Gepubliceerd: 27 augustus 2021
Indiener(s): Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA)
Onderwerpen: gezondheidsrisico's zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35899-3.html
ID: 35899-3

Nr. 3HERDRUK1 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

De Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) is op 1 december 2020 in werking getreden. Omdat bij de totstandkoming van de Twm onvoorzienbaar was hoe de epidemie en de bestrijding ervan zouden verlopen, werd voorzien in de mogelijkheid om de werkingsduur van de onderscheiden bepalingen van de Twm (of onderdelen daarvan) bij koninklijk besluit eerder te beëindigen dan drie maanden na inwerkingtreding (artikel VIII, tweede lid, Twm), maar ook om de werkingsduur bij koninklijk besluit te verlengen, steeds met ten hoogste drie maanden (artikel VIII, derde lid, Twm). Het Besluit houdende de derde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, voorziet vanaf 1 september 2021 in de verlenging van de geldingsduur van het merendeel van de bepalingen van de Twm tot 1 december 2021.2 Ingevolge artikel VIII, vierde lid, Twm3, dient na plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het derde lid vastgesteld koninklijk besluit onverwijld een voorstel van wet tot goedkeuring van dat koninklijk besluit bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal te worden ingediend. Het onderhavige wetsvoorstel dient ter uitvoering hiervan. Indien een van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet-aannemen van het wetsvoorstel besluit of het wetsvoorstel wordt ingetrokken, vervallen die bepalingen van de Twm met ingang van de tweede dag na de dag waarop het wetsvoorstel is verworpen of ingetrokken.

Op grond van artikel VIII, vierde lid, Twm is het horen van de Afdeling advisering van de Raad van State over het voorstel van wet achterwege gebleven. Alvorens de voordracht voor het krachtens artikel VIII, derde lid, Twm vastgestelde koninklijk besluit is gedaan, is de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord over de actuele geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). De Afdeling heeft zich in dat verband reeds uitgesproken over de noodzaak van instandhouding van de Twm.4 Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat gezien de recente ontwikkelingen en de snelheid waarmee zij elkaar opvolgen, er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat het koninklijk besluit dat aan beide Kamers wordt voorgelegd dezelfde inhoud heeft als het ontwerpbesluit dat aan de Afdeling was toegezonden. Voor een zorgvuldige beoordeling van de noodzaak van de verlening zijn ook de omstandigheden relevant zoals die op of omstreeks het moment van verlenging gelden en recente adviezen die daarover in die periode zijn uitgebracht. Daarom ligt het volgens de Afdeling in de rede om (opnieuw) gehoord te worden over het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verlengingsbesluit. De vraag is, aldus de Afdeling, of de actuele epidemiologische situatie op het moment van besluitvorming over vaststelling van het besluit dusdanig is gewijzigd dat dit tot andere afweging rondom de noodzaak en evenredigheid van de verlenging kan leiden.

Het epidemiologische beeld kent weliswaar de nodige fluctuaties, maar is in relatie tot de besluitvorming over het verlengingsbesluit niet wezenlijk gewijzigd ten opzichte van het moment van het horen van de Afdeling advisering van de Raad van State. Om deze reden is het horen van de Afdeling advisering van de Raad van State achterwege gebleven.

Verlenging van de werkingsduur van de Twm

Het koninklijk besluit houdende de derde verlenging van de Twm voorziet in verlenging van de geldingsduur van het merendeel van de bepalingen van die wet. Niet verlengd wordt de werkingsduur van de wettelijke grondslag voor het vaststellen van een ministeriële regeling om het vertoeven in de openlucht te beperken, waarop de avondklok was gebaseerd (artikel 58j, eerste lid, onder f, van de Wet publieke gezondheid (Wpg) en daarmee samenhangende procedurele bepalingen), en van de wettelijke grondslag om regels te kunnen stellen over de soort informatie die de burgemeester aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verstrekt en de wijze waarop de burgemeester de gegevens en inlichtingen verzamelt en verstrekt (artikel 58s, derde lid, Wpg).

De regering acht verlenging met drie maanden noodzakelijk, omdat er in het najaar nog steeds sprake is van een directe dreiging van de epidemie van covid-19 waardoor (nieuwe) maatregelen ter afwending van die dreiging noodzakelijk kunnen zijn, bijvoorbeeld als nieuwe varianten van het virus SARS-CoV-2 in de rest van de wereld hun intrede doen. Daarnaast kunnen in Nederland ook oplevingen plaatsvinden in het najaar waardoor maatregelen nodig zijn voor de bestrijding van de epidemie van covid-19. De bepalingen van de Twm bieden daarvoor het wettelijk kader. Een kortere verlenging dan drie maanden ligt niet in de rede, aangezien het Outbreak Management Team (hierna: OMT) in zijn 116e en 117e advies5 spreekt van een significante winterpiek in het aantal infecties. Volgens het OMT kan het daarbij noodzakelijk zijn om een aantal algemene bestrijdingsmaatregelen te intensiveren, om het seizoenseffect (dat nadelig zal uitvallen in de herfst- en wintermaanden) voor het reproductiegetal (dat ziet op hoe snel het virus zich verspreidt) te neutraliseren. Het ligt daarom niet in de lijn der verwachting dat de directe dreiging van de epidemie eerder dan op 1 december 2021 zal zijn afgewend.

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het koninklijk besluit.

Deze memorie van toelichting wordt uitgebracht mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge