Gepubliceerd: 27 oktober 2020
Indiener(s): Michel Rog (CDA)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35598-6.html
ID: 35598-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 27 oktober 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

           

I.

ALGEMEEN

2

 

1.

Wlz-indicatie

2

   

1.1.

Hoofdlijnen van het voorstel

2

   

1.2.

Gevolgen voor burgers en uitvoering

6

     

1.2.1.

Doenvermogentoets

6

     

1.2.2.

Inkomenseffecten

7

 

2.

Werkloosheidstermijn en zwangerschap

7

   

2.1.

Hoofdlijnen van het voorstel

7

     

2.2.1.

Doenvermogentoets

8

     

2.2.2.

Regeldruk effecten

8

     

2.2.3.

Uitvoering

9

 

3.

Studenten en het recht op kinderopvangtoeslag

9

   

3.1.

Reparatie mbo studenten

9

 

4.

Koppeling Wet inkomstenbelasting 2001

9

 

5.

Inschrijfplicht in het Personenregister Kinderopvang

10

           

II.

Gezamenlijk deel voor de wijzigingen in de Wet kinderopvang

11

 

1.

Financiële gevolgen

11

 

2.

Advies en consultatie: Wlz

11

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met enkele wijzigingen met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden hechten eraan te benadrukken dat zij het van belang vinden dat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. Dit geldt wat deze leden betreft óók voor ouders waarvan een van de partners een permanente Wlz1-indicatie heeft, waarmee vast staat dat werk voor de betreffende partner geen reële optie is maar het uitvoeren van de zorgtaak voor de kinderen ook niet. Ouders moeten hierbij kunnen rekenen op ondersteuning vanuit de overheid. Deze leden steunen dus ook de voorgestelde wijzigingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn het in grote lijnen eens met de voorstellen, maar hebben nog wel een paar vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. In algemene zin zijn de deze leden positief over de wijzigingen wat betreft de Wlz-indicatie en de werkeloosheidstermijn en zwangerschap, al hebben zij tegelijkertijd kritische kanttekeningen op een aantal punten.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van de door de regering voorgestelde wijzigingen van de Wet kinderopvang (Wko). De leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen.

1. Wlz-indicatie

De leden van de SGP-fractie hebben met interesse gelezen dat ook gezinnen waarvan een ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft, als gevolg van deze voorgestelde wetswijziging wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Tegelijkertijd hebben deze leden vragen over de afbakening van deze groep ouders en de waardering van de regering ten aanzien van onbetaald werk.

1.1. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie begrijpen de afweging die de regering maakt om voor mensen met een permanente Wlz-indicatie een landelijke regeling te treffen en om voor mensen met een tijdelijke indicatie maatwerk toe te passen. Wel hebben zij hierbij enkele vragen hoe dit maatwerk vorm krijgt. Welke maxima stellen gemeenten aan de verlenging van een sociale of medische indicatie (SMI) en hoe verhoudt dat zich tot de duur van tijdelijke Wlz-indicaties die afgegeven worden? Welke afspraken zijn er met gemeenten over het afgeven van een SMI? Deelt de regering de mening van deze leden dat het belangrijk is dat we mensen waar mogelijk helpen om wel aan het werk te gaan? Hoe monitort de regering of partners van mensen met een tijdelijke Wlz-indicatie aan het werk gaan of blijven?

De leden van de CDA-fractie hebben in schriftelijke vragen2 eerder aandacht gevraagd voor de situatie van ouders met een Wlz-indicatie en zijn het dan ook van harte eens met het voorstel om gezinnen, waarvan één van de ouders een permanente WLZ-indicatie heeft, het recht te geven op kinderopvangtoeslag. De ernstige en blijvende situatie waarin gezinnen met een ouder met een permanente Wlz-indicatie zitten, zonder uitzicht op herstel of (ander) werk, maakt lokaal maatwerk ten aanzien van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, waar deze gezinnen nu van afhankelijk zijn, minder voor de hand liggend. Het recht op kinderopvangtoeslag, zoals voorgesteld, zal voor deze gezinnen meer zekerheid geven en de andere ouder beter de gelegenheid geven om te werken. Wel vragen deze leden waarom de regering ervoor kiest om ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie uit te zonderen en hen geen recht te geven op kinderopvangtoeslag.

Waarom dit onderscheid, zo vragen deze leden? Er zijn toch ook ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie, waarvan het vermoeden bestaat dat zij niet snel, gedurende de periode dat er voor de opgroeiende kinderen kinderopvang(toeslag) nodig is, zullen herstellen? Zij zitten toch in de dezelfde situatie als de ouders met een permanente Wlz-indicatie? Ook voor ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie is het immers onmogelijk om te werken?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts hoeveel ouders toch gebruik hebben gemaakt van de kinderopvang, omdat zij dachten dat zij daarop recht hadden wanneer hun partner in bijvoorbeeld een verpleeghuis zat. Hoeveel klachten zijn hier de afgelopen jaren op ontvangen en is er een mogelijkheid om terugvorderingen voor deze groep ouders te stoppen, zo vragen deze leden. Immers sinds 2002 staat er al een regeling in de wet die dit zou regelen. Waarom is deze regel nooit ingegaan (art. 6 en art. 23 Wko)?

In dit verband herinneren deze leden de regering aan het onderzoek naar de invulling van sociaal medische indicatie door gemeenten, dat dit najaar gereed zou zijn. Hoe is de stand van zaken van dit onderzoek? Is er naar aanleiding van dit onderzoek al iets te zeggen over de groep ouders waarbij een ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft?

De leden van de GroenLinks-fractie nemen met genoegen kennis van het voorstel om gezinnen waar één ouder werkt of een traject hiernaartoe volgt en de andere ouder een permanente Wlz-indicatie heeft recht te geven op kinderopvangtoeslag. Deze leden delen de constatering van de regering dat tegemoetkomingen uit gemeentefondsen op basis van een sociale of medische indicatie (SMI) voor deze gezinnen onvoldoende continuïteit en oplossing bieden. Wel willen voornoemde leden benadrukken dat er door deze wetswijziging geen gezinnen tussen wal en schip mogen vallen. Dat wil zeggen, het is belangrijk dat alle gezinnen die nu op basis van een SMI een tegemoetkoming ontvangen uit een gemeentefonds, en na de wetswijziging nog steeds geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, recht blijven houden op de tegemoetkoming uit het gemeentefonds. Hoe zal de overgang van gezinnen van de tegemoetkoming uit een gemeentefonds naar de kinderopvangtoeslag plaatsvinden? Kan de regering garanderen dat er bij de invoering van deze wetswijziging geen gezinnen tussen wal en schip zullen vallen? Zo nee, waarom niet?

Bovendien delen voornoemde leden de mening van de Raad van State dat er «geen objectieve rechtvaardiging» is om gezinnen waar één ouder een permanente Wlz-indicatie heeft wel recht te geven op kinderopvang toeslag, maar dit recht niet toe te kennen aan gezinnen waar één ouder een tijdelijke Wlz-indicatie heeft.3 Uiteraard maakt de «tijdelijkheid» van ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie deze groep minder uniform dan de ouders met een permanente Wlz-indicatie, maar het feit blijft dat alle ouders met een Wlz-indicatie intensieve en langdurige zorg nodig hebben en vaak lastig of helemaal niet voor hun kinderen kunnen zorgen. Dat dit voor ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie niet permanent het geval zal zijn maakt voor de leefomstandigheden tijdens de ziekteperiode geen wezenlijk verschil. Tegemoetkoming uit een gemeentefonds op basis van een SMI biedt daarvoor onvoldoende uitkomst. Is de regering bereidt naar aanleiding van het advies van de Raad van State haar positie te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie zijn de regering erkentelijk dat zij met dit wetsvoorstel het probleem aanpakt dat door deze leden talrijke keren is geadresseerd. Ouders met een indicatie op basis van de Wet langdurige zorg hebben aantoonbaar en langdurig zorg nodig die hen simpelweg niet in de gelegenheid stelt om kinderen op te vangen en deze leden waarderen het dat zij met dit wetsvoorstel nu wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Deze leden maken zich net als de Raad van State echter zorgen over het feit dat het hierbij enkel gaat om diegenen die een permanente indicatie hebben en vragen de regering hierom aan te geven hoeveel mensen met een andere dan permanente Wlz-indicatie hierdoor niet in aanmerking komen voor toeslagen. Deelt de regering niet de inschatting van bovenstaande leden dat er een zeer breed spectrum aan medische aandoeningen is, die het ook onmogelijk maken om regelmatig op eigen kracht de zorg voor een kind te dragen, terwijl dit niet altijd betekent dat iemand een permanente Wlz-indicatie heeft? Wat is de reden dat de regering niet besloten heeft om ook voor deze groepen ouders met een tijdelijke of chronische aandoening een voorziening te treffen? Hoe denkt de regering dat gezinnen waarvan een ouder werkt en de ander in een GGZ-instelling is opgenomen, de kinderopvang gaan regelen in de jaren dat zij nog geen recht hebben op een permanente Wlz-indicatie?

Deze leden merken op dat velen aangewezen blijven op een gemeentelijke tijdelijke vergoeding en zij vrezen dat hierdoor velen buiten de boot gaan vallen. Deze leden merken op dat gemeenten door de jaren heen van deze regering verantwoordelijkheden hebben gekregen zonder daarvoor aanvullende financiële middelen te ontvangen en zij vrezen hierdoor dat de groep SMI-gerechtigden in de problemen zullen komen en dat hierdoor alsnog grote groepen ouders hun kinderen thuis blijven houden terwijl deze ouders dit fysiek of geestelijk niet aan kunnen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering hierom aan te geven hoeveel ouders die om medische redenen niet in staat zijn de kinderopvang zelf te verzorgen buiten het bereik van dit wetsvoorstel vallen, wat de gevolgen op de lange termijn zijn voor deze ouders en kinderen, hoe wenselijk de regering deze gevolgen vindt en of dit volgens haar de doelstelling is van de Wet kinderopvang en, tot slot, op welke wijze dit volgens haar te verhelpen zou zijn. Als laatste vragen deze leden de regering naar de relatie tussen deze wet en de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen die door de regering in het kader van het Belastingplan aan deze leden is voorgelegd.

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden om te zien dat de kinderopvangtoeslag ook toegankelijk wordt voor gezinnen waarbij een van de ouders een permanente Wlz-indicatie heeft. Deze leden vragen de regering naar het maatwerk dat gemeenten hebben om een tegemoetkoming te geven in de kosten van de kinderopvang. Is de regering bereid om gemeenten zelf te kunnen laten bepalen welke groep ouders zij een tegemoetkoming bieden? Is de regering het met deze leden eens dat de beperking die er nu voor gemeenten is om ook andere groepen ouders tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang te bieden haaks staat op haar eigen woorden in het wetsvoorstel, dat gemeenten «dichter bij de burger staan» en zodoende «het beste in staat zijn om een afweging te maken per casus en maatwerk te bieden»? Is de regering daarom bereid om gemeenten zelf de mogelijkheid, per casus en via maatwerk, te geven om de kosten van de kinderopvang te compenseren?

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie de regering waarom er niet voor gekozen is om ook gezinnen waarvan een partner arbeidsongeschikt (IVA4, WGA5 35–80 of WGA 80–100) is ook recht op kinderopvangtoeslag te geven. Is de regering het met deze leden eens dat er voor een groep ouders waarvan de partner (duurzaam) arbeidsongeschikt is precies dezelfde situatie geldt als voor ouders waarvan een partner een Wlz-indicatie heeft? Kan de regering aangeven hoe gezinnen, waarbij bij een ouder kanker wordt gediagnosticeerd, zodoende niet meer kan werken (WGA 80–100) en ook geen zorg voor de kinderen op zich kan nemen, het zonder recht op kinderopvangtoeslag moeten redden? Geldt voor deze gezinnen niet hetzelfde dat combinatie van zorg en arbeid of de toeleiding daartoe te stimuleren? Is de regering bereid om te kijken of gezinnen waarbij de partner arbeidsongeschikt is en ook geen zorg voor de kinderen kan opnemen toch ook recht op kinderopvangtoeslag te geven? Wat zouden de kosten zijn om ook deze ouders het recht op kinderopvangtoeslag te geven?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering tot de keuze voor deze groep is gekomen, aangezien ook andere gezinnen in een moeilijke positie zitten waardoor het voor hen niet (makkelijk) is voor hun kinderen te zorgen. Hierbij kan gedacht worden aan mantelzorgers of (deels) arbeidsongeschikte ouders. Een heldere afbakening en rechtvaardiging van deze beleidskeuze is dan ook op zijn plaats. Wat is de onderbouwing voor het gemaakte onderscheid? Deze leden zijn van mening dat ook onbetaalde arbeid gewaardeerd moet worden. Kan de regering aangeven waarom de kinderopvangtoeslag eenzijdig gericht is op het stimuleren van betaald werk? Kan de regering ook ingaan op het belang van onbetaald werk en de rol van de kinderopvangtoeslag hierin? Waarom is er niet voor gekozen de kinderopvangtoeslag ook beschikbaar te stellen voor andere groepen waarvan een van de ouders geen betaald werk verricht, zoals ouders die gebruik maken van de Wmo6, ouders die (deels) arbeidsongeschikt zijn of ziek is?

Voornoemde leden constateren dat de regering tevens onderscheid maakt tussen ouders met een permanente en tijdelijke Wlz-indicatie, maar vragen wat de onderbouwing is van deze keuze. De Afdeling Advisering van de Raad van State onderstreept dit punt in haar advies. De regering wijst, in reactie op het advies van de Raad van State, op het maatwerk dat nodig is bij tijdelijke indicaties en op de complexiteit van een dergelijke aanpassing aan de uitvoeringstechnische kant. Deze leden zijn nog niet geheel overtuigd dat dit inderdaad een rechtvaardiging is voor de keuze om daarom het wetsvoorstel op dit punt niet aan te passen en verzoekt de regering nader in te gaan op dit onderscheid. Kan zij tevens aangeven hoeveel van de tijdelijke Wlz-indicaties daadwerkelijk tijdelijk blijken te zijn? Daarnaast vraagt zij de regering waarom er voor is gekozen ook gezinnen waarvan beide ouders een Wlz-indicatie hebben niet in aanmerking te laten komen voor de kinderopvangtoeslag.

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor ouders die hun kinderen om pedagogische redenen (al dan niet voor- en vroegschoolse educatie) een aantal dagdelen naar de peuteropvang willen sturen en die misschien zelf met veel zorg te kampen hebben. In hoeverre worden zij nu voldoende bediend? Kan er ook voor deze groepen niet meer uniform een regeling worden getroffen, in lijn met het voorliggende wetsvoorstel?

In het najaar van dit jaar zou het onderzoek naar de invulling van SMI door gemeenten gereed zijn. Deze leden vragen welk beeld dit onderzoek geeft ten aanzien van het onderscheid tussen ouderparen waarvan één ouder werkt (of een traject naar werk volgt) en de ander een permanente Wlz-indicatie heeft ten opzichte van de ouderparen waarbij sprake is van één ouder met een tijdelijke Wlz-indicatie.

1.2. Gevolgen voor burgers en uitvoering

De leden van de GroenLinks-fractie uiten hun zorgen over de uitvoeringssystematiek van toeslagen, waarbij enerzijds pro-activiteit van ouders gevraagd wordt en anderzijds er een grote groep ouders is voor wie het aanvragen ingewikkeld is. Deze leden zijn tegelijkertijd van mening dat het inderdaad niet proportioneel is om de Belastingdienst/Toeslagen toegang te geven tot medisch gevoelige informatie. Deze leden vragen desalniettemin of er andere -manieren zijn onderzocht om deze groep ouders extra te ondersteunen bij de aanvraag, in aanvulling op de stappen die hier door Belastingdienst/Toeslagen in meer algemeenheid gezet worden. Bijvoorbeeld doordat dat deel van de data die niet gevoelig is vanuit het CIZ7 gedeeld wordt, of dat het CIZ zelf een verantwoordelijkheid krijgt richting ouders ten aanzien van de informatievoorziening. Voornoemde leden vragen ook naar of er onderzocht is of het doeltreffend en doelmatig is dat de Belastingdienst/Toeslagen in hun communicatie richting deze groep extra ruimhartig en ondersteunend is.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke randvoorwaarden ervoor gaan zorgen dat de uitvoering van de in deze verzamelwet onderhavige wijzigingen soepel gaan verlopen, daar de Belastingdienst/Toeslagen qua capaciteit reeds een uitdaging heeft. Deze leden vragen daarnaast voor een inkadering hoe deze wijziging samenvallen met de uitvoering van andere wijzigingen relevant voor de Belastingdienst en specifiek Toeslagen.

Voornoemde leden vragen waarom oplossingen voor mensen met een Wlz-indicatie in de onderhavige verzamelwet geregeld wordt, terwijl definitiekwesties over partnerschap in bijvoorbeeld de context van vrijheidsbeperkende strafmaatregelen in het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoering toeslagen voorzien wordt.

1.2.1. Doenvermogentoets

De leden van de VVD-fractie lezen dat ouders zelf moeten doorgeven aan de Belastingdienst of zij een Wlz-indicatie hebben en ook moeten doorgeven dat deze vervallen is. Tegelijkertijd hoeven zij geen bewijsstukken aan te leveren, omdat de belastingdienst deze automatisch krijgt van het CIZ. Waarom is het niet mogelijk dit proces volledig te automatiseren, zodat alle ouders met een Wlz-indicatie de juiste kinderopvangtoeslag krijgen? Wat is er eventueel voor nodig om dit wel mogelijk te maken? Hoe is de doelgroep tot nu toe geïnformeerd over wat zij anders moeten doen door de voorgestelde wijzigingen in deze wet?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat het (tijdig) doorgeven van wijzigingen (in inkomen en uren opvang) aan de Belastingdienst/Toeslagen een proactieve houding van ouders vergt. Tegelijkertijd geeft zij aan dat circa een kwart van de ouders die kinderopvangtoeslag aanvraagt, het doen van deze aanvraag ingewikkeld vindt. Deze leden vragen welke stappen worden ondernomen om deze proactieve houding te bevorderen en het aanvragen of wijzigen van de kinderopvangtoeslag minder complex te maken.

Voornoemde leden constateren dat het niet tijdig doorgeven van wijzigingen financieel gezien grote gevolgen kan hebben voor een huishouden, vanwege de (hoge) terugvorderingen door de Belastingdienst. Kan de regering aangeven welke concrete resultaten de genoemde maatregelen ter voorkoming van deze problematiek, opleveren en of dit ook daadwerkelijk leidt tot significant minder terugvorderingen?

1.2.2. Inkomenseffecten

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het inkomenseffect waarschijnlijk positief zal zijn, maar dat zou per gemeenten kunnen verschillen. Deze leden vragen om die reden of het mogelijk is dat er ouders zijn die een negatief inkomenseffect kunnen krijgen vanwege dit wetsvoorstel? Zo ja, in welke gemeenten zal dit zijn en wat zijn dan deze negatieve inkomenseffecten?

2. Werkloosheidstermijn en zwangerschap

De leden van de SGP-fractie onderkennen dat de huidige vormgeving van de werkloosheidstermijn voor de kinderopvangtoeslag een ongewenst effect oplevert. Om die reden is het goed dat dit voorstel voorziet in een ondervanging van deze situatie.

2.1. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen het voorstel om zwangere vrouwen of vrouwen die recentelijk bevallen zijn recht te geven op een langere werkeloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag. Naast de in achtneming van de gezondheid van de vrouwelijke werknemers, lijkt deze regel gebaseerd te zijn op het feit dat er voor het pasgeboren kind gezorgd moet worden. De partners van de net bevallen vrouwen dragen evengoed zorg voor pasgeboren kinderen, of zouden hiertoe in ieder geval in staat gesteld moeten worden. Ook zij kunnen als zij hun baan verliezen vlak na de bevalling van hun partner niet optimaal gebruik maken van de werkeloosheidstermijn. Het is daarom, in lijn met het onderhavig wetsvoorstel, logisch ook recht te geven op een verlengde werkeloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag als de partner zijn of haar baan verliest rondom de bevalling. Deelt de regering de mening van deze leden dat ook deze groep recht zou moeten krijgen op een verlengde werkeloosheidstermijn? Zo nee, waarom niet?

Bovendien hebben ook ouders van geadopteerde kinderen in de weken en maanden na de adoptie te maken met intensieve zorgtaken. Voornoemde leden zijn daarom van mening dat een ouder ook het recht zou moeten hebben op een verlengde werkloosheidstermijn van een pas geadopteerd kind, als deze ouder rond de adoptie zijn of haar baan verliest. Deelt de regering deze zienswijze? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie kunnen instemmen met de voorgestelde wijzigingen rondom de werkloosheidstermijn indien deze samenvalt met een zwangerschap. Deze leden roepen bij de regering de schriftelijke vragen van de leden Kwint, Leijten en Van Kent over kinderopvangtoeslag en werkloosheid tijdens de coronacrisis in herinnering8 en vragen de regering om een heroverweging. Immers, gedurende de coronacrisis zijn de mogelijkheden tot het doen van sollicitatiegesprekken beperkt. Daar komt nog eens bij dat een bovengemiddeld aantal mensen helaas hun baan zal verliezen en dat – zeker indachtig een mogelijke komende economische crisis – bedrijven terughoudend zullen zijn in het uitschrijven van nieuwe vacatures. Hierdoor lopen mensen die hun baan verliezen een groter risico dan anders op het niet binnen drie maanden weer vinden van een baan. Echter, de kans is groot dat wanneer zij na die tijd alsnog een baan vinden, hun kind op de wachtlijst van de kinderopvang komt te staan. Is het niet beter, zo vragen deze leden, om deze overbrugging iets te verlengen zodat ouders gelijk weer aan het werk kunnen wanneer zij een nieuwe baan gevonden hebben?

De leden van de PvdA-fractie vinden de gekozen oplossing, vanwege alle verschillende opties, ingewikkeld. Deze leden vragen de regering of het niet veel eenvoudiger kan door te kiezen voor het verlengen van het recht op kinderopvangtoeslag bij werkloosheid naar zes maanden? Is de regering het met deze leden eens dat het hiermee vele malen eenvoudiger wordt voor zwangere of net bevallen vrouwen? Is de regering bereid om het recht op kinderopvangtoeslag te verlengen naar zes maanden bij mensen die in de WW zitten, zeker ten tijden van deze coronacrisis? Wat zijn de kosten hiervan?

De leden van de SGP-fractie lezen dat dit onderdeel van het wetsvoorstel de werkloosheidstermijn op basis van de reguliere zwangerschaps- en bevallingsverlof verlengt. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot mogelijke afwijkingen in de cao’s. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan afwijkende bepalingen in sommige cao’s over al of niet opnemen van extra verlof indien in de verlofperiode feestdagen vallen. Hoe wordt hiermee rekening gehouden bij de uitvoering van deze wetswijziging?

2.2.1. Doenvermogentoets

De leden van de SGP-fractie merken op dat wordt aangegeven dat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van wijzigingen die van invloed zijn op hun kinderopvangtoeslag, evenals beëindiging van de arbeid die recht gaf op kinderopvangtoeslag. In de veelal intensieve periode na de bevalling moeten de desbetreffende ouders dit dus niet vergeten, willen zij aanspraak kunnen maken op de verlenging van de werkloosheidstermijn in geval van ontslag. Deze leden vragen op welke termijn zij dit moeten doorgeven, en of dit ook met terugwerkende kracht kan. Zo ja, tot wanneer? Zo nee, waarom niet?

2.2.2. Regeldruk effecten

De leden van de SGP-fractie constateren dat ouders zelf moet berekenen voor hoeveel dagen extra werkloosheidstermijn zij in aanmerking komen. Is dit voor iedereen ook haalbaar en in hoeverre worden mensen hierin begeleid vanuit Belastingdienst/Toeslagen of bijvoorbeeld via een eenvoudige tool op de website van de Belastingdienst? Verzwaren eventuele afwijkingen in cao’s ook niet de regeldruk voor burgers, aangezien zij zelf moeten berekenen voor hoeveel dagen extra werkloosheidstermijn zij in aanmerking komen? Deze leden vinden het van belang dat de implicaties van de regeldruk van burgers zo laag mogelijk zijn en dat het doen van de aanvraag ook eenvoudig en laagdrempelig is, zodat alle groepen in onze samenleving toegang hebben tot deze mogelijkheid.

2.2.3. Uitvoering

De leden van de VVD-fractie vragen welke bewijsstukken ouders in deze doelgroep moeten aanleveren bij de Belastingdienst. Daarnaast vragen zij op welk moment voor of na de bevalling ouders deze wijziging moeten doorgeven om naheffingen te voorkomen en hoe de voorlichting vanuit de Belastingdienst bij deze momenten aansluit.

De leden van de SPG-fractie lezen dat wordt gesproken over bewijsstukken over de uitgerekende en daadwerkelijke bevallingsdatum. Deze leden vragen om welke stukken het gaat en hoe wordt beoordeeld of deze ook geldig zijn. Is dit inderdaad uitvoerbaar en haalbaar voor de Belastingdienst/Toeslagen?

3. Studenten en het recht op kinderopvangtoeslag

3.1. Reparatie mbo studenten

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het zorgelijk dat het wettelijk recht van mbo-studenten op de kinderopvangtoeslag vijf jaar geleden per abuis is weggevallen. Dit wordt nu alsnog gerectificeerd. De regering benadrukt tegelijkertijd dat deze mbo-studenten in de praktijk wel gewoon kinderopvangtoeslag ontvangen hebben. Kan de rgering garanderen dat het per abuis wegvallen van het wettelijk recht op kinderopvangtoeslag voor geen enkele mbo-student op enig moment in de afgelopen vijf jaar nadelige gevolgen heeft gehad?

De leden van de SGP-fractie zijn verheugd dat een voorstel voorligt om genoemde omissie te corrigeren in de wetgeving. Zij achten het goed dat dit met terugwerkende kracht wordt gerepareerd. Wel zijn de leden geïnteresseerd in de toedracht van deze omissie en de vraag hoe dit in het vervolg voorkomen kan worden. Kan de regering daarop ingaan?

4. Koppeling Wet inkomstenbelasting 2001

De leden van de VVD-fractie vinden het zeer verstandig dat meewerkende partners in een bedrijf recht houden op kinderopvangtoeslag. Omdat uit de memorie van toelichting niet duidelijk wordt hoe deze groep is geregistreerd en hoe groot deze groep is, vragen deze leden wel hoe de belastingdienst deze toekenning in de praktijk gaat toetsen. Voornoemde leden zijn verder sterk voorstander van de koppeling aan betaald werk en staan daarom positief tegenover de voorgestelde wijzigingen. Wel vragen zij een nadere specificatie welke groepen door deze wijzigingen geen recht meer hebben op kinderopvangtoeslag.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de regering bij de voorwaarde dat de partner van een kinderopvangtoeslag aanvragende ouder «arbeid» verricht, «arbeid» weer wil definiëren als «tegenwoordige arbeid waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001» wordt gehaald. Deze leden vinden dat de regering hier teruggrijpt op een te beknopte definitie van wat arbeid is. Onbetaalde arbeid is niet per definitie van minder maatschappelijk belang dan betaalde arbeid. De regering zal erkennen dat iemand die vijf dagen per week bij de voedselbank werkt zonder hier een vergoeding voor te krijgen, even belangrijk werk doet als veel mensen die wel betaald krijgen voor hun arbeid. Kan de regering toelichten waarom er desalniettemin voor gekozen is die gezinnen waar de partner onbetaald werk verricht hun recht op kinderopvangtoeslag te ontnemen? Is de regering bereid deze wijziging te herzien of in te trekken op basis van de hiervoor genoemde punten?

Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat het onduidelijk is hoeveel mensen door de wijziging hun recht op kinderopvangtoeslag kwijtraken, maar dat dit naar verwachting «om een zeer beperkte groep gaat». Deze leden zijn verbaasd te constateren dat de regering een wetswijziging voorstelt dat mensen hun recht op kinderopvangtoeslag zal ontnemen, zonder dat een nauwkeurig beeld gegeven wordt van hoeveel mensen hierdoor geraakt zullen worden. Waarop is de verwachting dat er maar weinig mensen door deze wijziging geraakt zullen worden gebaseerd? Ligt hier een gedegen analyse aan ten grondslag?

De leden van de SP-fractie geven aan verontrust te zijn dat «een beperkte groep ouders» waarvan de omvang nu onbekend is met dit wetsvoorstel gaat worden benadeeld door hen het recht op kinderopvangtoeslag te ontzeggen. Deze leden attenderen de regering erop dat, zeker als sprake is van een laag inkomen, kinderopvangtoeslag al gauw hoger kan zijn dan het inkomen uit arbeid en zij zijn ervan overtuigd dat ze de regering er niet op hoeven te wijzen wat terugvordering van kinderopvangtoeslag voor ouders met de laagste inkomens betekent. Deze leden vragen de regering waarom de gevolgen niet beter in kaart zijn gebracht alvorens deze wijziging voor te stellen en wat de gevolgen zouden zijn indien de groep die nu wordt uitgezonderd alsnog rechthebbende blijft.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering ervoor kiest om ouders waarvan één van de partners in het buitenland werkt maar geen inkomen heeft, uit te sluiten van het recht op kinderopvangtoeslag. Deze leden vragen waarom de regering enkel gericht is op het doen van betaalde arbeid. Kan de regering ingaan op haar waardering voor onbetaalde arbeid, en in de fiscale behandeling van onbetaalde arbeid?

Deze leden lezen dat de voorwaarde aangepast wordt naar de voorwaarde zoals die gold bij de inwerkingtreding van de Wko. Wat was de argumentatie bij de wetswijziging in 2006 (met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005), en waarom geldt deze argumentatie nu niet meer?

5. Inschrijfplicht in het Personenregister Kinderopvang

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over hoe deze inschrijfplicht in de praktijk gaat werken. Waar ligt de grens tussen het verrichten van opvangwerkzaamheden door derden en het bieden van een service naar ouders? Welke consequenties zijn er als niet aan de inschrijfplicht wordt voldaan? Hoe is over deze verplichtingen gecommuniceerd?

De leden van de CDA-fractie hebben nog een vraag over de gevolgen van het voorstel om de inschrijfplicht Personenregister Kinderopvang aan te scherpen. Wat betekent dit voor de uitvoering en de regeldruk voor bedrijven? Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de SGP-fractie zien dat de regering in de memorie van toelichting niet ingaat op de gevolgen voor de uitvoering van deze verplichting. Ook vragen deze leden de regering in te gaan op de regeldrukeffecten voor bedrijven in de aanscherping van de inschrijfplicht Personenregister Kinderopvang.

II. Gezamenlijk deel voor de wijzigingen in de Wet kinderopvang

1. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten wat de voorgestelde dekking is van deze maatregelen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat ongeveer 5.000 kinderen tot 11 jaar een ouder hebben met een Wlz-indicatie, maar dat het nog niet duidelijk is hoeveel van deze ouders voldoen aan de criteria voor kinderopvangtoeslag en hoeveel kinderen extra naar de kinderopvang zullen gaan. De regering verwacht dat ongeveer 4.000 extra ouders recht krijgen op kinderopvangtoeslag. Waarop is deze verwachting precies gebaseerd en wat zijn de financiële consequenties als niet alleen ouders met een permanente, maar ook ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie recht krijgen op kinderopvangtoeslag, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen waar de extra uitgaven aan kinderopvangtoeslag gemiddeld genomen terecht komen. Aan welke inkomensgroepen komt deze wetswijziging vooral ten goede?

2. Advies en consultatie: Wlz

De leden van de SGP-fractie constateren dat gemeenten de vrijheid hebben om het beleid op SMI zelf vorm te geven. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat bepaalde gemeenten soms financiële criteria stellen aan ouders voordat zij SMI toekennen. De regering geeft aan dat in de niet-bindende richtlijnen van de VNG staat dat dit onwenselijk is. Wat vindt de regering ervan dat bepaalde gemeenten toch financiële criteria stellen en hoe gaat de regering hiermee om?

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Verouden