Kamerstuk 35830-XV-12

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2020 (Kamerstuk 35830-XV-1)

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2020

Gepubliceerd: 8 juli 2021
Indiener(s): René Peters (CDA)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35830-XV-12.html
ID: 35830-XV-12

Nr. 12 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juli 2021

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2020 (Kamerstuk 35 830 XV, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juli 2021. De overige vragen zijn beantwoord bij brief van 8 juni 2021. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Peters

De griffier van de commissie, Post

Inleiding

In de schriftelijke beantwoording van de Kamervragen bij het Jaarverslag/Slotwet SZW 2020 heb ik uw Kamer toegezegd een actualisatie van het antwoord op vraag 3 en de antwoorden op de vragen 4 tot en met 8 voor het zomerreces toe te zenden. Het betrof enkele vragen naar de kosten van specifieke varianten voor een mogelijke wijziging van het stelsel van kinderopvang. De antwoorden treft u bijgevoegd aan.

In deze beantwoording wordt ingegaan op de gevraagde inschatting van de meerkosten van de varianten. Bij de verdere uitwerking van de varianten is het tevens van belang om de beleidsmatige én uitvoeringsaspecten bij de gevraagde varianten mee te nemen, bijvoorbeeld de implicaties van het deels loslaten van de arbeidseis op de uitvoering.

Over mogelijke richtingen voor het toekomstige stelsel van kindvoorzieningen en het toeslagenstelsel zijn reeds enkele rapporten naar uw Kamer gestuurd.1 Met de genoemde rapporten is beoogd de voornaamste mogelijke richtingen in kaart te brengen.

Vragen en antwoorden

Vraag 3

Wat zou het in 2025 en structureel kosten als de vergoeding van alle kinderopvang (0–12 jaar) op 96% wordt vastgesteld voor alle inkomensgroepen en de arbeidseis wordt losgelaten?

Antwoord 3

Deze variant is in het kader van de Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel doorgerekend en met uw Kamer gedeeld. In hoofdstuk 5 bij het rapport is een variant opgenomen waarbij de arbeidseis en inkomensafhankelijkheid zijn losgelaten.2 Hieronder wordt u een geactualiseerde raming aangeboden, omdat het prijspeil in de ramingen inmiddels is overgegaan naar het jaar 2021. De raming komt hierdoor € 0,1 miljard hoger uit dan de eerder gedeelde raming die nog in prijspeil 2020 was uitgedrukt.

De extra uitgaven van deze variant bovenop de uitgaven in het huidige stelsel bedragen naar inschatting structureel € 2,8 miljard. De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het bestaande gebruik (€ 1,3 miljard). De resterende € 1,5 miljard is het gevolg van gedragseffecten. Het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang neemt naar verwachting toe (gedragseffecten) door de hogere vergoeding en het loslaten van de arbeidseis. In de raming is met deze toename rekening gehouden door de inschatting dat het aantal uren opvang per week bij de huidige gebruikers stijgt met gemiddeld 2,8 uur naar 20,9 uur per week in de dagopvang en met gemiddeld 1,3 uur naar 10,1 uur per week in de bso. In totaal neemt het aantal kinderen op de kinderopvang naar inschatting toe van circa 910 duizend tot 1,16 miljoen. Daarnaast is de inschatting dat de nieuwe kinderen gemiddeld circa 12,8 uur per week naar de dagopvang of 7,3 uur per week naar de BSO gaan. Deze gedragseffecten en daarmee de budgettaire gevolgen bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang en reikwijdte zijn inherent zeer onzeker.

De extra uitgaven in 2025 zijn afhankelijk van keuzes in de verdere invulling van de maatregel, bijvoorbeeld welke stap wordt wanneer gezet. Indien de komende kabinetsperiode gekozen zou worden voor een nieuw stelsel, dan is het bij de uitwerking én het ingroeipad van belang om goed onderzoek te doen naar de effecten voor de uitvoering, de sector en ouders. Bij de verdere uitwerking en implementatie van een eventueel nieuw stelsel is het van belang om met deze effecten rekening te houden.

De vragen 4 t/m 8 vragen om doorrekening van een aantal varianten voor de vergoeding van kinderopvang in een mogelijk nieuw stelsel. Tabel 1 geeft een overzicht van de varianten, enkele uitgangspunten bij de vormgeving, en de geraamde extra overheidsuitgaven die met de voorgestelde wijzigingen gepaard gaan. Onder de tabel worden de vragen in meer detail beantwoord.

Tabel 1. Overzicht van de varianten behorende bij Kamervraag 4 tot en met 8 bij het SZW Jaarverslag 2020.

Vraag

Aantal gratis dagen1

Na het gratis aanbod

Loslaten arbeidseis

Extra uitgaven (€ x mrd.)

96% vergoeding

Huidige KOT-tabel

3

0

alle ouders

vervalt

volledig

2,8

4

2

alle ouders

vervalt

volledig

3,3

5

3

alle ouders

vervalt

volledig

3,8

6

2

tot modaal

vanaf modaal

volledig

2,9

7

3

tot modaal

vanaf modaal

volledig

3,6

8

2 of 3

werkende ouders

alleen voor de gratis dagen

2,8 of 3,5

X Noot
1

Voor zowel werkende als niet-werkende ouders.

Vraag 4

Wat zou het in 2025 en structureel kosten als elk kind van 0–12 jaar recht krijgt op twee dagen gratis kinderopvang en de overige vergoeding op 96% wordt vastgesteld voor alle inkomensgroepen en de arbeidseis wordt losgelaten?

Antwoord 4

De extra uitgaven van deze variant bovenop de uitgaven in het huidige stelsel bedragen naar inschatting structureel € 3,3 miljard (prijspeil 2021). Bij nadere uitwerking van de gevraagde variant zijn nog keuzes te maken. Voor de raming zijn we uitgegaan van de volgende aannames in de uitwerking van de variant:

  • Twee dagen dagopvang en buitenschoolse opvang staan, gemiddeld over het kalenderjaar, respectievelijk voor 22 uur per week en 11,5 uur per week;

  • De huidige kwaliteitskaders in de kinderopvang worden aangehouden. Deze aanname is afwijkend van de aanname in de Scenariostudie vormgeving kindvoorzieningen, waar een ander financieringsstelsel gepaard ging met een kwaliteitsimpuls.3 Voorschoolse Educatie blijft in deze variant dan ook als apart instrument bestaan voor kinderen met een risico op leerachterstand;

  • De arbeidseis wordt geheel losgelaten; dat betekent voor 5 dagen kinderopvang per week;

  • Kinderopvang wordt voor het toegangsrecht van 2 dagen per week voor 100% vergoed tot aan de huidige maximum uurprijzen. Ouders betalen een eventueel bedrag boven de maximum uurprijs volledig zelf.4

De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het bestaande gebruik (€ 1,5 miljard). De resterende € 1,8 miljard is het gevolg van gedragseffecten. Het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang neemt naar verwachting toe (gedragseffecten) door de hogere vergoeding en het loslaten van de arbeidseis. In de raming is met deze toename rekening gehouden door de inschatting dat het aantal uren opvang per week bij de huidige gebruikers stijgt met gemiddeld 3,1 uur naar 21,3 uur per week in de dagopvang en met gemiddeld 1,5 uur naar 10,4 uur per week in de bso. In totaal neemt het aantal kinderen op de kinderopvang naar inschatting toe van circa 910 duizend tot 1,19 miljoen. Daarnaast is de inschatting dat de nieuwe kinderen gemiddeld circa 13,0 uur per week naar de dagopvang of 7,6 uur per week naar de BSO gaan. Deze gedragseffecten en daarmee de budgettaire gevolgen bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang en reikwijdte zijn inherent zeer onzeker.

De kostenraming geeft alleen de extra kosten aan kinderopvangtoeslag in de structurele situatie weer, ten opzichte van het huidige stelsel. De kosten in 2025 zijn niet eenduidig aan te geven. Deze hangen af van te maken keuzes in de fasering en ingroei van de diverse onderdelen bij een dergelijke stelselwijziging, die in de vraagstelling niet nader zijn gespecificeerd. Ook zijn er nog nadere beleidsmatige keuzes te maken. Bijvoorbeeld, de keuze of de gratis uren vrij opneembaar zijn gedurende de hele week, of op een vast aantal dagen ingezet moeten worden.

Vraag 5

Wat zou het in 2025 en structureel kosten als elk kind van 0–12 jaar recht krijgt op drie dagen gratis kinderopvang en de overige vergoeding op 96% wordt vastgesteld voor alle inkomensgroepen en de arbeidseis wordt losgelaten?

Antwoord 5

De extra uitgaven van deze variant bovenop de uitgaven in het huidige stelsel bedragen naar inschatting structureel € 3,8 miljard (prijspeil 2021). Bij nadere uitwerking van de gevraagde variant zijn nog keuzes te maken. Voor de raming zijn we uitgegaan van de volgende aannames in de uitwerking van de variant.

  • Drie dagen dagopvang en buitenschoolse opvang staan, gemiddeld over het kalenderjaar, respectievelijk voor 33 uur per week en voor 17,25 uur per week;

  • De huidige kwaliteitskaders in de kinderopvang worden aangehouden. Deze aanname is afwijkend van de aanname in de Scenariostudie vormgeving kindvoorzieningen, waar een ander financieringsstelsel gepaard ging met een kwaliteitsimpuls.5 Voorschoolse Educatie blijft in deze variant dan ook als apart instrument bestaan voor kinderen met een risico op leerachterstand;

  • De arbeidseis wordt geheel losgelaten; dat betekent voor 5 dagen kinderopvang per week;

  • Kinderopvang wordt voor het toegangsrecht van 3 dagen per week voor 100% vergoed tot aan de huidige maximum uurprijzen. Ouders betalen een eventueel bedrag boven de maximum uurprijs volledig zelf.6

De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het bestaande gebruik (€ 1,5 miljard). De resterende € 2,3 miljard is het gevolg van gedragseffecten. Het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang neemt naar verwachting toe (gedragseffecten) door de hogere vergoeding en het loslaten van de arbeidseis. In de raming is met deze toename rekening gehouden door de inschatting dat het aantal uren opvang per week bij de huidige gebruikers stijgt met gemiddeld 4,8 uur naar 23,0 uur per week in de dagopvang en met gemiddeld 2,3 uur naar 11,1 uur per week in de bso. In totaal neemt het aantal kinderen op de kinderopvang naar inschatting toe van circa 910 duizend tot 1,19 miljoen. Daarnaast is de inschatting dat de nieuwe kinderen gemiddeld circa 13,7 uur per week naar de dagopvang of 8,3 uur per week naar de BSO gaan. Deze gedragseffecten en daarmee de budgettaire gevolgen bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang en reikwijdte zijn inherent zeer onzeker.

De kostenraming geeft alleen de extra kosten aan kinderopvangtoeslag in de structurele situatie weer, ten opzichte van het huidige stelsel. De kosten in 2025 zijn niet eenduidig aan te geven. Deze hangen af van te maken keuzes in de fasering en ingroei van de diverse onderdelen bij een dergelijke stelselwijziging, die in de vraagstelling niet nader zijn gespecificeerd. Ook zijn er nog nadere beleidsmatige keuzes te maken. Bijvoorbeeld, de keuze of de gratis uren vrij opneembaar zijn gedurende de hele week, of op een vast aantal dagen ingezet moeten worden.

Vraag 6

Wat zou het in 2025 en structureel kosten als elk kind van 0–12 jaar recht krijgt op twee dagen gratis kinderopvang en voor inkomens tot modaal de vergoeding op 96% wordt vastgesteld voor alle inkomensgroepen en de arbeidseis wordt losgelaten?

Antwoord 6

De extra uitgaven van deze variant bovenop de uitgaven in het huidige stelsel bedragen naar inschatting structureel € 2,9 miljard (prijspeil 2021). Bij nadere uitwerking van de gevraagde variant zijn nog keuzes te maken. Voor de raming zijn we uitgegaan van de volgende aannames in de uitwerking van de variant.

  • Twee dagen dagopvang en buitenschoolse opvang staan, gemiddeld over het kalenderjaar, respectievelijk voor 22 uur en voor 11,5 uur per week;

  • De huidige kwaliteitskaders in de kinderopvang worden aangehouden. Deze aanname is afwijkend van de aanname in de Scenariostudie vormgeving kindvoorzieningen, waar een ander financieringsstelsel gepaard ging met een kwaliteitsimpuls.7 Voorschoolse Educatie blijft in deze variant dan ook als apart instrument bestaan voor kinderen met een risico op leerachterstand;

  • De arbeidseis wordt geheel losgelaten; dat betekent voor 5 dagen kinderopvang per week;

  • Kinderopvang wordt voor het toegangsrecht van 2 dagen per week voor 100% vergoed tot aan de huidige maximum uurprijzen. Ouders betalen een eventueel bedrag boven de maximum uurprijs volledig zelf8;

  • Voor de overige kinderopvanguren boven het toegangsrecht, wordt 96% van de kosten tot aan de maximum uurprijs vergoed, voor inkomens tot aan modaal (€ 38.485);

  • Bij inkomens boven modaal volgt een geleidelijke afbouw van de toeslag voor het eerste kind. De vaste voet van 33% wordt daarbij bereikt bij hetzelfde inkomen als in het huidige stelsel (€ 129.457). De geleidelijke afbouw voorkómt een relatief grote terugval in toeslagpercentage rond het modaal inkomen (van 96% naar ca. 89%). De toeslag voor het tweede en volgende kind volgt vanaf modaal inkomen de huidige tabel.

De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het bestaande gebruik (€ 1,3 miljard). De resterende € 1,6 miljard is het gevolg van gedragseffecten. Het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang neemt naar verwachting toe (gedragseffecten) door de hogere vergoeding en het loslaten van de arbeidseis. In de raming is met deze toename rekening gehouden door de inschatting dat het aantal uren opvang per week bij de huidige gebruikers stijgt met gemiddeld 2,5 uur naar 20,6 uur per week in de dagopvang en met gemiddeld 1,1 uur naar 10,0 uur per week in de bso. In totaal neemt het aantal kinderen op de kinderopvang naar inschatting toe van circa 910 duizend tot 1,19 miljoen. Daarnaast is de inschatting dat de nieuwe kinderen gemiddeld circa 13,0 uur per week naar de dagopvang of 7,6 uur per week naar de BSO gaan. Deze gedragseffecten en daarmee de budgettaire gevolgen bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang en reikwijdte zijn inherent zeer onzeker.

De kostenraming geeft alleen de extra kosten aan kinderopvangtoeslag in de structurele situatie weer, ten opzichte van het huidige stelsel. De kosten in 2025 zijn niet eenduidig aan te geven. Deze hangen af van te maken keuzes in de fasering en ingroei van de diverse onderdelen bij een dergelijke stelselwijziging, die in de vraagstelling niet nader zijn gespecificeerd. Ook zijn er nog nadere beleidsmatige keuzes te maken. Bijvoorbeeld, de keuze of de gratis uren vrij opneembaar zijn gedurende de hele week, of op een vast aantal dagen ingezet moeten worden.

Vraag 7

Wat zou het in 2025 en structureel kosten als elk kind van 0–12 jaar recht krijgt op drie dagen gratis kinderopvang en voor inkomens tot modaal de vergoeding op 96% wordt vastgesteld voor alle inkomensgroepen en de arbeidseis wordt losgelaten?

Antwoord 7

De extra uitgaven van deze variant bovenop de uitgaven in het huidige stelsel bedragen naar inschatting structureel € 3,6 miljard (prijspeil 2021). Bij nadere uitwerking van de gevraagde variant zijn nog keuzes te maken. Voor de raming zijn we uitgegaan van de volgende aannames in de uitwerking van de variant.

  • Drie dagen dagopvang en buitenschoolse opvang staan, gemiddeld over het kalenderjaar, respectievelijk voor 33 uur per week en voor bijna 17,25 uur per week;

  • De huidige kwaliteitskaders in de kinderopvang worden aangehouden. Deze aanname is afwijkend van de aanname in de Scenariostudie vormgeving kindvoorzieningen, waar een ander financieringsstelsel gepaard ging met een kwaliteitsimpuls.9 Voorschoolse Educatie blijft in deze variant dan ook als apart instrument bestaan voor kinderen met een risico op leerachterstand;

  • De arbeidseis wordt geheel losgelaten; dat betekent voor 5 dagen kinderopvang per week;

  • Kinderopvang wordt voor het toegangsrecht van 3 dagen per week voor 100% vergoed tot aan de huidige maximum uurprijzen. Ouders betalen een eventueel bedrag boven de maximum uurprijs volledig zelf10;

  • Voor de overige kinderopvanguren boven het toegangsrecht, wordt 96% van de maximum uurprijs vergoed, voor inkomens tot aan modaal (€ 38.485);

  • Bij inkomens boven modaal volgt een geleidelijke afbouw van de toeslag voor het eerste kind. De vaste voet wordt daarbij bereikt bij hetzelfde inkomen als in het huidige stelsel (€ 129.457). De geleidelijke afbouw voorkómt een relatief grote terugval in toeslagpercentage rond modaal inkomen (van 96% naar ca. 89%). De toeslag voor het tweede en volgende kind volgt vanaf modaal inkomen de huidige tabel.

De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het bestaande gebruik (€ 1,4 miljard). De resterende € 2,2 miljard is het gevolg van gedragseffecten. Het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang neemt naar verwachting toe (gedragseffecten) door de hogere vergoeding en het loslaten van de arbeidseis. In de raming is met deze toename rekening gehouden door de inschatting dat het aantal uren opvang per week bij de huidige gebruikers stijgt met gemiddeld 4,0 uur naar 22,1 uur per week in de dagopvang en met gemiddeld 1,9 uur naar 10,8 uur per week in de bso. In totaal neemt het aantal kinderen op de kinderopvang naar inschatting toe van circa 910 duizend tot 1,19 miljoen. Daarnaast is de inschatting dat de nieuwe kinderen gemiddeld circa 13,7 uur per week naar de dagopvang of 8,3 uur per week naar de BSO gaan. Deze gedragseffecten en daarmee de budgettaire gevolgen bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang en reikwijdte zijn inherent zeer onzeker.

De kostenraming geeft alleen de extra kosten aan kinderopvangtoeslag in de structurele situatie weer, ten opzichte van het huidige stelsel. De kosten in 2025 zijn niet eenduidig aan te geven. Deze hangen af van te maken keuzes in de fasering en ingroei van de diverse onderdelen bij een dergelijke stelselwijziging, die in de vraagstelling niet nader zijn gespecificeerd. Ook zijn er nog nadere beleidsmatige keuzes te maken. Bijvoorbeeld, de keuze of de gratis uren vrij opneembaar zijn gedurende de hele week, of op een vast aantal dagen ingezet moeten worden.

Vraag 8

Wat zou het in 2025 en structureel kosten als elk kind van 0–12 jaar recht krijgt op twee of drie dagen gratis kinderopvang (ongeacht de arbeid van ouders) zonder aanpassing van tabel voor andere dagen?

Antwoord 8

De vraag bevat twee subvarianten. Variant 8a kent een toegangsrecht van 2 dagen; variant 8b een toegangsrecht van 3 dagen. De extra uitgaven van variant 8a bovenop de uitgaven in het huidige stelsel bedragen naar inschatting structureel € 2,8 miljard (prijspeil 2021). De extra uitgaven van variant 8b bovenop de uitgaven in het huidige stelsel bedragen naar schatting structureel € 3,5 miljard (prijspeil 2021).

Bij nadere uitwerking van de gevraagde varianten zijn nog keuzes te maken. Voor de raming zijn we uitgegaan van de volgende aannames in de uitwerking van de variant.

  • Twee dagen dagopvang en buitenschoolse opvang staan, gemiddeld over het kalenderjaar, respectievelijk voor 22 uur per week en voor 11,5 uur per week;

  • Drie dagen dagopvang en buitenschoolse opvang staan, gemiddeld over het kalenderjaar, respectievelijk staan voor 33 uur per week en voor 17,25 uur per week;

  • De huidige kwaliteitskaders in de kinderopvang worden aangehouden. Deze aanname is afwijkend van de aanname in de Scenariostudie vormgeving kindvoorzieningen, waar een ander financieringsstelsel gepaard ging met een kwaliteitsimpuls.11 Voorschoolse Educatie blijft in deze variant dan ook als apart instrument bestaan voor kinderen met een risico op leerachterstand;

  • De arbeidseis wordt deels losgelaten, namelijk voor de uren binnen het toegangsrecht; dat betekent voor 2 of 3 dagen kinderopvang per week. Buiten het toegangsrecht blijven de voorwaarden van het huidige stelsel in stand (onder meer de arbeidseis en de koppeling gewerkte uren);

  • Kinderopvang wordt voor het toegangsrecht voor 100% vergoed tot aan de huidige maximum uurprijzen. Ouders betalen een eventueel bedrag boven de maximum uurprijs volledig zelf12;

  • Voor de overige kinderopvanguren boven het toegangsrecht, komen werkende ouders (en doelgroepouders) volgens de huidige kinderopvangtoeslagtabel in aanmerking voor kinderopvangtoeslag.

De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het bestaande gebruik (8a: € 1,2 miljard, 8B: € 1,4 miljard). De resterende € 1,6 miljard (8a) of € 2,1 miljard (8b) is het gevolg van gedragseffecten.

Het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang neemt naar verwachting toe (gedragseffecten) door de hogere vergoeding en het (deels) loslaten van de arbeidseis. In de raming is met deze toename rekening gehouden door de inschatting dat het aantal uren opvang per week bij de huidige gebruikers van dagopvang stijgt met gemiddeld 2,2 uur naar 20,4 uur per week (8a), of met gemiddeld 3,8 uur naar 21,9 uur per week (8b). Voor huidige gebruikers van buitenschoolse opvang is ingeschat dat het aantal opvanguren stijgt met gemiddeld 1,0 uur naar 9,9 uur per week (8a) of met gemiddeld 1,8 uur naar 10,6 uur per week (8b). Verder is de inschatting dat het totale aantal kinderen op de kinderopvang bij zowel variant 8a als 8b toeneemt van circa 910 duizend tot 1,19 miljoen. Daarnaast is de inschatting dat de nieuwe kinderen circa 13,0 (8a; 13,7 bij 8b) uur per week naar de dagopvang of 7,6 (8a; 8,3 bij 8b) uur per week naar de BSO gaan. Deze gedragseffecten en daarmee de budgettaire gevolgen bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang en reikwijdte zijn inherent zeer onzeker.

De kostenraming geeft alleen de extra kosten aan kinderopvangtoeslag in de structurele situatie weer, ten opzichte van het huidige stelsel. De kosten in 2025 zijn niet eenduidig aan te geven. Deze hangen af van te maken keuzes in de fasering en ingroei van de diverse onderdelen bij een dergelijke stelselwijziging, die in de vraagstelling niet nader zijn gespecificeerd. Ook zijn er nog nadere beleidsmatige keuzes te maken. Bijvoorbeeld, de keuze of de gratis uren vrij opneembaar zijn gedurende de hele week, of op een vast aantal dagen ingezet moeten worden.