Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Vastgesteld 27 augustus 2020

1. Inleiding

Met veel belangstelling hebben de initiatiefnemers kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken. Zij danken de leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA en ChristenUnie voor hun inbreng. De initiatiefnemers constateren dat de leden van de fracties van VVD, CDA, GroenLinks, PvdA en ChristenUnie met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. De leden van de fractie van D66 geven aan kennisgenomen te hebben van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie hebben met enige verbazing van het wetsvoorstel kennisgenomen.

De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat raadsleden hun beperkte tijd moeten kunnen besteden aan het zijn van volksvertegenwoordiger. De leden van de PvdA-fractie merken tevens op met instemming kennisgenomen te hebben van het wetsvoorstel. De initiatiefnemers danken de leden van de PvdA-fractie voor hun steun. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat voorliggend voorstel in een duidelijke behoefte voorziet.

Hoewel de leden van de fractie van D66 kennis hebben genomen van het wetsvoorstel, proeven de initiatiefnemers bij deze leden steun voor hun voorstel, omdat deze leden graag hadden gezien dat het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad en provinciale staten om ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap voor wethouders en gedeputeerden (Kamerstuk 34 807) in de Eerste Kamer was aanvaard. Daar komt bij dat deze leden stellen dat bij landelijke regelgeving met effect op lokaal niveau het in de rede ligt om zoveel mogelijk ruimte te laten dit op lokaal niveau nader in te vullen. Met betrekking tot één specifiek aspect wordt dat in dit wetsvoorstel geregeld, zo merken de initiatiefnemers op.

De leden van de GroenLinks-fractie noemen het initiatiefwetsvoorstel een «bijzonder soort novelle». Zij waarderen het dat de initiatiefnemers de handschoen hebben opgepakt nadat de Eerste Kamer het wetsvoorstel, waarin onder andere het onderwerp van het onderhavige wetsvoorstel werd geregeld, had verworpen. De initiatiefnemers waarderen op hún beurt de mooie staatsrechtelijke opmerking van voornoemde leden, want er kan inderdaad in figuurlijke zin worden gesproken van een «bijzonder soort novelle». Met recht kan het feit dat leden van de Tweede Kamer een deel van het door de Eerste Kamer verworpen voorstel alsnog als initiatiefwetsvoorstel indienen bijzonder worden genoemd.

Graag gaan de initiatiefnemers in op de in het verslag gestelde vragen. In principe wordt de volgorde van het verslag aangehouden, maar af en toe zullen vragen van verschillende fracties gegroepeerd worden beantwoord. Waar de initiatiefnemers verwijzen naar «gemeenten», wordt mutatis mutandis ook gedoeld op de provincies en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Inhoud wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom er niet voor is gekozen om de Tweede en Eerste Kamer in het wetsvoorstel mee te nemen. In feite vragen zij daarmee naar de reikwijdte van het wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom waterschappen in het wetsvoorstel worden uitgesloten. Zij zien niet in waarom waterschapsbesturen deze mogelijkheid niet ook zou moeten worden geboden. Anders dan voor de decentrale overheden geldt, is het gebruik van commissies ten behoeve van de voorbereiding van besluitvorming door de Kamers niet door de wetgever bepaald. Er is daarom geen wet waarin deze wijziging zou kunnen worden doorgevoerd. Een wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer zou daarvoor aangewezen zijn. Voor de leden van de Tweede Kamer geldt bovendien dat het ambt van volksvertegenwoordiger een voltijdse dagbesteding is. Hoewel dat niet geldt voor de leden van de Eerste Kamer, zijn er vanuit die Kamer, voor zover bij de initiatiefnemers bekend, geen wensen geuit om externe voorzitters voor Kamercommissies aan te stellen. De gemeenteraden hebben bij eerdere gelegenheden wel de wens te kennen gegeven om externe voorzitters te kunnen aanstellen. Elders in de nota naar aanleiding van dit verslag wordt daar verder op ingaan. Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie antwoorden de initiatiefnemers als volgt. De waterschappen hebben niet aangegeven behoefte te hebben aan de geboden mogelijkheid. Daar komt bij dat in de Waterschapswet een artikel over het instellen van commissies ontbreekt. Nu de wetgever geen bepalingen heeft opgenomen in de Waterschapswet ten aanzien van het instellen van commissies die besluiten van het algemeen bestuur voorbereiden, is er wettelijk ook geen beletsel om een eventuele commissie door een externe te laten voorzitten. Bij de totstandkoming van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel is er geen aanleiding gezien om wijzigingen in de opzet van waterschapsbesturen aan te brengen, gelet op de nieuwe taken die waterschappen krijgen bij de invoering van de Omgevingswet.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de vergoeding van externe voorzitters van raadscommissies. Zijn er bepaalde richtlijnen voor deze vergoeding? Ook de leden van de fracties van D66, ChristenUnie en de SP vragen naar de bezoldiging. De leden van de D66-fractie vragen tevens naar de financiële gevolgen voor gemeenten. Voor de bezoldiging worden in het wetsvoorstel geen nadere regels gesteld. Er wordt op grond daarvan ook geen maximumbedrag vastgesteld. Het is aan de gemeenteraden om de vergoeding vast te stellen en daarmee ook de hoogte. De initiatiefnemers hebben er in het wetsvoorstel voor gekozen de autonomie van gemeenten ten volle te respecteren en laten de praktische invulling, ook op het vlak van bezoldiging, aan de gemeenten. Het is voorstelbaar dat gemeenten ervoor kiezen in gezamenlijkheid daarvoor afspraken te maken. De initiatiefnemers kunnen zich voorstellen dat er wat de vergoeding betreft door gemeenten wordt aangesloten bij de vergoeding die leden van bezwaarcommissies en rekenkamers ontvangen. Gemeenten zijn daar vrij in. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat gemeenten zorgvuldig met gemeenschapsgeld omgaan en dat de kosten van het aanstellen van externe commissievoorzitters onderdeel zullen zijn van een lokale politieke afweging. Het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers is niet van toepassing op externe voorzitters van raadscommissies. Het kan een afweging van de regering zijn om daar in dit rechtspositiebesluit al of niet een bepaling over op te nemen. Dat gaat de reikwijdte van dit initiatiefwetsvoorstel te buiten nu het rechtspositiebesluit een algemene maatregel van bestuur betreft die uitsluitend door de regering zelf gewijzigd kan worden. Daar nu niet te voorzien is hoeveel gemeenten gebruik zullen maken van de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt, is geen inschatting te geven van de financiële gevolgen voor gemeenten. De initiatiefnemers verwachten dat de financiële gevolgen voor de gemeenten beperkt zullen zijn. Dit in antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen of externe voorzitters beëdigd zullen worden. Of externe voorzitters worden beëdigd is aan de gemeenten. Het wordt niet wettelijk geregeld. Daar kan lokaal voor worden gekozen, zo een gemeente dat wil. Ook hier geldt dat de initiatiefnemers bewust kiezen voor ruimte voor autonome keuzes van gemeenten.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het technische aspect van de rol van een commissievoorzitter strikt te scheiden is van het politieke. In reactie daarop benadrukken initiatiefnemers graag dat de voorzitter van een raadscommissie altijd een neutrale, onafhankelijke rol moet vervullen en boven de partijen dient te staan. Hij of zij moet de vergadering van de raadscommissie technisch voorzitten en niet meer dan dat. De voorzittersrol moet ook op die manier worden opgevat als er geen sprake is van een externe voorzitter van een raadscommissie, maar een raadslid die rol vervult. Mocht een externe voorzitter zijn of haar rol niet onafhankelijk invullen, dan moet dat aan de orde worden gesteld. Leden van de raadscommissie genieten daartoe de vrijheid. In de huidige praktijk kan het ook voorkomen dat een raadslid zijn of haar rol als voorzitter niet onafhankelijk vervult. In beide situaties ontstaat een ongeoorloofde situatie, en in beide situaties moet dat ter sprake worden gebracht. Naar de mening van de initiatiefnemers is het technische aspect van de rol van commissievoorzitter te scheiden van het politieke werk. De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers de rol van de voorzitter als een bestuurlijke, technische rol zien of heeft de voorzitter ook invloed op het politieke proces en de politieke besluitvorming. De leden van de SP-fractie vragen naar de politieke verantwoordelijkheid die een commissievoorzitter heeft, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de agenda, als er een externe voorzitter is. De voorzitter, of deze nu van buiten komt of niet, moet de vergadering naar de mening van de initiatiefnemers goed leiden en het proces als geheel bewaken. Hij of zij heeft een technische en dus onafhankelijke rol en moet die ook vervullen. Het wetsvoorstel regelt geen nadere invulling van de rol van externe voorzitter van raadscommissies en bepaalt niet of en in welke mate externe voorzitters betrokken (dienen te) zijn bij afwegingen met betrekking tot de totstandkoming van commissieagenda’s. Ook hierin wordt ruimte geboden aan lokale afwegingen. De initiatiefnemers achten het risico op invloed op het politieke proces of de besluitvorming zeer beperkt, aangezien de externe commissievoorzitter zijn of haar werk in een breed krachtenveld van burgemeester, raadsleden en griffie(r) vervult.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in een aantal gemeenten de commissievoorzitters deel uitmaken van het presidium van de gemeenteraad. Hoe beoordelen de initiatiefnemers de rol van externe commissievoorzitters in dat verband? De initiatiefnemers gaan er niet vanuit dat in de praktijk externe commissievoorzitters lid van het presidium zullen worden. Dat is in veel gevallen ook niet nodig. In veel gemeenten zijn er aparte agendacommissies, die over het vaststellen van de in commissies te bespreken onderwerpen gaan. Daarbij is een taak voor de griffier weggelegd om dat goed te organiseren. Maar het is uiteindelijk aan de gemeenteraad zelf om een keuze te maken hoe zij het overleg over de raadsagenda wensen vorm te geven.

Datgene wat in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld is niet nieuw. Het maakte eerder onderdeel uit van een wetsvoorstel van de regering (Kamerstuk 34 807). Dat werd verworpen. De leden van de fractie van D66 vragen wat het verschil is tussen het initiatiefwetsvoorstel en het eerder verworpen wetsvoorstel. Zowel het verworpen wetsvoorstel als het initiatiefwetsvoorstel regelde c.q. regelt dat de gemeenteraad kan besluiten om het voorzitterschap van een raadscommissie toe te vertrouwen aan niet-raadsleden. Er wordt een mogelijkheid geboden, het gaat niet om een verplichting. Gemeenten hoeven er geen gebruik van te maken. Dat willen de initiatiefnemers benadrukken. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de provincies. Het wetsvoorstel van de regering had geen betrekking op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Maar gelet op het feit dat de Gemeentewet, de Provinciewet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zoveel mogelijk gelijk zijn, heeft het onderhavige wetsvoorstel ook betrekking op de BES-eilanden. Deze eilanden hebben inmiddels aangegeven met het wetsvoorstel in te kunnen stemmen dan wel een positieve grondhouding te hebben. Een ander verschil met het wetsvoorstel van de regering is dat in het initiatiefwetsvoorstel expliciet wordt bepaald dat artikel 13 van de Gemeentewet op externe voorzitters van een raadscommissie van toepassing is. Daarin is geregeld dat een lid van een raad bepaalde functies niet tegelijkertijd met het raadslidmaatschap mag uitoefenen, de zgn. incompatibiliteiten.

De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere uiteenzetting van de probleemanalyse. Voorts vragen zij hoe het initiatiefwetsvoorstel er aan bijdraagt dat raadsleden zoveel mogelijk tijd kunnen besteden aan het raadswerk. Ook vragen zij naar een definitie van «volksvertegenwoordigende werkzaamheden». Allereerst geven initiatiefnemers aan wat, naar hun mening, moet worden verstaan onder «volksvertegenwoordigende werkzaamheden.

Algemeen gezegd vertegenwoordigen raadsleden de inwoners van een gemeente in de gemeenteraad. Specifieker gezegd hebben raadsleden een kaderstellende en controlerende taak. De raadsleden controleren het bestuur, zijn betrokken bij het vaststellen van de algemeen verbindende voorschriften (verordeningen) en nemen initiatieven. Een belangrijk onderdeel van het werk is het leggen van contacten met kiezers, het afleggen van werkbezoeken en betrokkenheid bij burgerparticipatie. Daarnaast dienen raadsleden de vergaderstukken, zoals nota’s en rapporten tot zich nemen. Dat laatste kan ook beschouwd worden als een meer bestuurlijke taak, maar het is een feit dat een raadslid goed kennis moet nemen van de dossiers om zo het college van burgemeester en wethouders goed te kunnen controleren. Raadsleden zijn veel tijd kwijt aan het raadswerk. Gemiddeld kost hen dit 17,17 uur per week, zo blijkt uit het Nationaal Raadsledenonderzoek 2019. Dit is een stijging van ruim een uur per week ten opzichte van 2017. In de grootste gemeenten wordt zelfs 24,9 uur per week aan het raadswerk besteed. Uit datzelfde onderzoek komt naar voren dat raadsleden in 2019 64,4% van hun werktijd besteden aan bestuurlijke werkzaamheden en 31,3% van de tijd aan volksvertegenwoordigende werkzaamheden. Er is gelet op de toename van het aan bestuurlijke activiteiten bestede uren dus alle reden om de mogelijkheid te creëren dat externen een raadscommissie kunnen voorzitten. Zo kunnen raadsleden worden ontlast om hun tijd te besteden aan contacten met kiezers, het afleggen van werkbezoeken en betrokkenheid bij burgerparticipatie. In feite geldt het ontlasten van raadsleden voor grote en kleine gemeenten; voor grote en kleine fracties.

Verder is voor de initiatiefnemers van belang dat vanuit gemeenten zelf al enige tijd de wens bestaat om de invulling van het voorzitterschap van een raadscommissie over te laten aan de gemeente zelf en dus om dit niet dwingend in de Gemeentewet voor te schrijven. Die roep vanuit gemeenten is voor de initiatiefnemers een belangrijk gegeven. Het past in een trend om lokaal maatwerk te bieden. De VNG, de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers hebben het voorstel met een positieve grondhouding verwelkomd, zoals blijkt uit de reacties op het initiatiefwetsvoorstel.

De initiatiefnemers hebben geen cijfers kunnen achterhalen over de mate waarin het voorkomt dat bestaande, kleine fracties het voorzitterschap op zich nemen en zo aanzienlijk meer tijd kwijt zijn aan het voorzitterschap van raadscommissies. De leden van de D66-fractie vragen hiernaar. Is het niet zo dat veelal (middel-)grote fracties deze taak op zich nemen, zo vragen de leden van de D66-fractie. In dat kader vragen de leden van de SP-fractie of het klopt dat in veel gemeenten kleine partijen voor commissievoorzitterschappen worden ontzien en er voor deze kleine fracties geen verandering plaatsvindt in de tijdsdruk. In de praktijk kan het volgens initiatiefnemers best zo zijn dat leden van kleine fracties geen voorzittersrol van raadscommissies op zich nemen, met als gevolg dat zij geen verandering in tijdsdruk ervaren. Feit is dat in kleine gemeenteraden middelgrote of grote fracties ook uit een relatief beperkt aantal personen bestaat. Door desgewenst te kiezen voor een externe voorzitter kunnen alle raadsleden zich volledig concentreren op het raadswerk en de contacten met inwoners.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de extra ruimte voor inhoudelijk werk als gevolg van een externe voorzitter opweegt tegen het feit dat dit voorzitterschap niet langer wordt vervuld door iemand die democratisch is gekozen? De initiatiefnemers merken op dat de voorzitter niet meer is dan een technisch voorzitter, die de orde van de vergadering bewaakt. Mocht de externe voorzitter niet naar wens functioneren, dan is het ook weer aan de raad om een andere voorzitter te kiezen. Voor het voorzitterschap van een raadscommissie is het naar de mening van de initiatiefnemers niet bezwaarlijk dat diegene niet gekozen is; hij of zij moet technisch voorzitten. Besluitvorming is voorbehouden aan de direct gekozen volksvertegenwoordigers. In dat opzicht gaat de bestaande praktijk van duo-raadsleden al verder dan het initiatiefwetsvoorstel, aangezien niet-gekozen personen namens fracties deel kunnen nemen aan de beraadslaging in gemeenteraden. Dat wordt in de praktijk ook niet als een bezwaar gezien, integendeel; daar wordt meestal alle ruimte voor geboden.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de keuze voor het voorzitterschap van een raadscommissie in zijn werk gaat. Welke personen komen ervoor in aanmerking? Hoe kunnen mensen zich kandideren? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het een bewuste keuze is geweest om geen voorwaarden te stellen aan de benoemingsduur en de benoemingswijze van de externe voorzitter. Het is aan de gemeenten hoe zij de aanstelling van een externe voorzitter regelen, aldus de initiatiefnemers. Dat leidt ertoe dat geen nadere bepalingen in het wetsvoorstel zijn opgenomen. De initiatiefnemers kunnen zich een procedure als volgt voorstellen. Op het moment dat een gemeenteraad besluit tot het aanstellen van een externe voorzitter wordt er een profielschets opgesteld, met daarin de vereiste kennis en vaardigheden voor de functie. In die profielschets kan worden aangegeven waaraan een voorzitter voor (een) bepaalde commissie(s) dient te voldoen. Vervolgens vindt een open procedure plaats. Iedereen die de kiesgerechtigde leeftijd heeft en meent aan de gestelde eisen te voldoen, kan solliciteren. Het is aan de gemeenten om te bepalen welke personen voor het voorzitterschap in aanmerking komen. Het is voor de initiatiefnemers een bewuste keus om geen voorwaarden te stellen aan de benoemingsduur en de benoemingswijze van de externe voorzitter. Dit wordt aan gemeenten gelaten. De regeling kan per gemeente verschillen. De gemeenteraad maakt de keuzes, waarmee het proces afdoende democratisch gelegitimeerd is. Ook is het aan gemeenten om hun raadsleden of externe voorzitters opleidingen aan te bieden om het raadswerk of voorzitterschap goed te kunnen vervullen. Dat is de huidige praktijk. De initiatiefnemers kunnen zich voorstellen dat met de externe voorzitters functioneringsgesprekken plaatsvinden. In die gesprekken kunnen verbeterpunten worden meegegeven. Uiteindelijk kan disfunctioneren ertoe leiden dat iemand niet opnieuw wordt aangesteld als externe voorzitter. Hier is opnieuw een rol voor de gemeenteraad weggelegd.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie of het risico bestaat dat verschillende gemeenten, provincies, en eilanden uiteenlopende regelingen zullen treffen. Het gevolg van het wetsvoorstel kan inderdaad zijn dat gemeenten verschillend omgaan met het aanstellen van externe voorzitters en de wijze waarop gemeenten daar in de praktijk mee omgaan, maar de initiatiefnemers vinden dat niet bezwaarlijk. De openbare lichamen kunnen, net als de gemeenten en provincies, kiezen voor externe voorzitters die technisch voorzitten, maar dat hoeft niet. Er zijn geen speciale kaders waar deze lichamen aan moeten voldoen. Het ene openbare lichaam kan kiezen voor externe voorzitters en het andere openbare lichaam niet. Gebruikmaking van de nieuwe mogelijkheid kan leiden tot verschillen in het soort externe voorzitter dat wordt gekozen. De initiatiefnemers achten dit vanuit het principe van gemeentelijke autonomie geen probleem. Als een gemeenteraad kiest voor een externe voorzitter, dan is het aan de raad om daar al of niet wisselend gebruik van te maken. Dit hoeft niet voor alle raadscommissies te gelden, zo beantwoorden de initiatiefnemers de vraag van de D66-fractie. De ene raadscommissie kan een externe voorzitter hebben, terwijl een andere raadscommissie een raadslid als voorzitter heeft. Ook het voorzitten van meerdere commissies is een mogelijkheid. De afweging van de wenselijkheid daarvan is aan de gemeenteraad.

Een punt van zorg voor de leden van de fractie van GroenLinks is de mogelijkheid dat er een carrousel van rondreizende «beroeps»-commissievoorzitters van buiten ontstaat. Zij vragen of de initiatiefnemers die zorg delen. Als dat het geval is, zijn de initiatiefnemers dan bereid om te bepalen dat een voorzitter van buiten slechts in één gemeente, provincie of openbaar lichaam tegelijkertijd actief zou mogen zijn als commissievoorzitter. Ook de leden van de SP-fractie vragen aandacht voor het gevaar van «beroepsvoorzitters» en of de initiatiefnemers dat ook zo zien. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een individu in meerdere gemeenten, provincies en/of openbare lichamen commissievoorzitter zou kunnen zijn. Voorts vragen zij of het mogelijk is, en zo ja of initiatiefnemers het wenselijk achten, dat een raadslid uit gemeente x (technisch) voorzitter is van een commissie in gemeente y. De initiatiefnemers vrezen niet voor het ontstaan van een carrousel van rondreizende voorzitters. Externe voorzitters moeten het reilen en zeilen in een gemeenteraad kennen willen zij tot ieders tevredenheid kunnen voorzitten. Van de externe voorzitters wordt professionaliteit verwacht. Als dat het geval is, dan is er niets mis mee als iemand in meerdere gemeenten die functie vervult. Een gemeenteraad kan zelf bepalen of zij iemand willen aanstellen die in meer dan één gemeente de rol van voorzitter van een raadscommissie op zich neemt. Als iemand in een kleine gemeente voorzitter is, is het praktisch goed te doen om nog ergens anders die rol te vervullen, zo menen de initiatiefnemers. De initiatiefnemers willen niet van bovenaf opleggen dat iemand maar in één gemeente de rol van externe voorzitter op zich mag nemen. Zij vrezen geen beroepsvoorzitters, zoals de leden van de SP-vrezen. Of een raadslid uit gemeente x voorzitter van een raadscommissie in gemeente y mag zijn, is opnieuw aan de gemeenteraad om te bepalen, zo beantwoorden de initiatiefnemers de vraag van de ChristenUniefractie. Een gemeenteraad moet zelf de afweging maken of een externe voorzitter met een (voor anderen) herkenbaar politiek profiel voldoende in staat zal zijn om een onafhankelijke rol te vervullen. De initiatiefnemers merken op dat raadsleden die commissies voorzitten ook een herkenbaar politiek profiel bezitten en in veel gevallen zeer professioneel in staat zijn commissievergaderingen voor te zitten.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of zij het voorstel goed hebben begrepen als zij constateren dat de immuniteit die geldt voor voorzitters van raadscommissies ook geldt voor voorzitters van Statencommissies en voor voorzitters van commissies van openbare lichamen. De initiatiefnemers kunnen dat bevestigen. De immuniteit zoals deze is geregeld in artikel 22 van de Gemeentewet is ook van toepassing op commissies die zijn ingesteld op grond van artikel 82 van de wet. De immuniteit geldt nadrukkelijk voor zowel de leden van het gemeentebestuur als voor overige aanwezigen die deelnemen aan de beraadslaging. De functie van de betreffende aanwezige is daarbij geen criterium voor de vraag of de immuniteit van toepassing is.

De leden van de SP-fractie verwijzen in hun inbreng naar het amendement-Van Raak (Kamerstuk 33 691, nr. 12) waarin juist werd voorgesteld dat externen geen voorzitter van raadscommissies konden zijn. De fracties waar de initiatiefnemers toe behoren stemden toen voor dat amendement. Daarom bevreemdt het de leden van de SP-fractie dat de mogelijkheid om externen tot voorzitter van raadscommissies te benoemen toch weer in beeld komt. Op zich begrijpen de initiatiefnemers deze opmerking van de leden van de SP-fractie, maar de initiatiefnemers en hun fracties zijn hier in de loop der tijd anders over gaan denken, mede door de wens vanuit de gemeenten zelf en de toegenomen werkdruk voor raadsleden. Dat bleek al bij de eindstemming over het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad en provinciale staten om ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap voor wethouders en gedeputeerden (Kamerstuk 34 807). Wellicht kunnen de initiatiefnemers de leden van de SP-fractie overtuigen, want ook leden van de SP die deel uitmaken van gemeenteraden en Statencommissies hebben te maken met toegenomen werkdruk. Aangezien de SP zich er dikwijls op laat voorstaan dat juist haar volksvertegenwoordigers veel tijd besteden aan het échte raadswerk (contact met de kiezers) zal zij het praktische nut van het voorstel van wet herkennen. De initiatiefnemers menen met de leden van de SP-fractie dat de verzwaring van het raadswerk niet van doen heeft met het commissievoorzitterschap, maar met de taken die raadsleden er de laatste jaren bij hebben gekregen, denk aan de decentralisaties van rijks- en provincietaken naar de gemeenten. Die extra taken leiden tot extra dossiervorming en extra contacten met kiezers. Het is goed dat raadsleden daar veel tijd aan besteden. Meer technische kanten van het raadswerk kunnen dan aan externen worden overgelaten. De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers andere mogelijkheden zien om het werk van lokale volksvertegenwoordigers te verlichten, zoals bijvoorbeeld niet het takenpakket dusdanig te verzwaren door taken vanuit de landelijke overheid op het bordje van lokale democratieën te leggen zonder daarbij het bijbehorende budget te leveren. Hoe lost het voorstel dat probleem op? De leden van de SP-fractie menen dat zo lang dat probleem niet wordt opgelost, de tijdsdruk voor raadsleden hoog zal blijven. Juist omdat raadsleden het thans drukker hebben dan enige tijd geleden, wordt door de initiatiefnemers het voorstel gedaan. Of er bij de te decentraliseren taken voldoende geld mee moet worden overgeheveld, is een andere en belangwekkende discussie, die echter naar de mening van de initiatiefnemers in het kader van de reikwijdte van het wetsvoorstel nu niet aan de orde is.

De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers of zij menen dat de aantrekkelijkheid van het debat vergroot wordt door een externe voorzitter. Dat zal in de praktijk afhangen van welke soort voorzitter de gemeenteraad wenselijk acht. Een externe voorzitter hoeft geen afbreuk te doen aan de aantrekkelijkheid van het debat. Veel zal afhangen van de houding van de voorzitter. Maar dat geldt ook voor een voorzitter die raadslid is. Ook dan kan de ruimte voor het debat door het type voorzitterschap vergroot of beperkt worden. Gemeenteraden kunnen ervoor kiezen hierover uitspraken te doen in een mogelijke profielschets voor externe voorzitters.

De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers met hen van mening zijn dat de vele samenwerkingsverbanden veel meer tijd voor lokale volksvertegenwoordigers kosten. Zij stellen dat kleine fracties daar wel vertegenwoordigd moeten zijn. Zou het niet zinvoller zijn daar iets aan te doen? Zo neen, waarom niet? De initiatiefnemers zien de werkzaamheden van raadsleden voor samenwerkingsverbanden als een verlengstuk van het raadswerk. Hier gaat het dus om het échte werk van een raadslid, het zijn van volksvertegenwoordiger en het zijn van controleur van het bestuur. Dit hoort bij hun controlerende taak. Het samenwerkingsverband, een gemeenschappelijke regeling, is verlengd lokaal bestuur. Gemeenschappelijke regelingen hebben, zoals bekend, zo hun eigen problematiek, maar juist daar moet de rol van volksvertegenwoordiger goed tot zijn recht komen.

De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan de vragen vanuit Caribisch Nederland over mogelijke belangenverstrengeling te begrijpen, in het bijzonder bij geheimhouding. Ook in Europees Nederland kan dit spelen, zo stellen zij. Zij vragen initiatiefnemers hoe omgegaan behoort te worden wanneer een externe voorzitter aanmerkelijk belang heeft bij een voorstel dat wordt besproken, in het bijzonder wanneer het een voorstel betreft dat in geheime vergadering wordt besproken. Het kan inderdaad voorkomen dat een externe voorzitter een belang heeft bij een onderwerp dat op de agenda van de raadscommissie staat, maar zo merken, de initiatiefnemers op, dat kan ook het geval zijn als een raadslid voorzitter van een raadscommissie is. Het is dan verstandig als beiden niet die vergadering voorzitten, maar hiervoor iemand anders bereid te vinden. Hier speelt het besef van integriteit. Hoe moet daar mee worden omgegaan? De initiatiefnemers verwachten dat de voorzitter zelf én de griffier hier alert op zijn. Maar nogmaals dit probleem kan zich ook voordoen bij een raadslid dat voorzitter is. Het is dus niet uniek. De burgemeester heeft op grond van artikel 170 van de Gemeentewet een uitdrukkelijke opdracht toe te zien op de bestuurlijke integriteit van de gemeente. Hoewel de bevoegdheid de voorzitter van een commissie te benoemen en te ontslaan, uitsluitend bij de raad berust, kan de burgemeester eventuele kwetsbaarheden met betrekking tot de integriteit vanuit deze rol wel aan de orde stellen. Het is vervolgens net als nu aan de gemeenteraad om hier een eventueel gevolg aan te geven.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie welke verplichtingen er gelden voor een externe voorzitter ten aanzien van melding vooraf en geheimhouding achteraf. Is aflegging van een eed of gelofte hierbij denkbaar? De initiatiefnemers verwijzen naar het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur». Onlangs is dit wetsvoorstel door de regering voor advies naar de Raad van State gestuurd. Uit de consultatieversie blijkt dat daarin wordt voorgesteld de regeling inzake geheimhouding te vereenvoudigen en te verbeteren. Onder andere wordt voorgesteld wettelijk te regelen dat wanneer een commissie, waarin niet-raadsleden zitting hebben, geheime informatie verkrijgt, de gemeenteraad daarover ook altijd de beschikking heeft. Voor het overige vervalt in dit wetsvoorstel de mogelijkheid voor de voorzitter van een commissie om geheimhouding op te leggen. Dit zal voorbehouden blijven aan de commissie zelf. De externe voorzitter van een raadscommissie is een niet-raadslid. Deze nieuwe bepaling zou in de toekomst, mits het tot aanname van het wetsvoorstel komt, ook voor de externe voorzitter gelden. De initiatiefnemers sluiten zich hierbij aan. Of een externe voorzitter beëdigd moet worden is aan de gemeenteraad. De initiatiefnemers verwijzen naar de hierover eerder gegeven antwoorden.

Van den Bosch Van der Molen