Kamerstuk 35302-82

Stand van zaken aanpassing box 3

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020)

Gepubliceerd: 26 juni 2020
Indiener(s): Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiƫn) (D66)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35302-82.html
ID: 35302-82

Nr. 82 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2020

Tijdens een algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 622) en in mijn brief van 24 april 2020 over de box 3-heffing in de jaren 2013–20161 heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over de stand van zaken omtrent de eerder voorgestelde aanpassing van box 3. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de stappen die ik voornemens ben te zetten om de vermogensrendementsheffing aan te passen.

De in september 2019 aangekondigde aanpassing van box 3

Op 6 september 2019 heeft mijn ambtsvoorganger de contouren van een aanpassing van box 3 gepresenteerd.2 Het ging om een voorgestelde aanpassing om op de kortere termijn belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen binnen een forfaitair stelsel. In het voorstel wordt gerekend met de werkelijke verhouding van spaargeld, beleggingen en schulden per belastingplichtige, in plaats van de gemiddelde vermogensmix die nu alleen wordt gedifferentieerd naar omvang van het vermogen. Ieder van deze drie categorieën van vermogensbestanddelen heeft in dit voorstel een eigen forfaitair rendement of debetrente (in geval van schulden). Voor de langere termijn is toegezegd om in het onderzoek naar bouwstenen voor een beter belastingstelsel meer fundamentele beleidsopties uit te werken op terrein van het belasten van vermogen, mede in samenhang met ander vermogen en andere vermogensinkomsten. Deze bouwstenen zijn inmiddels gepubliceerd.

Zoals in de Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger al is aangekondigd, is de afgelopen tijd nader bekeken wat de effecten van dit voorstel zouden zijn voor specifieke groepen. Daarnaast hebben ook de reacties uit de samenleving en gesprekken met belanghebbenden gezorgd voor een nauwkeuriger beeld van de effecten en het draagvlak voor de aangekondigde maatregelen. Het voorstel zou weliswaar spaarders tegemoet kunnen komen, maar er zijn andere belastingplichtigen die door dit voorstel zwaarder zouden worden belast. Voor mensen waarvan het vermogen in box 3 voor een relatief klein deel uit spaargeld bestaat, zou de belastingdruk aanzienlijk stijgen ten opzichte van de huidige situatie. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om relatief kleine beleggers die doorgaans defensief beleggen en daardoor gemiddeld genomen lagere beleggingsrendementen halen.

Reacties op het voorstel

Het voorstel van mijn ambtsvoorganger heeft geleid tot veel reacties uit de samenleving, van individuele burgers tot brancheorganisaties en de AFM. Er is brede steun voor het tegemoet komen van spaarders, maar de herverdeling ten nadele van belastingplichtigen die relatief veel overige bezittingen of schulden hebben in box 3 en tegelijkertijd relatief lage werkelijke rendementen behalen, leidt tot kritiek. De kern van die kritiek is dat het forfaitaire beleggingsrendement zoals dat in box 3 wordt bepaald, voor sommige categorieën van overige bezittingen niet haalbaar is en dat dit er toe kan leiden dat kleine beleggers zich gedwongen voelen in zeer risicovolle beleggingen te stappen.

Tegemoetkomen aan de nadelige gevolgen voor mensen met laagrenderende bezittingen anders dan spaargeld, leidt onvermijdelijk tot een complexer stelsel dat bovendien gevoeliger wordt voor arbitrage.

Overwegingen van het kabinet ten aanzien van de aanpassing van box 3

Ik realiseer me dat de wens om beter aan te sluiten bij het werkelijke rendement onverminderd leeft. Het belasten van het reële rendement blijft het uiteindelijke doel. Tegelijkertijd moet een stelselwijziging op voldoende draagvlak kunnen rekenen en mag het niet tot onevenwichtigheden leiden. Het kabinet komt ten aanzien van de hervorming van box 3 daarom tot de volgende conclusies:

  • 1. Het voorstel waarvan op 6 september 2019 de contouren zijn gepresenteerd, komt weliswaar tegemoet aan de belangen van alle spaarders, maar benadeelt andere groepen onevenredig en leidt daardoor in deze vorm tot onevenwichtige uitkomsten. Om onevenwichtigheden te voorkomen zijn aanpassingen nodig die het voorstel van mijn ambtsvoorganger complexer en minder robuust maken tegen arbitrage. Ik zal het wetsvoorstel op basis van deze contouren daarom niet in deze vorm aanbieden aan uw Kamer. Dit kabinet zal onderzoeken welke mogelijkheden er op de langere termijn zijn voor een hervorming van het box 3 stelsel, op basis van de opties die in de bouwstenen zijn gepresenteerd, zoals een progressief tarief, een vermogensbelasting en het belasten van het reële rendement. Dit zijn fundamentele wijzigingen in de structuur van het stelsel die meer tijd kosten, omdat de Belastingdienst in de gelegenheid moet worden gesteld om deze wijzigingen door te voeren in de systemen en te implementeren.

  • 2. Om een groot deel van de spaarders en de relatief kleine beleggers toch op korte termijn tegemoet te kunnen komen, wordt daarnaast gekeken naar aanpassingen binnen het huidige stelsel. Ik onderzoek de mogelijkheden hiertoe. Ik streef ernaar om dit op Prinsjesdag in een concreet voorstel aan uw Kamer aan te bieden.

De vermogensrendementsheffing in de jaren 2013–2016

De leden van de Commissie voor Financiën hebben op 7 mei 2020 verzocht om voor het zomerreces de kabinetsreactie te ontvangen op het advies inzake de box 3-heffing voor de jaren 2013–2016 van 9 maart 2020 van de heren prof. mr. T. Barkhuysen, mr. P.J. van Amersfoort en prof. mr. R.H. Happé (hierna: het deskundigenadvies) en de notitie van het CPB over Rendementen op spaargeld en staatsobligaties 2013–2016 van maart 2020 (hierna: de notitie van het CPB).

Mijn voorlopige conclusie op basis van het deskundigenadvies en de notitie van het CPB is – kort gezegd – dat hieruit geen eenduidig beeld naar voren komt of, en zo ja in hoeverre er in de jaren 2013–2016 sprake was van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden. Het kabinet kan op basis van alleen deze documenten geen beslissingen nemen. Het is complexe materie, ik vind het daarom belangrijk de uitleg en de gevolgen van de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 inzake de box 3-heffing met inachtneming van het deskundigenadvies en de notitie van het CPB nader te bestuderen. In de zomerperiode wordt dit afgerond, zodat ik de kabinetsreactie met Prinsjesdag naar uw Kamer kan sturen.

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief