Kamerstuk 35470-J-6

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Deltafonds 2019

Dossier: Jaarverslag en slotwet Deltafonds 2019

Gepubliceerd: 23 juni 2020
Indiener(s): Agnes Mulder (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35470-J-6.html
ID: 35470-J-6

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2020

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 20 mei 2020 inzake het Jaarverslag Deltafonds 2019 (Kamerstuk 35 470 J, nr. 1).

De Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hebben deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De griffier van de commissie, Israel

1

Vraag:

Welk effect heeft de stikstofcrisis op projecten ten aanzien van waterveiligheid? Welke vertraging is er opgelopen en wat is het effect hiervan op de waterveiligheid? Wat is de meest recente stand van zaken?

Antwoord:

De (waterschaps-)projecten in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) die mogelijk gevolgen ondervinden van de stikstofproblematiek, zijn projecten die in 2020–2021 overgaan naar de realisatiefase. Een aantal van deze projecten kunnen mogelijk vertragen als de vergunningverlening niet snel van de grond komt. Van de lopende Rijksprojecten ondervindt alleen project Vlieland gevolgen vanwege de ligging nabij een Natura2000-gebied. Ook enkele projecten onder verantwoordelijkheid van de waterschappen rapporteren vertraging ten aanzien van de stikstofproblematiek en het verkrijgen van vergunningen. Vooralsnog zijn voor projecten in de planvorming geen knelpunten bekend. Voor al deze projecten staat de waterveiligheid niet onder druk vanwege de stikstofproblematiek.

2

Vraag:

Welk effect heeft de coronacrisis op projecten ten aanzien van waterveiligheid? Is bekend welke vertraging er wordt opgelopen en wat is het effect hiervan op de waterveiligheid? Hoe wordt dit opgevangen?

Antwoord:

Voor zover op dit moment duidelijk is, heeft de coronacrisis vooralsnog weinig effect gehad op uitvoering van projecten ten aanzien van waterveiligheid. Op 22 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik samen met de GWW sector heb besproken hoe het werk buiten zo veel mogelijk kan doorgaan en indien mogelijk wordt versneld (Kamerstukken 35 300 A en 25 295, nr. 86).

Voor een aantal essentiële contactmomenten zoals dialooggesprekken in aanbestedingen en burgerparticipatie bij omgevingsmanagement is de hinder van Corona het meest voelbaar. Bij concrete uitvoeringsprojecten gaat het om de volgende zaken. Bij de werkzaamheden aan de Houtribdijk duren werkzaamheden langer vanwege schoonmaakwerkzaamheden bij het wisselen van bemanningen. Bij de Afsluitdijk is er minder stafpersoneel aanwezig wat naar verwachting het verificatie- en validatieproces en vergunningverlening zal beïnvloeden. Het beeld op dit moment is dat de vertragingen kunnen worden ingelopen.

3

Vraag:

Kunt u toelichten waarom in de prestatie-indicatoren voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP)-2 en Ruimte voor de Rivier er geen natuurontwikkelings-indicatoren zijn opgenomen, terwijl deze voor de Maaswerken wel zijn opgenomen?

Antwoord:

De programma’s Ruimte voor de Rivier en het HWBP-2 hebben geen natuurdoelstelling. Daarom zijn er ook geen natuurontwikkelings-indicatoren opgenomen voor deze programma’s.

Het HWBP-2 heeft waterveiligheid als enkelvoudige doelstelling. Ruimte voor de Rivier kende wel een dubbeldoelstelling waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit. De doelstelling ruimtelijke kwaliteit is op lokaal en regionaal niveau ingevuld en kenmerkte zich door maatwerk passend bij het desbetreffend gebied en type maatregel. De ruimtelijke kwaliteit was gericht op versterking van de economische, ecologische en landschappelijke functies van het gebied. Het programma Maaswerken heeft een drievoudige doelstelling: waterveiligheid, natuurontwikkeling en zand/klei/grindwinning.

4

Vraag:

Kunt u een overzicht geven van de voortgang van de realisatie van natuurontwikkeling bij de projecten HWBP-2 en Ruimte voor de Rivier?

Antwoord:

Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 is natuurontwikkeling geen doelstelling voor de projecten HWBP-2 en Ruimte voor de Rivier. Er is derhalve geen overzicht van voortgang op natuurontwikkeling.

5

Vraag:

Kunt u toelichten waarom onder artikel 2.01 Aanleg waterkwantiteit geen projecten verantwoord worden?

Antwoord:

Op artikel 2.01 staan op dit moment geen middelen voor projecten om te verantwoorden. De middelen voor het Deltaprogramma Zoetwater en de maatregelen die voortvloeien uit de Beleidstafel Droogte worden op artikel 2.02 verantwoord.

6

Vraag:

Gezien de droge voorjaarsperiode van 2020, kunt u toelichten op welke manier in het programma zoetwatervoorziening rekening wordt gehouden met het scenario van meerdere opvolgende jaren met bovengemiddelde droogte?

Antwoord:

De basis voor het Deltaprogramma Zoetwater ligt in de KNMI-scenario’s voor het klimaat tot 2100. Daarin is dus de kans op bovengemiddelde droge zomers verwerkt.

7

Vraag:

Kunt u nader uiteenzetten wat de grootste knelpunten zijn in de zoetwatervoorziening?

Antwoord:

De knelpunten verschillen per gebied. Voor de Hoge Zandgronden van Oost- en Zuid Nederland en voor het deel van Zeeland dat geen wateraanvoer heeft zijn het neerslagtekort en daarmee gepaard gaande dalende grondwaterstanden vaak het belangrijkste knelpunt. Voor laag Nederland, bijvoorbeeld het IJsselmeergebied en West Nederland, is het knelpunt vaak de combinatie van lage rivierafvoeren en verzilting.

8

Vraag:

Kunt u nader uiteenzetten wat de reden is om onderhoud aan het Hoofdwatersysteem uit te stellen?

Antwoord:

Met de brief «Ontwikkelingen instandhouding Rijksinfrastructuur» van 28 mei 2019 (Kamerstuk 35 000 A, nr. 98) heb ik u geïnformeerd over de redenen van uitstel van onderhoud. Het gaat hier om onderhoud dat in een later jaar zal worden uitgevoerd, terwijl de assets nadrukkelijk wel blijven voldoen aan de veiligheidsnormen en prestatieafspraken. De toename van het uitgesteld onderhoud leidt tot een vergrote kans op storingen en heeft ook negatieve gevolgen voor de doelmatigheid van het onderhoud.

Naar schatting een kwart van het uitgesteld onderhoud bij RWS is gepland, vanwege de mogelijkheid om dit te combineren met andere werkzaamheden. Hierdoor is de uitvoering efficiënt.

Het grootste deel van het uitgesteld onderhoud is echter ongepland; het ontstaat als gevolg van onvoorziene gebeurtenissen die met voorrang moeten worden opgepakt, zoals de aanvaring van de stuw bij Linne in februari van dit jaar, extra maatregelen die moeten worden ingepast, tegenvallers bij aanbestedingen en dergelijke.

Ik constateer echter ook dat de onderhoudsbehoefte jaarlijks toeneemt. Dit heeft onder meer te maken met veroudering van het areaal, aandacht voor duurzaamheid, toenemende eisen aan ICT en veranderende marktsomstandigheden. Dit kan betekenen dat onderhoud moet worden uitgesteld om ander onderhoud met voorrang op te kunnen pakken.

9

Vraag:

Kunt u toelichten wat de reden is dat het volume uitgesteld onderhoud aan het Hoofdwatersysteem de afgelopen jaren is toegenomen, van 37 miljoen euro in 2016 tot 106 miljoen euro in 2019?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 8.

10

Vraag:

Kunt u toelichten welke maatregelen u wenst te treffen om het verder toenemen van het volume uitgesteld onderhoud aan het Hoofdwatersysteem tegen te gaan? Zo ja, kunt u toelichten welke?

Antwoord:

In de begroting 2020 heb ik reeds concrete maatregelen opgenomen die zijn gericht op het beperken van de groei van het uitgesteld onderhoud. Voor het hoofdwatersysteem is 12,3 mln euro beschikbaar gesteld om onderhoudswerkzaamheden versneld uit te voeren.

Ten behoeve van de langjarige instandhoudingsbehoefte wordt het beeld verscherpt door externe audits die momenteel worden uitgevoerd bij de verschillende netwerken. Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer, zoals reeds eerder toegezegd, medio 2020 geïnformeerd. In deze audits wordt ook gekeken naar de omvang en de risico’s van het uitgesteld en eventueel achterstallig onderhoud zoals door RWS geïdentificeerd.

11

Vraag:

Kunt u toelichten welke lessen uw ministerie en Rijkswaterstaat hebben getrokken uit het feit dat de betrouwbaarheid van de besturingssoftware van de Maeslantkering na installatie niet kwantitatief kon worden aangetoond? Kunt u nader uiteenzetten wat uw visie is over hoe dergelijke situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?

Antwoord:

De aanpak bij de Maeslantkering is getoetst en onderschreven door de onafhankelijke Adviescommissie Stormvloedkeringen, bestaande uit de professoren Hertogh, Vrijling en Stuurman. Deze adviescommissie heeft tevens geadviseerd om de beheerorganisatie te versterken en de specifiek noodzakelijke kennis te borgen. Rijkswaterstaat heeft deze adviezen opgevolgd en inmiddels grotendeels geïmplementeerd. Zie ook kamerstuk 35 000 J, nr. 34. Ook werkt Rijkswaterstaat aan een integrale aanpak voor de verschillende kennisdisciplines bij alle zes stormvloedkeringen. Hierin wordt extra aandacht gegeven aan de opgedane ervaringen en om deze mee te nemen naar volgende projecten. Het gaat dan mede om de inzetbaarheid van mensen en het behoud van kennis op het gebied van industriële automatisering, faalkans en probabilistisch onderhoud.

12

Vraag:

Kunt u toelichten waarom de nieuwe veiligheidsnormering onder de nieuwe Waterwet pas in 2050 gerealiseerd zal zijn?

Antwoord:

De nieuwe normen zijn op een overstromingsrisicobenadering gebaseerd. De berekende overstromingsrisico’s, waarop de nieuwe normen zijn gebaseerd, gaan uit van omstandigheden (zoals economie, bevolking) die zich naar verwachting pas in 2050 zullen voordoen. Vanuit veiligheidsoogpunt is het dus niet nodig dat een kering nu al volledig aan de nieuwe eisen voldoet. Er is tijd om tot 2050 naar de nieuwe normen toe te groeien. Dat gebeurt via een voortrollend programma van dijkversterkingen, het HWBP.

13

Vraag:

Gezien het feit dat veel kustwerken in de eerste helft en met name ook vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw zijn aangelegd en daarmee de problematiek rondom de beperkte technische levensduur van deze kustwerken geleidelijk zal toenemen, in hoeverre voorziet u dat extra middelen ter beschikking zullen worden gesteld aan het Deltafonds om deze kustwerken te vervangen of te renoveren?

Antwoord:

Ik heb uw Kamer toegezegd de langjarige instandhoudingsbehoefte, waar ook de vervanging en renovatie onderdeel van is, extern te laten valideren en u medio 2020 hierover te informeren.

14

Vraag:

Kunt u toelichten wat de volgende investeringsreservering op pagina 48 inhouden: Nutriënten en gewasbestrijdingsmiddelen (€ 39 miljoen), Integraal Rivier Management (€ 160 miljoen) en Wettelijk beoordelings- en ontwerpinstrumentarium (€ 20 miljoen)?

Antwoord:

Voor nutriënten en gewasbescherming wordt in het kader van de implementatie van de «Impuls voor agrarisch waterbeheer» momenteel een bestedingsplan opgesteld. Dit is gebaseerd op basis van met het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) opgedane ervaringen (zie https://agrarischwaterbeheer.nl/). Op basis van cofinanciering richt de inzet zich op de aanpak van gebiedsopgaven voor agrarische waterbeheer (kwaliteit, omgaan met droogte en overlast) die met waterbeheerders en het georganiseerde landbouwbedrijfsleven in beeld zijn gebracht. Met deze aanpak ontstaat draagvlak en door synergie met andere regionale initiatieven en een multipliereffect neemt de doelmatigheid van overheidsinvesteringen en ook het doelbereik toe.

Het programma IRM heeft een doorlooptijd tot en met 2050. De extra investeringsreservering voor IRM (€ 160 miljoen) betreft twee maal € 80 miljoen (voor respectievelijk de jaren 2032 en 2033) die voor de opgave tussen 2032–2050 per jaar aan de bestaande beleidsreservering zijn toegevoegd, zodat het totaal voor het programma IRM komt op € 535 miljoen zoals is toegelicht in de begroting 2020.

De investeringsreservering voor het Wettelijk beoordelings- en ontwerpinstrumentarium (€ 20 miljoen) is toegelicht in de begroting 2020. Het betreft de wettelijke taak van het Rijk om nadere regels op te stellen voor de beoordeling van de primaire waterkeringen voor de tweede landelijke beoordelingsronde in de periode 2024–2035. De reservering dekt de benodigde jaarlijkse kosten voor dit programma van € 2 miljoen per jaar.

De investeringsreservering voor het Wettelijk beoordelings- en ontwerpinstrumentarium (€ 20 miljoen) is toegelicht in de begroting 2020. Het betreft de wettelijke taak van het Rijk om nadere regels op te stellen voor de beoordeling van de primaire waterkeringen voor de tweede landelijke beoordelingsronde in de periode 2024–2035. De reservering dekt de benodigde jaarlijkse kosten voor dit programma van € 2 miljoen per jaar.

15

Vraag:

Kunt u nader uiteenzetten hoe voorkomen wordt dat de verwachtte vertraging in het maatregelpakket van de tweede tranche Kaderrichtlijn Water (KRW) effect heeft op het behalen van de eindmijlpaal van het volledige KRW Programma (eind 2027)?

Antwoord:

De verkenning van de derde tranche is 2 jaar naar voren gehaald. Daardoor is er tijd ingelopen. Daarnaast wordt de uitvoering van het maatregelenpakket tweede tranche meegekoppeld met de uitvoering met de maatregelen van de derde tranche.

16

Vraag:

Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de uitvoering van het bevorderen van migratie van vissen tussen het hoofdwatersysteem en de regionale wateren over te dragen van de KRW naar de waterschappen?

Antwoord:

Rijkswaterstaat voert maatregelen t.b.v. de migratie van de vissen in het hoofdwatersysteem uit. Waterschappen voeren maatregelen t.b.v. de vismigratie uit in het regionale watersysteem. Bij de overgangen van het beheergebied van Rijkswaterstaat en waterschap delen beide partijen de kosten. De vispassages worden aangelegd in gemalen en sluizen van de waterschappen. De uitvoering van deze werkzaamheden wordt daarom al sinds de start van het KRW programma door de waterschappen gedaan.

17

Vraag:

Kunt u toelichten op welke manier de uitvoering van het bevorderen van migratie van vissen tussen het hoofdwatersysteem en de regionale wateren door de waterschappen zal worden gemonitord?

Antwoord:

In het hoofdwatersysteem worden vissen gemonitord met het MWTL-programma (Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands). Daarnaast worden de tellingen gebruikt van RAVON (Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland). Deze vispassages zijn onderdeel van KRW waterlichamen, waarvan de toestand wordt gerapporteerd in de stroomgebiedsbeheerplannen. Monitoring van de effectiviteit van vispassages wordt door waterschappen op verschillende wijze ingevuld, zie bijvoorbeeld https://www.omroepgelderland.nl/nieuws/2439891/Tellen-en-opmeten-werkt-de-vispassage-bij-Doesburg-ook-echt. De gezamenlijke kennis van de waterschappen en het rijk wordt ontsloten in een nationale visroutekaart en er wordt samen met de waterschappen een nationale visatlas gemaakt (begin 2021 klaar).

18

Vraag:

Kunt u vertellen in hoeverre het overgebleven budget voor «Ruimte voor de Rivier» en «Maaswerken» is ingezet voor andere doelstellingen rondom waterbeheer zoals waterkwaliteit en zoetwatervoorziening?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 19.

19

Vraag:

Kunt u vertellen in hoeverre de financiële overschotten in de begroting overgeheveld zijn naar andere onderdelen in het Deltafonds om tekorten op andere doelstellingen binnen het Deltafonds aan te vullen?

Antwoord:

Overgebleven budgetten bij projecten en programma’s die resteren na realisatie en/of eventuele «meevallers», vloeien terug naar de investeringsruimte van het Deltafonds. Dit is conform de systematiek van het Deltafonds. Jaarlijks vindt een integrale afweging plaats van de inzet van de beschikbare investeringsruimte. De investeringsruimte is beschikbaar voor de inzet op de prioritaire beleidsopgaven binnen de scope van het Deltafonds. Met Prinsjesdag ontvangt u de ontwerpbegroting van het Deltafonds 2021 met daarin de laatste stand van zaken.

20

Vraag:

Kunt u toelichten in hoeverre het versneld ontwikkelen van het Integraal Rivier Management kan leiden tot een betere coördinatie tussen het budget voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit?

Antwoord:

Doel van IRM is om diverse opgaven in het rivierengebied in samenhang met elkaar te realiseren. Onderdeel daarvan is ook dat bestaande geldstromen gecoördineerd kunnen worden ingezet. Hiervoor wordt momenteel een programmatische aanpak en werkwijze ontwikkeld. Er zijn inmiddels enkele pilotprojecten gestart waarin daarmee ervaring wordt opgedaan.

21

Vraag:

Hoe wordt deze nieuwe periode van droogte opgevangen? Zijn de eerder voorgestelde maatregelen nog afdoende?

Antwoord:

De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking die bij deze droogtesituatie horen – zoals peilopzet en extra aanvoer – en monitoren de situatie nauwlettend. De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een deze nieuwe periode van droogte goed te kunnen beheersen.

Nederland is weerbaarder geworden tegen watertekort door de leerervaringen van de droge zomers van 2018 en 2019, door de uitgevoerde aanbevelingen van de Beleidstafel droogte en door het uitvoeren van structurele verbetermaatregelen aan het watersysteem via het Deltaprogramma Zoetwater. Deze lijnen zetten we de komende jaren verder door om de weerbaarheid tegen watertekort verder te vergroten.

22

Vraag:

Hoe wordt concreet vormgegeven aan nieuw droogtebeleid, nu dit een permanente factor lijkt te worden?

Antwoord:

Nederland zal zich inderdaad aan moeten passen aan de gevolgen van klimaatverandering met langere perioden van droogte en laagwater in de rivieren en toenemende kans op hevige buien met wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom de volgende voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer om de beschikbaarheid van water zeker te stellen en wateroverlast te voorkomen:

  • bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik zal meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast;

  • alle watergebruikers, waaronder landbouw, natuur, industrie en consumenten, zullen zuiniger moeten omgaan met water;

  • de waterbeheerders (waaronder waterschappen, provincies, gemeenten, RWS, agrariërs en natuurterreinbeheerders) zullen water beter vast moeten vasthouden, bergen en opslaan;

  • de waterbeheerders zullen water slimmer moeten verdelen

Bij een natuurlijk fenomeen is nooit alle schade te voorkomen, dus als de inzet toch nog onvoldoende is, dan moeten we als samenleving de (rest)schade accepteren en ons daarop voorbereiden.

Waterbeheerders en watergebruikers verbeteren gezamenlijk de waterbeschikbaarheid met concrete uitvoeringsmaatregelen via het Deltaprogramma Zoetwater. Zowel in het hoofdwatersysteem als in de regionale oppervlakte- en grondwatersystemen. Ook wordt verder gewerkt aan de implementatie van de 46 aanbevelingen van de beleidstafel droogte.

23

Vraag:

Op welke wijze wordt de drinkwatervoorziening veilig gesteld?

Antwoord:

Het veiligstellen van de drinkwatervoorziening is een beleidsprioriteit. De Beleidsnota Drinkwater die elke zes jaar wordt opgesteld beschrijft op welke wijze het Rijk zich hier voor inzet. Eind dit jaar wordt de Beleidsnota drinkwater 2021–2026 naar uw Kamer gestuurd. Maatregelen voor deze beleidsprioriteit worden niet bekostigd vanuit het Deltafonds. De maatregelen voor een veilige drinkwatervoorziening worden gefinancierd vanuit HXII, artikel 13.

24

Vraag:

Kunt u verklaren hoe men bij het 1e maatregelenpakket zoetwater tot een reservering van € 150 miljoen euro is gekomen om de gevolgen van langdurige droogte en lage rivierafvoer op te vangen, en is dit voldoende in het kader van de aanhoudende droogtes van de afgelopen zomers?

Antwoord:

In 2014 is op basis van de scenario- en knelpuntenanalyses door Rijk en regio een pakket voorkeursmaatregelen opgesteld met een omvang van € 400 mln waarvan € 150 mln beschikbaar is gesteld vanuit het Deltafonds. Dit op basis van de gemaakte afspraken over cofinancieringspercentages en de beschikbare investeringsruimte.

Op basis van de verwerking van nieuwe inzichten in de scenario’s en knelpuntenanalyses, en op basis van de ervaringen van de afgelopen droge jaren, hebben de betrokken partners afgelopen jaren gezamenlijk de omvang van het gewenste maatregelpakket voor de komende uitvoeringsperiodes bepaald. Zoals ik u heb laten weten in mijn brief van 4 juni heb ik op basis van die gewenste extra ambitie de intentie om € 100 mln extra uit het Deltafonds beschikbaar te stellen, aanvullend op de reeds beschikbare € 150 mln Deltafonds. Samen met de daarmee gepaard gaande extra regionale cofinanciering, waarmee de totale cofinanciering vanuit de regio op ongeveer € 540 miljoen komt, kan met het Deltaprogramma Zoetwater in de periode 2022–2027 een maatregelenpakket gerealiseerd worden van ruim € 800 miljoen

25

Vraag:

Verwacht u de lagere zoetwatervoorziening-investeringen veroorzaakt door vertragingen het komende jaar te compenseren? Zo ja, hoe?

Antwoord:

Het gaat om de afronding van enkele vertraagde projecten uit de lopende uitvoeringsfase (2015–2021) die verschuiven naar afronding in 2022 en 2023. De volgende uitvoeringsfase (2022–2027) start gewoon in 2022, dus die wordt daardoor niet vertraagd.

26

Vraag:

Kunt u uitleggen hoe de hoogte van de € 52,6 miljoen subsidieverplichting voor de waterschappen voor het nemen van zoetwatermaatregelen is vastgesteld?

Antwoord:

In 2014 is op basis van de scenario- en knelpuntenanalyses door Rijk en regio een pakket voorkeursmaatregelen opgesteld met een omvang van 400 mln euro waarvan 150 mln uit het Deltafonds. Dit op basis van de gemaakte afspraken over cofinancieringspercentages en de beschikbare beleidsruimte. Het genoemde deel betreft de bijdrage aan projecten van de waterschappen.

27

Vraag:

Kunt u uitleggen hoe de overboeking van € 63,5 miljoen naar het Provinciefonds voor zoetwatermaatregelen is vastgesteld?

Antwoord:

In 2014 is op basis van de scenario- en knelpuntenanalyses door Rijk en regio een pakket voorkeursmaatregelen opgesteld met een omvang van 400 mln euro waarvan 150 mln uit het Deltafonds. Dit op basis van de gemaakte afspraken over cofinancieringspercentages en de beschikbare beleidsruimte. Het genoemde deel betreft de bijdrage aan projecten waar de provincies de financiële coördinatie over voeren.

28

Vraag:

Kunt u vertellen hoe het risicoreserveringsbedrag van € 7 miljoen is opgesteld, en is dit bedrag dat onder anderen is bestemd voor extra droogtemaatregelen op hoge zandgronden voldoende in het kader van de aanhoudende droogtes van de afgelopen zomers?

Antwoord:

De 7 miljoen kwam begin 2019 beschikbaar omdat een deel van het Deltafondsbudget zoetwater fase 1 (2015–2021) vrijviel vanwege het totaalplaatje van enkele meevallers, enkele tegenvallers en de risicoreservering die niet meer nodig was. Daarmee konden aanvullend op de lopende uitvoeringsmaatregelen fase 1 en de aankomende maatregelen fase 2 (2022–2027) dus extra maatregelen uitgevoerd worden.

29

Vraag:

Kunt u nader verklaren waarom er zoveel minder verplichtingen onder de KRW zijn aangegaan, en hoe het kan dat er maar € 69 miljoen is uitgegeven terwijl er een begroting van € 197 miljoen was vastgesteld en er uit de laatste nationale analyse waterkwaliteit blijkt dat de KRW-doelen op het huidige tempo niet gehaald zullen worden?

Antwoord:

Zoals bij het antwoord op vraag 15 is aangegeven is er vertraging ontstaan, die wordt ingelopen door het 2 jaar naar voren halen van de derde tranche en het gelijktijdig uitvoeren van tweede en derde tranche maatregelen.

30

Vraag:

Kunt u vertellen in hoeverre het niet-besteedde KRW-geld ingezet is voor samenhangende doelstellingen zoals de stikstofproblematiek, de aanpak natura-2000 gebieden of visserijmaatregelen?

Antwoord:

De middelen voor de uitvoering van KRW maatregelen die niet zijn gerealiseerd, worden doorgeschoven en niet uitgegeven aan andere zaken. Immers, er rust een resultaatverplichting op de uitvoering van de maatregelen. Bij de keuze van maatregelen is zoveel mogelijk meegekoppeld met andere opgaven, zoals realisatie van Natura-2000 doelen. In de derde tranche van de KRW zijn een aantal maatregelen opgenomen gericht op verdere verduurzaming van de visserij.

31

Vraag:

Kunt u uitleggen in hoeverre er coördinatie plaatsvindt tussen de begroting van de KRW en het budget voor de aanpak van samenhangende problemen binnen de visserij of de stikstof-problematiek?

Antwoord:

Zoals bij het antwoord op vraag 30 is aangegeven, dragen de KRW maatregelen primair bij aan de realisatie van een goede ecologische toestand, conform de vereisten van de KRW. Daarbij vindt coördinatie en meekoppeling plaats met andere opgaven.

32

Vraag:

Kunt u nader verklaren waarom de vertraging voor het behalen van de doelstellingen in de tweede tranche van de KRW geen effect zal hebben op de doelstellingen in de derde tranche en op het behalen van de einddoelstelling terwijl uit verschillende rapporten blijkt dat de KRW-doelen op het huidige tempo niet gehaald zullen worden?

Antwoord:

De uitvoering van het programma is er op gericht dat alle KRW maatregelen voor het hoofdwatersysteem uiterlijk in 2027 zijn uitgevoerd. In het rapport Nationale Analyse Waterkwaliteit van het Planbureau voor de Leefomgeving is aangegeven dat de ecologische doelen voor het hoofdwatersysteem daarmee nagenoeg bereikt kunnen worden.

33

Vraag:

Kunt u verklaren waarom er binnen de tweede tranche van de KRW geen geld meer wordt uitbesteed voor de migratie van vissen tussen het hoofdwatersysteem en regionale wateren als uit recent onderzoek van Arcadis blijkt dat 60% van de visserijpassages niet werkt vanwege gebrekkig onderhoud?

Antwoord:

Er wordt wel geld uitgegeven aan de vismigratie door medefinanciering van vispassages bij de overgang van het hoofdwatersysteem en de regionale wateren. Zie ook het antwoord op vraag 16. Daarnaast is er aandacht voor het beheer en onderhoud voor de aangelegde vispassages om een goede werking van deze maatregelen te garanderen.