de Slag betekent?

Antwoord:

Het programma Aan de Slag is een tijdelijke programmaorganisatie en heeft een eindige financiering. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet ligt het accent op implementatie-ondersteuning aan de bevoegd gezagen. Structurele en permanente taken zijn belegd bij beheer en doorontwikkeling DSO.

Door het toevoegen van extra budget voor meerkosten als gevolg van uitstel van inwerkingtreding tot 1 juli 2022 is continuïteit van het programma tot een half jaar na inwerkingtreding gewaarborgd.

270

Vraag:

Hoe ziet de regering de rol van het Rijk bij gebiedsontwikkeling buiten de zeven stedelijke regio’s waarvoor in 2021 verstedelijkingsstrategieën zijn opgesteld?

Antwoord:

In de NOVI is als dragend concept voor opvang van de verstedelijkingsopgave het Stedelijk Netwerk Nederland uitgewerkt. Met de zeven regionale verstedelijkingsstrategieën geven Rijk en regio’s hieraan gezamenlijk uitwerking. Dit laat onverlet dat het Rijk aandacht heeft voor gebiedsontwikkelingen in andere delen van Nederland. Zo wordt met de Omgevingsagenda’s voor elk van de vijf landsdelen ook buiten deze zeven gebieden gekeken waar opgaven liggen die (mede) rijksinzet vragen. En met alle provincies zijn inmiddels woningbouwafspraken gemaakt.

271

Vraag:

Wat is de rol van Regionale Investeringsagenda's (RIA's) in het Ruimtelijk instrumentarium? Hoe zijn RIA's geborgd in de verschillende instrumenten ter uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)?

Antwoord:

Het doel van de RIA’s is om inzicht te krijgen in het publieke en private investerend vermogen en deze gebiedsgericht bij elkaar te brengen. De RIA’s zijn gekoppeld aan de acht NOVI-gebieden. In de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied is opgenomen dat onderzocht zal worden of en hoe het opstellen van een RIA kan bijdragen aan het (sneller) realiseren van de opgaven in een regio. Het is de intentie om tot afstemming van inzet van relevante bestaande middelen te komen rondom de gezamenlijk geformuleerde ambities en doelen voor het desbetreffende gebied. Daarnaast is met de zogeheten NOVI-alliantie (waaronder NEPROM, ROVER, Staatsbosbeheer, VNO-NCW, G40-leden en de Leerstoel Gebiedsontwikkeling) afgesproken om de RIA-pilots die zijn gestart, waar relevant de verbinding te leggen met de regionale verstedelijkingsstrategieën.

272

Vraag:

Op welke manier daagt de regering de markt nadrukkelijk uit om mee te denken over antwoorden op maatschappelijke vragen omtrent het gebruik van nieuwe digitale technologie?

Antwoord:

Om de markt te laten meedenken op maatschappelijke vragen over het gebruik van nieuwe technologie zetten we een aantal instrumenten in.

De Nederlandse AI Coalitie waarin markt, overheid en kennisinstellingen samenwerken aan maatschappelijke vragen, is bezig met de uitwerking van het AiNED programma, het strategisch programma van de NLAIC waarvoor een bijdrage is ontvangen uit het groeifonds. Daarin krijgen ketenprojecten en Ethical, legal and societal labs (ELSA labs) een belangrijke plek. Ook in 2022 zullen we samen met andere partijen in de Nederlandse AI Coalitie consortia uitdagen om voorstellen in te dienen waarin aan de hand van concrete use cases de impact van Artificial Intelligence op maatschappij en mensen wordt onderzocht. Voorbeelden zijn de ELSA labs armoede en schulden, smart cities en AI en Overheidsbeleid.

Ook daagt het kabinet – vooral ook het innovatieve MKB – uit om concrete oplossingen te ontwikkelen voor vragen van de overheid. Dat doen we ook in 2022 door een getrapte innovatiecompetitie te organiseren met Small Business Innovation Research (SBIR) voor het ontwikkelen en toepassen van AI in de publieke sector. Daarnaast zet het kabinet ook het Startup in Residence in voor het ontwikkelen en toepassen van Artificial Intelligence oplossingen voor de overheid. Via deze programma’s zijn oplossingen ontwikkeld om teksten en video’s met AI te ontsluiten voor overheidsorganisaties, scheepvaartverkeer te regelen en informatie van de overheid beter te ontsluiten voor mensen met een achterstand

273

Vraag:

Op welke manier stimuleert de regering internationale samenwerking voor het realiseren van diensten over de grenzen heen?

Antwoord:

Nederland heeft het initiatief genomen om de Coalition of the Willing op te richten met zeven andere Europese landen (Finland, Estland, Denemarken, Duitsland, België, Frankrijk en Portugal). In deze coalitie werken we samen aan oplossingen op de thema’s Artificial Intelligence, dienstverlening over de grenzen heen, digitale identiteit en data. Er vindt ook uitwisseling van best practices plaats over eIDAS en de implementatie van de Single Digital Gateway. Op initiatief van Duitsland wordt een declaratie ondertekend waarin de acht samenwerkende landen zich verbinden aan het delen van best practices en het samenwerken aan projecten op het gebied van Self Sovereign Identity. Verder gaan we vanaf 2022 internationale samenwerking stimuleren door het delen van kennis en informatie over calls en samenwerking in calls te ondersteunen. Deze calls hebben onder meer betrekking op digitale vaardigheden, het inrichten van test- en experimenteercentra op het gebied van Artificial Intelligence voor smart cities, en het implementeren van de Single Digital Gateway, dat digitaal verkeer over de landsgrenzen mogelijk maakt.

274

Vraag:

Met welke «like-minded» landen en andere landen werkt de regering samen om te zorgen voor wet- en regelgeving die recht doet aan de Nederlandse situatie en hoe wordt die samenwerking ingevuld?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 273.

Daarnaast werkt Nederland in wisselende samenstelling samen met andere Europese landen in specifieke werkgroepen rond wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Estland, Spanje, Oostenrijk en België.

275

Vraag:

Hoeveel procent van het rijksvastgoed is toegankelijk voor mensen met een beperking?

Antwoord:

Elk rijksgebouw moet voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving en is in principe toegankelijk voor mensen met een beperking. Aanvullend wordt bij rijkskantoren momenteel het niveau van de ITs2012 (Integrale Toegankelijkheidsstandaard) als norm gehanteerd. Voorheen werd voor rijksgebouwen de NEN 1814 gehanteerd en op termijn wordt de huidige norm waarschijnlijk opgevolgd door een nieuwe NEN-norm die nu in ontwikkeling is en die voor meer eenduidigheid in toegankelijkheidsnormering zal zorgen. Nieuwe normering wordt toegepast op natuurlijke momenten van renovatie en nieuwbouw (of bij individuele gevallen ook los van die momenten). Op die manier groeit de toegankelijkheidskwaliteit mee met de laatste normering en de laatste kwaliteitseisen. In specifieke gevallen wordt door het RVB maatwerk geleverd.

276

Vraag:

«middels de Coalition of Willing en Singapore.» Op welke manier wordt er internationaal met Singapore samengewerkt op digitaal gebied?

Antwoord:

Na een staatsbezoek van de Singaporese President Halimah Yacob aan Nederland in November 2018 en een missie digitalisering naar Singapore in 2019, is het plan opgevat om een structurele samenwerking aan te gaan op het gebied van digitalisering. In november is de Digitaliseringswerkgroep van start gegaan, met als belangrijke aandachtsgebieden Artificial Intelligence, 5G, Cybersecurity en Digitale Overheid. Op het gebied van de digitale overheid ligt de nadruk op kennisuitwisseling door het organiseren van een ronde tafel over digitale inclusie, uitwisseling van ervaringen op het gebied van digitale identiteit, deelname aan een conferentie over verantwoorde inzet van AI in Den Haag en een grensoverschrijdende pilot in relatie tot AI en Samenwerken over grenzen heen (Single Digital Gateway). De CIO Rijk neemt actief deel aan het CIO-netwerk van Singapore met verschillende landen in de wereld. Onderwerpen zijn onder meer de rol van digitale agentschappen, digitale identiteit, Cloud en AI.

277

Vraag:

Welke mogelijkheden biedt de Europese Agenda in de Digitale Europese Agenda voor Nederland en hoe wordt daar door de regering gebruik van gemaakt?

Antwoord:

Het belangrijkste programma voor de digitale overheid is het Digital Europe Programme. Dit biedt calls op verschillende onderwerpen: het realiseren van dataplatforms, het benutten van test- en experimenteerfaciliteiten voor Artificial Intelligencetoepassingen op het gebied van smart cities en smart society, het ontwikkelen van Blockchainoplossingen voor overheidsvragen, het ontwikkelen van een publieke European Digital Innovation Hub om digitale vaardigheden van ambtenaren en ondernemers die voor de overheid werken te versterken. Daar wordt nu al gebruik van gemaakt, bijvoorbeeld door deelname aan Blockchainprojecten op het gebied van Self Sovereign Identity (SSI) en uitwisseling van diploma’s. Ook wordt een Nederlandse publieke hub ontwikkeld van skills bij ondernemers en ambtenaren als het gaat om toepassing van nieuwe technologieën.

278

Vraag:

Aan welke publieke partners worden voor de uitvoering van welke gemeenschappelijke uitdagingen middelen beschikbaar gesteld, anders dan voor uitdagingen op het gebied van Artificial Intelligence (AI) en Blockchain?

Antwoord:

Dit betreffen bijdragen/subsidies aan de Nederlandse AI Coalitie en de Dutch Blockchain Coalition voor projecten inzake respectievelijk Artificial Intelligence en Blockchains. Er zijn geen bijdragen aan andere publieke partners voor andere uitdagingen voorzien.

279

Vraag:

Met behulp van welke tools en op welke manier monitort het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sinds 2018 Artificial Intelligence (AI) in de publieke sector?

Antwoord:

Iedere twee jaar laten we een kwalitatief onderzoek uitvoeren naar toepassing van AI in de publieke sector (TNO, 2019 Quick Scan AI in de publieke sector en 2021 Quick Scan AI in de publieke sector II). Dat wordt gedaan met behulp van een database met use cases in de publieke sector en door het netwerk van publieke partijen te bevragen op use cases. Daarnaast wordt een webscraping tool gebruikt om aanbestedingsdocumenten uit TenderNed en gemeenteraadsdocumenten te scannen op het gebruik van Artificial Intelligence en verwante begrippen.

280

Vraag:

Welke aanbevelingen uit het rapport van PUBLIC uit 2021 gaat de regering in 2022 uitvoeren en om welke reden is voor die aanbevelingen gekozen en niet voor andere aanbevelingen?

Antwoord:

Het kabinet vergroot het bewustzijn van overheden als het gaat om wat GovTech kan betekenen voor de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven. Dat doet het kabinet onder meer door samen met de gemeente Den Haag de GovTech Summit in 2022 naar Nederland (Den Haag) te halen. Het kabinet ondersteunt de gemeente Den Haag om een start te maken met de organisatie van GovTech in Den Haag. Verder zet het kabinet in op innovatiegericht inkopen, het vergroten van de kansen van vooral het innovatief MKB bij de gunning van opdrachten door de overheid. Het kabinet heeft samen met PIANOo (het expertisecentrum aanbesteden) inkoopvoorwaarden bij de inkoop van digitale oplossingen uitgewerkt. Samen met PIANOo zal in 2022 een Community of Practice gevormd worden, waarin de deskundigheid van ambtenaren op het gebied van innovatiegericht inkopen vergroot wordt. Ook zet het kabinet in op open source ontwikkeling van innovatieve oplossingen, een belangrijke voorwaarde in GovTech. Tot slot zet het kabinet instrumenten in voor het vergroten van kansen van MKB (SBIR / Startup in Residence) in opdrachten van de overheid. Deze activiteiten pakken we als eerste op, omdat dit de kern van GovTech raakt, namelijk het innovatieve bedrijfsleven benutten voor maatschappelijke vragen van de overheid. Het kabinet zal een GovTech plan ontwikkelen waarin het kabinet een onderbouwde keuze maakt voor het oppakken van de overige aanbevelingen uit het GovTech rapport.

281

Vraag:

Welke partijen anders dan de VNG ontvangen subsidies voor doorontwikkeling en innovatie van de digitale overheid?

Antwoord:

De uitgaven van artikel 6.6 worden vastgelegd in een investeringsagenda. Ten tijde van het opstellen van de ontwerpbegroting 2022 was de investeringsagenda nog niet vastgesteld. Vooralsnog ontvangt alleen VNG een subsidie in 2022 voor het project Totaal Driedimensionaal dat is geïnitieerd op basis van de toekenning 2021. De toekenning van mogelijke andere te verstrekken subsidies wordt nader bepaald na vaststelling van de investeringsagenda 2022. In het eerste kwartaal 2022 zal blijken of en welke subsidies er verstrekt zullen worden als gevolg van het uitvoeren van de investeringsagenda 2022.

282

Vraag:

Hoe staat het met de CAO-onderhandelingen voor rijksambtenaren?

Antwoord:

Bonden en de werkgever Rijk hebben de onderhandelingen over een nieuwe cao voor rijksambtenaren op 29 september jl. hervat. Het overleg verloopt constructief.

283

Vraag:

Hoeveel procent van de inkoop van het rijk is duurzaam? Kan dit per categorie worden toegelicht? Kan hierbij ook de ontwikkeling in de afgelopen vijf jaar worden weergegeven?

Antwoord:

Ik kan u geen eenduidig antwoord geven vanuit een breed duurzaamheidsbegrip. Wel kan ik u inzicht bieden in de realisatie van de duurzaamheidsambities van de rijksoverheid door u te verwijzen naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2020 waarin wordt gerapporteerd over de voortgang van deze ambities. De focus op het bereiken van duurzaamheid in rijksbrede aanbestedingen ligt daarbij niet zozeer op de rijksbrede inkoopcategorieen maar op de meest relevante productgroepen (binnen en buiten het categoriemanagement).

Om duurzaamheid gemeengoed te laten zijn bij alle rijksinkoop werkt het rijk met maatschappelijk verantwoorde inkoopcriteria. Met deze criteria wordt, naast de prijs van producten, diensten of werken, ook gekeken naar de effecten op het milieu en sociale aspecten. Er zijn in totaal 45 zogenoemde relevante productgroepen waarin wordt gemonitord in hoeverre in de eisen en gunningscriteria bij aanbestedingen deze MVI criteria worden toegepast.

In 2020 zijn bij 61 procent van de 527 aanbestedingen binnen de relevante productgroepen duurzame eisen en of gunningscriteria toegepast. Op deze manier wordt gekozen voor duurzamere alternatieven en daarmee draagt de toepassing van de MVI criteria bij aan een brede duurzame basis in de markt.

Ook social return, het creëren van kansen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, draagt bij aan duurzaamheid door instroom op een vaste baan. Van de 202 aanbestedingen in 2020 waar social return van toepassing was, is in 48,5 procent ook daadwerkelijk aan de opdracht meegegeven aan leveranciers van het Rijk om kwetsbare groepen bij de uitvoering van de opdracht te betrekken.

Het tegengaan van misstanden in de (internationale) toeleveringsketen is een ander aspect van duurzaamheid waar het rijk in aanbestedingstrajecten aandacht voor heeft. Zoals in de JBR 2020 is vermeld is in 2020 Internationale Sociale Voorwaarden toegepast in 57 aanbestedingen, waarvan 33 binnen de risicocategorieën. In 37 aanbestedingen is een uitvoeringsvoorwaarde opgenomen die een due diligence-verplichting (het in kaart brengen van ketenrisico’s met een plan om dit te verminderen) oplegt aan opdrachtnemers. In 5 aanbestedingen is daarnaast geëxperimenteerd met het inzetten van gunningscriteria. Daarmee worden bedrijven die zich inzetten voor de vermindering van sociale en milieurisico’s al tijdens de aanbesteding beloond.

Op dit moment heb ik geen inzicht in het percentage dat deze toepassing uitmaakt van het totaal aantal aanbestedingen. Voor ISV werkt het Rijk momenteel aan een Uitvoeringsagenda ISV. Verbetering van de kwaliteit van de monitoring maakt deel uit van deze agenda.

Bij de aanbieding van JBR 2020 is geconstateerd dat er over hele linie onvoldoende voortgang is bij de verduurzaming van de bedrijfsvoering van het Rijk en daarom heb ik aangekondigd de benodigde inhaalslag te versterken met een nieuw Rijksbreed programma.

284

Vraag:

Hoeveel m2 kantoorruimte heeft het rijk in bezit? Hoeveel hiervan staat leeg? En hoeveel m2 hiervan heeft geen toekomstige bestemming?

Antwoord:

In 2020 heeft de kantorenportefeuille een omvang van 2.722.330 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Daarvan is de leegstandsomvang 87.011 m2 bvo. Dat is 3%. Het overgrote deel van de leegstand betreft tijdelijke verbouwingsleegstand en frictieruimte. Het aantal m2 dat geen toekomstige bestemming heeft is niet bekend, omdat het RVB voortdurend actief bezig is om al het vastgoed dat niet langer wordt ingezet voor rijksdoelen te verkopen.

Overigens is in een vastgoedportefeuille altijd behoefte is aan (frictie)leegstand. Dat vergroot de flexibiliteit. In drukke steden ligt dit gewenste percentage op 4%, dat wordt nu niet gehaald.

285

Vraag:

Kan voor het rijksvastgoed worden weergeven hoeveel procent welk energielabel heeft?

Antwoord:

Alleen publiek toegankelijke gebouwen behoeven een energielabel. Inmiddels voldoet circa 80% van het kantoorvloeroppervlak aan de label C-verplichting van 2023. Voor de kantorenportefeuille geldt dat deze in 2023 gemiddeld label B moet hebben en in 2030 label A. Het Rijk verwacht in 2030 het doel van gemiddeld label A te halen. Daarvoor zijn diverse acties in gang gezet, zoals de ontwikkeling van routekaarten voor de verduurzaming van de vastgoedportefeuille, het uitvoeren van energiebesparende maatregelen en het aanvragen van nieuwe labels voor de gemuteerde gebouwenvoorraad.

286

Vraag:

Waarom stijgt de bijdrage voor de huisvesting Koninklijk huis aan het Rijksvastgoedbedrijf?

Antwoord:

De bedragen van 2021 t/m 2026 zijn ramingen conform de meerjarenplanning waarbij rekening is gehouden met de loon- en prijsontwikkelingen. In de meerjarenplanning wordt rekening gehouden met rente en afschrijving (voor investeringen die via de leenfaciliteit zijn gefinancierd en geactiveerd op de balans van het RVB), regulier onderhoud en kleine investeringen o.b.v. wet- en regelgeving en kleinere aanpassingen. Het bedrag in 2020 is geen raming, maar betreft de werkelijke realisatie conform het jaarverslag 2020.

Concluderend stijgt de bijdrage enkel met het bedrag in lijn met de loon- en prijsontwikkeling.

287

Vraag:

Welke stappen zijn er gezet met betrekking tot de vergunningprocedures in relatie tot de versnelling van de versterking in Groningen?

Antwoord:

Bij de vergunningverlening (onder het versterkingsbesluit) werkt de NCG nauw samen met de vijf aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen. De aardbevingsgemeenten hebben zich verenigd in een samenwerkingsverband dat speciaal gericht is op vergunningen, toezicht en handhaving (VTH). Dit samenwerkingsverband zorgt voor een eenduidige en vlotte vergunningverlening, alsmede een goede samenwerking tussen NCG en aardbevingsgemeenten. Deze samenwerking is vastgelegd in een intentieverklaring.

Daarnaast vindt ook coördinatie plaats tussen NCG, derde partijen (Heft in eigen hand, Bouwimpuls etc.) en gemeenten bij het verlenen van vergunningen. Voorts wordt samengewerkt op operationeel, ambtelijk en bestuurlijk niveau.

Op operationeel niveau is per gemeente een Initiatievenloket opgesteld waarin in de voorfase afspraken gemaakt kunnen worden en afstemming kan worden gezocht op dossierniveau. Daarnaast vindt op ambtelijk niveau maandelijks een regiekamer plaats waarin dossier overstijgende zaken worden besproken. Op bestuurlijk niveau is een stuurgroep ingesteld waarin de wethouders VTH maandelijks met elkaar overleggen. Voor de afhandeling van vergunningen i.v.m. de versterkingsopgave hebben alle vijf aardbevingsgemeenten speciale teams opgezet die zorgen voor (versnelde) afhandeling.

Tot slot heeft de NCG met de provincie maandelijks afstemming om problemen op te lossen in het kader van de verkregen ontheffing Wet Natuurbescherming (Wnb).

288

Vraag:

Wanneer hebben alle bewoners duidelijkheid met het oog op het meerjaren versterkingsplan?

Antwoord:

Het streven is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. Dan hebben alle bewoners duidelijkheid over of, en zo ja, welke versterkingsmaatregelen aan hun woning moeten worden verricht. Over de daadwerkelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen worden bewoners geïnformeerd bij de voorbereiding en op het moment dat duidelijk is wanneer het versterkingsproject waaraan zij deelnemen van start gaat. Bewoners worden uiteraard ook betrokken bij de voorbereiding hiervan. De NCG bereidt op dit moment een groot aantal projecten voor (fase «planvorming» in het dashboard). Voor de uitvoering van de projecten waarvan de versterking in 2022 van start gaat en die in de nog vast te stellen lokale programma’s van aanpak (2021 – 2022) en het MJVP aanstaande november worden genoemd, informeren gemeenten de betreffende bewoners.

289

Vraag:

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het amendement voor regels over de wijze waarop de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) de uitvoering van de versterking en vergoeding van de schade op elkaar afstemmen?

Antwoord:

Op dit moment wordt het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin de samenwerking tussen het IMG en de NCG wordt vormgegeven opgesteld, in samenspraak met het IMG en de NCG. Het streven is dit ontwerp in de vierde kwartaal van dit jaar in consultatie te brengen. Na consultatie wordt het ontwerp van de AMvB voorgehangen bij beide Kamers en daarna voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

290

Vraag:

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Aukje de Vries – Sienot over een oplossingsgerichte aanpak en cultuur bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)? Welke stappen zijn er concreet gezet ter verbetering?

Antwoord:

Ik ben blijvend in gesprek met de directeur van de NCG, ook over de oplossingsgerichte aanpak en cultuur. De directeur van de NCG heeft het mandaat om binnen de vastgestelde kaders alles te doen wat nodig is voor de veiligheid en om de voortgang van de versterking te bevorderen. Hierbij wordt gepoogd om tot pragmatische oplossingen te komen ten behoeve van de bewoners. Om hier als organisatie zo goed mogelijk op in te kunnen spelen is de NCG ook wat betreft organisatiestructuur veranderd. Met de instelling van twee regiodirecteuren kiest de NCG ervoor een sterke verbinding op lokaal niveau te maken. Door op decentraal niveau te opereren is NCG meer in staat om de bewoner centraal te stellen.

Bij een oplossingsgerichte aanpak hoort ook een goede samenwerking tussen de NCG en het IMG. De laatste tijd zijn een aantal concrete stappen gezet om de samenwerking tussen IMG en NCG te versterken. Er wordt bijvoorbeeld een gemeenschappelijke ICT-infrastructuur op gezet om zo tussen beide organisaties optimaal informatie te kunnen delen. De afspraken over samenwerking vastgelegd in een AMvB die in het vierde kwartaal aan uw Kamer wordt aangeboden. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eigenaren – indien zij dat wensen – een samenhangende benadering van schade en versterken krijgen.

291

Vraag:

Wanneer wordt de novelle naar de Tweede Kamer gestuurd voor de wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Kamerstuk 35 603)?

Antwoord:

Op dit moment worden de reacties verwerkt uit de internetconsultatie van de novelle. Na verwerking van de reacties wordt de novelle voor advies aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na advisering door de Raad van State wordt de novelle aangeboden aan uw Kamer. Het streven is de novelle nog in 2021 bij uw Kamer in te dienen.

292

Vraag:

Wanneer is de laatste beleidsdoorlichting van artikel 10 (Groningen) geweest en wanneer gaat die weer plaatsvinden?

Antwoord:

Er heeft tot heden nog geen beleidsdoorlichting plaatsgevonden, omdat artikel 10 pas in de begroting 2020 met de nota van wijziging op de BZK begroting is opgenomen. De eerste beleidsdoorlichting staat conform de regeling periodieke evaluaties gepland in 2025.

293

Vraag:

Op welke veronderstellingen is de raming van de versterkingskosten precies gebaseerd? Welke onderbouwing ligt daaraan ten grondslag?

Antwoord:

De bedragen bij de post versterkingsoperatie zijn gebaseerd op verschillende aannames. Hierbij is rekening gehouden met de scope van de versterkingsopgave. De kosten van de opnames en beoordelingen zijn begroot tegen de actuele, momenteel bekende prijzen vanuit de inschrijvingen van de ingenieursbureaus op de recent geplaatste tender door de NCG. De kosten van de uitvoering zijn begroot op basis van een gemiddelde prijs per type woning. Voorts is de raming gebaseerd op het verwachte gebruik en effect van de typologie-aanpak en op het verwachte aantal bewoners dat kiest voor een herbeoordeling op basis van de nieuwste inzichten. Doordat de bedragen uit de raming zijn gebaseerd op een aantal aannames, bevat de raming onzekerheden.

294

Vraag:

Welke meetbare en concrete doelstellingen beoogt het kabinet met de begroting 2022? Hoeveel te versterken panden vallen hieronder? Hoeveel sloop-nieuwbouwpanden?

Antwoord:

Op dit moment vindt de gemeentelijke politieke besluitvorming plaats over de lokale plannen van aanpak van de aardbevingsgemeenten voor de komende 1,5 jaar. Deze zijn in samenspraak met de NCG opgesteld, waardoor de plannen onder meer rekening houden met de beschikbare capaciteit. De lokale plannen van aanpak vormen de opdracht aan de NCG. Na het vaststellen van alle lokale plannen en het MJVP (zie het antwoord op vraag 288) kan de NCG concrete doelstellingen bepalen. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren.

295

Vraag:

Hoeveel huishoudens zijn er die kunnen kiezen voor de tegemoetkoming wanneer zij hun huis opnieuw laten beoordelen aan de hand van de nieuwe Nederlandse praktijkrichtlijn-norm? Hoeveel mensen hebben daar voor gekozen? Hoeveel mensen kozen voor versterken? Hoeveel mensen moeten de keuze nog maken?

Antwoord:

De herbeoordelingsregeling is op gebouweigenaren van 7219 adressen van toepassing. Dit zijn adressen in blok A van de bestuurlijke afspraken die beoordeeld worden op basis van oude inzichten en waar eigenaren nog geen aannemersovereenkomst hebben ondertekend. Zij kunnen kiezen voor het opnieuw laten beoordelen van hun gebouw naar de nieuwste inzichten. Sinds de regeling op 14 juli jl. inwerking is getreden, heeft de NCG ruim 1400 oriënterende gesprekken met particuliere bewoners gevoerd. Naar aanleiding van de oriënterende gesprekken is de verwachting dat ongeveer 40% voor een herbeoordeling zal kiezen. Per woningcorporatie worden aparte gesprekken gevoerd voor het deel van de werkvoorraad dat zij vertegenwoordigen. Zes van de acht woningcorporaties hebben de keuze voor herbeoordeling voorgelegd aan hun bewoners.

De NCG heeft op dit moment voor 546 adressen volledige aanvragen voor herbeoordeling binnengekregen. Hiervan zijn 438 adressen van particuliere eigenaren, de overige 109 adressen vallen binnen het bezit van woningcorporaties. De NCG heeft voor 203 adressen een herbeoordelingsbesluit genomen en vooralsnog geen aanvraag afgewezen.

296

Vraag:

Kan overzichtelijk worden gemaakt welk bedrag het kabinet verwacht uit te geven aan apparaatskosten en welke kosten daadwerkelijk voor het herstellen/versterken van huizen?

Antwoord:

De versterkingsoperatie wordt op basis van de huidige kennis geraamd op circa

€ 5,4 miljard. De totale operatie loopt van 2021 t/m 2028. De uitvoering van herstel en versterking van de huizen wordt gedurende de looptijd geraamd op ca. € 4,7 miljard. De apparaatskosten worden geraamd op € 700 mln. De uitvoeringskosten staan vermeld onder artikel 11 Centraal Apparaat. Deze kosten worden exclusief btw grotendeels doorbelast aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).

Versterkingskosten

€ 4.686 mln.

Uitvoeringskosten

€ 700 mln.

Totaal versterkingsoperatie

€ 5.386 mln.

297

Vraag:

Welke alternatieve wijze van financiering heeft het kabinet inmiddels onderzocht? Is er gesproken met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) over een afkoopsom?

Antwoord:

Het kabinet heeft geen alternatieve wijze van financieren onderzocht. Een dergelijk onderzoek – en een eventueel besluit daartoe – past niet bij de demissionaire status van dit kabinet en is voorbehouden aan een volgend kabinet.

298

Vraag:

Waarop zijn de bedragen gebaseerd die staan bij de post «versterkingsoperatie Groningen»?

Antwoord:

Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 293.

299

Vraag:

Mocht het budget in 2022 onvoldoende zijn, bent u dan bereid om het budget uit 2023 naar voren te halen voor de subsidieregeling woningverbetering?

Antwoord:

In de Kamerbrief Subsidieregeling Verduurzaming en Woningverbetering die ik op 27 september jl. aan uw Kamer heb gezonden heb ik toegezegd dat de budgetten van 2022 en 2023 worden samengevoegd middels een nota van wijziging, zodat de resterende € 225 mln. al vanaf 10 januari 2022 beschikbaar komt.

300

Vraag:

Kunt u aangeven welke inspanningen u pleegt om het bezit van het Rijksvastgoedbedrijf te verduurzamen?

Antwoord:

Het Rijksvastgoedbedrijf verduurzaamt haar bezit, zoals de kantorenportefeuille, gevangenissen en rechtbanken in opdracht van departementen die de huisvesting gebruiken. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft voor de verduurzaming routekaarten opgesteld. Deze routekaarten beschrijven een aanpak waarbij op natuurlijke momenten gebouwgebonden maatregelen worden genomen. Ook worden er initiatieven genomen, of wordt er meegewerkt aan initiatieven voor gebiedsgerichte warmteoplossingen. Hierbij wordt toegewerkt naar een CO2 neutrale en energiezuinige portefeuille in 2050. Voor de Rijkskantoren is er financiële dekking voor de uitvoering, voor de andere huisvestingsstelsels (zoals die voor PI’s en rechtbanken) is deze dekking er onvoldoende. Als initiële dekking zijn hiervoor middelen op de Aanvullende Post beschikbaar gesteld, maar deze zijn nog onvoldoende voor de totale opgave. De routekaarten worden verbreed om ook de duurzaamheidsthema’s circulair bouwen, klimaatadaptatie en biodiversiteit hierin onder te brengen. Het RVB draagt bij aan een stikstofarme en emissieloze bouwplaats.

301

Vraag:

Waar bestaan de bijzondere lasten van het RVB uit?

Antwoord:

De bijzondere lasten zijn toegelicht in tabel 51 van de begroting van BZK en hebben vooral betrekking op de primaire processen van het RVB. De bijzondere lasten bestaan uit: markthuren, onderhoud rijkshuisvesting, DBFMO-lasten, belastingen en heffingen, energielasten, ontwikkeling en verkoop onroerend goed en overige bijzondere lasten.

302

Vraag:

Kunt u in een tabelvorm de ontwikkeling laten zijn van het aantal binnengekomen zaken bij de Huurcommissie in de afgelopen 5 jaar?

Antwoord:

In onderstaande tabel is de instroom uitgesplitst naar zaaksoort weergegeven over de afgelopen vijf jaar.

Instroom verzoeken

2016

2017

2018

2019

2020

Huurprijsgeschillen

4.954

4.161

5.589

5.205

5.506

Servicekostengeschillen

2.482

2.265

2.372

2.249

2.731

Huurverhogingsgeschillen

1.844

1.158

2.061

2.104

3.434

UHW geschillen

413

421

Overig

12

4

5

20

15

Totaal ontvangen verzoeken

9.292

7.588

10.027

9.991

12.107

303

Vraag:

Kunt u nader ingaan op de verhouding tussen de geprognosticeerde omzet van de Huurcommissie en de verwachte instroom van zaken in de komende jaren?

Antwoord:

De meerjarenraming in de begroting is opgesteld op basis van circa 10.000 zaken. Aan de start van het uitvoeringsjaar wordt aan de hand van de instroom bezien of deze raming nog actueel is.

De instroom van de Huurcommissie is afhankelijk van factoren zoals het huurverhogingspercentage, inflatie, werkloosheid en nieuwe wetgeving. Zie hiervoor het rapport van Compaenen «Onderzoek fluctuaties instroom verzoeken Huurcommissie» (Bijlage bij Kamerstukken 2020/2021 27 926 nr. 338). Jaarlijks wordt door de Huurcommissie een offerte geschreven waarin op basis van de geprognotiseerde instroom en productie het benodigd budget voor het komend jaar wordt gekwantificeerd. Op basis van een afgestemde offerte wordt vervolgens opdracht verleend en budget hiervoor vrijgemaakt. Het budget volgt op de geraamde productie van dat jaar.

304

Vraag:

Kunt u aangeven hoe de gemiddelde wachttijd voordat een casus van de huurcommissie wordt behandeld zich de afgelopen 5 jaar heeft ontwikkeld?

Antwoord:

De gemiddelde doorlooptijd van een geschil gemeten vanaf de dag dat de leges zijn betaald (of vrijstelling is verleend) tot afwikkeling van het geschil, zijn in onderstaande tabel weergegeven per jaar van ontvangst verzoekschrift. Dit is de gemiddelde doorlooptijd in dagen van alle zaken die van dat betreffende ontvangstjaar zijn afgehandeld.

Totale productie

2018

2019

2020

2021

Huurprijsgeschillen 1 (Huurprijs)

153

239

186

65

Huurprijsgeschillen 2 (Gebreken)

159

268

200

77

Servicekosten

238

337

201

98

Huurverhoging

48

56

28

51

Klachten (Art. 4.5 UHW)

 

106

66

21

Verzet

97

151

134

89

Eindtotaal

148

213

133

79

NB1: de doorlooptijd in 2019 is hoger dan gemiddeld doordat een substantieel aantal zaken door de pandemie niet op zitting konden komen in 2020.

NB2: De zaken die zijn binnengekomen in het jaar 2021 (en ook een deel van 2020) zijn nog niet allen afgewikkeld waardoor dit gemiddelde naar verwachting hoger zal uitvallen.

NB3: door een wisseling in het gehanteerde ICT systeem van de Dienst kan deze informatie enkel voor de afgelopen vier jaar worden gegenereerd.

305

Vraag:

Wat is de stand van zaken van het programma van de agrotafel? En wat is de stand van zaken van het programma midden- en kleinbedrijf? Welke stappen gaan er in 2022 concreet gezet worden op deze onderwerpen?

Antwoord:

In de Kamerbrief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 10 september jl. (Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 882) gaat het kabinet in op laatste stand van zaken voor agrariërs en het MKB in het aardbevingsgebied.

Daarin staat opgenomen dat de afgelopen maanden ruim 25 agrarisch bedrijven zijn aangemeld en in behandeling zijn genomen bij het Agroprogramma. Dit aantal wordt gedurende dit jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.

Ter ondersteuning van het MKB in het aardbevingsgebied is er € 11 mln. vrijgemaakt. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met de maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen en heeft de eerste MKB-tafel plaatsgevonden in aanwezigheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

306

Vraag:

Kan de Minister aangeven welke financiële reservering er is voor het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingestelde nationaal programma funderingsproblematiek?

Antwoord:

Het Ministerie van BZK is opdrachtgever van het lopende Rijksprogramma aanpak funderingsproblematiek uitgevoerd door de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In de opdracht van RVO zijn hiervoor middelen gereserveerd. Het Ministerie van BZK is op dit moment aan het verkennen of het huidige Rijkprogramma kan worden uitgebreid naar een breder gedragen programma op nationaal niveau. De Ministeries van I&W en LNV, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen staan hier positief tegenover. De komende maanden worden benut om deze bredere samenwerking verder vorm te geven en uit te werken.

307

Vraag:

Waarvoor worden de middelen onder «Energiebesparing huursector» precies ingezet?

Antwoord:

Deze middelen worden ingezet voor betalingen aan STEP-subsidies.

308

Vraag:

Kan er een toelichting worden gegeven op de bedragen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen (bestuursakkoord Groningen) in de jaren 2021, 2022 en 2023, want hiervoor was er tot respectievelijk 75 miljoen, 150 miljoen en 75 miljoen beschikbaar?

Antwoord:

Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 299.