Nr. 18 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 december 2022

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 25 november 2022 over het ontwerpbesluit toepassingsbereik sensitieve technologie (Kamerstuk 35 880, nr. 17).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 december 2022 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 16 december 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Inleidende opmerkingen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties van de VVD, D66, het CDA, en de ChristenUnie in het verslag over het bovengenoemde ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur dat aan de beide Kamers der Staten-Generaal krachtens artikel 8, vierde, lid van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames is overgelegd. Graag ga ik op deze vragen in. In deze nota zijn de vragen en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording daarvan in niet-cursieve tekst. De vragen zijn genummerd, waarnaar in voorkomende gevallen in andere antwoorden is verwezen.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben verheugd kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit. Een belangrijk en broodnodig besluit, kijkend naar de geopolitieke dreigingen, het veranderende internationale speelveld en de agressieve koers van enkele onvrije landen. We mogen niet naïef zijn en moeten onze nationale veiligheid beschermen en vitale aanbieders en sensitieve technologieën bewaken tegen ongewenste opkopers. Onvrije landen als China en Rusland proberen in toenemende mate invloed en zeggenschap te verwerven in westerse bedrijven en infrastructuren met sensitieve technologie.

De leden van de VVD-fractie vinden dat deze tijd rechtvaardigt dat de overheid een sterkere rol inneemt in de economie. Alleen op die manier kunnen wij onze open economie en toekomstig verdienvermogen waarborgen. Door het beschermen van vitale infrastructuur en het waarborgen van onze nationale veiligheid, houdt Nederland zeggenschap over wat er in eigen land gebeurt, gaan we onwenselijke buitenlandse beïnvloeding tegen en beschermen we juist onze bedrijven en een gezonde vrije markt, die ons zoveel welvaart gebracht heeft.

De leden van de VVD-fractie menen dat de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet vifo) precies beoogt dat te doen: de nationale veiligheid beschermen door een geraffineerde toets in te voeren op verwervingsactiviteiten die leiden tot het verkrijgen van zeggenschap in aanbieders, beheerders van vitale infrastructuur of bedrijven die hoogwaardige technologie ontwikkelen die raakt aan de nationale veiligheid. De wet doet dit door incisies te maken waar het nationale veiligheidsbelang klemt, met zo min mogelijk aantasting van het investeringsklimaat, het vestigingsklimaat, de rechtszekerheid en het ondernemerschap en met als enige aangrijpingspunt het beheersen en bij voorkeur tegengaan van risico’s voor de nationale veiligheid.

De leden van de VVD-fractie menen dat de vraag die bij de behandeling van deze algemene maatregel van bestuur (AMvB) voorligt is of de incisie accuraat is en in lijn met de balans die de Wet vifo kenmerkt. Dankzij de lichte voorhang die de Kamer in ruime meerderheid heeft geïntroduceerd, kan het parlement ook een steentje bijdragen aan het kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en beoordelen of we de juiste balans te pakken hebben tussen het beschermen van nationale veiligheid, het beschermen van een gezonde vrije markt en een flexibel en wendbare wet die rekening houdt met de snelle technische en geopolitieke ontwikkelingen in de wereld.

Vragen 1 tot en met 3, VVD

De leden van de VVD-fractie stellen vanuit die balans de volgende vragen. Zij lezen dat de technologieën als genoemd in de derde bijlage van de AMvB vallen onder de noemer van zeer sensitieve technologie en daarmee onder het toepassingsbereik van artikel 4, eerste lid, onderdelen a t/m e van de wet. Kan de Minister aangeven in hoeverre deze drempelwaarden, wanneer er sprake is van significante invloed, overeenkomen met de drempelwaarden, gehanteerd in buurlanden met vergelijkbare wet- en regelgeving? Kan de Minister per Europees land met vergelijkbare wetgeving uiteenzetten welke drempelwaarde wordt gehanteerd voor significante invloed? Kan zij daarnaast aangeven of deze landen ook een onderscheid maken tussen sensitieve en zeer sensitieve technologie en in hoeverre dit onderscheid vergelijkbaar is met het voorstel in deze AMvB?

Vooropgesteld wordt dat nationale veiligheid een nationale competentie is en de specifieke veiligheidsbelangen van een land kunnen leiden tot een andere inrichting van investeringstoeten. Binnen de Europese Unie zijn er zeventien lidstaten die een investeringstoets hebben ingesteld en zeven lidstaten die een investeringstoets hebben aangekondigd. Daarbij merk ik op dat deze en andere regimes voor investeringstoetsing niet enkel op onderdelen, maar op het geheel moet worden vergeleken en beoordeeld. Zo zijn er niet alleen verschillende drempelwaarden, maar ook grote verschillen in reikwijdte, beslistermijnen en bevoegdheden om transacties (alsnog) aan toetsing te onderwerpen en terug te draaien. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de toepassingsgebieden en drempelwaarden.

Land

Drempel voor technologiegebieden die in NL zijn aangemerkt als zeer sensitief

Andere drempels

Duitsland

Sectoroverschrijdend

20% (0%)1

Sectorspecifiek

10% (0%)

VK

Sensitieve sectoren

25% (0%)

   

Spanje

Strategische sectoren

10%

   

Denemarken

Extra sensitieve sectoren

10%

   

Nederland

Zeer sensitieve technologie

10%

   

Zweden

Opkomende technologieën

10% (vanaf 2023)

   

Finland

Strategische goederen

10%

   

Frankrijk

Kritieke technologie: cybersecurity, AI, robotica, 3D printen, halfgeleiders, kwantum, energieopslag, biotechnologie en duurzame energietechnologie

10% tot 31-12-2022, daarna 25%

   

Oostenrijk

Sensitieve sectoren

25%, uitzondering start-ups

Zeer sensitieve sectoren

10%

X Noot
1

Mogelijkheid om iedere transactie aan een veiligheidstoets te onderwerpen.

Wat opvalt in de tabel is dat in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hogere toetsingsdrempels worden gehanteerd (20% resp. 25%). Tegelijkertijd bestaat de mogelijkheid om iedere transactie aan een toets te onderwerpen en alsnog terug te draaien ongeacht de omvang van het verkregen belang. Daarmee is er de facto sprake van een toetsingsdrempel van 0%. Dit biedt flexibiliteit, maar gaat ten koste van de ex ante rechtszekerheid waar juist bij de totstandkoming van de Wet vifo zo veel nadruk op is gelegd door bedrijfsleven, financiers en uw Kamer. Nederland heeft gekozen voor een lagere initiële drempel, maar biedt bedrijven daarna wel duidelijkheid, zodat zij niet met die onzekerheid worden geconfronteerd.

Frankrijk en Oostenrijk hanteren beide met 25% en een hogere toetsingsdrempel dan Nederland, terwijl Spanje, Denemarken, Finland, en binnenkort Zweden, net als Nederland allen 10% hanteren voor wat betreft de technologiegebieden die in Nederland zijn aangemerkt als zeer sensitief. Van deze landen kennen Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk ook 10% drempels voor andere specifieke sectoren zoals defensie, ICT, energie, en telecom, waar wij in Nederland weer, voor zover van toepassing, in sectorspecifieke screeningswetgeving een hogere drempel hebben bepaald, namelijk een toetsingsdrempel bij zeggenschap.

Het Nederlandse stelsel voor investeringstoetsing kenmerkt zich door veel aandacht voor transparantie en rechtszekerheid over welke bedrijven, welke verwervinsgactiviteiten en welke technologie binnen het toepassingsbereik vallen. Zoals uit de tabel is af te lezen is de reikwijdte van de investeringstoetsing in andere landen doorgaans in meer algemene termen bepaald dan in de Wet vifo. Daarnaast moet dit instrument bezien worden in het licht van andere beleidsinstrumenten gericht op het bevorderen van het investerings- en innovatieklimaat, dat ook weer per land verschilt.

Vraag 4, VVD

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de uitwerking van deze AMvB ook tot gevolg heeft dat converteerbare leningen en andere investeringsinstrumenten die mogelijk leiden tot een belang van meer dan 10% onder de toetsingsplicht bij het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) vallen.

Converteerbare leningen en andere investeringsinstrumenten die kunnen leiden tot het verkrijgen van 10% of meer van de aandelen en daaruit voortvloeiende invloed, leidt tot een meldingsplicht voor zover de betrokken investering en doelonderneming binnen het toepassingsbereik van de Wet vifo en de drempel van significante invloed op 10% valt. De vormgeving van de lening is bepalend op welk moment een meldplicht en daarmee samenhangende toetsing ontstaat. Dit kan bij het verstrekken van de converteerbare lening of andere investeringsinstrumenten of op het moment dat een voornemen bestaat om het recht op conversie of uitgifte van aandelen uit te oefenen. In dat laatste geval zal dit voornemen gemeld moeten worden en niet de verstrekking van de lening of het investeringsinstrument.

Vraag 5, VVD

Hoeveel meldingen verwacht het BTI op basis van de AMvB jaarlijks te moeten verwerken?

Inschatting is dat er in totaal tussen de 700 en 1500 bedrijven vallen onder het toepassingsbereik van de Wet vifo. Het aantal meldingen is op voorhand niet goed in te schatten.

Vraag 6, VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe het onderscheid en de uitwerking tussen «sensitieve» en «zeer sensitieve» technologieën tot stand is gekomen?

Bij de uitwerking of een technologie als zeer sensitief is aan te merken, zijn de volgende factoren relevant: grote ketenafhankelijkheid van deze technologie voor het gehele technologiegebied (of zelfs daarbuiten), grote mate van uniciteit en moeilijke reproduceerbaarheid, directe (geavanceerde) militaire of veiligheidstoepassingen, internationale eisen ten aanzien de bescherming en beveiliging van deze technologie.

Enkele technologieën zijn als zeer sensitief aangeduid gegeven de specifieke risico’s voor de nationale veiligheid. Deze afweging is gebaseerd op analyses van TNO en in lijn met door veiligheidspartijen uitgebrachte waarschuwingen2. Voor deze technologieën worden de risico’s voor de nationale veiligheid aanzienlijk hoger ingeschat dan voor andere sensitieve technologieën. Daarom wordt dit onderscheid gehanteerd.

Vragen 7 en 8, VVD

De leden vragen daarnaast of, nu er een significante lijst is van aangemerkte «sensitieve» en «zeer sensitieve» technologieën, de Minister kan aangeven hoe voorkomen wordt dat het toetsen van investeringen niet onnodig veel tijd in beslag zal nemen. Kan zij aangeven of er voldoende fte beschikbaar is voor een snelle en adequate afhandeling van de meldingen en of er een mogelijkheid is om meer mankracht vrij te maken mocht dit noodzakelijk zijn?

De termijnen in de wet betreffen maximumtermijnen. In de praktijk zal Bureau Toetsing Investeringen (BTI) meldingen zo snel mogelijk afhandelen. Daarbij helpt het als zij vroegtijdig en volledig wordt geïnformeerd, en daarbij ook duiding krijgt inzake de urgentie van de voorgenomen transactie. Een goede communicatie tussen het bedrijfsleven en BTI versoepelt het toetsingsproces dan ook. Partijen in het ecosysteem zoals Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen, de Stichtingen kwantum Delta en Photon Delta kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen nu zij vaak als co-investeerder betrokken zijn bij dergelijke transacties.

Het BTI beschikt momenteel over voldoende middelen en capaciteit.

Vraag 9, VVD

De leden van de VVD-fractie vragen in aansluiting hierop of er sprake is van een strenger regime in Nederland met lagere toetsingsdrempels in vergelijking met omringende landen.

Deze vraag is meegenomen in de beantwoording van vraag 1.

Vragen 10 en 11, VVD

Welke effecten verwacht de Minister voor de waarderingen en financierbaarheid van Nederlandse bedrijven wanneer er sprake is van een strenger regime? Indien deze effecten er mogelijkerwijs zijn, hoe adresseert de Minister deze zorgen?

Een gezond vestigingsklimaat is gebaat bij een effectieve en proportionele inzet van de investeringstoets. De investeringstoets is zodanig opgezet dat deze enerzijds onze nationale veiligheid beschermt en anderzijds zo specifiek mogelijk is vormgeven om het investeringsklimaat niet onnodig te beïnvloeden. Daarnaast biedt de Wet vifo bedrijven rechtszekerheid aan de voorkant.

Naast de bescherming van de nationale veiligheid ben ik ook de financieringsmogelijkheden aan het uitbreiden. Zo is er bijvoorbeeld via het DeepTechFund, dat wordt beheerd door Invest-NL, risicodragend vermogen beschikbaar voor ondernemingen. Ook zijn middelen verstrekt vanuit het Nationaal Groeifonds aan de Stichtingen kwantum Delta en Photon Delta om (onder andere) risicodragende financiering beschikbaar te stellen. De relevante regionale ontwikkelingsmaatschappijen pakken deze rol ook op. De financierbaarheid van de betrokken ondernemingen wordt dus ook langs deze weg bevorderd.

Ik zal uiteraard de effecten van de investeringstoets op de waarderingen en financierbaarheid van Nederlandse bedrijven nauwkeurig monitoren. Daarnaast monitor ik ook wat de actuele dreiging is ten opzichte van de verschillende technologieën en hoe deze eventueel in de tijd verandert. Bij actualisatie van deze algemene maatregel van bestuur of de Wet vifo zal ik deze uitkomsten meenemen. Dit alles doe ik in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, als medeondertekenaar en mede-indiener van de Wet vifo.

Vraag 12, VVD

Zijn er bijvoorbeeld versnelde aanvraagmogelijkheden?

De Wet vifo bevat reeds een mogelijkheid om ontheffing te krijgen van de stand still verplichting op grond van artikel 10, eerste lid, Wet vifo om na de melding de voorgenomen verwerving niet te realiseren in afwachting van het oordeel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Deze ontheffingsmogelijkheid is neergelegd in artikel 13 van de Wet vifo indien het algemeen belang in het geding is, met een risico op economische, fysieke of sociaalmaatschappelijke schade aan de samenleving of delen daarvan of nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit, indien de ontheffing niet wordt verleend. Daarmee is er een mogelijkheid om een transactie toch doorgang te laten vinden in afwachting van het oordeel van de Minister, indien dit vanuit algemeen belang noodzakelijk is gelet op de negatieve maatschappelijke effecten. Dit kan in individuele uitzonderingsgevallen een oplossing bieden.

Daarnaast biedt een vroegtijdige betrokkenheid van BTI mogelijkheden om een soepel en snel proces te doorlopen wanneer de transactie uit-onderhandeld is en de wettelijke goedkeuringen moeten worden gehaald. Partijen in het ecosysteem zoals Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen, de Stichtingen kwantum Delta en Photon Delta kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen nu zij vaak als co-investeerder betrokken zijn bij dergelijke transacties.

Vraag 13, VVD

Daarop aansluitend vragen de leden of er is overwogen om gebruik te maken van «trusted countries» of «trusted partners» binnen de wet, zodat de doorstroom van investeringen en investeerders uit deze landen sneller verloopt of, andersom, is overwogen om gebruik te maken van «distrusted countries» zoals Iran, Rusland of China, zodat de doorstroom van investeringen en investeerders uit andere landen mogelijkerwijs juist sneller verloopt?

Het is op grond van de Wet vifo niet mogelijk om gebruik te maken van een (openbare) «white list», «trusted countries» of «trusted partners» en op voorhand een toetsing door BTI uit te sluiten. Internationale relaties en risico’s voor de nationale veiligheid veranderen voortdurend evenals de eigendoms- en financieringsrelaties van bedrijven en hun financiers. Daarom is gekozen voor een landenneutraal stelsel. Hiermee worden verwervingsactiviteiten die de bedrijvigheid in Nederland ten goede komen niet categorisch uitgesloten en worden ook omzeilingsconstructies voorkomen. Het inzetten van omzeilingsstructuren en van op het oog betrouwbare investeringsvehikels gevestigd in «trusted partners» waarlangs investeringen plaatsvinden, is een van de bekende methodes van statelijke actoren om de bescherming van de nationale veiligheid via investeringstoetsing te omzeilen. Vanzelfsprekend maakt BTI wel gebruik van de actuele overheidsinformatie over statelijke dreigingen om een efficiënte risicoanalyse te kunnen maken. De identiteit van de verwerver en het land van de verwerver zullen worden meegewogen in het meldings- en beoordelingsproces. Dit kan in de praktijk sneller gaan als een partij bijvoorbeeld kort daarvoor al een melding heeft gedaan en een transparante en stabiele eigendoms- en financieringsstructuur kent.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit. Zij steunen de Minister in het spoedig in werking laten treden van de noodzakelijke Wet vifo. Zij hebben een resterende vraag.

Vraag 14, D66

De leden van de D66-fractie vernemen uit het publieke debat dat er vooral nog angst vanuit de sector bestaat betreffende de duur van de controles die worden uitgevoerd bij de investeringsronde. Deze leden zijn van mening dat deze controle zo vlot mogelijk moet verlopen. In de consulatie hebben partijen aangegeven te pleiten voor een whitelist van financiers waarvoor geen of een lichtere toets zou moeten gelden. De Minister geeft aan dat dit niet mogelijk is in verband met de meldingsplicht en het gevolg dat ondernemingen anders zelf kunnen bepalen of er sprake is van een risico voor de nationale veiligheid. De Minister geeft echter tevens aan dat door herhaalde meldingen het proces door het BTI vereenvoudigd kan worden zonder dat dit afbreuk doet aan de beoordeling op risico’s voor de nationale veiligheid. De leden van de D66-fractie zien hierbij een tussenoplossing waarbij het BTI eigenaar is van de whitelist en het ministerie een lijst maakt van vooraf gekeurde investeerders om zo de controle nog verder te versnellen. Ziet de Minister hier mogelijkheden toe? Zo ja, wanneer kan een dergelijke lijst opgesteld worden. Zo nee, wat zijn hiervan de kanttekeningen voor de nationale veilheid?

Het is op grond van de Wet vifo niet mogelijk om gebruik te maken van een (openbare) «white list» van financiers wiens transacties bij voorbaat dan geen, een vereenvoudigd of versneld toetsingsproces hoeven te doorlopen. Financiers, in het bijzonder financiers in privaat eigendom, wijzigen voortdurend in hun eigendoms- en financiersrelaties. Door een dergelijke wijziging kan (onvermoed) alsnog een nationaal veiligheidsrisico ontstaan. Dit geldt des te meer, omdat ook de veiligheidsrisico’s van het land waar de financier gevestigd is kunnen veranderen. Een «white list» impliceert een permanent en voortdurend toezicht op de desbetreffende financiers en het land waar deze financier is gevestigd. Dit klemt des te meer nu zelfs financiers of investeerders gevestigd in Nederland een risico voor de nationale veiligheid kunnen opleveren: het inzetten van omzeilingsstructuren en van op het oog betrouwbare investeringsvehikels waarlangs investeringen plaatsvinden, is een van de bekende methodes van statelijke actoren om de bescherming van de nationale veiligheid via investeringstoetsing te omzeilen. Tot slot is de beheersbaarheid van een dergelijke lijst problematisch als veel financiers/investeerders uit binnen en buitenland bij voorbaat een dergelijke vermelding op de «white list» zullen verkrijgen. Dit zal worden gezien zal worden als een extra bewijs van betrouwbaarheid dat een concurrentievoordeel kan opleveren. Het enkel beperken van een dergelijke «white list» tot alleen Nederlandse of in de EU gevestigde financiers botst met de non-discriminatieregels die in de EU en de WTO zijn afgesproken. Het doet bovendien geen recht aan het belang van investeringen uit derde landen die relevant zijn voor de doorontwikkeling van deze technologieën.

Dit laat onverlet dat een opgebouwd «track record» van private financiers onder de Wet vifo behulpzaam kan zijn voor een snelle en effectieve toetsing. Ook zullen investeringen door de Nederlandse regionale ontwikkelingsmaatschappijen, Invest-NL en de stichtingen kwantum Delta en Photon Delta niet snel op bezwaren stuiten nu deze partijen hetzij in eigendom zijn van de Nederlandse overheid dan wel hoofdzakelijk door de Nederlandse overheid gefinancierd worden. Dit is echter van beperkte waarde nu het investeringsbeleid van deze partijen met zich meebrengt dat zij co-investeerder zijn en niet alleen investeren. Het is juist de co-investering van andere (private) partijen die een toetsing vergt vanuit het risico voor de nationale veiligheid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden willen ten eerste het belang van de Wet vifo voor de strategische autonomie van Nederland markeren. Deze leden achten het van groot belang dat de inwerkingtreding van deze wet geen vertraging oploopt.

Vraag 15, CDA

De leden van de CDA-fractie wijzen op het belang van snelle doorlooptijden voor een toetsingsbesluit, met het oog op investeringszekerheid en het voorkomen van langdurige onzekerheid voor bedrijven. Deze leden lezen dat het BTI, kwantum Delta en Photon Delta in overleg zullen treden ten behoeve van een snelle afhandeling van meldingen. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister nog nader wil toelichten hoe dit vorm krijgt en hoe dit bijdraagt aan snellere doorlooptijden.

Op dit moment is het ministerie constructief in overleg met kwantum Delta en Photon Delta over hoe deze samenwerking in de praktijk vorm kan krijgen. Essentieel hierbij is een vroegtijdige wederzijdse informatie uitwisseling. Hier worden nog nadere onderlinge afspraken over gemaakt. Het gaat daarbij om het vroegtijdig signaleren van potentiële investeringen, het informeel uitwisselen van vragen en antwoorden over toepassing van de Wet vifo en het vroegtijdig signaleren van aandachtspunten en oplossingsrichtingen om een voorspoedige behandeling van de melding te bevorderen.

In de evaluatie op hoofdlijnen van de Wet vifo, die twee jaar na de inwerkingtreding zal plaatsvinden, zal ook ingegaan worden op de duur van de toetsingsprocedure en de monitoring daarvan.3

Vraag 16, CDA

Deze leden lezen dat onder andere zal worden onderzocht of het proces voor herhaalde meldingen kan worden vereenvoudigd. Zij vragen wanneer dit onderzoek is afgerond.

In het meldingsformulier wordt een mogelijkheid opgenomen om te verwijzen naar een oude melding voor een deel van de informatie dat niet is gewijzigd ten opzichte van de eerdere melding. In dat geval hoeft minder informatie aangeleverd te worden, wat het meldingsproces versnelt.

Op basis van praktijkervaringen zal worden onderzocht hoe het proces voor herhaalde meldingen verder kan worden gestroomlijnd. Ik verwacht dat we hier in de tweede helft van volgend jaar concrete lessen uit kunnen trekken die leiden tot een vereenvoudigd proces voor herhaalde meldingen.

Vraag 17, CDA

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Wet vifo een terugwerkende kracht kent tot 8 september 2020. Deze leden vragen of de Minister kan toelichten hoe overnames en investeringen uit dit tijdvak getoetst zullen worden en welk proces hiervoor wordt ingericht.

Alleen transacties die binnen de terugwerkende kracht vallen en waarvan vermoed wordt dat deze risico’s voor de nationale veiligheid kunnen opleveren, kan BTI toetsen. Dit betekent dat het merendeel van de transacties uit dit tijdvak niet getoetst zal worden.

De Minister zal eerst zelf bepalen of er een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden is dat een verwervingsactiviteit een risico voor de nationale veiligheid zou kunnen opleveren. Dit vermoeden kan bijvoorbeeld zijn gebaseerd op mediaberichten over de specifieke transactie, maar ook op basis van signalen die van andere overheidsdiensten uit binnen en buitenland zijn ontvangen. In geval van een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden, informeert BTI de meldingsplichtigen hierover en worden zij verzocht een melding te doen. Deze toetsing zal plaatsvinden op basis van de wettelijke bepalingen ten aanzien van toetsing zoals vastgelegd in de Wet vifo.

Vragen 18 en 19, CDA

Deze leden vragen of er een lijst wordt opgesteld met investeringen en overnames uit dit tijdvak die onder de werkingssfeer van de Wet vifo vallen en, zo ja, hoe deze lijst wordt opgesteld. Zij vragen of deze lijst met de Kamer gedeeld kan worden.

Er wordt geen totaallijst opgesteld van investeringen, fusies en overnames uit dit tijdvak. Wel heeft BTI een beeld van relevante transacties in het kader van de terugwerkende kracht van de Wet vifo. Deze informatie kan niet worden gedeeld vanwege het bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke karakter hiervan.

Vragen 20 tot en met 22, CDA

De leden van de CDA-fractie vragen verder naar de uitvoering van de Wet vifo in de komende periode. Deze leden vragen of de Minister het proces kan schetsen vanaf het moment dat een investering of overname getoetst wordt en of de Minister hierbij specifiek kan ingaan op hoe de Kamer hierin wordt meegenomen. Wordt de Kamer periodiek op de hoogte gehouden van het aantal uitgevoerde toetsen en de beoordeling of wordt dit per toets gedaan? De leden van de CDA-fractie vragen of ook de motivering voor een toetsingsbesluit openbaar gemaakt wordt en gedeeld wordt met de Kamer.

Na melding door de meldingsplichtigen beoordeelt het BTI de verwerving aan de hand van de beoordelingsfactoren in de Wet vifo.

Overeenkomstig artikel 12, eerste lid, van de Wet vifo is een termijn van acht weken opgenomen voor het doen van een mededeling of een toetsingsbesluit vereist is. Deze termijn kan op grond van artikel 12, derde lid, verlengd worden met maximaal zes maanden indien nader onderzoek nodig is. Indien op grond van artikel 12, tweede lid, wordt besloten dat een toetsingsbesluit vereist is, dan bepaalt artikel 12, vijfde lid, dat het toetsingsbesluit binnen acht weken na het indienen van de aanvraag daartoe genomen dient te worden. Deze termijn kan eveneens met maximaal zes maanden verlengd worden indien nader onderzoek nodig is. Echter, de termijn die is gebruikt voor het doen van nader onderzoek in de mededelingsfase (artikel 12, derde lid), moet van deze maximale termijn van zes maanden worden afgetrokken. Dit betekent bijvoorbeeld dat, bij een bepaalde verwervingsactiviteit, de termijn voor het nemen van een toetsingsbesluit met maximaal twee maanden verlengd mag worden (op grond van artikel 12, zesde lid), als in de hier voorafgaande mededelingsfase (op grond van artikel 12, derde lid) de termijn al met vier maanden is verlengd voor nader onderzoek. Indien de te toetsen investering binnen de reikwijdte valt van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PbEU 2019, L7), de «FDI-screeningsverordening», kan de termijn, indien noodzakelijk, met nog ten hoogste drie maanden worden verlengd.

Het is de verwachting dat de meeste meldingen binnen acht weken zullen worden afgerond. In het toetsingsbesluit worden eisen of voorschriften verbonden aan de verwerving om deze door te kunnen laten gaan. In het uiterste geval kan er een verbod opgelegd worden. Betrokkenen krijgen de gelegenheid een zienswijze in te dienen over een voorgenomen toetsingsbesluit. Worden de toetsingstermijnen overschreden, dan is de verwerving van rechtswege toegestaan.

Het BTI legt verantwoording af over zowel uitvoering als toezicht, onder meer door een jaarlijkse openbare rapportage over het aantal meldingen en toetsingsbesluiten of als besluitvorming wordt aangevochten bij de rechter. Ik verwijs in dit verband naar mijn brieven aan uw Kamer over de toepassing van de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie van 3 november 2022 en 12 oktober 2021.4 Een vergelijkbare aanpak en informatievoorziening zal worden gevolgd nadat de Wet vifo in werking is getreden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit. De Wet vifo heeft tot doel risico’s voor de nationale veiligheid te beheersen als gevolg van verwervingsactiviteiten, zoals investeringen in en fusies met ondernemingen die doel van een verwerving zijn. Het voorliggende besluit identificeert soorten sensitieve technologieën, weegt hun risico’s voor de nationale veiligheid en differentieert op basis van die weging de mate van invloed die vereist is om onder de ex ante toetsing van de Wet vifo te vallen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de proportionaliteit van de AMvB, de uitvoering, het internationale speelveld en de aansluiting bij ontwikkelingen in de vakgebieden waar de AMvB aan raakt.

Vraag 23, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie overwegen ten eerste dat de Wet vifo mede bedoeld is om te voorkomen dat de nationale veiligheid in het geding komt door ongewenste investeerders in startups en delen deze doelstelling. Aan de hand van de casus van de cloud-infrastructuur hebben de leden een enkele vraag. Nederland heeft destijds gekozen om niet te investeren in de ontwikkeling van cloud-technologie en zien dat de plaatsen waar nu de grote bedrijven en servers staan, gelegen zijn in de Verenigde Staten en China. Nederland is daarmee ook afhankelijk van de Verenigde Staten en China. Deze leden constateren daarnaast dat met het Nationaal Groeifonds veel geld geïnvesteerd wordt in nieuwe technologieën om te voorkomen dat eenzelfde ontwikkeling zich voordoet. Zij vragen de Minister te reflecteren op de investeringsdrempels in de AMvB en of deze drempels proportioneel ten doel staan van de wet of dat hogere drempels worden opgeworpen dan nodig.

Via bijvoorbeeld forse financiële bijdragen van het Nationaal Groeifonds (€ 615 miljoen voor kwantum) wil ik nieuwe technologieën gericht versterken. Zo wordt het kwantum ecosysteem in Nederland verder uitgebouwd en heb ik recentelijk het «House of kwantum» in Delft geopend waar onderzoekers, ondernemers en studenten samenwerken.

Maar daar hoort ook bij dat we ze effectief kunnen beschermen. Hiertoe dient de investeringstoets. Gegeven de risico’s voor de nationale veiligheid, waarvoor de veiligheidsdiensten en de NCTV recentelijk hebben gewaarschuwd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (2022)5, acht ik het noodzakelijk voor zeer sensitieve technologieën een toetsingsdrempel van 10% te hanteren. Bij het opstellen van de AMvB zijn de risico’s per technologie ingeschat op basis waarvan de bijbehorende drempels zijn bepaald. Daarmee is de AMvB zo specifiek en proportioneel mogelijk.

Vraag 24, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben tevens vragen over het internationale speelveld. Nederland opereert immers in een Europees ecosysteem. Zij vragen de Minister daarom of er bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit onderzocht is welke drempels en criteria andere Europese landen hanteren. Specifiek vragen zij de Minister om in te gaan op de situatie in Duitsland waar Nederland qua technologische ontwikkeling sterk mee concurreert.

Voor een overzicht van de gehanteerde drempels en criteria in andere Europese landen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Specifiek voor Duitsland kan ik opmerken dat er een toetsingsdrempel van 25% wordt gehanteerd. Tegelijkertijd bestaat hier de mogelijkheid om iedere transactie aan een toets te onderwerpen en alsnog terug te draaien ongeacht de omvang van het verkregen belang. Daarmee is er de facto sprake van een toetsingsdrempel van 0%.

Vraag 25, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister met hen de zorg deelt dat Nederlandse startups de grens over kunnen gaan vanwege de rigiditeit van de Nederlandse wetgeving. Welke rol heeft het Europese speelveld gespeeld in de totstandkoming van het voorliggende ontwerpbesluit, anders dan de Europese expertcontrolelijsten?

De investeringstoets biedt een veiligheidswaarborg o.a. met betrekking tot het ongewenst weglekken van kritieke of strategische kennis. Ook wordt er door de Nederlandse benadering ex ante zekerheid geboden. Hier staat tegenover dat andere investeerders mogelijk afhaken omdat ze überhaupt geen investeringstoets willen.

Ik deel het punt van zorg dat ook in de sector leeft. Dit onderstreept de noodzaak om op EU niveau tot een dialoog en meer gecoördineerde aanpak te komen tegen de achtergrond van de open strategische autonomie. De zorg weegt naar mijn inschatting echter niet op tegen noodzaak de aanzienlijke risico’s voor onze nationale veiligheid met deze toets te ondervangen. Het betreft hier technologieën waar Nederland flink in investeert en die grote kansen bieden voor onze toekomst. Daarom is het van belang dat we deze ook goed beschermen. Dit doe ik in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, als medeondertekenaar en indiener van de Wet vifo.

Vragen 26 tot en met 30, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben voorts enkele vragen over de gevolgen van het voorliggende ontwerpbesluit voor de uitvoering door het BTI. Nederland kent veel startups. Op het gebied van kwantum kent Nederland per hoofd van de bevolking gezien zelfs de meeste startups wereldwijd. Met het Nationaal Groeifonds zijn ook veel middelen geïnvesteerd in technologieën die met het ontwerpbesluit als sensitief of zeer sensitief worden aangemerkt, met onder andere als doel om grootschalige publieke financiering te versterken. Met het ontwerpbesluit moeten bij al deze startups investeringen onderzocht worden door het BTI. Deze leden vragen de Minister of het BTI hier voldoende capaciteit voor heeft. Zij vragen daarnaast of er op dit moment vacatures open staan bij het BTI en, indien dit het geval is, hoeveel. Zij vragen of er voldoende deskundigheid op de arbeidsmarkt beschikbaar is voor een volwaardige uitvoering door het BTI. Wat is de verwachte doorlooptijd van een investeringsonderzoek bij voldoende personele capaciteit? Wat zijn de gevolgen indien er sprake is van onvoldoende personele capaciteit?

Op dit moment heeft BTI geen vacatures openstaan. Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 7 en 8 beschikt het BTI momenteel over voldoende middelen en capaciteit. Mocht blijken dat er een capaciteitsprobleem zich voordoet, dan zal ik stappen zetten om dit te verhelpen. In de wet zijn maximale doorlooptijden vastgelegd. Mijn medewerkers zullen zich inzetten om de doorlooptijden zo kort mogelijk te laten zijn. Daarbij helpt het als het bedrijfsleven BTI vroegtijdig betrekt.

Vraag 31, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of het proportioneel is dat het BTI bij bepaalde technologieën alle investeerders moet onderzoeken, ook als het bijvoorbeeld Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen of andere publieke investeerders betreft.

Naar mijn oordeel is het wel degelijk proportioneel is dat het BTI bij bepaalde technologieën alle investeerders moet onderzoeken, ook als het bijvoorbeeld Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen of andere publieke investeerders betreft. Deze publieke investeerders zoals de Nederlandse regionale ontwikkelingsmaatschappijen, Invest-NL en de stichtingen kwantum Delta en Photon Delta passen een investeringsbeleid toe dat met zich meebrengt dat zij co-investeerder zijn en niet alleen investeren. Vaak wordt pari passu medegefinancierd met de private investeerders. Het juist de co-investering van de andere (private) partijen die een toetsing vergt vanuit het risico van de nationale veiligheid. Nu deze investeringen gezamenlijk plaatsvinden, moet het geheel worden getoetst.

Vraag 32, ChristenUnie

In het ontwerpbesluit lezen zij dat het niet mogelijk is om op voorhand een whitelist uit te sluiten omdat ondernemingen zelf een meldplicht hebben. Kan de Minister dit nader toelichten?

Het antwoord op deze vraag is meegenomen in de beantwoording van vraag 13.

Vraag 33, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat de Minister in het ontwerpbesluit lijkt voor te sorteren op de ontwikkelingen in de komende jaren. Deze leden constateren dat technologische ontwikkelingen zich snel opvolgen en diverse terreinen zich in diverse fases bevinden, van enkel wetenschap tot prototype tot product. Zij vragen daarom naar de mogelijkheid en wenselijkheid met enige regelmaat te onderzoeken in welke fase een specifieke technologie zich bevindt. Zij denken daarbij aan een frequentie van twee keer per jaar of jaarlijks, dat tot eventuele aanpassing van de AMvB zou kunnen leiden, waardoor het instrument flexibeler kan worden en kan inspelen op de actualiteit. Is de Minister bereid de AMvB op dit punt te herzien?

Gegeven de snelle technologische ontwikkelingen acht ik het van belang om de AMvB met regelmaat te actualiseren. Ieder jaar zal dan ook worden gekeken of er voldoende aanleiding is om de AMvB bij te stellen en zal dit zo nodig worden gedaan. Vanwege het dynamische karakter van de technologische ontwikkelingen biedt een AMvB meer flexibiliteit tot aanpassing dan op wetsniveau. Ik onderschrijf dus geheel dat het van belang is dat de reikwijdte flexibel kan worden aangepast. Dit vergt echter geen herziening van de huidige AMvB, maar wel een adequate opvolging daarvan. Bovendien zijn de dreigingen van statelijke actoren niet enkel gericht op het verwerven van kennis en technologie die direct toepasbaar is, maar juist ook op het verwerven van meer fundamentele kennis en technologie die nog doorontwikkeling behoeft. Ook het opbouwen en handhaven van een positie in een ecosysteem dat zich ontwikkelt, behoort tot de strategie van deze statelijke actoren.

Vraag 34, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat deze systematiek ook gebruikt wordt bij het bepalen van welke technologieën in het Wassenaar Arrangement worden opgenomen. Op basis daarvan kan besloten worden of een technologie zou moeten verschuiven naar «sensitief» of «zeer sensitief», maar biedt het ook voldoende vrijheid om te ontwikkelen?

De ontwikkeling van technologie dient adequaat haar doorwerking te vinden in de reikwijdte van de Wet vifo. Om die reden is het proces rondom actualisatie vormgegeven zoals toegelicht in antwoord 33.

Vragen 35 tot en met 37, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat betreft de ontwikkeling specifiek naar de ontwikkeling van kwantumtechnologie. Los van digitale kwantumsimulators wordt de gehele kwantumtechnologie met het ontwerpbesluit aangemerkt als «zeer sensitief». Deze leden vragen de Minister of dat gezien de fase waarin de technologie zich bevindt reëel is. Zij wijzen erop dat kwantumtechnologie zich op dit moment nog voor het overgrote deel in een wetenschappelijke fase bevindt en dat de verwachting uit het veld is dat het nog wel vijf tot tien jaar kan duren voordat er sprake gaat zijn van een daadwerkelijk product. Heeft de Minister bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit de optie overwogen om bij de aanmerking van sensitiviteit het criterium op te nemen dat er sprake moet zijn van een prototype of product? Is de Minister bereid om dit alsnog op te nemen in de AMvB? De Wet vifo gaat immers over apparaten en producten en niet over wetenschappelijke kennis zonder vertaling naar een product.

Naar aanleiding van gesprekken met de kwantumsector is het Ministerie van EZK zorgvuldig nagegaan of er, gelet op de risico’s voor de nationale veiligheid, solide argumenten zijn om voor fundamenteel onderzoek in kwantum een hogere toetsingsdrempel kan gelden dan het verkrijgen van 10% van de stemrechten. Gegeven het huidige dreigingsbeeld6 moet ik echter concluderen dat ook voor fundamenteel onderzoek op het terrein van kwantum dermate hoge risico’s gelden, dat een lagere toetsingsdrempel hiervoor niet verantwoord is in het licht van onze nationale veiligheid. De Wet vifo ziet op de continuïteit van vitale processen (dus bijvoorbeeld ook leveringszekerheid winbare energie), op ongewenste kennisoverdracht en op strategische afhankelijkheden. Daarom valt ook ongewenste overdracht van wetenschappelijke kennis onder de reikwijdte van deze wet. Bovendien zijn de dreigingen van statelijke actoren niet enkel gericht op het verwerven van kennis en technologie die direct toepasbaar is, maar juist ook op het verwerven van meer fundamentele kennis en technologie die nog doorontwikkeling behoeft. Ook het opbouwen en handhaven van een positie in een ecosysteem dat zich ontwikkelt, behoort tot de strategie van deze statelijke actoren.