Gepubliceerd: 11 augustus 2021
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35670-9.html
ID: 35670-9

Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 11 augustus 2021

ALGEMEEN

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Inleiding

1

2.

Wijziging Woningwet

1

3.

Wijziging Kieswet

3

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader verslag van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer. Ik dank de leden van de fracties van VVD, CDA, D66 en SP voor hun vragen en opmerkingen. Hierbij reageer ik daarop. Ik doe dat zoveel mogelijk in de volgorde van het nader verslag, waarbij vragen of opmerkingen die leden van verschillende fracties hebben gesteld of gemaakt over hetzelfde onderwerp, evenals de reactie daarop, zijn samengenomen.

2. Wijziging Woningwet

De leden van de VVD-fractie willen weten waarom ervoor wordt gekozen om artikel 92 van de Woningwet opnieuw vast te stellen. Zij vragen de regering naar aanleiding van de samenloop van welke wetswijzigingen dit nodig is. Voorts informeren de leden van de VVD-fractie op welke wijze deze wijzigingen wetstechnisch op elkaar worden afgestemd. Tot slot vragen zij waarom het opnieuw vaststellen van artikel 92 van de Woningwet wordt opgenomen in een Wijziging van de Kieswet.

De regering heeft ervoor gekozen om artikel 92 van de Woningwet opnieuw vast te stellen omdat is gebleken dat een aantal wetswijzigingen met betrekking tot dat artikel wetstechnisch niet goed op elkaar is afgestemd. Als artikel 92 van de Woningwet ongemoeid zou worden gelaten, zou het artikel op het moment dat de volgende wetswijzigingen in werking treden niet aansluiten bij hetgeen daarmee is beoogd:

  • artikel IIB, onder 2, van de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2019, 383);

  • artikel I, onderdeel B, van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382) zoals gewijzigd door artikel 4.22, onderdeel A, onder 3, van de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262);

  • artikel 4.19 van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135); en

  • artikel II, onderdeel B, van de Wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Woningwet, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet en om de mogelijkheden voor tijdelijke huurovereenkomsten te verruimen (Kamerstukken I 2020/21, 35 517, A, op 6 juli jl. zonder stemming aangenomen door de Eerste Kamer).

  • Dit zou er bijvoorbeeld toe leiden dat artikelleden die door de ene wijziging worden ingevoegd onbedoeld worden overschreven door een daaropvolgende wijziging. Ook zouden door wijziging in de nummering van de afzonderlijke leden wijzigingen niet meer kloppen. Dit wordt nu gecorrigeerd door de bovengenoemde wijzigingen wetstechnisch goed op elkaar af te stemmen. Hierdoor krijgt het artikel het beoogde effect conform (de parlementaire besluitvorming in) de afzonderlijke wetstrajecten. Hieronder is bij de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie een tabel opgenomen met daarin per lid van artikel 92 een overzicht van de herkomst van de wijzigingen en de vindplaats van de bijbehorende toelichting.

  • De afstemming vindt plaats in het voorliggende voorstel tot wijziging van de Kieswet, zodat op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid wordt geboden over de uiteindelijke wettekst en artikel 92 van de Woningwet gelijktijdig met het stelsel van de Omgevingswet in werking kan treden. Dit is van belang voor de uitvoeringspraktijk die zich voorbereidt op de invoering van de Omgevingswet.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom aan het voorliggende wetsvoorstel een onderdeel wordt toegevoegd dat in het geheel niet raakt aan het verkiezingsproces, namelijk de vaststelling van artikel 92 van de Woningwet. Ook vragen zij de regering om een toelichting bij de volzin uit de toelichting bij de nota van wijziging, die luidt: «Op deze manier worden op een zo kort mogelijke termijn enkele met elkaar samenhangende wetswijzigingen waartoe recent in de beide Kamers der Staten-Generaal is besloten wetstechnisch op elkaar afgestemd.» De aan het woord zijnde leden wijzen erop dat de regering voor een nadere toelichting verwijst naar de toelichting bij onderdeel 0 van deze nota van wijziging. Deze leden hebben in de nota van wijziging evenwel geen onderdeel 0 aangetroffen. Overigens zijn deze leden van mening dat een wijziging van de Woningwet niet thuishoort in een voorstel tot wijziging van de Kieswet en dat het met het oog op de transparantie van het wetgevingsproces en de wetsgeschiedenis ongewenst is dat een voorstel op deze wijze wordt uitgebreid.

De wijziging van artikel 92 van de Woningwet vindt plaats in het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet zodat op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid wordt geboden over de tekst van dat artikel. Dat is van belang voor de uitvoeringspraktijk met het oog op een goede voorbereiding op de invoering van de Omgevingswet. Dit zorgt er ook voor dat het artikel tegelijkertijd met het stelsel van de Omgevingswet in werking kan treden. Op het moment dat de onvolkomenheden aan het licht kwamen, was er geen verzamelwet in voorbereiding waarin de betreffende wijziging kon worden opgenomen. Nu het niet gaat om een inhoudelijke wijziging, maar de wijziging er uitsluitend voor zorgt dat de tekst van artikel 92 Woningwet wetstechnisch rondloopt, is uit oogpunt van wetgevingseconomie ervoor gekozen deze wijziging in dit wetsvoorstel op te nemen, in plaats van hiervoor een afzonderlijk wetsvoorstel in procedure te brengen.

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of er voorbeelden zijn van voorstellen van wet met vergelijkbare «verstekelingen» aan boord. Met het meenemen van wijzigingen in andere wetten wordt in het algemeen terughoudend omgegaan. Het komt echter vaker voor dat in een wetsvoorstel andere wijzigingen worden meegenomen die, in het belang van een goede uitvoering, op korte termijn gerepareerd moeten worden. Dit is op zichzelf geen bezwaar zolang een goede parlementaire behandeling van de andere onderdelen van het wetsvoorstel niet in het geding komt. Nu het, zoals toegelicht, uitsluitend om een wetstechnische wijziging gaat, ben ik ervan uitgegaan dat daar in dit geval aan wordt voldaan.

Ik ben het overigens met de leden van de CDA-fractie eens dat het wetgevingsproces transparant moet blijven. Mede daarom is in de toelichting op de nota van wijziging een verwijzing opgenomen naar de verschillende wetswijzigingen die hiermee verband houden. Dit is uitgewerkt in onderdeel K van de artikelsgewijze toelichting. Per abuis is in de inleiding van de toelichting onderdeel 0 komen te staan waar onderdeel K is bedoeld. In onderdeel K van de toelichting zijn de wetswijzigingen benoemd en is de vindplaats in het Staatsblad of de Kamerstukken vermeld. Hiermee krijgen de relevante vindplaatsen expliciet een plaats in de wetsgeschiedenis. In aanvulling hierop wordt in de onderstaande tabel per onderdeel van artikel 92 van de Woningwet weergegeven wat de herkomst en de vindplaats van de bijbehorende toelichting is.

Lid

Tekst

Herkomst en vindplaats toelichting

1

Onze Minister draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk II.

Artikel IIB, onder 2, van de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2019, 383).

Ingevoegd bij nota van wijziging.

Zie voor een nadere toelichting Kamerstukken II 2018/19, 35 022, nr. 6, p. 5 en 6.

2

Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk II.

3, eerste zin

Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk III.

3, tweede zin

Hierbij is artikel 18.4a van de Omgevingswet van toepassing.

Artikel II, onderdeel B, van de Wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Woningwet, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet en om de mogelijkheden voor tijdelijke huurovereenkomsten te verruimen (Kamerstukken I 2020/21, 35 517, A).

Ingevoegd bij nota van wijziging.

Zie voor een nadere toelichting Kamerstukken II 2020/21, 35 517, nr. 12, p. 7 en 8.

4

De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw, bedoeld in artikel 7ak, eerste lid, is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de artikelen 7ac tot en met 7ah.

Artikel I, onderdeel B, van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382) zoals gewijzigd via artikel 4.22, onderdeel A, onder 3, van de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262).

Zie Kamerstukken II 2018/19, 35 218, nr. 3, p. 63 en 64.

3. Wijziging Kieswet

In de toelichting bij de nota van wijziging heeft de regering erop gewezen dat het gebruikmaken van twee verschillende voorstellen van wet (35 670 en 35 489) om de tijdelijke regels die op één type experiment zien een vaste plek in de Kieswet te geven, een ongelukkig neveneffect kan hebben. De leden van de D66-fractie begrijpen dat de situatie dat Nederlanders in het buitenland mogelijk tijdelijk geen vervangend briefstembewijs kunnen aanvragen onwenselijk is en zijn er voorstander van dat wetgeving die onlosmakelijk met elkaar is verbonden, gezamenlijk wordt behandeld. Zij vragen de regering om nader op het geschetste scenario in te gaan en willen weten hoe groot de kans is dat het geschetste scenario zich zou voordoen.

Op dit moment biedt artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming (hierna: de Tijdelijke experimentenwet) de juridische grondslag voor het houden van experimenten met een stembiljet dat per e-mail aan kiezers buiten Nederland kan worden toegezonden. De rechtsregels die op deze experimenten betrekking hebben zijn in hoofdzaak vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur: het Tijdelijk experimentenbesluit stembiljetten en centrale stemopneming (hierna: het Tijdelijk experimentenbesluit). Het onderhavige voorstel van wet (35 670) strekte er aanvankelijk alleen toe om in de Kieswet te voorzien in een permanente regeling voor het gebruik van vorenbedoeld stembiljet voor kiezers buiten Nederland. Een onderdeel van voornoemd experiment is echter ook dat kiezers buiten Nederland een vervangend briefstembewijs kunnen aanvragen. Een permanente regeling van die mogelijkheid was niet voorzien in dit voorstel van wet, maar in het voorstel van wet dat moet leiden tot de Wet nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen (35 489). Dat brengt een risico met zich mee. Als het onderhavige voorstel van wet tot wet wordt verheven, dan is wel in de Kieswet geregeld dat kiezers buiten Nederland hun stembiljet per e-mail toegestuurd kunnen krijgen maar niet dat zij een vervangend briefstembewijs kunnen aanvragen. Een mogelijkheid die zij sinds oktober 2013, op basis van het Tijdelijk experimentenbesluit, wel hebben. Als de eerstvolgende verkiezing waaraan Nederlanders vanuit het buitenland mogen deelnemen zou plaatsvinden op het moment dat zowel het onderhavige voorstel van wet alsook het andere voorstel van wet (35 489) tot wet is verheven, dan doet zich het geschetste probleem niet voor. Maar dit veronderstelt dat beide Kamers beide wetsvoorstellen hebben aangenomen én dat beide voorstellen vóór die verkiezing in werking zijn getreden. In reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie kan worden opgemerkt dat volgens de huidige verkiezingencyclus de verkiezing van de leden van het Europees Parlement in 2024 de eerste verkiezing is waaraan Nederlanders vanuit het buitenland mogen deelnemen. In oktober 2020 is echter de eerste lezing afgerond van een grondwetsvoorstel met als doel om door het instellen van een kiescollege het kiesrecht voor de Eerste Kamer ook toe te kennen aan Nederlanders in het buitenland. De regering streeft ernaar dat de verkiezing van dit kiescollege niet-ingezeten in 2023 voor de eerste keer plaatsvindt, voorafgaand aan de Eerste Kamerverkiezing in dat jaar.1 Daarnaast biedt de Grondwet de mogelijkheid van tussentijdse ontbinding van de Tweede Kamer. In deze gevallen kan de situatie zich voordoen dat Nederlanders in het buitenland volgens de dan geldende wetgeving niet meer beschikken over de mogelijkheid om een vervangend briefstembewijs aan te vragen. De regering vindt dat scenario onwenselijk en acht het van belang dat de continuïteit voor de kiezers in het buitenland wordt gewaarborgd. Daarom kiest zij ervoor om met de nota van wijziging bij het onderhavige voorstel van wet (35 670) een definitieve regeling op te nemen ten aanzien van het vervangend briefstembewijs.

Een andere mogelijkheid zou zijn geweest om de inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet te koppelen aan het moment dat de Wet nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen in werking treedt, onder gelijktijdige verlenging van de Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming. Dat zou echter betekenen dat er langer dan strikt nodig experimenten met het stembiljet voor de kiezers buiten Nederland worden gehouden, uitsluitend om te waarborgen dat deze kiezers een vervangend briefstembewijs kunnen aanvragen. Ook zijn er nadelen voor het wetgevingsproces wanneer twee voorstellen van wet worden gebruikt om de tijdelijke regels die betrekking hebben op één type experiment een vaste plek in de Kieswet te geven. Het roept bijvoorbeeld de vraag op wat het gevolg zou zijn als de Eerste Kamer één van beide voorstellen zou verwerpen. Bovendien leidt het tot een complexere samenhang tussen verschillende voorstellen van wet, hetgeen het risico op onjuistheden in de wetgevingsprocedure vergroot. Dat er nu alsnog voor is gekozen om in één voorstel van wet een definitieve regeling op te nemen ten aanzien van één type experiment is ook in dat opzicht een verbetering. Het zorgt ervoor dat onderwerpen die nauw met elkaar samenhangen ook gelijktijdig door uw Kamer kunnen worden behandeld.

De leden van de D66-fractie hebben de vraag opgeworpen of, in plaats van de gehele grondslag uit de Tijdelijke experimentenwet te verwijderen, deze grondslag wellicht aangepast had kunnen worden. Dat is niet het geval. Dit voorstel van wet regelt niet dat de grondslag voor het houden van een experiment met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland uit de Tijdelijke experimentenwet wordt geschrapt. Dat is niet opgenomen omdat de Tijdelijke experimentenwet per 1 januari 2022 van rechtswege vervalt. Daarmee komt ook de grondslag voor het houden van experimenten die op basis van die wet worden gehouden automatisch te vervallen, waaronder de grondslag voor de experimenten met een stembiljet dat per e-mail aan de kiezers in het buitenland kan worden toegezonden. Om die reden is het streven van het kabinet erop gericht om het onderhavige voorstel van wet op 1 januari 2022 in werking te laten treden.

Niettemin bestaat het voornemen, waarover uw Kamer bij brief van 31 mei 2021 is geïnformeerd, om de werkingsduur van de Tijdelijke experimentenwet te verlengen.2 Een daartoe strekkend voorstel van wet zal naar verwachting op korte termijn bij uw Kamer worden ingediend. Dat voorstel tot verlenging is ingegeven door de wens om, in afwachting van de verwezenlijking van de Wet nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen, gebruik te kunnen blijven maken van de voordelen die centrale stemopneming biedt. In dat voorstel van wet zal ook worden geregeld dat de thans in de Tijdelijke experimentenwet opgenomen grondslag voor het houden van experimenten met een nieuw model stembiljet voor kiezers buiten Nederland zal komen te vervallen op het moment dat het onderhavige voorstel van wet tot wet wordt verheven.

De vraag van de leden van de fractie van D66 kan ook zo worden begrepen om in het aangekondigde voorstel tot verlenging van de Tijdelijke experimentenwet de rechtsgrondslag zo aan te passen dat dit (enkel) het vervangend briefstembewijs regelt. De regering acht dit niet opportuun. De mogelijkheid voor kiezers buiten Nederland om een vervangend briefstembewijs aan te vragen zou dan een zelfstandig experiment worden, terwijl het thans, op basis van het Tijdelijk experimentenbesluit, een hecht onderdeel is van het experiment met het model stembiljet voor kiezers buiten Nederland. Zoals gezegd wil de regering niet langer dan strikt nodig experimenten met het stembiljet voor de kiezers buiten Nederland houden en is het streven het onderhavig voorstel van wet per 1 januari 2022 in werking te laten treden, waarna alle onderdelen van het experiment voor kiezers buiten Nederland in de Kieswet zijn geregeld.

Tot slot hebben de leden van de fractie van D66 gevraagd om een overzicht van de elementen die in dit voorstel van wet en in het voorstel 35489 zijn overgebleven na de overheveling. Dit overzicht kan beknopt blijven. Zoals in de nota van wijziging is toegelicht zijn daarmee alleen elementen toegevoegd aan het huidige voorstel van wet, namelijk:

  • 1) De bepalingen die nodig zijn om kiezers buiten Nederland de mogelijkheid te bieden om een vervangend briefstembewijs aan te vragen zijn overgeheveld uit wetsvoorstel 35 489.

  • 2) Een aanpassing van de artikelen M 10 en M 11 van de Kieswet – twee bepalingen die in verband met de introductie van een permanente regeling voor het vervangend briefstembewijs in de Kieswet toch al opnieuw moesten worden vastgesteld – om te verduidelijken of, en in welke situatie, briefstembureaus briefstembiljetenveloppen mogen openen bij de vooropening.

  • 3) Het opnieuw vaststellen van artikel 92 van de Woningwet.

Er is dus één element overgeheveld van het voorstel van wet (35 489) naar het onderhavige voorstel van wet, te weten de mogelijkheid voor kiezers buiten Nederland om een vervangend briefstembewijs aan te vragen. Andere elementen, die geen verband houden met de Tijdelijke experimentenwet, zoals de afschaffing van de mogelijkheid briefstembureaus in te stellen bij diplomatieke posten en de introductie van een nationaal briefstembureau, blijven onderdeel uitmaken van het voorstel van wet (35 489). De overheveling zorgt voor een betere verdeling tussen beide voorstellen, omdat met die overheveling niet langer twee voorstellen van wet worden gebruikt om de tijdelijke regels die betrekking hebben op één type experiment een vaste plek in de Kieswet te geven. Inhoudelijk zijn er geen veranderingen aangebracht. Er zijn geen andere elementen overgeheveld; daar bestond ook geen noodzaak toe.

Schematisch weergegeven:

Huidige (tijdelijke) regeling

Voorstel voor een definitieve regeling

Tijdelijke experimentenwet:

Eerder voorstel:

Huidig voorstel:

Art. 2 lid 1 onder a:

Grondslag voor een experiment met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland (waaronder een vervangend briefstembewijs).

Kamerdossier: 35 670

Element 1:

– Nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland.

Kamerdossier: 35 489

Element 2:

– Mogelijkheid voor kiezers buiten Nederland om een vervangend briefstembewijs aan te vragen.

Kamerdossier: 35 670

Element 1 + 2:

– Nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland.

– Mogelijkheid voor kiezers buiten Nederland om een vervangend briefstembewijs aan te vragen.

Art. 2 lid 1 onder b:

Grondslag voor een experiment met centrale stemopneming.

Kamerdossier: 35 489

– Definitieve regeling voor centrale stemopneming.

Kamerdossier: 35 489

– Definitieve regeling voor centrale stemopneming.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie waarom met de verduidelijking of briefstembureaus bij de vooropening mogen overgaan tot openen van de briefstembiljetenveloppen niet is gewacht op de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen, memoreer ik dat in het kader van briefstemmen in Nederland voor kiezers van 70 jaar en ouder, over de situatie dat bij de vooropening uitsluitend een briefstembiljetenvelop en geen stempluspas in de retourenvelop werd aangetroffen op 15 maart 2021 advies is gevraagd aan de Kiesraad en voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze instanties lieten weten dat ruimte kon worden gegeven aan de briefstembureaus om de briefstembiljetenvelop te openen om te bezien of daar een stempluspas in zit. Daarover is uw Kamer op 16 maart 2021 ingelicht.3 Diezelfde dag zijn de gemeenten nog gevraagd om de briefstembureaus de instructie te geven om hun werkwijze aan te passen. In de evaluatie van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing, die een paar dagen na de nota van wijziging, op 18 juni 2021, aan uw Kamer is gezonden, is deze werkwijze bevestigd.4 Met de aangepaste werkwijze werd de werkwijze gevolgd die de gemeente »s-Gravenhage voor de kiezers die stemmen vanuit het buitenland in de praktijk al langer toepast.

Om met de onderhavige nota van wijziging de bepalingen over het vervangend briefstembewijs te kunnen overhevelen moesten de artikelen M 10 en M 11 van de Kieswet al opnieuw worden vastgesteld. Gelet op de genoemde voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarin tevens werd geadviseerd om te bezien of de betreffende artikelen in de Kieswet, die blijven gelden voor kiezers in het buitenland, hierop moesten worden aangepast is daarbij van de gelegenheid gebruikgemaakt om in de Kieswet duidelijk te maken dat er ruimte bestaat voor de bestaande praktijk van de gemeente »s-Gravenhage om bij de vooropening in de beschreven situatie de briefstembiljetenvelop te openen om te bezien of daar een briefstembewijs in zit. Zo wordt als voorheen voorkomen dat briefstemmen van Nederlandse kiezers uit het buitenland terzijde moeten worden gelegd.

De leden van de SP-fractie vragen ten slotte waarom onderscheid wordt gemaakt tussen kiezers in het buitenland en kiezers in Nederland in die zin dat kiezers in Nederland niet per e-mail hun stembescheiden kunnen ontvangen als zij bijvoorbeeld een vervangende stempas aanvragen.

Nederlanders die vanuit het buitenland stemmen, doen dat per brief. Zij wachten daarom niet tot de dag van stemming om hun stem uit te brengen.5 De kiezer in het buitenland zal dus veel eerder dan de dag van stemming merken dat zijn briefstembewijs in het ongerede (lees: kwijt) is geraakt of niet is ontvangen. Op dat moment zal hij om een vervangend briefstembewijs vragen.6 Hij loopt dan echter alsnog vast als ook dat, door traagheid in de postbezorging en/of omdat de post niet in alle landen even betrouwbaar is, pas aankomt op een moment dat hij niet meer kan stemmen. Om dat probleem om te lossen is met ingang van 1 januari 2021 de bestaande mogelijkheid voor kiezers in het buitenland om een vervangend briefstembewijs per post te ontvangen, aangevuld met de mogelijkheid om een vervangend briefstembewijs per e-mail te ontvangen,7 zodat de kiezer er veel eerder over beschikt dan bij toezending per post en die tijd kan gebruiken om zijn briefstem op tijd bij het briefstembureau te krijgen. Kiezers in Nederland kunnen op grond van de Kieswet tot één dag voor de stemming 12.00 uur, en bij vervroegd stemmen tot de vrijdag 17.00 uur voor de dag van de stemming, mondeling bij de gemeente een vervangende stempas aanvragen als hun stempas in het ongerede (lees: kwijt) is geraakt of niet is ontvangen. Zij beschikken dan tijdig over een vervangende stempas zodat zij hun stem kunnen uitbrengen. Er is daarom geen reden om het mogelijk te maken dat een vervangende stempas per e-mail aan deze kiezers wordt gestuurd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren