Gepubliceerd: 27 januari 2021
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35548-7.html
ID: 35548-7
Origineel: 35548-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 januari 2021

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. In het in onderdeel A, subonderdeel 3, voorgestelde vierde lid, onder a en b, van artikel 2, het in onderdeel P, subonderdeel 2, voorgestelde eerste lid, van artikel 13g, het in onderdeel U voorgestelde artikel 15, derde lid, onder b, het in onderdeel V voorgestelde artikel 17, tweede lid, onder c, het in onderdeel BB voorgestelde artikel 23, eerste lid, onder b, sub i, de in onderdeel PP voorgestelde artikelen 40c, eerste , tweede en derde lid, 40g, eerste lid, wordt «inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021» telkens vervangen door «inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021».

2. Na artikel I, onderdeel R, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ra

Na artikel 13j wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13k. Afkoop deel aanspraken op ouderdomspensioen

Onze Minister is verplicht om na een verzoek van een Minister of een gewezen Minister met overeenkomstige toepassing van artikel 69a van de Pensioenwet en de op het vierde lid van dat artikel gebaseerde nadere regels over te gaan tot afkoop van een deel van de waarde van diens aanspraken op ouderdomspensioen

3. Het in onderdeel U voorgestelde artikel 15, vierde lid, komt te luiden:

4. Voor de toepassing van het derde lid, onder b, geldt niet als gewezen Minister de gewezen Minister die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 8a, eerste lid.

4. In de in onderdeel PP voorgestelde artikelen 40d, eerste en zesde lid, 40e, eerste lid, en 40h, eerste lid, wordt «inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021» vervangen door «inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021».

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen G tot en met J tot de onderdelen H tot en met K, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

G

In artikel 9, derde lid, wordt «geldend voor de maand september van het voorgaande jaar» vervangen door «geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande jaar».

2. In het in onderdeel H (nieuw) voorgestelde artikel 10b, onder c, wordt «andere» vervangen door «anderen».

3. Aan onderdeel I (nieuw) wordt, onder vernummering van het eerste tot en met vierde subonderdeel tot het tweede tot en met vijfde subonderdeel, een subonderdeel toegevoegd, luidende:

1. In het eerste lid wordt «de voorzieningen, bedoeld in artikel 7» vervangen door «de voorziening, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid».

4. In het in onderdeel I (nieuw), subonderdeel 2 (nieuw), voorgestelde artikel 12a, tweede lid, wordt na «voorzitterschap» ingevoegd «in plaats van de voorziening, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid,».

5. In het in onderdeel J (nieuw) voorgestelde artikel 12b, wordt «artikel 12a, eerste of tweede lid» vervangen door «artikel 12a, tweede lid», en wordt «gebruik» vervangen door «privégebruik».

C

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel C wordt, onder vernummering van het eerste tot en met vierde subonderdeel tot het tweede tot en met vijfde subonderdeel, een subonderdeel toegevoegd, luidende:

1. In het eerste lid wordt «de voorzieningen, bedoeld in artikel 17» vervangen door «de voorziening, bedoeld in artikel 17, eerste lid».

2. In het in onderdeel C, subonderdeel 2 (nieuw), voorgestelde artikel 13, tweede lid, wordt na «voorzitterschap» ingevoegd «in plaats van de voorziening, bedoeld in artikel 17, eerste lid,».

3. Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ca

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a

1. Indien aan de voorzitter op grond van artikel 13, tweede lid, een dienstauto ter beschikking is gesteld, ontvangt hij een maandelijkse vergoeding voor de door hem verschuldigde loonbelasting over het privégebruik van de dienstauto. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule:

CAT x P/100 x T/100

M = -------------------------

12

waarin:

M = het bedrag van de vergoeding;

CAT = de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van BTW en BPM, verminderd met het deel van de catalogusprijs, met inbegrip van BTW en BPM, dat toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen;

P = het toepasselijke percentage, genoemd in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

T = het hoogste van de in de tarieftabel van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen percentages.

2. Aangewezen als een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt:

a. de maandelijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid;

b. het tot het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 van de voorzitter behorend voordeel ter zake van de dienstauto toerekenbaar aan buitengewone beveiligingsmaatregelen.

4. Onder verlettering van de onderdelen D, E en F tot de onderdelen E, F en G, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

D

In artikel 6, derde lid, wordt «geldend voor de maand september van het voorgaande jaar» vervangen door «geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande jaar».

D

Onder vernummering van de artikelen XI en XII tot de artikelen XII en XIII, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XI

1. Na de totstandkoming van het koninklijk besluit, bedoeld in de artikelen XII, onderdeel 2, wordt in de artikelen 2, vierde lid, onder a en b, 13g, eerste lid, 15, derde lid, onder b, 17, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder c, 23, eerste lid, onder b, 40c, eerste, tweede en derde lid, en 40g, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers «het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021» steeds vervangen door de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021.

2. Na de totstandkoming van het koninklijk besluit, bedoeld in de artikelen XII, onderdeel 2, wordt in de artikelen 40d, eerste en zesde lid, 40e, eerste lid, en 40h, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers «het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021» steeds vervangen door de datum, bedoeld in artikel XII, onderdeel 4.

E

Artikel XII (nieuw) komt te luiden:

Artikel XII

1. Deze wet, met uitzondering van artikel I, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel I, met uitzondering van de onderdelen Ra en AA, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 september 2020 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het Financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de Loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen) (Kamerstukken 35 555) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel C, van die wet in werking treedt, treedt artikel I, onderdeel Ra, van deze wet op hetzelfde tijdstip in werking.

4. Artikel I, onderdeel AA, treedt in werking drie maanden na het tijdstip, bedoeld in onderdeel 2.

5. Artikel I, onderdelen R en II, onder 2, werkt terug tot en met 1 januari 2019.

6. De artikelen II, onderdelen A, B en C, III, onderdelen A en B, IV, onderdeel 1, en VI werken terug tot en met 1 januari 2020.

7. Artikel IX werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Toelichting

Algemeen

Deze nota van wijziging houdt ten eerste verband met de indiening van het voorstel van wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen (Kamerstukken II 2020/21, 35 555). Dat wetsvoorstel betreft onder andere een wijziging van de Pensioenwet. Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel A, onder 2, en E (artikel XII, onderdeel 3).

Verder verdient het bij nader inzien de voorkeur dat de bepalingen die betrekking hebben op het vervallen van de Anw-compensatie drie maanden later in werking treden dan de andere wijzigingen van de pensioenbepalingen in de Appa. Daarmee wordt een redelijke overgangstermijn gecreëerd om een eventuele aanvullende nabestaandenverzekering af te sluiten. Ook hiertoe wordt het wetsvoorstel gewijzigd (onderdeel E (artikel XII, onderdeel 4) van deze nota van wijziging).

Daarnaast wordt het wetsvoorstel op een aantal punten verduidelijkt of verbeterd. Dit is nader uiteengezet in de toelichting op de desbetreffende onderdelen van deze nota.

Onderdelen A, subonderdelen 1 en 4, en E (artikel XII, onderdeel 4)

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is vermeld, verdient het bij nader inzien de voorkeur dat de bepalingen die betrekking hebben op het vervallen van de Anw-compensatie (artikel I, onderdeel AA, van het wetsvoorstel) drie maanden later in werking treden dan de andere wijzigingen van de pensioenbepalingen in de Appa, zodat een redelijke overgangstermijn wordt gecreëerd om een eventuele aanvullende nabestaandenverzekering af te sluiten. Hiertoe is in het bij deze nota van wijziging tot artikel XII vernummerde inwerkingtredingsartikel een nieuw onderdeel 4 opgenomen (onderdeel E).

In onderdeel E van deze nota van wijziging is in de (tot artikel XII vernummerde) overgangsbepaling de mogelijkheid van een gedifferentieerde inwerkingtreding van de verschillende wijzigingen van de Appa opgenomen (artikel XII, onderdeel 2). In verband daarmee worden in onderdeel A, subonderdeel 1, enkele voorgestelde bepalingen aangepast waarin verwezen wordt naar de inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel.

Onderdelen A, subonderdeel 2, en E (artikel XII, onderdeel 3)

In het voorstel van wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen (Kamerstukken II 2020/21, 35 555) wordt in een nieuw artikel 69a van de Pensioenwet geregeld dat het voor deelnemers aan een pensioenregeling mogelijk is om tot 10% van het door hun opgebouwde pensioen ineens op te nemen op de pensioeningangsdatum. Het ligt voor de hand dat politieke ambtsdragers dezelfde mogelijkheid hebben. Dit is opgenomen in het bij deze nota van wijziging onderdeel A, subonderdeel 2, voorgestelde nieuwe artikel 13k, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Dit artikel 13k dient gelijk met de genoemde wijziging van de Pensioenwet in werking te treden. Daartoe is een nieuw derde onderdeel in het bij deze nota van wijziging tot artikel XII vernummerde inwerkingtredingsartikel opgenomen (onderdeel E (artikel XII, onderdeel 3).

Onderdeel A, onder 3

In onderdeel A, subonderdeel 3, is de redactie van het voorgestelde artikel 15, vierde lid, van de Appa verduidelijkt. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging van het wetsvoorstel beoogd. Het voorgestelde artikel 15 regelt in welke gevallen de partner van een Minister, gewezen Minister of gepensioneerd Minister bij diens overlijden recht heeft op partnerpensioen. In het derde lid, onder b, is bepaald dat als een gewezen Minister overlijdt, er in beginsel geen recht op partnerpensioen is voor zover de pensioengeldige tijd van de overleden Minister of gewezen Minister is gelegen tussen 31 juli 2003 en het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel: in die periode was het partnerpensioen immers risico gedekt. Wanneer de gewezen Minister zijn ouderdomspensioen echter met toepassing van artikel 13g, eerste lid, gedeeltelijk heeft omgezet naar een partnerpensioen, behoudt de partner toch het recht op partnerpensioen. In de begripsomschrijving van «gewezen Minister» (artikel 5 van de Appa) wordt geen onderscheid gemaakt tussen een gewezen Minister die een uitkering ontvangt of een gewezen Minister van wie de uitkeringsperiode al is afgelopen. De omzetting van het ouderdomspensioen naar partnerpensioen hoeft echter pas plaats te vinden na afloop van de uitkeringsperiode. Daarom behoudt de partner ingevolge het voorgestelde vierde lid van artikel 15 gedurende de uitkeringsperiode toch het recht op partnerpensioen. Dit is niet anders dan in de huidige Appa.

Onderdelen B, subonderdeel 1, en C, subonderdeel 4

Voor decentrale politieke ambtsdragers is in 2019 in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtenaren een enigszins gewijzigde indexatiemethode ingevoerd: in plaats van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september, worden de indexcijfers gehanteerd voor de maand september die vooraf is gegaan aan de maand september van het voorgaande kalenderjaar. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om deze aangepaste indexatiemethode ook door te voeren in artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer voor de vaste vergoeding voor aan de uitoefening van het Kamerlidmaatschap verbonden kosten (onderdeel B, onder 1).

Hetzelfde geldt voor de indexering van de vaste onkostenvergoeding voor de leden van de Eerste Kamer, geregeld in artikel 16, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer (onderdeel C, subonderdeel 4).

Onderdeel B, subonderdeel 3

In artikel II, onderdeel H, van het wetsvoorstel (dat ingevolge onderdeel B, subonderdeel 1, van deze nota van wijziging verletterd is tot onderdeel I) wordt een aantal wijzigingen van artikel 12a van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer voorgesteld. Thans wordt daaraan (in onderdeel B, subonderdeel 3) nog een extra wijziging toegevoegd. In artikel 12a, eerste lid, is bepaald dat een dienstauto in de plaats komt van «de voorzieningen, bedoeld in artikel 7». Die verwijzing naar artikel 7 is niet helemaal correct. In artikel 7 zijn niet alleen de reiskostenvergoeding voor woon/werkverkeer en de vaste vergoeding voor autokosten voor dienstreizen geregeld, maar het huidige vierde lid (na vernummering op grond van het wetsvoorstel het vijfde lid) betreft ook faciliteiten ten behoeve van vervoer en verblijf in verband met buitenlandse dienstreizen. De dienstauto wordt niet (altijd) gebruikt bij buitenlandse dienstreizen en ook de faciliteiten voor verblijf in het buitenland komen vanzelfsprekend niet in de plaats van een dienstauto. Daarnaast is het huidige derde lid van artikel 7 in het licht van artikel 12a niet relevant. De verwijzing in artikel 12a naar artikel 7 moet derhalve worden gewijzigd in een verwijzing naar alleen artikel 7, eerste en tweede lid.

Onderdeel B, subonderdeel 4

Voorts is in genoemd artikel II, onderdeel I (nieuw), een wijziging van artikel 12a voorgesteld, op grond waarvan aan de voorzitter van de Tweede Kamer op een daartoe strekkend advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid een dienstauto met chauffeur ter beschikking kan worden gesteld voor zowel zakelijk als privégebruik. Om misverstanden te voorkomen wordt in deze bepaling thans uitdrukkelijk opgenomen dat ook in dat geval de dienstauto in de plaats komt van de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid.

Onderdeel B, subonderdeel 5

Ten slotte is een correctie aangebracht in artikel II, onderdeel J (nieuw), van het wetsvoorstel. In dat onderdeel is een nieuw artikel 12b voorgesteld, op grond waarvan de voorzitter van de Eerste Kamer een compensatie ontvangt voor het belastingnadeel dat hij heeft als gevolg van het privégebruik van de dienstauto. Privégebruik van de dienstauto is echter alleen aan de orde als de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid daartoe overeenkomstig het voorgestelde artikel 12a, tweede lid, heeft geadviseerd. Daarom moet in het voorgestelde artikel 12b, eerste lid, alleen worden verwezen naar artikel 12a, eerste lid, en niet ook naar artikel 12b, tweede lid. Hiertoe strekt onderdeel B, subonderdeel 5, van de ze nota van wijziging.

Onderdeel C, subonderdeel 1

In artikel III, onderdeel C, van het wetsvoorstel wordt een aantal wijzigingen van artikel 13 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer voorgesteld. Thans wordt daaraan (in onderdeel C, subonderdeel 1) nog een extra wijziging toegevoegd. In artikel 13, eerste lid, is bepaald dat een dienstauto in de plaats komt van «de voorzieningen, bedoeld in artikel 17». Die verwijzing naar artikel 17 is niet helemaal correct. In artikel 17 is niet alleen de reiskostenvergoeding voor woon/werkverkeer en dienstreizen geregeld, maar ook faciliteiten ten behoeve van vervoer en verblijf in verband met buitenlandse dienstreizen. De dienstauto wordt niet (altijd) gebruikt bij buitenlandse dienstreizen en ook de faciliteiten voor verblijf in het buitenland komen vanzelfsprekend niet in de plaats van een dienstauto. Daarnaast is het huidige tweede lid van artikel 17 in het licht van artikel 13 niet relevant. De verwijzing in artikel 13 naar artikel 17 moet derhalve worden gewijzigd in een verwijzing naar alleen artikel 17, eerste lid.

Onderdeel C, subonderdeel 2

In artikel III, onderdeel C, van het wetsvoorstel is een nieuw tweede lid van artikel 13 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer voorgesteld, op grond waarvan aan de voorzitter van de Eerste Kamer op een daartoe strekkend advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid een dienstauto met chauffeur ter beschikking kan worden gesteld voor zowel zakelijk als privégebruik. Om misverstanden te voorkomen wordt in deze bepaling thans uitdrukkelijk opgenomen dat ook in dat geval de dienstauto in de plaats komt van de voorzieningen, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Onderdeel C, subonderdeel 3

In het wetsvoorstel is abusievelijk geen bepaling opgenomen overeenkomstig het voorgestelde artikel 12b van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, dat de vergoeding betreft voor de bijtelling wegens privégebruik van de dienstauto. De nota van wijziging voorziet met een nieuw artikel 13a alsnog in een dergelijke bepaling.

Onderdeel D

Ten slotte is in een nieuw artikel XI bepaald dat, zodra het tijdstip van inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen van de Appa bij koninklijk besluit is vastgesteld, de verwijzingen in verschillende bepalingen naar dat tijdstip vervangen worden door de concrete datum (onderdeel D van de nota van wijziging). Hiermee wordt de duidelijkheid van de betreffende bepalingen aanzienlijk verbeterd.

Onderdeel E

In verband met de verschillende wijzigingen in artikel XII (nieuw) is dit artikel in zijn geheel opnieuw geformuleerd. In onderdeel 2 van dat artikel is thans ook de mogelijkheid opgenomen voor gedifferentieerde inwerkingtreding.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren