Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 4 februari 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

         

I

ALGEMEEN

2

 

1.

Inleiding

3

 

2.

Aanpassingen in procedure en tijdpad schooladvisering, toetsafname en de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs

4

   

2.1

Knelpunten huidige regels schooladvies, eindtoets en de aanmelding in het vo leiden tot vier knelpunten

4

   

2.2

Hoofdlijnen van het advies: schooladvies, doorstroomtoets en aanmelding vo

4

   

2.3

Volgorde schooladvies-doorstroomtoets

7

 

3.

Stelselinrichting

9

   

3.1

Achtergrond van het voorstel: huidige regels over stelselinrichting

9

   

3.2

Knelpunten huidige stelselinrichting

10

   

3.3

Toelichting bij voorgestelde maatregelen over stelselinrichting

10

   

3.4

Keuzevrijheid en vergelijkbaarheid; overwogen alternatieven

12

   

3.5

Brailleversie

12

 

4.

Caribisch Nederland

13

   

4.1

Voorstellen voor Caribisch Nederland

13

 

5.

Advies en Consultatie

13

   

5.1

Internetconsultatie

13

II

ARTIKELSGEWIJS

14

 

Artikel I, Onderdeel i

14

 

Artikel I, onderdeel J

15

 

Artikel 45b

15

 

Artikel 45c

15

 

Artikel 45d

15

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs en hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich vinden in de aanpassing van het schooladvies zodat ieder kind op hetzelfde moment het definitieve schooladvies krijgt en alle kinderen zich op hetzelfde moment kunnen aanmelden bij het voortgezet onderwijs. Dit voorkomt dat zoals in het huidige stelsel kinderen van wie het schooladvies naar boven is bijgesteld alsnog niet kunnen worden geplaatst op hun niveau omdat de school van keuze al vol zit. Juist omdat het vaker kinderen zijn van laagopgeleide ouders die een bijgesteld schooladvies krijgen, zorgt dit voor eerlijker kansen voor alle kinderen om terecht te komen op de school van hun eigen keuze. Deze leden hebben wel zorgen over de concentratie van taken bij het CvTE1 en de positie van stichting Cito en Cito bv. Deze leden hebben nog de navolgende vragen aan de Minister.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen, maar hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs. Zij hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben in dit stadium vooral vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de inzet om zo min mogelijk kansenongelijkheid te laten ontstaan door de gehanteerde procedure inzake de eindtoets. De leden hebben met name vragen over de waarborgrol van de overheid inzake de verplichte doorstroomtoets, het beperken van de reguliere onderwijsperiode om leerlingen voor te bereiden, de voorgestelde volgorde van toets en advies en de aanhoudende verwarring over de status van observatie-instrumenten.

1. Inleiding

Overgang po2 vo3

De leden van de D66 fractie zijn van mening dat we in Nederland te vroeg selecteren naar niveau. Op 12-jarige leeftijd is het nog lang niet uitgekristalliseerd welk cognitief niveau een kind aan kan. Laatbloeiers of kinderen die met een leerachterstand aan de basisschool zijn begonnen, omdat er bijvoorbeeld thuis geen Nederlands werd gesproken, krijgen nauwelijks de kans om tot hun volledige potentie te ontwikkelen. Het systeem laat het nauwelijks toe om na de overgang naar het voortgezet onderwijs nog te wisselen van niveau of te stapelen. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met kinderen die nog volop in ontwikkeling zijn of in bepaalde vakken meer uitblinken. Onderzoek toont aan dat deze vroege selectie de kansenongelijkheid vergroot. Leerlingen met gelijke prestaties in groep 8 gaan verder uiteenlopen qua niveau omdat ze in verschillende hokjes worden geplaatst.

De leden van D66 fractie vinden dat er een te groot gewicht wordt gehangen aan de overgang van basis naar middelbare school. Het is een te stressvol en alles bepalend selectiemoment geworden voor leerlingen en ouders. Aan zowel de eindtoets als het schooladvies hangen nadelen wat betreft de kansengelijkheid. Zo is de eindtoets een objectief meetpunt maar wel een zeer beperkte momentopname. Bovendien worden sommige kinderen extra getraind met dure cursussen om goed op de specifieke test te scoren, en andere kinderen niet. Het schooladvies wordt echter gebaseerd op acht jaar lang basisonderwijs en het professionele oog van de docent. Toch laten onderzoeken zien dat bij het schooladvies kinderen met een migratieachtergrond of uit een lagere sociaaleconomische milieu lager worden geadviseerd. Er wordt zwaar meegewogen of de omgeving van het kind stimulerend genoeg is om een hoger niveau aan te kunnen. Beide instrumenten versterken de kansenongelijkheid. De nadelige bijeffecten van beiden (de toets en het advies) zijn het gevolg van het veel te grote belang wat er van dit moment afhangt. Het bepaalt naar welke school het kind mag, tussen welke «soortgelijken» het terecht komt, naar welke vervolgopleiding het kan en welke carrière zij krijgen. Kortom hun hele verdere toekomst.

De leden van de D66-fractie vinden dat het wetsvoorstel niet tegemoet komt aan deze problemen en de kansenongelijkheid onvoldoende bestrijdt. Het is slechts gericht op het wegnemen van knelpunten in de procedures en het creëren van een heldere stelselinrichting.

Deze leden vinden de discussie over de volgordelijkheid, de timing, de naam en de vorm van de eindtoets te veel gericht op het systeem en nauwelijks gericht op het belang van het kind. Zij ontvangen graag een reactie van de regering en vragen in hoeverre deze wet bijdraagt aan de bestrijding van de kansenongelijkheid.

De leden van de D66-fractie willen dat de overgang van basisschool naar middelbare school als doorlopende lijn wordt beschouwd en we weer geduld met kinderen gaan hebben. Het uitgangspunt is dat kinderen in een brede brugklas komen. De leerlingen zitten dus, net als op de basisschool, het eerste jaar met alle niveaus in de klas. Hiermee wordt het schooladvies en de eindtoets overbodig. Door de uitstel van selectie naar niveau krijgen kinderen letterlijk meer tijd om iedereen tot zijn recht te laten komen en de basisvaardigheden goed aan te leren. Bovendien voorkomen we hiermee een stressvol moment op een veel te jonge leeftijd. Toetsen in groep 8 mag, maar als thermometer voor het leerproces. Daarnaast worden kinderen niet langer op 12-jarige leeftijd gescheiden naar niveau op categorale scholen. Kinderen leren hierdoor beter samenwerken en omgaan met verschillen. Dat is beter voor jongeren maar ook voor onze samenleving als geheel. Ook het sociaal cultureel planbureau (hierna: SCP) waarschuwt voor de toename van categorale scholen waardoor leerlingen elkaar niet meer ontmoeten, waardoor er afstand kan ontstaan tussen groepen in de samenleving. Deze leden vragen in het licht van deze wet een reactie te geven op het rapport «Samen of gescheiden naar school» van het SCP.

2. Aanpassingen in procedure en tijdpad schooladvisering, toetsafname en de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs

2.1 Knelpunten huidige regels schooladvies, eindtoets en de aanmelding in het vo leiden tot vier knelpunten

1. Ongelijke keuzevrijheid met effect op kansengelijkheid bij aanmelding vo voor leerlingen met een bijgesteld schooladvies

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat niet alle leerlingen altijd terecht kunnen op de school naar keuze vanwege de beperkte capaciteit op bepaalde (populaire) scholen. Deelt de regering de mening dat onderlinge concurrentie tussen scholen hieraan bijdraagt? Acht de regering het wenselijk dat er onderlinge concurrentie tussen scholen bestaat en is onderlinge concurrentie volgens de regering überhaupt noodzakelijk in het onderwijs? Zij vragen of de regering haar antwoorden kan toelichten.

2.2 Hoofdlijnen van het advies: schooladvies, doorstroomtoets en aanmelding vo

De leden van de VVD-fractie lezen dat bij een hogere eindtoetsscore er een heroverweging plaatsvindt. Betekent dit in alle gevallen dat een leerling een advies krijgt conform de hoger behaalde eindtoetsscore? Of kan een «heroverweging» ook betekenen dat het schooladvies niet naar boven wordt bijgesteld? Wanneer wordt een schooladvies naar boven bijgesteld? Een deel van de leerlingen heeft baat bij een vroeger selectiemoment om door te stromen dan het moment van de eindtoets. Ziet de regering mogelijkheden of in ieder geval de uitdaging om voor leerlingen die eerder kunnen en willen doorstromen aanpassingen te doen met betrekking tot het doorstroommoment?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de term «eindtoets» wordt gewijzigd in de term «doorstroomtoets», omdat de term «eindtoets» zogenaamd tot extra prestatiedruk zou leiden. Zij vragen waarop deze aanname is gebaseerd en op welke manier de regering de term «doorstroomtoets» gaat testen en of daar niet dezelfde zogenaamde druk vanuit komt.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met het nieuwe wetsvoorstel het definitieve schooladvies na afronding van de doorstroomtoets komt. Deze leden vragen of zij deze passage zo moeten lezen dat er eerst een voorlopig schooladvies wordt opgesteld door de school en zo ja wanneer dit voorlopige schooladvies wordt opgesteld. Wordt dit voorlopige schooladvies ook meegedeeld aan de ouders en leerlingen zodat zij zich alvast kunnen voorbereiden op de keuze voor een middelbare school? Bestaat er voor ouders en leerlingen ook een mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen dit voorlopige schooladvies? Zo ja op welke wijze en zo nee waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen aan te geven of de redenen voor aanpassing door de school van het definitieve schooladvies dezelfde zijn als in het huidige systeem. Wat geeft uiteindelijk de doorslag, zo vragen deze leden, het feit dat er een hogere eindtoetsscore is dan het voorlopige schooladvies aangeeft, het beeld van het kind of een samenspel van factoren? Deze leden vragen nader toe te lichten hoe wordt voorkomen dat leraren nog steeds kinderen van laagopgeleide ouders bewust of onbewust een lager schooladvies geven omdat zij denken dat vanwege de omgeving van het kind, het kind het niet zal redden op een hoger niveau en daarom zekerheidshalve kiezen voor een lager niveau voor het kind. Op welke wijze worden leraren gewezen op de bewuste en onbewuste vooroordelen op basis waarvan zij een schooladvies afgeven? Kan de regering aangeven in hoeverre er nu voldoende aandacht wordt besteed aan schooladvisering op de Pabo en in het scholingsaanbod voor huidige leraren?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze ouders en leerlingen bezwaar kunnen aantekenen tegen het definitieve schooladvies, of blijft wat dit betreft het systeem ongewijzigd ten opzichte van hoe het nu gaat.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie dat ongeveer 30% van de kinderen in de onderbouw van het vo nog op- of afstroomt, maar het instroomniveau op het vo sterk bepalend is voor het uitstroomniveau aan het einde van het vo en daarmee ook sterk bepalend is voor de latere kansen op een baan. Hiermee is het schooladvies waarmee wordt bepaald naar welke school het kind gaat van zeer groot belang voor de toekomst van een kind. Is de regering het met deze leden eens dat vaker gestimuleerd moet worden dat een kind het voordeel van de twijfel wordt gegeven bij de overstap naar het vo maar ook op het vo zelf vanwege de impact op de toekomst van een kind? Zo ja, wat voor maatregelen wil de regering nemen om kinderen meer kansen te geven? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze blijft de regering monitoren dat scholen een passend schooladvies geven en is zij bereid nadere maatregelen te nemen indien het nieuwe systeem de kansenongelijkheid niet verkleint? Wil de regering hierin ook meenemen of en hoe vaak het voorkomt dat vo-scholen een leerling met een gecombineerd schooladvies niet in een brede brugklas plaatsen maar op het laagste niveau van het schooladvies omdat zij bang zijn te worden afgerekend door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) bij afstroom in het derde jaar van de vo-school?

Een van de redenen om in 2014 het schooladvies leidend te maken ten opzichte van de eindtoets is de gedachte dat het beter is om een kind vooraleerst te beoordelen op basis van een meerjarige ontwikkeling (oftewel de film van het kind) in plaats van de score op een enkel moment bij de eindtoets (de foto van het kind) leidend te maken voor de schoolkeuze en daarmee alle druk op dat enkele moment te leggen. Daarbij speelde mee dat vooral kinderen van hoogopgeleide ouders of van ouders die het zich konden veroorloven zich op de eindtoets voorbereiden middels dure toetstrainingen en er daarmee kansenongelijkheid bestond ten opzichte van kinderen waarvan de ouders dit niet konden betalen of niet wisten dat dit mogelijk was. De leden van de CDA-fractie vragen nader toe te lichten hoe voorkomen wordt dat in het nieuwe systeem de nadruk weer voor alle kinderen komt te liggen op het goed scoren op de eindtoets of doorstroomtoets omdat deze score het definitieve schooladvies nog kan beïnvloeden. En hoe wordt daarbij voorkomen dat vanwege het belang van de score op de doorstroomtoets de kansenongelijkheid weer vergroot wordt omdat sommige kinderen zich middels trainingen beter kunnen voorbereiden op deze toetsen dan andere kinderen? Tevens vragen deze leden hoe voorkomen gaat worden dat «teaching to the test« weer een grotere rol gaat spelen.

Kan de regering tevens nader toe lichten, zo vragen de leden van de CDA-fractie, hoe zij de effecten van dit wetsvoorstel gaat monitoren op het vooral bovengenoemde punt van kansenongelijkheid en het verbeteren van de voorspellende waarde van het schooladvies voor bepaalde groepen kinderen.

De leden van de CDA-fractie vragen of voortaan ook verplicht moet worden opgenomen in de schoolgids wat ouders kunnen doen als zij het niet eens zijn met het voorlopige en/of definitieve schooladvies en welke stappen zij dan kunnen volgen.

De leden van de D66-fractie sluiten zich aan bij het doel om een aanmeldmoment te creëren voor het voortgezet onderwijs. Elke leerling zou net zoveel kans moeten maken op de school van zijn of haar voorkeur. Deze leden vragen waarom er is gekozen voor het aanmeldmoment in eind maart en niet later in het jaar. De regering geeft aan dat het voor de middelbare scholen onuitvoerbaar werd als het moment werd verlaat, zo lezen deze leden. Hoe heeft de regering de belangenafweging gemaakt tussen de ontwikkeling van het kind en de uitvoerbaarheid voor het voortgezet onderwijs? De leden van de D66-fractie lezen dat in de internetconsultatie wordt aangegeven dat het moeilijk is alle lesstof te behandelen als de toets twee maanden naar voren wordt geschoven. Als oplossing biedt de regering de mogelijkheid om de normering aan te passen. Deze leden zijn niet overtuigd dat de aanpassing van de normering tegemoet komt aan de zorgen en vragen van de leraren. Hiermee stellen we namelijk de toets op zichzelf centraal en niet het doel van onderwijs, namelijk het leren van de stof. Deze leden zien de toets slechts als een middel. Graag ontvangen zij een nadere reactie van de regering.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de procedure en het tijdpad rond het aanmeldmoment voor het vo wil aanpassen omdat dit bijdraagt aan het verbeteren van kansengelijkheid op één van de overgangsmomenten in het onderwijs. De voornoemde leden steunen dit doel. De regering stelt verder dat kansenongelijkheid in Nederland tussen leerlingen wordt versterkt doordat in de overgang van het po naar het vo relatief vroeg geselecteerd wordt. Is de regering voornemens ook iets aan dit laatste te doen? Bijvoorbeeld door het invoeren van een latere selectie of bredere brugklassen? Waarom is gekozen om het probleem van kansenongelijkheid op deze manier aan te pakken en niet met een misschien effectievere manier door het selectiemoment zelf later te stellen? De naamswijziging naar doorstroomtoets is mooi, maar is dit niet meer een logistieke verandering dan een echte stap naar de ambitie naar kansengelijkheid?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de periode tussen het afgeven van het schooladvies en het maken van de eindtoets zo kort mogelijk wil maken. Hierdoor wordt de afname van de doorstroomtoets ten opzichte van de eindtoets met ongeveer anderhalve maand vervroegd. Is er geen risico, door de doorstroomtoets zo vroeg te plannen, dat de resterende onderwijstijd minder intensief besteed wordt? Of dat leerlingen denken «die toets hebben we gehad nu hoef ik niet meer zo mijn best te doen»? En is het zo dat alle leerstof al voor het moment van de doorstroomtoets behandeld is, nu deze vervroegd wordt? Op welke manieren zijn de effecten van het vervroegen van de toets onderzocht?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de procedure voor het opstellen van het schooladvies moet worden opgenomen in de schoolgids. Zeker omdat de school zelf kiest welke gegevens worden meegewogen bij het opstellen van het schooladvies. De Minister liet in juni 20194 weten dat hij schooladvisering verder wil professionaliseren. De voornoemde leden vragen of er ook op de opleiding meer aandacht wordt besteed aan schooladvisering. Dit zou nog niet of nauwelijks gebeuren. Wat voor signalen krijgt de regering hierover? En is de regering het met voornoemde leden eens dat het ook belangrijk is dat beginnende leerkrachten hier vanuit de opleiding vaardigheden en kennis over meekrijgen, zo vragen de voornoemde leden.

Voorgestelde maatregel bij knelpunt 1: vaststellen definitief schooladvies na afname doorstroomtoets en één aanmeldmoment in het vo

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering stelt dat in elke maatschappij en in elk onderwijssysteem sprake is van kansenongelijkheid. Zij vragen de regering een opsomming te geven van wat er sinds het aantreden van Rutte III is gedaan aan het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs, welke specifieke doelstellingen zijn gesteld, in hoeverre deze doelstellingen behaald zijn en wat specifiek de (meetbare) opbrengsten van het beleid zijn geweest.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie in te gaan op de zorgen die de AOb5 uit over de vaardigheden en kennis die beginnende leerkrachten meekrijgen vanuit de opleiding. AOb-leden geven namelijk aan dat er meer winst te behalen valt door ook op de opleiding meer aandacht te besteden aan schooladvisering. Zij vragen hoe de regering hier nader op in gaat zetten.

2.3 Volgorde schooladvies-doorstroomtoets

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven, wat voor haar de doorslaggevende reden is geweest om vast te houden aan de huidige volgorde van schooladvies-eindtoets voor de doorstroomtoets.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de regering bereid is bij het po het belang van een gecombineerd schooladvies onder de aandacht te brengen om kansen te vergroten van kinderen, vooral kinderen voor wie in groep 8 nog niet helemaal duidelijk is wat het beste niveau is of voor kinderen van lager opgeleide ouders. Is de regering tevens bereid bij het vo het belang van voldoende brede en verlengde brugklassen bij vo-scholen in een gemeente onder de aandacht te brengen omdat dit ook een goed middel is tegen kansenongelijkheid en de gevolgen van vroegselectie kan verzachten, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er alles aan gedaan moet worden om leerlingen zo veel en zo goed als mogelijk gelijke kansen te bieden in het onderwijs. Wat betreft de eindtoets blijven echter aan elk alternatief nadelen kleven. Zo zal er bijvoorbeeld voor toetstrainingen betaald blijven worden door ouders die dat kunnen, ongeacht het moment waarop de toets plaatsvindt. Heeft de regering nog andere alternatieven voor de advisering en doorstroom naar het middelbaar onderwijs naast dit voorstel onderzocht en overwogen? Zo ja, welke alternatieven en wat waren de argumenten voor en tegen deze alternatieven en de precieze redenen waardoor die alternatieven het niet zijn geworden? Kan de regering dit schematisch weergeven? En waarom is dit voorstel uiteindelijk het beste voorstel om de kansengelijkheid tussen leerlingen te waarborgen in vergelijking tot de andere mogelijkheden? Zo nee, waarom heeft de regering geen alternatieven bekeken en onderzocht?

De advisering van het niveau van leerlingen stopt uiteraard niet na de basisschool. Deze leden zouden dan ook graag zien dat leerlingen op een later moment, bijvoorbeeld pas na de tweede klas op de middelbare school, worden ingedeeld op een passend niveau. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Welke maatregelen heeft de regering genomen om juist later te selecteren? Hoe staat het bijvoorbeeld met de pilot 10–14 onderwijs? En hoe staat het met de regionale dekking van zoveel mogelijk verschillende typen brugklassen? En hoe kijkt de regering aan tegen het uitbreiden van het aantal brede scholengemeenschappen, waardoor leerlingen op de school zelf kunnen switchen van niveau en vakken op een hoger niveau kunnen volgen, zo vragen de eerder genoemde leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering met haar wetsvoorstel beoogt om alle leerlingen, zowel degenen met als zonder een bijgesteld advies, een even grote kans te geven om terecht te komen op de school of het niveau van hun (bijgestelde) advies en wil daarom dat voor alle leerlingen na ontvangst van het advies gebaseerd op de eindtoets een definitief schooladvies wordt vastgesteld en er een landelijk aanmeldmoment komt voor het voortgezet onderwijs. De onderwijswethouders van de vier grote steden hebben onlangs echter een andere denkrichting verdedigd. Dezen vinden op je 11de of 12de een keuze maken voor vmbo, havo of vwo veel te vroeg. Laatbloeiers komen dan niet op de juiste plek terecht, zodat dit ongelijkheid in de hand werkt, wat tijdens de schoolsluiting door de coronamaatregelen nog eens dreigt te worden versterkt. Huns inziens moet het selectiemoment voor de middelbare school daarom worden uitgesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering denkt over de gedachte van een «tienerschool» waar 10- tot 14-jarigen langzaam worden klaargestoomd voor het «echte werk» van de middelbare school, waarmee in Utrecht sinds een aantal jaar wordt geëxperimenteerd. Sluit het wetsvoorstel zo’n «late selectie» uit? Zo ja, welke overwegingen liggen dan daaraan te grondslag, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SGP-fractie tonen zich bezorgd dat de regering voorbijgaat aan de opvatting van organisaties en instanties als de Onderwijsraad, de PO-Raad en het CPB, terwijl zij zelf erkent dat de weging erg lastig is. Waarom ligt het in deze situatie niet voor de hand om de opvatting van deze betrokkenen te volgen in plaats van uit te gaan van de resultaten van enkele peilingen?

De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de veronderstelling dat het professionele oordeel van de leraar wordt onderstreept door de doorstroomtoets na het voorlopige schooladvies af te nemen. Volgens deze leden zou namelijk ook het omgekeerde het geval kunnen zijn. Door het resultaat van de doorstroomtoets meteen te betrekken bij het eerste advies wordt onderstreept dat het aan leraren is om op basis van hun professionele oordeel het tweede objectieve gegeven af te wegen tegen de eerdere gegevens en dan een totaaloordeel te vellen. Waarom wordt de doorstroomtoets hier bewust buiten geplaatst, zo vragen zij. Eveneens vragen zij hoe die afzonderlijke positie van de doorstroomtoets te verenigen is met de wens om de zware status ervan te verminderen, mede door deze niet langer een eindtoets te noemen? Naar de indruk van deze leden zou de doorstroomtoets ermee gediend zijn als deze, weliswaar als onafhankelijk tweede gegeven, zoveel mogelijk bij de reguliere beoordeling betrokken wordt.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een nadere onderbouwing van de stelling dat de druk op de doorstroomtoets zou toenemen indien deze reeds betrokken wordt bij het schooladvies. Is het niet juist zo dat een doorstroomtoets na het schooladvies juist onderstreept dat dit een (laatste) middel is om een onwelgevallig schooladvies te corrigeren en dat hierop door ouders met middelen wordt ingezet? Onderkent de regering bovendien dat door de doorstroomtoets te positioneren na de vaststelling van het voorlopige advies de toets juist meer als negatieve factor tegenover het oordeel van de school gezien kan worden, waardoor polarisatie tussen het advies van de school en het resultaat van de toets kan worden gevoed?

De leden van de SGP-fractie vragen, in ogenschouw nemende dat er verschillende visies op de wenselijke volgorde zijn, hoe de regering de organisatorische aspecten gewogen heeft. Deze leden merken op dat het voor scholen het meest overzichtelijk en makkelijk is om op basis van alle beschikbare gegevens een deskundig en transparant totaaloordeel te geven en ouders daarna een termijn te bieden om hierop te reageren. Zij vragen waarom dit aspect niet de doorslag heeft kunnen geven.

3. Stelselinrichting

3.1 Achtergrond van het voorstel: huidige regels over stelselinrichting

De leden van de SGP-fractie lezen dat de toetsen uit het LVS6 volgens de regering een indicatie geven van de bereikte referentieniveaus. Deze leden constateren echter dat de wettelijk vastgestelde referentieniveaus pas aanvangen bij eind groep 8. Het is daarom niet mogelijk om bijvoorbeeld voor de uitslag van een LVS-toets in groep 4 te zeggen hoe deze zich verhoudt tot de referentieniveaus, in ieder geval niet ten opzichte van wat wettelijk geldig is. Onderkent de regering deze problematiek, zo vragen zij. Waarom bepaalt het wetsvoorstel dan dat niet alleen de doorstroomtoets, maar ook de LVS-toetsen gebaseerd moeten zijn op de referentieniveaus, terwijl dit onmogelijk en niet handhaafbaar is? Deze leden vragen er in dit verband aandacht voor dat de koppeling met de referentieniveaus in het oorspronkelijke voorstel voor de invoering van het leerlingvolgsysteem niet aanwezig was. Waarom kiest de regering er niet voor om deze koppeling pas juridisch te borgen wanneer een helder discussie over tussenniveaus is gevoerd en deze ook in het officiële referentiekader worden opgenomen?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de afgelopen jaren een discussie is ontstaan over de status van observatie-instrumenten in het leerlingvolgsysteem en dat het kabinet daaromtrent allerlei uitspraken heeft gedaan. Deze leden hebben deze thematiek echter in het geheel niet terug kunnen vinden in het wetsvoorstel noch in de toelichting. Deze leden menen dat de verwarring op dit punt hierdoor nog wordt vergroot en zij vragen de regering duidelijkheid te scheppen. Zij constateren dat het zowel tekstueel als onderwijsinhoudelijk en wetshistorisch ongerijmd zou zijn om observatie-instrumenten te scharen onder de term LVS-toetsen. De term observatie-instrumenten heeft geen duidelijke wettelijke inbedding, net zomin als een onderscheid tussen toetsen met of zonder volg-aspect. Bovendien constateren zij dat zelfs de Expertgroep toetsen PO tot op heden spreekt over het onderscheid tussen schoolse toetsen en observatie-instrumenten en dat dit breder in het onderwijsveld gangbaar is. Klopt het dat observatie-instrumenten op grond van dit wetsvoorstel volledig buiten beeld gelaten worden en dat het dus volledig aan de vrijheid van scholen is om hierin keuzes te maken?

De leden van de SGP-fractie constateren dat een belangrijk bezwaar tegen de kleutertoetsen was dat de psychometrische benadering met de vereisten van onder meer validiteit en deugdelijke normering geen recht doet aan de benadering van deze kinderen en de behoefte om de leerlingen juist op basis van kwalitatieve analyses en observaties in beeld te brengen. Deze leden vragen of de regering onderkent dat het karakter van de tot op heden gebruikte observatie-instrumenten, die aansluiten bij de wensen van veel professionals, opnieuw onder druk komt te staan indien de eisen inzake LVS-toetsen op deze instrumenten toegepast zouden worden. Hoe doet de regering recht aan de inhoudelijk onderscheidende kenmerken van deze instrumenten en de behoefte in het veld, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen er aandacht voor dat, mocht de regering toch plannen hebben om observatie-instrumenten onder het wetsvoorstel te willen gaan scharen, in ieder geval sprake dient te zijn van een zorgvuldige voorbereiding en voldoende afstemming met aanbieders. Deze leden constateren dat een eventueel beoordelingskader pas van kracht wordt op het moment dat de wet in werking treedt. Tot slot vragen zij of de regering de opvatting deelt dat aanbieders niet tot het onmogelijke gehouden kunnen worden en dus voldoende tijd dienen te krijgen om met de vastgestelde kaders te kunnen werken.

3.2 Knelpunten huidige stelselinrichting

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat zij vindt van de kritiek van onder andere de AOb dat bij de toetsen het primaat aan de markt wordt gegeven en daarmee steeds meer publiek geld bestemd voor onderwijs bij private partijen met een winstoogmerk terecht komt.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom zij er niet voor heeft gekozen om de psychometrische en onderwijskundige expertise van de deskundigen binnen de Expertgroep Toetsen PO uit te breiden en verplicht te stellen bij ondersteuning van de marktaanbieders bij het op peil houden en zo nodig verhogen van de kwaliteit van hun toetsen en in plaats daarvan kiest om voortaan de CvTE gebruik te laten maken van de deskundigen van stichting Cito op dit gebied.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie dat de leden van de Expertgroep Toetsen PO in het huidige stelsel de verantwoordelijkheid hebben voor een oordeel over de kwaliteit van de eindtoetsen en LVS-toetsen, maar dat er geen toezicht is op de uitvoering van deze taken door de Expertgroep. Dat is volgens de regering de reden dat zij de kwaliteitsbewaking en normering volledig bij de CvTE gaat leggen. Deze leden vragen waarom zij er voor kiest om bovenstaande taken bij het CvTE neer te leggen en er niet voor gekozen heeft om te stimuleren dat bijvoorbeeld de bezetting van de Expertgroep wordt vergroot zodat de kwetsbaarheid in capaciteit wordt verminderd en er een onafhankelijk toezicht komt op het functioneren van de Expertgroep. Gaarne ontvangen zij een nadere toelichting.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten waarom het niet meer passend zou zijn om op bijzondere wijze een centrale eindtoets te faciliteren en te financieren, gelet op de wettelijke plicht op een doorstroomtoets af te nemen en de waarborgfunctie van de overheid. Deze leden wijzen erop dat de regering bij de invoering van de eindtoets op principiële en niet op pragmatische gronden heeft betoogd dat de overheid altijd moet garanderen dat er een eindtoets beschikbaar is wanneer scholen wettelijk verplicht zijn een eindtoets af te nemen. Het feit dat er nu marktpartijen zijn die in staat zijn om voldoende en goede toetsen te maken, doet daar niet aan af. De voornoemde leden vragen waarom de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van een calamiteitentoets niet duidelijk in het takenpakket wordt opgenomen.

3.3 Toelichting bij voorgestelde maatregelen over stelselinrichting

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel de centrale eindtoets afschaft en dat de taak van de overheid om deze aan te bieden hiermee komt te vervallen. Zij vragen hoeveel kosten het ministerie hiermee bespaart en waar dit geld voor wordt gebruikt.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet vaststaat of met de voorgestelde maatregelen de kansenongelijkheid feitelijk wordt tegengegaan. Zo stellen ze dat er ook leerlingen zullen zijn zonder bijgesteld advies die niet terecht kunnen op hun school naar keuze. Hoe vaak gebeurt het momenteel dat leerlingen niet terecht kunnen naar de school van hun keuze? Hoe vaak moeten deze leerlingen dan naar een school die een slechtere beoordeling krijgt van de inspectie? Daarnaast lezen de leden dat de Raad van State adviseert om het toetsingsstelsel nog niet aan te passen en de centrale eindtoets van stichting Cito nog niet af te schaffen. Per wanneer zou het volgens de Raad van State wel verantwoord zijn om over te gaan tot aanpassing van toetsingsstelsel en het afschaffen van de centrale eindtoets, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de CDA-fractie maken zich met de Raad van State zorgen over de gevolgen van de concentratie van taken bij de CvTE. Kan de regering nader toelichten hoe zij dit voor zich ziet en wil zij daarmee ook reflecteren op de onafhankelijke zbo7-status van het CvTE en de reikwijdte van de goedkeuringsmogelijkheid die de Minister heeft? Wil de regering hierbij tevens reflecteren op het feit dat vanwege de door haar voorziene nieuwe stelselinrichting, voortaan alle benodigde kennis ten aanzien van kwaliteit van toetsen, normering et cetera bij het CvTE is belegd? Hoe ziet de regering het voor zich dat op dit punt waarborgen worden gecreëerd tegen een te machtige positie van het CvTE? Hoe borgt de regering dat het eigenstandig, zonder afhankelijk te zijn van de kennis van het CvTE, kan oordelen over de kwaliteit en normering van de doorstroomtoets? Verder vragen deze leden hoe voorkomen gaat worden dat door deze concentratie van taken de verschillende eindtoetsen die er nu zijn te veel in een bepaalde mal worden gedwongen zodat de keuzevrijheid die scholen nu hebben bij het kiezen van een toets, die past bij hun pedagogisch-didactische visie, de facto kleiner wordt omdat de verschillen tussen de eindtoetsen kleiner worden.

De stichting Cito zal enerzijds de toetsaanbieders kosteloos adviseren en anderzijds het CvTE adviseren over de kwaliteit van de toetsen. Tegelijkertijd kan Cito bv de toetsen die zij nu ontwikkelen op de markt brengen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe wenselijk het is dat stichting Cito en Cito bv, voorheen dezelfde instelling, respectievelijk adviseert aan CvTE over de kwaliteit van de toets en daarmee ook over de kwaliteit van de toets van Cito bv die als marktpartij doorstroomtoetsen gaat aanbieden. Deze leden vragen hoe (de schijn van) belangenverstrengeling kan worden voorkomen tussen deze organisaties. Welke waarborgen zijn ingebouwd om te voorkomen dat stichting Cito bewust of onbewust een positiever advies geeft over de doorstroomtoetsen van Cito bv dan over doorstroomtoetsen van andere marktaanbieders? Gaarne ontvangen zij een uitgebreide toelichting van de regering.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de centrale eindtoets van het publieke CvTE wil afschaffen. Nu is het nog zo dat scholen kunnen kiezen voor deze publieke eindtoets of voor een van de eindtoetsen die door private aanbieders zijn aangeboden en goedgekeurd door de Minister. De voornoemde leden concluderen dat dit wetsvoorstel regelt dat de eindtoets alleen nog maar mag worden aangeboden door marktpartijen en dat het CvTE alleen nog mag optreden als onafhankelijk orgaan dat toeziet op de kwaliteit van de aangeboden toetsen. Is de regering het eens dat er ook nadelen zitten aan deze «vermarkting» van de eindtoets en dat dit past in een bredere ontwikkeling waarin het onderwijs wordt «vermarkt»? Waarom wordt dit gezien als de betere optie? De overheid heeft een grondwettelijke verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor kwalitatief goed onderwijs, is het slim om deze taak uit te besteden aan private partijen? Gaat publiek geld, bestemd voor onderwijs, op deze manier niet naar private partijen met een winstoogmerk? De voornoemde leden vragen ook wat dit betekent voor de kosten. Blijven die kosten gelijk? Of kunnen deze private partijen er op enig moment voor kiezen om hier meer voor te vragen? Ziet de regering een risico in een wildgroei van aanbieders en toetsen? En in hoeverre zijn de toetsen nog onderling goed te vergelijken, ook op langere termijn, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat basisscholen sinds de wetswijziging uit 2014 kunnen kiezen voor de centrale eindtoets van het CvTE of voor één van de door de Minister toegelaten eindtoetsen van private aanbieders. Stichting Cito heeft de wettelijke taak om de centrale eindtoets in opdracht en onder regie van het CvTE te ontwikkelen. De Algemene Onderwijsbond wijst erop dat de overheid zich met de rol van private partijen mede afhankelijk maakt van private partijen, terwijl diezelfde overheid een grondwettelijke verantwoordelijkheid draagt voor kwalitatief goed onderwijs. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar haar reactie op deze kritiek van de AOb en zijn twijfels over de kosten, een mogelijke wildgroei aan aanbieders en de onderlinge vergelijkbaarheid van toetsen.

3.4 Keuzevrijheid en vergelijkbaarheid; overwogen alternatieven

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom in het verleden besloten is tot de toelating van eindtoetsen van private aanbieders. Wat was hiervan de nut en noodzaak? Is de regering het eens dat met het toelaten van private eindtoetsaanbieders er een complex systeem is opgetuigd met allerlei controles en beoordelingen, terwijl met één goede eindtoets vanuit de overheid prima het niveau van leerlingen aan het eind van de basisschool getoetst kan worden? Is het hebben van vrijheid van scholen voor het kiezen van een bepaalde eindtoets noodzakelijk voor het bepalen van het niveau van een leerling aan het eind van de basisschool? En past een systeem zonder eindtoets vanuit de overheid hierbij? Graag ontvangen deze leden een toelichting op deze vragen. Deze leden delen de mening van de AOb8 dat de privatisering van eindtoetsen past binnen een bredere ontwikkeling waarin het onderwijs wordt «vermarkt». Hoe kijkt de regering aan tegen de «vermarkting» van het onderwijs, waarbij – zoals de AOb terecht stelt – de overheid zich op steeds meer terreinen afhankelijk maakt van private partijen terwijl diezelfde overheid een grondwettelijke verantwoordelijkheid draagt voor kwalitatief goed onderwijs? En kan de regering tevens toelichten in hoeverre deze private partijen de prijs voor hun eindtoetsen zelf mogen vaststellen? Welke regels zitten hieraan verbonden, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Tevens vragen de voornoemde leden waarom de gemiddelde eindtoetsscores van basisscholen, de schooladviezen die gegeven zijn en waar oud-leerlingen in het voortgezet onderwijs zitten (op of onder hun schooladvies), te zien zijn op de website www.scholenopdekaart.nl. Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is dat scholen op deze resultaten afgerekend kunnen worden door ouders en de media en dat deze gegevens in een bepaalde context moeten worden bezien, zoals enkel de inspectie kan met alle gegevens waarover zij beschikt? Zo ja, waarom houdt de regering deze ranking-the-schools op de betreffende website dan in stand? Zo nee, waarom niet, zo vragen de eerder genoemde leden.

3.5 Brailleversie

De leden van de SGP-fractie vragen, in aanvulling op hun eerdere vraag over de calamiteitentoets, waarom de verantwoordelijkheid van de overheid voor een brailletoets niet duidelijk in het wetsvoorstel een plek heeft gekregen. Volgens deze leden is het niet voldoende dat een voornemen tot aanbesteding wordt aangekondigd, maar past het bij de zorgplicht van de regering om de waarborgfunctie voor deze leerlingen duidelijk te verankeren.

4. Caribisch Nederland

4.1 Voorstellen voor Caribisch Nederland

De leden van de CDA-fractie lezen dat de overheid de beschikbaarheid van kwalitatief goede LVS-toetsen en een doorstroomtoets gaat bevorderen. Deze leden vragen de regering op welke wijze zij dit gaat bevorderen. Hoe groot is de kans dat er tijdig goede toetsen beschikbaar zijn gezien het kleine marktaandeel dat er bestaat voor de toetsen op Caribisch Nederland vanwege het deels afwijkende curriculum en kleine aantal scholen dat toetsen zal gaan afnemen? Zij vragen welke maatregelen de regering gaat nemen indien blijkt dat er niet op tijd een goede toets is voor de afzonderlijke onderdelen van Caribisch Nederland.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat po-scholen op Bonaire worden verplicht bij hun leerlingen een doorstroomtoets af te nemen, die de kennis en vaardigheden van de leerlingen meet op het gebied van Nederlandse taal, Papiaments en rekenen/wiskunde. Voor de vo-scholen op Saba en Sint Eustatius geldt echter dat alle leerlingen op hetzelfde niveau starten in CXC9, tenzij zij naar het praktijkonderwijs gaan. De regering meldt dat scholen op de Caribische eilanden enthousiast waren over de aanscherping van de verplichtingen rondom LVS-toetsen en positief over de rol van het CvTE als kwaliteitsbewaker hierbij. Gelden dat enthousiasme en die positieve reacties in dezelfde mate voor de scholen op Saba en Sint Eustatius? Wat is overigens inmiddels met de ontwikkeling van een nieuw Besluit CXC gezien de urgentie voor de scholieren in het voortgezet onderwijs die na diplomering in Europees Nederland hun opleiding willen voortzetten? Komt er alsnog een set aan profielen op het niveau van het Besluit CXC die de doorstromingsmogelijkheden waarborgt, zo vragen de leden.

5. Advies en consultatie

5.1 Internetconsultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat onder andere de PO-Raad, de Onderwijsraad en het CPB adviseren dat de eindtoets weer voorafgaand aan het schooladvies moet worden afgenomen. Waarop baseren deze partijen dit standpunt? Zij vragen waarom de regering deze adviezen zo gemakkelijk naast zich neer legt.

Pro10 en Iwoo11

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er zorgen zijn rondom het aanvragen van toelaatbaarheidsverklaringen voor leerlingen in het praktijkonderwijs en vmbo-scholen die leerwegondersteund onderwijs aanbieden. Dit risico wordt onderkend, maar toch wil de regering geen uitzondering maken voor deze twee groepen. Waarom niet? Wat wordt er gedaan om de risico’s voor deze toch al kwetsbare leerlingen en vaak ook ouders te verkleinen? De regering schrijft dat door tijdige voorbereiding een tlv12 op tijd kan worden afgegeven, maar welke ondersteuning krijgen scholen hierbij? Zij vragen of de regering kan garanderen dat uiteindelijk niet de leerlingen de dupe worden van deze wetswijziging.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is te monitoren of er na invoering van dit wetsvoorstel uitvoeringsproblemen ontstaan ten aanzien van het tijdig aanvragen voor de toelaatbaarheidsverklaring en het tijdig aanmelden bij het vervolgonderwijs.

Werkdruk

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er zorgen zijn geuit over de werkdruk nu het opstellen van het schooladvies, het afnemen van de doorstroomtoets en het heroverwegen en bijstellen van het schooladvies in dezelfde korte periode zullen plaatsvinden. Ook in het vo zijn er zorgen over de verwerking van alle aanmeldingen in één keer. De voornoemde leden vragen in hoeverre de regering de scholen en docenten gaat bijstaan en ervoor gaat zorgen dat de werkdruk hierdoor niet vergroot wordt.

Onderwijstijd voor de doorstroomtoets

De leden van de SP-fractie vragen de regering nader in te gaan op het voorkomen dat leerlingen niet alle lesstof op tijd beheersen voor de doorstroomtoets wordt afgenomen. In tijden van hoge werkdruk bij leraren en grote lerarentekorten kunnen we het behandelen van alle lesstof eerder dan normaal wat de leden van de SP-fractie betreft niet vragen van onze leraren en ook niet van hun leerlingen. Zij vragen welke andere opties dan eventueel de normering aanpassen er zijn om dit probleem te voorkomen en daardoor stress bij leraren en leerlingen te voorkomen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in reactie op de zorgen over de onderwijstijd wel wil kijken naar de normering en in contact wil treden over de midden groep 8 toets, maar dat dit de bezwaren over het beperken van de beschikbare tijd in groep 8 niet verhelpt. Deze leden constateren dat scholen die deze tijd tot op heden wel benutten door het wetsvoorstel ruim een maand minder de tijd krijgen om de laatste lesstof bij te brengen. Deze leden vragen of de regering in beeld heeft gebracht hoeveel scholen het betreft en waarom niet ten minste de hele maand januari beschikbaar kan blijven voor het onderwijs. Zij vinden het geen gelukkig signaal dat door de voorgestelde planning het reguliere schoolwerk ter voorbereiding op het bepalen van het eindniveau eigenlijk al met de kerstvakantie eindigt, ervan uitgaande dat de scholen de maand januari nodig zullen hebben om tot zorgvuldige adviezen voor alle leerlingen te komen.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, Onderdeel i

De leden van de SGP-fractie vragen of verwarring zou kunnen ontstaan over de vraag in hoeverre een school verplicht is een onderwijskundig rapport te verstrekken indien geen sprake is van een ontvangende school of een school als bedoeld in de WEC13 of de WVO14. Heeft het artikel betrekking op vertrekkende leerlingen in alle leerjaren, op scholen in het buitenland en ook op andere onderwijsvormen die strikt genomen niet als school getypeerd worden, zo vragen de leden.

Artikel I, onderdeel J

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering, uitgaande van het regeerakkoord, niet in het voorstel heeft geregeld dat tijdens de kleuterperiode geen toetsen worden afgenomen.

Artikel 45b

De leden van de SGP-fractie constateren dat ook het wetsvoorstel geen voorschriften bevat inzake het aantal toetsen dat het leervolgsysteem dient te bevatten. De wetgever heeft er bij de invoering van het leerlingvolgsysteem en de eindtoets bewust voor gekozen om de vrijheid van scholen te respecteren en enkel de eindtoets voor te schrijven. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat het wetsvoorstel deze lijn continueert. Zij vragen vervolgens hoe het uitgangspunt om geen frequentie noch aantal voor te schrijven te verenigen is met de verplichting dat aan een leerling- en onderwijsvolgsysteem zijn door het College voor toetsen en examens erkende toetsen verbonden moeten zijn, waarmee indirect toch een aantal toetsen voorgeschreven lijkt te worden. Waarom wordt niet in algemene zin verplicht dat het leerlingvolgsysteem toetsen en andere informatie bevat en dat daarin ook erkende toetsen opgenomen kunnen worden, zo vragen de voornoemde leden.

Artikel 45c

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor deze limitatieve opsomming om leerlingen te ontheffen van de doorstroomtoets. Deze leden kunnen zich voorstellen dat er meer situaties denkbaar zijn waarin het afnemen van de toets in dat gedeelte van het jaar onmogelijk of onwenselijk is, zonder dat het overigens de vaststelling van een adequaat schooladvies in alle gevallen in de weg hoeft te staan. Zij wijzen bijvoorbeeld op situaties waarin de leerling te maken krijgt met ernstige gebeurtenissen in de privésfeer die het maken van de toets onwenselijk of soms zelfs onmogelijk maken. De voornoemde leden vragen in hoeverre de verwijzing naar de medische redenen in het eerste lid in zulke gevallen voldoet.

Artikel 45d

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in dit artikel geen minimumtermijn heeft voorgesteld tussen het vaststellen van het definitieve schooladvies en de vaste aanmelddatum, zodat ouders indien nodig nog een redelijke termijn hebben om met de school te spreken indien zich bijvoorbeeld omissies in het advies voordoen.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends